Academiejaar
2013‐2014
Tweedekansexamenperiode
Herstel
en
kwaliteit
van
leven
van
opiaatafhankelijken
die
ambulant
begeleid
worden
in
een
MSOC
Masterproef
II
neergelegd
tot
het
behalen
van
de
graad
van
Master
of
science
in
de
Pedagogische
Wetenschappen,
afstudeerrichting
Orthopedagogiek
Promotor:
Prof.
Dr.
Vanderplasschen
Margo
Wauters
00903944
Academiejaar
2013‐2014
Tweedekansexamenperiode
Herstel
en
kwaliteit
van
leven
van
opiaatafhankelijken
die
ambulant
begeleid
worden
in
een
MSOC
Masterproef
II
neergelegd
tot
het
behalen
van
de
graad
van
Master
of
science
in
de
Pedagogische
Wetenschappen,
afstudeerrichting
Orthopedagogiek
Promotor:
Prof.
Dr.
Vanderplasschen
Margo
Wauters
00903944
Ondergetekende,
Margo
Wauters,
geeft
toelating
tot
het
raadplegen
van
de
masterproef
door
derden.
Herstel
en
kwaliteit
van
leven
van
opiaatafhankelijken
die
ambulant
begeleid
worden
in
een
MSOC.
Margo
Wauters
Academiejaar
2013
–
2014,
Master
Orthopedagogiek
Promotor:
Prof.
Dr.
Wouter
Vanderplasschen
ABSTRACT
In
deze
masterproef
gaat
men
op
zoek
naar
de
manier
waarop
opiaatafhankelijke
ouders,
die
momenteel
een
ambulante
begeleiding
volgen,
Quality
of
Life
(QoL)
en
herstel
ervaren.
Wanneer
men
peilt
naar
concepten
zoals
QoL
en
herstel
wordt
er
vaak
vertrokken
vanuit
de
visie
van
de
hulpverlening
op
deze
denkkaders,
en
wordt
er
op
die
manier
voorbijgegaan
aan
het
perspectief
van
de
cliënten.
In
dit
onderzoek
wordt
getracht
om
hieraan
tegemoet
te
komen,
door
te
vertrekken
vanuit
een
persoonsgerichte
benadering.
De
opiaatafhankelijke
ouders
maken
momenteel
deel
uit
van
het
KDO
(Kinderen
en
Drugsverslaafde
Ouders)
project.
Dit
project,
ontstaan
in
2008,
tracht
tegemoet
te
komen
aan
de
noden
van
opiaatafhankelijke
ouders,
naar
specifieke
begeleiding
in
hun
ouderrol,
en
wel
door
tijd
en
de
middelen
te
bieden
voor
een
integrale
begeleiding.
De
ervaringen
van
de
ouders
met
het
KDO
project
krijgen
in
dit
onderzoek
een
prominente
rol.
In
deze
masterproef
vertrekt
men
vanuit
een
persoonsgerichte
benadering,
en
onderzoekt
men
welke
elementen
een
belangrijke
rol
spelen
bij
de
levenskwaliteit
en
bij
herstel
van
opiaatafhankelijke
ouders
die
deelnemen
aan
het
KDO
project.
Tevens
gaat
men
na
hoe
de
opiaatafhankelijke
ouders
de
ondersteuning
vanuit
het
KDO
project
ervaren,
en
in
welke
mate
het
KDO
project
erin
slaagt
om
hun
doelstellingen
te
verwezenlijken.
Om
op
de
onderzoeksvragen
een
antwoord
te
kunnen
bieden
werd
gewerkt
met
kwalitatief,
semi
gestructureerde
interviews.
In
totaal
werden
deze
interviews
afgenomen
bij
12
opiaatafhankelijke
ouders.
Uit
de
interviews
blijkt
dat
voor
de
ouders,
de
kinderen
en
het
gezin
in
zijn
geheel,
het
meest
waardevolle
element
is
in
hun
leven.
De
meest
storende
factoren
voor
een
goede
QoL
zijn
de
leef‐
en
woonomgeving
van
de
ouders,
alsook
de
nadelen
ten
gevolge
van
de
methadononderhoudsbehandeling.
In
hun
zienswijze
op
herstel
komen
volledig
opiaatvrij
zijn
alsook
een
evenwichtig
en
stabiel
leven
leiden,
als
twee
belangrijkste
doelen
op
de
voorgrond.
Wat
het
KDO
project
betreft
zijn
de
ouders
het
unaniem
eens
over
de
positieve
invloed
van
dit
project
op
hun
leven.
Ze
ervaren
de
begeleidsters
als
ware
steunfiguren
in
hun
leven.
De
continue
beschikbaarheid,
de
open
en
informele
houding
van
de
begeleidsters
en
de
opvoedingsondersteuning
die
ze
ontvangen,
zijn
slechts
enkele
van
de
vele
zaken
die
de
ouders
appreciëren
aan
het
project.
WOORD
VOORAF
Deze
masterproef
is
het
resultaat
van
een
zeer
interessant
en
leerrijk
jaar.
Graag
wil
ik
enkele
mensen
bedanken
die
mij
hebben
geholpen
om
deze
studie
tot
een
goed
einde
te
brengen.
Vooreerst
wil
ik
mijn
promotor
Prof.
Dr.
Vanderplasschen
bedanken
om
mij
het
vertrouwen
en
de
kans
te
geven
onderzoek
te
verrichten
omtrent
dit
thema,
alsook
voor
de
feedback
en
bijsturing
waar
nodig.
Tevens
bedank
ik
Anne
Dekkers,
bij
wie
ik
steeds
terecht
kon
met
al
mijn
vragen.
Ze
gaf
mij
zeer
veel
bruikbare
tips.
Evenzeer
bracht
zij
mij
nieuwe
inzichten
bij,
waardoor
dit
onderzoek
meer
tot
zijn
recht
kwam.
Graag
wil
ik
Fabienne
Vandensteen,
psychologe
en
hoofdverantwoordelijke
van
het
KDO
(Kinderen
en
Drugsverslaafde
Ouders)
project
bedanken
om
mij
de
kans
te
geven
om
onderzoek
te
doen
omtrent
dit
thema,
alsook
steeds
antwoord
te
bieden
op
mijn
vragen.
Dankzij
haar
kreeg
ik
een
inkijk
op
de
werking
van
het
KDO
project.
Deze
manier
van
werken
inspireerde
en
motiveerde
mij.
Tevens
zorgde
zij
ervoor
dat
ik
contact
kon
opnemen
met
de
participanten
die
deelnamen
aan
dit
onderzoek.
Een
speciale
bedanking
gaat
naar
hen,
voor
hun
bereidheid
tot
medewerking.
Ik
ben
zeer
dankbaar
dat
ik
mocht
luisteren
naar
hun
verhaal,
hun
ervaringen,
en
deze
vervolgens
kon
verwerken
in
dit
onderzoek.
Tot
slot
wil
ik
graag
een
dankwoord
richten
tot
mijn
ouders
en
mijn
vriendinnen.
Mijn
ouders
wil
ik
bedanken
voor
de
nodige
steun
alsook
voor
de
oprechte
interesse
tijdens
het
schrijven
van
dit
onderzoek.
Evenzeer
zorgde
mijn
vriendinnen
voor
aanmoediging
en
ontspanningsmomenten
tijdens
het
schrijven
van
deze
masterproef.
INHOUDSTAFEL
Inleiding .............................................................................................................................1 I. Theoretisch kader............................................................................................................3 1.1
Verslaving........................................................................................................................ 3 1.2
Opiaatafhankelijkheid ..................................................................................................... 5 1.2.1
Geschiedenis ............................................................................................................ 5 1.2.2
Opiaatafhankelijkheid
en
ouderschap ..................................................................... 7 1.2.3
Methadon ................................................................................................................ 8 1.2.4
Methadononderhoudsbehandeling ......................................................................... 9 1.2.5
Methadon:
afbouw ................................................................................................ 12 1.3
Herstel........................................................................................................................... 13 1.3.1
Verschillende
visies
op
herstel............................................................................... 13 1.3.2
Klinisch
versus
persoonlijk
herstel ........................................................................ 15 1.4
Quality
of
Life................................................................................................................ 18
1.4.1
Historiek
en
concept ............................................................................................ 18 1.4.2
Kenmerken............................................................................................................. 19 1.4.3
QoL
en
opiaatafhankelijkheid ................................................................................ 20 1.5
KDO
project................................................................................................................... 22
1.5.1
Ontstaan
en
concept............................................................................................ 22 1.5.2
Doelstellingen ........................................................................................................ 23 1.6
Case
management ........................................................................................................ 24 1.6.1
Casemanagement
–
concept.................................................................................. 24 1.6.2
Case
management
in
de
verslavingszorg ............................................................... 25 II. Probleemstelling..........................................................................................................27 III. Methodologie..............................................................................................................30 3.1
Inleiding
–
kwalitatief
onderzoek.................................................................................. 30 3.2
Participanten................................................................................................................. 30 3.3
Procedure...................................................................................................................... 31 3.4
Instrumenten ................................................................................................................ 32
3.4.1
Kwalitatief
interview .............................................................................................. 32 3.4.2
MANSA ................................................................................................................... 33 3.5
Data
analyse.................................................................................................................. 34 3.5.1
Data
verwerking ..................................................................................................... 34 3.5.2
Betrouwbaarheid
en
Validiteit............................................................................... 36 IV. Resultaten ..................................................................................................................37 4.1
Visie
op
Herstel
en
QoL ................................................................................................. 37 4.1.1
Betekenis
herstel ................................................................................................... 37 4.1.2
Elementen
die
ouders
als
betekenisvol
aanschouwen
voor
een
goede
QoL ......... 39 4.1.3
Elementen
die
een
optimale
QoL
belemmeren ..................................................... 40 4.2
Algemene
ervaringen
van
de
ouders
met
het
KDO
project .......................................... 43 4.3
Resultaten
vooropgestelde
doelstellingen
KDO
project ............................................... 45 4.3.1
Verlenen
van
opvoedingsondersteuning:
een
geslaagde
doelstelling? ................. 45 4.3.2
Ervaringen
met
de
overige
doelstellingen ............................................................. 48 4.3.3
Tevredenheid
met
betrekking
tot
de
werking
van
het
project .............................. 50 V. Discussie ......................................................................................................................51 5.1
Bespreking
onderzoeksresultaten................................................................................. 51 5.1.1
Interne
en
externe
veranderingen
ten
gevolge
van
het
herstelproces ................. 51 5.1.2
Het
gezin
als
voornaamste
factor
voor
een
goede
QoL
en
reden
tot
herstel ........ 53 5.1.3
Leef‐
woonomgeving
en/of
methadon
als
meest
vernoemde
storende
elementen
voor
hun
QoL .................................................................................................................. 54 5.1.4
Het
KDO
project
als
multidimensionele
ondersteuningsvorm............................... 56 5.2
Methodologische
beperkingen ..................................................................................... 60 5.3
Aanbevelingen
voor
praktijk,
beleid
en
verder
onderzoek ........................................... 61 VI. Conclusie.....................................................................................................................63 VII. Referentielijst.............................................................................................................64 VIII. Bijlagen .....................................................................................................................77 Bijlage
1.
Gegevens
participanten....................................................................................... 77 Bijlage
2.
Informed
consent ................................................................................................ 78 Bijlage
3.
Semi‐gestructureerd
interview............................................................................ 81
INLEIDING
Doorheen
onze
opleiding
werden
we
meer
en
meer
wegwijs
gemaakt
in
middelenmisbruik
en
afhankelijkheid.
Zo
zagen
we
de
visie
op
verslaving
mettertijd
veranderen.
Een
evolutie
van
een
leertheoretische
model
waarin
verslaving
gezien
wordt
als
een
onaangepast,
aangeleerd
gedrag
(1960)
naar
de
visie
van
vandaag,
met
name
‘verslaving
als
recidiverende
hersenziekte’
(van
den
Brink,
2009).
Door
dit
chronische
karakter
van
verslaving
werd
mijn
interesse
gewekt
omtrent
de
visie
op
herstel
van
personen
in
behandeling.
Hoe
zien
zij
herstel
en
welke
visie
hanteren
zij?
Tijdens
dit
onderzoek
wou
ik
te
weten
komen
of
totale
abstinentie
voor
hen
prioritair
is,
alsook
welke
elementen
zij
als
ondersteunend
ervaren
in
hun
herstelproces.
Het
is
van
belang
om
te
achterhalen
welke
betekenissen
personen
aan
het
concept
herstel
toekennen,
aangezien
deze
persoonlijke
zingeving
een
belangrijke
drijfveer
vormt
bij
klinisch
herstel
(van
der
Stel,
2012).
Een
gevolg
van
dit
chronische
karakter
van
verslaving
is
dat,
zoals
reeds
gebeurt
bij
andere
chronische
aandoeningen
waaronder
kanker,
meer
aandacht
dient
uit
te
gaan
naar
het
Quality
of
Life
(QoL)
concept
(De
Maeyer,
2010).
Schalock
en
Verdugo
Alonso
(2013,
p.
38)
omschrijven
dit
QoL
concept
als
volgt:
“Kwaliteit van Leven is een multidimensioneel fenomeen, dat uit vier kerndomeinen bestaat, en beïnvloed wordt door persoonlijke‐ en omgevingsfactoren. Deze kerndomeinen zijn dezelfde voor iedere persoon, al kunnen deze individueel van relevantie en belang verschillen. Kwaliteit van Leven houdt rekening met cultuurgevoelige indicatoren.”
Het
is
echter
zo,
dat
dit
concept
‐
nog
vaak
door
de
hulpverlening
ingevuld
wordt
in
plaats
van
door
de
cliënt
zelf.
Evenzeer
ligt
de
focus
dikwijls
op
de
gezondheid,
niettegenstaande
dat
voor
de
cliënten
zelf
vaak
andere
levensdomeinen
belangrijker
blijken
(De
Maeyer,
2010).
Dit
is
de
reden
waarom
er
in
dit
onderzoek
de
nadruk
ligt
op
een
persoonsgerichte
benadering,
waarin
er
op
zoek
gegaan
wordt
naar
de
elementen
die
opiaatafhankelijken
belangrijk
vinden
voor
een
goede
QoL
en
herstel.
Op
die
manier
kan
het
perspectief
van
de
persoon
een
belangrijke
plaats
krijgen
in
het
proces
en
evaluatie
van
de
behandeling
(De
Maeyer,
2010).
Omwille
van
het
feit
dat
het
denkkader
van
verslaving
als
chronische
ziekte
nog
een
vrij
recentelijk
gegeven
is,
is
het
QoL
concept
in
de
verslavingszorg
nog
niet
zo
enorm
gekend
(Laudet,
2011).
1
Aangezien
deze
verschuiving
naar
een
denkkader
van
verslaving
als
een
chronisch
gegeven,
zou
de
focus
in
de
hulpverlening
eerder
moeten
liggen
op
een
verbetering
van
QoL
in
plaats
van
een
focus
op
totale
onthouding
(Laudet,
2011).
Vanuit
deze
interessegebieden
kwam
ik
bij
het
Medisch
Sociaal
Opvangcentrum
(MSOC)
in
Gent
terecht.
Daar
kwam
ik
in
contact
met
de
psychologe
en
hoofdverantwoordelijke
van
het
Kinderen
en
Drugsverslaafde
Ouders
(KDO)
project.
Het
KDO
project
werd
opgericht
eind
2008
en
richt
zich
specifiek
tot
de
doelgroep
van
drugverslaafde
ouders
en
zwangere
vrouwen.
Men
besteed
reeds
aandacht
aan
deze
doelgroep,
desalniettemin
hebben
organisaties
weinig
tijd
en
middelen
om
voldoende
aandacht
te
besteden
aan
deze
specifieke
doelgroep.
Hierdoor
krijgen
ouders
niet
altijd
de
gepaste
zorg.
Al
meer
dan
vijf
jaar
staat
het
KDO
project
in
voor
de
ondersteuning
van
druggebruikende
ouders,
hun
jonge
kinderen
en
zwangere
vrouwen.
Het
project
is
gebaseerd
op
de
case
management
methodiek
en
combineert
medische
en
psychosociale
begeleiding.
Het
KDO
project
is
afhankelijk
van
projectsubsidies.
Momenteel
wordt
dit
project
gefinancierd
door
het
“Federaal
fonds
ter
bestrijding
van
de
verslavingen”.
Voor
2015
is
de
financiële
situatie
nog
onduidelijk.
Het
KDO
project
is
volledig
afhankelijk
van
deze
projectsubsidies,
wat
impliceert
dat
het
voortbestaan
van
het
project
afhangt
van
de
beslissingen
die
gemaakt
zullen
worden
voor
2015.
Deze
masterproef
omschrijft
de
visie
en
betrachtingen
van
het
KDO
project
maar
laat
tevens
de
cliënten
zelf
aan
het
woord.
Door
de
deelnemende
ouders
hierover
te
bevragen,
kan
het
KDO
project
mogelijks
bijgestuurd
worden
waar
nodig,
en
kan
de
maatschappelijke
noodzaak
van
het
project
gepromoot
worden.
Over
de
effectiviteit
van
case
management
op
zich
bestaat
al
vrij
veel
onderzoek
maar
er
is
een
gebrek
aan
onderzoek
naar
programma’s
die
deze
methodiek
toepassen
bij
drugsverslaafde
ouders
en
hun
kinderen
(Masquelin,
2011).
Door
met
het
KDO
project
in
contact
te
komen
kreeg
ik
de
kans
om
te
onderzoeken
welke
elementen
opiaatafhankelijke
ouders
als
belangrijk
en
betekenisvol
ervaren
voor
een
goede
QoL.
Evenzeer
kon
ik
peilen
naar
hun
visie
op
herstel
en
mogelijke
veranderingen
in
hun
herstelproces
sinds
hun
deelname
aan
het
KDO
project.
Omwille
van
verscheidene,
bovenstaande
redenen,
kregen
de
ervaringen
van
de
ouders
met
het
KDO
project,
alsook
de
al
dan
niet
bereikte
doelstellingen
van
het
project
een
prominente
rol
in
dit
onderzoek.
