Onderzoek in opdracht van: Platform Minima Organisaties Haarlem Bezoekadres: Volhardingstraat 2 2032 SX Haarlem Postadres: Postbus 400 2000 AK Haarlem Telefoon: 023 534 11 95 Email:
[email protected]
vergelijking van het armoedebeleid tussen Tilburg en Haarlem
Een onderzoek door: Ernst Nuus Student Sociologie Universiteit van Amsterdam. Januari 2009
Voorwoord. Als derdejaars student Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, heb ik de mogelijkheid gehad om in de periode september tot en met januari stage te lopen bij het Platform Minima Organisaties Haarlem. In opdacht van Platform Minima Organisaties Haarlem heb ik onderzoek gedaan naar het armoedebeleid van Haarlem en Tilburg om deze vervolgens met elkaar te vergelijken. Dankzij deze stage heb ik een nuttige inkijk gehad op de gemeentelijke beleidswereld en de problematiek rondom de minima. Deze periode heb ik dan ook als leerzaam ervaren. Mijn dank gaat uit voor iedereen die mij heeft geholpen met het voltooien van dit onderzoek. In het bijzondere gaat mijn dank uit naar het Platform Minima Organisaties Haarlem en mij stagebegeleiders Piet de Vries en Paul de Beer.
2
Inhoudsopgave. 1. Inleiding
4
2. Methode
6
3. Landelijk beleid versus gemeentelijk sociaal beleid
7
4. Gemeentelijk beleid Haarlem
13
4.1 Karakteristieken van de Gemeente
13
4.2 Visie op het armoedevraagstuk
18
4.3 Visie op de oplossing
19
4.4 Doelstellingen
20
4.5 Focus van het beleid
21
4.6 Vormgeving van het beleid
22
4.7 Organisatie van het beleid
27
4.8 Financiën
28
4.9 Waarom juist dit beleid?
31
4.10 Effect van het beleid
31
5. Gemeentelijk beleid Tilburg
37
5.1 Karakteristieken van de Gemeente
37
5.2 Visie op het armoedevraagstuk
41
5.3 Visie op de oplossing
43
5.4 Doelstellingen
44
5.5 Focus van het beleid
45
5.6 Vormgeving van het beleid
46
5.7 Organisatie van het beleid
53
5.8 Financiën
53
5.9 Waarom juist dit beleid?
55
5.10 Effect van het beleid
56
6. Vergelijking tussen Haarlem en Tilburg
61
7. Conclusie
70
8. Aanbevelingen
72
9. Bibliografie
74
3
Hoofdstuk 1 Inleiding. In 2006 verscheen vanuit de gemeente Tilburg het rapport “De Cirkel doorbreken”. In dit rapport kwam een nieuwe visie naar voren hoe de problematiek rondom armoede moest worden aangepakt. Het meest opvallende wat naar voren kwam is dat de gemeente in plaats van wantrouwen uit ging van vertrouwen van de burger. Daarbij had het rapport een aantal aanbevelingen richting de gemeente Tilburg en andere gemeenten om het armoedebeleid in te richten. Deze nieuwe visie is onder de ogen gekomen van het Platform Minima Organisaties Haarlem waarbij men zich afvroeg hoe het armoedebeleid van Tilburg is vormgegeven en in hoe verre dit verschilt met het beleid van Haarlem. Als student Sociologie aan de Universiteit kreeg ik de opdracht om dit te gaan onderzoeken. Om goed te onderzoeken hoe het beleid van Tilburg en Haarlem verschillen met elkaar heb ik me niet gericht op alleen het minimabeleid. Ik heb een brede definitie van armoedebeleid gehanteerd en ook gekeken naar de schuldhulpverlening en het re-integratiebeleid. Dit omdat in beide gemeenten werk als basis van de oplossing voor armoede werd gezien. Als opzet voor het onderzoek heb ik als eerste gekozen om te kijken hoe het kan dat gemeentelijk beleid onderling kan verschillen en wat de landelijke regelgeving is op het gebeid van het armoedebeleid en in hoe verre gemeenten beleidsvrijheid hebben op het gebied van minimabeleid, schuldhulpverlening en re-integratie. Hierna heb ik me gericht op de analyse van het gemeentelijke beleid van Haarlem en Tilburg. De opzet van de analyse ziet er als volgt uit. Allereerst ben ik begonnen met de karakteristieken van beide gemeenten, dit op de punten die van invloed zijn voor het gevoerde beleid. Dit doe ik aan de hand van statistieken, hier komt aanbod: het bevolkingsaantal, de bevolkingsopbouw, het aantal minimahuishoudens en het aantal mensen in de bijstand. Deze gegevens bekijk ik vanaf 2005 omdat er in 2006 in beide gemeenten een nieuwe coalitie is gekomen en een nieuw beleid is gevormd op basis van deze gegevens omtrent de WWB. In Tilburg is er in de tussentijd nog een nieuw college gekomen, maar deze heeft het armoedebeleid van het college daarvoor overgenomen. In deze paragraaf analyseer ik ook aan de hand van de statistieken welke mensen in de bijstand zitten. Hierbij komt de onderverdeling in leeftijd van mensen in de bijstand aan bod, de typehuishoudens en uitkeringsduur. Deze eerste paragraaf is van groot belang voor de vergelijking. Dit omdat bijvoorbeeld een gemeente met relatief veel ouderen en ook veel ouderen in de bijstand waarschijnlijk een ander type beleid zal voeren dan een gemeente met weinig ouderen en veel jongeren in de bijstand. De statistische gegevens in deze paragraf hebben invloed gehad voor het gekozen beleid. Als tweede analyseer ik de visie op het armoedevraagstuk en de visie op de oplossing van dit vraagstuk Als vierde komen de beoogde doelstellingen aanbod, wat de willen de gemeenten bereiken met hun gevoerde beleid. Als vijfde zal worden bekeken waar de focus van het beleid op ligt, op welke doelgroepen richten de beide gemeenten zich. Deze punten zijn ook weer van belang voor de vergelijking omdat deze ook de richting aangeven van het
4
gevoerde beleid. Daarbij kan aan de hand van deze punten goed worden gezien welke politieke keuzen de gemeente maakt omtrent het armoedevraagstuk. Als zesde komt het daadwerkelijk gevoerde beleid aanbod. Eerst zal ik het beleid omtrent de WWB weergeven. Welke minimaregelingen hebben beide gemeenten, wat doen de gemeenten aan re-integratie, wat is het beleid van de schuldhulpverlening en als laatste wat is het beleid omtrent fraude bestrijding. In de zevende paragraaf komt de organisatie van de WWB aanbod, hoe heeft de gemeente zich georganiseerd met de verschillende organisaties op dit gebied, om zo tot een doeltreffend beleid te komen. Daarna zal in de achtste paragraaf de financiën worden weergeven, hoeveel geven de gemeenten uit aan de minimaregelingen, re-integratie en schuldhulpverlening. In de negende paragraaf zal ik analyseren waarom de gemeente dit beleid voert, met de karakteristieken en de visie in acht nemend. Daarbij zal worden geanalyseerd hoe dit zich vertaalt in de het daadwerkelijk gevoerde beleid. Om te kunnen vergelijken welke gemeente nu succesvoller zijn dan de andere zal worden geanalyseerd wat het effect is van het gevoerde beleid en hoe beide gemeente vergeleken met landelijke gemiddelden het doen, op het gebied van uitstroom, re-integratie en terugval. Dit zal weer gebeuren aan de hand van statistieken. Na de analyse van het gemeentelijk beleid heb ik gekeken wat de verschillen nu precies waren tussen de beide gemeenten en hoe verre Haarlem iets kan leren van het beleid van Tilburg.
5
Hoofdstuk 2 Methode. Als aanpak om tot de antwoorden te komen voor mijn onderzoek heb ik volgende aanpak gehanteerd. Om te onderzoek wat precies het landelijke beleid rondom de armoede, heb ik vooral een literatuurstudie gehanteerd. Hier heb ik bronnen van de overheid omtrent de Wet Werk en Bijstand gebruikt, maar ook secundaire bronnen van advies organisaties richting gemeenten. Voor de analyse van het gemeentelijke beleid heb ik gebruik gemaakt van alle recentelijk verschenen nota’s, verordeningen, coalitie programma’s en begrotingen op het gebied van minimabeleid, schuldhulpverlening en re-integratie. Daarnaast heb ik nog gesproken met de beleidsmakers van Haarlem en Tilburg op het gebied van Sociale Zaken. Voor statistische informatie rondom de gemeenten en het beleid van de WWB heb ik gegevens van het CBS, de gemeenten zelf en de kernkaart WWB van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gebruikt.
6
Hoofdstuk 3 Landelijk beleid versus gemeentelijk beleid. De per 1 januari 2004 ingevoerde Wet Werk en bijstand heeft belangrijke consequenties gehad voor het gemeentelijke beleid op armoedebestrijding. De gemeentelijk invulling van beleid was immers altijd afhankelijk van de landelijke wetgeving, gemeenten moeten binnen dit kader hun beleid vorm geven. De beleidsvrijheid van gemeenten is daarom altijd afhankelijk van de landelijke eisen. Om deze reden begin ik dit hoofdstuk met een uiteenzetting van het landelijk beleid op de armoede bestrijding. In dit hoofdstuk volgt allereerst een korte weergave van de ontwikkeling naar het huidige landelijke beleid. Daarnaast geef ik een uitzetting weer van de huidige Wet Werk en Bijstand, dit alleen op hoofdlijnen en bespreek, de voor mijn onderzoek, belangrijkste kenmerken van dit beleid. Hierbij ga ik niet al te diep op de details van de wetgeving. Mede zal ik weergeven in hoe verre gemeenten beleidsvrijheid hebben op het gebied van de WWB en het minimabeleid. En als laatste geef ik kort antwoord op de vraag hoe het kan dat het beleid onderling gemeente verschilt. De nieuwe WWB verving hoofdzakelijk de nieuwe bijstandswet, maar ook de wet financiering Abw, IOAW en IOAZ, de wet Inschakeling werkzoekende en het Besluit doorstroombanen (Memorie van toelichting: docs.minszw.nl/ 2008: 1). De filosofie van deze nieuwe wet is werk boven inkomen, waarbij men de nadruk legt op het voorkomen van de afhankelijkheid op uitkeringen en op de re-integratie van bijstandsgerechtigden (Bosselaar et. al. 2007: 19). Dit is echter niet een op zich zelfstaande plotselinge ontwikkeling. Met de invoering van de nieuwe Algemene Bijstandswet in 1996, kwam de nadruk al te liggen op de activering van de bijstandsgerechtigden. Daarbij maakte het rijk de gemeenten meer verantwoordelijk voor het te voeren beleid. Dit kwam nog des te meer tot uiting in de nieuwe wet over de Structuur van de Uitvoeringsorganisaties Werk en Inkomen (SUWI) in 2002. Het doel van deze wet was de samenwerking te verplichten tussen gemeenten en het Centrum van Werk en Inkomen (CWI) (Bosselaar et. al. 2007: 19). Op de gedachte van de nieuwe ABW en de SUWI bouwt de Wet Werk en Bijstand op voort. Deze op een januari 2004 ingevoerde wet beoogde een verder gaande en verbeterde activering van de bijstandsgerechtigden, met daarbij een verder gaande verantwoordelijkheid en beleidsruimte voor de gemeenten. De kern van de nieuwe wet is dat iedere burger wordt geacht zelfstandig in zijn bestaan te kunnen voorzien door middel van arbeid. Als dit niet mogelijk is en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, is het de taak van de overheid hem te helpen met het zoeken naar werk, en zolang met werk nog geen zelfstandig bestaan mogelijk is, met
7
inkomensondersteuning. Met dit in acht nemende heeft de WWB een drietal doelstellingen: (Konterink et. al. 2003: 4) 1. De doelstelling van de WWB is, zoals in het bovenstaande al naar voren kwam: werk boven inkomen. Daarbij staat activering en preventie centraal. Dit wil men mogelijk maken door de instroom van de bijstand zoveel mogelijk tegen te gaan en de uitstroom zoveel mogelijk te bevorderen. Wel moet hier rekening worden gehouden met de inkomenswaarborg van de burger. (Bosselaar 2007: 26) 2. Het rijk wil met de invoering van de WWB zorgen voor een evenwichtig reïntegratiebeleid, zodat alle groepen met specifieke kenmerken worden betrokken in de nieuwe wetgeving. (Toet en van de Vrie 2008:11) 3. Het beleid en de uitvoering van de WWB moet transparant zijn. Het moet duidelijk zijn voor de burgers die er recht op hebben, aan welke verplichtingen zij moeten voldoen. (Toet en van de Vrie 2007: 12) Om deze doelstellingen te bereiken en te zorgen voor een actief uitstroombeleid hebben er drie belangrijke processen plaats gevonden, namelijk decentralisatie, deregulering en derapportage. Deze drie maken het belangrijkste verschil met de Abw en daarom zal ik deze hieronder verder toelichten. Met decentralisatie worden gemeenten financieel zelf verantwoordelijk gemaakt. Hierbij krijgen de gemeenten twee budgetten van het rijk. Allereerst het Inkomen-deel, oftewel het I-deel. Met dit deel moeten gemeenten de uitkeringen financieren. Dit deel wordt berekend volgens een objectief verdeelmodel (Wet Werk en Bijstand: de feiten op een rij. docs.minszw.nl/ 2008: 11 ) (Bosselaar et. al. 2007: 31) (Konterink 2003: 5). Gemeenten moeten binnen dit budget blijven; als zij dit budget overschrijden zullen ze dit zelf moeten aanvullen, tenzij de gemeente voldoet aan de uitzonderingsregel, waarbij ze aanvulling vanuit het rijk krijgen. Daar staat tegenover dat wanneer gemeenten geld overhouden van dit budget, dit beschikbaar blijft voor de gemeente. Hierdoor krijgen gemeenten een financiële prikkel om de uitstroom uit de bijstand te bevorderen (Toet en van de Vrie 2008:11). Naast het I-deel krijgen gemeenten het zogenaamde W-deel oftewel het Werkdeel. Dit wordt ook via een model verdeeld. Met het W-deel kunnen gemeenten re-integratietrajecten financieren. Als gemeenten een deel van dit budget overhoudt wordt dit teruggevorderd door de staat, dit in tegenstelling tot het I-deel. (Wet Werk en Bijstand: de feiten op een rij. docs.minszw.nl/ 2008: 11 ) (Toet en van de Vrie 2008:11). Deregulering houdt in, dat gemeenten meer beleidsvrijheid krijgen om hun eigen beleid te voeren op minimabeleid en re-integratie. Voor dit beleid zijn het I- en W-deel in principe vrij beschikbaar voor gemeenten. Echter dit is niet onbeperkt er zijn een aantal beperkingen vastgelegd. Allereerst moet er aandacht zijn voor een evenwichtige aanpak, dit betekent dat er
8
rekening moet worden gehouden met bijstandsgerechtigden, niet-bijstandsgerechtigden, ontvangers van de Algemene Nabestaandewet en de omgang met zorgtaken. Ook dient men de verschillende doelgroepen in acht te nemen, zoals etnische minderheden, arbeidsgehandicapten, jongeren en mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (Bosselaar et. al. 2007: 33). Tevens is met de invoering van de WWB categoriale bijstandsverlening en arbeidsontheffing afgeschaft. Hierbij mogen gemeenten geen bijstand of arbeidsontheffingen aan bepaalde groepen vestrekken binnen de samenleving. Met de WWB dient nu altijd naar het individu te worden gekeken en moet er getoetst worden of hij of zij recht heeft op bijvoorbeeld een arbeidsontheffing of een bijzondere bijstand. Dit verplicht samen met de evenwichtige aanpak gemeenten tot maatwerk (Bosselaar et. al. 2007: 33). Met de derapportage beoogt het rijk minder verplichtingen op het gebied van rapportage voor gemeenten te vereenvoudigen en te verminderen (Bosselaar et. al. 2007: 37). Dit met de gedachte dat gemeenten meer tijd hebben en aandacht kunnen besteden aan de invulling van het beleid. In hoofdlijnen heb ik nu weer gegeven wat de WWB inhoudt en vooral wat de doelstellingen van deze wet zijn en hoe de wetgever dit wil bereiken. Maar de nieuwe bijstandswet heeft nog al een aantal implicaties. De belangrijkste voor mijn onderzoek relevante punten van de nieuwe wet licht ik er uit. De WWB veronderstelt een aantal plichten van de burger zowel als van de gemeenten die onder de oude bijstandswet nog niet golden. Als eerste heeft ieder die een bijstandsuitkering aanvraagt en toegekend krijgt, de plicht algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden en te participeren in de voorzieningen die hem of haar geschikt maken voor de arbeidsmarkt. Gemeenten daarentegen kennen ook de zogenaamde zorgplicht, dit betekent dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het ondersteunen van de burgers die niet op eigen kracht aan de slag komen. De gemeenten hebben daarbij dan ook de plicht om de voorzieningen op het gebied van de WWB aan te bieden aan de burger (Konterink et. al. 2003: 5) (Toet en van de Vrie 2007: 10). Op het gebied van re-integratie heeft de gemeente veel beleidsvrijheid. Wat centraal staat is dat het maatwerk moet zijn. Gemeenten kunnen op allerlei mogelijke manieren het reintegratie beleid vorm geven. Daarbij kan er gedacht worden aan project gericht op scholing en training. Maar ook kunnen gemeenten bijvoorbeeld werk projecten aanbieden, om zo mensen arbeidservaring op te laten doen. Op het gebeid van de invulling van het re-integratiebeleid is er een landelijke trend dat gemeente het work first principe hanteren. De opzet van het work first principe komt origineel uit het Amerikaanse Wisconsin. Bij work first staat centraal dat mensen zo snel mogelijk naar werk moeten worden geleid, welk werk dan ook. Work first heeft over het algemeen in Nederland de invulling gekregen dat als een arbeidsgeschikte een uitkering aanvraagt, in plaats van een
9
uitkering een baan krijgt aangeboden, deze moet vaak geaccepteerd worden voor het behoud van de bijstandsuitkering. Per gemeente zijn hier natuurlijk wel variaties op, zeker als het gaat om scholing en begeleiding tijdens een work first traject (Els Sol et. al. 2007: 17). Om burgers te verplichten om deel te nemen aan bijvoorbeeld work first, maar ook andere projecten voor participatie en re-integratie, hebben gemeenten, binnen de WWB, de mogelijkheid om de bijstand of de bijzondere bijstand naar hun eigen inzichten te verlagen. Dit kan bijvoorbeeld naar aanleiding van het niet nakomen van verplichtingen (Konterink et al. 2003: 10). Voor de hoogte van de bijstandsuitkeringen heeft de invoering van de WWB consequenties. Landelijk is er nu een minimum norm vastgesteld voor de hoogte van de uitkeringen. Voor gehuwden komt dit neer op 100 procent van het wettelijk minimum loon, dit is tevens de gehuwdennorm. Alleenstaande ouders krijgen 70 procent van de gehuwdennorm. En alleenstaande krijgen 50 procent van de gehuwdennorm (Wet Werk en Bijstand: de feiten op een rij. docs.minszw.nl/ 2008: 11 ). Gemeenten mogen de bijstand verhogen door middel van een toeslag die boven op de vastgestelde norm komt, ook kunnen de gemeente deze bijstandsnorm verlagen. De reden en de hoogte van de verlaging of verhoging mag door de gemeente zelf ingevuld worden. Om een voorbeeld te geven kan er voor een verhoging gekozen worden als iemand zijn noodzakelijke bestaanskosten niet met iemand kan delen. Er kan voor een verlaging gekozen worden als bijvoorbeeld de bestaanskosten wel met iemand anders gedeeld kunnen worden (Wet Werk en Bijstand: de feiten op een rij. docs.minszw.nl/ 2008: 11 ). Op het gebied van de armoede bestrijding is er ook het een en ander veranderd door de WWB. Zoals ook hierboven naar voren kwam kunnen ten eerste gemeenten geen categoriaal beleid meer voeren en is maatwerk verplicht. Alle regelingen, die niet onder bijzondere bijstand vallen, zoals schuldhulpverlening of kwijtschelding van gemeentelijk belastingen en heffingen mogen niet categoriaal worden verschaft, maar moet er individueel worden getoetst of zij hier recht op hebben (Konterink et al. 2003: 18-21).Er zijn wel enkele uitzonderingen zo mogen er aan ouderen, chronisch zieken gehandicapten wel categoriaal beleid worden gevoerd. De gemeente mag zelf bepalen geven hoe het beleid op armoedebestrijding wordt vorm gegeven. Zo mogen gemeenten zelf de vaststellen welke mensen recht op bepaalde regelingen hebben. Zo is er te zien dat in sommige gemeenten regelingen voor armoedebestrijding voor alleen mensen met een bijstandsuitkering zijn, maar gemeenten kunnen er ook voor kiezen om boven de bijstandsnorm te zitten, zodat werkende mensen met een laag inkomen ook recht hebben op bepaalde inkomensondersteunende regelingen. Voor dat ik in ga op de mogelijke gemeentelijke regelingen zijn er een paar regelingen die helemaal binnen de WWB vallen (Dodeweerd 2005: 18). De bijzondere bijstand is een vorm van bijstand die de gemeente mag verstrekken aan mensen met een minimuminkomen voor bepaalde noodzakelijke kosten. Dit kan zowel in de vorm van een gift als een lening.
10
Een andere regeling binnen de WWB is de langdurigheidtoeslag. Dit is een toeslag voor mensen die een lange tijd van een bijstandsuitkering afhankelijk zijn. Wel moet dit uiteraard plaats vinden door toetsing en mag niet categoriaal verstrekt worden (Konterink et al. 2003: 21). Gemeente kunnen zelf invullen wanneer mensen recht hebben op een langdurigheidtoeslag. Dit kan bijvoorbeeld al naar drie jaar, maar in de regel wordt dit verstrekt naar vijf jaar (Dodeweerd 2005: 19) De derde regeling is dat gemeenten binnen de WWB categoriale bijstand kunnen verlenen aan ouderen, gehandicapten en chronisch zieken. Een gemeente kan zonder beperking categoriale bijstand toekennen (Dodeweerd 2005: 18). Naast deze drie inkomensondersteunende regelingen kan de gemeenten nog een heel scala aan regelingen gebruiken voor de invulling van het minimabeleid. Dit minimabeleid mag door de invoering van de WWB niet categoriale worden verleend. Een uitzondering hierop is dat de gemeente vanaf 1 januari 2009 niet individueel hoeft te toetsen op voorzieningen voor gezinnen met kinderen gericht op participatie (Schut 20087) (Konterink et al. 2003: 18-21). Voor de invulling van het minimabeleid kan er gedacht worden aan regelingen gericht op participatie, zodat de minima niet sociaal wordt geïsoleerd. Dit kunnen bijvoorbeeld sportfondsen zijn zodat de minima goedkoop of gratis sporten of stadspassen voor korting op cultuur of een gratis bibliotheek abonnement voor de minima (Dodeweerd 2005: 15-16) (Schut 2008: 18-49). Ook kunnen gemeente via regelingen de druk op het inkomen van minima verlichten. Regelingen die dit bijvoorbeeld doen zijn kwijtschelding op gemeentelijke belastingen en heffingen, collectieve ziektekosten verzekering of een schoolkosten tegemoetkoming (Schut 2008: 18-49). Naast inkomensondersteunende en participatie regelingen kunnen gemeenten ook kiezen voor voorzieningen die helpen als mensen in de minima in financiële nood verkeren. Een belangrijke voorziening is de schuldhulpverlening. Maar ook kunnen gemeenten bijvoorbeeld een noodfonds hebben als de minima snel een lening nodig hebben voor bepaalde kosten. Of gemeenten kunnen tijdelijk tegemoet komen in de woonkosten als mensen deze niet meer kunnen betalen (Schut 2008: 18-49). Naast de gemeentelijke invulling van het armoedebeleid, kent Nederland een aantal landelijke inkomensondersteunende regelingen, die de minimumhuishoudens verlichten van hun dagelijkse kosten. Zo kunnen mensen met een minimum inkomen recht hebben op huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag, kindertoeslag en heffingskortingen. Door de invoering van de WWB en de toenemende beleidsvrijheid van gemeenten is het gevolg dat er geen overkoepelend beleid meer is, maar dat de 467 gemeenten, ook 467 verschillende plannen uitvoeren ten opzichte van het armoede vraagstuk. Dit maakt vervolgens het landelijk beleid voor de minima ondoorzichtig en wordt het moeilijk om beleid te sturen vanuit het rijk.
