Het belang van de Christelijke Pers Drie Radio-Redevoeringen door
H- Dienier
XX i / / / f / d . - r Den H a a g Administratie Nieuwe Haagsche Courant 1931
Het belang van de Christelijke Pers
Inhoud:
Drie Radio-Redevoeringen De Pers een onmisbare schakel
.
.
.
Het Dagblad in onzen tijd
door
HL Diemer
Het Apostolaat van de Christelijke Pers
Den
Haag
Administratie Nieuwe Haagsche Courant 1931
Het belang van de Christelijke Pers
Inhoud:
Drie Radio-Redevoeringen De Pers een onmisbare schakel
.
.
.
Het Dagblad in onzen tijd
door
HL Diemer
Het Apostolaat van de Christelijke Pers
Den
Haag
Administratie Nieuwe Haagsche Courant 1931
De Pers een onmisbare schakel. Het nietige begin. Zonder krant is het moderne leven van dezen tijd ondenkbaar en aan den top staat wel het sterk ontwikkelde Dagbladwezen. De vraag is meermalen gesteld en zij is niet van belang ontbloot, aldus de heer E. D. J. de Jong Jr. in het Jubileumnummer van „De Rotterdammer", waar de couranten het eerst verschenen. De strijd gaat voornamelijk tusschen Duitschland, Amsterdam en Antwerpen, die elkaar die eer betwisten, waar de couranten het eerst verschenen. In het Pers-museum te Amsterdam vindt men dienaangaande waardevolle gegevens. Een bekend schrijver op het gebied van de Persgeschiedenis, de heer R. v. d. Meulen, vroeger bibliothecaris van het Leeskabinet te Rotterdam, heeft aangetoond, dat er veel voor te zeggen is, Nederland de eer toe te kennen, het land te zijn, waar de couranten het eerst verschenen en wel in Amsterdam, de hoofdstad des rijks. De oudste bekende Amsterdamsche Courant is van 5 April 1621, maar daarmede is niet gezegd, dat er vroeger niet reeds gedrukte couranten zouden zijn uitgekomen. Er zijn goede redenen om aan te nemen, dat reeds in 1617 te Amsterdam gedrukte couranten zijn verschenen. Ja, reeds in 1607 schijnt er een courantier te zijn geweest, die den naam droeg van Broer Jansz en die op geregelde tijden Nieuwsbladen uitgaf. Zijn couranten hadden het formaat van een half vel klein folio en werden in 2 kolommen gedrukt. De inhoud bestond voor het grootste gedeelte uit brieven van vaste correspondenten, meest uit het Buirenland. In Haarlem werd pas in 1656 de eerste courant uitgegeven en wel door Abraham Casteleyn. Zijn eerste nummer verscheen op 8 Jan. van dat jaar en dit is de oorsprong van de nog bestaande Opr. Haarl. Courant. Het woord „Oprechte" voegde Casteleyn aan zijn titel toe, omdat men zijn blad, wegens den opgang die het maakte, ging nadrukken. Uit zulk een klein begin is langzamerhand gegroeid de Dagbladpers, gelijk wij die thans kennen. Zij is geworden
De Pers een onmisbare schakel. Het nietige begin. Zonder krant is het moderne leven van dezen tijd ondenkbaar en aan den top staat wel het sterk ontwikkelde Dagbladwezen. De vraag is meermalen gesteld en zij is niet van belang ontbloot, aldus de heer E. D. J. de Jong Jr. in het Jubileumnummer van „De Rotterdammer", waar de couranten het eerst verschenen. De strijd gaat voornamelijk tusschen Duitschland, Amsterdam en Antwerpen, die elkaar die eer betwisten, waar de couranten het eerst verschenen. In het Pers-museum te Amsterdam vindt men dienaangaande waardevolle gegevens. Een bekend schrijver op het gebied van de Persgeschiedenis, de heer R. v. d. Meulen, vroeger bibliothecaris van het Leeskabinet te Rotterdam, heeft aangetoond, dat er veel voor te zeggen is, Nederland de eer toe te kennen, het land te zijn, waar de couranten het eerst verschenen en wel in Amsterdam, de hoofdstad des rijks. De oudste bekende Amsterdamsche Courant is van 5 April 1621, maar daarmede is niet gezegd, dat er vroeger niet reeds gedrukte couranten zouden zijn uitgekomen. Er zijn goede redenen om aan te nemen, dat reeds in 1617 te Amsterdam gedrukte couranten zijn verschenen. Ja, reeds in 1607 schijnt er een courantier te zijn geweest, die den naam droeg van Broer Jansz en die op geregelde tijden Nieuwsbladen uitgaf. Zijn couranten hadden het formaat van een half vel klein folio en werden in 2 kolommen gedrukt. De inhoud bestond voor het grootste gedeelte uit brieven van vaste correspondenten, meest uit het Buirenland. In Haarlem werd pas in 1656 de eerste courant uitgegeven en wel door Abraham Casteleyn. Zijn eerste nummer verscheen op 8 Jan. van dat jaar en dit is de oorsprong van de nog bestaande Opr. Haarl. Courant. Het woord „Oprechte" voegde Casteleyn aan zijn titel toe, omdat men zijn blad, wegens den opgang die het maakte, ging nadrukken. Uit zulk een klein begin is langzamerhand gegroeid de Dagbladpers, gelijk wij die thans kennen. Zij is geworden
tot een ontzettende macht, zoodat zij den naam verwierf van „Koningin der Aarde." Hulpmiddelen voor Redactie en Techniek. Eeuwen zijn dus noodig geweest, eer de courant de hoogte de ontwikkeling en den omvang van tegenwoordig zou bereiken. Vooral in de laatste kwarteeuw is de grootste sprong gemaakt. Alle uitvindingen, zoowel op het gebied der cultuur als op dat der techniek liggende, hebben meegewerkt en werken nog mede aan de overwinning van de Dagbladpers. W a t den inhoud betreft, valt daar eerst te wijzen op berichtgeving door middel van de telefoon. Gesprekken worden niet alleen meer gehouden tusschen dicht bij elkaar liggende plaatsen, doch over de grenzen der landen heen, zelfs over landen heenspringend, verbindt de telefonie de menschen met elkaar en geeft de berichten door. En de telefonie geniet weer de hulp van de allernieuwste uitvinding, de radio en zoo heeft het laatste jaar het schouwspel te zien gegeven, hoe vanuit ons moederland gesproken wordt met de bewoners onzer overzeesche bezittingen. De emoties aan de eerste gesprekken verbonden, zijn voldoende beschreven in de Dagbladen. Dan heeft men daar de telegrafie. Men zou haast zeggen, bezig te verouderen. En ook niet te vergeten de radio, welke uitvinding zoo velen in bewondering de handen doet ineen slaan, als ook de beeldoverbrenging op draadlooze wijze. Noem daarbij andere hulpmiddelen als stenografie en deze alle werken mede om den inhoud van het dagblad te brengen op het peil van heden. Zoo is het thans mogelijk, dat vrijwel op hetzelfde oogenblik over de geheele wereld vanuit onderscheiden knooppunten dezelfde berichten worden verspreid. En dit alles brengt mede, dat aan de jacht, om steeds sneller het nieuws door te geven nog geen eind is gekomen. Een simpel voorbeeld. Als onze Koningin op den 3en Dinsdag van September de troonrede uitspreekt, bij de opening der Staten-Generaal, vinden de dagbladlezers deze rede eenige uren later gedrukt in de courant thuis. En hoe wilde niet ieder in de dagen van den grooten oorlog des avonds weten, wat des morgens plaats gehad had op het groote front. Geheel anders dan nauwelijks een eeuw geleden, toen de koerier, die de nederlaag van Napoleon bij de Berezina in W e s t Europa had over te brengen, hiervoor meerdere dagen noodig had.
Maar dan de techniek. De groote reuzenpersen, titanen in hun soort, dienen het dagblad. In plaats van de door de hand bewogen vlakdrukpersen van voor een goede halve eeuw, de roteerende monsters, welke bladen van vier tot honderd en meer pagina's te gelijk uitwerpen. In de plaats van groote getallen menschen, die als eenmaal Laurens Coster, met hun vingers de letters op de bepaalde plaats aanbrengen, nemen thans fijn geconstrueerde zetmachines dit werk over. De illustraties worden gezaaid tusschen den tekst, en de deftigste bladen, waarvan de leiders zich tot voor kort heftig verzetten tegen het opnemen van illustraties, zijn bezweken voor den wensch van onze eeuw. En nog steeds blijven ingenieuze uitvindingen hun gedachten concentreeren op al grootere verbetering en versnelling van het proces. En dan eindelijk komen al de hulpmiddelen van de tractie het dagbladwezen tegemoet, om al vlugger de couranten te brengen in handen of in de huizen van de lezers. De auto's snellen heen en weer. Afzonderlijke treinen worden op bepaalde dagen gedirigeerd en het vliegwezen staat reeds klaar om een deel van die taak op zich te nemen. En de eenvoudige huizen van de drukkers, welke eenmaal begonnen de persorganen uit te geven, veranderen steeds meer in courantenpaleizen met allerlei comfort voor den arbeid en met een inrichting, bedacht op de grootst mogelijke efficiency. Ik zou wel wenschen, dat elk mijner hoorders het dagelijks wederkeerend proces in het dagbladbedrijf eens eenmaal kon zien. W a t zou zijn krant in waarde bij hem stijgen en hoe zou zijn klacht verstommen, als het spiedend oog een onvolkomenheid ontdekte, of wanneer geconstateerd moest worden, dat de krant vandaag toch wel wat extra laat binnenviel en niet precies op het moment, waaraan men zoo langzamerhand was gewend geraakt. Het dagblad als economische instelling. Steeds meer wordt het courantenbedrijf een monopolistische onderneming. Voor 100 jaar kon een drukker met een enkelen gezel alleen beginnen. Thans zijn tonnen noodig voor de installatie en het volhouden der eerste jaren. De leider heeft niet meer zoo zeer noodig te zijn de technisch ontwikkelde, andere eischen worden hem gesteld. Hij zij organisator, koopman, cultureel ontwikkeld en hij hebbe een kijk op de volksziel, om de snaren er van te kunnen betokkelen. In het buitenland, vooral in de angelsaksische landen, vindt
tot een ontzettende macht, zoodat zij den naam verwierf van „Koningin der Aarde." Hulpmiddelen voor Redactie en Techniek. Eeuwen zijn dus noodig geweest, eer de courant de hoogte de ontwikkeling en den omvang van tegenwoordig zou bereiken. Vooral in de laatste kwarteeuw is de grootste sprong gemaakt. Alle uitvindingen, zoowel op het gebied der cultuur als op dat der techniek liggende, hebben meegewerkt en werken nog mede aan de overwinning van de Dagbladpers. W a t den inhoud betreft, valt daar eerst te wijzen op berichtgeving door middel van de telefoon. Gesprekken worden niet alleen meer gehouden tusschen dicht bij elkaar liggende plaatsen, doch over de grenzen der landen heen, zelfs over landen heenspringend, verbindt de telefonie de menschen met elkaar en geeft de berichten door. En de telefonie geniet weer de hulp van de allernieuwste uitvinding, de radio en zoo heeft het laatste jaar het schouwspel te zien gegeven, hoe vanuit ons moederland gesproken wordt met de bewoners onzer overzeesche bezittingen. De emoties aan de eerste gesprekken verbonden, zijn voldoende beschreven in de Dagbladen. Dan heeft men daar de telegrafie. Men zou haast zeggen, bezig te verouderen. En ook niet te vergeten de radio, welke uitvinding zoo velen in bewondering de handen doet ineen slaan, als ook de beeldoverbrenging op draadlooze wijze. Noem daarbij andere hulpmiddelen als stenografie en deze alle werken mede om den inhoud van het dagblad te brengen op het peil van heden. Zoo is het thans mogelijk, dat vrijwel op hetzelfde oogenblik over de geheele wereld vanuit onderscheiden knooppunten dezelfde berichten worden verspreid. En dit alles brengt mede, dat aan de jacht, om steeds sneller het nieuws door te geven nog geen eind is gekomen. Een simpel voorbeeld. Als onze Koningin op den 3en Dinsdag van September de troonrede uitspreekt, bij de opening der Staten-Generaal, vinden de dagbladlezers deze rede eenige uren later gedrukt in de courant thuis. En hoe wilde niet ieder in de dagen van den grooten oorlog des avonds weten, wat des morgens plaats gehad had op het groote front. Geheel anders dan nauwelijks een eeuw geleden, toen de koerier, die de nederlaag van Napoleon bij de Berezina in W e s t Europa had over te brengen, hiervoor meerdere dagen noodig had.
Maar dan de techniek. De groote reuzenpersen, titanen in hun soort, dienen het dagblad. In plaats van de door de hand bewogen vlakdrukpersen van voor een goede halve eeuw, de roteerende monsters, welke bladen van vier tot honderd en meer pagina's te gelijk uitwerpen. In de plaats van groote getallen menschen, die als eenmaal Laurens Coster, met hun vingers de letters op de bepaalde plaats aanbrengen, nemen thans fijn geconstrueerde zetmachines dit werk over. De illustraties worden gezaaid tusschen den tekst, en de deftigste bladen, waarvan de leiders zich tot voor kort heftig verzetten tegen het opnemen van illustraties, zijn bezweken voor den wensch van onze eeuw. En nog steeds blijven ingenieuze uitvindingen hun gedachten concentreeren op al grootere verbetering en versnelling van het proces. En dan eindelijk komen al de hulpmiddelen van de tractie het dagbladwezen tegemoet, om al vlugger de couranten te brengen in handen of in de huizen van de lezers. De auto's snellen heen en weer. Afzonderlijke treinen worden op bepaalde dagen gedirigeerd en het vliegwezen staat reeds klaar om een deel van die taak op zich te nemen. En de eenvoudige huizen van de drukkers, welke eenmaal begonnen de persorganen uit te geven, veranderen steeds meer in courantenpaleizen met allerlei comfort voor den arbeid en met een inrichting, bedacht op de grootst mogelijke efficiency. Ik zou wel wenschen, dat elk mijner hoorders het dagelijks wederkeerend proces in het dagbladbedrijf eens eenmaal kon zien. W a t zou zijn krant in waarde bij hem stijgen en hoe zou zijn klacht verstommen, als het spiedend oog een onvolkomenheid ontdekte, of wanneer geconstateerd moest worden, dat de krant vandaag toch wel wat extra laat binnenviel en niet precies op het moment, waaraan men zoo langzamerhand was gewend geraakt. Het dagblad als economische instelling. Steeds meer wordt het courantenbedrijf een monopolistische onderneming. Voor 100 jaar kon een drukker met een enkelen gezel alleen beginnen. Thans zijn tonnen noodig voor de installatie en het volhouden der eerste jaren. De leider heeft niet meer zoo zeer noodig te zijn de technisch ontwikkelde, andere eischen worden hem gesteld. Hij zij organisator, koopman, cultureel ontwikkeld en hij hebbe een kijk op de volksziel, om de snaren er van te kunnen betokkelen. In het buitenland, vooral in de angelsaksische landen, vindt
men de grootste couranten, met reuzen oplagen, soms loopend tot de millioenen. Bladen van 100 en soms 140 bladzijden, worden aangeboden voor een enkelen stuiver, wat alleen mogelijk is, omdat de advertenties voldoende bloed aanbrengen. W a n t wat het bloed is voor het lichaam, de leeftocht voor den reiziger, is de advertentie-pagina voor het dagblad. W i e het publiek noodig heeft voor zijn mededeelingen, wie koopers zoekt voor zijn artikelen, moet er bij terecht komen. Er is allerlei reclame in den tegenwoordigen tijd, maar elke kenner weet, dat een voortgezette reclame in het dagblad wel bovenaan staat. En dit door den nauwen band, die den lezer verbindt met zijn dagelijksch verschijnend lijfblad. In Europa vindt men dan meer, hierbij vergeleken het middenbedrijf. Een kenmerk van het buitenland is, dat men daar grootendeels vindt de straatverkoop. Uit winstoogpunt beschouwd vormen vele dagbladen tegenwoordig begeerenswaardige objecten, maar ook, om daardoor geestelijke macht te kunnen uitoefenen, op de bevolking. Zoo herinneren wij aan Stinnes, den grooten Duitschen koopman, wiens schepping inmiddels weer ineen is gestort, die een groot getal bladen de zijne kon noemen. En thans is de krantenkoning van Duitschland Hugenberg, leider der Duitsche nationalisten. Er wordt medegedeeld, dat 1600 bladen in Duitschland, natuurlijk niet alle dagbladen, hun inhoud verzorgen door de nieuwsbureaux, welke zijn eigendom zijn. In Amerika bestrijkt Hearst met zijn bladen 30 millioen lezers en in Frankrijk is Coty, de man van de parfumfabrieken, de groote man van de pers. Om zijn concurrenten te belagen en zichzelf steviger bodem te bereiden voor zijn politieke aspiraties, stichtte hij pas een dagblad 1'Ami du Peuple met 1 millioen oplage, waarvan het exemplaar wordt verkocht voor 10 centimes of 1 Hollandsche cent. De Nederlandsche pers onafhankelijk. In ons land heeft alles natuurlijk kleinere proporties, maar toch staat de pers zeer hoog. In doorsnee meenen wij hooger dan in welk ander land ook. Ons ontwikkeld publiek, ontwikkeld waar dit noodig is met het oog op onze ligging tusschen andere landen en met zijn zin voor objectiviteit, neemt geen genoegen met de holheid, waarmee in het buitenland wel bladen' worden gevuld, ofschoon hier wellicht tegenover staat, dat de Nederlandsche pers wel dikwijls te zwaar van inhoud is, te deftig, te langdradig, aan welk gebrek de schrij-