Ik
hoop
zodoende
met
deze
masterproef
een
beeld
te
kunnen
schetsen
van
hun
visie
op
QoL,
het
herstelproces
van
de
ouders
alsook
over
hoe
zij
hun
deelname
aan
het
KDO
project
beleven.
2
I.
THEORETISCH
KADER
1.1
VERSLAVING
Uit
de
geschiedenis
en
uit
antropologische
studies
blijkt
dat
het
gebruik
van
middelen
altijd
al
heeft
bestaan
en
daarenboven
wereldwijd
voorkomt.
Zo
kwamen
er
reeds
brouwerijen
voor
in
Egypte
en
Babylonië
vanaf
6000
voor
Christus
en
werd
er
al
in
grote
mate
opium
gebruikt
bij
de
oude
Egyptenaren
en
de
Grieken
(4000
voor
Christus).
Maar
wanneer
spreekt
men
van
‘verslaving’
of
‘afhankelijkheid’?
Heel
wat
mensen
gebruiken
namelijk
bij
gelegenheid
tabak,
slaapmiddelen
of
alcohol
(Broekaert
et.
al,
2010).
In
Europa
hebben,
naar
een
schatting,
meer
dan
80
miljoen
volwassenen
ooit
eens
illegal
drugs
gebruikt.
Dit
is
ongeveer
een
kwart
van
de
totale
bevolking
in
de
Europese
Unie
(Europees
drugsrapport
[EMCDDA],
2014).
Broekaert
et
al.
spreken
over
‘middelenmisbruik’
wanneer
het
individu
geen
controle
meer
heeft
over
zijn/haar
gebruik,
waardoor
het
problematisch
wordt.
Er
bestaat
tot
op
vandaag
echter
geen
eenduidigheid
over
deze
termen.
De
visie
op
verslaving
is
evenwel
veranderd
over
de
jaren
heen.
Vroeger
waren
het
leer‐
theoretische
model
(verslaving
als
gevolg
van
onaangepast
aangeleerd
gedrag,
1960‐1970)
en
het
bio‐ psychosociale
model
(verslaving
als
resultaat
van
de
interactie
tussen
biologische,
psychologische
en
sociale
omstandigheden)
de
dominante
denkbeelden.
Tegenwoordig
staat
de
visie
van
verslaving
als
chronisch
recidiverende
hersenziekte
centraal
(van
den
Brink,
2009).
In
de
DSM
III
en
DSM
IV
werd
gekozen
om
de
term
‘afhankelijkheid’
te
gebruiken
eerder
dan
‘verslaving’.
In
de
DSM
V
spreekt
men
over
‘verslaving
en
gerelateerde
stoornissen’.
O’Brien
en
Volkow
(2006)
geven
aan
in
hun
artikel
dat
de
term
afhankelijkheid
traditioneel
gebruikt
wordt
om
fysieke
afhankelijkheid
te
beschrijven.
Deze
verwijst
naar
de
symptomen
die
opduiken
en
resulteren
in
ontwenningsverschijnselen
wanneer
het
gebruik
van
drugs
zoals
alcohol
en
heroïne
worden
stopgezet.
Fysieke
afhankelijkheid
wordt
echter
ook
waargenomen
wanneer
men
bepaalde
psychoactieve
medicaties
neemt
zoals
antidepressiva
en
bètablokkers.
Om
een
deel
van
dit
probleem
aan
te
pakken
werd
in
de
DSM
V
de
naam
van
het
hoofdstuk
veranderd
in
‘addicition
and
related
disorders’
waarin
ook
gokverslaving
werd
opgenomen.
3
Een
andere
belangrijke
wijziging
betreft
de
afschaffing
van
de
tweedeling
misbruik/afhankelijkheid,
gezien
het
ontbreken
van
data
over
een
tussenfase
(O'Brien,
2011).
In
de
DSM
V
omschrijft
men
het
hoofdkenmerk
van
‘middelgerelateerde
en
verslavingsstoornissen’
als
volgt
(American
Psychiatric
Association,
2013,
p.
658):
“Het hoofdkenmerk van een stoornis in het gebruik van een middel is een cluster van cognitieve, gedragsmatige en somatische symptomen waaruit blijkt dat de betrokkene het middel blijft gebruiken ondanks de significante problemen die dit oplevert.”
Van
den
Brink
(2009)
verwijst
naar
een
toenemende
belangstelling
voor
verslaving
als
hersenziekte
in
de
laatste
decennia.
In
deze
visie
spelen
de
medisch‐biologische
aspecten
een
belangrijke
rol.
Men
legt
hier
namelijk
de
nadruk
op
een
aangeboren
kwetsbaarheid
voor
frequent
gebruik
van
psychoactieve
middelen,
wat
op
zijn
beurt
kan
leiden
tot
moeilijk
terug
te
draaien
veranderingen
in
het
brein
(van
den
Brink,
2009).
Dit
heeft
als
gevolg
dat
een
belangrijk
doel
van
de
behandeling
gericht
moet
zijn
op
het
omkeren
of
compenseren
van
deze
veranderingen
in
het
brein.
Deze
doelstellingen
kunnen
het
best
worden
bereikt
door
medicamenteuze
en
gedragstherapeutische
behandelingen,
en
kunnen
zorgen
voor
een
daling
van
het
middelenmisbruik
en
langere
perioden
van
onthouding.
Bij
de
veronderstelling
dat
verslaving
een
chronische
hersenziekte
is
moet
namelijk
vooral
de
focus
liggen
op
een
controle
en
beheer
van
de
ziekte
in
plaats
van
enkel
en
alleen
de
focus
te
leggen
op
genezing
(Leshner,
1997).
Naast
de
medicamenteuze
behandelingen
wordt
het
belang
van
een
aanhoudende
hulpverlening
in
de
praktijk
alsook
van
psychosociale
ondersteuning
benadrukt.
Met
behulp
van
deze
ondersteuning
kan
de
Quality
of
Life
(QoL)
van
opiaatafhankelijke
personen
verhoogt
worden
(De
Maeyer,
Dekkers
&
Vanderplasschen,
2012).
Verslaving
brengt
zowel
sociale,
lichamelijke
als
psychische
implicaties
met
zich
mee.
Mclellan,
Lewis,
O'Brien,
&
Kleber
(2000)
wijzen
vooral
op
de
sociale
problemen
ten
gevolge
van
verslaving
met
name
criminaliteit,
werkloosheid,
pleegzorg
enzovoorts.
De
hulpverlening
dient
zich
dus
niet
enkel
te
focussen
op
het
voorkomen
en
behandelen
van
de
gezondheidsproblemen
die
verslaving
met
zich
mee
brengt.
Het
is
tevens
een
sociaal
probleem
dat
om
rechtshandhaving
vraagt.
Zo
kunnen
sociale
gevolgen
van
verslaving
variëren
van
geluidsoverlast
en
vandalisme
tot
criminaliteit,
arbeidsverzuim
alsook
huiselijk
geweld,
kindermishandeling
enzovoorts
(van
Hasselt,
2010).
Naast
deze
sociale
implicaties
zijn
er
tevens
lichamelijke
gevolgen
van
verslaving.
Een
voortgezet
gebruik
van
middelen
zorgt
voor
veranderingen
in
het
centrale
zenuwstelsel.
4
Deze
veranderingen
leiden
uiteindelijk
tot
tolerantie,
lichamelijke
afhankelijkheid,
craving,
en
herval
(Cami
&
Farré,
2003).
Middelenmisbruik
brengt
ook
grote
risico’s
met
zich
mee
op
gebied
van
gezondheid.
Zo
loopt
men
bij
intraveneus
gebruik
het
risico
om
allerlei
infecties
van
zeer
uiteenlopende
aard
op
te
lopen.
De
meest
gekende
zijn
het
Hepatitis
B
virus
en
het
human
immunodeficiëntivirus
(HIV)(Van
Limbeek,
Buster
&
Van
Brussel,
1995).
Tevens
kan
verslaving
psychische
gevolgen
met
zich
meebrengen
zoals
schaamte‐
en
schuldgevoelens
(Broekaert
et
al.,
2010).
In
het
volgende
hoofdstuk
wordt
er
dieper
ingegaan
op
opioïdegerelateerde
stoornissen.
Deze
krijgen
een
aparte
categorie
in
de
DSM
V.
1.2
OPIAATAFHANKELIJKHEID
1.2.1 GESCHIEDENIS
Opiaatgebruik
kent
een
rijke
geschiedenis.
Vanaf
de
twaalfde
eeuw
is
in
Europa
in
toenemende
mate
gebruik
gemaakt
van
opium
als
medicijn.
Aan
het
einde
van
de
achttiende
eeuw
werd
opium
gebruikt
als
genotsmiddel
en
deze
gewoonte
werd
snel
verspreid.
Wanneer
het
gaat
over
andere
opiaten
zoals
heroïne
wordt
er
veel
minder
terug
in
de
tijd
gegaan.
Zo
werd
heroïne
gesynthetiseerd
in
1898
en
het
duurde
nog
een
hele
tijd
vooraleer
deze
stof
verboden
werd
(Kerssemakers,
Meerten,
Noorlander
&
Vervaeke
2008).
Toen
deze
opiaten
werden
ontdekt,
gebruikte
men
ze
over
het
algemeen
matig
als
recreatief
genotsmiddel
of
als
medicijn,
bijvoorbeeld
opiumlikeur
tegen
stress.
Het
merendeel
van
opiaatafhankelijke
personen
in
de
laat
19e
eeuw
waren
oudere
blanke
vrouwen
van
de
midden‐
en
hogere
klasse.
De
producten
waren
hen
voorgeschreven
voor
aandoeningen
zoals
menstruatiepijn
en
"vrouwelijke
problemen,"
de
overige
gebruikers
waren
oorlogsinvaliden
en
mensen
met
een
beperking
(Nicaise
et
al.,
2003).
In
de
19e
eeuw
werd
er
naar
hen
gekeken
vanuit
een
zekere
verdraagzaamheid
en
medeleven,
dit
althans
vanuit
de
medische
wereld
(Kauffman,
2003).
Dit
veranderde
echter
aan
het
begin
van
de
20e
eeuw,
als
gevolg
van
de
intrede
van
migranten
uit
Europa
en
China
in
Amerika.
Ze
leefden
in
de
achtergestelde
buurten
en
de
getto’s
waar
reeds
veel
criminaliteit
bestond
(Nicaise
et
al.,
2003).
Het
merendeel
van
de
gebruikers
werden
jonge
mannen
die
in
armoede
leefden
en
vanaf
hun
adolescentie
vaak
hun
toevlucht
zochten
tot
illegale
activiteiten
om
hun
opiaatgebruik
te
kunnen
bekostigen
(Kauffman,
2003).
5
Aan
de
periode
dat
men
opiaten
als
zinvolle
medicijnen
zag
kwam
een
einde
en
men
keek
ernaar
als
gevaarlijke
genotsmiddelen
die
enkel
nog
door
marginale
delen
van
de
bevolking
werden
genuttigd.
Als
antwoord
hierop
kwam
er
in
de
meeste
Westerse
landen
een
drugswetgeving
waarin
werd
opgenomen
dat
men
opiaten
enkel
nog
mocht
gebruiken
wanneer
er
een
wetenschappelijke
of
medische
reden
voor
bestond
(De
Kort,
1997).
Naast
deze
drugwetgeving
ontstond
in
Amerika
tevens
de
methadononderhoudsbehandeling.
Doordat
midden
en
eind
jaren
’60
heroïnegebruik
de
voornaamste
doodsoorzaak
bij
jongvolwassenen
in
New
York
vormde
en
mede
door
het
feit
dat
een
groot
aantal
opiaatafhankelijke
personen
in
gevangenissen
verbleven
door
vele
druggerelateerde
delicten
zocht
men
naar
een
effectieve
behandeling.
Om
deze
reden
werd
de
haalbaarheid
en
doeltreffendheid
van
een
methadon
onderhoudsbehandeling
bestudeerd
(Nicaise
et
al.,
2003).
De
methadononderhoudsbehandeling
werd
in
Europa
geïntroduceerd
in
1960,
eerst
in
Zweden,
dan
in
Nederland,
het
Verenigd
Koninkrijk
en
Denemarken,
zij
het
vaak
in
de
context
van
op
abstinentie
gerichte
programma’s
(Hedrich,
Pirona
&
Wiessing,
2008).
Het
aantal
Europese
landen
die
een
methadononderhoudsbehandeling
in
hun
beleid
opnamen
is
snel
toegenomen
in
de
jaren
´90.
In
2009
ondersteunen
ongeveer
31
Europese
landen
harm
reduction
in
het
drugsbeleid
en
in
de
praktijk.
Ze
voorzien
substitutiebehandelingen
en/of
spuitenruil.
Europa
heeft
een
belangrijke
rol
gespeeld
in
deze
ontwikkeling
en
blijft
belangrijk
voor
de
verdere
ontwikkeling
van
harm
reduction
op
internationaal
niveau
(Cook,
Bridge
&
Stimson,
2010).
Met
de
opkomst
van
HIV
in
1980
werd
er
nieuw
leven
geblazen
in
deze
vorm
van
interventie
door
ze
te
combineren
met
outreachende
modellen.
Outreachend
werken
richt
zich
op
mensen
met
een
complexe
problematiek
en
houdt
sterk
rekening
met
diens
context.
Tevens
verwacht
de
hulpverlener
geen
hulpvraag
van
de
cliënt,
het
zijn
de
hulpverleners
zélf
die
naar
de
cliënt
stappen
(Van
Doorn,
2004).
Tot
op
heden
veroorzaakt
het
illegale
gebruik
van
opiaten
nog
steeds
een
groot
sterfte
aantal
in
Europa.
Men
schat
het
totale
aantal
problematische
opiaatgebruikers
in
Europa
op
1,3
miljoen,
waarvan
de
meerderheid
heroïnegebruikers
zijn
(EMCDDA,
2014).
Opiaatafhankelijke
ouders
vormen
hierin
een
aparte
doelgroep
die
om
specifieke
ondersteuning
vraagt.
In
het
volgende
hoofdstuk
bespreekt
men
de
moeilijkheden
en
risico’s
die
opiaatafhankelijkheid
en
ouderschap
met
zich
meebrengt.
6
1.2.2 OPIAATAFHANKELIJKHEID EN OUDERSCHAP
Wanneer
een
persoon
met
een
drugsverslaving
kampt,
zorgt
dit
niet
alleen
voor
implicaties
voor
onze
samenleving
(zie
1.1)
maar
heeft
dit
ook
een
invloed
op
de
directe
omgeving.
Drugsmisbruik
tijdens
de
zwangerschap
kan
schadelijke
effecten
hebben
op
de
ontwikkeling
van
de
foetus.
Na
de
geboorte
van
het
kind
kunnen
er
neonatale
ontwenningsverschijnselen
optreden
(National
Advisory
Committee
on
Drugs
[NACD],
2011).
Kinderen
die
worden
blootgesteld
aan
drugs
tijdens
de
zwangerschap
lopen
bovendien
een
verhoogd
risico
op
ontwikkelings‐
en
gedragsproblemen
(Jansson,
Montoya,
Schweitzer,
Golden
&
Svikis,
2004).
Kinderen
van
drugsverslaafde
ouders
komen
derhalve
in
een
risicovolle
opvoedingssituatie
terecht
(Vanderplasschen,
Autrique
&
De
Wilde,
2010).
De
ouderlijke
capaciteiten
van
opiaatafhankelijken
staan
onder
druk
omwille
van
een
verscheidenheid
aan
redenen.
Enkele
elementen
die
het
ouderschap
kunnen
beïnvloeden
zijn
middelenmisbruik,
de
eigen
opvoedingsgeschiedenis,
een
chaotische
leefsituatie
en
levensstijl,
psychische
problemen
enzovoorts
(Jansson
&
Velez,
1999).
Drugsverslaving
is
echter
geen
factor
die
goed
ouderschap
in
de
weg
staat.
Het
is
wel
een
feit
waar
rekening
mee
moet
gehouden
worden,
omdat
deze
het
ouderschap
wel
gecompliceerder
maakt
(Marcenko,
Kemp
&
Larson,
2000).
Omwille
van
het
middelenmisbruik
worden
deze
ouders
beperkt
in
het
geven
van
gepaste
zorg
aan
hun
kinderen.
Een
ouder
onder
invloed
is
namelijk
niet
altijd
beschikbaar.
Kinderen
van
opiaatafhankelijke
ouders
hebben
meer
kans
op
het
ervaren
van
diverse
problemen
op
verscheidene
domeinen
in
hun
leven.
Enkele
voorbeelden
hiervan
zijn
problemen
op
gebied
van
geestelijke
gezondheid,
sociale
vaardigheden,
academische
prestaties
alsook
middelenmisbruik.
Naargelang
de
termijn
waarin
een
kind
wordt
blootgesteld
aan
ouderlijk
drugmisbruik
wordt
de
cognitieve
ontwikkeling
van
het
kind
negatief
beïnvloed
(NACD,
2011).
Dit
wil
niet
zeggen
dat
we
ze
als
ongeschikte
ouders
mogen
beschouwen,
al
zeker
niet
wanneer
ze
bereidheid
tonen
tot
aanvaarding
van
hulp
(Adeniji
et
al.,
2010).
Zo
biedt
de
zwangerschaps‐
en
de
perinatale
periode
een
verscheidenheid
aan
kansen
voor
vrouwen
om
even
stil
te
staan
bij
hun
eventuele
behoefte
en/of
verlangen
naar
herstel
alsook
over
de
relatie
met
hun
pasgeborene.
Net
omdat
deze
periode
een
cruciale
ommekeer
kan
betekenen
in
het
leven
van
deze
moeders
en
hun
omgeving
zijn
aangepaste
programma’s
voor
moeder
en
kind
gewenst
(Nardi,
1998).
7
Momenteel
bestaan
reeds
enkele
initiatieven
in
Vlaanderen
om
vroegtijdig
ondersteuning
te
bieden
aan
deze
specifieke
doelgroep,
maar
het
aanbod
blijft
echter
vrij
beperkt.