11
Daarbij is het een mogelijkheid dat door dat gemeenten beleidsvrijheid hebben, er ongelijkheid ontstaat tussen de gemeenten. Waarbij de ene gemeente sneller bepaalde voorzieningen verleent dan de ander (Dodeweerd 2005: 12-13). De WWB zorgt er vervolgens voor dat gemeenten meer maatwerk kunnen leveren. Dit doordat de gemeenten vergeleken met het rijk dichter bij de burger staat en hier hun beleid op kunnen aanpassen. Ook zorgt de WWB er voor dat lokale groepen meer invloed hebben op het beleid van de gemeenten. Dit omdat de gemeente verplicht is het eigenbeleid in samenspraak met de burgers te formuleren. Dit kan gaan in de vorm van een cliëntenraad of belangengroepen (Dodeweerd 2005: 13-14).
Concluderend kunnen we stellen dat gemeenten binnen de WWB meer beleidsruimte hebben gekregen waardoor het mogelijk is dat het minimabeleid en re-integratiebeleid van gemeenten onderling kunnen verschillen. Hierbij kunnen er bijvoorbeeld verschillen ontstaan op het gebied van minima voorzieningen, re-integratie projecten maar ook in de procedures voor uitkeringsgerechtigden. Hierdoor ontstaan er ook verschillen op de uitwerking van het gevoerde beleid. Gemeenten worden wel enigszins beperkt om enorme verschillen tegen te gaan, zij moeten immers handelen binnen de in de WWB gestelde eisen. Wat niet uit het oog mag worden verloren is dat de tweede kern taak van de WWB het verlenen is van financiële bijstand.
12
Hoofdstuk 4 gemeentelijk beleid Haarlem. Zoals in het voorafgaande hoofdstuk naar voren kwam, hebben gemeenten door de WWB meer beleidsvrijheid gekregen. Om deze reden kan de invulling van de WWB van gemeenten onderling verschillen. In dit hoofdstuk zal een analyse gemaakt worden van het gevoerde beleid van de gemeente Haarlem. Om vervolgens aan de hand van de analyse een vergelijking te kunnen maken tussen Haarlem en Tilburg. 4.1 Karakteristieken Haarlem. Haarlem heeft in 2008 147.662 inwoners, waarvan 71700 man en 75953 vrouw zijn (CBS 2008). Als we kijken naar de bevolkingsopbouw zien we van 2005 tot 2008 de volgende samenstelling.
Tabel 4.1 Bevolkingsopbouw Haarlem over periode 1995 tot en met 2008
Jonger dan 5 5 tot 10 jaar jaar Periode Aantal / % Aantal / %
10 tot 15 jaar
15 tot 20 jaar
20 tot 25 jaar
25 tot 45 jaar
45 tot 65 jaar
65 tot 80 jaar
Aantal / %
Aantal / %
Aantal / %
Aantal / %
Aantal / %
Aantal / %
80 jaar of ouder Aantal / %
2005
8943
6.1
7746
5.3
7744
5.3
7408
5.0
8354
5.7
47026 32.0
37261 25.4
15894 10.8
6363
4.3
2006
8932
6.1
7935
5.4
7621
5.2
7558
5.1
8403
5.7
46545 31.7
37696 25.6
15888 10.8
6437
4.4
2007
8858
6.0
8010
5.5
7490
5.1
7641
5.2
8278
5.6
46143 31.4
38134 25.9
15894 10.8
6512
4.4
2008
8769
5.9
8116
5.5
7437
5.0
7735
5.2
8558
5.8
45828 31.0
38714 26.2
15936 10.8
6547
4.4
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 24-11-2008 Onderzoek en Statistiek Haarlem geeft de volgende gegevens weer omtrent de opbouw van de gemeente Haarlem in 2007. Tabel 4.2 Bevolkingsopbouw Haarlem Leeftijdscategorie Aantal 0-19: 32.056 20-44: 54.408 45-64: 38.719 65>: 22.479 Bron: Onderzoek en Statistiek Haarlem
Percentage 21,7% 36,8% 26,2% 15,2%
Als eerste valt het in de tabel van het CBS op, dat de bevolkingsopbouw relatief constant blijft vanaf 2005. Daarnaast valt het in beide tabellen op dat de beroepsbevolking het grootste aandeel heeft in de stad Haarlem. Het aandeel ouderen is relatief laag, vergeleken met het aandeel van de beroepsbevolking. Om een voorbeeld te gegeven, aan de hand van de tabel van het CBS, hebben de groepen 25 tot 45 jaar en 45 tot 65 jaar het grootste aandeel van de bevolkingssamenstelling, immers 31% en 26,2% in 2008. Als we kijken naar de groep 5 tot 25 jaar is dit 21,5% En de groep 65 en 80 jaar of ouder is dit 15,2%. Als we vervolgens kijken naar de sociaal economische situatie van Haarlem heeft het ministerie van sociale zaken de volgende gegevens over Haarlem beschikbaar.
13
Tabel 4.3 Algemene gegevens Haarlem. Haarlem 147595
100000 – 150000 inwoners 127550
Beroepsbevolking
70000
60153
Aantal lage inkomens
23800
17515
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden Aantal werkzoekenden zonder baan
27800
28238
3685
3864
Aantal inwoners
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Hierin wordt de sociaal economische situatie van Haarlem geschetst en vervolgens vergeleken met het landelijke gemiddelde van gemeenten met dezelfde omvang. Hier valt op dat Haarlem een relatief hoog aandeel heeft aan lage inkomens, vergeleken met de landelijke cijfers. Namelijk 23800 tegenover 17515. Op de andere gebieden komt Haarlem redelijk overeen met het gemiddelde. Zoals hierboven al naar voren komt heeft Haarlem een groot deel lage inkomens. Maar deze lage inkomens vallen niet perse onder de minima. Volgens gegevens van de gemeente zelf kent Haarlem 9500 huishoudens met een minimum inkomen (Nota evaluatie minimabeleid 2004-2006: 1). Volgens het CBS hadden in 2004 minimahuishoudens in Haarlem een aandeel van 9 procent. In deze tabel hieronder is ook te zien dat 13 procent van de eenpersoonshuishoudens een minimuminkomen heeft en dat 19 procent van de eenoudergezinnen een minimum inkomen heeft. Vier procent van de paren zonder kinderen in Haarlem heeft een minimum inkomen en 7 procent van de paren met kinderen heeft een minimum inkomen. Tabel 4.4 Particuliere huishoudens in Haarlem met laag inkomen / rond sociaal minimum, 2004. Onderwerpen Aantal huishoudens* Regio's Samenstelling van het huishouden Haarlem Totaal particulier huishouden Eenpersoonshuishouden Paar zonder kinderen Paar met kinderen Eenoudergezin
x 1 000
Aant. huish.behorende Aant. huish. met Aant. huish. tot doelpopulatie* een laag onder of rond inkomen* soc. min.* %
66,9
64,2
9
9
27,4 17,7 15,5 4,2
26,1 17,2 14,9 4,0
13 4 7 19
13 4 5 24
Omdat veel mensen met een minimum inkomen in de bijstand zitten richt ik me verder in deze paragraaf op de karakteristieken van de mensen met een bijstandsuitkering.
14
Met betrekking tot het aantal mensen in de bijstand zijn de volgende gegevens beschikbaar van het Onderzoek en Statistiek Haarlem, het CBS en het ministerie van Sociale Zaken. Tabel 4.5 Personen met een bijstandsuitkering in Haarlem, 2005-2007 Tot 65 jaar 2005 3.247 2006 2.857 2007 Bron: Onderzoek en Statistiek Haarlem
65 jaar en ouder 234 245 -
totaal 3.481 3.102 2.828
Tabel 4.6 Aantal ABW en WWB uitkeringen in Haarlem over de periode 2005 tot en met 2007 ABW/WWBABW/WWBABW/WWBABW/WWBABW/WWBuitkeringen uitkeringen uitkeringen uitkeringen uitkeringen totaal totaal, relatief totaal 15 tot 65 jr mannen 15 tot vrouwen 15 tot 65 jr 65 jr Periode aantal per 1 000 aantal aantal aantal huishoudens 2005 3390 48 3140 1440 1700 2006 3040 42 2790 1250 1540 2007 2690 37 2430 1050 1390 Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 24-11-2008 Tabel 4.7 Bijstandsuitkeringen Haarlem Bijstandsuitkeringen Jaar Totaal Aantal Percentage 2005 3395 5% 2006 3045 4% 2007 2685 4% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de hand van de bovenstaande tabellen vallen er een aantal zaken op. Allereerst valt het op dat de cijfers tussen het CBS, O en S Haarlem en het ministerie van Sociale Zaken onderling verschillen. Deze verschillen zijn niet enorm groot, en alle drie geven wel hetzelfde beeld weer, maar het is toch opvallend dat deze cijfers niet met elkaar overeen komen. Wat nog meer opvalt is dat het aantal mensen in de bijstand vanaf 2005 enorm is gedaald, in tabel 4.5 zijn er in 2006 3.102 mensen met een bijstandsuitkering, in 2007 is dit vervolgens gedaald naar 2.828 mensen met een bijstandsuitkering. Dit gegeven komt in paragraaf 9 verder aanbod, waar het effect van het beleid aanbod komt. Zoals in het bovenstaande te zien is, kent Haarlem in 2007 2.828 mensen in de bijstand, volgens het Onderzoek en Statistiek van Haarlem. Het CBS geeft in 2007 een totaal weer van 2690 en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2685 mensen in de bijstand. Relatief gezien heeft Haarlem een laag aandeel mensen in de bijstand. Als we de cijfers van het CBS aanhouden zijn dit 2690 mensen in de bijstand, tegenover 147.662 inwoners. Ook het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering tegen over het totale aantal huishoudens is niet hoog, dit geeft een percentage van vier procent weer, dit is te zien in tabel 4.6. en 4.7. Overigens valt het op, dat in tabel 4.7, procentueel het aantal bijstandsuitkeringen van 2005 naar 2007, maar 1% is gedaald.
15
Het aantal mensen onder 65 jaar met een bijstandsuitkering heeft ver uit het grootste aandeel van het totaal aantal mensen met een bijstandsuitkering. Zo geeft het CBS in tabel 4.6 weer dat het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar, met een bijstandsuitkering 2430 is, tegen over een totaal van 2690. Ook in tabel 4.5 is duidelijk te zien dat ver uit de meeste mensen met een bijstandsuitkering onder 65 jaar zijn. Dit is ook terug te vinden bij het strategisch bedrijfsplan van de SoZaWe waarin zij beweren dan dat 60% van de mensen in de WWB tussen de 20 en 50 jaar zijn (Strategisch bedrijfsplan SoZaWe 5). Om een verdere analyse te maken van Haarlem en welke groepen mensen in de bijstand zitten, staan hieronder twee tabellen die de onderverdeling in leeftijd weergeven van mensen met een bijstandsuitkering. Tabel 4.8 Bijstandsontvangers (WWB) in Haarlem naar leeftijd en geslacht, 31-12-2006 leeftijd Mannen T/m 24 jaar 66 25-29 98 30-34 122 35-39 200 40-44 235 45-49 193 50-54 155 55-59 135 60-64 125 65 jaar en ouder 127 Bron: Onderzoek en Statistiek Haarlem
vrouwen 100 109 168 201 214 161 197 197 199 188
Totaal 166 207 290 401 449 354 334 332 324 245
Tabel 4.9 Bijstandsuitkeringen Haarlem, onderverdeeld in Leeftijdscategorieën
Jaar 2005 2006 2007 Bron:
< 23 jaar 23 < 65 jaar Aantal Percentage Aantal Percentage 120 3% 3030 89% 85 3% 2715 89% 45 2% 2385 89% Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aantal 250 245 255
65 jaar < Percentage 7% 8% 9%
In tabel 4.8 komt duidelijk naar voren dat de groep 40 tot 44 jaar de grootste groep is, met 449 mensen. Ook de groep 35 tot 39 met 401 mensen heeft een groot aandeel. Daarnaast valt op dat het aantal jongeren relatief laag is met 166 jongeren in de bijstand. Ook het aandeel ouderen in de bijstand is relatief laag met 245 ouderen die een bijstandsuitkering hebben. Overigens kan wellicht verwacht worden dat dit aandeel groter kan worden in de toekomst, omdat de groep 60 tot 64 jaar 324 personen met een bijstandsuitkering kent en de groep 55 tot 59 332 personen. In tabel 4.9 komt hetzelfde beeld naar voren. Waarbij in 2007 een percentage weer wordt gegeven van 2 procent voor het aandeel jongeren tot 23 jaar. Waarbij 89 procent van mensen in de bijstand in de groep 23 tot 65 jaar zit. Ook hier wordt een laag percentage weergeven voor het aantal ouderen in de bijstand, namelijk 9 procent.
16
Vervolgens valt het in tabel 4.8 op dat in 2007 het verschil tussen mannen en vrouwen niet erg groot is. Waarvan er meer vrouwen in de bijstand zitten dan mannen. In tabel 4.6 komt dit naar voren. Waarvan in 2007, 1050 mannen tot 65 een bijstandsuitkering hadden en 1390 vrouwen tot 65 jaar een bijstandsuitkering hadden. Het WWB beleid van Haarlem is natuurlijk niet alleen gericht op leeftijdscategorieën, Huishoudens en gezinnen spelen een belangrijke rol. Hieronder staan de gegevens op dit gebied.
Tabel 4.10 Bijstandsuitkeringen Haarlem, onderverdeling type huishouden
Jaar 2005 2006 2007 Bron:
Alleenstaanden Eén-oudergezinnen Anders/Onbekend Aantal Perc. Aantal Perc. Aantal 2150 63% 740 22% 500 1895 62% 670 22% 475 1685 63% 600 22% 395 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Echtparen Perc. 15% 16% 15%
Aantal 5 5 10
Perc. 0% 0% 0%
In deze bovenstaande tabel is het duidelijk te zien dat de alleenstaanden het grootste aandeel hebben, namelijk 57 procent van de bijstandsuitkeringen behoort aan de alleenstaanden. Daarnaast hebben eenoudergezinnen ook een hoog percentage, namelijk 26 procent. Als laatste om een beeld te vormen van Haarlem en mensen met een bijstandsuitkering geef ik hieronder de gegevens weer hoe lang mensen in de bijstand verkeren.
Tabel 4.11 Uitkeringsduur Haarlem 2006 Uitkeringsduur Tot ½ jaar ½ -1 jaar 1-2 jaar 2-3 jaar 3-5 jaar 5-10 jaar 10 jaar en langer
Mannen 221 166 232 144 201 202 290
Vrouwen 155 158 213 139 218 244 519
Totaal 376 324 445 283 419 446 809
Bron: Onderzoek en Statistiek Haarlem
Tabel 4.12 Uitkeringsduur Haarlem Korter dan 12 maanden 12 maanden en langer Jaar Aantal Percentage Aantal Percentage 2005 645 19% 2750 81% 2006 515 17% 2530 83% 2007 395 15% 2290 85% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid In tabel 4.11 valt gelijk op dat ver uit de grootste groep langer dan 10 jaar in de bijstand blijft zitten, namelijk 809, dit is bijna twee keer zo hoog als de groep 5 tot 10 jaar in de bijstand.
17
Daarnaast is het opmerkelijk dat er maar 283 mensen 2 tot 3 jaar in de bijstand zitten en 324 mensen ½ tot 1 jaar de bijstand. De rest ligt ongeveer ronde de 400 honderd mensen. Ook in tabel 4.12 komt duidelijk naar voren dat de minderheid namelijk 15 procent in 2007 kort een uitkering hebben. Veruit de meerderheid, 85 procent, heeft een uitkeringsduur van twaalf maanden en langer. Het strategisch bedrijfsplan geeft weer dat 50 procent van de mensen in de WWB tot 3 jaar een uitkering hebben en dat 50 procent langer dan 3 jaar een bijstandsuitkering heeft. 4.2 Visie op het armoedevraagstuk. Na het analyseren van de visie op armoede en het minimabeleid in het coalitie akkoord en verschillende nota’s en verordeningen op het gebeid van de WWB komt de onderstaande visie op het armoedevraag stuk naar voren. Haarlem stelt, in zijn nota minimabeleid 2008-2010, dat armoede meer is dan een tekort aan geld hebben, waardoor men niet kan rondkomen. Armoede wordt gezien als een breed vraagstuk, zo staat in de nota: “Armoede is niet op een volwaardige manier kunnen participeren in de samenleving op welk terrein dan ook, waardoor isolement dreigt.” (Nota minimabeleid 2008-2010: 3). Dit gezegd te hebben hangt armoede volgens Haarlem samen met opleidingsniveau, gezondheid, economische zelfredzaamheid, wonen en leefomgeving (Nota minimabeleid 2008-2010: 4). Het minimabeleid wordt gezien als een belangrijk beleid, maar kan niet op zichzelf staan. Om deze reden is het armoede beleid aanvullend en ondersteunend aan andere beleidsterreinen, zoals het re-integratiebeleid en de schuldhulpverlening. Daarbij is de gemeente van mening dat niemand aan de kant hoeft te blijven staan vanwege welke reden ook (Nota minimabeleid 2008-2010: 4). Het valt op dat de gemeente in eerste instantie uit gaat van de zelfbeschikking van de burger, de gemeente stelt dat deze zelf verantwoordelijk is voor zijn gemaakte keuzes en een eigen netwerk heeft om op terug te vallen. Hierbij hanteert de gemeente hetzelfde uitgangspunt als het rijk bij de WWB. Het minimabeleid is er vervolgens voor burgers die er zelf niet meer uit komen (Nota minimabeleid 2008-2010: 3). Haarlem heeft daarnaast een visie op de klant van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, daarbij zien zij vier belangrijke aspecten van de klant. Allereerst zijn alle klanten uiteindelijk op zoek naar betaald werk. Alle klanten hebben kwaliteiten die in de maatschappij van pas komen. De dienstverlening moet duurzaam iets toevoegen aan het potentieel van de klant. En als laatste en vierde punt, gaat Haarlem uit van de goede trouw van de klanten van de SoZaWe (Strategischbedrijfsplan 2007-2010: 6). Het college wil het recht op bijstand nadrukkelijk koppelen aan de plicht om waar mogelijk mee te werken aan re-integratie naar werk (Collegeprogramma 2006-2010) (De WWB hoogwaardig handhaven in Haarlem 2008-2010: 4)
18
4.3 Visie op de oplossing. Zoals we zien in het voorafgaande wordt armoede gezien als een breed vraagstuk, de oplossingen op dit vraagstuk worden dan ook niet alleen gezien in minimabeleid maar ook in schuldhulpverlening en re-integratie In de nota minimabeleid 2008-2010 wordt geformuleerd dat het minimabeleid ten eerste moet bestaan uit voorzieningen en het verschaffen van inkomensondersteuning. Maar de oplossing wordt niet gezien in alleen het verstrekken van voorzieningen en gelden. De gemeente wil proberen om met hun armoede beleid mensen uit hun permanente afhankelijkheidsposities te halen. Men wil zelfstandigheid creëren onder de uitkeringsgerechtigden en zorgen dat zij hun maatschappelijke achterstanden kunnen wegwerken. Kort gezegd willen zij de economische zelfredzaamheid van de inwoners zoveel mogelijk bevorderen (Nota minimabeleid 2008-2010: 3-4). Haarlem deelt de visie van de WWB waarbij werk als een belangrijke oplossing wordt gezien. Hierdoor ligt de oplossing van het armoedevraagstuk vooral in de re-integratie. Werk wordt als de basis van de oplossing gezien. (Nota minimabeleid 2008-2010: 3-4) (Strategisch bedrijfsplan 2007-2010: 6). Daarbij heeft de gemeente de visie dat alle klanten van de SoZaWe op weg zijn naar betaald werk. Hier ziet de gemeente dat er een groot verschil is tussen klanten, sommige hebben na een maand al werk terwijl de ander jaren lange begeleiding nodig heeft. Het uitgangspunt van de gemeente blijft altijd uitstroom naar (on)betaald werk, ook al is de afstand tot de arbeidsmarkt van burgers enorm (Strategisch bedrijfsplan SoZaWe 8). Wel stelt de gemeente dat re-integratie zich moet richten op duurzaamheid, zodat klanten van de SoZaWe hun competenties kunnen verbeteren en ontwikkelen. Omdat armoede een breed vraagstuk is, heeft het minimabeleid te maken met andere beleidsterreinen, zoals we in het bovenstaande al zien wordt re-integratie als oplossing gezien voor het armoedevraagstuk, dit is ook duidelijk terug te zien bij de visie van de WWB. Maar schuldhulpverlening speelt ook een belangrijke rol om armoede terug te dringen. De gemeente en het rijk willen meer inzetten op de preventie van schulden. Daarbij moet er worden gezorgd dat de schuldenproblematiek niet verder toeneemt. (nota schuldhulpverlening 3) Dit samenvattende heeft de gemeente een missie geformuleerd in zijn strategisch bedrijfsplan van de SoZaWe. Deze missie bevat vijf elementen. -
Werk: waarbij de gemeente wil zorgen dat klanten voor hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en daarbij deelnemen in de samenleving.
-
Inkomen: de klanten van een financieel bestaansminimum voorzien en armoede bestrijden door Haarlemmers met een langdurig laag inkomen van bijzondere bijstand te voorzien.
-
Fraude: misbruik te voorkomen en te bestrijden.
19
-
Schuldhulpverlening: als eerste staat hier preventie centraal, dit door een vroege signalering. En als tweede wil de gemeente belemmering van maatschappelijk functioneren als gevolg van schulden verminderen door perspectief te bieden en zelfstandig beheer van de eigen huishouding te bevorderen.
-
Zorg en inburgering: ook al vindt de gemeente dit geen primaire taak, is er wel vaak een verband tussen verminderde economische zelfredzaamheid en bijvoorbeeld psychische zorgbehoefte of taalachterstand. Waar nodig zet de gemeente zijn klanten op het juiste spoor richting hulp op het gebied van zorg en inburgering.
(Strategisch bedrijfsplan 2007-2010: 7) 4.4 Doelstellingen. Gemeente Haarlem heeft het bevorderen of bewerkstelligen van volwaardige participatie door burgers aan de samenleving, als doelstelling. Daarbij zijn zij van mening dat ze ervoor moeten zorgen dat ze elke burger blijven stimuleren mee te doen, ook de burgers die niet of tijdelijk niet aan het werk kunnen of niet meer hoeven te werken. Voor het minimabeleid stelt de gemeente als doelstelling dat de participatie voor voorzieningen omhoog moet. Hiervoor stelt de gemeente niet een bepaald percentage voor deelname aan inkomensondersteunende voorzieningen als doelstelling. Naast deze algemene doelstellingen stelt de gemeente Haarlem in het strategisch bedrijfsplan voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid de volgende doelstellingen: -
Alle klanten voor wie dat mogelijk is in een activering- of re-integratietraject.