vers van ingezonden stukken ook zoo heerlijk mank kunnen gaan. In het algemeen mag van de Nederlandsche pers gezegd worden dat zij een onafhankelijk standpunt inneemt. In den grooten oorlog is dit voldoende gebleken. Het is haar eere en het moge haar eere blijven. De invloed nu, welke van de dagbladpers op de volksziel uitgaat, is van ontzaglijke beteekenis. Men denke weder aan den oorlog, hoe de kranten van de onderscheiden landen in den aanvang er in slaagden het geheele publiek in den waan te brengen, dat de eigen regeering totaal onschuldig was en alle schuld moest worden afgewenteld op de tegenpartij. En men denke ook aan de ongelukkige historie van voor eenigen tijd in ons eigen land met de zoogenaamde Belgische documenten. W a t is er weinig noodig, om door de pers het volk tot kookhitte te brengen. Da Costa kon met recht spreken, dat de verwaten koningin, gezeten in haar koets, de Meening als slavin heeft. Veel meer dan boek of rede vormt de krant de publieke opinie. W i e langen tijd dezelfde krant leest, gaat over godsdienstige, politieke, economische vraagstukken tenslotte denken, gelijk zijn blad dit doet. Tegenstand is hier meestal ten eenemale nutteloos. De Christelijke dagbladpers. Er is nog een groot onderscheid tusschen onze pers en die van het buitenland. In het buitenland wordt geen Christelijke dagbladpers gevonden, althans niet wat naam heeft. Noch in Amerika, noch in Duitschland, slaagde de proef. Bij ons bestaat, Gode zij dank, wel een Christelijke dagbladpers en eene welke steeds vaster de pinnen in den bodem slaat. W i j haasten ons er aan toe te voegen, dat dit niet wil zeggen, alle andere bladen zijn on-christelijk. W i j passen er voor een dergelijke uitdrukking voor onze rekening te nemen, maar de vaste basis ontbreekt toch en bij de meeste zit de bedoeling voor den inhoud zóó van kleur te doen zijn, dat Jan en alleman er door wordt voldaan, gelijk thans, dank zij den grooten invloed van het christelijk volksdeel van ons land, de meeste liberale bladen er prat op gaan, een vrij goed voorziene kerknieuwsrubriek er op na te houden. Over de Christelijke dagbladpers was nog veel meer te zeggen, doch wij wijzen er thans alleen op, waar er liberale of zoogenaamde neutrale dagbladen zijn van 100 jaar of ouder, de Christelijke dagbladen van veel jonger datum zijn. Zij zijn afkomstig van uit den tijd, dat de Christenen in Nederland zich hun kracht bewust werden en zich ook op
men de grootste couranten, met reuzen oplagen, soms loopend tot de millioenen. Bladen van 100 en soms 140 bladzijden, worden aangeboden voor een enkelen stuiver, wat alleen mogelijk is, omdat de advertenties voldoende bloed aanbrengen. W a n t wat het bloed is voor het lichaam, de leeftocht voor den reiziger, is de advertentie-pagina voor het dagblad. W i e het publiek noodig heeft voor zijn mededeelingen, wie koopers zoekt voor zijn artikelen, moet er bij terecht komen. Er is allerlei reclame in den tegenwoordigen tijd, maar elke kenner weet, dat een voortgezette reclame in het dagblad wel bovenaan staat. En dit door den nauwen band, die den lezer verbindt met zijn dagelijksch verschijnend lijfblad. In Europa vindt men dan meer, hierbij vergeleken het middenbedrijf. Een kenmerk van het buitenland is, dat men daar grootendeels vindt de straatverkoop. Uit winstoogpunt beschouwd vormen vele dagbladen tegenwoordig begeerenswaardige objecten, maar ook, om daardoor geestelijke macht te kunnen uitoefenen, op de bevolking. Zoo herinneren wij aan Stinnes, den grooten Duitschen koopman, wiens schepping inmiddels weer ineen is gestort, die een groot getal bladen de zijne kon noemen. En thans is de krantenkoning van Duitschland Hugenberg, leider der Duitsche nationalisten. Er wordt medegedeeld, dat 1600 bladen in Duitschland, natuurlijk niet alle dagbladen, hun inhoud verzorgen door de nieuwsbureaux, welke zijn eigendom zijn. In Amerika bestrijkt Hearst met zijn bladen 30 millioen lezers en in Frankrijk is Coty, de man van de parfumfabrieken, de groote man van de pers. Om zijn concurrenten te belagen en zichzelf steviger bodem te bereiden voor zijn politieke aspiraties, stichtte hij pas een dagblad 1'Ami du Peuple met 1 millioen oplage, waarvan het exemplaar wordt verkocht voor 10 centimes of 1 Hollandsche cent. De Nederlandsche pers onafhankelijk. In ons land heeft alles natuurlijk kleinere proporties, maar toch staat de pers zeer hoog. In doorsnee meenen wij hooger dan in welk ander land ook. Ons ontwikkeld publiek, ontwikkeld waar dit noodig is met het oog op onze ligging tusschen andere landen en met zijn zin voor objectiviteit, neemt geen genoegen met de holheid, waarmee in het buitenland wel bladen' worden gevuld, ofschoon hier wellicht tegenover staat, dat de Nederlandsche pers wel dikwijls te zwaar van inhoud is, te deftig, te langdradig, aan welk gebrek de schrij-
vers van ingezonden stukken ook zoo heerlijk mank kunnen gaan. In het algemeen mag van de Nederlandsche pers gezegd worden dat zij een onafhankelijk standpunt inneemt. In den grooten oorlog is dit voldoende gebleken. Het is haar eere en het moge haar eere blijven. De invloed nu, welke van de dagbladpers op de volksziel uitgaat, is van ontzaglijke beteekenis. Men denke weder aan den oorlog, hoe de kranten van de onderscheiden landen in den aanvang er in slaagden het geheele publiek in den waan te brengen, dat de eigen regeering totaal onschuldig was en alle schuld moest worden afgewenteld op de tegenpartij. En men denke ook aan de ongelukkige historie van voor eenigen tijd in ons eigen land met de zoogenaamde Belgische documenten. W a t is er weinig noodig, om door de pers het volk tot kookhitte te brengen. Da Costa kon met recht spreken, dat de verwaten koningin, gezeten in haar koets, de Meening als slavin heeft. Veel meer dan boek of rede vormt de krant de publieke opinie. W i e langen tijd dezelfde krant leest, gaat over godsdienstige, politieke, economische vraagstukken tenslotte denken, gelijk zijn blad dit doet. Tegenstand is hier meestal ten eenemale nutteloos. De Christelijke dagbladpers. Er is nog een groot onderscheid tusschen onze pers en die van het buitenland. In het buitenland wordt geen Christelijke dagbladpers gevonden, althans niet wat naam heeft. Noch in Amerika, noch in Duitschland, slaagde de proef. Bij ons bestaat, Gode zij dank, wel een Christelijke dagbladpers en eene welke steeds vaster de pinnen in den bodem slaat. W i j haasten ons er aan toe te voegen, dat dit niet wil zeggen, alle andere bladen zijn on-christelijk. W i j passen er voor een dergelijke uitdrukking voor onze rekening te nemen, maar de vaste basis ontbreekt toch en bij de meeste zit de bedoeling voor den inhoud zóó van kleur te doen zijn, dat Jan en alleman er door wordt voldaan, gelijk thans, dank zij den grooten invloed van het christelijk volksdeel van ons land, de meeste liberale bladen er prat op gaan, een vrij goed voorziene kerknieuwsrubriek er op na te houden. Over de Christelijke dagbladpers was nog veel meer te zeggen, doch wij wijzen er thans alleen op, waar er liberale of zoogenaamde neutrale dagbladen zijn van 100 jaar of ouder, de Christelijke dagbladen van veel jonger datum zijn. Zij zijn afkomstig van uit den tijd, dat de Christenen in Nederland zich hun kracht bewust werden en zich ook op
persgebied de leden gingen strekken. Hier en daar is de achterstand reeds ingehaald of althans voor een groot gedeelte. Als het dagblad, voor wie er over te zeggen hebben, niet wordt beschouwd als een aanhangsel, hetwelk gemakkelijk in een enkel uur vrijen tijd kan worden verzorgd, maar als het allerbelangrijkste wapen in den strijd der geesten, waaraan de krachtigste, ijverigste, meest idealistische werkers ten volle moeten worden verbonden, dan zal het verschil ten goede tusschen Christelijke en niet Christelijke pers steeds kleiner worden. Om extra hooge dividenden bij de Christelijke dagbladen is het niet bovenal te doen, al hebben de aandeelhouders, de mede-bezitters volkomen recht op een solide onderneming en op rendabel beheer hunner gelden. Zoo is dan de pers een schakel in het leven der menschen, in maatschappelijken zin, maar ook cultureel beschouwd en dit laatste is wel het voornaamstte. „Volksvertegenwoordiging" noemde Elout van Soeterwoude de pers. Niet door de grondwet gemaakt, maar opgegroeid uit de behoefte van de natie. En Leo XIII sprak een niet minder typisch woord, toen hij de krant noemde une mission perpetuelle, een altoosdurende zending. W a n t het zijn de beginselen, welke de wereld een bepaalde richting uitsturen, van God af of naar God heen. En zoo hebben naast elkaar te werken in den grooten strijd der eeuwen: kerk, school, wetenschap, vereeniging, radio, ja ook radio en pers. In onzen tijd het Christelijk dagblad onmisbaar. En de pers heeft van deze zeker niet de lichtste taak op haar schouders genomen. W a n t de zegen, die van het Christelijk dagblad, hetwelk zijn tijd kent, kan uitgaan, is zoo wonder groot. Als de Zondag voorbij is, staat ook weder de Christen midden in de wereld. Al de zes werkdagen wil zijn Christelijk dagblad dan de vriend zijn van hem en van zijn gezin en zoo kerk, school en opvoeding steunen. De Christelijke pers is er toch zeker niet onschuldig aan, dat wie van Christelijke belijdenis zijn, alom meer de plaats innemen, die hun toekomst. Alzoo dagelijks inwerken op de ziel des volks en den geest beïnvloeden. Deze zware taak zegt reeds, dat een dagbladschrijver moet zijn iemand met een hooge opvatting van zijn taak. Als Da Costa zich bij het Kroost der pers, gelijk hij zich uitdrukt, waagt met de vraag: „wat is er van den nacht", antwoordt hem de Wachter: „Hoort, hoort het Woord des Heeren, Heeren," de dag breekt aan, dat ziet
een Koning zal regeeren" en aan het regeeren van dezen Koning der gansche aarde herinnert in onze Christelijke samenleving in West-Europa nog zoo veel. Het is deze geest, welke niet veranderen mag. In West-Europa, dit staat voor ons vast, zullen allen die den Christus erkennen, als de Zone Gods en Zijns het Koninkrijk achten te zijn, zich nauw aaneen hebben te sluiten tegen de opkomende macht, van het ongeloof en de duisternis. In dezen strijd van verweer en aanval, steekt nu het Christelijk dagblad dag aan dag zijn trompet. Het heeft daarbij alle geestelijke stroomingen ten volle recht te doen wedervaren en te steunen, wat de autoriteit der H. Schrift in alle omstandigheden hoog houdt. En zoo volgt hieruit, dat het Chr. Dagblad niet partij heeft te kiezen in welken kerkelijken strijd ook. Het blijve er af en geve objectief de geschiedenis van den dag weer. En de lezer beproeve zich altijd weer dit standpunt in te denken en bij goed indenken, zal hij het moeten waardeeren. Immers toch, bij alle verzekerdheid van eigen overtuiging, is het kennen hier ten deele, waartoe het Woord Gods ons tot voorzichtigheid maant, blijft er ruimte over voor de gemeenschap der heiligen en deze gemeenschap der heiligen wil Uw interkerkelijk blad bevorderen door het cement te zijn, dat op staatkundig, maatschappelijk, school- en vereenigingsgebied bijeenhoudt en brengt wat kerkelijk uiteen ging. W i j achten dit niet de minst schoone zijde van de taak der dagbladpers en zoo kan hier gesproken worden, als eenmaal de grootste Chr. Journalist van ons land deed, als van een gave Gods. Al het werk moet gezien worden onder eeuwigheidslicht. Dat van de pers zeker. Bij haar wordt nu reeds geteld met kwart, halve en heele eeuwen. Hoe lang de geestelijke strijd hier beneden nog moet worden gestreden, weten wij niet. Duizend jaar zijn bij den Heer als één dag en één dag als duizend jaren. Maar zoolang de strijd noodig zal zijn, zal de pers vanaf heden in de voorhoede staan. Daarom, voor wat betreft de Chr. pers in ons land, zij kan nooit genoeg doen voor Christelijk Nederland. Het beste is niet best genoeg. Maar Christelijk Nederland op zijn beurt moet zich één weten met wat dagelijks pen of machine bestuurt op de vooruitgeschoven posten van het persgebied. Of dit voldoende geschiedt, is een vraag, welke mij niet ter beantwoording is voorgelegd, maar waarover mijn hoorders zich zouden kunnen beraden.
persgebied de leden gingen strekken. Hier en daar is de achterstand reeds ingehaald of althans voor een groot gedeelte. Als het dagblad, voor wie er over te zeggen hebben, niet wordt beschouwd als een aanhangsel, hetwelk gemakkelijk in een enkel uur vrijen tijd kan worden verzorgd, maar als het allerbelangrijkste wapen in den strijd der geesten, waaraan de krachtigste, ijverigste, meest idealistische werkers ten volle moeten worden verbonden, dan zal het verschil ten goede tusschen Christelijke en niet Christelijke pers steeds kleiner worden. Om extra hooge dividenden bij de Christelijke dagbladen is het niet bovenal te doen, al hebben de aandeelhouders, de mede-bezitters volkomen recht op een solide onderneming en op rendabel beheer hunner gelden. Zoo is dan de pers een schakel in het leven der menschen, in maatschappelijken zin, maar ook cultureel beschouwd en dit laatste is wel het voornaamstte. „Volksvertegenwoordiging" noemde Elout van Soeterwoude de pers. Niet door de grondwet gemaakt, maar opgegroeid uit de behoefte van de natie. En Leo XIII sprak een niet minder typisch woord, toen hij de krant noemde une mission perpetuelle, een altoosdurende zending. W a n t het zijn de beginselen, welke de wereld een bepaalde richting uitsturen, van God af of naar God heen. En zoo hebben naast elkaar te werken in den grooten strijd der eeuwen: kerk, school, wetenschap, vereeniging, radio, ja ook radio en pers. In onzen tijd het Christelijk dagblad onmisbaar. En de pers heeft van deze zeker niet de lichtste taak op haar schouders genomen. W a n t de zegen, die van het Christelijk dagblad, hetwelk zijn tijd kent, kan uitgaan, is zoo wonder groot. Als de Zondag voorbij is, staat ook weder de Christen midden in de wereld. Al de zes werkdagen wil zijn Christelijk dagblad dan de vriend zijn van hem en van zijn gezin en zoo kerk, school en opvoeding steunen. De Christelijke pers is er toch zeker niet onschuldig aan, dat wie van Christelijke belijdenis zijn, alom meer de plaats innemen, die hun toekomst. Alzoo dagelijks inwerken op de ziel des volks en den geest beïnvloeden. Deze zware taak zegt reeds, dat een dagbladschrijver moet zijn iemand met een hooge opvatting van zijn taak. Als Da Costa zich bij het Kroost der pers, gelijk hij zich uitdrukt, waagt met de vraag: „wat is er van den nacht", antwoordt hem de Wachter: „Hoort, hoort het Woord des Heeren, Heeren," de dag breekt aan, dat ziet
een Koning zal regeeren" en aan het regeeren van dezen Koning der gansche aarde herinnert in onze Christelijke samenleving in West-Europa nog zoo veel. Het is deze geest, welke niet veranderen mag. In West-Europa, dit staat voor ons vast, zullen allen die den Christus erkennen, als de Zone Gods en Zijns het Koninkrijk achten te zijn, zich nauw aaneen hebben te sluiten tegen de opkomende macht, van het ongeloof en de duisternis. In dezen strijd van verweer en aanval, steekt nu het Christelijk dagblad dag aan dag zijn trompet. Het heeft daarbij alle geestelijke stroomingen ten volle recht te doen wedervaren en te steunen, wat de autoriteit der H. Schrift in alle omstandigheden hoog houdt. En zoo volgt hieruit, dat het Chr. Dagblad niet partij heeft te kiezen in welken kerkelijken strijd ook. Het blijve er af en geve objectief de geschiedenis van den dag weer. En de lezer beproeve zich altijd weer dit standpunt in te denken en bij goed indenken, zal hij het moeten waardeeren. Immers toch, bij alle verzekerdheid van eigen overtuiging, is het kennen hier ten deele, waartoe het Woord Gods ons tot voorzichtigheid maant, blijft er ruimte over voor de gemeenschap der heiligen en deze gemeenschap der heiligen wil Uw interkerkelijk blad bevorderen door het cement te zijn, dat op staatkundig, maatschappelijk, school- en vereenigingsgebied bijeenhoudt en brengt wat kerkelijk uiteen ging. W i j achten dit niet de minst schoone zijde van de taak der dagbladpers en zoo kan hier gesproken worden, als eenmaal de grootste Chr. Journalist van ons land deed, als van een gave Gods. Al het werk moet gezien worden onder eeuwigheidslicht. Dat van de pers zeker. Bij haar wordt nu reeds geteld met kwart, halve en heele eeuwen. Hoe lang de geestelijke strijd hier beneden nog moet worden gestreden, weten wij niet. Duizend jaar zijn bij den Heer als één dag en één dag als duizend jaren. Maar zoolang de strijd noodig zal zijn, zal de pers vanaf heden in de voorhoede staan. Daarom, voor wat betreft de Chr. pers in ons land, zij kan nooit genoeg doen voor Christelijk Nederland. Het beste is niet best genoeg. Maar Christelijk Nederland op zijn beurt moet zich één weten met wat dagelijks pen of machine bestuurt op de vooruitgeschoven posten van het persgebied. Of dit voldoende geschiedt, is een vraag, welke mij niet ter beantwoording is voorgelegd, maar waarover mijn hoorders zich zouden kunnen beraden.
Het dagblad in onzen tijd.