Enkele
voorbeelden
van
bestaande
initatieven
zijn
onder
meer:
het
KDO
project
(MSOC
Gent)
,
KiDO‐project
(MSOC
Oostende),
OP+
(ADIC),
het
Tipi‐programma
(De
Kiem)
en
Druglink
(CGG
Vagga
Antwerpen)(Masquelin,
2011).
In
hoofdstuk
1.5
wordt
het
ontstaan
en
de
werking
van
het
KDO
project
nader
toegelicht.
Al
deze
hulpverleningsprogramma’s
bevatten
een
medische
component,
een
substitutiebehandeling,
en
dit
in
combinatie
met
psychosociale
begeleiding.
De
medische
component,
de
methadononderhoudsbehandeling,
vormt
zoals
reeds
vermeld
een
belangrijk
hulpmiddel
in
de
strijd
tegen
opiaatafhankelijkheid.
Er
wordt
tot
2/3e
van
de
cliënten
behandeld
met
methadon,
waardoor
het
de
meest
voorgeschreven
substitutiemedicatie
vormt
in
Europa
(EMCDDA,
2014).
In
het
volgende
hoofdstuk
wordt
besproken
wat
methadon
precies
is.
Aansluitend
wordt
de
methadononderhoudsbehandeling
nader
toegelicht.
1.2.3 METHADON
Methadon
is
een
synthetisch
opiaat
met
een
langdurige
werking
(Kauffman,
2003).
Het
opiaat
werd
in
1947
goedgekeurd
als
pijnstiller
door
de
Food
and
Drug
Administration
(FDA).
Vanaf
1950
werd
het
gebruikt
om
de
ontwenningsverschijnselen
van
heroïne
en
andere
opiaten
tegen
te
gaan
(Baxter
et
al.,
2013).
Methadon
wordt
oraal
toegediend
voor
de
behandeling
van
opiaatafhankelijken
en
biedt
een
stabiliteit
van
zo’n
24
tot
36
uur.
Doordat
het
langzaam
vrijkomt
in
het
lichaam
moet
het
slechts
één
keer
per
dag
ingenomen
worden.
Wanneer
er
dagelijks
een
voldoende
dosis
methadon
geboden
wordt,
ervaart
de
cliënt
minder
‘craving’
of
‘verlangen’
naar
drugs.
Kauffman
verwijst
tevens
op
de
vermindering
van
symptomen
die
optreden
bij
druggebruik
en
op
het
voorkomen
van
herval.
Onderzoek
toont
aan
dat
methadon
een
werkzame
stof
is
voor
de
behandeling
van
opiaatafhankelijkheid.
Er
zijn
echter
ook
nadelen
aan
methadon.
Zo
moet
men
aandachtig
zijn
voor
een
te
snelle
opbouw
van
de
methadondosis.
Dit
kan
namelijk
leiden
tot
een
suf,
loom
gevoel
alsook
tot
ademhalingsdepressie.
Enkele
bijwerkingen
van
methadon
zijn
irritatie
van
de
huid
en
constipatie
(Driessen
&
Noorlander,
2004).
Andere
bijwerkingen
die
kunnen
optreden
zijn
gewichtstoename,
depressie,
en
een
afname
van
het
libido
(Winklbaur,
Jagsch,
Ebner,
Thau
&
Fischer,
2008).
8
1.2.4 METHADONONDERHOUDSBEHANDELING
Methadononderhoudsbehandeling
is
de
oudste
vorm
van
de
harm
reduction
behandeling
die
de
verslavingszorg
kent
(Rutten,
2009).
Tevens
is
het
de
standaard
medische
behandeling
voor
opiaatafhankelijkheid
in
de
meeste
landen
(De
Maeyer
et
al.,
2011).
De
basiseffecten
die
van
een
methadononderhoudsbehandeling
verwacht
worden,
volgen
rechtstreeks
uit
de
farmacologische
eigenschappen
van
het
middel.
Wanneer
men
een
vaste
dosis
per
dag
over
lange
termijn
toedient,
kan
men
een
stabiele
plasmaconcentratie
van
opiaten
behouden.
Hierdoor
treden
er
geen
eufore
perioden
op,
maar
ondervindt
de
persoon
geen
hinder
van
afkickverschijnselen
(Balthazar,
De
Ruyver
&
Van
Bouchaute,
1994). De
afwezigheid
van
ontwenningsverschijnselen
zorgt
ervoor
dat
de
persoon
normaal
kan
functioneren
in
de
maatschappij
(Departement
of
Health
and
Human
Services
[DHHS]
,
2002).
Een
methadononderhoudsbehandeling
is
langdurig
van
aard.
Voor
sommigen
zelfs
levenslang.
Het
belangrijkste
aandachtspunt
hierbij
is
dat
de
tijd
van
de
behandeling
individueel
wordt
bepaald
(Kauffman,
2003).
Ook
in
een
rapport
van
de
Aegis
Medical
Systems
(AMS,
2002)
wordt
er
gewezen
op
het
belang
van
een
geïndividualiseerde
behandeling
waarbij
de
duur
van
de
onderhoudsbehandeling
niet
alleen
bepaald
wordt
door
de
hersenfuncties
maar
ook
door
een
aantal
belangrijke
psychosociale
factoren
zoals
omgevingsfactoren,
persoonlijkheidskenmerken,
stress,
enzovoorts.
Kauffman
(2003)
wijst
als
gevolg
hiervan
op
het
nut
van
een
multidisciplinaire
benadering.
Een
methadononderhoudsbehandeling
is
volgens
de
auteur
immers
enkel
effectief
wanneer
deze
gecombineerd
wordt
met
psychosociale
behandeling
waarbij
voortdurende
aandacht
wordt
geschonken
aan
de
medische,
psychologische,
sociale,
omgevings‐,
culturele
en
gedragsmatige
factoren.
Verbrugge
en
de
Jong
(2004)
wijzen
evenzeer
op
het
feit
dat
opiaatafhankelijkheid
vaak
een
zekere
complexiteit
in
problematiek
met
zich
meebrengt.
De
hulpverlening
mag
zich
om
deze
reden
nooit
focussen
op
slechts
één
probleem
van
de
cliënt.
Het
aanpakken
van
de
onderliggende
redenen
waarom
men
gestart
is
met
heroïne
en
de
behandeling
van
de
gevolgen
van
de
afhankelijkheid
die
men
ervaart
kan
pas
beginnen
wanneer
de
persoon
gestabiliseerd
is
op
een
bepaalde
dosis
methadon.
9
Bijgevolg
kan
men
besluiten
dat
een
efficiënte
methadononderhoudsbehandeling
altijd
uit
twee
componenten
bestaat
die
sterk
met
elkaar
in
verbinding
staan,
namelijk
zowel
een
medische
component,
het
toedienen
van
methadon,
als
een
psychosociale
component
waarin
men
therapie
geeft
en
aandacht
schenkt
aan
de
contextuele
factoren
(Van
Beusekom
&
Iguchi,
2001).
Ten
slotte
halen
Best
et
al.
(2010)
het
belang
aan
van
de
continuïteit
van
de
zorg.
Dit
is
een
essentieel
onderdeel
voor
de
doeltreffendheid
van
de
behandeling.
Een
methadononderhoudsbehandeling
heeft
zowel
voordelen
als
nadelen.
Deze
worden
in
het
volgende
hoofdstuk
verduidelijkt.
1.2.4.1 Voor en nadelen van een methadononderhoudsbehandeling
Een
methadononderhoudsbehandeling
heeft
heel
wat
positieve
effecten,
niettemin
bestaan
er
ook
neveneffecten.
Allereerst
worden
de
voordelen
besproken.
Uit
onderzoek
blijkt
dat
de
methadononderhoudsbehandeling
werkzaam
is
in
het
verminderen
van
het
illegale
gebruik
van
opiaten.
Dit
heeft
als
gevolg
dat
het
verschillende
levensdomeinen
van
cliënten
stabiliseert
(DHHS,
2002).
Kauffman
(2003)
bevestigt
dat
methadon
de
ernst
van
de
verslaving
en
druggebruik
vermindert.
Dit
doordat
het
de
cliënt
in
staat
stelt
om
op
een
aanvaardbaar
niveau
in
de
maatschappij
te
functioneren.
Er
vindt
immers
verbetering
plaats
op
verschillende
domeinen
zoals
de
lichamelijke
en
geestelijke
gezondheid
van
de
cliënt.
Verder
biedt
het
ook
mogelijkheden
op
gebied
van
werkgelegenheid,
aangezien
methadon
ervoor
zorgt
dat
de
cliënt
beter
kan
inspelen
op,
en
deelnemen
aan
de
arbeidsmarkt.
Bovendien
ervaart
de
cliënt
doorgaans
succeservaringen
met
betrekking
tot
familierelaties
evenals
een
verbetering
van
de
woon‐
en
leefomgeving.
Doordat
er
een
daling
is
in
het
illegaal
opiaatgebruik
als
gevolg
van
het
methadongebruik
is
er
een
afname
van
druggerelateerde
criminaliteit
op
te
merken
(DHHS,
2002;
Kauffman
2003).
Deze
daling
zorgt
er
ook
voor
dat
het
risico
op
verspreiding
en
oplopen
van
besmettelijke
ziekten
zoals
aids,
aanzienlijk
teruggedrongen
wordt
(Masuda,
Stotts
&
Wilson,
2006).
Tenslotte
zorgt
het
ook
voor
een
beter
verloop
van
de
zwangerschap
(DHHS,
2002).
Wanneer
de
moeder
tijdens
de
zwangerschap
genotsmiddelen
misbruikt,
zorgt
dit
namelijk
voor
allerlei
bijkomende
gezondheidsrisico’s
voor
het
ongeboren
kind,
enkele
hiervan
zijn
prematuriteit,
het
foetaal
alcohol
syndroom
(FAS),
groeiachterstand
enzovoorts
(van
de
Wetering,
Strootker
&
Heida,
2006).
10
Toch
blijft
de
methadononderhoudsbehandeling
controversieel.
Zo
zijn
de
personen
die
deze
behandeling
volgen
volledig
afhankelijk
van
methadon.
Sommige
professionals
zijn
van
mening
dat
het
substitueren
van
de
ene
verslaving
door
een
andere
niet
ethisch
of
therapeutisch
aanvaardbaar
is.
Daarnaast
zorgt
een
langdurige
methadononderhoudsbehandeling
voor
beperkingen
in
de
dagelijkse
activiteiten
(steeds
naar
de
apotheek
voor
dagelijkse
dosis),
en
een
stigma
(Masuda
et
al.,
2006).
Uit
een
onderzoek
van
Smye,
Browne,
Varcoe,
&
Josewski
(2011)
blijkt
namelijk
dat
ongeachte
de
goede
intenties
van
de
hulpverleners,
cliënten
die
dagelijks
of
wekelijks
beroep
doen
voorzieningen
die
aan
harm
reduction
doen,
nog
steeds
stigmatisering
en
discriminatie
ervaren.
“Als je een methadonprogramma volgt, word je door de maatschappij nog steeds niet geaccepteerd als een persoon die zichzelf ‘onder controle’ heeft. Menigmaal zien de potentiële werkgevers, familie en vrienden, en zelfs het individu zelf zich nog steeds als ‘verslaafde’.”
(Järvinen,
2008,
p.
986)
Verder
blijken
er
ook
enkele
kritieken
op
de
kwaliteit
van
de
methadononderhoudsbehandeling
te
bestaan.
Zo
is
er
vaak
geen
compleet
pakket
van
zowel
medische
als
psychosociale
zorg
aanwezig
tijdens
de
behandeling.
De
focus
ligt
dan
op
het
medische
luik
terwijl
de
psychosociale
zorg
beperkt
en
vaak
zeer
vrijblijvend
is
waardoor
mensen
zich
niet
altijd
aangesproken
voelen.
Het
scala
aan
fysieke,
psychische
en
sociale
problemen
van
opiaatafhankelijken
vraagt
echter
om
deze
omvattende
ondersteuning
(De
Maeyer,
Dekkers
&
Vanderplasschen,
2012).
Een
bijkomend
nadeel
van
een
methadononderhoudsbehandeling
is
dat
de
personen
in
behandeling
nog
steeds
afhankelijkheid
ervaren.
Zo
definiëren
vele
van
de
gebruikers
hun
afhankelijkheid
van
methadon
als
even
problematisch
en
pijnlijk
als
de
afhankelijkheid
van
heroïne.
Enerzijds
ervaren
ze
methadon
als
een
soort
‘vangnet’,
anderzijds
zien
ze
dit
ook
als
een
gevaarlijk
opiaat
dat
hen
angst
inboezemt
en
voor
blijvende
afhankelijkheid
zorgt.
Dit
zorgt
voor
een
blijvend
onderscheid
tussen
‘methadongebruikers’
en
‘de
anderen’
(Järvinen,
2008).
Stigmatisering
en
de
daaruit
voortvloeiende
discriminatie
lijken
de
meest
sterke
en
aanhoudende
elementen
die
een
volledige
aanvaarding
van
de
methadononderhoudsbehandeling
in
de
weg
staan
(Joseph,
Stancliff
&
Langrod
1999).
11
1.2.5 METHADON: AFBOUW
Zoals
eerder
vermeld
bestaan
er
verscheidene
negatieve
gevolgen
van
een
methadononderhoudsbehandeling.
Om
die
reden
bestaat
er
een
behandeling
die
de
cliënt
helpt
om
af
te
bouwen.
Het
afbouwen
van
methadon
is
een
proces
dat
geleidelijk
dient
te
gebeuren.
Tijdens
dit
proces
wordt
doorgaans
een
schema
gevolgd,
waarbij
iedere
dag
de
dosering
met
tien
procent
verlaagd
wordt.
Op
die
manier
komt
het
zogenoemde
‘onttrekkingssyndroom’
geleidelijk
tot
stand
(Verbrugge
&
de
Jong,
2004).
In
het
rapport
van
Aegis
Medical
Systems
(2002)
wordt
vermeld
dat
het
onderzoeken
van
de
oprechtheid
en
motivatie
van
de
cliënt
om
af
te
bouwen
van
groot
belang
is,
alsook
of
hij/zij
er
mentaal
en
fysiek
klaar
voor
is.
Timing
is
hier
een
cruciaal
element.
Indien
de
cliënt
beslist
om
vroeger
uit
de
methadononderhoudsbehandeling
te
stappen,
is
het
belangrijk
dat
men
de
kans
op
terugval
evalueert
en
dat
de
cliënt
hier
grondige
redenen
heeft
voor
deze
vroegtijdige
beëindiging
(Joseph
et
al.,
1999).
Er
zijn
meerdere
drempels
te
overwinnen
bij
de
ontwenning
van
methadon.
Een
eerste
obstakel
dat
optreedt
zijn
de
fysieke
en
psychologische
ongemakken.
Wanneer
je
snel
wil
afkicken
van
methadon
veroorzaakt
dit
namelijk
langdurige
fysiologische
klachten
(bijvoorbeeld
misselijkheid,
diarree,
pijn
in
botten).
Uit
ervaringen
van
cliënten
blijken
deze
klachten
zelfs
nog
ernstiger
te
zijn
dan
bij
het
afkicken
van
heroïne.
Ook
psychische
klachten
treden
op,
deze
zijn
voornamelijk
te
wijten
aan
een
intense
angst
gerelateerd
aan
het
ervaren
van
de
ontwenningssymptomen.
Reeds
vooraleer
de
eerste
fysieke
symptomen
optreden
rapporteerden
cliënten
angst
en
zorgen
over
dreigende
pijn
en
mogelijk
lijden
(Masuda
et
al.,
2006).
Verbrugge
&
de
Jong
(2004)
benadrukken
om
deze
redenen
het
belang
van
een
goede
begeleiding
tijdens
dit
proces
van
afbouwen
en
ontwenning.
Ze
leggen
de
klemtoon
op
een
gezond
eetpatroon,
lichamelijke
verzorging,
herstellen
enzovoorts.
Ondanks
deze
gevolgen
bestaat
er
een
grote
mate
van
interesse
voor
de
afbouw
van
methadon
met
als
doel
volledige
abstinentie.
Hierin
spelen
verscheidene
nadelen
van
methadon
een
belangrijke
rol.
Het
is
zo
dat
zowel
hulpverleners
als
gebruikers
vaak
verschillende
visies
over
dit
herstelproces
kunnen
innemen.
In
wat
volgt
worden
er
enkele
visies
verduidelijkt.
12
1.3
HERSTEL
1.3.1 VERSCHILLENDE VISIES OP HERSTEL
Wanneer
men
terugkijkt
in
de
geschiedenis
van
de
verslavingszorg
merkt
men
dat
‘herstel’
niet
altijd
een
prominente
plaats
gekregen
heeft.
Waar
men
zich
vroeger
in
de
hulpverlening
voornamelijk
concentreerde
op
het
verminderen
van
de
schade,
veroorzaakt
door
druggebruik,
zien
we
dat
men
nu
de
focus
ruimer
heeft
gemaakt.
Tegenwoordig
wil
men
een
alomvattende
ondersteuning
bieden
aan
personen
die
herstel
kiezen
als
een
weg
naar
onafhankelijkheid
(Groshkova,
Best
&
White,
2013).
Dit
heeft
gevolgen
voor
het
sociaal
en
politiek
beleid
betreffende
verslaving
alsook
voor
het
klinische
model
in
de
verslavingszorg
(Rakib
et
al.,
2005).
Deze
paradigmaverschuiving
vormt
een
motief
voor
het
opstarten
van
andere
vormen
van
hulpverlening
zoals
outreachend
werken,
recovery
coaching,
enzovoorts
(White,
2008).
In
de
verslavingszorg
bestaat
er
echter
nog
geen
consensus
over
de
definitie
van
herstel
van
ernstige
en
aanhoudende
alcohol‐
en
drugproblemen.
Er
worden
twee
concrete
voorbeelden
van
beschouwingen
over
‘herstel’
besproken.