-
Volledige benutting van het werkdeel WWB vanaf 2007
-
Een vaste klantmanager van het werkdeel WWB vanaf 2007
-
Uitstroom naar werk 150 extra per jaar vanaf 2007
-
350 klanten aan het werk in de openbare ruimte in tranches te realiseren 2007-2010
-
400 klanten aan het werk in Work First vanaf 2007
-
Verbetering van de preventiequote aan de poort: daling van de instroom met 150 per jaar vanaf 2007
-
Daling van het bestand tot 2600 eind 2009
-
Daling van het aantal huisuitzettingen als gevolg van schulden van circa 80 per jaar tot 50 per jaar
-
Geen toename van het aantal gegronde bezwaarschriften
(Strategisch bedrijfsplan 2007-2010: 13) De doelstellingen van re-integratie: In 2007 en 2008 wil de gemeente 1200 personen een re-integratietraject bieden. Daarnaast wordt er jaarlijks aan tussen de 400 en 500 personen een Work First traject aangeboden. En als laatste wil de gemeente aan 400 personen een traject bieden gericht op zorg, maatschappelijke participatie, sociale activering of vrijwilligerswerk (re-integratie nota 8).
20
Dit moet zorgen voor een toename van de uitstroom naar 2800 mensen in de bijstand. Speerpunten van het coalitieakkoord is het volgende: -
Creëren van 100 stageplaatsen voor uitkeringsgerechtigden binnen de gemeenten
-
Verlenen van voorrang aan nieuwe bedrijven met veel werkgelegenheid
-
Beiden van tijdelijke (additionele) werkgelegenheid (onderhoudswerkzaamheden)
-
Een traject op maat voor elke uitkeringsgerechtigde
-
Bij de gunning van opdrachten wordt nagegaan of voorwaarden kunnen worden gesteld aan opdrachtnemers over het in dienst nemen van werkloze Haarlemmers
40% van het bestand moet een re-integratietraject volgen, daarnaast moeten zo’n 400 personen deel nemen aan Work First (niemand aan de kant 5). 4.5 Focus van het beleid. Allereerst is de doelgroep voor het minimabeleid huishoudens met een minimuminkomen. Het minimuminkomen is vastgesteld op 115 procent van de bijstandsnorm. Daarnaast wil Haarlem de prioriteit geven aan ouderen met een minimuminkomen, chronisch zieken, gehandicapten en (alleenstaande ouders met schoolgaande kinderen. Hierbij geven zij als verklaring dat ten eerste de ouderen die een volledige of onvolledige AOW of met een klein aanvullend pensioen hebben, er geen uitzicht is op een verbetering van de financiële situatie, zij zijn immers al met pensioen. Bij de chronisch zieken en gehandicapten ten tweede kunnen de directe en indirecte kosten die een ziekte of handicap met zich meebrengt een groot deel van het huishoudbudget in slokken. Ook bij deze groep is er vaak geen uitzicht op een financiële verbetering. Als derde de (Alleenstaande) ouders met kinderen. Hierbij kan armoede een belemmering zijn voor kinderen om mee te kunnen doen in de samenleving. Haarlem wil met prioriteit te geven aan deze doelgroep, kinderen de kans bieden om te kunnen participeren in de samenleving om in hun eigen toekomst te kunnen investeren. Wat opvalt in de nota minimabeleid 2008-2010 en het strategisch bedrijfsplan SoZaWe 2007, is dat men zich ook enorm focust op het misbruik. Zij willen fraude tegen gegaan en streng controleren en handelen. Hierbij wil de gemeenten vooral aan de poort goed controleren (De WWB hoogwaardig handhaven 2008-2010: 1-16). De focus van het beleid op re-integratie is gericht op een viertal groepen namelijk: -
de zogenaamde bijzondere groepen, dit zijn de dak- en thuislozen, mensen met verslavingsproblemen en personen met een (ex)psychiatrische achtergrond.
-
Jongeren
-
Alleenstaande ouders
-
Inburgeringsplichtige uitkeringsgerechtigden
Voor dak- en thuislozen, richt men zich vooral op zorg en hulp. Jongeren zullen voor het grote deel worden geplaatst in een work first traject. Voor alleenstaande ouders zal men met het oog
21
op zorg, voor deeltijd werk willen zorgen. Inburgeringsplichtige zullen over het algemeen een traject aangeboden krijgen met werk en cursussen, bijvoorbeeld een taal cursus (Niemand aan de kant: 5). Op het gebied van schuilhulpverlening ligt allereerst de focus op preventie, daarnaast wordt dit vooral toegespitst op twee doelgroepen namelijk allereerst de jongeren. Veel jongeren hebben in de gemeente financiële problemen, maar zij behoren ook tot risicogroep, omdat er weinig financieel bewust zijn is. Als tweede richt het beleid zich op de ouderen. De problematiek heeft hier te maken met een scala aan oorzaken bijvoorbeeld financieel misbruik van familie, beginnende dementie en verslavingsproblematiek (Preventie schuldenproblematiek 2008: 3-6). 4.6 Vormgeving van het beleid. In deze paragraaf begin ik allereerst met een weergave van de hoogte van de bijstandsuitkeringen. Door de WWB kunnen gemeenten toeslagen boven op het normale niveau vestrekken. Als tweede geef ik een weergave van de regelingen voor de minima. Daarna geef ik weer wat het reïntegratie beleid inhoudt. En als derde geef ik weer wat de gemeente doet aan de schuldhulpverlening. De bijstandsuitkeringen. Landelijk zijn de volgende drie normen voor personen van 21 jaar tot 65 jaar vast gelegd (artikel 21 WWB). a. gehuwden: 100 % van het wettelijk minimumloon (= gehuwdennorm) b. alleenstaande ouders: 70 % van de gehuwdennorm c.
alleenstaanden: 50 % van de gehuwdennorm De gemeente kan deze norm verhogen of verlagen doormiddel van een toeslag. De norm
kan verhoogd worden tot maximaal 20 procent van de gehuwdennorm, die hierboven is gegeven. Haarlem hanteert als volgt toeslagen van 10, 15 en 20 procent, na gelang de situatie. Toeslagen kunnen alleen verstrekt worden aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. Deze toeslag wordt verstrekt als men de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel kan delen met iemand anders. Als alleenstaanden een toeslag krijgen kunnen zij maximaal een bijstandsuitkering krijgen die 70% van de gehuwdennorm is. Alleenstaande ouders kunnen met toeslag een uitkering krijgen van maximaal 90% van de gehuwdennorm. De gemeente heeft ook de mogelijkheid de bijstandsuitkering te verlagen. Dit mag men doen door in de WWB bepaalde redenen tot verlaging. In Haarlem kiest men voor een verlaging van de bijstandsuitkering als gehuwden geheel of gedeeltelijk noodzakelijke kosten kunnen delen met een ander. En als men door de woonsituatie minder of geen noodzakelijke kosten meer maakt.
22
Bij gehuwden kan dit een verlaging van 10 of 20 procent betekenen. Bij personen waarbij de woonsituatie de reden tot verlaging is, kan de uitkering met 10 procent worden verlaagd. Naast de verhoging of verlaging kan men doormiddelde van het sanctiebeleid ook de bijstandsuitkering verlagen. Dit komt aanbod bij het fraudebeleid van de gemeente Tilburg. De Minimaregelingen. Voor de meeste minimaregelingen geldt dat ze toegankelijk zijn voor mensen met een minimum inkomen, dit is een inkomen tot 115 procent van het bijstandsniveau. Dat betekend dat dus niet alleen mensen met een bijstandsuitkering recht hebben op de regelingen, maar ook mensen met inkomsten uit arbeid of mensen met een AOW en een klein pensioen. De langdurigheidtoeslag, deze zal hieronder worden weergegeven is een uitzondering, deze is alleen toegankelijk voor mensen die vijf jaar of langer een bijstandsinkomen hebben. De elftal regelingen zullen hieronder volgen: 1. Schoolkostenregeling. Dit is een tegemoetkoming voor onvermijdelijke schoolkosten voor kinderen van vier tot en met 17 jaar. Per kind kan er een eenmalige bijdrage worden ontvangen voor maximaal 100 euro voor een kind op het basisonderwijs en 200 per kind op het voortgezet onderwijs. Noodzakelijke schoolkosten zijn in dit geval: boekenkosten, kosten voor excursies en andere activiteiten, de ouderbijdrage en de kosten voor overige benodigdheden (Rondkomen in Haarlem 2008: 14) (Minimabeleid 2008-2010: 5). 2. Sportregeling voor kinderen. Dit houdt een 80 procent korting in op het lidmaatschap van een sportvereniging en 50 euro korting op sportkleding. Deze regeling is bedoelt voor kinderen vanaf vijf tot en met zeventien jaar, de ouders moeten wel in het bezit zijn van een Haarlempas. Deze regeling is er voor om het sporten onder kinderen te stimuleren (Rondkomen in Haarlem 2008: 17) (Minimabeleid 2008-2010: 6). 3. Haarlempas. Deze pas biedt kortingen op muzieklessen peuterspeelzalen, bij de stadsbibliotheek musea en de Haarlemse zwembaden. Deze pas is bestemd voor personen of gezinnen die een inkomen hebben onder het minimumniveau, ook is deze bestemd voor personen die een schuldsaneringtraject volgen (Rondkomen in Haarlem 2008: 16) (Minimabeleid 2008-2010: 7). 4. Collectieve zorgverzekering. Dit houdt een premiekorting voor een aanvullende verzekering, voor de minima. Bepaalde kosten die onder bijzondere bijstand vallen, kunnen gedeclareerd worden onder de aanvullende
23
zorgverzekering. Hiervoor hoeft geen bijzondere bijstand dan meer voor worden aangevraagd (Rondkomen in Haarlem 2008: 18) (Minimabeleid 2008-2010: 8). 5. Regeling ouderen, chronisch zieken en gehandicapten. Voor deze uitzonderlijke groep mag volgens de huidige WWB nog wel categoriaal beleid worden uitgevoerd. Deze regeling houdt een jaarlijkse eenmalige vrij besteedbare uitkering in van 275 euro per huishouden. Deze regeling is toegankelijk voor de doelgroep chronisch zieken, gehandicapten of ouderen die een minimuminkomen hebben. (Rondkomen in Haarlem 2008: 13) (Minimabeleid 2008-2010: 9). 6. Post armoedebestrijding. Vanuit deze post worden een aantal instellingen gesubsidieerd. Deze instellingen voeren activiteiten uit ten behoeve van de minima. Activiteiten voor deze instellingen bestaan onder meer uit het bieden van ondersteuning aan mensen hun financiële administratie, het geven van advies en het beiden van hulp bij het aanvragen van voorzieningen en het bieden van een maaltijd tegen een lage prijs (Minimabeleid 2008-2010: 9). 7. Computerproject. Dit is een project wat minimabeleid aan re-integratie beleid koppelt. Aan werkzoekende bijstandsgerechtigden wordt een computertraining aangeboden, die arbeidsmarkt relevant is. Als de deelnemer de training goed afrond mag hij de pc houden (Minimabeleid 2008-2010: 10). 8. Woonkostentoeslag. De woonkostentoeslag is voor mensen die doordat ze geen of een onvolledige huurtoeslag te hoge woonlasten hebben. Er moet wel een dringende reden zijn om recht te hebben op deze woonkostentoeslag. Daarnaast is dit een tijdelijke oplossing en wordt aan deze toeslag verplicht door de gemeente, om een andere woning te zoeken die wel betaalbaar is (Rondkomen in Haarlem 2008: 19). 9. Kwijtschelding gemeentelijke belastingen. Mensen met een inkomen onder minimum niveau kunnen een gedeeltelijke kwijtschelding ofwel gehele kwijtschelding op de gemeentelijke belastingen aanvragen. Mensen met een inkomen boven het bijstandsniveau hebben niet per definitie recht op een kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Dit is het geval als mensen een auto of motor hebben van meer dan 2.269 euro, een overwaarde hebben op de eigen woning, of een vermogen hebben dat hoger is dan de bestaanskosten (Rondkomen in Haarlem 2008: 20). 10. Bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand kan versterkt worden voor kosten die voorvloeien uit bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere bijstand kan versterkt worden in de vorm van een lening.
24
Omdat voor mensen die al langer in de bijstand zitten en er weinig ruimte is om deze lening af te lossen, kan de bijzondere bijstand in sommige situaties als gift worden verstrekt. Dit is dan voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Voor de bijzondere bijstand als gift komen personen die langer dan twaalf maanden een inkomen hebben op bijstandsniveau in aanmerking (Rondkomen in Haarlem 2008: 22). 11. Langdurigheidtoeslag. Dit is een toeslag voor personen die al vijf jaar of langer van een inkomen op bijstandsniveau moeten rondkomen. De toeslag is voor gehuwden en samenwonenden 486 euro per jaar. Voor een alleenstaande ouder is dit 436 euro per jaar. En voor alleenstaanden is dit 341 euro per jaar (Rondkomen in Haarlem 2008: 15). Het re-integratiebeleid. Zoals in de WWB als is aangegeven ligt de W van werk centraal in de nieuwe bijstandswet. De gemeente heeft als doel dat niemand aan de kant komt te staan. Wat centraal komt te staan is dat elke uitkeringsgerechtigde een traject op maat ontvangt, gericht op ondersteuning en reintegratie. De klanten krijgen een vaste casemanager die vooral op moet treden als regisseur. Dit heeft het gevolg dat Haarlem minder totaaltrajecten gaat toepassen voor de klanten en meer losse producten aanbiedt. Men wil zich beperken tot uitsluitend de instrumenten die echt nodig zijn, hiervoor moet een diagnose de basis bieden. Met het oog op de inburgeringsplichtige uitkeringsgerechtigde doelgroep, worden inburgering en re-integratie aangeboden in een traject. Voor personen tussen de 20 en 45 wil de gemeente steeds meer een afgestemd WorkFirst traject, aanbieden. Dit houdt in dat aan de arbeidsgeschikte bijstandsgerechtigde in plaats van een uitkering, betaald werk krijgt aangeboden, bij een uitkeringsaanvraag. Dit om er voor te zorgen dat mensen niet in een werkloosheidsritme komen te vervallen (nota voorzettingsvoorstel Work-First 2). Ook werkt Work First preventief als het gaat om bijstandsuitkeringen, mensen zijn sneller geneigd om zelf een baan te zoeken of zijn tevreden met de baan die zij krijgen via Work First. Sociale-activering staat centraal voor degene voor werken niet mogelijk is. Hiervoor heeft de Gemeente een breeds scala aan activeringstrajecten. Haarlem maakt gebruik bij het re-integratiebeleid van de integratie ladder. Dit is een traject waarin mensen komen en ingedeeld worden als zij hun bijstandsuitkering aanvragen. Er wordt gekeken op welke trede een persoon zich bevindt, afhankelijke van deze tree wordt er een traject aangeboden. Zo kan het zijn dat personen direct in een Work First project komen, of dat men zich eerst richt op bijscholing. Hierbij heeft men zeven treden, bij de eerste trede ontbreekt het van activeringsmogelijkheden, er moet zorg worden verleend, maar de persoon in kwestie wil dit niet accepteren of niet mee werken. Aan de motivatie om zorg te accepteren word in deze tree gewerkt. Zodra er motviatie is om zorg te accepteren mag de persoon naar de volgende trede.
25
Trede een houdt zorg en hulpverlening in. Trede 2 houdt sociale activering in, om zo maatschappelijke participatie te bevorderen. Trede drie is arbeidsactivering en scholing, om zo de te grote afstand tot de arbeidsmarkt te doen verkleinen. Trede vier houdt arbeidstoedeling in. In deze trede gaat men opzoek naar een betaalde baan. Trede vijf is werken in deeltijd. Deze trede is voor personen met een betaalde baan, maar nog wel een aanvullende uitkering nodig hebben. Naar wat mogelijk is, zoekt men in deze tree nog naar een fulltime baan. Tree 6 is werken met subsidie. Dit zijn banen voor mensen die gedeeltelijk of geheel worden gesubsidieerd door de gemeente. Tree 7 houdt regulier werk in. Dit is de laatste trede waar de klant een reguliere baan heeft. Er vindt nog wel nazorg plaats om zo uitval in de eerste maanden te voorkomen (Niemand aan de kant: bijlage integratie ladder). Schuldhulpverlening beleid. Allereerst richt men zich in Haarlem vooral op de preventie van schulden. Dit door middel van informatieverstrekking en cursussen voor jongeren. Daarnaast als men in de schulden komt kan men begeleiding krijgen in de vorm van een buddy. Fraudebeleid. Door de WWB moeten gemeente zelf controleren of mensen terecht gebruiken maken van de regelingen van de WWB. Dit fraudebeleid is belangrijk voor de efficiëntie rondom de verstrekking van de uitkeringen. In de Nota de WWB hoogwaardig handhaven wordt het beleid rondom fraude weergeven voor de periode 2008-2010. Hierin richt Haarlem zich op een viertal punten om zo de fraude beter te bestrijden. Het eerste punt is vroegtijdig informeren. De klant moet duidelijk geïnformeerd worden over, zijn rechten en plichten, nakoming van verplichtingen rondom de WWB en de beschikbaarheid en toegankelijkheid van regelingen (Nota de WWB hoogwaardig handhaven in Haarlem 2008-2010: 8). Dit moet worden bereikt door verstrekking van folders, de website van de gemeente en via nieuwsbrieven. Deze manier van informatie moet toegankelijk zijn voor de doelgroep en zal daarom ook in verschillende talen verschijnen. Daarnaast moet tijdens de uitkeringsaanvraag klanten mondelinge informatie kunnen krijgen (Nota de WWB hoogwaardig handhaven in Haarlem 2008-2010: 8-9). Het tweede punt is het optimaliseren van de dienstverlening. Volgens Haarlem heeft een goede dienstverlening, die het naleven van regels zo gemakkelijk mogelijk maakt, een preventief effect (Nota de WWB hoogwaardig handhaven in Haarlem 2008-2010: 9-10). Dit wil men bereiken met klantgerichte en klantvriendelijke bejegening, zo eenvoudig en duidelijk mogelijke beschikkingen, correspondentie, formulieren en procedures. De invoering van elektronische dienstverlening en het digitaal klantdossier. Invoering van mutatieformulieren zodat klanten alleen maar aan hoeven te geven als het inkomen veranderd (Nota de WWB hoogwaardig handhaven in Haarlem 2008-2010: 10-11).
26
Het derde punt is vroegtijdige detectie, zodat fraude snel en in een vroeg stadia wordt ontdekt. Dit wil men bereiken door: a) een versterking van de poortwachterfunctie, dit houdt in men wil voorkomen dat uitkeringen bij aanvraag onterecht worden versterkt. Hiervoor gebruikt de gemeente een fraudescorekaart, dit is een landelijk instrument. Deze fraudescorekaart moet ingevuld worden door de klant en voorspelt vervolgens, op basis van een aantal variabelen, of er een verhoogd risico is op fraude. Als dit het geval is wordt er nader onderzoek gedaan naar de gegevens van de aanvrager, dit kan eventueel gebeuren aan de hand van een huisbezoek. b) de gemeente wil de versterking van de poortwachterfunctie als tweede bereiken door het bevorderen van de mogelijkheid tot gegevensuitwisseling met andere bronnen. Dit om gegevens van de klant te kunnen controleren bij bijvoorbeeld het inlichtingenbureau of de rijksdienst voor het wegverkeer. c) De gemeente voert een periodieke controle in. Dit is een jaarlijks onderzoek door de gemeente, aan de hand van een inlichtingenformulier die de klant moet invullen. Uit deze gegevens kan men opmaken of er sprake kan zijn van fraude of niet. d) Als vierde heeft de gemeente een fraudekompas ingevoerd. Deze fraudekompas heeft als doestelling alle soorten fraude met de bijbehorende protocollen weer te geven. Zodat de medewerkers duidelijke handvaten hebben voor fraudesignalen en controles. e) Als er sprake is van een signaal dat er sprake kan zijn van fraude, wordt de klant intensiever gecontroleerd. f)
De gemeente gaat ook klanten onderzoeken op basis van bepaalde thema’s. Dit kan bijvoorbeeld zijn door een verhoogd waterverbruik of ongebruikelijk bezit. Om dit te kunnen doen wordt er samengewerkt met bijvoorbeeld de belastingsdienst, andere gemeenten, politie of openbaar ministerie (Nota de WWB hoogwaardig handhaven in Haarlem 2008-2010: 12-15).
Om Fraude tegen te gaan heeft de gemeente nog een laatste en vierde punt en dat is het daadwerkelijk sanctioneren. De gemeente wil dit bereiken door ten eerste een lik-op-stuk beleid. En als tweede een terugvordering beleid wat uitgaat van maatwerk. Hier is het afhankelijk van de situatie hoeveel men terug moet betalen en hoe lang (Nota de WWB hoogwaardig handhaven in Haarlem 2008-2010: 15). 4.7 Organisatie rondom de WWB. In de sociale zekerheid is in Haarlem de ketensamenwerking belangrijk, dit houdt in dat het CWI, de SoZaWe en de UWV samenwerken. Deze drie organisaties bestaan echter nog wel los van elkaar en zitten niet op dezelfde locatie.
27
Ook op het gebied van samenwerking met ondersteunende diensten zoals reintegratiebureaus en scholen staat het bij Haarlem nog in de kinderschoenen. De gemeente ziet het belang hier van in, maar in de praktijk komt dit weinig tot stand. Samenwerking vindt ook plaats met hulpverleningsinstanties en zorgaanbieders, dit om zo goed mogelijk de klant te helpen. Als er gekeken wordt naar het gehele beleid rondom de WWB zien we dat Haarlem niet kiest voor een integrale aanpak. Zoals hierboven wordt beschreven vindt er wel samenwerking plaats met verschillende organisaties, maar er wordt niet verkozen voor eenduidige structuur, door bijvoorbeeld alles in een gebouw te plaatsen. Ook in de gemeente valt het op dat het beleid versnipperd is over verschillende beleidsterreinen. Hierbij wordt er ook niet gekozen voor een integrale aanpak. Zo maakt men strikt onderscheidt tussen het beleid omtrent de minimaregelingen en de re-integratie. 4.8 Financiering. In de nota minimabeleid heeft de gemeente de volgende begroting weergegeven, voor het minimabeleid, op het gebied van bijzondere bijstand, minimaregelingen en projecten.
Tabel 4.13 uitgaven minimabeleid Haarlem 2006 en 2008-2010 2006 Omschrijving kosten Dekking budget bijzondere bijstand Individuele bijzondere bijstand Pensioenkosten Schoolkosten Collectieve zorgverzekering Peuterspeelzalen Haarlemmerpas Sportstimulans kinderen + subsidies Post Armoedebestrijding Bijdrage WSNP en budgetbeheer
1.580.000 670.000 126.215 168.297 114.076 187.565 547.865 178.000 2.787.642
2008-2010
1.000.000 500.000 100.000 140.000 110.000 67.000 70.000 555.000 175.000 2.717.000
Totaal
Dekking budget Werkdeel WWB Computerproject
300.000
Overige dekkingen Regeling chr. Zieken, gehandicapten, 65+
500.000
Geen dekking Garantietoeslag Verruiming bijzondere bijstand als gift
60.000 90.000
28
De re-integratie begroting, die terug te vinden is de nota niemand aan de kant, ziet er als volgt uit in tabel 4.1. Tabel 4.14 Uitgaven re-integratie, Haarlem Regeling Ontheffing, wel traject/actief Sociale activering Work first Project stadsonderhoud Reïntegratietraject extern Losse producten, regie door casemanager Diagnose/arbeidsongeschiktheidstoets Gesubsidieerde arbeid Reïntegratievoorzieningen (premies etc.) Scholingstrajecten. Totaal
2007 330.000 1.540.000 5.200.000 650.000 1.575.000 2.625.000 300.000 4.800.000 800.000 750.000 18.570.000
2008 440.000 1.540.000 5.200.000 1.300.000 875.000 3.150.000 300.000 4.200.000 800.000 750.000 18.555.000
In tabel 4.15 wordt de schuldhulpverlening begroting weergeven voor 2008, deze is terug te vinden in de schuldhulpverlening nota. Tabel 4.15 Uitgaven schuldhulpverlening Haarlem Regelingen 2008 Budgetcursussen voor jongeren 70.000 Begeleiding ouderen 30.000 Buddyproject 5.000 Voorlichtings- en informatie materiaal 4.800 Totaal 109.800 Budget begeleiding WWB 125.000 Totaal 344600 Ook het ministerie van Sociale Zaken heeft gegevens van gemeenten op het gebied van de financiering rondom de WWB. Deze gegevens zijn anders geordend als het bovenstaande, wat de begroting van de gemeente zelf is. Als eerste kijk ik naar de het budget rondom de bijstandsuitkeringen. In tabel 4.16 hieronder wordt weergeven wat de uitgaven zijn in 2007 rondom de bijstandsuitkeringen en reintegratie. In deze tabel wordt het volledige budget weergeven, voor de bijstandsuitkeringen en re-integratie. Daarna worden bedragen weergeven die mee worden genomen van het jaar voorafgaand aan 2007. De derde rij in de tabel geeft de ontvangsten weer, voor de bijstandsuitkeringen zijn dit de teruggevorderde bedragen van eerder vetrokken uitkeringen, voor de re-integratie zijn dit ontvangsten op het gebied van de invoeringswet WWB. De uitgaven van de bijstandsuitkeringen is inclusief de langdurigheidtoeslag, maar exclusief de bijzondere bijstand. De uitgaven voor de bijzondere bijstand komt later aan de orde. Voor de uitgaven op het gebied van re-integratie is dit inclusief loonkostensubsidies.