Voor eenige maanden had ik ik het genoegen met twee andere heeren, n.1. de Tweede Kamerleden J. R. Snoeck Henkemans, hoofdredacteur van De Nederlander en A. Zijlstra, lid der redactie van De Standaard, voor den microfoon van onze Christelijke Radio-Vereeniging te mogen spreken over de Pers. Ik bezag toen meer haar publieke taak. Thans is het mijn voornemen, eenige andere zijden te belichten. W e zullen het thans hebben over de Dagbladpers. Niet over de pers in 't algemeen. Dit laatste terrein is trouwens zóó groot, dat er in één radio-rede zeker niet iets over kan worden gezegd, hetwelk maar in 't minst op volledigheid kan bogen, want dan zouden ook het boek en de periodiek aan de beurt moeten komen en van de laatste vindt men alleen in Nederland ongeveer 1300 verschillende uitgaven. De Dagbladen. Ons dan tot de Dagbladpers bepalend, kan worden gezegd, dat deze in Nederland zeer hoog staat. W i j wagen ons niet aan deze uitspraak, omdat wij zelf aan een dagblad verbonden zijn en het vertegenwoordigen, maar omdat het een feit is, hetwelk niemand kan tegenspreken, die dagelijks kennis moet nemen van de buitenlandsche dagbladen. Het is ook niet een gevolg van het feit, dat een groot gedeelte der Nederlanders de uitvinding van de boekdrukkunst aan Laurens Coster toeschrijft, waar tegenover de Duitschers even hard vechten voor Gutenberg, maar de reden hiervan ligt in de ontwikkeling van den Nederlandschen volksstam. Er is nauwelijks één land ter wereld aan te wijzen, waar de kennis der talen zoo algemeen wordt aangetroffen. Als handeldrijvend volk, als natie, welke als het ware een schakel vormt tusschen andere volken, als groote koloniseerende mogendheid, moet Nederland in ontwikkeling minstens even hoog staan als andere landen, zullen wij ons plaatsje onder de zon met vrucht kunnen bezetten.
En er komt toch ook wel bij, dat de ongestoorde opgang van ons volk, zonder dat deze gedurende meer dan een eeuw belemmerd werd door oorlogen, de gelegenheid bood, om het pad der wetenschap ongehinderd te betreden. Ook is een factor, dat Nederland in bevolkingsdichtheid in Europa op één na'bovenaan staat. W a a r vindt men op een kort traject als van Dordrecht naar Amsterdam, acht flinke steden, welke hier en daar zelfs bezig zijn in elkaar te groeien? Het vorig jaar werd in Keulen een Internationale Perstentoonstelling gehouden, de Pressa genaamd. Hierop waren zoo goed als alle landen van de wereld met hun persproducten vertegenwoordigd. Het was meer dan jammer, dat Nederland daar geen beter figuur sloeg, gelijk het wel had gekund, en dat het zelfs ver achter stond bij Rusland, hetwelk deze gelegenheid gretig aangreep, om propaganda te maken voor de sowjetbeginselen. Dat Nederland in het buitenland niet altijd het beste vertoont wat het heeft, och, dit wordt meer gezien. De Nederlandsche dagbladen dan geven veel lectuur en in 't algemeen goede lectuur. Zij geven steeds meer, op elk gebied. Gedreven door de onderlinge concurrentie en opgejaagd door de wenschen der lezers, welke zich — en dit is toch wel ontegenzeggelijk een schaduwzijde — steeds meer afwenden van het boek, hetwelk toch ook zoo in staat is, om de rust van den geest te bevorderen, en genoeg wenschen te hebben aan wat de krant hun geeft. De inhoud van de krant. En zoo moet de krant allerlei rubrieken bevatten: voor den man in zijn studie en in zijn bedrijf, voor de vrouw in haar bijzondere taak en evengoed voor de kinderen en de rijpere jeugd, die ook hun aandeel opvorderen. Vooral dit laatste is van belang. De liberale Maandagavondbladen worden verslonden, ook vaak door onze jongens, om de groote sportrubrieken. Zoolang de sport en dit soort oefening voor het grootste deel op Zondag worden uitgeoefend in ons land, in tegenstelling met Engeland, zal dit onze Christelijke bladen een geweldige concurrentie aandoen. Helaas vinden niet weinigen van onze jeugd het een gebrek van onze pers, als deze dit natuurlijk stilzwijgend voorbijgaat. Ofschoon, lichtpunten zien wij ook dagelijks. Als ik dit radiowoord gereed maak, ontvang ik juist een schrijven van een jongen man, waaruit ik het volgende licht: „Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen", leert ons het Woord.
Het dagblad in onzen tijd.
Voor eenige maanden had ik ik het genoegen met twee andere heeren, n.1. de Tweede Kamerleden J. R. Snoeck Henkemans, hoofdredacteur van De Nederlander en A. Zijlstra, lid der redactie van De Standaard, voor den microfoon van onze Christelijke Radio-Vereeniging te mogen spreken over de Pers. Ik bezag toen meer haar publieke taak. Thans is het mijn voornemen, eenige andere zijden te belichten. W e zullen het thans hebben over de Dagbladpers. Niet over de pers in 't algemeen. Dit laatste terrein is trouwens zóó groot, dat er in één radio-rede zeker niet iets over kan worden gezegd, hetwelk maar in 't minst op volledigheid kan bogen, want dan zouden ook het boek en de periodiek aan de beurt moeten komen en van de laatste vindt men alleen in Nederland ongeveer 1300 verschillende uitgaven. De Dagbladen. Ons dan tot de Dagbladpers bepalend, kan worden gezegd, dat deze in Nederland zeer hoog staat. W i j wagen ons niet aan deze uitspraak, omdat wij zelf aan een dagblad verbonden zijn en het vertegenwoordigen, maar omdat het een feit is, hetwelk niemand kan tegenspreken, die dagelijks kennis moet nemen van de buitenlandsche dagbladen. Het is ook niet een gevolg van het feit, dat een groot gedeelte der Nederlanders de uitvinding van de boekdrukkunst aan Laurens Coster toeschrijft, waar tegenover de Duitschers even hard vechten voor Gutenberg, maar de reden hiervan ligt in de ontwikkeling van den Nederlandschen volksstam. Er is nauwelijks één land ter wereld aan te wijzen, waar de kennis der talen zoo algemeen wordt aangetroffen. Als handeldrijvend volk, als natie, welke als het ware een schakel vormt tusschen andere volken, als groote koloniseerende mogendheid, moet Nederland in ontwikkeling minstens even hoog staan als andere landen, zullen wij ons plaatsje onder de zon met vrucht kunnen bezetten.
En er komt toch ook wel bij, dat de ongestoorde opgang van ons volk, zonder dat deze gedurende meer dan een eeuw belemmerd werd door oorlogen, de gelegenheid bood, om het pad der wetenschap ongehinderd te betreden. Ook is een factor, dat Nederland in bevolkingsdichtheid in Europa op één na'bovenaan staat. W a a r vindt men op een kort traject als van Dordrecht naar Amsterdam, acht flinke steden, welke hier en daar zelfs bezig zijn in elkaar te groeien? Het vorig jaar werd in Keulen een Internationale Perstentoonstelling gehouden, de Pressa genaamd. Hierop waren zoo goed als alle landen van de wereld met hun persproducten vertegenwoordigd. Het was meer dan jammer, dat Nederland daar geen beter figuur sloeg, gelijk het wel had gekund, en dat het zelfs ver achter stond bij Rusland, hetwelk deze gelegenheid gretig aangreep, om propaganda te maken voor de sowjetbeginselen. Dat Nederland in het buitenland niet altijd het beste vertoont wat het heeft, och, dit wordt meer gezien. De Nederlandsche dagbladen dan geven veel lectuur en in 't algemeen goede lectuur. Zij geven steeds meer, op elk gebied. Gedreven door de onderlinge concurrentie en opgejaagd door de wenschen der lezers, welke zich — en dit is toch wel ontegenzeggelijk een schaduwzijde — steeds meer afwenden van het boek, hetwelk toch ook zoo in staat is, om de rust van den geest te bevorderen, en genoeg wenschen te hebben aan wat de krant hun geeft. De inhoud van de krant. En zoo moet de krant allerlei rubrieken bevatten: voor den man in zijn studie en in zijn bedrijf, voor de vrouw in haar bijzondere taak en evengoed voor de kinderen en de rijpere jeugd, die ook hun aandeel opvorderen. Vooral dit laatste is van belang. De liberale Maandagavondbladen worden verslonden, ook vaak door onze jongens, om de groote sportrubrieken. Zoolang de sport en dit soort oefening voor het grootste deel op Zondag worden uitgeoefend in ons land, in tegenstelling met Engeland, zal dit onze Christelijke bladen een geweldige concurrentie aandoen. Helaas vinden niet weinigen van onze jeugd het een gebrek van onze pers, als deze dit natuurlijk stilzwijgend voorbijgaat. Ofschoon, lichtpunten zien wij ook dagelijks. Als ik dit radiowoord gereed maak, ontvang ik juist een schrijven van een jongen man, waaruit ik het volgende licht: „Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen", leert ons het Woord.
Dit Woord leert ons, dat wij overal, op elk gebied, een keuze hebben te doen, dus ook op het gebied der pers. En als er ergens dubbelhartigheid bij de Christenen te zien is, dan is het wel op dit gebied. Ook hier in mijn woonplaats is het in dit opzicht treurig gesteld. Vele Christenen bij ons, die trouw ter kerk gaan, hun kinderen naar de Christelijke school zenden en ook op ander gebied blijk geven Christenen te willen zijn, lezen een neutrale krant, of liever, een zoogenaamd neutrale, want in werkelijkheid is er geen enkele neutraal. Intusschen is dit niet de eigenlijke reden van mijn schrijven, zooals U wel zult begrijpen. Neen, de reden is, tot mijn spijt, deze, dat ook bij mij thuis nog een z.g.n. neutrale komt. Reeds dikwijls heb ik geprobeerd om dat veranderd te krijgen. Tot nog toe echter tevergeefs, en ja, als zoon des huizes kan men zijn zin niet met geweld doordrijven. Tot dusver dan onze jeugdige correspondent. Natuurlijk is gezorgd, dat hij dagelijks de door hem begeerde krant ontvangt. Handel en Scheepvaart en Markten kunnen evenmin worden vergeten. De wetenschap moet worden gepopulariseerd, de hygiëne gebracht onder het begrip der eenvoudigen. Letterkunde behoeft men, om het dagelijksch leven niet al te dor te doen verloopen; het dagelijksch verhaal of het feuilleton tot ontspanning. Én het nieuws wil iedereen, om bij te blijven. De vaak opwindende gebeurtenissen uit de financieele wereld moeten worden meegedeeld, de cultureele zijde van het menschenleven in het volle licht geplaatst en zoo is er wel een begin te noemen, wanneer een dagblad zich voor het eerst aandient, maar een eind van alles wat het heeft te doen, is niet te bespeuren. Het oog wordt niet verzadigd van zien en het oor niet van hooren. Van dit alles geeft het Nederlandsche dagblad naar verhouding meer, dan in één ander land ter wereld is te bespeuren; want wel zijn de Amerikaansche en Engelsche dagbladen grooter, maar in lectuurvoorziening winnen zij het niet of nauwelijks van de zoogenaamde groote Nederlandsche Pers. De driemaal per dag verschijnende Koelnische Zeitung geeft in deze drie nummers soms minder lectuur dan ons blad in één zijner nummers. W i j noemden daar ook de financieele voorlichting. Het is merkwaardig, hoe de bladen in Brusel en Parijs — en wij zouden nog andere wereldsteden kunnen noemen, welke toch even-
qoed een financieel centrum vertegenwoordigen als Amsterdam in ons land, zij het minder groot — niet de volle beurs opnemen en alles wat daarmee in verband staat, gelijk hier wel het geval is. Men heeft daar zijn aparte financieele bladen, die hierin voorzien. In de laatste jaren is daarbij gekomen de wensch van het publiek, om naast de leesstof, ook het beeld te zien. Enkele conservatieve bladen meenden weerstand te kunnen blijven bieden aan wat gevraagd werd, doch zij hebben zonder uitzondering het pleit verloren. Er wordt zelfs niet gevraagd of de dagbladen door hun eigen manier van technische verzorging wel in staat zijn, altijd even mooie beelden te geven, neen, het publiek vraagt het en het gebeurt. Het publiek is een mijnheer, die beveelt. Ook hierin echter zal door de technische en door de redactioneele leiding gezocht moeten worden naar het steeds betere. De ingenieurs der fabrieken van rotatiepersen zullen niet rusten vóór de krantenjumbo's, ondanks de razende snelheid, waarmede de cylinders zich rondwentelen, het best denkbare geven. De heele pagina's met foto's zullen echter, dunkt ons, op den duur minder nut opleveren, vergeleken met de hooge kosten, er aan verbonden. Foto's, gestrooid tusschen den tekst, zullen het lezen veraangenamen en het beeld beter tot z'n recht doen komen, al zal een opgebouwde pagina ook wel zoo nu en dan voorkomen. Lezer en krant. Door den geschetsten nimmer eindigenden uitbouw van de krant, is thans bijna iedereen zoo ver, dat hij behoort tot de dagbladlezers, en zulk een vaste band is ontstaan tusschen krant en lezers, dat men op een krantenbureau vast eiken dag rekenen kan op een aantal klachten van lezers, die niet hun krant ontvingen op den daarvoor aangegeven tijd en dus hierover hun ontstemming te kennen geven. De abonné die zijn krant mist, heeft in negen van tien gevallen een onbehaaglijken avond. De invloed van het dagblad op zijn lezers is op deze wijze wel zeer groot geworden. Misschien in sommige landen minder groot dan hier. W a a r door middel van straatverkoop de krant aan den man wordt gebracht, is het wel iets anders. Daar zal de kooper de eerste de beste krant aangrijpen om zijn dorst naar het nieuws te kunnen lesschen. Maar de vaste abonné vraagt naar het oordeel van zijn krant, zoekt hierin de hem het meest interesseerende rubrieken op en zijn gedachtengang wordt, hier vlugger en daar lang-
Dit Woord leert ons, dat wij overal, op elk gebied, een keuze hebben te doen, dus ook op het gebied der pers. En als er ergens dubbelhartigheid bij de Christenen te zien is, dan is het wel op dit gebied. Ook hier in mijn woonplaats is het in dit opzicht treurig gesteld. Vele Christenen bij ons, die trouw ter kerk gaan, hun kinderen naar de Christelijke school zenden en ook op ander gebied blijk geven Christenen te willen zijn, lezen een neutrale krant, of liever, een zoogenaamd neutrale, want in werkelijkheid is er geen enkele neutraal. Intusschen is dit niet de eigenlijke reden van mijn schrijven, zooals U wel zult begrijpen. Neen, de reden is, tot mijn spijt, deze, dat ook bij mij thuis nog een z.g.n. neutrale komt. Reeds dikwijls heb ik geprobeerd om dat veranderd te krijgen. Tot nog toe echter tevergeefs, en ja, als zoon des huizes kan men zijn zin niet met geweld doordrijven. Tot dusver dan onze jeugdige correspondent. Natuurlijk is gezorgd, dat hij dagelijks de door hem begeerde krant ontvangt. Handel en Scheepvaart en Markten kunnen evenmin worden vergeten. De wetenschap moet worden gepopulariseerd, de hygiëne gebracht onder het begrip der eenvoudigen. Letterkunde behoeft men, om het dagelijksch leven niet al te dor te doen verloopen; het dagelijksch verhaal of het feuilleton tot ontspanning. Én het nieuws wil iedereen, om bij te blijven. De vaak opwindende gebeurtenissen uit de financieele wereld moeten worden meegedeeld, de cultureele zijde van het menschenleven in het volle licht geplaatst en zoo is er wel een begin te noemen, wanneer een dagblad zich voor het eerst aandient, maar een eind van alles wat het heeft te doen, is niet te bespeuren. Het oog wordt niet verzadigd van zien en het oor niet van hooren. Van dit alles geeft het Nederlandsche dagblad naar verhouding meer, dan in één ander land ter wereld is te bespeuren; want wel zijn de Amerikaansche en Engelsche dagbladen grooter, maar in lectuurvoorziening winnen zij het niet of nauwelijks van de zoogenaamde groote Nederlandsche Pers. De driemaal per dag verschijnende Koelnische Zeitung geeft in deze drie nummers soms minder lectuur dan ons blad in één zijner nummers. W i j noemden daar ook de financieele voorlichting. Het is merkwaardig, hoe de bladen in Brusel en Parijs — en wij zouden nog andere wereldsteden kunnen noemen, welke toch even-