White
(2007)
definieert
herstel
als
volgt:
“Recovery is the experience (a process and a sustained status) through which individuals, families, and communities impacted by severe alcohol and other drug (AOD) problems utilize internal and external resources to voluntarily resolve these problems, heal the wounds inflicted by AOD‐related problems, actively manage their continued vulnerability to such problems, and develop a healthy, productive, and meaningful life.”
(White,
2007,
p.236).
In
deze
definitie
wordt
benadrukt
dat
herstel
een
‘proces’
is
en
dat
de
ondersteuning
bij
problemen
zoals
alcohol‐
en
drugsverslaving
een
voortdurende
inspanning
vergt
om
herstel
op
lange
termijn
te
bereiken
(Finney,
Humphreys
&
Moos,
1995).
Doordat
de
definitie
aandacht
schenkt
aan
de
steunfiguren
uit
de
omgeving
overstijgt
deze
de
traditionele
focus
op
het
individu.
Op
die
manier
wordt
de
klemtoon
gelegd
op
de
onderlinge
verbondenheid
tussen
het
individu,
de
familie
en
de
gemeenschap
(Granfield
&
Cloud,
2008).
Familie
en
andere
steunfiguren
uit
de
omgeving
spelen
vaak
een
cruciale
rol
en
zouden,
indien
van
belang
voor
de
cliënt,
een
pertinente
plaats
moeten
krijgen
in
het
herstelverhaal
(Shepherd,
Boardman
&
Slade,
2008).
Het
is
belangrijk
dat
zowel
innerlijke
als
omgevingsaspecten
een
rol
spelen
in
het
herstelproces.
Granfield
&
Cloud
(2008)
hebben
het
hier
over
‘herstel
kapitaal’ waar
later
nog
op
zal
worden
teruggekomen.
13
The
Betty
Ford
Institute
(BFI)
(2007)
definieert
herstel
als
volgt:
“Recovery from substance dependence is a voluntarily maintained lifestyle characterized by sobriety, personal health, and citizenship.”
(BFI,
2007,
p.222).
In
de
definitie
van
BFI
(2007)
wordt
onder
meer
de
nadruk
gelegd
op
‘sobriety’,
een
term
die
verwijst
naar
onthouding
van
alcohol
en
alle
andere
niet
voorgeschreven
drugs.
Uit
een
onderzoek
van
Laudet
(2007)
blijkt
dat
mensen
die
zich
in
het
proces
van
herstel
bevinden,
deze
term
over
het
algemeen
definiëren
als
‘totale
abstinentie’.
Herstel
gaat
echter
over
veel
meer
dan
alleen
onthouding.
Het
wordt
ervaren
als
een
soort
van
‘nieuw
leven’,
een
continu
proces
van
groei,
persoonlijke
ontwikkeling
en
het
herontdekken
van
jezelf
(Laudet,
2007).
Een
tweede
belangrijk
begrip
volgens
het
BFI
verwijst
naar
‘personal
health’.
Persoonlijke
gezondheid
wijst
op
een
betere
persoonlijke
levenskwaliteit
die
wordt
beïnvloed
door
verscheidene
factoren
zoals
lichamelijke
en
psychische
gezondheid.
Wanneer
de
twee
definities
met
elkaar
vergeleken
worden
zien
we
dat
White
(2007),
in
overeenstemming
met
Laudet
(2007),
oog
heeft
voor
de
ontwikkeling
van
een
gezond,
productief
en
zinvol
leven.
Herstel
is
echter
volgens
deze
benadering
veel
meer
dan
enkel
een
veranderd
patroon
van
AOD‐gebruik.
De
klemtoon
ligt
op
vooruitgang
en
niet
op
perfectie.
Deze
vooruitgang
kan
men
weerspiegeld
zien
in
interne
veranderingen
(bijvoorbeeld
nieuwe
kennis,
waarden,
denkpatronen)
of
in
externe
veranderingen
(dagelijkse
rituelen,
veranderingen
in
de
interpersoonlijke
relaties
met
name
met
familie
en
vrienden,
enzovoorts).
Met
gezond
wordt
een
verbetering
bedoeld
van
de
kwaliteit
van
leven,
lichamelijke
en
emotionele
gezondheid
en
een
verbetering
van
iemands
familiale
en
sociale
relaties.
Met
productief
wijst
White
op
het
feit
dat
men
door
verandering
van
gedrag,
in
plaats
van
schade
te
brengen,
een
bijdrage
kan
leveren
aan
de
gemeenschap.
Die
bijdrage
aan
de
gemeenschap
krijgt
ook
een
plaats
in
de
definitie
van
het
BFI.
Het
begrip
‘citizenship’
verwijst
naar
burgerschap
en
naar
leven
met
respect
voor
de
mensen
om
je
heen
en
naar
het
opnemen
van
verantwoordelijkheden
en
dergelijke
(BFI,
2007).
De
definitie
van
White
(2007)
biedt,
in
vergelijking
met
de
definitie
van
BFI,
een
bredere
kijk
op
het
begrip
‘herstel’.
Zo
toont
White
met
het
begrip
‘zinvol’
aan
dat
men
dankzij
herstel
zijn
leven
ziet
als
iets
van
persoonlijke
waarde.
Het
definiëren
van
wat
betekenisvol
en
bevredigend
is
in
het
leven
is
iets
dat
enkel
en
alleen
gebeurt
door
de
persoon
zélf
(Shepherd
et
al.,
2008).
White
legt
tevens
sterk
de
nadruk
op
de
‘ervaring’
van
herstel
en
hiermee
ook
op
het
zeer
persoonlijke
karakter
hiervan,
dat
gekleurd
wordt
door
leeftijd,
geslacht,
etniciteit,
culturele
achtergrond,
seksuele
geaardheid
en
religie.
14
Door
ervaring
als
centraal
begrip
te
beschouwen,
onderstreept
men
de
rol
van
diegenen
die
het
herstelproces
beleven,
alsook
de
mensen
uit
diens
omgeving,
en
niet
het
perspectief
van
de
professionals.
In
dit
hoofdstuk
werden
twee
concrete
voorbeelden
aangekaart
van
zienswijzen
op
herstel.
Met
deze
voorbeelden
wordt
aangetoond
dat
ondanks
de
gemeenschappelijke
elementen
die
terugkomen
in
de
definities,
er
toch
een
verschil
is
in
de
opvattingen
over
herstel.
Zo
legt
White
(2007)
meer
de
nadruk
op
het
zeer
persoonlijke
karakter
van
herstel.
Uiteraard
geeft
dit
slechts
een
schets
van
de
verschillende
visies
die
kunnen
ontstaan.
Men
kan
verschillende
visies
over
herstel
echter
ook
onderverdelen
in
grotere
categorieën
met
name
‘persoonlijk
herstel
’
en
‘klinisch
herstel’.
1.3.2 KLINISCH VERSUS PERSOONLIJK HERSTEL
Er
zijn
verschillende
manieren
om
naar
herstel
te
kijken.
De
manier
waarop
we
naar
herstel
kijken
bepaalt
ook
voor
een
groot
stuk
hoe
we
naar
mensen
kijken
die
een
behandeling
volgen
of
gevolgd
hebben.
Twee
verschillende
visies
hierop
zijn
‘klinisch
herstel’
en
‘persoonlijk
herstel’.
Deze
eerste
visie
is
eerder
gericht
op
het
wegnemen
van
eventuele
beperkingen
en
symptomen
bij
personen
in
behandeling,
terwijl
de
tweede
visie
vertrekt
vanuit
het
unieke
en
persoonlijke
aspect
van
herstel.
1.3.2.1 Klinisch herstel
Klinisch
herstel
is
ontstaan
vanuit
de
vakliteratuur
en
richt
zich
op
aanhoudende
abstinentie
en
op
het
volledige
herstel
van
functioneren.
Dit
plaatst
het
begrip
‘herstel’
binnen
een
ziektekader
waarbij
het
hoofdkenmerk
is
dat
herstel
bij
elk
individu
volgens
hetzelfde
stramien
verloopt
(Slade,
Amering
&
Oades,
2008).
Klinisch
herstel
betreft
de
inspanningen
van
psychiaters,
psychologen
en
alle
overige
hulpverleners
die
erop
gericht
zijn
om
de
symptomen
te
verlichten
of
weg
te
nemen
en
mensen
te
genezen
(van
der
Stel,
2012).
De
meeste
klinische
interventies,
vooral
diegene
gericht
op
chronische
aandoeningen
en
problemen
die
gerelateerd
zijn
aan
de
volksgezondheid,
worden
niet
alleen
geëvalueerd
op
de
effectiviteit
van
het
verminderen
of
wegnemen
van
de
symptomen,
maar
ook
voor
hun
effecten
op
ziekte‐gerelateerde
kosten
voor
het
individu
en
voor
de
samenleving.
Het
is
belangrijk
dat
mogelijke
oorzaken
en
consequenties
ook
worden
aangepakt
daar
enkel
en
alleen
het
wegnemen
van
het
middelenmisbruik
tot
een
minder
gunstig
vooruitzicht
zal
leiden
(McLellan,
McKay,
Forman,
Cacciola,
&
Kemp,
2005).
15
Deze
holistische
benadering
is
belangrijk,
omdat
de
persoon
geholpen
wordt
op
verscheidene
vlakken
om
uiteindelijk
tot
een
verbetert
emotioneel,
fysiek
en
sociaal
welzijn
te
komen
(Breslin,
Reed
&
Malone,
2003).
Het
voornaamste
doel
van
klinische
interventies
is
vaak
het
reduceren
van
alcohol‐
en
drugsgebruik,
maar
er
moet
beklemtoond
worden
dat
dit
zelden
volstaat
voor
de
verwezenlijking
van
andere
belangrijke
doelstellingen.
Voorbeelden
hiervan
zijn
een
verbetering
van
persoonlijke
gezondheid
en
sociaal
functioneren
alsook
op
langere
termijn
een
vermindering
van
de
bedreiging
van
de
volksgezondheid
en
het
algemene
veiligheidsgevoel
(McLellan
et
al.,
2005).
Persoonlijk
herstel
focust
zich
meer
op
het
persoonlijke
karakter
van
herstel.
1.3.2.2 Persoonlijk herstel
Persoonlijk
herstel
vertrekt
vanuit
het
perspectief
van
de
betrokkenen
zelf.
Het
gaat
erom
dat
mensen
hun
verslaving
weten
te
plaatsen
(van
der
Stel,
2012).
Ze
gaan
actief
zelf
op
zoek
naar
wat
voor
hen
in
het
leven
belangrijk
is
(zingeving),
wie
ze
zijn
of
willen
zijn
(identiteit),
welke
doelen
ze
willen
nastreven
en
gaan
op
die
manier
voor
zichzelf
hoop
op
verandering
creëren
(Shepherd
et
al.,
2008;
van
der
Stel,
2012).
Persoonlijk
herstel
kan
een
belangrijke
drijfveer
zijn
bij
klinisch
herstel.
Men
kan
namelijk
een
behandeling
zeer
moeilijk
uitvoeren
wanneer
de
betrokkenen
hier
niet
met
volle
overtuiging
aan
meewerken
(van
der
Stel,
2012).
Best
et
al.
(2010)
wijzen
op
het
feit
dat
het
individu
dé
centrale
actor
is
in
het
herstelproces.
Verder
halen
ze
het
belang
van
empowerment,
hoop
en
kracht
aan,
als
belangrijke
voorspellers
van
een
duurzame
recovery.
Zo
spelen
verschillende
thema’s
een
centrale
een
rol
binnen
persoonlijk
herstel
waaronder
empowerment,
groeiend
zelfvertrouwen,
zelfwaardering
en
een
veranderde
zelfperceptie.
Ook
de
gemeenschap
en
‘peer
learning’
spelen
hierin
een
belangrijke
rol,
wat
ontbreekt
bij
de
klinische
benadering.
Persoonlijk
herstel
is
een
continu
en
dynamisch
proces
van
verandering
(Best
et
al.,
2010).
Een
belangrijke
drijvende
kracht
achter
het
succes
van
persoonlijk
herstel
is
‘herstel
kapitaal’
(Granfield
&
Cloud,
2008).
16
1.3.2.3 ‘Herstel kapitaal’ Met
de
benadrukking
van
herstel
als
een
proces
(zie
1.3.1)
verwijst
‘herstel
kapitaal’
naar
het
scala
aan
elementen
die
een
impact
kunnen
hebben
op
dit
proces.
Het
begrip
is
een
toepassing
van
het
begrip
‘sociaal
kapitaal’,
afkomstig
uit
de
sociologie.
Granfield
&
Cloud
(2001)
pasten
dit
begrip
toe
binnen
de
verslavingsproblematiek.
Ze
stellen
dat
er
mogelijks
minder
ingrijpende
vormen
van
behandeling
nodig
zijn
voor
diegene
die
beschikken
over
‘sociaal
kapitaal’.
Dit
begrip
duidt
echter
niet
alleen
op
de
sociale
hulpbronnen
waarop
het
individu
beroep
kan
doen
in
moeilijke
tijden
(de
ouders,
familie,
vrienden).
Het
impliceert
ook
engagement
vanuit
de
persoon
zelf
alsook
een
zekere
inzet
voor
de
gemeenschap
(Granfield
&
Cloud).
In
het
artikel
van
White
&
Cloud
(2008)
worden
drie
soorten
van
‘herstel
kapitaal’
aangehaald
waaronder
als
eerste
‘persoonlijk
herstel
kapitaal’.
Hieronder
valt
zowel
‘fysiek‐’
als
‘menselijk
kapitaal’.
Hiermee
wordt
eerst
en
vooral
de
lichamelijke
gezondheid,
financiële
aspecten,
ziekteverzekering,
onderdak,
kleding,
voeding
en
vervoer
bedoeld.
‘menselijk
kapitaal’
wijst
dan
weer
op
de
persoonlijke
waarden
van
het
individu,
samen
met
zijn
kennis,
onderwijs‐
en
beroepsvaardigheden,
probleemoplossend
vermogen,
eigenwaarde,…
Een
tweede
soort
herstel
kapitaal
is
‘familiaal
en
sociaal
kapitaal’.
Dit
omvat
intieme
relaties,
familie
en
verwantschappen
en
de
sociale
relaties.
Deze
vorm
van
herstel
kapitaal
wordt
bepaald
door
de
bereidheid
van
de
partners
en
familieleden
om
ondersteuning
te
bieden
aan
de
persoon
in
behandeling
en
door
de
toegang
en
connecties
met
traditionele
instellingen
zoals
school,
werk
en
andere
maatschappelijke
organisaties.
Als
laatste
halen
White
&
Cloud
(2008)
‘herstel
kapitaal
van
de
gemeenschap’
aan.
Dit
omvat
de
houding
van
de
gemeenschap,
het
beleid
en
hulpmiddelen
die
direct
gerelateerd
zijn
aan
herstel
om
de
strijd
tegen
alcohol‐
en
drugsproblemen
te
bevorderen.
Enkele
voorbeelden
hiervan
zijn:
actieve
inspanningen
van
de
gemeenschap
om
het
stigma
rond
‘verslaving’
te
verminderen
en
het
bevorderen
van
de
toegankelijkheid
van
hulpmiddelen
binnen
de
verslavingszorg.
Samenvattend
vormt
herstel
kapitaal
een
ondersteuning
voor
problemen
die
bij
herstelkunnen
optreden
zoals
onvoldoende
motivatie
om
AOD
gebruik
te
veranderen,
emotioneel
leed,
groepsdruk,
interpersoonlijke
conflicten
en
andere
situaties
die
risico’s
op
herval
opleveren
(White
&
Cloud,
2008).
17
Onderzoekers
Laudet,
Becker
&
White
(2009)
verwijzen
in
hun
artikel
naar
het
verband
tussen
herstel
en
QoL.
Uit
hun
onderzoek
blijkt
namelijk
dat
een
hoge
tevredenheid
van
QoL
in
verbinding
zou
staan
met
een
langere
termijn
van
onthouding.
Om
deze
reden
benadrukken
de
auteurs
het
belang
van
onderzoek
naar
tevredenheid
van
QoL
bij
opiaatafhankelijken.
Tevens
tonen
Stark
&
Cambell
(1991)
in
hun
onderzoek
aan
dat
één
van
de
grootste
motivaties
van
opiaatafhankelijken
om
een
methadononderhoudsbehandeling
te
volgen
een
betere
QoL
is.
In
het
volgende
hoofdstuk
wordt
het
QoL
concept
nader
omschreven
en
wordt
het
verband
gelegd
tussen
QoL
en
opiaatafhankelijkheid.
1.4
QUALITY
OF
LIFE
1.4.1 Historiek en concept
De
oorsprong
van
‘Quality
of
Life’
(QoL)
ligt
in
de
sociologie,
maar
actueel
wordt
QoL
algemeen
toegepast
in
verscheidene
disciplines
(Mandzuk
&
McMillan,
2005).
Het
concept
wordt
onder
meer
gebruikt
in
de
psychologie,
economie,
milieuwetenschappen
en
krijgt
een
prominente
plaats
in
de
medische
wereld
(Costanza
et
al.,
2007).
Zo
wordt
er
in
de
gezondheidszorg
verwezen
naar
Health
Related
Quality
of
Life
(HRQOL)
(Derrett,
Paul
&
Morris,
1999).
Wanneer
men
kijkt
naar
de
geschiedenis
van
het
concept
QoL
zien
we
dat
de
belangstelling
hiervoor
gegroeid
is
vanuit
drie
elementaire
bronnen.
Vooraleerst
kwam
er
een
verschuiving
in
het
denkbeeld
dat
men
voor
een
verbetering
van
de
levenskwaliteit
in
zijn
geheel
zich
enkel
moet
focussen
op
wetenschappelijke,
medische
en
technologische
vooruitgang.
Men
kwam
tot
het
inzicht
dat
er
allerlei
bijkomende
factoren
en
interacties
hierin
een
belangrijke
rol
spelen.