4.16 Budget en uitgaven bijstandsuitkeringen en re-integratie, Haarlem
Bedrag
Haarlem Bijstandsuitkeringen Per huishouden met een bijstandsuitkering
Bedrag
Re-integratie Per huishouden met bijstandsuitkering
29
Toegekend Budget Meegenomen van vorig jaar Ontvangsten 1 Uitgaven Overschot/Tekort
€ 42.755.659 nvt € 3.224.191 € 38.214.091 € 7.765.759
€ 15.918 nvt € 1.200 € 14.227 € 2.891
€ 14.202.091 € 11.061.329 € 259.109 € 14.857.320 € 10.665.209
€ 5.287 € 4.118 € 96 € 5.531 € 3.971
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Tabel 4.17 Percentage overschot/tekort uikeringen en re-integratie, Haarlem 2007 Haarlem Gemeenteklasse Percentage overschot/tekort Percentage overschot/tekort Uitkeringen Reintegratie Uitkeringen Reintegratie 18% 42% 3% 42% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid In tabel 4.17 komt naar voren dat Haarlem zowel bij de uikeringen als bij re-integratie een overschot heeft op het budget. Vooral bij de uitkeringen is dit opvallend om het overschot velemalen hoger is dan bij het gemiddelde van de gemeenteklasse. In tabel 4.18 wordt de begroting van de bijzondere bijstand weergeven en hoeveel dit per huishouden is. Dit wordt ook vergeleken met het landelijke gemiddelde in dezelfde gemeente klasse, maar deze vergelijking komt later in dit hoofdstuk aan de orde.
Tabel 4.18 Budget bijzondere bijstand, Haarlem Uitgaven bijzondere bijstand Haarlem Totaal bedrag Bedrag per huishouden met een een laag inkomen € 1.521.548
€ 64
Gemeenteklasse Bedrag per huishouden met laag inkomen € 82
Kijkend naar tabel 4.18 valt er te zien dat een totaal bedrag van 1.521.548 euro wordt uitgegeven aan de bijzondere bijstand. De gemeente heeft dit bedrag ook min of meer begroot in 2006, dit was namelijk 1.580.000 euro, dit is te zien in tabel 4.13. Wel valt het op dat de gemeente het bedrag voor bijzondere bijstand voor 2008-2010 heeft begroot op 1.000.000 euro. Dit is 521.548 euro minder dan dat in 2007 wordt uitgeven. Tabel 4.19 Gemiddeld uitgekeerd bedrag bijzondere bijstand, Haarlem 2007 Haarlem Gemeenteklasse Bedrag per ontvanger Bedrag per ontvanger € 978 € 733 Zoals in tabel 4.19 is te zien krijgen ontvangers van bijzonder bijstand gemiddeld genomen 978 euro uitgekeerd.
1
Uitgaven is inclusief uitkeringen en langdurigheids-toeslag maar exclusief bijzondere bijstand.
30
Ook voor de langdurigheidtoeslag zijn een aantal gegevens bekend deze worden in de tabel hieronder weergeven. In Haarlem wordt er 363.183 euro uitgegeven aan de langdurigheidtoeslag. 4.20 Langdurigheidtoeslag, Haarlem 2007 Langdurigheidstoeslag Bedrag totale uitgaven Haarlem Gemeenteklasse Euro's Aantal € 363.183 780
langdurigheidstoeslag Huishoudens die in het verslagjaar een langdurigheidstoeslag ontvingen Haarlem Percentage 63%
Percentage 79%
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
4.9 Waarom juist dit Beleid? Als we kijken naar het algehele armoedebeleid en re-integratiebeleid van de gemeente Haarlem, zien we dat er vooral in wordt gezet op werk. Mensen weer re-integreren in de arbeidsmarkt zodat zij niet meer afhankelijk zijn. Allereerst is dit niet verwonderlijk omdat dit immers het hoofddoel is van de WWB. Maar ook is dit in Haarlem niet geheel onmogelijk, immers als we de cijfers bekijken bevindt het grootste aantal mensen in de WWB zich in het werkende deel van de bevolking. Ook als we kijken naar de visie op armoede en de visie op de oplossing is het huidige beleid begrijpelijk, het komt samenvattend er allemaal op neer mensen uit hun afhankelijkheidspositie te halen. Het is alleen de vraag of duurzaamheid ook behaald wordt, als we kijken naar het re-integratie beleid, waarbij de focus ligt op het zo snel mogelijk verkrijgen van werk, door projecten als Work First. Maar als we kijken naar de cijfers hoelang mensen in de bijstand zitten, zien dat er een hele grote groep 10 jaar of langer in de bijstand zit. Het is misschien de vraag of Haarlem zich hier enigszins op kan richten. Als we kijken puur naar het minimabeleid is deze vooral gericht op de zwakste van de samenleving puur vanuit het idee om iedereen zo veel mogelijk mee te laten draaien en niet uit te sluiten is dit begrijpelijk. Dit komt overeen met de focus van beleid waar het juist gaat om mensen in de samenleving die weinig kans hebben op verbetering of juist kinderen. Dit zijn juist de groepen waar sociale uitsluiting een verhoogde kans heeft. De groepen waar Haarlem zich vooral op richt met het minimabeleid zijn juist ook de groepen die een groot aandeel hebben in huishoudens met een minimum inkomen.
4.10 Effect van het beleid: Om te kijken of het beleid van Haarlem effectief is kan ook worden gekeken naar de statistieken. Daarbij is het enigszins lastig om van dit huidige beleid goed te kunnen zien wat
31
het effect is op de lange termijn, omdat het college pas begonnen is in 2006 en de cijfers vaak niet verder gaan tot 2007. Wel kunnen we enigszins zien of het de gemeente zijn doelen haalt en of het enigszins een goed beleid is als het gaat om de dienstverlening en de uitstroom naar het aantal mensen uit de bijstand. Met dit laatste punt moeten we wel voorzichtig zijn. Een hoge uitstroom hoeft in eerste instantie niet perse te maken te hebben met een effectief beleid. Dit kan ook door komen door een hoge uitsluiting, streng beleid of economische effecten van de regio of gemeente. In deze paragraaf kijk ik allereerst naar de algemene ontwikkeling op het aantal mensen in de bijstand. Wat het effect is van de reintegratie en het fraudebeleid. Verder kijk ik naar de cijfers omtrent de bijzondere bijstand. Daarnaast zal ik als laatste kijken wat de score is van Haarlem in landelijke onderzoeken als het gaat om gemeentelijk beleid rondom de WWB. Tabel 4.21 Personen met een bijstandsuitkering in Haarlem, 1990-2006 Tot 65 jaar 4.594 4.475 4.389 4.092 3.422 3.152 3.358 3.249 3.403 3.247 2.857
1990 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
65 jaar en ouder 132 212 168 167 179 195 280 212 231 234 245
totaal 5.995 5.212 4.726 4.687 4.557 4.259 3.601 3..347 3.638 3.463 3.634 3.481 3.102 2.828
Tabel 4.22 Aantal ABW en WWB uitkeringen in Haarlem over de periode 1995 tot en met 2007 ABW/WWBuitkeringen totaal Periode
aantal
ABW/WWBuitkeringen totaal, relatief
ABW/WWBuitkeringen totaal 15 tot 65 jr aantal
ABW/WWBuitkeringen mannen 15 tot 65 jr aantal
per 1 000 huishoudens 1995 . . 5165 2310 1996 . . 5080 2245 1997 . . 4605 2055 1998 4300 61 4130 1780 1999 3920 55 3750 1560 2000 3540 50 3360 1380 2001 3240 45 3050 1250 2002 3180 45 2980 1250 2003 3260 46 3040 1340 2004 3420 48 3190 1450 2005 3390 48 3140 1440 2006 3040 42 2790 1250 2007 2690 37 2430 1050 © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 24-11-2008
ABW/WWBuitkeringen vrouwen 15 tot 65 jr aantal 2855 2810 2525 2350 2190 1970 1790 1730 1700 1740 1700 1540 1390
32
Bij alle twee de tabellen valt het op dat het aantal mensen in de bijstand enorm is gedaald. Terwijl het aantal inwoners ongeveer gelijk blijft. We zien dat in 2006 het aantal daalt naar 3020 en in 2007 naar 2690 volgens het CBS. Volgens O en S Haarlem is dit 3102 naar 2828 mensen in de bijstand. Dit kan wellicht komen door het beleid van het nieuwe college, die in 2006 is gestart en het huidige beleid heeft vorm gegeven. Een andere reden is ook de ontwikkeling op landelijk niveau. In 1996 werd de nieuwe Abw ingevoerd en in 2004 de WWB. Het is overigens wel opmerkelijk dat na de invoering van de WWB het aantal mensen in de bijstand licht stijgt in 2004. Hoewel dit na 2004 wel weer is gedaald. Ook de politieke context heeft invloed op deze trend. Hoewel over het algemeen een dalende lijn zit in het aantal mensen in de bijstand. Aan de kerncijfers van de gemeente Haarlem die door het ministerie van sociale zaken worden weergeven zijn er een aantal ontwikkelingen te zien. Zo valt er te zien dat de ontwikkeling van de bijstandsuitkeringen met 12% daalt. Daar tegen over staat het aantal mensen die terug vallen in de WWB, volgens het ministerie zijn dit 215 personen in het jaar 2007. Ook valt er te zien dat de deelname aan arbeidsre-integratie 2920 is. Opvallend is dat dit aantal enorm hoog is als dit vergeleken wordt met het aantal mensen die een bijstandsuitkering hebben. De ontwikkelingen van het beleid rondom de WWB werk ik hieronder verder uit.
Tabel 4.23 Kerncijfers Haarlem Themanaam
Indicator
Bijstandsuitkeringen WWB Aantal huishoudens met een bijstanduitkering Ontwikkeling bijstandsuitkeringen
2685 -12%
Budget en uitgaven Overschot/tekort bijstandsuitkeringen Overschot/tekort arbeidsre-integratie Fraude Aantal fraudeurs
€7.765.759 € 10.665.209 265
Deelname aan arbeidsre-integratie Aantal deelnemers arbeidsre-integratie Percentage gesubsidieerde arbeid
2920 8%
Bijzondere bijstand Totaal uitgaven bijzondere bijstand
€ 1.521.548
Totaal uitgaven langdurigheidstoeslag
€ 363.183
Langdurigheidstoeslag Terugval Aantal terugvallers
215
HEMA Bijstandsuitkeringen De twee tabellen die hieronder staan geven een weergave van het aantal bijstandsuitkeringen en de ontwikkeling van de bijstandsuitkeringen. Deze worden vergeleken met het landelijke gemiddelde van dezelfde klasse gemeenten. Dit betekent dat Haarlem 1% onder het gemiddelde zit als het gaat om het aantal bijstandsuitkeringen. Als het gaat om de ontwikkeling van de bijstandsuitkeringen heeft Haarlem zoals hierboven al staat een daling van 12%. Vergeleken met de gemeenten uit dezelfde klasse is dit vrij hoog, het gemiddelde is hier –9%.
33
Tabel 4.24 Bijstandsuitkeringen WWB Haarlem Aantal bijstandsuitkeringen Haarlem Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage Totaal 2685 4% 5% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Tabel 4.25 Ontwikkeling bijstandsuitkeringen, Haarlem Haarlem Gemeenteklasse Percentage Percentage -12% -9% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tabel 4.26 deelname re-integratietrajecten Haarlem 2007 Deelname aan re-integratietrajecten Haarlem Aantal arbeids-re-integratietrajecten Percentage 2920 109% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gemeenteklasse Percentage 74%
Aan de hand van het bovenstaande kan op zijn minst gesteld worden dat het re-integratiebeleid van de gemeente Haarlem wel enig effect heeft tot nu toe. Ook vergeleken met het aantal nieuw toegekende bijstandsuitkeringen ligt Haarlem onder het gemiddelde. Haarlem heeft namelijk 655 nieuw toegekende bijstandsuitkeringen in 2007, dit is voor de gemeente 24%. Het landelijke gemiddelde ligt hier op 28%. Om deze reden is het ook niet verwonderlijk dat het aantal bijstandsuitkeringen sneller daalt dan bij de gemeenteklasse, zeker als ook nog mee wordt genomen dat het percentage beëindigde uitkeringen hetzelfde is bij Haarlem als bij de gemeenteklasse. Tabel 4.27 Nieuw toegekende bijstandsuitkeringen 2007 Haarlem Haarlem Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage 655 24% 28% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tabel 4.28 Beëindigde bijstandsuitkeringen 2007 Haarlem Haarlem Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage 1010 27% 27% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Om vervolgens goed te kunnen zeggen of het re-integratiebeleid van Haarlem enig effect heeft moeten kijken naar de terugvallers en om welke reden mensen uitstromen uit de bijstand.
34
Tabel 4.29 Terugval in de bijstand, Haarlem 2007 Terugval Haarlem Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage 215 21% 19% Kijkend naar het percentage wat terugvalt in de bijstand is dit 21 procent, dit is hoger dan het percentage van de gemeenteklasse. Wel valt het op dat van het aantal beëindigde bijstandsuitkeringen er niet een groot deel terugvalt. In de tabel hieronder wordt weergegeven om welke reden bijstandsuitkeringen worden beëindigd. Dit kan door aanvaarding van arbeid zijn of om overige reden, bijvoorbeeld verhuizing. In de tabel komt naar voren dat 38 procent van alle beëindigde uitkeringen komt door aanvaarding van arbeid. Een hoog percentage namelijk 62 procent wordt beëindigd door overige redenen. 4.30 Reden van beëindiging van uitkeringen WWB, Haarlem 2007 Reden van beëindiging van uitkeringen WWB Aanvaarding van arbeid Overige redenen jaar Aantal Percentage Aantal Percentage 2005 295 36% * onbekend 2006 480 42% * onbekend 2007 380 38% 630 62% Er kan met enige voorzichtigheid gesteld worden dat het re-integratie beleid enigszins effect heeft, maar als er wordt gekeken naar hoeveel mensen uitstromen door aanvaarding van arbeid kan het re-integratie beleid effectiever. Het aantal ontvangers van bijzondere bijstand ligt in Haarlem op 7% dit zijn 1555 mensen zoals in de tabel is te zien. Dit ligt wel onder het landelijke gemiddelde, waar 13% procent bijzondere bijstand ontvangt. Het percentage is berekend door het aantal ontvangers te delen door het aantal huishoudens met een laag inkomen. Het valt op dat dit percentage vele male hoger kan als we kijken naar het aantal mensen met een laag inkomen in tabel 4.3, lag dit op 23800 en ook als we kijken naar het aantal mensen in de bijstand ligt dit op 2685. 4.31 Aantal ontvangers van bijzondere bijstand, 2007 Haarlem Haarlem Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage 1555 7% 13% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Als we kijken wat de 1555 mensen gemiddeld over het jaar 2007 hebben toegekend gekregen is dit 978 euro. Dit ligt hoger dan de gemeenteklasse, daar ligt dit bedrag op 733 euro.
35
Tabel 4.32 Gemiddeld uitgekeerd bedrag aan bijzondere bijstand, 2007 Haarlem Haarlem Gemeenteklasse Bedrag per ontvanger Bedrag per ontvanger € 978 € 733 Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ook voor de langdurigheidtoeslag valt het op dat dit aantal percentueel lager ligt dan het landelijke gemiddelde. Namelijk 63 procent voor Haarlem en 79 procent voor het gemiddelde in de gemeenteklasse. Ook hier is het percentage het aantal ontvangers gedeeld door het aantal huishoudens met een uitkeringsduur van vijf jaar of langer. Ook hier zou men kunnen concluderen dat dit aantal hoger kan. Tabel 4.33 Langdurigheidtoeslag 2007, Haarlem Bedrag totale uitgaven
langdurigheidtoeslag Huishoudens die in het verslagjaar een langdurigheidtoeslag ontvingen Haarlem Haarlem Gemeenteklasse Euro's Aantal Percentage Percentage € 363.183 780 63% 79% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Concluderend kan er gezegd worden dat als het gaat om re-integratie de gemeente het niet slecht doet, zelfs op sommige punten bijvoorbeeld het aantal mensen in een re-integratie, doet de gemeente het bijzonder goed. Daarbij kan wel gesteld worden dat op het gebied van bijzondere bijstand en de langdurigheidtoeslag veel gewonnen kan worden. Vergeleken met het landelijke gemiddelde en de lage percentage van de gemeente kan dit nog omhoog. De gemeente Haarlem heeft zelf ook cijfers over het gebruik van inkomensondersteunende maatregelen. Zo maakte er in 2003 41% geen gebruik van de inkomensondersteunende regelingen terwijl ze hier wel recht op hadden (Programma begroting 2009-2013: 128). Hoewel dit percentage nu wel anders zou zijn, is kan het niet gebruik in Haarlem vele lager. Concluderend kunnen we stellen dat Haarlem een hoge uitstroom uit de bijstand kent. Hierbij kan gesteld worden dat een deel daarvan doormiddel van aanvaarding van arbeid komt. Alleen is dit deel nog al klein, namelijk maar 38 procent. Het deel wat uitstroomt door overige redenen is vele malen groter. Zeker als er wordt gekeken naar het aantal mensen wat deelneemt aan een re-integratietraject zijn de 380 mensen die uitstromen door arbeid nogal een klein deel. Daarnaast kent Haarlem een redelijk hoog percentage mensen die terugvallen in de bijstand, namelijk 21 procent. Op het gebeid van duurzaamheid en effectieve re-integratie kan de gemeente nogal het een en ander verbeteren. Als het gaat om het gebruik van de minimaregelingen kan de gemeente ook nogal wat verbeteren. Zo was er in 2004 een niet gebruik van 41 procent. Daarnaast is het aantal ontvangers van bijzondere bijstand erg laag.
36
Hoofdstuk 5 Gemeentelijk beleid Tilburg. In het vorige hoofdstuk is het beleid van de gemeente Haarlem aanbod gekomen. In dit hoofdstuk zal ik me richten op het beleid van de gemeente Tilburg. 5.1 Karakteristieken van Tilburg. De gemeente Tilburg heeft in 2008 een totaal aan 202 091 inwoners, Hiervan zijn 100 214 man en 101 877 vrouw (CBS 2008). De bevolkingssamenstelling van Tilburg ziet er als volgt uit, volgens het CBS. Tabel 5.1 Bevolkingsopbouw Haarlem over periode 1995 tot en met 2008 Periode
Jonger dan 5 5 tot 10 jaar jaar Aantal / % Aantal / %
10 tot 15 jaar
15 tot 20 jaar
20 tot 25 jaar
25 tot 45 jaar
45 tot 65 jaar
65 tot 80 jaar
2005
12 068
6,1
11 206
5,6 11 133
Aantal / %
Aantal / %
Aantal / %
Aantal / %
Aantal / %
Aantal / %
2006
11 689
5,8
11 426
5,7 10 905
5,4
12 539
2007 2008
11 397 11 255
5,7 5,6
11 505 11 487
5,7 10 626 5,7 10 660
5,3 5,3
12 777 12 682
5,6 12 180
6,1
17 170
8,6 61 948
31,1
47 888
9,7
6 074
3,1
6,3 17 272
8,6 61 789
30,8
48 789
24,3
19 626
9,8
6 345
3,2
8,6 61 377 8,7 61 059
30,5 30,2
49 764 50 513
24,7 25,0
19 897 20 322
9,9 10,1
6 552 6 611
3,3 3,3
6,3 6,3
17 364 17 502
24,1 19 401
80 jaar of ouder Aantal / %
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 24-11-2008 Uit de eerste tabel valt het op dat de bevolkingsopbouw de laatste drie jaar redelijk constant is gebleven. Daarnaast heeft de groep 25 tot en met 45 jaar het grootste aandeel in Tilburg, namelijk 30.2 procent. De groep 45 tot 65 heeft een aandeel van 25 procent. De ouderen hebben in Tilburg een aandeel van 13.4 procent en de leeftijdscategorie tot en met 25 heeft een aandeel van 31.6 procent. Tabel 5.2 Bevolkingsgegevens gemeente Tilburg 2007 Inwoners Mannen Vrouwen Inwoners 0 t/m 14 jaar Inwoners 15 t/m 64 jaar (potentiële beroepsbevolking) Inwoners 65 jaar en ouder Bron: www.tilburg.nl Tabel 5.3 Sociale structuur Tilburg 31 december 2006 Aantal inwoners 201.262 0 tot en met 3 jaar 9.146 4 tot en met 16 jaar 29.042 17 tot en met 64 jaar 136.624 65 jaar en ouder 26.450 aantal bijstandsgerechtigden 5.128 Bron: Jaarstukken 2007
201.262 99.624 101.638 33.524 141.288 26.450
31 december 2007 202.090 8.887 28.946 137.325 26.932 4.776
Ook uit de gegevens van de gemeente Tilburg blijkt dat de potentiële beroepsbevolking het grootste aandeel heeft. In deze groep zitten namelijk 144.288 mensen, dit staat tegen over een
37
inwoner aantal van 201.262 mensen. Hier valt ook op samen met de gegevens uit de eerste tabel dat Tilburg een relatief laag aandeel heeft aan ouderen en jongeren. Kijkend naar de economische situatie in Tilburg zien we de volgende gegevens gegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tabel 5.4 Algemene gegevens Tilburg 2007 Tilburg 201931
150000 – 250000 inwoners 177584
Beroepsbevolking
91000
82625
Aantal lage inkomens
30700
26887
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden Aantal werkzoekenden zonder baan
25200
25637
6050
6560
Aantal inwoners
In de bovenstaande tabel 5.4 wordt de sociaal economisch situatie van Tilburg weergegeven. Dit wordt vervolgens vergeleken met het landelijke gemiddelde van gemeenten met ongeveer de zelfde omvang, als het gaat om inwoners. In deze tabel komt ook naar voren dat Tilburg een hoog aantal heeft aan beroepsbevolking, zeker als dit wordt vergeleken met het landelijke gemiddelde. De beroepsbevolking in Tilburg telt 91000 mensen en voor het gemiddelde van gemeenten van dezelfde klasse zijn dit 82625 mensen. Hier tegenover staat dat Tilburg een hoog aantal mensen heeft die een laag inkomen hebben. Dit zijn in Tilburg 30700 mensen, terwijl het landelijke gemiddelde een aantal van 26887 mensen heeft met een laag inkomen. Zoals hierboven is te zien kent Tilburg een groot aantal lage inkomens. Deze lage inkomens hoeven niet te vallen onder minimum inkomens waarop het armoedebeleid vaak is gericht in gemeenten. Om deze reden richt ik me op het aantal minimuminkomens in Tilburg. Volgens de gemeente kent Tilburg 10.065 huishoudens die een minimuminkomen hebben. Dat zijn alle huishoudens met een inkomen tot 105 procent van het wettelijk sociaal minimum. Deze huishoudens hebben een aandeel van 10.4 procent van de totale huishoudpopulatie (Armoedemonitor Tilburg 2006-2007: 5). Volgens het CBS in tabel 5.5 heeft Tilburg in 2004, 10 procent van alle huishoudens een minimum inkomen. In deze tabel hieronder komt ook naar voren dat 15 procent van alle eenpersoonshuishoudens een minimuminkomen heeft. 26 procent van alle eenoudergezinnen heeft in Tilburg een minimum inkomen. En 4 procent van alle paren zonder kinderen heeft een
38
minimum inkomen en 8 procent van alle paren met kinderen in Haarlem heeft een minimuminkomen. Tabel 5.5 Particuliere huishoudens met laag inkomen / rond soc. minimum, 2004 Tilburg Onderwerpen Aantal huishoudens*
Aant. huish.behorende Aant. huish. met Aant. huish. tot doelpopulatie* een laag onder of rond inkomen* soc. min.* %
Regio's Samenstelling van het x 1 000 huishouden Tilburg Totaal particulier 81,9 huishouden 27,3 Eenpersoonshuishouden 24,3 Paar zonder kinderen 22,0 Paar met kinderen 5,4 Eenoudergezin © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 22-1-2009
78,3
10
10
25,8 23,6 21,2 5,0
15 4 8 26
14 4 6 33
Volgens de gemeente heeft 45 procent van alle huishoudens met een minimum inkomen een WWB uitkering, 25 procent een inkomen uit de AOW en 30 procent uit een ander inkomen. Omdat een groot deel van de minimumhuishoudens afhankelijk is van een WWB uitkering, ga ik hieronder verder in op het aantal bijstandsuitkeringen (Armoedemonitor 2006-2007: 5). In Tilburg waren er op een januari 2007, volgens de gemeente, 5.365 uitkeringsgerechtigden (www.tilburg.nl). Het Centraal Bureau voor de Statistiek en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geven de volgende twee tabellen weer als het gaat om het aantal uitkeringen in Tilburg.