qoed een financieel centrum vertegenwoordigen als Amsterdam in ons land, zij het minder groot — niet de volle beurs opnemen en alles wat daarmee in verband staat, gelijk hier wel het geval is. Men heeft daar zijn aparte financieele bladen, die hierin voorzien. In de laatste jaren is daarbij gekomen de wensch van het publiek, om naast de leesstof, ook het beeld te zien. Enkele conservatieve bladen meenden weerstand te kunnen blijven bieden aan wat gevraagd werd, doch zij hebben zonder uitzondering het pleit verloren. Er wordt zelfs niet gevraagd of de dagbladen door hun eigen manier van technische verzorging wel in staat zijn, altijd even mooie beelden te geven, neen, het publiek vraagt het en het gebeurt. Het publiek is een mijnheer, die beveelt. Ook hierin echter zal door de technische en door de redactioneele leiding gezocht moeten worden naar het steeds betere. De ingenieurs der fabrieken van rotatiepersen zullen niet rusten vóór de krantenjumbo's, ondanks de razende snelheid, waarmede de cylinders zich rondwentelen, het best denkbare geven. De heele pagina's met foto's zullen echter, dunkt ons, op den duur minder nut opleveren, vergeleken met de hooge kosten, er aan verbonden. Foto's, gestrooid tusschen den tekst, zullen het lezen veraangenamen en het beeld beter tot z'n recht doen komen, al zal een opgebouwde pagina ook wel zoo nu en dan voorkomen. Lezer en krant. Door den geschetsten nimmer eindigenden uitbouw van de krant, is thans bijna iedereen zoo ver, dat hij behoort tot de dagbladlezers, en zulk een vaste band is ontstaan tusschen krant en lezers, dat men op een krantenbureau vast eiken dag rekenen kan op een aantal klachten van lezers, die niet hun krant ontvingen op den daarvoor aangegeven tijd en dus hierover hun ontstemming te kennen geven. De abonné die zijn krant mist, heeft in negen van tien gevallen een onbehaaglijken avond. De invloed van het dagblad op zijn lezers is op deze wijze wel zeer groot geworden. Misschien in sommige landen minder groot dan hier. W a a r door middel van straatverkoop de krant aan den man wordt gebracht, is het wel iets anders. Daar zal de kooper de eerste de beste krant aangrijpen om zijn dorst naar het nieuws te kunnen lesschen. Maar de vaste abonné vraagt naar het oordeel van zijn krant, zoekt hierin de hem het meest interesseerende rubrieken op en zijn gedachtengang wordt, hier vlugger en daar lang-
zamer, gestuwd in de richting van de meening der redactie. De Journalist. De journalistiek is dus een zaak van vertrouwen. Zij moet staan boven persoonlijke liefhebberij. Zelfs de grootste geestelijke en ook persoonlijke tegenstander van den redacteur moet er bijvoorbeeld op kunnen rekenen, wanneer eerstgenoemde een redevoering houdt, dat hiervan verschijnt een zuiver objectief verslag, alsook dat hij niet buiten het verband van een aan de orde zijnde zaak ten tooneele gevoerd wordt. Hier wordt natuurlijk nog wel tegen gezondigd. De journalist moet zijn een man van hooge capaciteiten, maar ook van hooge persoonlijke kwaliteiten. Niet iedereen, die zich aangetrokken gevoelt tot het journalistiek bedrijf, schijnt dat in te zien. En het publiek houdt er ook wel eens een andere erkenning op na. De laatste keizer van Duitschland, Wilhelm de Tweede, die het niet erg voorzien had op de journalisten, meende hen eens te kunnen typeeren door te zeggen, dat het bijna allen menschen waren, die in andere beroepen mislukt waren. Inderdaad komt het ook thans nog te veel voor, dat wanneer iemand niet slaagt, hij zich maar snel aanmeldt als sollicitant voor een redactieplaats, omdat hij meent bespeurd te hebben, toch wel eenigen journlistieken aanleg te hebben. Gelukkig wordt er een andere maatstaf aangelegd. Een opleidingsschool als zoodanig voor een dagbladschrijver is er niet, doch een algemeene ontwikkeling en een hoog karakter zijn toch wel factoren, welke bij benoeming in de eerste plaats in aanmerking komen. De Nederlandsche Journalistenkring durft als eisch in het algemeen niet stellen een universitaire opleiding, ofschoon dit, waar mogelijk, gewenscht is, maar wel, dat de journalist een diploma kan vertoonen van gymna sium of soortgelijk instituut. En wat het karakter betreft, de macht van de pers toch is zóó groot, dat de krant heel gemakkelijk iemand onmogelijk kan maken — wee hem, die in Raad of Kamer voortdurend het mikpunt is der verslaggeverstribune, zijn positie is niet te benijden, — maar dat eveneens iemand door haar kan worden groot gemaakt. Ook de pers heeft haar nationale helden, haar enfants chéris. Het is daarom, dat vooral in het buitenland personen, die in het publieke leven een rol hebben te vervullen, of meenen te moeten vervullen, er alles voor over hebben, om eigendomsrechten op een dagblad te kunnen uitoefenen. Hierin schuilt een groot gevaar, maar gelukkig steekt dat
gevaar in ons land zijn kop nog niet op, althans bijna nog niet. De echte journalist zal er naar streven, zijn geestelijke opvatting, vrij van materieele invloeden, door het leven te dragen. Hij gevoelt in zijn beste oogenblikken, dat hij, om woorden van Prof. Casimir te gebruiken, er naar jagen moet, te behooren tot de top-menschen, die voor anderen denken; dat zij een weg hebben te zien, waar anderen die nauwelijks vermoeden en dat zij beproeven moeten hun medemenschen te leiden naar de open ruimte. Veel meer dan anderen zal de journalist, ondanks alle moeilijkheden en teleurstellingen, durven zeggen, wanneer hij ooit nog weer eens keuze moest doen voor zijn levenstaak, dat deze dan weer den kant der journalistiek uit zou vallen. En al komen er dan dagen en dagen en ook nachten voor, dat zijn arbeid dor en eentonig en afmatend is, de tijden breken ook weer aan, voor elk journalist, zelfs geplaatst aan de eenvoudigste rubriek, dat zijn arbeid hem als het ware doet verwijlen in de speelplaats voor den geest. Hij gevoelt zich dan de vertrouwensman van den lezer, aan wiens stoffelijk welzijn hij mag werken, nog meer, wiens cultureele gedachtengang hij mag slijpen, maar vooral, als hij Christelijk journalist is, wiens op de Goddelijke Openbaring steunende wereldbeschouwing hij heeft te bevestigen en te verdedigen. Die bij de Protestantsch-Christelijke pers is geplaatst, heeft voorzichtig, maar ook moedig te zijn. Voorzichtig, omdat geen clerus hem voorschrijft welke positie hij heeft in te nemen in den grooten strijd tusschen de onderscheiden opvattingen, doch zijn eigen consciëntie hem zijn weg moet wijzen. Moedig omdat hij zich in het uiteenvallend Protestantisme een synthetische taak ziet opgelegd. Niet dus moedig als zijn vrijzinnige collega, die bijna zonder keur aan alle uitingen van religie en van wetenschap en van philosophie, zonder critiek, plaats verleent. Maar moedig, omdat hij juist het kenmerk van het Protestantisme, hetwelk de ziel rechtstreeks voor God plaatst, heeft te doen schitteren in een wereld van velerlei ongeloof en negatie. In het belijdend Protestantisme kiest de Geest Gods velerlei terrein en velerlei kring, om telkens op andere wijze tot opwaking, tot nieuw leven, tot kinderlijk geloof in den Christus Gods en des menschen te brengen. Zoo heeft het Christelijk dagblad het kerkbesef van niemand te verstoren, maar zal het vaak aanwakkeren, doch meteen de band, die alle echte Christenen met de Una Sancta, de eene heilige algemeene Christelijke kerk, verbindt, versterken. En in den aanval van de ongeloovige wereld op
zamer, gestuwd in de richting van de meening der redactie. De Journalist. De journalistiek is dus een zaak van vertrouwen. Zij moet staan boven persoonlijke liefhebberij. Zelfs de grootste geestelijke en ook persoonlijke tegenstander van den redacteur moet er bijvoorbeeld op kunnen rekenen, wanneer eerstgenoemde een redevoering houdt, dat hiervan verschijnt een zuiver objectief verslag, alsook dat hij niet buiten het verband van een aan de orde zijnde zaak ten tooneele gevoerd wordt. Hier wordt natuurlijk nog wel tegen gezondigd. De journalist moet zijn een man van hooge capaciteiten, maar ook van hooge persoonlijke kwaliteiten. Niet iedereen, die zich aangetrokken gevoelt tot het journalistiek bedrijf, schijnt dat in te zien. En het publiek houdt er ook wel eens een andere erkenning op na. De laatste keizer van Duitschland, Wilhelm de Tweede, die het niet erg voorzien had op de journalisten, meende hen eens te kunnen typeeren door te zeggen, dat het bijna allen menschen waren, die in andere beroepen mislukt waren. Inderdaad komt het ook thans nog te veel voor, dat wanneer iemand niet slaagt, hij zich maar snel aanmeldt als sollicitant voor een redactieplaats, omdat hij meent bespeurd te hebben, toch wel eenigen journlistieken aanleg te hebben. Gelukkig wordt er een andere maatstaf aangelegd. Een opleidingsschool als zoodanig voor een dagbladschrijver is er niet, doch een algemeene ontwikkeling en een hoog karakter zijn toch wel factoren, welke bij benoeming in de eerste plaats in aanmerking komen. De Nederlandsche Journalistenkring durft als eisch in het algemeen niet stellen een universitaire opleiding, ofschoon dit, waar mogelijk, gewenscht is, maar wel, dat de journalist een diploma kan vertoonen van gymna sium of soortgelijk instituut. En wat het karakter betreft, de macht van de pers toch is zóó groot, dat de krant heel gemakkelijk iemand onmogelijk kan maken — wee hem, die in Raad of Kamer voortdurend het mikpunt is der verslaggeverstribune, zijn positie is niet te benijden, — maar dat eveneens iemand door haar kan worden groot gemaakt. Ook de pers heeft haar nationale helden, haar enfants chéris. Het is daarom, dat vooral in het buitenland personen, die in het publieke leven een rol hebben te vervullen, of meenen te moeten vervullen, er alles voor over hebben, om eigendomsrechten op een dagblad te kunnen uitoefenen. Hierin schuilt een groot gevaar, maar gelukkig steekt dat
gevaar in ons land zijn kop nog niet op, althans bijna nog niet. De echte journalist zal er naar streven, zijn geestelijke opvatting, vrij van materieele invloeden, door het leven te dragen. Hij gevoelt in zijn beste oogenblikken, dat hij, om woorden van Prof. Casimir te gebruiken, er naar jagen moet, te behooren tot de top-menschen, die voor anderen denken; dat zij een weg hebben te zien, waar anderen die nauwelijks vermoeden en dat zij beproeven moeten hun medemenschen te leiden naar de open ruimte. Veel meer dan anderen zal de journalist, ondanks alle moeilijkheden en teleurstellingen, durven zeggen, wanneer hij ooit nog weer eens keuze moest doen voor zijn levenstaak, dat deze dan weer den kant der journalistiek uit zou vallen. En al komen er dan dagen en dagen en ook nachten voor, dat zijn arbeid dor en eentonig en afmatend is, de tijden breken ook weer aan, voor elk journalist, zelfs geplaatst aan de eenvoudigste rubriek, dat zijn arbeid hem als het ware doet verwijlen in de speelplaats voor den geest. Hij gevoelt zich dan de vertrouwensman van den lezer, aan wiens stoffelijk welzijn hij mag werken, nog meer, wiens cultureele gedachtengang hij mag slijpen, maar vooral, als hij Christelijk journalist is, wiens op de Goddelijke Openbaring steunende wereldbeschouwing hij heeft te bevestigen en te verdedigen. Die bij de Protestantsch-Christelijke pers is geplaatst, heeft voorzichtig, maar ook moedig te zijn. Voorzichtig, omdat geen clerus hem voorschrijft welke positie hij heeft in te nemen in den grooten strijd tusschen de onderscheiden opvattingen, doch zijn eigen consciëntie hem zijn weg moet wijzen. Moedig omdat hij zich in het uiteenvallend Protestantisme een synthetische taak ziet opgelegd. Niet dus moedig als zijn vrijzinnige collega, die bijna zonder keur aan alle uitingen van religie en van wetenschap en van philosophie, zonder critiek, plaats verleent. Maar moedig, omdat hij juist het kenmerk van het Protestantisme, hetwelk de ziel rechtstreeks voor God plaatst, heeft te doen schitteren in een wereld van velerlei ongeloof en negatie. In het belijdend Protestantisme kiest de Geest Gods velerlei terrein en velerlei kring, om telkens op andere wijze tot opwaking, tot nieuw leven, tot kinderlijk geloof in den Christus Gods en des menschen te brengen. Zoo heeft het Christelijk dagblad het kerkbesef van niemand te verstoren, maar zal het vaak aanwakkeren, doch meteen de band, die alle echte Christenen met de Una Sancta, de eene heilige algemeene Christelijke kerk, verbindt, versterken. En in den aanval van de ongeloovige wereld op
deze kleine, zoo zeer gescheiden troepen, heft het Christelijk Dagblad zijn banier op, en vangt de slagen op en biedt tegenweer. Het maakt openbaar de waarheid van de fijngevoelende woorden van Prof. Dr H Bavinck in zijn Dogmatiek: „Welke schaduwzijde de verdeeldheid van het Protestantisme ook heeft, zij bewijst toch ook, dat het religieuse leven hier een macht is, die telkens nieuwe vormen zich schept en bij alle verscheidenheid toch ook weer een diepere eenheid openbaart" Karakter der Bladen. Natuurlijk dragen niet alle bladen hetzelfde karakter. Ik zou ze willen verdeelen in, wat de Franschman noemt journaux d'opinion en journaux d'information, of, dagbladen welke een bepaalde opinie willen propageeren en dagbladen, die slechts nieuwsbladen willen zijn, zonder er een richting op na te houden. Het beste lijkt mij een combinatie van die twee. Zóó zal het dagblad slechts in staat zijn het hoofd te bieden aan de wenschen en begeerten van het publiek, voor zoover deze verdedigbaar zijn, zóó slechts kan het op een steeds grooter wordenden lezerskring invloed ten goede uitoefenen en zóó ook slechts kan het, economisch bekeken, het hoofd boven water houden, wat voor de onafhankelijkheid der redactie absoluut noodzakelijk is. W a n t de moderne krant is een zeer kostbaar object, maar hierover straks nog iets. Tot de journaux d'opinion kunnen gerekend worden de bladen, waarvan elk artikel, als het ware, bijvoorbeeld een bepaalden kerkelijken of politieken tendenz ademt. In Rusland en Italië is dit wel zeer sterk het geval. In Rusland weerklinkt slechts de sowjet-stem, in Italië slechts het fascistengeluid: Natuurlijk is dit de dood voor gezonde journalistiek. In ons land en elders zijn zij ook wel aan te wijzen, waarop het politieke stempel wat erg sterk drukt. Zulke bladen hebben een kleineren horizon en komen, wat de algemeene rubrieken en ook wat de commercieele afdeeling der aankondigingen betreft, tot dusver altijd achterop. Hun bestaan is bijna altijd sleepend en het lezerstal aan den lagen kant. Tot de journaux d'information behoort de zoogenaamde neutrale pers, yo//cskranten en ook wel die voor meer ontwikkeld publiek, doch welke zich ten opzichte van de groote scheidslijnen, die het leven nu eenmaal te zien geeft, zorgvuldig van een oordeel onthouden. Behalve dat natuurlijk altijd religieus-principieele opvattingen in waarde achterstaan bij de vrijere beschouwing. Zij trekken ook wel de kerk in onzen tijd voor een klein deel in hun gezichtskring, maar
evengoed, ja veel meer, tooneel, dans, sensatie-bioscoop. Zondagsport, en helpen de lezers niet in het doen der goede keuze, doch maken hen veeleer het spoor bijster, wijl elke vaste leiding ontbreekt. Het is deze pers, welke in binnen- en buitenland zijn honderdduizenden verslagen heeft en waarin het groote gevaar schuilt voor het Christendom, nu de wereld steeds meer nieuwe vormen aanneemt en het den Christen vaak zoo twijfelmoedig kan worden en hij toch volle zes dagen van de week heeft te verkeeren in die wondere wereld, welke zich steeds, wat haar openbaring betreft, schijnbaar minder rekenschap geeft van het oogenblik, waarop zij uit het niet werd tevoorschijn gebracht. Zal het Christelijke dagblad zijn hooge taak van voorlichten en van wegwijzen in de cultureel en technisch voorwaarts dringende menschheid naar eisch kunnen vervullen, zoo moet het, naar onze op de practijk gefundeerde meening, een trait d'union vormen tusschen beide uitersten. Het moet zijn, tegelijk blad van leiding en blad van op de hoogte houden. Uit de wereld voor de wereld. Orbi ex orbe. Kan het deze taak niet volbrengen, zoo drijft het 't Christelijk volksdeel terug naar de on-Christelijke pers, als het die reeds vaarwel had gezegd, of, zoo het nog gevangen zit in de boeien van de neutrale nieuwsbron, zal het er zijn geestverwanten nooit van kunnen verlossen. Daarom moet het Christelijk dagblad zonder eenige rustpooze meedoen aan den wedloop om meer en beter en heeft het den kamp om de ziel van het volk als een Gode welgevallige zaak te beschouwen, waar het leven aan gewijd zij. Bij dien wedloop moet het beste harnas aangetrokken en de bekwaamste mannen dienen in de voorhoede geplaatst. W a n t evenzeer als de strijd tusschen geloovige en ongeloovige wetenschap de eerste telkens met een soort van heilige afgunst doet zien naar de schijnbaar onuitputtelijke hulpbronnen der laatste, weet de Christelijke pers, dat de macht der niet-Christelijke publiciteitsbronnen geweldig sterk, alsook, dat haar voorsprong groot is. Echter is het ook aan geen twijfel onderhevig, wanneer al wat zich positief Christelijk noemt, op dit gebied de synthese zoekt, dat dan een groot goed bereikbaar is. W a t nog sluimert, hier onbewust, daar meer opzettelijk, moet wakker geschud. W a t kost een krant? Thans is het juiste oogenblik aangebroken, om nader aan te duiden, hoe een goed dagblad een kostbaar object is, of, beter gezegd, in het onderhoud een duur stuk werk is.