Voorbeelden
hiervan
zijn
persoonlijke,
familiale
en
omgevingsfactoren
alsook
elementen
die
een
rol
spelen
bij
het
maatschappelijk
welzijn,
eigen
waarden
en
percepties.
Het
leek
ook
een
logische
stap
als
gevolg
van
de
normalisatiebeweging,
waarbij
aan
‘community‐based
services’
gevraagd
wordt
om
de
‘waarde’
van
een
individu
in
de
maatschappij
in
kaart
te
brengen.
Tevens
is
het
een
gevolg
van
de
nadruk
op
‘empowerment’
van
de
burger
en
diens
rechten.
Hierbij
ligt
de
nadruk
op
‘personal
outcomes’
alsook
op
zelfbeschikking
(Verdugo,
Schalock,
Keith
&
Stancliffe,
2005).
Ondanks
het
feit
dat
QoL
een
veelgebruikt
concept
is,
ontstaan
er
tot
op
vandaag
nog
vaak
onduidelijkheden
over
de
definiëring
van
dit
begrip
(Mandzuk
&
McMillan,
2005).
18
Zo
worden
er
vaak
meerdere
interpretaties
toegekend
aan
QoL
(Haas,
1999).
Volgens
Dijkers
(2007)
is
er
geen
nood
aan
een
universeel
aanvaarde
definitie
van
QoL.
De
auteur
benadrukt
het
feit
dat
we
ons
voortdurend
bewust
moeten
zijn
dat
er
vele
verschillende
betekenissen
aan
het
begrip
QoL
kunnen
worden
toegekend.
Waar
men
het
wel
over
eens
is,
is
dat
QoL
een
multidimensioneel
en
subjectief
begrip
is
(Costanza
et
al.,
2007).
1.4.2 KENMERKEN
Cummins
(2005,
p.
700)
haalt
in
zijn
artikel
aan
dat
QoL
onder
te
verdelen
is
in
vier
principes.
Deze
houden
in
dat
QOL
kan
worden
opgevat
als
een
begrip
dat:
“(1) multidimensioneel is en beïnvloed wordt door persoonlijke en omgevingsfactoren en interacties, (2) dezelfde elementen bevat voor iedereen, (3) zowel subjectieve als objectieve elementen bevat en (4) wordt versterkt door zelfbepaling, hulpmiddelen, doelen in het leven en een gevoel van verbondenheid.”
Bijgevolg
mag
QoL
niet
worden
gedefinieerd
in
termen
van
ofwel
zijn
objectieve
ofwel
zijn
subjectieve
componenten.
Beide
zijn
waardevolle
indicatoren
van
de
levenskwaliteit.
Bovendien
bestaat
er
gewoonlijk
een
zwakke
relatie
tussen
deze
elementen.
Zo
kunnen
mensen
hun
QoL
als
goed
beoordelen
terwijl
objectieve
elementen
wijzen
op
een
eerder
slechte
QoL.
Om
deze
reden
is
het
belangrijk
dat
beide
worden
gemeten
om
de
algemene
levenskwaliteit
te
kunnen
bepalen
(Cummins,
2000).
QoL
bestaat
dan
uit
de
relatie
van
objectieve
menselijke
behoeften
en
persoonlijke
opvattingen
over
het
subjectief
welzijn.
Wanneer
men
zowel
de
objectieve
als
de
subjectieve
componenten
opneemt
in
de
beoordeling
krijgt
men
een
meer
compleet
en
bruikbaar
beeld
van
QoL
(Costanza
et
al.,
2007).
Actueel
wordt
het
QoL‐begrip
gebruikt
als
een
sociale
constructie
met
als
hoofddoel
een
verbetering
teweeg
brengen
in
het
welzijn
van
de
persoon.
Het
wordt
echter
voor
meerdere
zaken
gebruikt.
Zo
is
QoL
een
sensibiliserend
begrip
dat
als
een
soort
van
gids
kan
dienen
voor
de
hulpverlening.
Het
geeft
het
ons
een
beeld
van
het
perspectief
van
het
individu,
met
inbegrip
van
diens
omgeving.
Bovendien
zorgt
het
voor
verstrekken
van
een
kader
om
op
die
manier
QoL
te
kunnen
conceptualiseren,
kwantificeren
alsook
toepassen
(Schalock,
2004).
Tenslotte
is
QoL
een
dynamisch
gegeven,
en
moet
bijgevolg
gezien
worden
als
een
construct
in
voortdurende
verandering
(Allison,
Locker
&
Feine,
1997;
Mandzuk
&
McMillan,
2005).
19
Zoals
reeds
vermeld
wordt
er
in
de
medische
sector
veelvuldig
onderzoek
gevoerd
naar
QoL,
dit
voornamelijk
bij
patiënten
die
chronisch
ziek
zijn.
Hun
perspectief
over
QoL
krijgt
een
belangrijke
plaats
in
het
proces
en
de
evaluatie
van
behandeling.
Binnen
de
verslavingszorg
is
de
aandacht
voor
het
QoL
begrip
echter
nog
zeer
gering,
wat
opmerkelijk
is
gezien
het
chronische
karakter
van
verslaving
(De
Maeyer,
2010).
In
het
volgend
hoofdstuk
wordt
hier
dieper
op
ingegaan.
1.4.3 QOL EN OPIAATAFHANKELIJKHEID
Het
QoL
concept
werd
eerst
toegepast
in
de
medische
praktijk.
Men
wou
behandelingen
voor
kanker
evalueren
alsook
het
welzijn
van
deze
patiënten.
Drugs‐
en
alcoholmisbruik
heeft,
net
zoals
andere
chronische
ziekten,
een
aanzienlijke
invloed
op
QoL
(Winklbaur
et
al.,
2008).
Het
denkbeeld
van
verslaving
als
chronische
ziekte
is
pas
laat
gekomen,
zoals
eerder
vermeld,
en
om
deze
reden
is
het
QoL
concept
in
de
verslavingszorg
relatief
onderontwikkeld
(Laudet,
2011).
Tot
in
de
jaren
90
werd
er
slechts
in
beperkte
mate
het
verband
gelegd
tussen
QoL
en
de
verslavingszorg
(Sanders,
Egger,
Donovan,
Tallon,
&
Frankel,
1998).
Sinds
2000
is
hier
verandering
in
gekomen
en
groeide
de
interesse
in
het
verband
tussen
QoL
en
verslaving
(De
Maeyer,
2010).
Zo
zijn
er
reeds
een
aantal
zaken
geweten
over
QoL
en
opiaatafhankelijkheid.
Opiaatafhankelijkheid
zorgt
voor
aanzienlijke
problemen
op
gezondheids‐
en
sociaal
gebied.
Uit
verscheidene
kwantitatieve
studies
komt
naar
voren
dat
opiaatafhankelijken
op
verschillende
levensdomeinen
een
lagere
QoL
hebben
in
vergelijking
met
de
algemene
bevolking
(De
Maeyer
et
al.,
2011).
De
QoL
van
opiaatafhankelijke
personen
is
het
meest
vergelijkbaar
met
die
van
personen
met
psychiatrische
problemen
(Millson
et
al.,
2004).
Er
werd
door
De
Maeyer
(2010)
onderzoek
gedaan
naar
de
QoL
van
personen
die
tussen
de
vijf
en
10
jaar
geleden
een
methadononderhoudsbehandeling
begonnen
zijn.
Enkele
resultaten
hiervan
tonen
de
grootste
tevredenheid
met
levensdomeinen
als
‘veiligheid’
en
‘betekenisvolle
perspectieven’.
Aan
dit
laatste
domein
kennen
ze
de
hoogste
score
toe.
Dit
wijst
op
het
feit
dat
de
respondenten
een
gevoel
van
tevredenheid
ervaren
bij
hun
toekomstplannen
en
levensdoelen.
Het
minst
tevreden
zijn
deze
respondenten
over
hun
familiale
relaties
alsook
over
hun
financiële
situatie
(De
Maeyer
et
al.,
2011).
Evenzeer
werd
een
lage
QoL
score
opgemerkt
voor
de
‘leefsituatie’
en
‘realiseren
van
hun
levensdoelen’.
De
respondenten
ervaren
een
positief
gevoel
bij
het
stellen
van
levensdoelen,
maar
schatten
hun
kansen
laag
in
wanneer
het
gaat
over
het
effectief
bereiken
van
deze
doelen.
20
In
vergelijking
met
andere
domeinen
leggen
relatief
weinig
personen
uit
de
studie
van
De
Maeyer
(2010)
het
verband
tussen
een
lage
QoL
en
hun
gezondheid.
Enerzijds
toont
dit
aan
dat
een
methadononderhoudsbehandeling
effectief
is
voor
het
reduceren
van
gezondheidsproblemen.
Anderzijds
is
dit
een
bevestiging
dat
we
verder
moeten
kijken
dan
enkel
naar
gezondheidsgerelateerde
aspecten
van
QoL
(De
Maeyer).
Uit
verder
onderzoek
van
De
Maeyer
(2010)
blijkt
het
belang
van
sociale
integratie,
psychosociaal
welzijn,
betekenisgeving,
en
onafhankelijkheid
als
elementen
voor
een
goede
QoL
van
opiaatafhankelijke
personen.
De
aanwezigheid
van
ondersteunende
relaties
is
één
van
de
belangrijkste
thema’s
dat
aan
bod
komt
in
de
studie
van
De
Maeyer
(2010).
Men
moet
voldoende
aandacht
besteden
aan
de
sociale
relaties
van
de
personen
in
behandeling.
Ook
Shepherd,
et
al.
(2008)
wijzen
op
het
belang
van
steunfiguren
uit
de
omgeving
in
het
herstelproces.
Uit
de
studie
van
De
Maeyer
blijkt
dat
deze
sociale
contacten
vaak
ontbreken
in
het
leven
van
opiaatafhankelijke
individuen.
Dit
is
niet
zo
vanzelfsprekend
gezien
het
stigma
waar
opiaatafhankelijken
vaak
mee
kampen
(Link,
Yang,
Phelan
&
Collins,
2004).
Een
positief
zelfbeeld
en
een
evenwichtig
psychosociaal
welzijn
blijken
tevens
belangrijke
componenten
als
basis
voor
een
goede
QoL
(De
Maeyer,
2010).
Psychologische
problemen
hebben
de
sterkste
negatieve
invloed
op
de
QoL
van
de
respondenten.
Evenzeer
zorgt
het
nemen
van
medicatie
om
deze
psychologische
klachten
tegen
te
gaan
voor
een
sterke
negatieve
impact
op
QoL.
Hieruit
blijkt
het
belang
voor
het
vroegtijdig
opmerken
van
psychologische
problemen
en
aandacht
voor
de
comorbiditeit
die
kan
optreden
voor
en
tijdens
het
uitvoeren
van
een
methadononderhoudsbehandeling
(De
Maeyer).
Een
betekenisvol
leven
wordt
tevens
aangehaald
als
één
van
de
meest
belangrijke
elementen
voor
een
goede
QoL.
Zich
nuttig
voelen
en
iets
teruggeven
aan
de
samenleving
brengt
positieve
gevoelens
en
een
hogere
QoL
met
zich
mee.
Een
laatste
veelvuldig
vernoemd
element
is
onafhankelijkheid.
Dit
beperkt
zich
niet
alleen
tot
onafhankelijkheid
van
drugs,
maar
wijst
tevens
op
financiële
onafhankelijkheid
alsook
onafhankelijkheid
van
een
partner
(De
Maeyer,
2010).
De
afhankelijkheid
van
methadon
is
zeer
ambivalent.
Langs
de
ene
kant
zorgt
methadon
voor
meer
financiële
vrijheid
alsook
voor
meer
controle
in
hun
heroïnegebruik.
Langs
de
andere
kant
wordt
deze
afhankelijkheid
vervangen
door
een
nieuwe
afhankelijkheid,
namelijk
deze
van
methadon
(De
Maeyer).
21
Tenslotte
toont
deze
studie
aan
dat
een
multidisciplinaire
en
langdurige
ondersteuning
belangrijk
is
om
hun
QoL
te
verbeteren.
Er
wordt
benadrukt
dat
methadon
wel
helpt
voor
de
participatie
in
de
samenleving
en
om
hun
situatie
te
stabiliseren
maar
dat
de
neveneffecten
zoals
afhankelijkheid
hun
QoL
op
negatieve
wijze
beïnvloeden.
Heden
wordt
nog
steeds
te
weinig
onderzoek
gevoerd
naar
QoL
en
opiaatafhankelijkheid
(De
Maeyer,
2010).
Laudet
(2011)
beschrijft
in
haar
artikel
dat
opiaatafhankelijken
vooral
hulp
zoeken
om
aan
de
negatieve
gevolgen
van
hun
gebruik
te
ontsnappen
om
die
manier
een
betere
QoL
te
krijgen.
Dit
heeft
als
gevolg
dat
de
focus
in
de
verslavingszorg
meer
zou
moeten
liggen
op
verbetering
van
de
QoL
van
het
individu
in
plaats
van
te
streven
naar
totale
onthouding.
Wanneer
het
individu
een
tevredenheid
van
zijn/haar
QoL
ervaart
ziet
men
namelijk
dat
dit
positief
correleert
met
de
termijn
van
abstinentie
(Laudet).
Het
verband
tussen
gezondheidsgerelateerde
elementen
en
QoL
wordt
nog
te
vaak
gelegd
volgens
De
Maeyer
(2010).
Een
hulpverleningsvorm
die
de
problemen
van
opiaatafhankelijken
op
alle
levensdomeinen
wil
aanpakken
is
het
KDO
project
(Vandensteen,
Traen,
Aelvoet
&
Van
Bouchaute,
2011).
Zij
richten
zich
tot
een
specifieke
doelgroep
binnen
deze
opiaatafhankelijken,
met
name
opiaatafhankelijke
ouders
(1.2.2).
In
wat
volgt
worden
het
ontstaan,
de
werking
alsook
de
doelstellingen
nader
toegelicht.
1.5
KDO
PROJECT
1.5.1 Ontstaan en concept
Het
KDO
project
is
een
project
opgestart
vanuit
het
Medisch
Sociaal
Opvangcentrum
(MSOC)
te
Gent
in
2008
om
ondersteuning
te
bieden
aan
drugsverslaafde
ouders
en
zwangere
vrouwen.
Het
project
wordt
gesubsidieerd
door
het
Federaal
Fonds
ter
bestrijding
van
de
verslavingen
en
bestaat
uit
één
hoofdbegeleidster,
één
begeleidster
die
bij
enkele
gezinnen
mee
ondersteuning
biedt
alsook
een
verslavingsarts.
Het
project
wil
toekomstige
opvoedingsproblemen
voorkomen
(Vandensteen
et
al.,
2011).
Men
had
namelijk
geconstateerd
dat
zodra
drugsverslaafde
personen
ouders
werden,
zij
meer
en
meer
afstand
namen
van
het
reguliere
hulpverleningsnetwerk.
Hoofdreden
hiervoor
is
de
angst
dat
wanneer
vernomen
wordt
dat
ze
én
moeder
én
verslaafd
zijn,
ze
gescheiden
zullen
worden
van
hun
kind
(Vanderplasschen
et
al.,
2002).
22
Vele
moeders
zijn
terughoudend
in
hun
bereidheid
om
in
behandeling
te
treden,
dit
uit
angst
voor
stigmatisering.
Men
vreest
dat
ze
het
label
‘ongeschikte
moeder’
toegekend
krijgen
vanwege
hun
druggebruik.
Vroege
deelname
aan
een
behandeling
zorgt
echter
voor
een
goede
bescherming
van
moeder
en
kind
en
is
dus
van
groot
belang
(Baker
&
Carson,
1999).
Wanneer
de
moeder
tijdens
de
zwangerschap
genotsmiddelen
misbruikt
kan
dit
ernstige
medische
gevolgen
hebben
voor
het
kind
zoals
het
foetaal
alcohol
syndroom
(FAS),
prematuriteit,
groeiachterstand
enzovoorts
(van
de
Wetering
et
al.,
2006).
Zoals
reeds
vermeld
zijn
er
een
aantal
factoren,
rechtstreeks
of
onrechtstreeks
verbonden
met
het
druggebruik,
die
het
ouderschap
kunnen
bemoeilijken.
Zo
neemt
het
druggebruik
vaak
een
centrale
plaats
in
waardoor
de
opvoeding
en
zorg
voor
de
kinderen
meer
naar
de
achtergrond
verdwijnt
(Vanderplasschen,
Autrique
&
De
Wilde,
2010).
Dit
kan
een
aantal
consequenties
hebben
zijnde
een
verminderde
aanwezigheid
en
betrokkenheid,
onveilige
leefomgeving,
gebrek
aan
hygiëne,
een
chaotische
manier
van
leven
alsook
een
wisselvallige
gemoedsstemming
(Barnard
&
McKegany,
2004).
Om
deze
reden
is
het
belangrijk
dat
men
voor
het
verlichten
van
de
complexe
problematiek
die
samenhangt
met
drugsgebruik
en
zwangerschap
een
holistische
methode
hanteert.
Deze
blijken
uit
onderzoek
het
meest
succesvol
te
zijn
(Adeniji
et
al.,
2010).
Het
KDO
project
is
opgericht
om
aan
de
ingewikkelde
problematiek
van
drugsverslaafde
ouders
tegemoet
te
komen.
Het
project
wil
zijn
ondersteuning
niet
alleen
tot
opiaatafhankelijke
vrouwen
beperken,
maar
ook
de
vaders
en
de
partners
in
de
hulpverlening
betrekken.
Ze
stellen
bepaalde
doelstellingen
voorop,
waarvan
de
voornaamste
worden
besproken
in
het
volgende
onderdeel.
1.5.2 DOELSTELLINGEN
Het
KDO
project
is
opgebouwd
rond
een
aantal
doelstellingen
die
men
wil
nastreven.
Zo
wil
men
de
sociale
inclusie
en
emancipatie
van
de
cliënten
stimuleren.
De
focus
ligt
mede
op
het
inperken
van
mogelijke
schade
door
samen
op
zoek
te
gaan
naar
oplossingen.