Tabel 5.6 Aantal ABW en WWB uitkeringen in Tilburg over de periode 2005 tot en met 2007 ABW/WWBuitkeringen totaal Periode 2005 2006 2007 Bron:
ABW/WWBuitkeringen totaal, relatief
aantal
ABW/WWBABW/WWBuitkeringen uitkeringen totaal 15 tot 65 jr mannen 15 tot 65 jr aantal aantal
per 1 000 huishoudens 5 150 56 4 810 1 890 4 990 53 4 620 1 790 4 700 49 4 290 1 660 Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 24-11-2008
ABW/WWBuitkeringen vrouwen 15 tot 65 jr aantal 2 920 2 830 2 630
Tabel 5.7 Bijstandsuitkeringen Tilburg Jaar Aantal Percentage 5150 6% 2005 2006 4985 5% 2007 4695 5% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ook bij de gemeente Tilburg komen de cijfers tussen het CBS, het ministerie en de gemeente zelf niet geheel overeen, hoewel hier ook het CBS en het ministerie dezelfde trend weergeven. Aan de bovenste twee tabellen is duidelijk te zien dat het aantal mensen met een bijstandsuitkering in Tilburg behoorlijk is gedaald van 5150 naar 4695, volgens het Ministerie
39
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Procentueel valt dit overigens wel mee en blijft het aandeel van het aantal mensen met een bijstandsuitkering rond de vijf procent. Om te kijken naar de verdere karakteristieken van de groep mensen met een bijstandsuitkering kijk ik naar de bovenstaande tabel 5.6 van het CBS en de tabel hieronder van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tabel 5.8 Bijstandsuitkeringen opgedeeld in leeftijd, Tilburg 2007 Jaar 2005 2006 2007
< 23 jaar Aantal Percentage 295 6% 240 5% 205 4%
23 < 65 jaar Aantal Percentage 4520 88% 4380 88% 4085 87%
65 jaar en ouder Aantal Percentage 340 7% 365 7% 410 9%
Volgens Tabel 5.6 zijn de meeste mensen met een bijstandsuitkering tussen de 15 en 65 jaar. Dit zijn namelijk 4 290 mensen, van de 4700 mensen in totaal. Ook in tabel 5.8 is te zien dat de meeste mensen in de bijstand onder de beroepsbevolking vallen. Namelijk 4085 mensen met een bijstandsuitkering zijn 23 tot en met 65 jaar, dit is 87 procent van het totaal aantal mensen met een bijstandsuitkering. Vervolgens heeft Tilburg een klein deel jongeren in de bijstand, namelijk 205 mensen zijn 23 jaar of jonger, dit maar een aandeel van vier procent. Ook het aantal ouderen in de bijstand is niet hoog in Tilburg. Tabel 5.8 geeft weer dat 410 mensen met een bijstandsuitkering 65 jaar en ouder zijn, dit is 9 procent van het totaal. Het verschil tussen het aantal mannen en het aantal vrouwen in de bijstand is in Tilburg toch wel groot. Zo zijn er veel meer vrouwen in de bijstand dan mannen. In 2007 zaten er van de mensen tot 65 jaar, bijna 1000 vrouwen meer in de bijstand. In tabel 5.6 komt naar voren dat in 2007 er 1660 mannen tot 65 jaar in de bijstand zaten en dat er 2630 vrouwen tot 65 jaar in de bijstand zaten. Tabel 5.9 Bijstandsuitkeringen onderverdeeld in Type Huishouden, Tilburg 2007
Jaar 2005 2006 2007
Alleenstaanden Anders/Onbekend Aantal Perc. 2850 55% 2820 57% 2740 58%
Eén-oudergezinnen
Echtparen
Aantal 1455 1360 1235
Aantal 820 785 720
Perc. 28% 27% 26%
Perc. 16% 16% 15%
Aantal 25 20 *
Perc. 0% 0% *
In tabel 5.9 komt naar voren dat het grootste deel van mensen met een bijstandsuitkering alleenstaand is, dit is 58 procent. Daarnaast valt het ook op dat 26 procent van de mensen met een bijstandsuitkering een alleenstaande ouder is. Echtparen horen bij de minderheid met 15 procent. Als laatste is er te zien dat de verhouding niet of nauwelijks veranderd door de jaren heen.
40
Tabel 5.10 Uitkeringsduur Tilburg 2007 Jaar 2005 2006 2007
Korter dan 12 maanden Aantal Percentage 1215 24% 995 20% 990 21%
Aantal 3935 3990 3705
12 maanden en langer Percentage 76% 80% 79%
In tabel 5.10 is het opvallend dat het merendeel van de mensen met een bijstandsuitkering langer dan twaalf maanden van een bijstandsuitkering afhankelijk zijn. Dit aantal was in 2007 3705 mensen. Van het totaal verblijven 79 procent langer dan 12 maanden in de bijstand. Maar 21% wat neer komt op 990 mensen, heeft korter dan 12 maanden een uitkering. 5.2 Visie op het armoedevraagstuk. In deze paragraaf vindt dezelfde aanpak plaats als bij paragraaf 4.2, waarbij ik de visie op het armoedevraagstuk van Haarlem bespreek. Ook bij Tilburg heb ik alle nota’s, verordeningen en beleidsplannen over het armoedevraagstuk en de WWB bestudeerd en ben ik tot de volgende visie gekomen. Armoede is volgens de gemeente erg complex. De oorzaak van armoede heeft dan ook verschillende oorzaken, omstandigheden en factoren. Om deze reden bestaat er ook niet een oplossing voor de problematiek (De cirkel doorbreken 2006: 5). De gemeente komt met de volgende definitie van armoede: “Armoede is een complex verschijnsel met veelal samenhangende dimensies als inkomen, maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, zelfredzaamheid, woon- en leefomgeving, waarin het toekomstperspectief een belangrijk onderscheiden kenmerk is. Dit vooral in situaties waar nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van leefsituatie. Armoede in deze brede betekenis is sociale uitsluiting. Armoede in smalle zin wordt beschouwd als een tekort aan financiële middelen” (De cirkel doorbreken 2006: 7). Armoede wordt met andere woorden niet alleen gezien als het tekort hebben aan financiële middelen, maar armoede is ook als je niet mee kunt doen in de maatschappij (De cirkel doorbreken 2006: 7). Tilburg ziet armoede niet alleen bij mensen die een inkomen hebben op bijstandsniveau maar definieert ook de werkende armen. Onder deze groep vallen alle huishoudens met een inkomen tot 120 procent van de bijstandsnorm. Om deze reden is het armoedebeleid niet alleen toegankelijk voor mensen met een bijstandsuitkering maar ook voor mensen met een baan die moeilijk rond kunnen komen (Werkende armen in beeld: 2). Met dit gegeven gaat Tilburg uit van zes vormen van armoede, geformuleerd door de Denktank Armoede in 2004. 1. De harde kern: dit zijn gezinnen die al gedurende meerdere generaties lang in armoede leven. Deze groep omvat op de eerste plaats de zogenaamde “autochtone generatiearmen”, maar in toenemende mat gaan ook allochtone gezinnen tot deze groep behoren. Vaak doet zich hier een combinatie van factoren voor, zoals slechte gezondheid en continue schulden.
41
2. Langdurige uitkeringsafhankelijkheid: In deze groep zitten vooral eenoudergezinnen en /of tienermoeders met een WWB-uitkering. Binding met de maatschappij wordt problematisch als de situatie langer dan drie jaar duurt. Er is hier sprake van een aantal factoren dat elkaar versterkt, er ontstaat een negatieve spiraal: geen arbeidsparticipatie, weinig geld om mee te doen in termen van sociale contacten, opleiding en vrijetijdsbesteding. 3. Werkende armen, hard werken voor weinig geld: Meer dan de helft van de alleenstaande ouders heeft wel betaald werk, maar dit is vaak niet van voldoende omvang om mee rond te komen. Tot de groep stille armen behoren ook grote agrarische gezinnen en kleine middenstanders. Door het taboe op armoede doet deze groep vaak geen beroep op inkomensondersteunende maatregelen. 4. De nieuwe armen: een groeiende groep gezinnen krijgt te maken met een plotseling sterk veranderende financiële situatie. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door werkloosheid, faillissement of een echtscheiding. Deze gezinnen hebben vaak problemen met budgettering en slagen er niet in hun uitgavenpatroon aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Daardoor ontstaan er schulden en wordt armoede structureel. 5. Frictiearmen: frictiearmoede doet zich voor als er sprake is van tijdelijke armoede. Veelal kunnen gezinnen hier wel mee omgaan, als het tenminste niet te lang duurt en ze voldoende reserves hebben. 6. Psychologische armoede: deze vorm van armoede vindt plaats als men het gevoel heeft niet meer mee te kunnen doen. Deze groep hoeft in feite niet arm te zijn, maar kan zich wel arm voelen. Dit doordat de gezinnen in deze groep hun eigen consumptie patroon vergelijken met dat wat in de media als normale of zelfs onmisbare consumptie wordt gezien. Het gevoel van ouders dat zij hun kinderen niet genoeg kunnen geven, kan aanzetten tot riskant financieel gedrag zoals teveel lenen, wat weer leidt tot feitelijke armoede. Tilburg is van mening dat niemand ervoor kiest om in armoede te leven en dat iedereen het liefst die situatie wil ontvluchten. Volgens de visie van Tilburg zijn de meeste mensen in staat zelf verantwoordelijkheid te dragen en te kiezen op welke manier zij het beste hun situatie kunnen verbeteren. Als mensen niet in staat zijn de juiste keuzes te maken, omdat ze niet de nodige kennis hebben, het hen aan bepaalde vaardigheden ontbreekt of dat er teveel problemen zijn waardoor er geen energie meer overblijft, moet de hulp altijd gericht zijn op het weer als zelfstandig individu kunnen handelen. De gemeente is van mening dat iedereen hoe minimaal ook, altijd zelf aan het stuur blijft. Soms is het geval die iemand dit echt niet meer kan, in dit geval zal de gemeente tijdelijk het stuur overnemen. De gemeente beschouwt iedereen als een zelfstandig individu en behandelt deze ook dusdanig. Op deze manier wil de gemeente er voor zorgen dat iedereen hulp krijgt die past bij de behoefte, maar men wil ook dat mensen niet altijd afhankelijk blijven en dat de situatie
42
verbeterd (De cirkel doorbreken deel 2 2008: 5). Het doel is dan ook dat mensen weer zoveel mogelijk op eigen benen kunnen staan. 5.3 Visie op de oplossing. In Tilburg gaat men van de visie van de WWB uit dat werk de beste oplossing is om uit de armoede te komen. Daarbij zijn zij van mening dat regulier werk voor de meeste mensen bereikbaar is, mits ze goed begeleid worden. De re-integratie naar werk, moet in eerste plaats gebeuren door werk. De gemeente wil waar mogelijk de mensen zo snel mogelijk aan het werk krijgen, zodat deze kunnen participeren. Daarnaast ligt de nadruk bij re-integratie vooral op training en scholing zodat deze duurzaam is en mensen niet meer terug vallen in de bijstand (Tilburg werkt 2007: 31-38). Ook ligt de nadruk op participatie werk is het hoogste doel maar voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is participatie belangrijker. Dit kan in de vorm van vrijwilligerswerk en andere projecten van de gemeente Tilburg. Zo krijgen mensen weer ervaring om als nog meer kans te hebben om door te stromen naar regulier werk (Tilburg werkt 2007: 31-38) Maar er is ook een groep waar voor werk niet altijd haalbaar is. Dit vanwege een combinatie van verschillende factoren zoals taalachterstand, beperkt leervermogen of een chronische ziekte. De gemeente is van mening dat deze groep mensen niet mag worden afgeschreven. Er moet naar de kwaliteiten worden gekeken die mensen wel hebben en kunnen inzetten voor de samenleving. Meedoen heeft een weerwaarde, voor de mensen zelf het geeft een gevoel van eigenwaarde en doet het zelfvertrouwen toenemen. Hierdoor kunnen mensen vaak maatschappelijk makkelijker functioneren (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 1-2). Bij de oplossing wil de gemeente mensen aanspreken op hun talenten en verantwoordelijkheden en waar die ontbreekt ondersteunen zodat de regie op het eigen leven weer herpakt kan worden. De benaderingswijze waar de gemeente vanuit gaat is vertrouwen. Hierbij probeert de gemeente een minimum aan regels en een maximale ondersteuning voor elkaar te krijgen (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 1-2). De oplossing ligt niet alleen bij het armoedevraagstuk oplossen, de gemeente wil ook voorkomen dat mensen door het vangnet zakken of dat mensen in een uitzichtloze positie terechtkomen. Hiervoor is onder ander het activerend armoedebeleid, zoals de schuldhulpverlening maar ook de inkomensondersteunende regelingen die ondersteuning bieden (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 12). (De cirkel doorbreken 2006: 25). Als mensen in een armoedesituatie zijn verraakt wil de gemeente deze situatie doorbreken door een andere manier van organiseren. Zo krijgen mensen een hulpverlener aangewezen die de regie voert bij alle hulp organisaties. Dit is het satéprikker model van de
43
gemeente deze komt later nog verder aan de orde bij paragraaf 5.7 (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 1-2). De gemeente heeft een model wat de oplossing per situatie afhankelijk anders is. Als mensen zelf goed in staat zijn om te zien op welke manier men uit de problemen kan komen, moet de hulpverlening gericht zijn op dienstverlening (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 2). Als mensen niet meer weten welke hulp ze nodig hebben en men weet ook niet meer hoe het aangepakt moet worden. Dan moet de hulpverlening vooral gericht zijn op coachen (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 2). Als de situatie van iemand zo problematisch is, dat je nog lang niet toe bent aan oplossingen om eruit te komen, maar dat er eerst rust en stabiliteit nodig is, dan moet de hulp verlening gericht zijn op even het stuur overnemen totdat de rust terug is (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 2).. En als laatste kan het voorkomen, dat iemand zelf niet meer instaat is om het stuur in eigen handen te nemen. Dan moet de hulpverlening gericht zijn op het stuur overnemen (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 2).. De gemeente Tilburg wil aan de hand van de bovenstaande punten de cirkel doorbreken maar armoede wordt niet gezien als een probleem wat door alleen de sociale zaken opgelost kunnen worden. Zo heeft onderwijs maar ook de wijken een deel in de armoedebestrijding (De cirkel doorbreken 2 2008: 21). 5.4 Doelstellingen van het beleid. Volgens de armoedemonitor Tilburg, is een van de belangrijkste doelstellingen van het armoedebeleid het bevorderen van het gebruik van alle inkomensondersteunende regelingen. Hierbij is het streven om een bereik te bewerkstelligen van 95 procent van de regelingen in 2010. Daarnaast is de tweede doelstelling van het armoedebeleid dat iedereen die serieus aan zijn toekomst wil werken de gemeente moet ontmoeten als steun in de rug, in de vorm van inkomensondersteunende regelingen en schuldhulpverlening (Armoede monitor Tilbrug 20062007: 41). Daarnaast formuleert de gemeente in haar jaarstukken van 2007 de volgende twee doelstellingen van het armoedebeleid: het verlagen van het aantal Tilburgers met inkomen onder de armoedegrens en het verhogen van de participatie onder Tilburgers met een inkomen op minimumniveau (Jaarstukken 2007: 52). Het re-integratie beleid kent in principe maar een doelstelling en dat is Terugdringen van het aantal uitkeringgerechtigden tot op het niveau van het "genormeerde bestand" van de WWB. Het "genormeerde bestand" heeft betrekking op uitkeringsgerechtigden die jonger zijn dan 65 jaar. In de begroting voor 2007 werd uitgegaan van een daling van 6% (Jaarstukken 2007: 67).
44
5.5 Focus van het beleid In het rapport van de Cirkel doorbreken worden er een aantal risicogroepen geformuleerd. Tot de eerste risicogroep behoren eenoudergezinnen. Dit omdat eenoudergezinnen dagelijkse vaste kosten moeten dragen uit een inkomen. Daarbij komen ook nog de hoge kosten voor de kinderen. Het probleem bij een ouder gezinnen is daarnaast ook nog dat vrouwen vaak een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt, omdat deze vaak een lange periode niet of nauwelijks hebben gewerkt. Als tweede behoren huishoudens met een uitkering tot de risicogroep, dit natuurlijk omdat deze een laag inkomen hebben vaak op bijstandsniveau. Als derde risicogroep formuleert het rapport allochtonen, de reden is dat een groot deel van de allochtonen een laag inkomen heeft. Als vierde behoren zelfstandigen tot de risicogroep, dit omdat in 2003 een op de zes a zeven zelfstandige ondernemers onder de lageninkomensgrens zat. De vijfde risicogroep zijn huishoudens met een vrouw aan het hoofd. Zij lopen meer kans op armoede, omdat deze huishoudens vaak geen volledig inkomen hebben uit werk. Veel vrouwen werken immers parttime. Daar komt bij dat vrouwen vaak minder uurloon ontvangen dan mannen en staan vrouwen vaker aan het hoofd van eenoudergezinnen dan mannen. En ten zesde en laatste zijn werkende armen een risicogroep. De gemeente ziet dat er een steeds grotere groep werknemers ontstaat met financiële problemen mannen (De cirkel doorbreken 2006: 11). Naast de risicogroepen ligt de focus van het minimabeleid op kinderen. De gemeente ziet dat als kinderen opgroeien in kwetsbare gezinnen, negatieve gevolgen daarvan ondervinden. Hierbij kan er gedacht worden aan hun schoolcarrière hun gezondheid en toekomstkansen. Kinderen en jongeren worden door armoede ernstig in hun sociale bewegingsruime beperkt, op school, in vrije tijd en op de arbeidsmarkt. Armoede werkt achterstand in de hand en de kans is groot dat armoede zich ook in de volgende generatie voorzet (De cirkel doorbreken 2006: 13). Om vervolgens te kijken naar de doelgroep van het minimabeleid, zijn dit de huishoudens met een inkomen lager dan 110 procent van het wettelijk sociaal minimum. Hieruit ontstaan vier doelgroepen voor het beleid. Allereerst de huishoudens die langer dan driejaar op wettelijk minimum loon vertoeven. Als tweede gezinnen met kinderen. Van eenoudergezinnen heeft bijna veertig procent een inkomen op het minimum. En hebben meerpersoons huishoudens met kinderen vaak weinig te besteden. Als derde 65-plus huishoudens, deze hebben geen mogelijk om hun financiële situatie te verbeteren. En als vierde horen economische eenheden met een niet-Nederlandse achtergrond tot de doelgroep. Van deze huishoudens is ruim een vijfde deel afhankelijk van het sociaal minimum (Armoedemonitor Tilburg 2006-2007: 41). Naast de doelgroepen, risicogroepen en kinderen ligt de focus van het minimabeleid en zowel het re-integratiebeleid op participatie. Met het minimabeleid wil men mensen zoveel mogelijk de mogelijkheid scheppen om mensen niet uit te sluiten en mee te laten doen. En met
45
het re-integratie beleid wil men mensen laten participeren door middel van werk, scholing of vrijwilligerswerk. Puur kijkend naar het re-integratiebeleid gaat men hier niet meer uit van bepaalde doelgroepen waarop het beleid zich focust. Het re-integratiebeleid gaat uit van maatwerk en bekijkt per individu hoe men zo snel mogelijk weer aan het werk komt. Hierbij gaat wel enige extra aandacht uit naar jongeren zonder startkwalificatie, waarbij scholing centraal staat. En er gaat extra aandacht uit naar mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Voor deze groep staat vooral participatie centraal (Tilburg werkt 2007: 31-37).
5.6 Vormgeving van het beleid. Bijstandsuitkeringen en toeslagen. Net zo als bij Haarlem geldt in Tilburg eerst de landelijke norm waarbij gehuwden 100 procent van het minimumloon krijgen, alleenstaande ouders 70 procent en alleenstaanden 50 procent van het minimumloon. Tilburg hanteert allereerst de norm dat men de bijstandsuitkering met twintig procent kan verhogen, als men de bestaanskosten niet kan delen met iemand anders. En de gemeente kan overgaan op een verlaging van maximaal twintig procent als men de bestaanskosten wel kan delen met een ander. Daarnaast hanteert Tilburg de volgende vier verhogingen of verlagingen: a. voor commerciële onderverhuur in de vorm van kostgangers of kamerverhuur mag men 15 procent van de gehuwden norm als inkomsten hebben. dit om onderverhuur van een kamer te stimuleren om een bijdrage te geven aan de kamernood onder jongeren. b. voor een bij de ouder(s) inwonend verdienend kind met een inkomen van 50 procent of meer van het wettelijk minimumloon te verhogen van 10 procent in 15 procent. c. voor een inwonend verdienend kind te verhogen van 0 procent in 5 procent en d. voor een 22-jarige alleenstaande te verlagen van naar 5 procent. (Verzamel verordening Wet werk en bijstand). Naast de verhoging of verlaging kan men doormiddelde van het sanctiebeleid ook de bijstandsuitkering verlagen. Dit komt aanbod bij het fraudebeleid van de gemeente Tilburg (Verzamel verordening Wet werk en bijstand).. De gemeente Tilburg heeft als beleid omtrent de verstrekking van de bijstandsuitkering dat deze zo snel mogelijk wordt versterkt zodat de inkomenscyclus van de aanvrager niet wordt onderbroken. Als de aanvrager de 23
ste
van augustus zijn laatste salaris heeft gekregen, dan
wordt de 23ste van september zijn uitkering versterkt (Verzamel verordening Wet werk en bijstand).