deze kleine, zoo zeer gescheiden troepen, heft het Christelijk Dagblad zijn banier op, en vangt de slagen op en biedt tegenweer. Het maakt openbaar de waarheid van de fijngevoelende woorden van Prof. Dr H Bavinck in zijn Dogmatiek: „Welke schaduwzijde de verdeeldheid van het Protestantisme ook heeft, zij bewijst toch ook, dat het religieuse leven hier een macht is, die telkens nieuwe vormen zich schept en bij alle verscheidenheid toch ook weer een diepere eenheid openbaart" Karakter der Bladen. Natuurlijk dragen niet alle bladen hetzelfde karakter. Ik zou ze willen verdeelen in, wat de Franschman noemt journaux d'opinion en journaux d'information, of, dagbladen welke een bepaalde opinie willen propageeren en dagbladen, die slechts nieuwsbladen willen zijn, zonder er een richting op na te houden. Het beste lijkt mij een combinatie van die twee. Zóó zal het dagblad slechts in staat zijn het hoofd te bieden aan de wenschen en begeerten van het publiek, voor zoover deze verdedigbaar zijn, zóó slechts kan het op een steeds grooter wordenden lezerskring invloed ten goede uitoefenen en zóó ook slechts kan het, economisch bekeken, het hoofd boven water houden, wat voor de onafhankelijkheid der redactie absoluut noodzakelijk is. W a n t de moderne krant is een zeer kostbaar object, maar hierover straks nog iets. Tot de journaux d'opinion kunnen gerekend worden de bladen, waarvan elk artikel, als het ware, bijvoorbeeld een bepaalden kerkelijken of politieken tendenz ademt. In Rusland en Italië is dit wel zeer sterk het geval. In Rusland weerklinkt slechts de sowjet-stem, in Italië slechts het fascistengeluid: Natuurlijk is dit de dood voor gezonde journalistiek. In ons land en elders zijn zij ook wel aan te wijzen, waarop het politieke stempel wat erg sterk drukt. Zulke bladen hebben een kleineren horizon en komen, wat de algemeene rubrieken en ook wat de commercieele afdeeling der aankondigingen betreft, tot dusver altijd achterop. Hun bestaan is bijna altijd sleepend en het lezerstal aan den lagen kant. Tot de journaux d'information behoort de zoogenaamde neutrale pers, yo//cskranten en ook wel die voor meer ontwikkeld publiek, doch welke zich ten opzichte van de groote scheidslijnen, die het leven nu eenmaal te zien geeft, zorgvuldig van een oordeel onthouden. Behalve dat natuurlijk altijd religieus-principieele opvattingen in waarde achterstaan bij de vrijere beschouwing. Zij trekken ook wel de kerk in onzen tijd voor een klein deel in hun gezichtskring, maar
evengoed, ja veel meer, tooneel, dans, sensatie-bioscoop. Zondagsport, en helpen de lezers niet in het doen der goede keuze, doch maken hen veeleer het spoor bijster, wijl elke vaste leiding ontbreekt. Het is deze pers, welke in binnen- en buitenland zijn honderdduizenden verslagen heeft en waarin het groote gevaar schuilt voor het Christendom, nu de wereld steeds meer nieuwe vormen aanneemt en het den Christen vaak zoo twijfelmoedig kan worden en hij toch volle zes dagen van de week heeft te verkeeren in die wondere wereld, welke zich steeds, wat haar openbaring betreft, schijnbaar minder rekenschap geeft van het oogenblik, waarop zij uit het niet werd tevoorschijn gebracht. Zal het Christelijke dagblad zijn hooge taak van voorlichten en van wegwijzen in de cultureel en technisch voorwaarts dringende menschheid naar eisch kunnen vervullen, zoo moet het, naar onze op de practijk gefundeerde meening, een trait d'union vormen tusschen beide uitersten. Het moet zijn, tegelijk blad van leiding en blad van op de hoogte houden. Uit de wereld voor de wereld. Orbi ex orbe. Kan het deze taak niet volbrengen, zoo drijft het 't Christelijk volksdeel terug naar de on-Christelijke pers, als het die reeds vaarwel had gezegd, of, zoo het nog gevangen zit in de boeien van de neutrale nieuwsbron, zal het er zijn geestverwanten nooit van kunnen verlossen. Daarom moet het Christelijk dagblad zonder eenige rustpooze meedoen aan den wedloop om meer en beter en heeft het den kamp om de ziel van het volk als een Gode welgevallige zaak te beschouwen, waar het leven aan gewijd zij. Bij dien wedloop moet het beste harnas aangetrokken en de bekwaamste mannen dienen in de voorhoede geplaatst. W a n t evenzeer als de strijd tusschen geloovige en ongeloovige wetenschap de eerste telkens met een soort van heilige afgunst doet zien naar de schijnbaar onuitputtelijke hulpbronnen der laatste, weet de Christelijke pers, dat de macht der niet-Christelijke publiciteitsbronnen geweldig sterk, alsook, dat haar voorsprong groot is. Echter is het ook aan geen twijfel onderhevig, wanneer al wat zich positief Christelijk noemt, op dit gebied de synthese zoekt, dat dan een groot goed bereikbaar is. W a t nog sluimert, hier onbewust, daar meer opzettelijk, moet wakker geschud. W a t kost een krant? Thans is het juiste oogenblik aangebroken, om nader aan te duiden, hoe een goed dagblad een kostbaar object is, of, beter gezegd, in het onderhoud een duur stuk werk is.
Hoe meer gevraagd wordt voor de krant, hoe meer het dagbladhuishouden kost. En wij zagen reeds, dat de Nederlandsche dagbladen, vergeleken met andere, een goed figuur slaan. Dit komt ook door het elck wat wils, wat onze beste kranten vertoonen. Het is een geluk, dat de lezers dit systeem schijnen te begrijpen, want te beklagen zou hij zijn, die eiken dag alles, van de eerste tot de laatste bladzijde, heeft te lezen, handels- en scheepsberichten incluis. Ieder leert langzamerhand den weg in zijn lijfblad en zoekt er zijn rubrieken uit. Ofschoon het een enkele maal voorkomt, dat een wanhopige lezer zijn abonnement opzegt, omdat het hem te veel wordt, waartegenover aldoor vragen van belangstellenden binnenkomen, of déze groentenveiling nog niet kan opgenomen worden, dat radiostation, een bepaalde aankondiging uit de Staatscourant, een beroemde schaakmatch, of aangewezen onderwerpen van den dag. Zoo zitten ze ons altijd op de hielen of duiken voor ons gezicht op die roepen: geef! geef! geef! Een goedaardige krantenleiding onderzoekt nauwkeurige of het voldoen aan den wensch een stukje algemeen belang vertegenwoordigt, en dan, ja, moet het er maar weer bij. Maar met dat al wordt de onderneming steeds kostbaarder in haar uitvoering. De dagelijksche uitgaven voor redacteuren, correspondenten, telefoon, radio, correctie, foto's, bibliotheek, medewerkers aan dit of dat, worden steeds hooger. Elk bedrijfsleider weet, hoe de onkostenrekening de neiging in zich heeft, immer te stijgen en bij een dagblad is het wel heel erg. Dan komt daarbij de heel dure technische inrichting met een iets meer dan gewoon ontwikkeld arbeiderspersoneel en de gansche rij van ingenieus samengestelde machines, waarbij de eene uitvinding, doelmatigheid of snelheid beoogend, de andere op den voet volgt; en de afdeeling tractie van de bedrijfsauto's, die naar trein of boot vliegen, tot de bezorgers toe, die in het afgelegenste plaatsje, als er slechts een voldoende aantal lezers is, plichtsgetrouw des avonds de krant aan den wachtende geven. Dat alles is, uit het oogpunt van ingewikkeld arbeidsproces, reeds merkwaardig. Och lezer, die U wel eens ergert aan een paar foutjes in Uw krant, denk dit haastwerk eens in en weet dan meteen, dat uw krant, aangenomen dat gij een goed voorzien blad leest, per jaar eenige honderden millioenen letters heeft te zetten; welk klein percentage maakt dit dan uit? Maar van meer belang in economisch opzicht is, dat ondanks de groote kosten, welke een goede krant meebrengt, de prijs in Nederland zoo laag is, het laagste van het vasteland van Europa. Iets eigenaardigs valt hierbij op. In het buitenland
biedt het woonhuis meestal aan meer gezinnen plaats dan in Nederland, maar terwijl in Nederland vaak twee gezinnen het met één krant doen, koopt de meelevende buitenlander er vast alleen twee of drie per dag. De Duitsche, voor vergelijking vatbare krant is twee a driemaal zoo duur als de Nederlandsche. Een goede Nederlandsche krant gaat in prijs per week niet uit boven twee of drie middelmatige sigaren. Een tachtig groote bladzijden per week van het formaat 45 bij 60 c.M. niet duurder dan twee of drie sigaren, al naar den smaak van den rooker! Het commercieele deel. Natuurlijk heeft de krant ook een commercieel gedeelte en de goede exploitatie hiervan maakt slechts mogelijk, het geheel zoo goedkoop mogelijk aan te bieden. W i j bedoelen, als vanzelfsprekend, de advertentie-pagina's. Gelukkig is bij ons de scheiding tusschen het cultureel gedeelte en het redactioneel domein volkomen aanwijsbaar. Beide bewaren geheel hun onafhankelijkheid, 't Spreekt vanzelf, dat er een vriendschappelijke verhouding bestaat, maar redactie-gedeelten zijn in ons land in 't algemeen nooit te koop. De verstandige adverteerder ziet wel in, dat een redactioneel goed verzorgd blad zijn voordeel beteekent. Hier wascht de eene hand de andere. Zijn belangen zouden zeker niet worden gediend, wanneer het dagblad gestoord werd in zijn opgang. Een adverteerder, die zijn oor te luisteren legt naar de wenken van hen, die wetenschappelijk bedrijfsbeheer bepleiten, zal zeker letten op den inhoud van het hem voorgelegde blad, en daardoor niet zoo licht in den val loopen van allerlei zoogenaamde advertentie-fuiken. Dat de Christelijke pers een bijzondere keur aanlegt bij advertenties, is nu wel bekend. Hoeveel tonnen per jaar op deze wijze haar voorbijgaan, is niet te zeggen, maar 't is vast een heel kapitaal. Maar genoeg hierover, moderne reclame en dagblad zijn niet meer los van elkaar te denken. Hoe is de toestand in Nederland? Thans nog een enkel woord over de onderscheiden dagbladen in Nederland. W i j zijn er een tachtig rijk. Er zijn miniatuurbladen bij en er zijn prinsen in hun soort onder. Er zijn er bij, waar één redacteur met een volontair alle rubrieken hebben te bewerken en er zijn er bij, waar de redactiestaf
Hoe meer gevraagd wordt voor de krant, hoe meer het dagbladhuishouden kost. En wij zagen reeds, dat de Nederlandsche dagbladen, vergeleken met andere, een goed figuur slaan. Dit komt ook door het elck wat wils, wat onze beste kranten vertoonen. Het is een geluk, dat de lezers dit systeem schijnen te begrijpen, want te beklagen zou hij zijn, die eiken dag alles, van de eerste tot de laatste bladzijde, heeft te lezen, handels- en scheepsberichten incluis. Ieder leert langzamerhand den weg in zijn lijfblad en zoekt er zijn rubrieken uit. Ofschoon het een enkele maal voorkomt, dat een wanhopige lezer zijn abonnement opzegt, omdat het hem te veel wordt, waartegenover aldoor vragen van belangstellenden binnenkomen, of déze groentenveiling nog niet kan opgenomen worden, dat radiostation, een bepaalde aankondiging uit de Staatscourant, een beroemde schaakmatch, of aangewezen onderwerpen van den dag. Zoo zitten ze ons altijd op de hielen of duiken voor ons gezicht op die roepen: geef! geef! geef! Een goedaardige krantenleiding onderzoekt nauwkeurige of het voldoen aan den wensch een stukje algemeen belang vertegenwoordigt, en dan, ja, moet het er maar weer bij. Maar met dat al wordt de onderneming steeds kostbaarder in haar uitvoering. De dagelijksche uitgaven voor redacteuren, correspondenten, telefoon, radio, correctie, foto's, bibliotheek, medewerkers aan dit of dat, worden steeds hooger. Elk bedrijfsleider weet, hoe de onkostenrekening de neiging in zich heeft, immer te stijgen en bij een dagblad is het wel heel erg. Dan komt daarbij de heel dure technische inrichting met een iets meer dan gewoon ontwikkeld arbeiderspersoneel en de gansche rij van ingenieus samengestelde machines, waarbij de eene uitvinding, doelmatigheid of snelheid beoogend, de andere op den voet volgt; en de afdeeling tractie van de bedrijfsauto's, die naar trein of boot vliegen, tot de bezorgers toe, die in het afgelegenste plaatsje, als er slechts een voldoende aantal lezers is, plichtsgetrouw des avonds de krant aan den wachtende geven. Dat alles is, uit het oogpunt van ingewikkeld arbeidsproces, reeds merkwaardig. Och lezer, die U wel eens ergert aan een paar foutjes in Uw krant, denk dit haastwerk eens in en weet dan meteen, dat uw krant, aangenomen dat gij een goed voorzien blad leest, per jaar eenige honderden millioenen letters heeft te zetten; welk klein percentage maakt dit dan uit? Maar van meer belang in economisch opzicht is, dat ondanks de groote kosten, welke een goede krant meebrengt, de prijs in Nederland zoo laag is, het laagste van het vasteland van Europa. Iets eigenaardigs valt hierbij op. In het buitenland
biedt het woonhuis meestal aan meer gezinnen plaats dan in Nederland, maar terwijl in Nederland vaak twee gezinnen het met één krant doen, koopt de meelevende buitenlander er vast alleen twee of drie per dag. De Duitsche, voor vergelijking vatbare krant is twee a driemaal zoo duur als de Nederlandsche. Een goede Nederlandsche krant gaat in prijs per week niet uit boven twee of drie middelmatige sigaren. Een tachtig groote bladzijden per week van het formaat 45 bij 60 c.M. niet duurder dan twee of drie sigaren, al naar den smaak van den rooker! Het commercieele deel. Natuurlijk heeft de krant ook een commercieel gedeelte en de goede exploitatie hiervan maakt slechts mogelijk, het geheel zoo goedkoop mogelijk aan te bieden. W i j bedoelen, als vanzelfsprekend, de advertentie-pagina's. Gelukkig is bij ons de scheiding tusschen het cultureel gedeelte en het redactioneel domein volkomen aanwijsbaar. Beide bewaren geheel hun onafhankelijkheid, 't Spreekt vanzelf, dat er een vriendschappelijke verhouding bestaat, maar redactie-gedeelten zijn in ons land in 't algemeen nooit te koop. De verstandige adverteerder ziet wel in, dat een redactioneel goed verzorgd blad zijn voordeel beteekent. Hier wascht de eene hand de andere. Zijn belangen zouden zeker niet worden gediend, wanneer het dagblad gestoord werd in zijn opgang. Een adverteerder, die zijn oor te luisteren legt naar de wenken van hen, die wetenschappelijk bedrijfsbeheer bepleiten, zal zeker letten op den inhoud van het hem voorgelegde blad, en daardoor niet zoo licht in den val loopen van allerlei zoogenaamde advertentie-fuiken. Dat de Christelijke pers een bijzondere keur aanlegt bij advertenties, is nu wel bekend. Hoeveel tonnen per jaar op deze wijze haar voorbijgaan, is niet te zeggen, maar 't is vast een heel kapitaal. Maar genoeg hierover, moderne reclame en dagblad zijn niet meer los van elkaar te denken. Hoe is de toestand in Nederland? Thans nog een enkel woord over de onderscheiden dagbladen in Nederland. W i j zijn er een tachtig rijk. Er zijn miniatuurbladen bij en er zijn prinsen in hun soort onder. Er zijn er bij, waar één redacteur met een volontair alle rubrieken hebben te bewerken en er zijn er bij, waar de redactiestaf
even sterk is als een compagnie in vredestijd. Er zijn er g e huisvest in het kantoor van een heel gewonen drukkersbaas, en er zijn er die den duursten stand kunnen uitkiezen voor een krantenpaleis. W a n t elke stad van even twintig- of dertigduizend zielen, telt meestal een dagblad, ook wel eens twee, maar het hart van de pers klopt toch in de groote steden, in de centra van verkeer, waar zij een onmisbare schakel vormt in den gecompliceerden menschenkluwen. Van deze tachtig dagbladen dragen een elftal het Protestantsch-Christelijk stempel, dertig zijn Roomsch-Katholiek, twee Sociaal-Democratisch en één Communistisch en de rest, een veertigtal, zijn liberaal, vrijzinnig of neutraal. Bij deze: laatste is de grenslijn niet altijd juist aan te geven. De oudste brieven heeft de liberale en de neutrale pers. Toen de Christenen in ons land nog in hun hoekje met hun boekje verwijlden, spreidde de vrijzinnige cultuur haar net reeds uit over ons land. En dien voorsprong heeft zij terdege uitgebuit. Tot haar behoort vrijwel de geheele zoogenaamde groote pers en de groep der volksbladen. Op politiek gebied is het met haar macht gedaan, maar op financieel, economisch en wetenschappelijk terrein is haar positie nog zeer sterk, ofschoon niet meer zoo onbetwist boven alles uitgaand, als vóór dertig jaren. De Katholieken hebben ook de laatste kwarteeuw zich met kracht op de pers geworpen. Op dit gebied kan de clerus een groote macht uitoefenen. Het gevolg is zeker niet, dat uit de roomsche gezinnen de liberale of neutrale krant is verdwenen — in Noord-Brabant en Limburg komen nog stapels van dit soort bladen uit Amsterdam en Rotterdam — maar de roomsche pers begint toch een machtig lichaam te worden, dat haar net stelselmatig uitwerpt over haar geloofsgenooten. Noord-Brabant alleen telt dertien roomsche dagbladen, voor de individueele ontwikkeling zelfs wat heel veel. De Protestantsch-Christelijke dagbladpers bevat een elftal bladen. Zij zijn alle van vrij jongen datum, althans vergeleken bij wat aan liberale of neutrale zijde'voor stamboom kan worden vertoond. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw waagde Groen van Prinsterer het, zijn Nederlander uit te geven. Haar was slechts een kort leven beschoren. In 1872 voerde Dr. Kuyper D e Standaard ten tooneele. In 1895 sloeg het geboorteuur van de Nederlander en in 1903 vroeg De Rotterdammer een plaatsje tusschen de collega's. Thans, als gezegd, zijn er een elftal. W e l heel zwaar is de strijd geweest de voor de Christelijke dagbladen tusschen de overmacht van liberale lectuur en hier en daar lijkt het ons nog niet gemak-