Het
project
beoogt
via
terugvalpreventie
te
streven
naar
een
zo
minimaal
mogelijk
of
in
het
beste
geval
geen
gebruik.
Toch
wil
men
zeker
voldoende
ruimte
laten
om
het
eventuele
gebruik
bespreekbaar
te
maken.
Er
wordt
vertrokken
vanuit
het
gedachtegoed
dat
dit
eventuele
gebruik
een
goede
opvoeding
en
verzorging
niet
wezenlijk
uitsluit.
23
Wel
heel
belangrijk
is
dat
er
voldoende
aandacht
besteed
wordt
aan
het
creëren
van
een
veilige
leefomgeving
voor
het
kind.
Dit
wil
men
verwezenlijken
door
de
ondersteuning
van
de
protectieve
elementen
in
het
leven
van
de
cliënt,
alsook
door
het
verkleinen
van
eventuele
risicofactoren
(Vandensteen
et
al.,
2011).
Er
wordt
naar
gestreefd
om
de
ouders
op
elk
levensdomein
te
helpen
alsook
om
een
soort
tolk
te
zijn
naar
hulpverleningsinstanties
die
zorg
verlenen
aan
de
kinderen.
Dit
terwijl
voldoende
aandacht
wordt
besteed
aan
het
bevorderen
en
beschermen
van
het
ontwikkelingsproces
van
de
kinderen.
Het
project
beoogt
een
intensieve,
outreachende
begeleiding
en
zal
steeds
de
cliënt
benaderen
in
zijn
leefomgeving
door
regelmatig
op
huisbezoek
te
gaan.
Het
is
de
bedoeling
dat
ouders
zich
versterkt
en
ondersteund
voelen
in
hun
ouderrol
en
hierbij
is
het
belangrijk
dat
er
vooral
opbouwende,
positieve
feedback
gegeven
wordt
zodat
ze
uiteindelijk
het
ouderschap
goed
kunnen
opnemen.
Men
vertrekt
vanuit
de
empowerment
gedachte,
waardoor
er
veel
aandacht
gaat
naar
de
sterktes
van
de
ouders
en
naar
het
vergroten
van
inzicht
in
de
eigen
problematiek
(Vandensteen
et
al.,
2011).
Case
management
vormt
een
belangrijke
leidraad
om
deze
vooropgestelde
doelen
te
verwezenlijken
(Vandensteen
et
al.,
2011).
Deze
methodiek
vormt
namelijk
een
specifieke
hulpverleningsvorm
om
tegemoet
te
komen
aan
opvoedings‐
en
ontwikkelingsproblemen
van
kinderen
van
drugsverslaafde
ouders
(Vanderplasschen,
Derluyn,
&
Broekaert
2002).
Case
management
is
een
relatief
recente
ontwikkeling
binnen
de
verslavingszorg
(Vanderplasschen,
Lievens
&
Broekaert,
2001).
In
het
volgende
hoofdstuk
wordt
deze
hulpverleningsvorm
besproken,
alsook
wordt
de
link
gelegd
tussen
case
management
en
verslavingszorg.
1.6
CASE
MANAGEMENT
1.6.1 CASEMANAGEMENT – CONCEPT
Het
ontstaan
van
casemanagement
vond
plaats
in
het
begin
van
de
jaren
’70
in
de
Verenigde
Staten.
Er
deed
zich
een
deïnstitutionalisering
voor
in
de
geestelijke
gezondheidszorg
als
gevolg
van
de
hoge
kosten
van
de
residentiële
gezondheidszorg.
Casemanagement
wou
hier
een
antwoord
op
bieden
(Vanderplasschen
et
al.,
2001).
Casemanagement
is
een
hulpverleningsvorm
die
een
breed
scala
van
diensten
tracht
aan
te
bieden,
en
dit
op
maat
van
het
individu
(Hall,
Carswell,
Walsh,
Huber
&
Jampoler,
2002).
24
De
case
manager
zal
de
persoon
in
contact
brengen
met
deze
hulpverleningsdiensten
alsook
hen
helpen
om
hulpbronnen
uit
hun
nabije
omgeving
te
raadplegen
(Geenens,
Vanderplasschen,
Broekaert,
De
Ruyver
&
Alexandre,
2005).
Van
der
Breggen
(2010,
p.
15)
beschrijft
casemanagement
als
volgt:
“Casemanagement gaat om het organiseren van samenhang in het hulppakket rond een bepaalde, meestal complexe, vraag van een cliënt. Het gaat daarbij om regie met betrekking tot afstemming, coördinatie en continuïteit van de hulp”.
Casemanagement
heeft
dus
als
hoofddoel
om
een
antwoord
te
bieden
op
het
fenomeen
dat
in
onze
moderne
samenleving
steeds
meer
mensen
te
maken
krijgen
met
complexe
en/of
aanhoudende
problematieken
en
hiervoor
als
dusdanig
met
verschillende
hulpverleningsinstellingen
in
contact
komen
(van
Riet
&
Wouters,
2010).
Een
van
de
belangrijkste
bijdragen
van
casemanagement
betreft
het
afstemmen
van
deze
diensten
op
elkaar
en
het
geheel
te
coördineren,
zodat
de
hulpverlening
overzichtelijk
wordt
voor
de
cliënt
en
de
betrokken
diensten.
Hierdoor
krijgt
de
cliënt
zorg
op
maat
en
is
de
retentie
hoger
(Vanderplasschen
et
al.,
2001).
Een
vorm
van
casemanagement
is
‘strenght
based
case
management’.
Deze
vorm
van
casemanagement
vindt
zijn
theoretische
basis
in
het
sociaal
werk
en
is
vooral
gericht
op
de
individuele
mogelijkheden.
Het
doel
van
deze
methode
is
het
samen
op
zoek
gaan
en
herontdekken
van
de
mogelijkheden
en
persoonlijke
sterktes
van
de
persoon
(Brun
&
Rapp,
2001).
Strenght
based
casemanagement
is
volgens
Brun
&
Rapp
gebaseerd
op
drie
principes.
Het
eerste
principe
handelt
over
het
bevorderen
van
het
gebruik
van
informele
hulpverleningsvormen.
Vervolgens
wil
men
met
strenght
based
casemanagement
zelfbewuste,
maatschappelijke
betrokkenheid
aanbieden
door
de
casemanagers
alsook
de
nadruk
leggen
op
de
relatie
tussen
cliënt
en
casemanager.
Het
is
een
methode
die
wordt
toegepast
in
de
verslavingszorg.
1.6.2 CASE MANAGEMENT IN DE VERSLAVINGSZORG
Aan
het
begin
van
de
jaren
negentig
van
de
vorige
eeuw
kwam
er
heel
wat
beweging
op
het
terrein
van
hulp‐
en
dienstverlening.
De
overtuiging
groeide
dat
er
nood
was
aan
meer
samenwerking
tussen
verschillende
hulpverleningsinstellingen,
gecoördineerd
rond
één
cliënt
(van
Riet
&
Wouters,
2010).
25
Andere
factoren
die
een
rol
speelden
in
de
opkomst
van
case
management
in
de
verslavingszorg
waren
een
verandering
in
de
visie
op
drugsgebruik,
problemen
in
de
toenmalige
drughulpverlening
alsook
een
druk
op
kostenbeheersing
(Ridgely
&
Willenbring,
1993). Men
zocht
naar
een
aanpak
die
een
antwoord
kon
bieden
op
deze
overtuiging
(van
Riet
&
Wouters,
2010). Vaak
is
ondersteuning
in
de
verslavingszorg
gericht
op
abstinentie
of
beheersing
van
het
gebruik
terwijl
casemanagement
erop
gericht
is
de
beschermende
factoren
en
steunfiguren
in
hun
omgeving
te
gaan
zoeken
en
te
raadplegen
(Siegal,
1998).
Druggebruikers
ervaren
vaak
problemen
op
verschillende
levensdomeinen
waaronder
de
zoektocht
naar
werk,
een
woonplaats,
justitie
en
politie,
sociale
en
familierelaties
en
financiële
zaken
(Van
Brussel,
2001).
Cliënten
in
de
verslavingszorg
hebben
vaak
ook
last
van
gezondheidsproblemen,
veroorzaakt
door
hun
drugsgebruik,
waaronder
niet
alleen
fysieke
maar
ook
psychische
klachten.
Omdat
verslaving
zoveel
verschillende
facetten
van
het
leven
van
deze
persoon
beïnvloedt,
is
een
uitgebreid
continuüm
van
diensten
bevorderlijk
voor
het
herstel
en
het
kan
de
cliënt
helpen
om
opnieuw
te
integreren
in
de
samenleving
(Substance
Abuse
and
Mental
Health
Services
Administration
[SAMHSA],
1998).
Overige
positieve
gevolgen
van
casemanagement
in
de
verslavingszorg
zijn
een
daling
van
het
aantal
residentiële
opnames
en
een
stijging
van
ambulante
en
gemeenschapsgerichte
zorg
(Vanderplasschen,
Wolf
&
Colpaert,
2004).
De
case
manager
faciliteert
de
toegang
tot
behandelingsprogramma’s
door
het
wegnemen
of
verminderen
van
mogelijke
obstakels
(Bokos,
Mejta,
Mickenberg
&
Monks
1992).
Er
wordt
ook
meer
volharding
opgemerkt
bij
de
deelname
aan
behandelingsprogramma’s
en
een
betere
QoL.
Tenslotte
heerst
er
een
grotere
cliënttevredenheid
en
is
er
vaak
een
grotere
stabiliteit
en
verbetering
van
de
leefomstandigheden
op
te
merken,
zelfs
bij
zeer
ernstige
druggebruikers
(Vanderplasschen
et
al.,
2004).
26
II.
PROBLEEMSTELLING
In
dit
onderzoek
wordt
stilgestaan
bij
de
visie
op
herstel
en
kwaliteit
van
leven
van
opiaatafhankelijke
ouders
die
momenteel
een
methadononderhoudsbehandeling
volgen,
alsook
deel
uit
maken
van
het
KDO
project.
De
Maeyer
(2010)
wijst
in
haar
studie
op
het
gebrek
aan
onderzoek
naar
wat
opiaatgebruikers
die
een
methadononderhoudsbehandeling
volgen
zelf
als
belangrijke
aspecten
in
hun
leven
beschouwen
en
wat
hun
persoonlijke
doelen
en
wensen
voor
de
toekomst
zijn.
Ook
wordt
er
weinig
aandacht
geschonken
aan
zaken
die
wel
goed
gaan
in
hun
leven,
waarbij
vertrokken
wordt
vanuit
een
focus
op
het
goede
en
op
hun
sterktes
in
plaats
van
een
probleem‐georiënteerde
aanpak,
gebaseerd
op
falen
en
onaanvaardbaar
gedrag.
De
stem
en
het
perspectief
van
de
cliënt
worden
te
vaak
genegeerd
(De
Maeyer,
2010).
De
focus
op
‘persoonlijk
herstel’
kan
hierop
een
antwoord
bieden,
door
te
vertrekken
vanuit
het
perspectief
van
de
betrokkenen
zelf.
Deze
gaan
actief
op
zoek
naar
wat
voor
hen
in
hun
leven
van
belang
is
(zingeving).
Dit
kan
een
belangrijke
beweegreden
vormen
bij
klinisch
herstel.
Het
achterhalen
van
welke
doelen
ze
willen
nastreven
helpt
hen
in
het
herstelproces
en
creëert
een
verlangen
naar
verandering
(Shepherd
et
al.,
2008;
van
der
Stel,
2012).
Een
klinische
interventie
zoals
een
methadononderhoudsbehandeling
richt
zich
voornamelijk
op
het
wegnemen
van
het
middelenmisbruik.
Echter,
gezien
ook
andere
oorzaken
en
gevolgen
impact
hebben
op
het
herstelproces
en
ten
gevolge
dienen
te
worden
aangepakt,
zal
het
louter
focussen
op
het
wegnemen
van
middelenmisbruik
waarschijnlijk
tot
een
minder
effectief
vooruitzicht
leiden
(McLellan
et
al.,
2005).
Het
KDO
project
wil
hieraan
tegemoet
komen
door
een
methadononderhoudsbehandeling
te
combineren
met
een
outreachende,
op
case
management
gebaseerde
benadering.
Het
project
is
erop
gericht
om
drugsverslaafde
ouders
en
zwangere
vrouwen
te
ondersteunen
(Vandensteen
et
al.,
2011).
Deze
doelgroep
dient
extra
aandacht
te
krijgen
omdat
een
zwangerschap
bij
drugsverslaafde
ouders
een
risicovolle
opvoedingssituatie
met
zich
mee
kan
brengen
(Vanderplasschen
et
al.,
2010).
De
begeleidsters
leggen
de
focus
op
het
ondersteunen
van
de
ouder
en
zijn
protectieve
factoren
om
deze
opvoedingssituatie
te
verbeteren.
Ze
willen
voldoende
aandacht
schenken
aan
positieve
en
constructieve
feedback
(Vandensteen
et
al.,
2011).
27
Het
project
sluit
met
hun
visie
hiermee
aan
bij
Best
et
al.
(2010)
die
wijzen
op
het
belang
van
empowerment,
hoop
en
kracht
als
voorspellers
van
een
aanhoudend
herstel.
Ze
zien
het
individu
als
dé
centrale
persoon
in
heel
het
herstelproces.
Er
is
vaak
een
discrepantie
tussen
de
visie
van
hulpverlening
op
QoL
en
wat
de
personen
zelf
belangrijk
vinden
en
als
ondersteunend
ervaren,
met
andere
woorden
welke
elementen
hun
leven
betekenis
en
vorm
geven
(de
Maeyer,
2010).
Er
is
nood
aan
een
meer
persoonsgerichte
benadering
in
de
hulpverlening
waarin
men
gelooft
in
het
vermogen
van
mensen
om
in
vrijheid
hun
eigen
keuzes
te
maken
en
betekenissen
en
waarden
toe
te
kennen
aan
zichzelf
en
de
wereld
om
hen
heen.
Personen
kunnen
zelf
actief
op
zoek
gaan
naar
welke
doelen
ze
willen
nastreven
en
wat
belangrijk
voor
hen
is
(van
der
Stel,
2012).
Bijgevolg
zijn
de
doelen
van
deze
masterproef
enerzijds
nagaan
hoe
opiaatafhankelijke
ouders,
die
momenteel
een
methadononderhoudsbehandeling
volgen
herstel
en
QoL
zien
en
ervaren,
vertrekkend
vanuit
een
persoonsgerichte
benadering.
Anderzijds
beoogt
men
te
onderzoeken
in
hoeverre
het
KDO
project
ondersteunend
is
voor
deze
ouders
evenals
in
hoeverre
ze
vooropgestelde
doelstellingen
die
ze
nastreven
daadwerkelijk
bereiken.
Tot
op
heden
werd
nog
geen
onderzoek
gedaan
naar
hoe
de
ouders
hun
deelname
aan
het
KDO
project
ervaren.
Dit
is
van
belang
aangezien
men
het
project
op
die
manier
mogelijks
kan
bijsturen.
Er
zijn
namelijk
verscheidene
factoren
die
rechtstreeks
verbonden
met
druggebruik
het
ouderschap
kunnen
bemoeilijken
(Vanderplasschen
et
al.,
2010).
Om
deze
reden
is
het
belangrijk
om
na
te
gaan
of
het
KDO
project
deze
risicofactoren
kan
verkleinen,
en
op
die
manier
een
veilige
opvoedingssituatie
kan
creëren.
Tevens
ontstaan
er
binnen
de
ambulante
categoriale
drughulpverlening,
waarbij
opvoedingsondersteuning
verleend
wordt
aan
drugsverslaafde
ouders,
dikwijls
obstakels.
Een
aantal
obstakels
die
zich
kunnen
voordoen,
zijn
onder
meer
moeilijkheden
met
het
samenwerken
met
kindgerichte
voorzieningen,
ouders
die
niet
altijd
eerlijk
zijn
over
opvoedingsproblemen
die
ze
ondervinden,
gebrek
aan
expertise
van
de
hulpverleners
over
kindzorg
alsook
onenigheden
over
zienswijze
en
aanpak
(Vanderplasschen
et
al.,
2002).
Naar
aanleiding
van
deze
obstakels
die
kunnen
voorkomen
is
het
belangrijk
om
te
zien
of
deze
in
het
project
ook
voorkomen,
zodat
de
nodige
aanpassingen
kunnen
gebeuren
om
de
ouders
een
optimale
ondersteuning
te
kunnen
bieden.
Tenslotte
is
de
mening
van
de
ouders
over
hun
deelname
aan
het
project
belangrijk,
aangezien
het
zeer
moeilijk
is
om
personen
in
behandeling
te
ondersteunen
wanneer
zij
hier
zonder
overtuiging
aan
meewerken
(van
der
Stel,
2012).
28
Naar
aanleiding
van
deze
probleemstellingen
worden
in
deze
masterproef
volgende
onderzoeksvragen vooropgesteld:
•
Vertrekkend
vanuit
een
persoonsgerichte
benadering,
welke
elementen
spelen
een
belangrijke
rol
bij
herstel
van
opiaatafhankelijke
ouders
die
deelnemen
aan
het
KDO
project?
•
Vertrekkend
vanuit
een
persoonsgerichte
benadering,
welke
elementen
spelen
een
belangrijke
rol
bij
de
levenskwaliteit
van
opiaatafhankelijke
ouders
die
deelnemen
aan
het
KDO
project?
•
Hoe
ervaren
de
opiaatafhankelijke
ouders
de
ondersteuning
vanuit
het
KDO
project?
29
III.
METHODOLOGIE
3.1.
INLEIDING
–
KWALITATIEF
ONDERZOEK
In
dit
onderzoek
wordt
vertrokken
vanuit
een
kwalitatieve
onderzoeksbenadering.
Dit
omdat
kwalitatief
onderzoek
ruimte
biedt
voor
en
een
centrale
focus
legt
op
ervaringen,
gedachten,
levensverhalen
en
gevoelens
van
respondenten.