46
Op het moment van aanvraag vindt er wel een quick-scan plaats wat functioneert als poortwachter, maar de gemeente accepteert dat de uitkering in sommige gevallen onterecht versterkt kan worden en ook niet altijd teruggevorderd kan worden (Verzamel verordening Wet werk en bijstand).. Minimabeleid. De gemeente Tilburg heeft een aantal regelingen voor de minima die hieronder zullen worden weergegeven. 1. Bijzondere bijstand Als men bepaalde noodzakelijke kosten niet kan betalen als het gevolg van bijzondere, individuele omstandigheden, kan men bijzondere bijstand aanvragen. Dit is in de vorm van een gift en geen lening. De doelgroep voor bijzondere bijstand zijn alle burgers met een laag inkomen. Wel wordt er naarmate men meer verdiend, naar draagkracht gekeken in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt. Dit betekent dat mensen met een netto meerinkomen van 910 euro tot 2.270 euro, maar 50 procent van de bijzondere bijstand krijgt. Het netto meerinkomen is het inkomen wat op jaarbasis meer is dan het minimum inkomen. Inkomens vanaf 2.270 euro meer komen niet meer in aanmerking. Dit betekent dat het voor mensen met een inkomen tot 130 en 140 procent van de bijstandsnorm nog in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand (Nota armoede beleid: 21-22) (Werkende armen in beeld: 6). 2. Kwijtschelding gemeentelijke belastingen. Kwijtschelding voor gemeentelijke belastingen, houdt in dat men belastingen als onroerende zaakbelastingen voor eigenaren, de aanslag voor het rioolrecht, afvalstoffenheffing en de hondenbelasting kan kwijtschelden aan mensen met een minimuminkomen. Voor deze kwijtschelding komen mensen in aanmerking die gemiddeld niet meer dan 105 of 110 procent van de bijstandsnorm als inkomen hebben. Volledige kwijtschelding vindt plaats bij 100 procent van de bijstandsnorm en gedeeltelijke kwijtschelding vindt plaats bij 105 tot maximaal 110 procent van de bijstandsnorm (Werkende armen in beeld: 6). 3. Collectieve ziektekostenverzekering (CZV) Mensen met een inkomen van maximaal 110 procent van de bijstandsnorm komen in aanmerking voor een collectieve ziektekostenverzekering. De collectieve verzekering biedt kortingen op premies voor de basisverzekering en voor de aanvullende verzekering. Daarnaast biedt de aanvullende verzekering extra dekking voor een lagere premie (Werkende armen in beeld: 6) (Nota armoede beleid 22). 4. Noodfonds armoede De gemeente Tilburg heeft een noodfonds van 25.000 euro ingesteld, Dit noodfonds is bedoeld om in gevallen van armoede waarbij een acute noodsituatie ontstaat snel bij te kunnen
47
springen. Te denken valt aan acute huisuitzetting, afsluiting gas/water/licht, geen leefgeld et cetera. Een beroep op dit noodfonds moet worden gedaan bij het Centraal Meldpunt Armoede of bij een van de casemanagers van Sociale Zaken. De medewerker van het Centraal Meldpunt Armoede of de casemanager van Sociale Zaken moet onderzoeken of er andere opties mogelijk zijn en als dit niet het geval is kan men direct een bedrag uit het noodfonds verstrekken. Maximaal kan er een bedrag worden geleend van 1.500 euro. Achteraf wordt er bekeken hoe dit terug kan worden betaald of overgeheveld kan worden naar de bijzondere bijstand. De intermediairs in Tilburg kunnen voor hun klanten een beroep doen op het noodfonds (Werkende armen in beeld: 6) (Nota armoede beleid: 31-32). 5. Langdurigheidtoeslag. Voor mensen die vijf jaar of langer een inkomen hebben op bijstandsnorm, is er de langdurigheidtoeslag. Dit is een bedrag die jaarlijks wordt uitgekeerd door de gemeente. De mensen die recht hebben op de langdurigheidtoeslag zijn de mensen tussen 23 en 65 jaar met een WWB, IOAW/IOAZ, ANW of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zij mogen in die periode van vijf jaar wel kleine verdiensten maken van maximaal drie maanden lang en maximaal 125 procent van de bijstandsnorm verdienen (Werkende armen in beeld: 7) (Nota armoede beleid: 31-32). De normbedragen voor de langdurigheidtoeslag zijn: - € 454,- voor gehuwden - € 408,- voor alleenstaande ouder - € 318,- voor een alleenstaande (Werkende armen in beeld: 7) (Nota armoede beleid: 31-32). 6. Meedoenregeling. De naam van de regeling zegt het al, de regeling wil bevorderen dat mensen met een inkomen tot 120 procent van de inkomensnorm volwaardig mee kunnen doen in de samenleving. Tot op heden heeft zich dit vertaald in bonnen die uitgedeeld zijn onder alle WWB’ers, voor gratis deelname aan bibliotheek of sportbedrijf. Daarnaast werden er via deze regelingen goedkope kaartjes voor het Festival Mundial verstrekt (Werkende armen in beeld: 7) (Nota armoede beleid: 31-32).. 7. Jeugdsportfonds Dit is een fonds voor kinderen van gezinnen met een laag inkomen, om te zorgen dat zij kunnen sporten. Deze regeling is toegankelijk voor gezinnen tot een inkomen van 110 procent van het sociaal minimum (Werkende armen in beeld: 9) (Nota armoede beleid: 31-32).
48
8. Gratis peuteren Gezinnen met een minimum inkomen hoeven maar slechts een eigen bijdrage van 2.50 of 5 euro per maand te betalen. Gezinnen moeten 2.50 betalen als zij een inkomen hebben tussen de 0 en 1270 euro. En gezinnen moeten 5 euro betalen als zij een inkomen hebben tussen de 1271 en 1470 euro (Werkende armen in beeld: 9) (Nota armoede beleid: 31-32). 9. St. Leergeld St. Leergeld richt zich op ouders, met een inkomen tot 125 procent van de inkomensnorm, met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar. Tegemoetkoming om kinderen zo gewoon mogelijk deel te laten nemen aan school of buitenschoolse activiteiten (Werkende armen in beeld: 8) (Nota armoede beleid: 31-32).. 10. Formulierenbrigade De formulierenbrigade helpt mensen met het invullen van aanvraagformulieren voor inkomensondersteunende regelingen en bekijkt samen met mensen op welke regelingen ze recht hebben. Beschikbaar voor inwoners van Tilburg, die een inkomen hebben tot 130% van de bijstandsnorm (Werkende armen in beeld: 6) (Nota armoede beleid: 31-32). 11. Loket Z Loket Z heeft als doel het geven van informatie, advies over alle hulpvragen met betrekking tot zorg, welzijn, zorggerelateerd wonen en inkomensondersteuning. Loket Z staat open voor alle inwoners van de gemeente Tilburg (Werkende armen in beeld: 7) (Nota armoede beleid: 31-32). 12. T-paviljoen De publiciteitscampagne, T-komt u tegemoet, heeft als doel het terugdringen van niet-gebruik van inkomensondersteunende regelingen, bij alle inwoners van de gemeente Tilburg, dus ook bij mensen die werken een laag inkomen hebben. In het kader van deze campagne is een mobiel T-paviljoen (grote kar) ingericht die bedoeld is om de informatie van Sociale Zaken naar de mensen toe te brengen (Werkende armen in beeld: 7) (Nota armoede beleid: 31-32). 13. Startende ondernemers Na de start ontvangen startende ondernemers maximaal 36 maanden algemene bijstand op grond van het Bbz. Het inkomen wordt aangevuld tot de bijstandsnorm. Bij medische en/of sociale beperkingen mag termijn van 36 maanden verlengd worden. Verder kan er een bedrijfskrediet verstrekt worden van maximaal 30.000,- euro. 14 Gevestigde zelfstandigen Doel is het bevorderen, dat zelfstandigen met een levensvatbaar bedrijf of beroep bij tijdelijke financiële problemen in staat worden gesteld het bedrijf of beroep voort te zetten.
49
De bijstand op grond van de Bbz wordt verstrekt in de vorm van een periodieke uitkering voor levensonderhoud of als bedrijfskapitaal voor de bedrijfsvoering. Bij levensonderhoud wordt het inkomen aangevuld tot de bijstandsnorm. 15 Bij beëindiging bedrijf Voorwaarde is dat bedrijf z.s.m. maar uiterlijk binnen 12 maanden beëindigd wordt. Het inkomen wordt in deze periode aangevuld tot de bijstandsnorm. Re-integratie. De gemeente Tilburg heeft als re-integratie instrument de participatiepiramide ontwikkeld. De gedacht van deze piramide is dat iedereen in de WWB moet participeren. Het doel is dat mensen in de bijstand worden toegeleid naar werk, bij voorkeur door werk en dat de uitkering tijdelijk van aard is. Iedereen in de bijstand moet participeren naar vermogen, om deze reden stapt iedereen in op de laag in de piramide die men aankan. Deze participatiepiramide is opgebouwd uit drie lagen(Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 3).. De eerste laag is de basislaag voor regulier werk, zelfstandig ondernemerschap, onbeloonde arbeid gericht op inschakeling in de arbeid en tijdelijk gesubsidieerd werk. Deze basislaag is bestemd voor mensen met een arbeids- of re-integratieverplichting gericht op het verkrijgen van uiteindelijk regulier betaald werk (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 3). De tweede laag is de middenlaag gericht op structureel gesubsidieerd werk. Deze laag is bestemd voor mensen met structurele functiebeperkingen die daardoor belemmerd worden in het uitvoeren of verkrijgen van regulier werk of daarop gerichte opleidingen (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 3). En derde laag is de toplaag gericht op maatschappelijk zinvolle activiteiten als betaald werk niet in beeld is. Deze toplaag is bestemd voor personen met zodanige belemmeringen richting betaalde of gesubsidieerde arbeid (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 3). Als regel zijn deze personen ontheven van de arbeid- en re-integratieverplichting. Deze mensen moeten kunnen participeren in de samenleving op een manier die past bij hun capaciteiten, vaardigheden en mogelijkheden. Zij zijn als tussendoel, aangewezen op sociale activering in de vorm van zelfstandige maatschappelijk participatie. Deze participatie verloopt via onbeloonde arbeid in de vorm van vrijwilligerswerk, mantelzorg of het op eigen kracht deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 3). Naast de participatiepiramide heeft Tilburg een aantal instrumenten om mensen zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Het belangrijkste instrument is de werk-vooropbenadering. Deze benadering gaat uit van de gedachte dat re-integratie moet plaats vinden door werk en niet naar werk (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 3).
50
Na het inschrijven als werkzoekende worden werkzoekenden zo snel mogelijk aan het werk gezet. Hier moet men werken om de uitkering te behouden of men wordt geplaatst in voorzieningen met betaald werk. De werk-voorop-benadering houdt niet alleen werken in, maar men krijgt ook begeleiding op de werkplek en ruimte voor soliciteren (Verzamel verordening Wet werk en bijstand). Daarnaast vindt er ook scholing en training plaats (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 3). De werk-voorop-benadering heeft voor Tilburg niet alleen het doel mensen zo snel mogelijk aan het werk te krijgen, maar heeft ook de functie om te onderzoeken welke mogelijkheden en beperkingen iemand heeft. Daarnaast heeft de werk-voorop-benadering een poortwachterfunctie. De benadering is voor mensen vaak de neiging om na aanvraag van de bijstand toch de aanvraag in te trekken en zelf naar werk te zoeken, of mensen reageren helemaal niet op de oproep voor de werk-voorop-benadering (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 3). Naast de werk-voorop-benadering heeft Tilburg een aantal andere instrumenten voor mensen aan het werk te krijgen. Zo kunnen werkzoekenden werknemersgebonden subsidie ontvangen. Dit betekent dat niet meer de baan wordt gesubsidieerd maar dat de medewerker wordt gesubsidieerd. Met het gevolg dat deze meer bewegingsruimte krijgt, de medewerker kan nu makkelijk overstappen naar andere werkgevers. Deze subsidie wordt versterkt totdat men op eigen benen kan staan. Naast dit instrument creëert de gemeente arbeidsplekken voor werkzoekenden om ervaring op te doen. Er is ook het project “Doen”, waar werkzoekende voor minimumloon kunnen werken om zo de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Dit vindt vaak plaats in de vorm van vrijwilligerswerk. En als laatste maakt de gemeente afspraken met sectoren in de economie om arbeidsplaatsen te creëren voor werkzoekenden (Tilburg werkt 2007: 30-40). Daarnaast richt de gemeente Tilburg zich op scholing om mensen vaardigheden bij te brengen om te zorgen dat mensen niet meer terug vallen in de bijstand. Zo probeert de gemeente voor alle jongeren onder de 23 jaar die een bijstandsuitkering aanvragen er voor te zorgen dat zij een startkwalificatie behalen. En wil men werkzoekenden bijscholen en trainen, in bijvoorbeeld sollicitatiecursussen, loopbaancoaching, training en Cursussen (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 8). Als een klant eenmaal werk heeft gevonden stopt de ondersteuning en begeleiding niet. Nazorg is een belangrijk onderdeel van de re-integratie en is erop gericht om terugval in de bijstand te voorkomen. Via de nazorg kan men waarnodig de beroepsvaardigheden aanscherpen door beroepsopleidingen die door de werkgever niet betaald wordt. Daarnaast is nazorg er ook voor om te voorkomen dat de klant in de armoede vervalt. Het armoedebeleid komt hier ook om de hoek kijken, om waarnodig ondersteuning te bieden (Verzamelverordening Wet werk en bijstand). Schuldhulpverlening.
51
In Tilburg wil men uitgaan van preventie van schulden. Om biedt de gemeente een budgetteringcursus aan voor mensen die te maken krijgen met inkomensterugval. Voor klanten waarvoor dit zinvol wordt geacht is de deelname aan deze cursus zelfs verplicht. Daarnaast krijgen mensen die een uitkering aanvragen krijgen een workshop budgetteren (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 6-7) (De cirkel doorbreken deel 2: 8). Daarnaast is de schuldhulpverlening voor iedereen met schulden. Om te voorkomen dat schulden steeds groter worden is de schuldhulpverlening voor iedereen met schulden. Hierbij maakt het niet uit hoe groot de schulden zijn en kunnen mensen met beginnende kleine schulden ook terecht bij de schuldhulpverlening (Voorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006: 7). De gemeente heeft voor de hulpverlening het streven dat iedere inwoner die zich aanmeldt bij de schuldhulpverlening direct geholpen wordt. Hierbij probeert de gemeente de wachtlijsten zo beperkt mogelijk te houden. Fraudebeleid. Tilburg heeft voor het handhaven van de WWB vier visievelden. Deze zijn overgenomen van het landelijk model voor hoogwaardig handhaven. Het eerste visieveld is goede tijdig voorlichting over rechten en verplichtingen. Na aanvraag van de uitkering ontvangt elke klant een map met informatie over de rechten en verplichtingen rondom de WWB. Daarnaast wordt er na elke aanvraag een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Dit huisbezoek heeft de functie om verder kennis te maken met de klant en inzicht te verkrijgen in de situatie van de klant. Dit huisbezoek mag geweigerd worden en zal zolang er geen aanleiding voor is wordt dit gerespecteerd (Verzamelverordening Wet werk en bijstand: artikel 27 en 28). Het tweede visieveld is optimaliseren van de dienstverlening. Tilburg maakt gebruik van casemanagers waarbij de klanten de aanvraag voor bijvoorbeeld een bijstandsuitkering kunnen doen. De gemeente probeert de regels en onnodige procedurele belemmeringen voor de klant zoveel mogelijk terug te dringen. Daarbij maakt de gemeente gebruik van een digitaal klantdossier. Om zo dubbele aanvragen van de klant tegen te gaan. Daarnaast heeft Tilburg een integrale samenwerking tussen het CWI, UWV en de gemeente. Ook het uitwisselen van bestanden tussen Stichting Inlichtingenbureau maakt de dienstverlening optimaler (Verzamelverordening Wet werk en bijstand artikel 29). De gemeente is gestart met een proef voor de een-loket benadering. Deze benadering houdt in dat het CWI, UWV en de gemeente werken met een vaste contactpersoon voor de klant. De klant hoeft nog maar bij een loket te zijn als het gaat om de bijstandsaanvraag en de re-integratie (Verzamelverordening Wet werk en bijstand artikel 29). Het derde visieveld is het vroegtijdig achterhalen van oneigenlijk gebruik en misbruik. De casemanagers geven in eerste instantie uitvoering aan de poortwachterfunctie. Daarnaast voorziet de werk-voorop-benadering ook de functie van poortwachter (Verzamelverordening Wet werk en bijstand artikel 30).
52
Het handhaven van de rechtmatigheid verloopt volgens het stoplichtmodel. Dit model gaat uit van het principe hoe groter het risico op oneigenlijk gebruik of misbruik, hoe groter de controle. Dit wordt ondersteund met het fraudekompas, dit is een checklist en protocol voor fraude. Als tweede worden structureel bestanden uitgewisseld met de Stichting Inlichtingenbureau en andere gegevensbestanden zoals de rijksdienst wegverkeer. Als derde maakt de gemeente gebruik van risicoprofielen. Als vierde hanteert de gemeente huisbezoeken, dit doet men aangekondigd waar het huisbezoek een onderdeel is van de dienstverlening. Mar de gemeente kan dit ook onaangekondigd doen als er een vermoede is van fraude. Als laatste en zet de gemeente fraudepreventiemedewerkers en sociaal rechercheurs in om onrechtmatig gebruik tegen te gaan (Verzamelverordening Wet werk en bijstand artikel 30). 5.7 Organisatie rondom de WWB. Allereerst kijkend naar het minimabeleid zien we al in de paragraaf over de visie van de oplossing terug dat de organisatie van de hulpverlening belangrijk is. Zo is heeft men in 2006 een proef gestart met het “sate-prikkersmodel”. Dit model probeert een oplossing te geven op de complexiteit van armoede. Vaak hebben gezinnen die in armoede verkeren meerdere problemen en bij deze gezinnen zijn vaak meerdere organisaties actief. Om te zorgen dat deze organisaties niet langs elkaar heen werken maar juist samenwerken. En om ervoor te zorgen dat het voor de gezinnen overzichtelijk wordt komt de regie van de hulp verlening bij een organisatie te liggen. Deze bemiddeld dan op zijn buurt tussen de verschillende organisaties. Dit project is in een wijk gestart maar vindt nu zijn doorgang om in de hele gemeente doorgevoerd te worden. Op het gebeid van re-integratie heeft de gemeente een soort gelijk project opgestart. Om de samenwerking tussen UWV, CWI en de gemeente te bevorderen en om het voor de klant gemakkelijker en overzichtelijker te maken heeft men een loket waarbij de klant voor alle zaken omtrent re-integratie en WWB terechtkan. Zo zorgt men voor goede overzichtelijke hulpverlening. 5.8 Financiering. De financiën van het minimabeleid worden hier onder weergegeven. Daarna zullen de financiën weergegeven door het ministerie aan de orde komen. Tabel 5.10 Begroting minimabeleid Tilburg 2007 Omschrijving kosten Bijzondere bijstand kwijtschelding Schuldhulpverlening Collectieve aanvullende verzekering Langdurigheidtoeslag
Kosten 2007 3.500.000 2.230.000 2.4000.00 350.000 900.000
Voedselhulp Gratis peuteren Impuls schoolkosten Jeugdsportfonds
0 80.000 50.000 160.000
53
Chronisch zieken en gehandicapten Working poor Formulierenbrigade Totaal staand beleid Kosten actieprogramma Totaal
40.000 40.000 150.000 9.900.000 1.830.000 11.730.000
Tabel 5.11 Dekking minimabeleid Tilburg 2007 Omschrijving dekking Bestemmingsreserve armoedebeleid Bestemmingsreserve inkomensdeel Algemene middelen Totaal staand beleid Extra dekking actieprogramma Totaal
Bedrag 2007 2.527.000 1.468.000 5.905.000 9.900.000 1.830.000 11.730.000
De financiën omtrent de bijstandsuitkeringen worden hier onder weergegeven. Bij zowel bijstandsuitkeringen en re-integratie valt op dat de gemeente geen tekort heeft op de financiën Tabel 5.12 Budget en uitgaven bijstand en re-integratie Tilburg 2007 Tilburg Re-integratie
Bijstandsuitkeringen
Toegekend Budget Meegenomen van vorig jaar Ontvangsten Uitgaven Overschot/Tekort
€ 59.764.937 nvt € 2.321.775 € 60.793.873 € 1.292.839
Bedrag Per huishouden met een bijstandsuitkering € 12.724 nvt € 494 € 12.943 € 275
€ 27.355.944 € 18.080.502 € 239.450 € 28.310.284 € 17.365.612
Bedrag Per huishouden met een bijstandsuitkering € 5.824 € 3.849 € 51 € 6.027 € 3.697
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De overschotten worden in de tabel hier onder weergegeven in percentages vergeleken met het gemiddelde van de gemeenteklasse van Tilburg. Hier valt op dat Tilburg gemiddeld presteert. Tabel 5.13 percentage overschot tekort bijstand en re-integratie Tilburg 2007 Tilburg Percentage overschot/tekort Uitkeringen Re-integratie integratie 2% 38% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gemeenteklasse Percentage overschot/tekort Uitkeringen Re3%
44%
Als we vervolgens kijken naar de bijzondere bijstand zien we dat de gemeente een totaal bedrag in 2007 uitgaf aan 4.988.415 euro. Als we kijken hoeveel Tilburg gemiddeld per ontvanger heeft uitgekeerd zien we aan de volgende tabel dat dit 1.023 euro is. Opvallend is dat dit vele malen hoger is dan het gemiddelde van de gemeenteklasse van Tilburg. Tabel 5.14 Uitgaven bijzondere bijstand Tilburg 2007 Uitgaven bijzondere bijstand
54
Tilburg Totaal bedrag huishouden met
Gemeenteklasse Bedrag per
Bedrag per huishouden met
een laag inkomen € 4.988.415 € 162 Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
een laag inkomen € 115
In de gemeente Tilburg wordt er gemiddeld 1.023 euro uitgekeerd. Dit ligt enorm boven het gemiddelde van de gemeenteklasse. Dit is een opvallend gegeven.