kelijk in den kamp om de volksziel goed beslagen ten ijs te komen. Ofschoon, naar onze stellige meening, en ook gegrond op de practijk, de Christelijke krant best de haar toekomende plaats kan verwerven en ook behouden, wanneer zij, om Kuyper's woorden te bezigen, het voorbeeld onzer zestiende en zeventiende-eeuwsche vaderen volgt en religie en negotie tegelijk in het oog houdt. W a n t het Christelijk publiek heeft dezelfde economische behoeften als zijn andersdenkende medeburgers, en de cultureele ontwikkeling, afgezien van de religieuze levensopvatting, vraagt om even goede verzorging. W a t bij een enkel blad — namen worden thans niet genoemd — in een kwarteeuw is bereikt, toont aan, dat de ' mogelijkheid bestaat, den achterstand in te halen, naar de voorhoede op te rukken en den eigen lezers een gevoel van voldaanheid en van rust bij te brengen. W a n t het meest funeste is, als het Christelijk volksdeel zichzelf minderwaardig, ook economisch en cultureel, zou achten te zijn, bij libertijnen en vrijzinnigen vergeleken. Jarenlang is die gedachte voedsel verstrekt door de onderscheiding in denkend en niet-denkend, of op zijn best minder goed denkend deel der natie. Als de leden worden gestrekt en de slaap uit de oogen gewreven, kan deze legende langzamerhand voor goed worden teruggewezen. Misschien heeft men nergens elders zulk groot percentage van de stijgende welvaart der laatste veertig jaren in ons land opgestoken als bij het Christelijk volksdeel. Niet de upper-ten der groote financieele wereld behoort bij ons, maar de economisch gedegen volksklasse met allerlei rangen. En dit is de moot van de nationale visch. Overschatting deugt niet, maar onderschatting evenmin. Natuurlijk moet dan een bepaalde eisch zonder pardon worden vooropgesteld. Namelijk, dat onze dagbladpers den geheelen mensch opeischt van die zich aan haar geven, en ook, dat zij in haar soort, de beste krachten tot zich trekt. In de leiding, in de redactie, in de statistiek, in de acquisitie, in de techniek. 't W a s te lang hier en daar een vooropgezette meening, dat wie reeds veel deed, ook nog wel wat kon doen aan krantenverzorging, het groote nadeel van vele zoogenaamde journaux d'opinion. In de kinderjaren der pers kon dat, niet als de heusche strijd aanvaard wordt met de liberale overmacht. Volle man moet dan gesteld tegen volle man. Economisch en sociaal onderlegde tegen gelijksoortigen partner aan de overzijde. Dan behoeft de strijd niet te verontrusten, de toekomst niet vreesachtig ingestaard, de uitkomst niet met schrik in het
even sterk is als een compagnie in vredestijd. Er zijn er g e huisvest in het kantoor van een heel gewonen drukkersbaas, en er zijn er die den duursten stand kunnen uitkiezen voor een krantenpaleis. W a n t elke stad van even twintig- of dertigduizend zielen, telt meestal een dagblad, ook wel eens twee, maar het hart van de pers klopt toch in de groote steden, in de centra van verkeer, waar zij een onmisbare schakel vormt in den gecompliceerden menschenkluwen. Van deze tachtig dagbladen dragen een elftal het Protestantsch-Christelijk stempel, dertig zijn Roomsch-Katholiek, twee Sociaal-Democratisch en één Communistisch en de rest, een veertigtal, zijn liberaal, vrijzinnig of neutraal. Bij deze: laatste is de grenslijn niet altijd juist aan te geven. De oudste brieven heeft de liberale en de neutrale pers. Toen de Christenen in ons land nog in hun hoekje met hun boekje verwijlden, spreidde de vrijzinnige cultuur haar net reeds uit over ons land. En dien voorsprong heeft zij terdege uitgebuit. Tot haar behoort vrijwel de geheele zoogenaamde groote pers en de groep der volksbladen. Op politiek gebied is het met haar macht gedaan, maar op financieel, economisch en wetenschappelijk terrein is haar positie nog zeer sterk, ofschoon niet meer zoo onbetwist boven alles uitgaand, als vóór dertig jaren. De Katholieken hebben ook de laatste kwarteeuw zich met kracht op de pers geworpen. Op dit gebied kan de clerus een groote macht uitoefenen. Het gevolg is zeker niet, dat uit de roomsche gezinnen de liberale of neutrale krant is verdwenen — in Noord-Brabant en Limburg komen nog stapels van dit soort bladen uit Amsterdam en Rotterdam — maar de roomsche pers begint toch een machtig lichaam te worden, dat haar net stelselmatig uitwerpt over haar geloofsgenooten. Noord-Brabant alleen telt dertien roomsche dagbladen, voor de individueele ontwikkeling zelfs wat heel veel. De Protestantsch-Christelijke dagbladpers bevat een elftal bladen. Zij zijn alle van vrij jongen datum, althans vergeleken bij wat aan liberale of neutrale zijde'voor stamboom kan worden vertoond. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw waagde Groen van Prinsterer het, zijn Nederlander uit te geven. Haar was slechts een kort leven beschoren. In 1872 voerde Dr. Kuyper D e Standaard ten tooneele. In 1895 sloeg het geboorteuur van de Nederlander en in 1903 vroeg De Rotterdammer een plaatsje tusschen de collega's. Thans, als gezegd, zijn er een elftal. W e l heel zwaar is de strijd geweest de voor de Christelijke dagbladen tusschen de overmacht van liberale lectuur en hier en daar lijkt het ons nog niet gemak-
kelijk in den kamp om de volksziel goed beslagen ten ijs te komen. Ofschoon, naar onze stellige meening, en ook gegrond op de practijk, de Christelijke krant best de haar toekomende plaats kan verwerven en ook behouden, wanneer zij, om Kuyper's woorden te bezigen, het voorbeeld onzer zestiende en zeventiende-eeuwsche vaderen volgt en religie en negotie tegelijk in het oog houdt. W a n t het Christelijk publiek heeft dezelfde economische behoeften als zijn andersdenkende medeburgers, en de cultureele ontwikkeling, afgezien van de religieuze levensopvatting, vraagt om even goede verzorging. W a t bij een enkel blad — namen worden thans niet genoemd — in een kwarteeuw is bereikt, toont aan, dat de ' mogelijkheid bestaat, den achterstand in te halen, naar de voorhoede op te rukken en den eigen lezers een gevoel van voldaanheid en van rust bij te brengen. W a n t het meest funeste is, als het Christelijk volksdeel zichzelf minderwaardig, ook economisch en cultureel, zou achten te zijn, bij libertijnen en vrijzinnigen vergeleken. Jarenlang is die gedachte voedsel verstrekt door de onderscheiding in denkend en niet-denkend, of op zijn best minder goed denkend deel der natie. Als de leden worden gestrekt en de slaap uit de oogen gewreven, kan deze legende langzamerhand voor goed worden teruggewezen. Misschien heeft men nergens elders zulk groot percentage van de stijgende welvaart der laatste veertig jaren in ons land opgestoken als bij het Christelijk volksdeel. Niet de upper-ten der groote financieele wereld behoort bij ons, maar de economisch gedegen volksklasse met allerlei rangen. En dit is de moot van de nationale visch. Overschatting deugt niet, maar onderschatting evenmin. Natuurlijk moet dan een bepaalde eisch zonder pardon worden vooropgesteld. Namelijk, dat onze dagbladpers den geheelen mensch opeischt van die zich aan haar geven, en ook, dat zij in haar soort, de beste krachten tot zich trekt. In de leiding, in de redactie, in de statistiek, in de acquisitie, in de techniek. 't W a s te lang hier en daar een vooropgezette meening, dat wie reeds veel deed, ook nog wel wat kon doen aan krantenverzorging, het groote nadeel van vele zoogenaamde journaux d'opinion. In de kinderjaren der pers kon dat, niet als de heusche strijd aanvaard wordt met de liberale overmacht. Volle man moet dan gesteld tegen volle man. Economisch en sociaal onderlegde tegen gelijksoortigen partner aan de overzijde. Dan behoeft de strijd niet te verontrusten, de toekomst niet vreesachtig ingestaard, de uitkomst niet met schrik in het
hart afgewacht, maar met het oog naar Boven rustig tegemoet gezien. W a n t het Christelijk dagblad is er voor het Christelijk volk, en ons volk zal steeds meer inzien, dit wapen van den nieuwsten tijd hard noodig te hebben ter verdediging der hoogste beginselen.
Het Apostolaat van de Christelijke Pers.
Nu ik heden het geiioegen mag hebben, voor de derde maal te spreken voor den microfoon van de N.C.R.V., wil ik beproeven een andere zijde van het groote vraagstuk van de Pers in onzen tegenwoordigen tijd, kort te belichten. Daarbij vlei ik mij met de hoop, dat zich wellicht onder de luisteraars een enkele bevindt, die mij ook bij de beide vorige gelegenheden heeft willen volgen. De eerste maal heb ik de pers geschetst als een onmisbare schakel in het huidige maatschappelijk leven, dus de publieke taak bezien. De tweede maal heb ik het vooral gehad over de redactioneel-technische zijde. Thans luidt m'n onderwerp: Het Apostolaatskarakter; de roeping van de Christelijke Pers. W i j hebben hier dus op het oog, de geheel eenige taak die de Christelijke pers heeft en welke taak bedoelt, de Christelijke grondslagen in het volksleven te versterken. Wanneer de krant slechts is de objectieve geschiedschrijfster zonder meer, tot in details afdalend, en bepaalde gebeurtenissen in chronologische volgorde doorgevend, zoo ware een onverdeelde pers denkbaar. De krant — en het spreekt wel vanzelf dat ik op dit oogenblik hiermee bedoel het dagblad — is in den loop van eenige eeuwen gegroeid tot wat zij thans is. Het oorspronkelijk karakter. Oorspronkelijk was de krant eigenlijk niets anders dan een koopmansbrief. De leider van een handelsonderneming had noodig, met verschillende omstandigheden op de hoogte te zijn of te blijven; niet het minst met de conjunctuur. Hij kreeg dus bij de mededeelingen omtrent de verrichtingen van zijn vertegenwoordiger, tegelijk ook berichten door omtrent de staatkundige en maatschappelijke toestanden. Men zou als het ware kunnen zeggen, dat een dergelijke koopmansbrief vergeleken kan worden bij huisorganen, welke heden ten dage door sommige firma's worden uitgegeven. Ook het Huisorgaan wordt vaak smakelijk en genietbaar gemaakt, door
hart afgewacht, maar met het oog naar Boven rustig tegemoet gezien. W a n t het Christelijk dagblad is er voor het Christelijk volk, en ons volk zal steeds meer inzien, dit wapen van den nieuwsten tijd hard noodig te hebben ter verdediging der hoogste beginselen.
Het Apostolaat van de Christelijke Pers.
Nu ik heden het geiioegen mag hebben, voor de derde maal te spreken voor den microfoon van de N.C.R.V., wil ik beproeven een andere zijde van het groote vraagstuk van de Pers in onzen tegenwoordigen tijd, kort te belichten. Daarbij vlei ik mij met de hoop, dat zich wellicht onder de luisteraars een enkele bevindt, die mij ook bij de beide vorige gelegenheden heeft willen volgen. De eerste maal heb ik de pers geschetst als een onmisbare schakel in het huidige maatschappelijk leven, dus de publieke taak bezien. De tweede maal heb ik het vooral gehad over de redactioneel-technische zijde. Thans luidt m'n onderwerp: Het Apostolaatskarakter; de roeping van de Christelijke Pers. W i j hebben hier dus op het oog, de geheel eenige taak die de Christelijke pers heeft en welke taak bedoelt, de Christelijke grondslagen in het volksleven te versterken. Wanneer de krant slechts is de objectieve geschiedschrijfster zonder meer, tot in details afdalend, en bepaalde gebeurtenissen in chronologische volgorde doorgevend, zoo ware een onverdeelde pers denkbaar. De krant — en het spreekt wel vanzelf dat ik op dit oogenblik hiermee bedoel het dagblad — is in den loop van eenige eeuwen gegroeid tot wat zij thans is. Het oorspronkelijk karakter. Oorspronkelijk was de krant eigenlijk niets anders dan een koopmansbrief. De leider van een handelsonderneming had noodig, met verschillende omstandigheden op de hoogte te zijn of te blijven; niet het minst met de conjunctuur. Hij kreeg dus bij de mededeelingen omtrent de verrichtingen van zijn vertegenwoordiger, tegelijk ook berichten door omtrent de staatkundige en maatschappelijke toestanden. Men zou als het ware kunnen zeggen, dat een dergelijke koopmansbrief vergeleken kan worden bij huisorganen, welke heden ten dage door sommige firma's worden uitgegeven. Ook het Huisorgaan wordt vaak smakelijk en genietbaar gemaakt, door
datgene, wat om de louter zakelijke medeelingen wordt heengevlochten. Uit deze koopmansbrieven nu, is feitelijk het krantenwezen uitgegroeid. Toen echter het karakter meer en meer ging veranderen e n het nieuwsblad, ook wat het critisch gedeelte betrof, in beginsel aanwezig was, ontstond tegelijk een strijd tusschen de Pers en de Overheid. Bij Overheid hier moet evengoed gedacht worden aan de kerkelijke als aan de wereldlijke Overheid. De Persvrijheid. Een langdurige strijd voor de vrijheid van de Pers is toen gestreden. In menig land is zelfs een verbod uitgevaardigd tegen het uitgeven van nieuwsbladen, in ons land Nieumaren genoemd. Toen het verbod niet meer strikt kon worden gehandhaafd, ging censuur er de plaats van innemen. Dit geschiedde op méér dan één wijze. Of er moest vrijheid gevraagd worden om een krant uit te geven, waarbij tegelijk vaststond, dat er nooit iets in zou worden opgenomen, hetwelk de overheid mishaagde, wijl anders de toestemming zou worden ingetrokken, óf wel er werd geëischt, dat de krant zoogenaamd in depót zou worden gegeven bij hen, die het recht van censuur hadden. Alvorens dan tot verspreiding werd overgegaan, werd de inhoud nagezien en men begrijpt, dat onder dergelijke omstandigheden evenmin iets onwelgevalligs aan de overheid kon passeeren. Door ontduiking, door clandestiene uitgaven, werd toch nog vaak het doel bereikt. De volle persvrijheid dagteekent, zij het dat er nog bezwaren bleven kleven aan de practische uitoefening, van het einde der 18e eeuw. Dat hieraan de naam verbonden is van den beruchten Mirabeau, is wel zeer merkwaardig. W a t ons land betreft, art. 7 van de grondwet geeft het fundament, waarop de pers in ons land is kunnen opbloeien. Het luidt daar: „Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om door middel van de drukpers, gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet". Op dezen bodem zou het mogelijk blijken voor de pers om zich te ontwikkelen tot het machtig instituut van onze dagen. Niet iedereen heeft de noodzakelijkheid van vrijheid voor de Pers ingezien of toegejuicht. Da Costa, zoo is bekend, deelde een andere meening. Deze vrijheid nu kent de Pers in bijna alle beschaafde landen. Niet, waar dictators zijn, doch dictator en vrijheid der pers, ze hebben elkander nimmer
verdragen. Napoleon moest zoo weinig mogelijk van de kranten hebben, hij snoerde ze den mond of hij zorgde, dat er in 't leven werden geroepen welke zijn ideeën verkondigden. Toen hij in 1814 van Elba terugkwam en aan de Fransche kust landde, dacht hij er anders over. Toen beloofde hij volle vrijheid voor de kranten. Hij riep ze zelfs te hulp, maar het was te laat. Deze zwenking heeft hem niet meer kunnen redden. In landen, waar thans een dictatoriale macht heerscht, als in Italië en Rusland, is de Pers ook gebonden. In Rusland verschijnt niet één anti-communistische krant en in Italië moeten zij allen de lof van het fascisme zingen. W a t er tegen ingaat, wordt buiten de grenzen gedrukt en het land binnengesmokkeld. De opheffing van de censuur was dus hèt groote moment. Andere kleine bezwaren moesten toen vanzelf het veld ruimen. Het dagbladzegel hield de zegetocht nog even tegen, maar toen dit in 1869 in ons land werd afgeschaft, was de baan vrij. Nog éénmaal dreigde een wolkje, toen minister S. de Vries Czn. in 1922 een voorstel indiende, om belasting te heffen van de advertenties. Ook hiervan is gelukkig niets gekomen. De Invloed. De eigenlijke vooruitgang bij de Pers wordt wel zeer sterk bespeurd in het begin van de 20e eeuw. En nog sterker in en na den grooten wereldoorlog. Het krantenwezen, dit is wel duidelijk, heeft voldoende vrijheid van beweging noodig. Dan kan het als beschavend element optreden. Het dient, zij het eenigszins anders, op dezelfde wijze de beschaving als bijv. rijwiel en auto dit doen. Het bevordert het verkeer tusschen de menschen, doch bovenal, het houdt den geest bezig, verruimt den blik en wekt vaak op tot door- en tot nadenken. Het critisch element kan bij een pers met een hooger ideaal niet ontbreken. Zelfs niet bij de zoogenaamd neutrale krant. W a t is nu, in aanmerking genomen dit critisch, in den goeden zin van het woord: het opvoedend element, de kracht van de pers? Deze zit hierin, dat hetzelfde publiek dag bij dag wordt toegesproken, zonder dat van dit publiek antwoord wordt verwacht. Véél meer invloed op het volksleven heeft daarom de pers in Nederland, dan in vele streken van het buitenland. De reden hiervan is gelegen in het feit, dat in Nederland bijna elk gezin z'n lijfblad heeft, terwijl in het