De
betekenisverlening
alsook
subjectiviteit
zijn
zeer
belangrijk
in
dit
onderzoek,
waar
op
zoek
gegaan
wordt
naar
de
achterliggende
gevoelens
van
de
participanten
(Claes
&
Van
Hove,
2011).
Binnen
het
verslavingsonderzoek
zijn
kwalitatieve
studies
reeds
lange
tijd
(sinds
1920)
veel
voorkomend
(Neale,
Allen
&
Coombes,
2005).
Hoewel
het
definiëren
van
kwalitatief
onderzoek
niet
eenvoudig
is,
wordt
algemeen
aanvaard
dat
kwalitatieve
onderzoekers
personen
bestuderen
in
hun
natuurlijke
omgeving
met
als
doel
te
begrijpen
hoe
deze
actie
ondernemen
en
hoe
ze
hun
dagdagelijkse
activiteiten
uitvoeren
(Miles
&
Huberman
zoals
geciteerd
in
Neale
et
al.,
2005).
Kwalitatief
onderzoek
binnen
het
verslavingsonderzoek
streeft
naar
het
achterhalen
van
de
sociale
betekenissen
die
de
personen
toekennen
aan
het
drugsgebruik
en
het
beschrijven
van
de
sociale
processen
waarbinnen
deze
betekenissen
worden
gecreëerd.
Het
onderzoek
richt
zich
met
andere
woorden
op
het
verkennen
van
allerlei
details
van
levenservaringen
en
op
het
onderzoeken
naar
hoe
mensen
worden
begrepen
in
verschillende
contexten
en
in
diverse
sociale
groepen
(Rhodes,
1995).
Als
gevolg
van
de
keuze
voor
een
kwalitatief
onderzoek
leek
het
meest
voor
de
hand
liggend
om
te
werken
aan
de
hand
van
interviews.
Dit
omdat
ze
makkelijk
kunnen
worden
uitgevoerd
gedurende
eenmalig
contact
met
de
participanten.
Tevens
hebben
ze
als
voordeel
dat
ze
minder
tijdrovend
evenals
goedkoper
uit
te
voeren
zijn
dan
bijvoorbeeld
etnografisch
kwalitatief
onderzoek
(Neale
et
al.,
2005).
3.2
PARTICIPANTEN
In
deze
masterproef
wordt
vertrokken
vanuit
een
persoonsgerichte
benadering
met
als
doelgroep
opiaatafhankelijke
ouders
die
momenteel
zowel
een
methadononderhoudsbehandeling
als
een
outreachende,
psychosociale
begeleiding
bij
het
MSOC
volgen.
30
De
nadruk
op
de
persoonsgerichte
benadering
vloeit
voort
uit
het
feit
dat
de
stem
en
het
perspectief
van
de
cliënt
over
QoL
nog
te
vaak
genegeerd
wordt
(De
Maeyer,
2010).
De
zoektocht
naar
participanten
begon
bij
het
Medisch‐Sociaal
Opvangcentrum
voor
druggebruikers
(MSOC)
in
Gent.
In
het
kader
van
mijn
onderzoek
rond
QoL
werd
ik
in
contact
gesteld
met
de
projectverantwoordelijke
en
psychologe
van
het
KDO
project.
De
contactgegevens
van
de
deelnemende
ouders
die
wilden
participeren
aan
dit
onderzoek
werden
per
e‐mail
doorgegeven,
onder
akkoord
van
de
ouders.
Eind
december
2013
werden
de
participanten
gecontacteerd.
Om
het
doel
van
onderzoek
nog
eens
te
verhelderen,
alsook
het
maken
van
een
afspraak
voor
het
interview
vlot
te
laten
verlopen,
werd
er
voor
gekozen
om
dit
contact
telefonisch
op
te
nemen.
Het
nakomen
van
de
gemaakte
afspraken
via
telefoon,
verliep
niet
altijd
even
probleemloos.
Sommige
participanten
haakten
op
het
laatste
moment
af,
of
vroegen
een
aantal
keren
om
de
afspraak
te
verzetten.
Oorspronkelijk
werden
15
participanten
gecontacteerd
maar
uiteindelijk
werd
de
dataverzameling
beëindigd
na
de
afname
van
12
interviews.
Twee
participanten
zagen
hun
deelname
aan
het
onderzoek
niet
meer
zitten
en
één
participant
beheerste
de
Nederlandse
taal
onvoldoende
om
het
interview
tot
een
goed
einde
te
brengen.
In
bijlage
1.
vindt
u
een
kort
overzicht
van
de
basisgegevens
van
de
participanten
(leeftijd,
start
deelname
project,
aantal
kinderen
alsook
leeftijd
kinderen).
3.3
PROCEDURE
De
dataverzameling
verliep
steeds
op
dezelfde
wijze.
Aan
het
begin
van
elk
interview
werd
kort
overlopen
wat
de
intenties
waren
van
deze
studie
en
van
waaruit
mijn
interesse
voor
dit
onderwerp
komt.
Vervolgens
werd
de
informed
consent
(zie
bijlage
2)
samen
overlopen
en
ondertekend.
Alle
interviews
werden,
met
toestemming
van
de
participanten,
opgenomen
op
dictafoon.
Er
werden
telkens
voor
de
start
van
het
interview
nog
enkele
gegevens
samen
ingevuld
met
de
participanten.
Het
bedroeg
basisinformatie
zoals
geslacht,
start
van
deelname
aan
het
project
en
datum
van
afname
interview.
Tijdens
het
interview
werd
gevraagd
naar
de
leeftijd
van
de
kinderen
en
of
deze
al
dan
niet
geplaatst
zijn.
Op
het
einde
werd
steeds
gepolst
naar
eventuele
vragen
omtrent
het
interview
en
naar
suggesties
ter
verbetering
van
het
KDO
project.
31
De
plaats
van
het
interview
werd
steeds
bepaald
in
overleg
met
de
participanten.
Als
gevolg
hiervan
gebeurden
deze
vaak
bij
de
respondenten
thuis.
Een
onderzoeker
komt
op
die
manier
in
hun
leefwereld
terecht.
Dit
creëerde
een
gemoedelijke
en
vertrouwde
sfeer
tijdens
de
afname
van
het
interview.
Een
bijkomend
voordeel
is
dat
de
participanten
zich
niet
moesten
verplaatsen
voor
het
interview
en
dit
voor
hen
dus
minder
tijdrovend
was.
Bij
drie
participanten
kon
het
interview
niet
thuis
plaatsvinden
omdat
ze
zich
in
het
ziekenhuis
bevonden.
Er
werd
dan
binnen
de
ziekenhuissetting
gezocht
naar
een
geschikte
ruimte
om
het
interview
af
te
nemen.
De
duur
van
de
interviews
varieerde
tussen
43
minuten
en
1
uur
en
23
minuten.
Het
interview
gebeurde
telkens
met
één
persoon.
Uitzonderlijk
(tweemaal)
was
de
partner
of
een
kind
aanwezig
in
dezelfde
ruimte
waar
het
interview
werd
afgenomen,
dit
wegens
plaatsgebrek.
3.4
INSTRUMENTEN
3.4.1 KWALITATIEF INTERVIEW
Het
kwalitatief
interview
is
de
meest
voorkomende
en
één
van
de
belangrijkste
hulpmiddelen
voor
data
verzameling
in
kwalitatief
onderzoek
(Myers
&
Newman,
2007).
Een
kwalitatief
interview
kan
verschillende
verschijningsvormen
aannemen
maar
meestal
wordt
het
gebruikt
voor
een
face‐to‐face
gesprek
met
één
interviewer
en
één
geïnterviewde.
Op
die
manier
kan
er
geen
groepsconformiteit
heersen
en
kan
de
interviewer
lichaamstaal
observeren,
maar
ook
de
toon
waarop
iemand
spreekt
en
allerlei
andere
contextuele
factoren
(Hall
&
Rist,
1999).
Het
interview
bevindt
zich
op
een
continuüm
van
gestructureerd
en
ongestructureerd
(Claes
&
Van
Hove,
2011).
In
dit
onderzoek
werd
gekozen
voor
een
semigestructureerd
interview.
Dit
omdat
het
de
onderzoeker
de
mogelijkheid
geeft
om
bij
de
kwestie
te
blijven
maar
aan
de
hand
van
doorvragen
het
onderwerp
en
de
betekenissen
meer
uit
te
diepen
(Myers
&
Newman,
2007).
De
interviewer
vertrekt
vanuit
een
nieuwsgierigheid
naar
ervaringen
en
perspectieven
van
mensen
(Claes
&
Van
Hove,
2011).
De
onderzoeker
stelt
zich
als
een
actieve
luisteraar
op,
en
speelt
in
op
wat
de
deelnemer
vermeldt
om
hierop
volgende
vragen
te
baseren
die
de
duidelijkheid
en
van
het
antwoord
ten
goede
moeten
komen
(Claes
&
Van
Hove,
2011;
Rubin
&
Rubin,
2012).
32
Het
kwalitatief
interview
heeft
een
aantal
voordelen
maar
er
zijn
echter
ook
enkele
valkuilen
waar
de
interviewer
rekening
mee
moet
houden.
Myers
en
Newman
(2007)
bespreken
er
enkele
in
hun
artikel.
Zo
kunnen
er
zich
problemen
voordoen,
omwille
van
de
ambiguïteit
van
taal.
De
betekenis
van
onze
woorden
kan
vaak
dubbelzinnig
zijn.
Tevens
kan
er
sprake
zijn
van
een
gebrek
aan
vertrouwen,
omdat
de
interviewer
hoogstwaarschijnlijk
een
vreemdeling
is
voor
de
geïnterviewde.
Hall
&
Rist
(1999)
sluiten
hierbij
aan
en
maken
ons
opmerkzaam
voor
het
feit
dat
een
individu
zich
tijdens
het
interview
geïsoleerd
kan
voelen
en
mogelijks
liever
zijn
opinie
deelt
in
groep.
Tenslotte
halen
deze
auteurs
aan
dat
en
kwalitatief
interview
zeer
tijdrovend
is
(Hall
&
Rist,
1999;
Myers
&
Newman,
2007).
In
dit
onderzoek
werd
rekening
gehouden
met,
en
ingespeeld
op
deze
mogelijke
valkuilen.
Eerst
en
vooral
werden
de
interviewvragen
zo
opgesteld
dat
er
nagenoeg
geen
onduidelijkheid
kon
heersen.
Dit
door
de
vragen
te
concretiseren
en
met
behulp
van
gelijkbetekende
concepten
meer
duidelijkheid
te
creëren.
De
plaats
van
het
interview
werd
steeds
overlegd
met
de
participanten
zodat
zij
zelf
een
ruimte
konden
bepalen
waar
er
het
meest
ongedwongenheid
heerste.
Er
werd
steeds
een
moment
gekozen
waarop
zowel
de
onderzoeker
als
de
respondenten
voldoende
tijd
hadden
en
met
als
gevolg
geen
tijdsdruk
ervoeren.
In
deze
studie
werd
het
interview
opgesteld
aan
de
hand
van
vijf
thema’s.
De
hoofdthema’s
die
aan
bod
kwamen
waren
de
algemene
ervaringen
van
de
ouders
met
het
KDO
project,
de
doelstellingen
van
het
project,
de
visie
op
QoL,
de
MANSA
vragenlijst
en
tenslotte
de
visie
op
herstel.
Deze
thema’s
werden
bepaald
op
basis
van
de
onderzoeksvragen
en
verder
uitgewerkt
steunend
op
de
verkregen
informatie
van
de
KDO
projectverantwoordelijke,
alsook
aan
de
hand
van
de
literatuurstudie.
De
opgestelde
interviewvragen
werden
meermaals
voorgelegd
aan
de
promotor
en
herhaaldelijk
aangepast.
De
KDO
projectverantwoordelijke
had
medezeggenschap
over
welke
vragen
in
dit
interview
zeker
aan
bod
dienden
te
komen.
Tevens
werd
gebruik
gemaakt
van
de
MANSA.
3.4.2 MANSA Om
een
algemeen
idee
te
krijgen
over
hun
kwaliteit
van
leven
alsook
aanvullende
informatie
te
verkrijgen
voor
de
onderzoeksvraag,
werd
gebruik
gemaakt
van
de
Nederlandstalige
versie
van
de
Manchester
Short
Assessment
of
quality
of
life
(MANSA)
(Priebe,
Huxley,
Knight
&
Evans,
1999).
Dit
instrument
wordt
vooral
gebruikt
in
onderzoek
binnen
de
geestelijke
gezondheidszorg
(Rakib
et
al.,
2005).
33
Het
is
gebaseerd
op
ervaringen
die
zijn
opgedaan
uit
duizenden
QoL
interviews
en
op
de
resultaten
van
systematische
onderzoeken.
De
MANSA
is
een
verkorte
versie
van
de
Lancashire
Quality
of
Life
Profile
(LQLP)
en
is
er
gekomen
om
tegemoet
te
komen
aan
enkele
tekortkomingen
van
de
LQLP,
zijnde
de
lengte
van
de
interviews,
het
ontbreken
van
vragen
over
seksualiteit
alsook
het
feit
dat
een
aantal
vragen
onduidelijk
verwoord
zijn
(van
der
Veeken,
Bogaerts
&
Lucieer,
2012).
Naast
het
opnemen
van
persoonlijke
gegevens
en
objectieve
levensomstandigheden
bevat
de
MANSA
16
vragen
waarvan
er
4
objectief
zijn
en
te
beantwoorden
met
ja
of
nee.
De
overige
12
vragen
peilen
naar
een
subjectieve
tevredenheid
(Rakib
et
al.,
2005).
De
vragenlijst
werkt
met
een
1‐7
schaal
waarbij
1
….en
7….
De
subjectieve
vragen
peilen
naar
tevredenheid
over
het
leven
in
het
algemeen
en
binnen
verschillende
levensdomeinen
(Priebe
et
al.,
1999).
Uit
de
resultaten
van
het
onderzoek
van
Priebe
et
al.,
(1999)
blijkt
de
MANSA
een
valide
en
betrouwbaar
instrument
om
de
kwaliteit
van
leven
beknopt
weer
te
geven.
3.5
DATA
ANALYSE
3.5.1 DATA VERWERKING In
de
eerste
fase
van
de
verwerking
van
de
onderzoekgegevens
werden
de
interviews
één
voor
één
beluisterd.
Vervolgens
werden
de
geluidsbestanden
letterlijk
uitgetypt
in
de
tekstverwerker
‘Microsoft
Office
Word’.
Lapadat
(1999)
wijst
op
het
belang
van
dit
proces.
Het
uitschrijven
van
de
gesproken
data
vereenvoudigt
namelijk
de
procedure
waarin
betekenis
gegeven
wordt
aan
de
data.
Dit
omwille
van
de
aandachtigheid
en
het
interpretatieve
denken
tijdens
het
neerschrijven
van
de
gesproken
data.
Om
de
authenticiteit
van
het
interview
en
van
de
geïnterviewde
te
bewaren,
alsook
vanwege
de
betrouwbaarheid
en
transparantie
van
dit
onderzoek,
werd
bewust
gekozen
om
de
interviews
letterlijk
uit
te
typen.
Wanneer
alle
interviews
uitgetypt
waren,
zijn
deze
grondig
nagelezen
derhalve
voldoende
vertrouwdheid
met
de
data
te
ontwikkelen.
Voor
de
verwerking
van
de
onderzoeksgegevens
werd
gekozen
voor
een
thematische
analyse.
Dit
is
een
nuttige
techniek
die
zeer
toegankelijk
is
voor
beginnende
onderzoekers.
Het
verplicht
de
onderzoeker
om
een
gelimiteerd
aantal
thema’s
te
identificeren
om
neergeschreven
data
adequaat
te
kunnen
beschrijven.
Het
is
een
analyse
van
wat
gezegd
is,
eerder
dan
van
hoe
iets
gezegd
is
(Claes
&
Van
Hove,
2011).
34
De
thematische
analyse
verliep
als
volgt.
De
interviews
werden
meermaals
gelezen
en
de
belangrijkste
thema’s
die
in
de
meerderheid
van
de
data
aan
bod
kwamen
werden
genoteerd.
Enkele
thema’s
werden
vervolgens
onderverdeeld
in
subthema’s.
Uiteindelijk
werd
er
een
boomstructuur
opgesteld
met
codes
waarmee
men
aan
de
slag
kon
in
het
computerprogramma
NVivo
voor
een
verdere
analyse
van
de
data.
3.5.1.1 NVivo
In
dit
onderzoek
werd
gekozen
om
het
uitvoeren
van
de
thematische
analyse
te
faciliteren
met
behulp
van
een
software
pakket.
NVivo
is
een
computerprogramma
dat
de
onderzoeker
helpt
bij
de
analyse
van
kwalitatieve
data.
Dit
doordat
het
een
set
‘tools’
voorziet
en
op
die
manier
de
doeltreffendheid
en
de
werkzaamheid
van
de
analyse
tracht
te
vergroten
(Bazeley
&
Jackson,
2013).
Op
de
markt
worden
er
vele
pakketten
beschikbaar
gesteld
om
de
kwalitatieve
analyse
te
faciliteren
maar
NVivo
heeft
twee
belangrijke
meerwaarden.
Zo
blinkt
het
programma
uit
op
gebied
van
zoekfuncties
die
talrijk
aanwezig
zijn
alsook
omwille
van
de
sterk
ontwikkelde
analyse‐instrumenten.
Bovendien,
en
dit
is
waarschijnlijk
de
belangrijkste
troef,
zorgt
NVivo
ervoor
dat
de
verwerking
van
de
gegevens
makkelijker
alsook
op
een
meer
effectieve
manier
verloopt.
Dit
is
het
gevolg
van
een
aaneenschakeling
van
verschillende
functies
die
de
categorisering
en
structurering
van
data
vergemakkelijken
(Mortelmans
&
Van
Looy,
2009).
Deze
categorisering
en
structurering
van
de
data
verliep
als
volgt.
Vooraleerst
werden
de
interviews
ingevoerd
in
Nvivo.
Vervolgens
werd
de
boomstructuur,
met
name
de
thema’s
en
subthema’s,
in
NVivo
ingevoerd.