Tabel 5.15 Gemiddeld uitgekeerd bedrag bijzondere bijstand Tilburg 2007 Gemiddeld bedrag Tilburg Gemeenteklasse Bedrag per ontvanger Bedrag per ontvanger € 1.023 € 825 Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Bij het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid zijn de financiële gegevens van de langdurigheidtoeslag voor 2007 niet beschikbaar. Het ministerie heeft alleen het bedrag van het jaar 2004 weergegeven. Dit is te zien in de tabel hieronder. Volgens de informatie van de gemeente heeft Tilburg een bedrag van 900.000 euro begroot voor de langdurigheidtoeslag, dit zou een enorme stijging zijn ten opzicht van 2004 zoals hier onder is te zien. Tabel 5.16 Uitgaven langdurigheidtoeslag Tilburg Jaar verslagjaar een
Bedrag totale uitgaven
Huishoudens die in het
langdurigheidtoeslag
langdurigheidtoeslag ontvingen
2004
€ 553.763
Aantal Percentage 1510
64%
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
5.9 Waarom juist dit beleid? Als we terug kijken naar de statistische karakteristieken en de visie op het armoedevraagstuk, de visie op de oplossing en het daadwerkelijke gevormde beleid. Kunnen we zien dat dit redelijk overeen komt. Als we kijken welke huishoudens een minimuminkomen hebben of in de bijstand zitten valt het op dat dit of alleenstaande zijn, of alleenstaande ouders. Om deze reden kent het minimabeleid in Tilburg een aantal regelingen ter bevordering van de alleenstaande of de alleenstaande ouders. Kijkend naar de doelstelling van het minimabeleid is het de vraag of een bereik van 95 procent wel haalbaar is. Daarnaast is het natuurlijk een goed streven en zal er voor zorgen dat meer mensen deelnemen aan de inkomensondersteunende voorzieningen. Ook is heeft het re-integratie beleid vergeleken met de visie op de oplossing geen tegenstrijdigheden. Hierbij richt Tilburg zich vooral op participatie en een duurzame uitstroming uit de bijstand. Hierbij richt men zich vooral op scholing en trainingen tijdens re-integratie trajecten. =
55
5.10 Effect van het beleid. In Tilburg heeft de realisatie van het rapport “de Cirkel doorbreken” pas in 2006 plaats gevonden en in de jaren daarna in het beleid doorgevoerd. Het is dan ook moeilijk om bepaalde effecten te zien, omdat deze vaak nog niet beschikbaar zijn. In deze paragraaf kijk hoe succesvol het re-integratiebeleid is geweest om de uistroom uit de bijstand te bevorderen. Deze ontwikkeling van de bijstand vergelijk ik ook met het landelijke gemiddelde van het CBS. En als laatste kijk wat de participatie is voor de inkomensondersteunende voorzieningen. In tabel 4.21 is duidelijk te zien dat sinds de invoering van de WWB in 2004 het aantal mensen in de bijstand behoorlij is afgenomen. In 2004 zaten er immers 5760 mensen in de bijstand en in 2007 zaten er in totaal 4700 mensen in de bijstand. Het is natuurlijk niet mogelijk om alleen al aan de hand van de gegevens hieronder te zeggen of het re-integratie beleid succesvol is geweest. Allereerst kan de uitstroom uit de bijstand een economisch gevolg zijn geweest. Maar als tweede moet er ook gekeken worden naar het aantal terugvallers, aantal mensen die deelnemen aan een re-integratie traject en om welke reden mensen uit de bijstand stromen.
Tabel 5.17 Aantal ABW en WWB uitkeringen in Tilburg over de periode 1995 tot en met 2007 ABW/WWBABW/WWBABW/WWBABW/WWBABW/WWBuitkeringen uitkeringen uitkeringen uitkeringen uitkeringen totaal totaal, relatief totaal 15 tot 65 jr mannen 15 tot vrouwen 15 tot 65 jr 65 jr Periode aantal per 1 000 aantal aantal aantal huishoudens 1995 8 135 3 875 4 260 1996 6 985 3 260 3 725 1997 7 000 3 185 3 815 1998 6 600 80 6 400 2 770 3 630 1999 6 750 78 5 940 2 400 3 540 2000 6 270 72 5 480 2 090 3 390 2001 5 800 65 5 120 1 930 3 200 2002 5 670 63 5 030 1 920 3 120 2003 5 750 64 5 150 1 890 3 180 2004 5 760 63 5 180 2 080 3 100 2005 5 150 56 4 810 1 890 2 920 2006 4 900 53 4 620 1 790 2 830 2007 4 700 49 4 290 1 660 2 630 © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 24-11-2008 Om de gegevens in tabel 4.21 verder te analyseren kijk naar de algemene gegevens omtrent de WWB van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierin valt het op dat het
56
aantal bijstandsuitkeringen met 6 procent is gedaald. Ook is er te zien dat er een enorm overschot is op het budget van arbeidsre-integratie. En dat er in 2007 500 mensen zijn teruggevallen in de bijstand. Tabel 5.18 Kerncijfers Tilburg 2007 Themanaam Bijstandsuitkeringen WWB.
Indicator Aantal huishoudens met een bijstanduitkering Ontwikkeling bijstandsuitkeringen
4695 -6%
Budget en uitgaven Overschot/tekort bijstandsuitkeringen 1.292.839 Overschot/tekort arbeidsre-integratie 17.365.612
€ €
Fraude Aantal fraudeurs
*
Deelname aan arbeidsre-integratie Aantal deelnemers arbeidsre-integratie Percentage gesubsidieerde arbeid
5290 19%
Bijzondere bijstand Totaal uitgaven bijzondere bijstand 4.988.415
€
Langdurigheidstoeslag Totaal uitgaven langdurigheidstoeslag
€0
Aantal terugvallers
500
Terugval
Kijkend naar het aantal bijstandsuitkeringen en de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen hieronder, valt het op dat Tilburg op het gemiddelde van zijn gemeenteklasse zit als het gaat om het aantal bijstandsuitkeringen. Als het gaat om de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen heeft Tilburg een procent minder dan de gemeenteklasse. Tabel 5.19 Aantal bijstandsuitkeringen in Tilburg, 2007 Tilburg Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage Totaal 4695 5% 5% Tabel 5.20 Ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen in Tilburg 2007 Tilburg Gemeenteklasse Percentage Percentage -6% -7% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Het is niet verwonderlijk dat Tilburg lager scoort dan de gemeenteklasse als het gaat om de ontwikkeling van het aantal bijstandsuitkeringen, dit omdat Tilburg een hoger percentage heeft aan nieuw toegekende bijstandsuitkeringen dan de gemeenteklasse. In totaal heeft Tilburg in 2007 aan 1640 mensen een bijstandsuitkering toegekend. Daarnaast heeft Tilburg in 2007 1930 bijstandsuitkeringen beëindigd, te zien in de tabel hieronder. Dit percentage komt vervolgens wel overeen met het percentage van de gemeenteklasse, dit is namelijk 29 procent.
57
Tabel 5.21 Nieuw toegekende bijstandsuitkeringen, Tilburg 2007 Tilburg Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage 1640 35% 33% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tabel 5.22 Beëindigde bijstandsuitkeringen, Tilburg 2007 Tilburg Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage 1930 29% 29% Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid In de tabel hieronder wordt weergeven hoeveel mensen zijn teruggevallen in de bijstand in 2007. In Tilburg lag dit op 26 procent, dit komt overeen met het gemiddelde van de gemeenteklasse. Als het gaat om de duurzaamheid kan er gezegd worden dat het re-integratie beleid van Tilburg redelijk duurzaam is. Zeker als er in 2006 2030 mensen zijn uitgestroomd uit de bijstand. Tabel 5.23 Terugval in de bijstand, Tilburg 2007 Terugval Tilburg Gemeenteklasse Aantal Percentage Percentage 500 26% 26% Om vervolgens de cijfers van hierboven te vergeleken met de cijfers op het gebied waarom een uitkering is beëindigd, zien we in de tabel hier onder de volgende gegevens. Het valt op dat in 2007 825 mensen zijn uitgestroomd uit de bijstand door aanvaardig van arbeid. 1105 mensen zijn uitgestroomd om andere redenen. Tabel 5.24 Reden van beëindiging van uitkeringen WWB, Tilburg 2007 Reden van beëindiging van uitkeringen WWB Aanvaarding van arbeid Overige redenen Jaar Aantal Percentage Aantal Percentage 2005 745 43% * onbekend 2006 760 37% * onbekend 2007 825 43% 1105 57% Daarnaast is het opvallend dat Tilburg een enorm hoge deelname heeft aan reintegratietrajecten, zeker als dit vergeleken wordt met het percentage van de gemeenteklasse. In Tilburg ligt dit op 113 procent en voor de gemeenteklasse is dit 83 procent. Tabel 5.25 Deelname aan re-integratietrajecten, Tilburg 2007 Tilburg Aantal 5290
Percentage 113%
Gemeenteklasse Percentage 83%
58
Door ander staande gegevens kan met enige voorzichtigheid gezegd worden dat het reintegratie beleid enigszins werkt. Zeker als in 2006 760 mensen zijn uitgestroomd door aanvaarding van arbeid en in 2007 825. Dit betekend dat er een stijgende lijn zit mensen die uitstromen door middel van arbeid. Vervolgens kijk ik naar de bijzondere bijstand en de gegevens hieronder weergeven door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tabel 5.26 Aantal ontvangers van bijzondere bijstand, Tilburg 2007 Tilburg Aantal Percentage 4880 16%
Gemeenteklasse Percentage 15%
In de tabel hierboven valt het op dat maar 16 procent in Tilburg van de huishoudens met een laag inkomen gebruik maakt van de bijzondere bijstand. Het gemiddelde van de gemeenteklasse ligt op 15 procent, maar hier kan wel uit geconcludeerd worden dat dit aantal niet erg hoog ligt een ook hoger kan. Het ministerie heeft op het gebied van aantal mensen met een langdurigheidtoeslag geen cijfers. Wel heeft de gemeente Tilburg zelf cijfers weergeven als het gaat om de deelname aan minimavoorzieningen zoals de langdurigheidtoeslag. Tabel 5.27 gebruik inkomensondersteunende voorzieningen in Tilburg.
Type voorziening Kwijtschelding Bijzondere bijstand Collectieve ziektenkostenverzekering Langdurigheidstoeslag Jeugdsprotfonds Gratis peuteren (tariefgroep 0 tot 1270 euro) Gratis peuteren (tariefgroep 1271 tot 1470 euro Meedoenregeling zwem schaatsregeling Meedoenregling bibliotheekpas
Doelgroep 10.065 10.065 10.065
Gebruik 7.702 5.213 5.870
aandeel 76,5 % 51.8% 58.3%
3.721 5.115
1.810 1.002 4.575
48.6% 19.6% 19.6%
807
3.5%
8.693
3.715
42.7%
8.693
1.205
13.9%
Uit de tabel hierboven blijkt dat over het algemeen de helft van de doelgroep gebruik maakt van de voorzieningen. Als het gaat om het jeugdsportfonds, gratis peuteren en de bibliotheekpas via de meedoenregeling is het niet gebruik erg hoog. Concluderen kan ik stellen dat het re-integratie beleid van Tilburg wel enig succes boekt. Hoewel het aantal mensen wat uitstroomt uit de bijstand niet bijster hoog is, zeker als dit wordt vergeleken met het aantal mensen wat deelneemt aan een re-integratie traject, kan toch worden gesteld dat het beleid op re-integratie effect heeft. Ook op het gebied van terugval in de bijstand
59
scoort Tilburg gemiddeld. Er is dus wel mogelijkheid van verbetering en wellicht gaat dit nog gebeuren over een langere termijn. Als we kijken naar de deelname van de minimaregelingen valt het op dat over het algemeen de voorzieningen voor de helft van de gerechtigden worden gebruikt. Alleen zijn daar een aantal uitzonderingen op. Dit is de gratis peuteren regeling en de bibliotheekpas voor minima. Over het algemeen kan de deelname van de voorzieningen zeker nog omhoog, maar op de hierboven aangegeven voorzieningen twee kan nog veel gewonnen worden.
60
Hoofdstuk 6 Vergelijking tussen Haarlem en Tilburg. Op basis van de analyse in hoofdstuk 4 en 5 maak ik de vergelijking tussen de beide gemeenten. 6.1 Vergelijking op basis van de Karakteristieken van beide gemeenten. In deze paragraaf worden de belangrijkste verschillen op het gebied van de karakteristieken van beide gemeenten geanalyseerd. De karakteristieken zijn in de vorige twee hoofdstukken aanbod gekomen in de eerste paragraaf. Als we kijken naar het inwoners aantal van Tilburg en Haarlem zien we hier al het eerste verschil. Tilburg ken namelijk in 2008 202 091 inwoners. Haarlem daarentegen heeft maar 147.622 inwoners. De verhouding man vrouw zijn in allebei de gemeenten ongeveer vijftig procent. Ook zien we dat de bevolkingsopbouw relatief gezien overeen komen. Kijkend naar de percentages vallen in allebei de gemeenten een groot deel van de inwoners in de categorieën 25 tot 45 en 45 tot 65 jaar. In Haarlem zijn de percentages 30.2 procent en 25.0 procent. In Tilburg zijn de percentages 31.0 en 26.2 procent. Ook de andere percentages van de bevolkingsopbouw komen in beide gemeenten overeen. Als we vervolgens naar de algemene gegevens van beide gemeenten kijken vallen er een aantal zaken op. Allereerst hebben Tilburg en zowel Haarlem allebei een grotere beroepsbevolking dan het gemiddelde van hun klasse. Relatief gezien ligt bij allebei de beroepsbevolking rond de 46 procent. Om precies te zijn, voor Tilburg is dit 45 procent en voor Haarlem is dit 47 procent. Wat nog meer opvalt is dat allebei procentueel bijna hetzelfde aandeel hebben aan lage inkomens. Absoluut gezien heeft Tilburg een groter bestand aan lage inkomens, namelijk 30700 mensen. Bij Haarlem zijn dit 23800 mensen. Het aandeel huishoudens met een minimum inkomen is procentueel gezien in allebei de gemeente weer bijna hetzelfde, zo heeft in Haarlem 9 procent van de huishoudens een minimum inkomen en in Tilburg heeft 10 procent van de huishoudens een minimum inkomen. Ook hebben alleenstaande huishoudens en alleenstaande ouders in allebei de gemeente een hoog aandeel met een minimum inkomen. In Tilburg heeft 26 procent van alle alleenstaande ouders een minimum inkomen en in Haarlem is dit slecht 19 procent. Ook het aantal bijstandsuitkeringen komt in beide gemeenten relatief gezien overeen, bij beide ligt dit percentage rond de 5 procent, volgens het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Maar absoluut heeft Tilburg meer mensen met een bijstandsuitkering dan Haarlem, Tilburg heeft volgens het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 4695 mensen in de bijstand. Bij Haarlem ligt dit aantal op 2685 in 2007. Wat wel opvalt is dat het als het aantal bijstandsuitkeringen vergeleken wordt met het aantal huishoudens, Tilburg dan een hoger promillage heeft dan Haarlem. In Tilburg ligt
61
promillage op 49 promille en in Haarlem is dit 37 promille. Dat betekend dat Tilburg een iets groter aandeel heeft van bijstandsuitkeringen vergeleken met het aantal huishoudens. Om iets specifieker te in te gaan op de bijstandsuitkeringen en welke mensen in de bijstand zitten. Vergelijk ik de opbouw in leeftijd van het aantal mensen in de bijstand. Hier komt naar voren dat in Tilburg twee procent meer jongeren tot 23 jaar een bijstandsuitkering heeft. Absoluut gezien heeft Tilburg 160 meer jongeren in de bijstand. Dit is namelijk 205 jongeren in Tilburg en 45 jongeren in Haarlem die een bijstandsuitkering hebben. Ook het percentage van het aantal mensen tussen 23 en 65 jaar ligt in Tilburg twee procent hoger. Maar Tilburg heeft 4085 mensen in de bijstand die tussen de 23 en 65 jaar zijn. Haarlem heeft maar 2385 mensen in de bijstand die tussen de 23 en 65 jaar zijn. Het percentage ouderen boven de 65 jaar komt overeen, maar absoluut ligt dit in Tilburg op 410 mensen en in Haarlem op 255 mensen. Ook valt het op dat in Haarlem het aandeel vrouwen en mannen in de bijstand ongeveer gelijk is, maar dat in Tilburg dit niet het geval is. Zo heeft Tilburg 1660 mannen en 2630 vrouwen tussen 15 en 65 jaar in de bijstand. Bij Haarlem zijn dit 1050 mannen en 1390 vrouwen. Als het gaat om welke type huishoudens een bijstandsuitkering heeft, komen Haarlem en Tilburg procentueel wel bij elkaar in de buurt. Zo heeft Tilburg een percentage van 58 procent in de bijstand die alleenstaand zijn en Haarlem heeft een percentage van 63 procent. Tilburg heeft procentueel meer eenoudergezinnen in de bijstand dan Haarlem, dit is namelijk voor Tilburg 26 procenten en voor Haarlem 22 procent. Het percentage echtparen in de bijstand komt overeen. Als we vervolgens als laatste kijken hoe lang mensen in de bijstand zitten valt het op dat in Tilburg meer mensen korter dan twaalf maanden in de bijstand zitten, dan dat bij Haarlem het geval is. In Tilburg zaten in 2007 990 mensen korter dan twaalf maanden in de bijstand dit is een percentage van 21 procent. In Haarlem zaten 395 mensen korter dan twaalf maanden in de bijstand, dit is een percentage van 15 procent. In Haarlem zitten er procentueel meer mensen langer dan twaalf maanden in de bijstand. Samenvattend komt het erop neer dat procentueel gezien de beide gemeenten bij elkaar in de buurt komen als het gaat om bevolkingsopbouw en het aantal mensen in de bijstand, absoluut gezien heeft Tilburg natuurlijk hogere getallen. Als het gaat om jongeren in de bijstand ligt dit relatief hoger in Tilburg dan in Haarlem. Daarnaast heeft Tilburg een groot aandeel vrouwen in de bijstand en kent Tilburg een groter aandeel eenoudergezinnen met een minimum inkomen. In Haarlem blijven mensen relatief langer afhankelijk van een bijstandsuitkering vergeleken met Tilburg. Hoewel er verschillen zijn, zeker absoluut gezien, is het toch mogelijk om een vergelijking te maken tussen de beide gemeenten. Dit omdat procentueel gezien de beide gemeente veel overeenkomen. En als tweede is het in beide gemeente niet het geval dat er bijvoorbeeld extreem veel ouderen zijn, zodat het beleid zich vooral zal richten op de ouderen.
62
Beide gemeente hebben procentueel te maken met dezelfde doelgroep als het gaat om minimabeleid en de Wet Werk en Bijstand.
6.2 Vergelijking van de visie op het armoedevraagstuk. Beide gemeenten zien het armoedevraagstuk, zij het in andere bewoording, als een breed probleem. Armoede is niet alleen het tekort hebben aan financiële middelen maar armoede is ook niet goed kunnen participeren in de samenleving. Om deze reden zien de beide gemeenten dat armoede niet alleen op te lossen is van uit één beleidsveld, hiervoor zijn meerdere beleidsvelden nodig, zoals re-integratie, maar ook wonen bijvoorbeeld. Wat opvalt in de visie van beide gemeenten is dat Tilburg de verschillende soorten armen opsplitst dit doet Haarlem niet expliciet. Zo maakt Tilburg onderscheidt tussen werkende armen en bijvoorbeeld frictiearmen. Elke groep heeft zo te maken met een ander vraagstukken. Bij beide gemeenten ligt de nadruk dat iedereen zo snel mogelijk weer op eigen benen moet kunnen staan. 6.3 Vergelijking visie op de oplossing. Beide gemeenten zien werk als oplossing voor het armoedevraagstuk. Om deze reden speelt natuurlijk het re-integratie beleid in allebei de gemeenten een belangrijke rol. Haarlem en Tilburg willen dat mensen in de bijstand zij het door lange begeleiding weer op eigen benen kunnen staan en economisch weer zelfredzaam zijn. Als het gaat om het minimabeleid verschillen de beide gemeenten wel van elkaar. Zo is de gemeente Haarlem van mening dat het minimabeleid moet bestaan uit het verschaffen van inkomensondersteuning en voorzieningen. Maar de oplossing wordt hier niet in gezien. Dat is wederom weer werk. In Tilburg is het minimabeleid ook voor het verschaffen van inkomensondersteuning en voorzieningen, maar kan het wordt het minimabeleid ook mede als oplossing gezien samen met re-integratie. Zo wil men in Tilburg met het minimabeleid de vicieuze cirkel van armoede doorbreken. Dit wordt mede gedaan door mensen te laten participeren in de samenleving door het armoedebeleid. Maar ook door het aanbieden van integrale hulp aan mensen die in armoede verkeren. Dit zijn volgens Tilburg ook niet alleen maar mensen die afhankelijk zijn van een uitkering maar ook werkende mensen. Daarbij ligt de oplossing voor het armoede vraagstuk bij ieder individu anders. Zo kan de gemeente zich richten op alleen dienstverlening als individuen zich zelf prima kunnen redden. De gemeente coacht vooral als mensen het niet meer weten hoe ze bepaalde problemen moeten aanpakken. En de gemeente neemt tijdelijk of niet het stuur over als mensen niet meer instaat zijn om zelf hun problemen op te lossen.
63
6.4 Doelstellingen van het beleid. Beide gemeente hebben als doelstelling van het armoedebeleid dat men de participatie wil verhogen voor mensen met een inkomen op minimumniveau. Het verschil met Haarlem is dat Tilburg vooral als doelstelling stelt dat het gebruik van de minimaregelingen omhoog moet naar maar liefst 95 procent. Ook voor het re-integratie beleid geldt voor beide gemeenten dat men het aantal mensen in de bijstand zoveel mogelijk wil terug dringen. De gemeenten doen dat beide op hun eigen manier wat later in dit hoofdstuk aanbod komt. 6.5 Vergelijking van de focus van het beleid. Beide gemeenten pakken de focus van het beleid anders aan. Tilburg formuleert risicogroepen voor het minimabeleid. Dit zijn eenoudergezinnen, huishoudens met een uitkering, allochtonen, zelfstandigen, huishoudens met een vrouw aan het hoofd en werkende armen. Daarnaast focust het beleid zich nog speciaal op kinderen. Dan heeft Tilburg ook nog een doelgroep geformuleerd voor de minimareglingen. De doelgroepen zijn , huishoudens langer dan drie jaar op wettelijk minimum loon, gezinnen met kinderen, 65 plussers, allochtonen. Haarlem richt zich op een drietal groepen als het gaat om minimabeleid. Dit zijn chronisch zieken en gehandicapten, ouderen met een minimuminkomen, alleenstaande ouders met schoolgaande kinderen. Het opvallende is dat Tilburg een brede focus heeft, zo nemen ze niet alleen bijstandsgerechtigden mee maar ook mensen met werk en kans op armoedeval. Haarlem is wat dat betreft veel smaller en richt zich met het minimabeleid vooral op een drietal zwakke groepen en zet het beleid in om deze te laten participeren. De focus van re-integratie is ook verschillend tussen de beide gemeenten. In Tilburg gaat men niet uit van bepaalde groepen en wil men per individu een bepaald traject aanbieden. Wel focust Tilburg impliciet zich op jongeren zonder startkwalificatie en op mensen met grote afstand tot de arbeidsmarkt. En richt Tilburg zich met re-integratie op vooral duurzaamheid, participatie en scholing. Haarlem gaat natuurlijk ook van maatwerk uit als het gaat om re-integratie, die is immers wettelijk verplicht door de WWB. Maar het beleid van Haarlem is er ook op gericht om een viertal groepen aan het werk te krijgen, namelijk de bijzondere groepen (dak en thuislozen, mensen met een verslavingsprobleem en personen met een (ex)psychiatrische achtergrond), jongeren, alleenstaande ouders en inbugeringsplichtige uitkeringsgerechtigden. Het hoogste doel is dat deze groepen aan het werk komen, maar allereerst wil Haarlem zorgen dat de groepen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt participeren.