datgene, wat om de louter zakelijke medeelingen wordt heengevlochten. Uit deze koopmansbrieven nu, is feitelijk het krantenwezen uitgegroeid. Toen echter het karakter meer en meer ging veranderen e n het nieuwsblad, ook wat het critisch gedeelte betrof, in beginsel aanwezig was, ontstond tegelijk een strijd tusschen de Pers en de Overheid. Bij Overheid hier moet evengoed gedacht worden aan de kerkelijke als aan de wereldlijke Overheid. De Persvrijheid. Een langdurige strijd voor de vrijheid van de Pers is toen gestreden. In menig land is zelfs een verbod uitgevaardigd tegen het uitgeven van nieuwsbladen, in ons land Nieumaren genoemd. Toen het verbod niet meer strikt kon worden gehandhaafd, ging censuur er de plaats van innemen. Dit geschiedde op méér dan één wijze. Of er moest vrijheid gevraagd worden om een krant uit te geven, waarbij tegelijk vaststond, dat er nooit iets in zou worden opgenomen, hetwelk de overheid mishaagde, wijl anders de toestemming zou worden ingetrokken, óf wel er werd geëischt, dat de krant zoogenaamd in depót zou worden gegeven bij hen, die het recht van censuur hadden. Alvorens dan tot verspreiding werd overgegaan, werd de inhoud nagezien en men begrijpt, dat onder dergelijke omstandigheden evenmin iets onwelgevalligs aan de overheid kon passeeren. Door ontduiking, door clandestiene uitgaven, werd toch nog vaak het doel bereikt. De volle persvrijheid dagteekent, zij het dat er nog bezwaren bleven kleven aan de practische uitoefening, van het einde der 18e eeuw. Dat hieraan de naam verbonden is van den beruchten Mirabeau, is wel zeer merkwaardig. W a t ons land betreft, art. 7 van de grondwet geeft het fundament, waarop de pers in ons land is kunnen opbloeien. Het luidt daar: „Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om door middel van de drukpers, gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet". Op dezen bodem zou het mogelijk blijken voor de pers om zich te ontwikkelen tot het machtig instituut van onze dagen. Niet iedereen heeft de noodzakelijkheid van vrijheid voor de Pers ingezien of toegejuicht. Da Costa, zoo is bekend, deelde een andere meening. Deze vrijheid nu kent de Pers in bijna alle beschaafde landen. Niet, waar dictators zijn, doch dictator en vrijheid der pers, ze hebben elkander nimmer
verdragen. Napoleon moest zoo weinig mogelijk van de kranten hebben, hij snoerde ze den mond of hij zorgde, dat er in 't leven werden geroepen welke zijn ideeën verkondigden. Toen hij in 1814 van Elba terugkwam en aan de Fransche kust landde, dacht hij er anders over. Toen beloofde hij volle vrijheid voor de kranten. Hij riep ze zelfs te hulp, maar het was te laat. Deze zwenking heeft hem niet meer kunnen redden. In landen, waar thans een dictatoriale macht heerscht, als in Italië en Rusland, is de Pers ook gebonden. In Rusland verschijnt niet één anti-communistische krant en in Italië moeten zij allen de lof van het fascisme zingen. W a t er tegen ingaat, wordt buiten de grenzen gedrukt en het land binnengesmokkeld. De opheffing van de censuur was dus hèt groote moment. Andere kleine bezwaren moesten toen vanzelf het veld ruimen. Het dagbladzegel hield de zegetocht nog even tegen, maar toen dit in 1869 in ons land werd afgeschaft, was de baan vrij. Nog éénmaal dreigde een wolkje, toen minister S. de Vries Czn. in 1922 een voorstel indiende, om belasting te heffen van de advertenties. Ook hiervan is gelukkig niets gekomen. De Invloed. De eigenlijke vooruitgang bij de Pers wordt wel zeer sterk bespeurd in het begin van de 20e eeuw. En nog sterker in en na den grooten wereldoorlog. Het krantenwezen, dit is wel duidelijk, heeft voldoende vrijheid van beweging noodig. Dan kan het als beschavend element optreden. Het dient, zij het eenigszins anders, op dezelfde wijze de beschaving als bijv. rijwiel en auto dit doen. Het bevordert het verkeer tusschen de menschen, doch bovenal, het houdt den geest bezig, verruimt den blik en wekt vaak op tot door- en tot nadenken. Het critisch element kan bij een pers met een hooger ideaal niet ontbreken. Zelfs niet bij de zoogenaamd neutrale krant. W a t is nu, in aanmerking genomen dit critisch, in den goeden zin van het woord: het opvoedend element, de kracht van de pers? Deze zit hierin, dat hetzelfde publiek dag bij dag wordt toegesproken, zonder dat van dit publiek antwoord wordt verwacht. Véél meer invloed op het volksleven heeft daarom de pers in Nederland, dan in vele streken van het buitenland. De reden hiervan is gelegen in het feit, dat in Nederland bijna elk gezin z'n lijfblad heeft, terwijl in het
buitenland meer de verkoop van losse exemplaren is ingeburgerd. Tegen dat dag aan dag toespreken, kan bij slot van rekening niemand op. Hier holt de gestadige droppel den steen uit. Eerst beproeft men natuurlijk zijn eigen, van de redactie a.fwijkend standpunt te handhaven. Maar men moet öf de krant de deur uitsmijten óf men verliest het spel. Hierin nu schuilt het groote goed van de Pers en ook kan er in uitkomen het groote gevaar. Dit laatste is wel in sterke mate gebleken bij den oorlog. Welk een sterk wapen bijv. een staatsman in handen heeft voor het bereiken van zijn doel, wanneer hij de Pers méé heeft, bewees Bismarck vele jaren lang op wonderlijke wijze in de practijk. Hij was n.1. medewerker aan verschillende dagbladen, doch nimmer onder zijn eigen naam. Zijn denkbeelden lanceerde hij op deze wijze en hij maakte groote kringen van het volk murw. Natuurlijk mag geëischt worden, dat een krantenman, een journalist, het recht dient en niet op een verkeerde wijze gebruik maakt van zijn overmacht. Als ik bijv. heden in Het Volk lees, in een critiek op de Troonrede, dat er geen geld is voor sociale uitgaven, maar dat er wel honderden millioenen kunnen worden weggesmeten voor de vlootuitbreiding, dan is dit een sterk staaltje van de onwaarheden, welke zonder tegenspraak worden aanvaard door tienduizenden lezers. Deze bevoorrechte positie, welke de krantenschrijvers innemen, legt verplichtingen op. Daarom is de journalistiek zulk een moeilijk vak. Bismarck, die zelf, als gezegd, de pen hanteerde, had voor de journalisten weinig respect. Volgens hem waren het bijna zonder uitzondering verloopen individuen, die elders niet meer terecht konden en in 1858 zei een Nederlandsch Tweede Kamer-lid, de heer Tuteyn Noltenius, dat een journalist een man was, die heden berichten verzint, om ze morgen te kunnen tegenspreken. Gelukkig is noch het een, noch het ander waar. W a n t werd hiermee de waarheid gesproken, zoo mocht toch niet worden verwacht, dat de Pers zoozeer een duivelswerk was, dat zij de geheele beschaafde menschenwereld jaar in jaar uit onder den duim kon houden. Spreekt dus de krantenman alléén, zonder dat hij antwoord afwacht, toch komen afwijkingen voor en die afwijkingen betreffen dan de rubriek Ingezonden Stukken. Dit is in de krant vaak een zeer interessante rubriek. Vooral volksbladen kunnen hier zeer sterk in zijn. Er wordt wel gezegd, dat leiders van volksbladen soms zelf in deze rubriek in hun eigen
krant een onderwerp beginnen aan te snijden, in de hoop, dat op deze wijze de muizen wel bij het spek zullen worden gebracht. Natuurlijk is dit niet de juiste methode. Dat een goed geleide rubriek Ingezonden Stukken haar nut kan doen, is al sedert lang onze overtuiging. Hier is een veiligheidsklep, welke, verstandig bediend, zeer goed kan werken. Dit wil niet zeggen, dat ook overigens de lezer niet reageert. Bij een krant, welke de volle belangstelling heeft van haar lezers, stroomen dagelijks veel brieven binnen, dan over dit, dan over dat. Natuurlijk, al kost 't veel tijd en moeite, zorgt een tactische leiding, dat zij beantwoord worden. Doet zij dit niet, de krant heeft zich evenveel tegenstanders gemaakt. Ook de vragenrubriek kan feitelijk in één adem worden genoemd. Het critisch elemen t hetwelk dus tot doel heeft, om bepaalde ideeën te propageeren bij de lezers, welke ideeën aangehangen worden door den journalist, komt niet overal in dezelfde mate tot uiting. In sommige rubrieken bijna in 't geheel niet of althans in zeer geringe mate. Voorop toch kan worden gesteld, dat het dagblad in onzen tijd nieuwsblad moet zijn. Ook bij het op de meest objectieve wijze doorgeven van berichten, moet echter gedacht worden aan het apostolaat of aan de roeping van de Pers. Men denke aan de wijze, waarop moordzaken worden behandeld of waarop bioscoop-recensies worden voorgezet. De statistiek heeft uitgewezen, dat door het vermelden van zelfmoordgevallen in het dagblad, deze tragedies op een schrikbarende wijze aan den dag treden. Daarom neemt, voor zoover wij weten, in ons land niet één dagblad zelfmoordberichten meer op, tenzij zij verbonden zijn met iets wat publiek moet worden gemaakt. Het karakter der Pers. W a t de rubrieken der Persorganen betreft, waarin een zekere tendenz kan worden gelegd: alle overdaad schaadt. Het zou niet van goed beleid getuigen, wanneer in dezen tijd nu de groote meerderheid van het volk vrij onverschillig staat tegenover politiek, het grootste deel van de krant te vullen met zware politieke artikelen. Evenmin mag dit gedaan worden bij andere onderwerpen, als bijvoorbeeld economie, of onverschillig wat men wil noemen. De goede verhouding dient men in 't oog te houden, zal de krant haar doel bereiken. Dan pas kan het dagblad voor menig lezer het zoo-
buitenland meer de verkoop van losse exemplaren is ingeburgerd. Tegen dat dag aan dag toespreken, kan bij slot van rekening niemand op. Hier holt de gestadige droppel den steen uit. Eerst beproeft men natuurlijk zijn eigen, van de redactie a.fwijkend standpunt te handhaven. Maar men moet öf de krant de deur uitsmijten óf men verliest het spel. Hierin nu schuilt het groote goed van de Pers en ook kan er in uitkomen het groote gevaar. Dit laatste is wel in sterke mate gebleken bij den oorlog. Welk een sterk wapen bijv. een staatsman in handen heeft voor het bereiken van zijn doel, wanneer hij de Pers méé heeft, bewees Bismarck vele jaren lang op wonderlijke wijze in de practijk. Hij was n.1. medewerker aan verschillende dagbladen, doch nimmer onder zijn eigen naam. Zijn denkbeelden lanceerde hij op deze wijze en hij maakte groote kringen van het volk murw. Natuurlijk mag geëischt worden, dat een krantenman, een journalist, het recht dient en niet op een verkeerde wijze gebruik maakt van zijn overmacht. Als ik bijv. heden in Het Volk lees, in een critiek op de Troonrede, dat er geen geld is voor sociale uitgaven, maar dat er wel honderden millioenen kunnen worden weggesmeten voor de vlootuitbreiding, dan is dit een sterk staaltje van de onwaarheden, welke zonder tegenspraak worden aanvaard door tienduizenden lezers. Deze bevoorrechte positie, welke de krantenschrijvers innemen, legt verplichtingen op. Daarom is de journalistiek zulk een moeilijk vak. Bismarck, die zelf, als gezegd, de pen hanteerde, had voor de journalisten weinig respect. Volgens hem waren het bijna zonder uitzondering verloopen individuen, die elders niet meer terecht konden en in 1858 zei een Nederlandsch Tweede Kamer-lid, de heer Tuteyn Noltenius, dat een journalist een man was, die heden berichten verzint, om ze morgen te kunnen tegenspreken. Gelukkig is noch het een, noch het ander waar. W a n t werd hiermee de waarheid gesproken, zoo mocht toch niet worden verwacht, dat de Pers zoozeer een duivelswerk was, dat zij de geheele beschaafde menschenwereld jaar in jaar uit onder den duim kon houden. Spreekt dus de krantenman alléén, zonder dat hij antwoord afwacht, toch komen afwijkingen voor en die afwijkingen betreffen dan de rubriek Ingezonden Stukken. Dit is in de krant vaak een zeer interessante rubriek. Vooral volksbladen kunnen hier zeer sterk in zijn. Er wordt wel gezegd, dat leiders van volksbladen soms zelf in deze rubriek in hun eigen
krant een onderwerp beginnen aan te snijden, in de hoop, dat op deze wijze de muizen wel bij het spek zullen worden gebracht. Natuurlijk is dit niet de juiste methode. Dat een goed geleide rubriek Ingezonden Stukken haar nut kan doen, is al sedert lang onze overtuiging. Hier is een veiligheidsklep, welke, verstandig bediend, zeer goed kan werken. Dit wil niet zeggen, dat ook overigens de lezer niet reageert. Bij een krant, welke de volle belangstelling heeft van haar lezers, stroomen dagelijks veel brieven binnen, dan over dit, dan over dat. Natuurlijk, al kost 't veel tijd en moeite, zorgt een tactische leiding, dat zij beantwoord worden. Doet zij dit niet, de krant heeft zich evenveel tegenstanders gemaakt. Ook de vragenrubriek kan feitelijk in één adem worden genoemd. Het critisch elemen t hetwelk dus tot doel heeft, om bepaalde ideeën te propageeren bij de lezers, welke ideeën aangehangen worden door den journalist, komt niet overal in dezelfde mate tot uiting. In sommige rubrieken bijna in 't geheel niet of althans in zeer geringe mate. Voorop toch kan worden gesteld, dat het dagblad in onzen tijd nieuwsblad moet zijn. Ook bij het op de meest objectieve wijze doorgeven van berichten, moet echter gedacht worden aan het apostolaat of aan de roeping van de Pers. Men denke aan de wijze, waarop moordzaken worden behandeld of waarop bioscoop-recensies worden voorgezet. De statistiek heeft uitgewezen, dat door het vermelden van zelfmoordgevallen in het dagblad, deze tragedies op een schrikbarende wijze aan den dag treden. Daarom neemt, voor zoover wij weten, in ons land niet één dagblad zelfmoordberichten meer op, tenzij zij verbonden zijn met iets wat publiek moet worden gemaakt. Het karakter der Pers. W a t de rubrieken der Persorganen betreft, waarin een zekere tendenz kan worden gelegd: alle overdaad schaadt. Het zou niet van goed beleid getuigen, wanneer in dezen tijd nu de groote meerderheid van het volk vrij onverschillig staat tegenover politiek, het grootste deel van de krant te vullen met zware politieke artikelen. Evenmin mag dit gedaan worden bij andere onderwerpen, als bijvoorbeeld economie, of onverschillig wat men wil noemen. De goede verhouding dient men in 't oog te houden, zal de krant haar doel bereiken. Dan pas kan het dagblad voor menig lezer het zoo-
genaamd vademecum — vraagbaak voor alles en nog wat •— zijn. Het critisch element, dat eigenlijk de meeste waarde geeft aan de journalistiek, komt dus tot zijn recht in dit bijzonder gedeelte. Hier wordt een machtig, doch ook een gevaarlijk wapen gehandteerd. Belangstelling kan worden gewekt en ideeën geplant. Het spreekt haast vanzelf, dat door het inleggen van het critisch element in de dagbladwereld splitsing noodzakelijk is geworden. Er is echter een gedeelte der pers, hetwelk het voorstelt, alsof bijna de geheele inhoud critiekloos kan worden doorgegeven. Dit is de zoogenaamd neutrale pers. Dit lijkt beginselloos of althans zoo, dat alle respect voor zulke slappe houding misplaatst zou zijn. Toch zou het op een misverstand berusten, dat bij deze pers het commercieele in alles voorop zou gaan. Dit is wel een belangrijk element bij deze groep, doch het ideeële wordt ook daar niet over het hoofd gezien.. Men meent het ideeële, de volksbeschaving te dienen, door bijna zonder keur alles voor te zetten wat niet in strijd is met wet of goede zeden. Naar onze overtuiging is de bloei van de neutrale pers overigens voor een groot deel te danken aan de politieke aversie, welke velen in onze dagen heeft aangegrepen. Het woord neutraal wordt hier overigens wel veel gebruikt, doch bijna nooit kan het de lading in haar geheel dekken. Zoo is de zoogenaamde groote pers, welke zich ook gaarne neutraal noemt, in meerderheid vrijzinnig. Het is wel opmerkenswaardig, hoe in dit soort bladen men zich in den laatsten tijd steeds meer oriënteert naar Christelijke zijde. Ontegenzeggelijk is dit een pluimpje voor de Christelijke pers, welke laatste blijkbaar meer wortel schiet, dan de vrijzinnige pers welgevallig kan zijn. Een bepaald critisch element, naar de Roomsche kerk heenwijzend, legt de Katholieke Pers in haar organen. Niet het minst in ons land, waar thans reeds een ruim 30-tal Katholieke dagbladen bestaan, op het totaal van 80. De qlerus, de Katholieke Overheid ziet terecht in, dat de Kerk zonder Pers, welke haar steunt, onmachtig is, haar leden bij elkaar te houden. Zij zou ze uit het oog verliezen en nimmer terugzien onder haar vleugelen. Over de geestelijke roeping, aldus over het apostolaat der Roomsch-Katholieke Pers, heeft men voor een paar weken in internationaal congres gehandeld te Brussel. Door een der sprekers werd daar herinnerd aan het woord van Kardinaal Mercier: „Ik zou veeleer het bouwen van een kerk opgeven, dan het oprichten van een Katholieke krant".