64
6.6 Vergelijking vormgeving van het beleid. Als het gaat om de vestrekking van bijstandsuitkeringen moeten beide gemeenten de landelijk norm aanhouden. De toeslagen en de reden om een toeslag te geven is bij Haarlem en Tilburg niet precies het zelfde. Allereerst hanteren beide gemeente een toeslag van maximaal 20 procent boven de bijstandsnorm als iemand de bestaanskosten niet kan delen met iemand anders. En beide gemeente kunnen overgaan op een verlaging van maximaal 20 procent als men wel de bestaanskosten kan delen met iemand anders. Tilburg hanteert naast deze toeslag ook nog vier andere toeslagen, namelijk de volgende vier: a. voor commerciële onderverhuur in de vorm van kostgangers of kamerverhuur te verhogen van 10% naar 15%, dit om onderverhuur van een kamer te stimuleren om een bijdrage te geven aan de kamernood onder jongeren. b. voor een bij de ouder(s) inwonend verdienend kind met een inkomen van 50% of meer van het wettelijk minimumloon te verhogen van 10% in 15%, c. voor een inwonend verdienend kind te verhogen van 0% in 5% en d. voor een 22-jarige alleenstaande te verlagen van naar 5%. Een ander groot verschil is de verstrekking van de bijstand. Haarlem maakt heeft hier niet een specifiek doel voor. Maar bij het fraudebeleid komt aan bod dat Haarlem een bepaalde scan gebruikt als poortwachterfunctie en gegevens controleert met andere instanties. Uit een onderzoek van het. Tilburg daarentegen heeft het beleid om zo snel mogelijk een uitkering te verstrekken. Het liefst binnen de inkomenscyclus. Dit is een groot verschil, zeker als er wordt gekeken naar het beleid hoe dit uitpakt in de praktijk. Zien we dat Haarlem erg laat een uitkering versterkt. Volgens een FNV onderzoek is de wachttijd naar aanvraag van een bijstandsuitkering 42 dagen. Tilburg gaat bij het vestrekken meer uit van vertrouwen en aanvaard het risico op fraude. Ze hebben wel een instrument als poortwachterfunctie, dit is een zogenaamde quickscan maar alles is er opgericht om de uitkering binnen die inkomenscyclus te verstrekken. Het minimabeleid. Het minimabeleid van beide gemeenten hebben overeenkomsten maar ook vele verschillen. Als eerste neem ik de bijzondere bijstand. Dit is een regeling die in allebei de gemeente van toepassing is. Deze wordt in Haarlem als een lening gegeven, maar als de situatie dus danig is kan het in de vorm van een gift worden gegeven.
65
In Tilburg wordt de bijzondere bijstand niet meer als een lening gegeven maar juist als een gift. Daarnaast propageert Tilburg juist dat mensen tot een inkomen van 140 van de bijstandsnorm nog gebruik kunnen maken van de bijzondere bijstand. In Haarlem wordt deze grens gelegd bij 115 procent van het bijstandsniveau. De langdurigheidtoeslag verschilt ook een klein beetje per gemeente. In beide gemeenten heeft men hier recht op als men vijf jaar of langer een inkomen heeft op bijstandsniveau. Alleen het verschil met Haarlem is dat in Tilburg men wel voor maximaal drie maanden en maximaal 125 procent van de bijstandsnorm in die vijf jaar mogen verdienen. Regelingen die min of meer hetzelfde zijn in beide gemeenten is de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en de collectieve zorgverzekering. Ook stichting leergeld van Tilburg en de schoolkostenregeling van Haarlem zijn soortgelijke regelingen. Haarlem heeft een viertal regelingen die de gemeente Tilburg niet heeft, dit is de regeling voor chronisch zieken en gehandicapten, post armoede bestrijding, computerproject en de woonkosten toeslag. Tilburg heeft een noodfonds armoede. Uit dit fonds kunnen snel lening worden versterkt in geval van nood. En de regeling gratis peuteren. Deze regelingen zijn niet aanwezig bij de gemeente Haarlem. Een andere regeling van Tilburg die de gemeente Haarlem niet heeft is de meedoenregeling. Via deze regeling worden bonnen verspreidt onder mensen met een laag inkomen, voor gratis gebruik van bibliotheek of sportbedrijf. Een soortgelijke regeling kent de gemeente Haarlem ook in de vorm van de Haarlempas. Deze pas biedt korting aan bibliotheek, musea en zwembaden. Het verschil is dat de pas korting biedt en de gemeente Tilburg bonnen aanbiedt. Het jeugdsportfonds van Tilburg lijkt op de sportregeling voor kinderen van Haarlem. Ook hier is het verschil dat in Tilburg het fonds het sporten betaald en in Haarlem de regeling korting biedt. Tilburg kent in tegenstelling tot Haarlem inkomensondersteunende regelingen voor zelfstandigen die in financiële nood verkeren. Dit omdat deze groep grote financiële risco’s loopt. Haarlem kent soort gelijke voorzieningen niet in het minimabeleid. Naast het armoedebeleid kent de gemeente nog een tweetal acties die niet terug te vinden zijn in Haarlem. Dit is het loket Z, voor informatie, advies en hulpvragen, welzijn en inkomensondersteuning. Deze staat open voor alle inwoners.
Concluderend zijn de grootste verschillen allereerst te zien in de doelgroep. Tilburg maakt soms gebruik van een doelgroep tot 120 soms 140 procent van het bijstandsniveau. Waarbij Haarlem zich vooral richt op het minimuminkomen. Daarnaast zijn voor alle regelingen die de ene gemeente wel heeft en de andere niet, wel iets te zeggen. Zo is het duidelijk te zien dat Haarlem zich onder andere focust op de gehandicapten en chronisch zieken. Daarnaast richt Haarlem zich ook nog op participatie in de vorm van het computerproject. En wil de gemeente
66
mensen met een te dure woning tegemoet komen en niet uitsluiten. Tilburg daarentegen richt zich vooral op participatie, dit is onder andere te zien aan de meedoen regeling. Het re-integratiebeleid. Allereerst maken de beide gemeenten gebruik van soortgelijke instrumenten. In Tilburg is dit de participatiepiramide en in Haarlem is dit de re-integratieladder. Het grootste verschil tussen de twee gemeenten is dat Tilburg zich meer richt op duurzaamheid. Zo is scholing begeleiding belangrijk bij de werk-voorop-benadering. In Haarlem gebruikt met de soortgelijke work first benadering, maar daar staat scholing minder centraal. Een tweede groot verschil is dat men in Tilburg de werknemer subsidieert en niet de werkgever of de baan. Dit zorgt er voor dat de werknemer bewegingsvrijheid krijgt in het wisselen van een baan. Schuldhulpverlening. Beide gemeente richten zich op de preventie van schuldhulpverlening. Het verschil tussen het schuldhulpverlening beleid is dat in Tilburg elke inwoner gebruik mag maken van de dienst, hoe klein de schulden ook zijn. Daarnaast is het streven in Tilburg dat elke klant direct wordt geholpen. Fraudebeleid. Zoals al bij het verstrekken van de uitkering naar voren kwam maakt Tilburg gebruik van een minder strenge poortwachterfunctie dan dat Haarlem doet. Daarnaast verschillen in eerste instantie de beide gemeente niet in hun beleid omtrent de handhaving van de WWB. Het verschil is vooral te vinden in de optimalisering van de dienstverlening. Waar Tilburg een proef is gestart met een een-loket benadering. Hier hoeven klanten met alle problemen, vragen, en verplichtingen omtrent de WWB maar bij een loket te zijn. Als het gaat om het opsporen van fraude maken beide gemeenten in principe gebruik van dezelfde maatregelen en instrumenten.
6.7 Vergelijking van de organisatie rondom de WWB. Het grootste verschil hier is dat Haarlem niet echt integraal samenwerkt als het gaat om het armoedevraagstuk en de WWB. Terwijl in Tilburg steeds verder gaande samenwerking wordt doorgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn het sate-prikkermodel en de een-loket benadering rondom de WWB. 6.8 Vergelijking van de financiën. Als het gaat om de vergelijking van de financiën moet er rekening worden gehouden dat Tilburg een groter bestand kent aan mensen met een minimum inkomen en met een bijstandsuitkering. Om deze reden heeft Tilburg een groter budget dan Haarlem.
67
Hoewel het logisch is dat Tilburg een groter budget heeft dan Haarlem, is het toch opvallend dat Tilburg voor alleen het minimabeleid een budget heeft van 8.200.000 euro en Haarlem in totaal een budget van 3.667.000 euro. Als we er van uit gaan dat het minimabeleid is voor alle minimahuishoudens komt dit voor Tilburg neer op een gemiddeld bedrag van 780 euro per huishouden met een minimum inkomen. Voor Haarlem is dit een bedrag van 386 euro. Gemiddeld genomen heeft Tilburg een groter budget dan Haarlem. Ook het budget voor schuldhulpverlening is groter in Tilburg, namelijk 2.400.000 euro en in Haarlem is dit 344.600, dit betekend dat Tilburg bijna zeven keer zoveel uitgeeft aan schuldhulpverlening dan Tilburg. Terwijl zowel het aantal inwoners als het aantal huishoudens met een minimum inkomen niet zeven keer zo groot is. Op het gebied van bijzondere bijstand keert Haarlem 1.521.548 euro uit, dit gedeeld door alle huishoudens met een laag inkomen is dit gemiddeld 64 euro (tabel 4.18). In Tilburg is dit 4.988.415 euro en gemiddeld 162 euro (Tabel 5.14). Ook het gemiddeld uitgekeerd bedrag aan bijzonder bijstand ligt in Tilburg hoger, namelijk op 1023 euro per ontvanger (Tabel 5.15. In Haarlem is dit gemiddeld 733 per ontvanger (Tabel 4.19). Qua langdurigheidtoeslag scoren de gemeenten procentueel gezien weer het zelfde. In beide gemeente ligt het aantal mensen die gebruik maken van de langdurigheidtoeslag op 63 à 64 procent (Tabel 4.20 en 5.16). Als we kijken naar de financiën van de bijstandsuitkeringen zien we dat Haarlem gemiddeld per huishouden met bijstandsuitkering meer uitgeeft, namelijk 15.918 euro in Haarlem tegen over 12.724 euro in Tilburg, dit is terug te zien in tabel 4.16 en 5.12. Daarnaast heeft Haarlem ook nog een enorm hoog percentage aan overschotten, te zien in tabel 4.17. Op het gebied van re-integratie liggen de gemiddelden dicht bij elkaar. In Haarlem wordt er gemiddeld 5.287 euro aan re-integratie uitgegeven aan huishoudens met een bijstandsuitkering. In Tilburg ligt dit bedrag op 5.824 euro. Concluderen kan hier gesteld worden dat op het gebied van minimabeleid Tilburg een vele malen groter budget heeft. Zowel op inkomensondersteunende voorzieningen als bijzondere bijstand. Op het gebied van de langdurigheidtoeslag verschillen de gemeenten relatief gezien nauwelijks. Op het gebied van re-integratie verschillen de gemeenten gemiddeld genomen ook niet veel van elkaar. Maar als we kijken naar de bijstandsuitkeringen houdt Haarlem vele malen meer over dan Tilburg, wellicht komt dit door de hoge daling van het aantal bijstandsuitkeringen in Haarlem. 6.9 Vergelijking van het effect van het beleid. Bij de vergelijking van het effect van het beleid kunnen kort stil staan. Haarlem kent een hoge uistroom maar naar aanleiding van de cijfers gegeven in paragraaf 4.10 kan geconcludeerd worden dat dit niet komt door een heel succesvol re-integratiebeleid. Zo kent Haarlem veelal een hoge uitstroom door overige reden, zoals bijvoorbeeld fraude of verhuizen en kent het een
68
relatief laag percentage uistroom door aanvaarding van arbeid namelijk maar 38 procent. In Tilburg is ook het geval dat het percentage uitstroom door overige redenen ook hoog is, maar de uitstroom in Tilburg door aanvaarding van arbeid is 41 procent. Ook dit is niet bijzonder hoog, maar ook gekeken naar het aantal mensen die terug vallen in de bijstand en het aantal mensen die deelnemen aan een re-integratietraject van Haarlem en Tilburg, kan er gesteld worden dat Tilburg een klein beetje meer succes boekt. Het gebruik van minimaregelingen kan ik beide gemeente nog vele malen hoger. Maar in Tilburg is over het algemeen het gebruik van de inkomensondersteunende voorzieningen ongeveer 50 procent. Met uitzondering op gratis peuteren en een bibliotheekpas voor de minima, hier ligt het gebruik erg laag. In Haarlem heeft men een niet gebruik van 41 procent. Dit is een lager niet gebruik dan dat Tilburg heeft. Hoewel de gegevens van Haarlem wel gedateerd zijn, deze komen namelijk uit 2004. Uit eindelijk kan er gesteld worden dat voor beide gemeente geld dat het gebruik om hoog kan en zal moeten.
.
69
Hoofdstuk 7 Conclusie. Door de invoering van de WWB hebben gemeente meer beleidsvrijheid gekregen op verschillende beleidsterreinen. Zo mogen gemeenten zelf invulling geven binnen de landelijke regelgeving aan de toeslagen op bijstandsuitkeringen, het re-integratie beleid, het minimabeleid en de schuldhulpverlening. Om deze reden is het mogelijk dat het sociaal beleid van gemeenten onderling kan verschillen. Om antwoord te geven op de vraag wat het verschil is tussen Haarlem en Tilburg op het gebied van armoedebeleid heb ik de twee gemeenten op een aantal zaken met elkaar vergeleken. Allereerst vond de vergelijking plaats tussen de karakteristieken van beide gemeenten. In dit deel kwam naar voren dat Tilburg een stad is met 202.019 inwoners en dat Haarlem een stad is met 147.662 inwoners. Hoewel Tilburg een grotere stad is, zijn de twee gemeenten toch goed met elkaar vergelijkbaar. Dit omdat procentueel gezien beide steden dezelfde opbouw percentage minimuminkomens en bijstandsuitkeringen kennen. De doelgroepen voor het sociaal beleid van beide gemeenten verschillen relatief niet veel van elkaar. Ook op het gebied van de visie op het vraagstuk, de visie op de oplossing, doelstellingen en focus van het beleid kennen de gemeenten geen grote verschillen. Wat uit deze punten geconcludeerd kan worden is dat Tilburg een breder begrip ziet van armoede en de oplossing ziet in integrale hulpverlening en goed minimabeleid. Terwijl Haarlem zich vooral richt op re-integratie. Als we kijken naar de daadwerkelijk vormgeving zien we wel een aantal belangrijke verschillen tussen Haarlem en Tilburg. Als eerste geeft Tilburg na aanvraag van een bijstandsuitkering binnen de inkomenscyclus een uitkering of een voorschot. In Haarlem duurt dit gemiddeld 42 dagen. Als tweede heeft Tilburg een bredere doelgroep voor het minimabeleid, zo zijn sommige inkomensondersteunende ook toegankelijk voor huishoudens met een inkomen van 120 procent van het minimum inkomen. Als tweede kent Tilburg de regeling gratis peuteren voor minima inkomens. Als derde wordt in Tilburg bijzondere bijstand niet meer gegeven als een lening, maar als een gift. In Haarlem wil men ook zoveel mogelijk de bijzondere bijstand als gift uitkeren, maar de optie als lening blijft bestaan. Ten vierde heeft Tilburg ook een inkomensondersteunend beleid voor zelfstandigen die in financiële problemen raken. Als vijfde heeft Tilburg een z-loket voor de minima, waarbij mensen met alle vragen rondom inkomensondersteunende voorzieningen of vragen omtrent zorg en wonen terecht kunnen. Haarlem heeft ook regelingen die Tilburg niet heeft. Zo heeft Haarlem een inkomensondersteunende regeling voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten. Voor deze groep geldt dat de financiële situatie niet of nauwelijks kan verbeteren. Ook het computerproject in Haarlem heeft geen soortgelijke uitvoering in Tilburg en datzelfde geldt ook voor de woonkosten toeslag. Qua re-integratie beleid komen beide gemeenten redelijk overeen, het grootste verschil is dat Tilburg zich in tegenstelling tot Haarlem meer richt op scholing en training. Een goed
70
voorbeeld zijn de work first projecten in beide gemeenten. In Haarlem richt men zich hier vooral op werk. In Tilburg doet men dat ook, maar zorgt men ook voor scholing en training tijdens de work first trajecten. Het budget tussen beide gemeenten verschilt absoluut gezien enorm, dit is natuurlijk enigszins logisch omdat Tilburg een grotere gemeente is. Het is wel opvallend dat relatief gezien Tilburg veel meer geld begroot voor het minimabeleid dan dat Haarlem dat doet. Op het gebied van re-integratie geven de gemeenten relatief gezien even veel uit. Als laatste kunnen we zeggen dat de deelname aan de minimaregelingen in allebei de gemeente nog forst mag toenemen. Beide gemeenten hebben een bereik in de buurt van de vijftig procent. Op het gebied van re-integratie kan men ook niet echt zeggen dat dit een effectief beleid is. Zeker als er wordt gekeken om wel welke reden mensen uitstromen uit de bijstand. Dit is maar rond de veertig procent wegens aanvaarding van arbeid in beide gemeenten. Daarnaast is het percentage terugvallers rond de twintig procent. Op het gebied van duurzaamheid kan er een en ander verbeterd worden. Het beleid van beide gemeenten verschillen niet enorm veel van elkaar. Zo als in het bovenstaande is te lezen hebben Haarlem en Tilburg veel overeenkomsten. Maar er zijn ook een paar verschillen, zeker op het gebied van het minimabeleid. Deze verschillen zoals een ruimere inkomensgrens voor regelingen of bijzondere bijstand als gift, kunnen ook een idee zijn voor de gemeente Haarlem. De daadwerkelijke aanbevelingen voor de gemeente Haarlem staan in het volgende hoofdstuk.
71
Hoofdstuk 8 Aanbevelingen. Uit het voorafgaande ben ik gekomen tot de volgende aanbevelingen voor de gemeente Haarlem als het gaat om armoedebeleid en re-integratie. 1. Bij aanvraag van bijstandsuitkering, uitgaan van vertrouwen en binnen de inkomenscyclus de uitkering verstrekken. Verspoel desnoods de poortwachter instrumenten op fraude. Volgens een onderzoek van het FNV duurt het in Haarlem gemiddeld genomen 42 dagen na aanvraag voordat de uitkering wordt verstrekt. Om te zorgen dat mensen niet in de problematiek rondom armoede terecht te komen is het belangrijk om preventief te werk te gaan, om deze reden moet een bijstandsuitkering zo snel mogelijk verstrekt worden na aanvraag. Veel mensen hebben na een maand geen inkomsten geen buffer meer over, zo zijn ze snel geneigd om schulden te maken als ze aan het eind van de maand geen nieuwe inkomsten hebben, om zo toch rond te kunnen komen. Als uitkeringen op tijd en snel worden versterkt ontstaat dit probleem minder snel. 2. Niet alleen minimabeleid voor de minimuminkomens. Creëer ook inkomens ondersteunende voorzieningen voor huishoudens met een inkomen van 120 a 130 procent van het minimum inkomen. Volgens de Armoedemonitor 2007 heeft 10 procent van de huishoudens boven de inkomensgrens het zeer moeilijk om rond te komen. Door het steeds duurder wordende levensonderhoud, zal dit aantal alleen maar doen toe nemen. Om te zorgen dat deze huishoudens kunnen blijven participeren in de samenleving zal het minimabeleid zich ook op deze groep moeten richten. Om zo sociale uitsluiting te voorkomen. Kijkend naar de doelgroep heeft Haarlem 9.500 huishoudens met een inkomen van 110 procent van het minimum loon. Daarnaast kent Haarlem volgens het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 23.800 mensen met een laag inkomen. 3. Bijzondere bijstand altijd als gift. Mensen die bijzondere bijstand aanvragen, zitten al in financiële problemen, door de bijzondere bijstand als lening te geven, blijven deze mensen schulden opstapelen. Het is daarom wenselijk dat de bijzondere bijstand als gift wordt gegeven om deze mensen te verlichten. 4. Zorg voor samenwerking op het gebied van hulpverlening en informatie. Armoede is een complex vraagstuk, vaak als mensen arm zijn spelen er meerdere factoren een rol. Om deze mensen te helpen zullen dan ook meerdere organisaties ingeschakeld moeten worden. Om er voor te zorgen dat mensen door de bomen het bos niet meer zien en dat de hulpverlening snel en adequaat verloopt, zal een organisatie de regie moeten voeren bij een gezin in de armoedeproblematiek. Op deze manier is er een centraal
72
aanspreekpunt voor zowel gezin als andere organisaties en kan er goed samengewerkt worden. Daarnaast is het voor de informatie voorziening voor inkomensondersteuning of andere vragen rondom de armoedeproblematiek, voor mensen makkelijk als er een centraal punt komt waar mensen terecht kunnen. Zo kunnen ze bij een loket terrecht voor alle vragen rondom de problematiek van armoede. 5. Bij re-integratie niet alleen maar richten op werk. Om mensen duurzaam te re-integreren is scholing en training een belangrijk instrument. Vooral bij work first trajecten ligt de nadruk te veel op zo snel mogelijk werken. Terwijl men juist door work first juist vaardigheden moet leren om zo snel mogelijk op de reguliere arbeidsmarkt terecht te komen. Zorg ook voor trainingen, goede begeleiding en scholing tijdens work first projecten.
73
Bilbiografie. Hoofdstuk 3 Bosselaar, H. Bannink, D. Deursen, van C. Trommel W. (2007) “Werkt de WWB?” Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dodeweerd, M. (2005) “Machiavelli en de minima.” Breda: Werkgroep Arme Kant van Nederland/Eva Konterink, J. et. al. (2003) “ Handreiking Inkomen en Vermogen WWB.“ Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Toet, M. J. & Vrie, van de, N.J (2007) “Wet werk en bijstand” Deventer: Kluwer Schut M. (2008) “Gemeentelijk minimabeleid” Utrecht: Stimulansz Sol E. et. al. (2007) “Work first werk. Op weg naar evidene based-work first” Utrecht: Divosa Hoofdstuk 4 Rondkomen in Haarlem 2008 gemeente Haarlem Nota: “Minimabeleid 2008-2010” Gemeente Haarlem Strategisch bedrijfsplan 2007-2010 Sociale Zaken en Werkgelegenheid Gemeente Haarlem Nota: “de WWB hoogwaardig handhaven in Haarlem 2008-2010” Gemeente Haarlem Nota: “Niemand aan de kant, kadernota re-integratie 2006-2008” Gemeente Haarlem Plan van aanpak: “Preventie schuldenproblematiek 2008” Gemeente Haarlem Startnotitie: “Aanpak actualisering minimabeleid 2008-2010; Gemeente Haarlem Sociale voorzieningen Gemeente Haarlem Nota: “Wet werk en bijstand, beleidskader en implementatie” Gemeente Haarlem Nota: “Plan van aanpak preventie schuldhulpverlening” Gemeente Haarlem Nota: Work First Gemeente Haarlem
74
Hoofdstuk 5 Raadsvoorstel inzake actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “De cirkel doorbreken” 2006 Gemeente Tilburg. De cirkel doorbreken 2006 Gemeente Tilburg Armoedemonitor Tilburg 2006-2007 Groningen: Kwiz Verzamelverordening wet werk en bijstand 2008 Gemeente Tilburg Raadsvoorstel: “Actieprogramma armoedebeleid n.a.v. “de cirkel doorbreken”Gemeente Tilburg. Beleidskader 2006-2007 gemeente Tilburg Collegeprogramma 2008-2010 Gemeente Tilburg Financieel economisch beel 2009-2012 Gemeente Tilburg Programmabegroting 2008 Gemeente Tilburg Jaarstukken 2007 Gemeente Tilburg Werkende armen in beeld Gemeente Tilburg De cirkel doorbreken 2 Gemeente Tilburg Tussenbalans armoedebeleid 2006 Gemeente Tilburg Beleidsanalyse WWB 2006 Gemeente Tilburg Derde rapportage “De cirkel doorbreken 2007” Gemeente Tilburg Nota: WWB in financieel perspectief Gemeente Tilburg Tilburg werkt Gemeente Tilburg Hoofdstuk 8 Vrooman C. Hoff S. Otten F. Bos W. (2006) “Armoedemonitor 2007” Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau
75
Digitalebronnen: http://gemeenteloket.szw.nl/kernkaart/index.cfm (23-01-2009) http://statline.cbs.nl/StatWeb/selection/?VW=T&DM=SLNL&PA=70072ned&D1=0,8,58,88,187,209,22 4&D2=126,312,599,678&D3=0,5,(l-3)-l&HDR=T&STB=G1,G2 (23-01-2009) http://docs.minszw.nl/pdf/35/2003/35_2003_3_3659.pdf: “memorie van toelichting”. (Bezocht op 25-10-2008) http://docs.minszw.nl/pdf/129/2007/129_2007_3_10446.pdf: “Wet werk en bijstand: de feiten op een rij”. (Bezocht op 25-10-2008)
76