Ook is daar gehandeld over de vraag, of een op te richten Katholiek Persbureau zich bepalen moet bij berichten te verzamelen voor de R.-K. bladen, of dat men deze ook heeft door te geven aan de niet-Katholieke. Het laatste achtte men zeer begrijpelijk, ook wenschelijk. Hoe het zich noemend Ned. Chr. Persbureau hierin een versterking meent te lezen van haar bedoeling, ontgaat ons echter ten eenenmale. De Roomsch-Katholieken zullen zich wel wachten in het bestuur van het Persbureau niet-Katholieken te plaatsen, terwijl de berichten natuurlijk dienen om den invloed der Roomsche Kerk te versterken. Het Ned. Chr. Persbureau telt evenwel ook vrijzinnigen onder zijn bestuursleden, welke natuurlijk het recht hebben, objectieve of propagandistische berichten over den voortgang der vrijzinnig-religieuse beweging te doen verspreiden. Zóó doet Rome niet. Dit is de zwakte juist van vele takken der Protestantsch-Christelijke beweging. Bij haar komt het juist aan op den duidelijken grondslag, waarna bij het beleven zeer ruim van hart kan worden opgetreden. Maar dit is dan ook wel een geschikt oogenblik om het eigen karakter van de Christelijke Pers nog wat nader aan te duiden. Het K a r a k t e r der Christelijke Pers. De Christelijke dagbladen zijn niet zoozeer in 't leven geroepen om den lezer een stok en steun te zijn bij zijn gang door het volle leven met zijn verschillende zijden, als wel om hem staatkundig voor te lichten. Dit heeft er langen tijd een bijzonder stempel op gedrukt en het verleent nog een eigen merk. Dit is goed, niet alleen uit piëteitsoverwegingen tegenover het verleden, maar ook omdat in onzen tijd van antiparlementaire opvattingen, het pleit voor een goed werkend parlementair stelsel broodnoodig is, juist omdat een welvarend, ordelievend West-Europa, zonder gezond staatkundig leven niet denkbaar is. In overdadige mate mag dit niet geschieden. E r zijn heel wat menschen die zich een aversie gegeten hebben aan politiek. 't Is één en al verwachting geweest van wat de staatkunde ook voor het maatschappelijk leven zou uitwerken en dat is bittere teleurstelling geworden. En nu is de liefde omgeslagen in haat. En waar het geen haat is, werd het een apathisch toezien. Nu zou het heel ontactisch zijn, den lezers dag aan dag groote politieke schotels voor te zetten, met voorbijgaan van al het andere, wat het rijke leven dagelijks biedt en steeds meer bieden zal.
genaamd vademecum — vraagbaak voor alles en nog wat •— zijn. Het critisch element, dat eigenlijk de meeste waarde geeft aan de journalistiek, komt dus tot zijn recht in dit bijzonder gedeelte. Hier wordt een machtig, doch ook een gevaarlijk wapen gehandteerd. Belangstelling kan worden gewekt en ideeën geplant. Het spreekt haast vanzelf, dat door het inleggen van het critisch element in de dagbladwereld splitsing noodzakelijk is geworden. Er is echter een gedeelte der pers, hetwelk het voorstelt, alsof bijna de geheele inhoud critiekloos kan worden doorgegeven. Dit is de zoogenaamd neutrale pers. Dit lijkt beginselloos of althans zoo, dat alle respect voor zulke slappe houding misplaatst zou zijn. Toch zou het op een misverstand berusten, dat bij deze pers het commercieele in alles voorop zou gaan. Dit is wel een belangrijk element bij deze groep, doch het ideeële wordt ook daar niet over het hoofd gezien.. Men meent het ideeële, de volksbeschaving te dienen, door bijna zonder keur alles voor te zetten wat niet in strijd is met wet of goede zeden. Naar onze overtuiging is de bloei van de neutrale pers overigens voor een groot deel te danken aan de politieke aversie, welke velen in onze dagen heeft aangegrepen. Het woord neutraal wordt hier overigens wel veel gebruikt, doch bijna nooit kan het de lading in haar geheel dekken. Zoo is de zoogenaamde groote pers, welke zich ook gaarne neutraal noemt, in meerderheid vrijzinnig. Het is wel opmerkenswaardig, hoe in dit soort bladen men zich in den laatsten tijd steeds meer oriënteert naar Christelijke zijde. Ontegenzeggelijk is dit een pluimpje voor de Christelijke pers, welke laatste blijkbaar meer wortel schiet, dan de vrijzinnige pers welgevallig kan zijn. Een bepaald critisch element, naar de Roomsche kerk heenwijzend, legt de Katholieke Pers in haar organen. Niet het minst in ons land, waar thans reeds een ruim 30-tal Katholieke dagbladen bestaan, op het totaal van 80. De qlerus, de Katholieke Overheid ziet terecht in, dat de Kerk zonder Pers, welke haar steunt, onmachtig is, haar leden bij elkaar te houden. Zij zou ze uit het oog verliezen en nimmer terugzien onder haar vleugelen. Over de geestelijke roeping, aldus over het apostolaat der Roomsch-Katholieke Pers, heeft men voor een paar weken in internationaal congres gehandeld te Brussel. Door een der sprekers werd daar herinnerd aan het woord van Kardinaal Mercier: „Ik zou veeleer het bouwen van een kerk opgeven, dan het oprichten van een Katholieke krant".
Ook is daar gehandeld over de vraag, of een op te richten Katholiek Persbureau zich bepalen moet bij berichten te verzamelen voor de R.-K. bladen, of dat men deze ook heeft door te geven aan de niet-Katholieke. Het laatste achtte men zeer begrijpelijk, ook wenschelijk. Hoe het zich noemend Ned. Chr. Persbureau hierin een versterking meent te lezen van haar bedoeling, ontgaat ons echter ten eenenmale. De Roomsch-Katholieken zullen zich wel wachten in het bestuur van het Persbureau niet-Katholieken te plaatsen, terwijl de berichten natuurlijk dienen om den invloed der Roomsche Kerk te versterken. Het Ned. Chr. Persbureau telt evenwel ook vrijzinnigen onder zijn bestuursleden, welke natuurlijk het recht hebben, objectieve of propagandistische berichten over den voortgang der vrijzinnig-religieuse beweging te doen verspreiden. Zóó doet Rome niet. Dit is de zwakte juist van vele takken der Protestantsch-Christelijke beweging. Bij haar komt het juist aan op den duidelijken grondslag, waarna bij het beleven zeer ruim van hart kan worden opgetreden. Maar dit is dan ook wel een geschikt oogenblik om het eigen karakter van de Christelijke Pers nog wat nader aan te duiden. Het K a r a k t e r der Christelijke Pers. De Christelijke dagbladen zijn niet zoozeer in 't leven geroepen om den lezer een stok en steun te zijn bij zijn gang door het volle leven met zijn verschillende zijden, als wel om hem staatkundig voor te lichten. Dit heeft er langen tijd een bijzonder stempel op gedrukt en het verleent nog een eigen merk. Dit is goed, niet alleen uit piëteitsoverwegingen tegenover het verleden, maar ook omdat in onzen tijd van antiparlementaire opvattingen, het pleit voor een goed werkend parlementair stelsel broodnoodig is, juist omdat een welvarend, ordelievend West-Europa, zonder gezond staatkundig leven niet denkbaar is. In overdadige mate mag dit niet geschieden. E r zijn heel wat menschen die zich een aversie gegeten hebben aan politiek. 't Is één en al verwachting geweest van wat de staatkunde ook voor het maatschappelijk leven zou uitwerken en dat is bittere teleurstelling geworden. En nu is de liefde omgeslagen in haat. En waar het geen haat is, werd het een apathisch toezien. Nu zou het heel ontactisch zijn, den lezers dag aan dag groote politieke schotels voor te zetten, met voorbijgaan van al het andere, wat het rijke leven dagelijks biedt en steeds meer bieden zal.
Slaat de Christelijke Dagbladpers dezen wenk, dien het leven zelf geeft, in den wind, zoo bemoeilijkt zij haar eigen bestaan en komt haar roeping niet na. Het Christendom eischt van zijn volgelingen, dat zij tot alle goed werk bekwamelijk zullen zijn toegèrust. Daarbij is het eigen dagblad onmisbaar. Als Newton eenmaal zei, dat hij zijn krant las, om te zien, hoe God de wereld bestuurde, dan is dat woord op zijn kortst uitgedrukt het belangrijke van de taak van den krantenschrijver. Hoe God de wereld bestuurt, aldus hoe groote, maar ook kleine dingen verloopen; dingen, welke den mensch interesseeren. En waar de meeste menschen tot de middengroep behooren, middelmatig in verstand en in opnemingsvermogen, moet het dagblad, ook het Christelijke, in de eerste plaats nieuwsblad zijn. Het kleine percentage, dat hier om zou lachen, maar het is bedroevend klein in de practijk, heeft gelegenheid te over aanvulling te vinden in wetenschappelijk geschrift of periodiek. Dit wil echter in geenendeele zeggen, dat de inhoud banaal, platvloersch zal moeten wezen. Ofschoon ook weer slechts enkele begenadigde journalisten ver boven hun collega's uitsteken, kan door lange oefening, vlotheid in stijl, zonder dat dit leegheid zou beteekenen en geestigheid, zonder in grofheid te vervallen, door velen worden aangeleerd. Elke goede krantenschrijver is autodidact, langs eigen weg op zijn plaats gekomen, en als hij Christelijk is, werkt hij gaarne mede om het eigen karakter der Chr. Pers in zooveel mogelijk rubrieken te doen uitkomen, niet als een opgeplakt etiquet, maar zóó als een kleine hoeveelheid kruiden den maaltijd kan verheffen. Het opvoedend element kan ook hierbij best tot zijn recht komen. Hier kan inderdaad sprake zijn van een voortvaren op den weg naar het steeds betere. W a t mij persoonlijk betreft, is het voor mij wel zeer duidelijk, hoe in de twintig jaar, dat ik aan het dagbladwezen verbonden ben, de inhoud, ook van onze vooraanstaande Christelijke dagbladen, zeer, zeer verbeterd is. En het zal elke hoofdredactie met haar medewerkers een voortdurende vraag zijn, hoe men in dezen gunstig kan blijven inwerken op het beschavingspeil der lezers. Een bekend professor, geboren Nederlander, thans bij het onderwijs in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika geplaatst, sprak dezen zomer, toen hij met vacantie hier was, tegenover mij zijn verwondering uit over den enormen om-
vang der Christelijke actie in Nederland, maar vooral ook over het peil van sommige onzer Christelijke dagbladen. Hier komt speciaal voor de Christelijke Pers nog iets aparts bij. Ofschoon de Christelijke volksgroepen hun aanhangers uit allerlei standen trekken, vereenigen deze allen zich nog bij en om hetzelfde Christelijke dagblad. Zulks maakt, dat wie behooren tot den maatschappelijk lageren stand, geestelijk bezien, wel eens op hun teenen moeten staan om de ontwikkeling der Pers bij te houden en de meer intellectueelen wel eens iets meer zouden kunnen verdragen, maar met dat al wordt op deez wijze de saamhoortigheid geducht bevorderd en kan men van het Christelijk kranten-publiek gerust zeggen, dat het in doorsnee uitgaat boven de middenmaat van het krantenlezend publiek in Nederland. Maar hier volgt ook wel uit, dat, mochten er bij de Christelijke dagbladen zijn, welke niet inzien, dat voor den inhoud geheel andere eischen worden gesteld dan vóór 15 of 25 jaren„ zeg den tijd vóór de parlementaire inzinking door allerlei oorzaak intrad, deze bladen in hun lezerstal terdege zullen bemerken, dat ook hier niet straffeloos verzuimd kan worden, te letten op de teekenen van den dag. Bovendien, al behouden zij tot op zekere hoogte hun lezerstal, voor hun volkomen voldoening nemen de abonnè's er dan een vrijzinnig of z.g. neutraal blad bij. En de Christelijke dagbladen, althans de beste, mogen niet eerder tevreden zijn, voor althans 95 pet. hunner lezers genoeg blijkt te hebben aan eigen lijfblad. De resteerende 5 pet. zal om bijzondere redenen, van cultuur, handel of wetenschap, allicht aanvulling voor zichzelf wenschelijk achten. Vooralsnog is dit een ideaal hetwelk nog in de verte ligt. W a n t de traditie is hier heel sterk. En deze traditie brengt in ons land mee, dat, terwijl op politiek gebied het liberalisme veel terrein verloren heeft, en prof. Treub vóór eenige weken in de Haagsche Post profeteerde, dat dit liberalisme nooit meer regeermacht in handen zou krijgen, een groot aantal dagbladen, met vaak de grootste oplagen op het liberale standpunt staan. Het beeld, dat de pers vertoont, is lang niet in overeenstemming met het beeld van ons Parlement. Hier ligt nog een zware strijd. Slaagt de Christelijke Pers in ons land er eenmaal in, de 95 pet. der Christelijke bevolking aan zich te binden, dan is hiermede een stevig fundament geschapen, voor den strijd voor de handhaving en de verdere doorvoering der Christelijke beginselen in ons volksleven. Maar ook voor de conserveering, de beschutting, de bescherming der groote eucume-
Slaat de Christelijke Dagbladpers dezen wenk, dien het leven zelf geeft, in den wind, zoo bemoeilijkt zij haar eigen bestaan en komt haar roeping niet na. Het Christendom eischt van zijn volgelingen, dat zij tot alle goed werk bekwamelijk zullen zijn toegèrust. Daarbij is het eigen dagblad onmisbaar. Als Newton eenmaal zei, dat hij zijn krant las, om te zien, hoe God de wereld bestuurde, dan is dat woord op zijn kortst uitgedrukt het belangrijke van de taak van den krantenschrijver. Hoe God de wereld bestuurt, aldus hoe groote, maar ook kleine dingen verloopen; dingen, welke den mensch interesseeren. En waar de meeste menschen tot de middengroep behooren, middelmatig in verstand en in opnemingsvermogen, moet het dagblad, ook het Christelijke, in de eerste plaats nieuwsblad zijn. Het kleine percentage, dat hier om zou lachen, maar het is bedroevend klein in de practijk, heeft gelegenheid te over aanvulling te vinden in wetenschappelijk geschrift of periodiek. Dit wil echter in geenendeele zeggen, dat de inhoud banaal, platvloersch zal moeten wezen. Ofschoon ook weer slechts enkele begenadigde journalisten ver boven hun collega's uitsteken, kan door lange oefening, vlotheid in stijl, zonder dat dit leegheid zou beteekenen en geestigheid, zonder in grofheid te vervallen, door velen worden aangeleerd. Elke goede krantenschrijver is autodidact, langs eigen weg op zijn plaats gekomen, en als hij Christelijk is, werkt hij gaarne mede om het eigen karakter der Chr. Pers in zooveel mogelijk rubrieken te doen uitkomen, niet als een opgeplakt etiquet, maar zóó als een kleine hoeveelheid kruiden den maaltijd kan verheffen. Het opvoedend element kan ook hierbij best tot zijn recht komen. Hier kan inderdaad sprake zijn van een voortvaren op den weg naar het steeds betere. W a t mij persoonlijk betreft, is het voor mij wel zeer duidelijk, hoe in de twintig jaar, dat ik aan het dagbladwezen verbonden ben, de inhoud, ook van onze vooraanstaande Christelijke dagbladen, zeer, zeer verbeterd is. En het zal elke hoofdredactie met haar medewerkers een voortdurende vraag zijn, hoe men in dezen gunstig kan blijven inwerken op het beschavingspeil der lezers. Een bekend professor, geboren Nederlander, thans bij het onderwijs in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika geplaatst, sprak dezen zomer, toen hij met vacantie hier was, tegenover mij zijn verwondering uit over den enormen om-
vang der Christelijke actie in Nederland, maar vooral ook over het peil van sommige onzer Christelijke dagbladen. Hier komt speciaal voor de Christelijke Pers nog iets aparts bij. Ofschoon de Christelijke volksgroepen hun aanhangers uit allerlei standen trekken, vereenigen deze allen zich nog bij en om hetzelfde Christelijke dagblad. Zulks maakt, dat wie behooren tot den maatschappelijk lageren stand, geestelijk bezien, wel eens op hun teenen moeten staan om de ontwikkeling der Pers bij te houden en de meer intellectueelen wel eens iets meer zouden kunnen verdragen, maar met dat al wordt op deez wijze de saamhoortigheid geducht bevorderd en kan men van het Christelijk kranten-publiek gerust zeggen, dat het in doorsnee uitgaat boven de middenmaat van het krantenlezend publiek in Nederland. Maar hier volgt ook wel uit, dat, mochten er bij de Christelijke dagbladen zijn, welke niet inzien, dat voor den inhoud geheel andere eischen worden gesteld dan vóór 15 of 25 jaren„ zeg den tijd vóór de parlementaire inzinking door allerlei oorzaak intrad, deze bladen in hun lezerstal terdege zullen bemerken, dat ook hier niet straffeloos verzuimd kan worden, te letten op de teekenen van den dag. Bovendien, al behouden zij tot op zekere hoogte hun lezerstal, voor hun volkomen voldoening nemen de abonnè's er dan een vrijzinnig of z.g. neutraal blad bij. En de Christelijke dagbladen, althans de beste, mogen niet eerder tevreden zijn, voor althans 95 pet. hunner lezers genoeg blijkt te hebben aan eigen lijfblad. De resteerende 5 pet. zal om bijzondere redenen, van cultuur, handel of wetenschap, allicht aanvulling voor zichzelf wenschelijk achten. Vooralsnog is dit een ideaal hetwelk nog in de verte ligt. W a n t de traditie is hier heel sterk. En deze traditie brengt in ons land mee, dat, terwijl op politiek gebied het liberalisme veel terrein verloren heeft, en prof. Treub vóór eenige weken in de Haagsche Post profeteerde, dat dit liberalisme nooit meer regeermacht in handen zou krijgen, een groot aantal dagbladen, met vaak de grootste oplagen op het liberale standpunt staan. Het beeld, dat de pers vertoont, is lang niet in overeenstemming met het beeld van ons Parlement. Hier ligt nog een zware strijd. Slaagt de Christelijke Pers in ons land er eenmaal in, de 95 pet. der Christelijke bevolking aan zich te binden, dan is hiermede een stevig fundament geschapen, voor den strijd voor de handhaving en de verdere doorvoering der Christelijke beginselen in ons volksleven. Maar ook voor de conserveering, de beschutting, de bescherming der groote eucume-
nische goederen van het Christendom, welke gemeen goéd zijn van allen, die de heerschappij Gods over al het geschapene erkennen. De Christelijke Pers een middenpunt, een verzamelpunt bij verweer tegen de anti-Christelijke stroomingen in het staatkundig en het cultureel leven. Een Schot, die pas ons land bezocht, maakte vóór eenige weken in een toespraak ons deelgenoot van zijn pessimisme, ten opzichte van de Protestantsche orthodoxie in Europa. Voor de aanhangers van de rechtzinnige belijdenis zou het steeds moeilijker worden. Dit was wel een waar woord. Zal de rechtzinnige belijdenis haar invloed behouden, zoo is onmisbaar de Christelijke Pers, welke zich dag in dag uit voor oogen heeft te stellen het woord van onzen Heiland, waarmede Hij zoo kernachtig schetste, hoe Zijn volgelingen in de wereld hadden te verkeeren, maar zich niet door de wereld mochten laten overmeesteren: „Ik bid niet, dat Gij Vader, hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den booze".
nische goederen van het Christendom, welke gemeen goéd zijn van allen, die de heerschappij Gods over al het geschapene erkennen. De Christelijke Pers een middenpunt, een verzamelpunt bij verweer tegen de anti-Christelijke stroomingen in het staatkundig en het cultureel leven. Een Schot, die pas ons land bezocht, maakte vóór eenige weken in een toespraak ons deelgenoot van zijn pessimisme, ten opzichte van de Protestantsche orthodoxie in Europa. Voor de aanhangers van de rechtzinnige belijdenis zou het steeds moeilijker worden. Dit was wel een waar woord. Zal de rechtzinnige belijdenis haar invloed behouden, zoo is onmisbaar de Christelijke Pers, welke zich dag in dag uit voor oogen heeft te stellen het woord van onzen Heiland, waarmede Hij zoo kernachtig schetste, hoe Zijn volgelingen in de wereld hadden te verkeeren, maar zich niet door de wereld mochten laten overmeesteren: „Ik bid niet, dat Gij Vader, hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den booze".