Tijdens
het
grondig
overlopen
en
lezen
van
de
interviews
werden
er
codes
toegekend
aan
de
tekstsegmenten
uit
de
interviews.
Zodra
deze
procedure
afgerond
was,
kon
men
aan
de
analyse
van
de
data
beginnen.
Per
onderzoeksvraag
werd
gekeken
naar
de
codes
die
hier
van
toepassing
waren.
Op
basis
van
deze
informatie
werd
een
zo
passend
mogelijk
antwoord
geformuleerd.
Er
werd
gebruikt
gemaakt
van
citaten
van
de
ouders
in
het
onderdeel
‘resultaten’,
om
op
die
manier
de
bevindingen
uit
dit
onderzoek
te
staven.
Deze
citaten
worden
letterlijk
weergegeven.
Dit
om
de
authenticiteit
te
bewaren.
Om
de
anonimiteit
van
de
participanten
te
verzekeren
werd
ervoor
gekozen
om
te
verwijzen
naar
‘respondenten’.
35
3.5.2 BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT
Lucassen
en
Hartman
(2007)
bediscussiëren
in
hun
boek
de
betrouwbaarheid
van
kwalitatief
onderzoek.
Deze
wordt
namelijk
meestal
als
niet
hoog
aangeschreven.
De
auteurs
geven
enkele
adviezen
om
deze
betrouwbaarheid
te
verhogen.
In
dit
onderzoek
werd
gebruik
gemaakt
van
deze
aanbevelingen.
Er
werd
voor
gekozen
om
zoveel
mogelijk
op
een
gelijke
manier
te
werk
te
gaan
en
enigszins
vast
te
houden
aan
de
vooropgestelde
structuur
(met
name
de
introductie
van
het
onderzoek,
manier
en
volgorde
van
vragen
stellen
en
dergelijke).
Daarenboven
werden
zoals
reeds
vermeld
alle
interviews
opgenomen
op
een
geluidsband
om
te
de
betrouwbaarheid
te
verhogen.
Tenslotte
werd
de
thematische
analyse
ettelijke
malen
herhaald
en
gecontroleerd
zodoende
dat
er
geen
thema’s
over
het
hoofd
werden
gezien
en
eveneens
om
zo
weinig
mogelijk
subjectiviteit
van
de
onderzoeker
te
laten
meespelen.
Het
computerprogramma
NVivo
draagt
ook
bij
aan
de
betrouwbaarheid
van
dit
onderzoek,
mede
doordat
het
de
kans
dat
bepaalde
codes
over
het
hoofd
worden
gezien
aanzienlijk
verkleint.
De
validiteit
van
dit
onderzoek
werd
gewaarborgd
door
de
interviews
op
te
nemen
op
een
geluidsband
en
nadien
letterlijk
uit
te
typen.
Het
doel
hiervan
is
om
een
selectieve
dataverzameling
te
verhoeden.
Het
kan
namelijk
voorkomen
dat
een
onderzoeker
zich
niet
van
zijn
selectiviteit
bewust
is
wat
een
vertekend
beeld
van
de
resultaten
kan
opleveren
(van
Zwieten
&
Willems,
2004).
36
IV.
RESULTATEN
In
dit
hoofdstuk
wordt
getracht
om
een
gepast
antwoord
te
vinden
op
de
gestelde
onderzoeksvragen.
Vooraleerst
gaat
men
dieper
in
op
de
betekenis
die
de
ouders
toekennen
aan
herstel
en
de
redenen
hiertoe.
Hierbij
wordt
stilgestaan
bij
de
factoren
die
momenteel
goed
lopen
in
hun
leven
alsook
welke
doelstellingen
de
ouders
reeds
bereikt
hebben.
Er
wordt
ook
gepeild
naar
de
karaktereigenschappen
die
de
ouders
zien
als
eigen
sterktes.
Vervolgens
staat
men
stil
bij
de
betekenisvolle
alsook
storende
elementen
voor
de
QoL
van
de
ouders.
Evenzeer
wil
men
nagaan
hoe
de
opiaatafhankelijke
ouders
de
ondersteuning
van
het
KDO
project
ervaren.
Het
KDO
project
heeft
namelijk
een
aantal
doelstellingen
vooropgesteld.
4.1
VISIE
OP
HERSTEL
EN
QOL
4.1.1 BETEKENIS HERSTEL In
dit
onderzoek
wordt
gepeild
naar
de
betekenis
of
waarde
die
wordt
toegekend
aan
het
begrip
‘herstel’
in
relatie
tot
QoL.
Negen
respondenten
antwoorden
hierop
dat
herstel
zeer
belangrijk
is
om
een
goede
kwaliteit
van
leven
te
waarborgen.
De
betekenis
die
men
aan
‘herstel’
toekent,
komt
zeer
vaak
neer
op
dezelfde
elementen
namelijk
volledig
onafhankelijk
zijn
van
opiaten
en
stabiliteit
in
hun
leven.
Respondent
7
(vrouw)
vat
dit
als
volgt
samen:
”Herstel is voor mij clean kunnen blijven en van de vuiligheid af zijn, dat is het belangrijkste om een normaal leven te leiden”.
Eén
ouder
geeft
aan
dat
sinds
ze
geen
heroïne
meer
gebruikt,
ze
de
zin
terug
gevonden
heeft
in
het
leven.
Het
gebruik
was
voor
haar
op
termijn
eerder
een
gewoonte,
een
ritueel
om
de
tijd
te
doden.
Nu
maakt
ze
het
leven
bewuster
mee
waardoor
ze
meer
plezier
uit
de
dingen
haalt.
Drie
ouders
geven
aan
dat
herstel
een
meerjarenplan
is.
Je
bent
volgens
hen
niet
volledig
hersteld,
als
verschillende
fases
niet
doorlopen
zijn.
37
“Herstel is een begrip waar je een vijfjaren plan kan van maken, of moet van maken. Dat kan niet op 1, 2, 3 opgelost zijn. Herstel, recovery heeft zijn tijd nodig, eerst lichamelijk, fysisch, psychologisch.”
(Respondent
4,
man)
Doorzettingsvermogen,
vastberadenheid
en
volharding
werden
dan
ook
menigmaal
vernoemd
als
positieve
karaktereigenschappen.
Acht
ouders
zijn
trots
op
het
feit
dat
hun
huishouden
momenteel
behoorlijk
stabiel
verloopt.
De
inrichting
van
hun
woning,
betalen
van
de
huur
en
rekeningen,
de
zorg
voor
de
kinderen,
enzovoorts.
Ze
zijn
fier
dat
ze
erin
slagen
om,
alleszins
meer
dan
voordien,
een
dagelijkse
structuur
te
hanteren.
“Als ik gebruikte ik stond op en ging meteen naar buiten en dan ga je zoeken naar drugs, heel de dag ben je weg. En nu niet eh, nu sta je op en ga ik met S. naar school, eten maken, afwassen, boodschappen doen …”
(Respondent
2,
vrouw)
Ondanks
het
feit
dat
ze
reeds
meer
structuur
ingebouwd
hebben
in
hun
leven
verlangen
de
ouders
naar
nog
meer
stabiliteit.
Deze
wordt
als
noodzakelijk
element
aangehaald
voor
een
goede
QoL
en
is
volgens
de
ouders
enkel
te
bereiken
door
volledig
‘clean’
te
zijn.
“Een stabiele basis krijgen. Een stabiele woonsituatie, een stabiele relatie met uw partner. Een stabiele familiale relatie vind ik ook belangrijk dat ik iemand heb, familie ook om op terug te vallen als het minder goed gaat.”
(Respondent
8,
vrouw)
Eveneens
halen
de
ouders
aan
dat
het
afbouwen
van
methadon
vlot
verloopt.
Tien
ouders
staan
op
een
stabiele
methadondosis
of
zijn
bezig
met
het
verlagen
van
hun
dosis.
Ze
hebben
allemaal
als
uiteindelijk
doel
om
methadon
volledig
af
te
bouwen
aangezien
dit
een
storende
factor
blijkt
te
zijn.
Hier
wordt
verder
dieper
op
ingegaan.
Twee
van
de
twaalf
ouders
zijn
reeds
methadonvrij.
Uit
de
peiling
naar
de
algemene
levenstevredenheid
van
de
ouders,
aan
de
hand
van
de
MANSA,
blijken
alle
ouders
gemengd
tot
tevreden
over
hun
leven
als
geheel.
“Ik ben langzaam aan de afbouw van methadon bezig, ook voor aan mijn gezondheid te werken maar ook om eindelijk normaal te leven en niet als een plant.”
(Respondent
7,
vrouw)
38
4.1.2 ELEMENTEN DIE OUDERS ALS BETEKENISVOL AANSCHOUWEN VOOR EEN GOEDE QOL
Uit
de
interviews
komt
naar
voren
dat
we
de
elementen
die
belangrijk
zijn
voor
de
ouders,
en
die
betekenis
geven
aan
hun
leven,
kunnen
onderverdelen
in
zes
categorieën.
Een
eerste
factor
die
mede
hun
QoL
bepaalt,
zijn
hun
kinderen
en
hun
gezin.
Acht
ouders
vinden
dit
het
belangrijkste
element
dat
betekenis
geeft
aan
hun
leven.
“Mijn relatie is een grote factor. Mijn gezin geeft betekenis aan mijn leven, ik leef voor mijn gezin. Dat hebben ze ooit van mij afgepakt en dat is echt wel iets wat levenslang bijblijft. ” (Respondent
9,
vrouw)
Meer
dan
de
helft
van
de
ouders
is
enorm
fier
op
het
feit
dat
er
geen
gebruik
meer
plaatsvindt
en
vindt
dit
een
belangrijke
bouwsteen
naar
geluk.
Ze
zijn
opgetogen
dat
ze
nu
de
kracht
hebben
om
‘neen’
te
zeggen
tegen
gebruik.
De
meeste
moeders
zijn
gestopt
met
heroïnegebruik
en
gestart
met
een
methadonprogramma
van
zodra
ze
wisten
dat
ze
zwanger
waren.
De
wil
om
te
stoppen
was
dus
bij
het
merendeel
van
de
ouders
reeds
aanwezig
bij
de
start
van
de
deelname
aan
het
project.
“Ik kan ‘neen’ zeggen nu tegen het gebruik. Als ze mij vragen ‘weet je iets zijn?’ antwoord ik neen. Ik lach er ook mee terwijl vroeger mijn buik begon te krimpen, ik had er zin in en nu ben ik er echt vies van.” (Respondent
7,
vrouw)
Als
voornaamste
reden
tot
herstel
worden
dan
ook
unaniem
de
kinderen
vermeld.
De
ouders
hebben
een
sterke
band
met
de
kinderen,
en
zij
willen
dat
er
absoluut
geen
gebruik
meer
plaatsvindt,
uit
angst
voor
een
eventuele
plaatsing.
Ouders
waarvan
de
kinderen
reeds
geplaatst
zijn
willen
ook
een
drugsvrij
leven
om
op
die
manier
hun
kind
terug
naar
huis
te
laten
komen.
Ze
willen
een
tweede
kans
om
hun
kinderen
te
kunnen
zien
opgroeien
en
samen
met
het
gezin
een
toekomst
uit
te
bouwen
(woning,
werk,
financiële
zekerheid,
…).
Slecht
nieuws
over
de
kinderen
vormt
dan
ook
een
mogelijke
trigger
voor
herval.
Verder
appreciëren
twee
ouders
vooral
de
kleine
dingen
in
het
leven.
Zo
vermelden
ze
dat
ze
genieten
van
eenvoudige
zaken
zoals
met
de
kinderen
spelen,
in
de
zetel
zitten,
naar
een
film
kijken
met
het
gezin,
enzovoorts.
39
“Het zijn allemaal kleine dingen die mij de waarde doen kennen van het leven, waarom ik het doe. Als ik hem ga gaan halen in de crèche, ik neem hem niet onmiddellijk van zijn bezigheid, ik geniet ervan als ik hem zie spelen. Ik kan daar soms 5 minuten naar staan kijken zonder dat ik iets zeg, gewoon genieten van hem. Dat zijn zo kleine domme dingen. Het hoeft geen geld te zijn, een klein dom lachje geeft me meer waarde als 10 000 euro.” (Respondent
7,
vrouw)
Twee
ouders
refereren
naar
‘gezondheid’
wanneer
het
gaat
over
elementen
die
van
belang
zijn
voor
hun
QoL.
Deze
respondenten
vermelden
dan
ook
een
slechte
lichamelijke
en/of
psychische
gezondheid
als
een
trigger
voor
herval.
Twee
ouders
vinden
werk
een
cruciaal
gegeven
voor
een
goede
QoL.
Desalniettemin
blijkt
uit
de
MANSA
dat
acht
ouders
ontevreden
zijn
met
het
feit
dat
ze
werkloos
zijn.
De
hoofdreden
hiervoor
is
dat
ze
het
zeer
moeilijk
vinden
om
hele
dagen
thuis
te
zitten,
gezien
dit
een
nadelig
effect
heeft
op
hun
psychisch
welzijn.
Bovendien
zou
een
vaste
job
een
positieve
invloed
hebben
op
hun
moeilijke
financiële
situatie.
Vijf
ouders
halen
werk
dan
ook
aan
bij
de
vraag
naar
eventuele
wensen
voor
de
toekomst.
Naast
een
gezin
en
een
relatie
wordt
door
één
ouder
het
belang
van
vrienden
aangehaald.
In
onderstaand
citaat
worden
de
reeds
vernoemde
belangrijke
elementen
benoemd.
“Goede kameraden, goeie vrienden. Dat heb ik ook pas na een jaar of 2 jaar terug beginnen toelaten in mijn leven. Waarom? Ik had liever dan geen kameraden als slechte kameraden. Wat aan mijn leven betekenis geeft is vooral werk, thuis, en een goede relatie en een goede band met uw kind.” (Respondent
8,
vrouw)
4.1.3 ELEMENTEN DIE EEN OPTIMALE QOL BELEMMEREN
Uit
dit
onderzoek
blijkt
de
leef‐
en
woonomgeving
de
meest
vernoemde
factor
wanneer
gepeild
wordt
naar
waar
de
ouders
zich
het
meest
aan
storen
in
hun
leven.
Acht
ouders
klagen
over
de
buurt
waarin
ze
leven
en
waarin
nog
gebruikt
wordt.
Het
zorgt
voor
een
dagelijkse
confrontatie
met
(ex‐)gebruikers.
Tevens
vinden
ze
hun
eigen
huisvestiging
niet
geschikt
en
wordt
deze
menigmaal
omschreven
als
te
klein
en
niet
in
goede
staat.
De
ouders
verlangen
dan
ook
naar
een
grotere
(sociale)
woning
maar
de
wachtlijst
is
lang.
40
De
leefomgeving
wordt
tevens
als
voornaamste
trigger
tot
herval
omschreven.
Daarenboven
vormt
de
nabije
omgeving
ook
soms
een
trigger,
namelijk
ruzie
met
de
partner
of
met
de
kinderen.
Er
worden
een
aantal
manieren
vermeld
waarop
men
met
triggers
omgaat,
zoals
afleiding
zoeken
in
andere
dingen
(bijvoorbeeld
gaan
winkelen,
huishouden)
en
bepaalde
plaatsen
bewust
vermijden.
Evenzeer
wordt
werken
als
een
zinvol
alternatief
aangehaald.
Het
zorgt
ervoor
dat
ze
nieuwe
mensen
leren
kennen
uit
een
ander
milieu.
De
tweede
meest
storende
factor
blijkt
methadon
te
zijn.
Hoewel
ouders
tevredenheid
ervaren
over
methadon
als
hulpmiddel
in
hun
strijd
tegen
het
gebruik,
wordt
het
door
de
helft
van
de
ouders
evenzeer
gezien
als
een
onaangename
factor
die
hun
kans
op
een
stabiel,
normaal
leven
hindert.
Ze
vinden
het
storend
dat
ze
voortdurend
rekening
moeten
houden
met
het
feit
dat
ze
hun
methadon
op
tijd
moeten
hebben.
Het
is
voor
hen
moeilijk
om
nog
steeds
afhankelijk
te
zijn
van
medicatie.
“Methadon is ook een vuiligheid, het is nog meer verslavend als die drugs. Van drugs ben je op 3 dagen vanaf, het zit in je hoofd. Methadon na een maand en half zie je er nog van af. Soms voel je je een plant die water nodig heeft voor te kunnen leven, ik heb die methadon nodig om te functioneren.”
(Respondent
7,
vrouw)
Als
gevolg
van
gebruik
in
het
verleden,
maar
ook
van
methadon,
klagen
drie
ouders
over
fysieke
en/of
psychische
klachten.
Een
aantal
symptomen
die
worden
vernoemd
als
gevolg
van
methadongebruik
zijn
de
volgende:
regelmatig
moe
zijn,
minder
kracht
hebben,
aanwezigheid
van
depressieve
gedachten
(verminderd
psychisch
welzijn)
en
vergeetachtigheid.
‘Herstel’
houdt
voor
de
ouders
niet
alleen
in
dat
er
geen
gebruik
van
heroïne
meer
is
maar
ook
stoppen
met
de
methadononderhoudsbehandeling
komt
naar
voren,
om
op
die
manier
een
normaal,
medicatievrij,
en
gezond
leven
te
kunnen
leiden.
“Ik zou het liefst gewoon volledig normaal zoals vroeger zijn. Geen methadon. Kunnen gaan waar ik sta. Nu is dat altijd van ‘ahja dat gaat niet want ik moet morgen achter mijn methadon of moet dat nog vragen of dit of dat’. Ik zou graag terug een normaal leven hebben.”
(Respondent
10,
vrouw)
41
Uit
de
afname
van
de
MANSA
blijkt
dat
twee
ouders
ontevreden
zijn
over
hun
psychische
gezondheid
en
dit
volledig
wijten
aan
het
methadongebruik
en
aan
druggebruik
in
het
verleden.
“Dat is er ook op achteruitgegaan eh door methadon en drugsgebruik.. als ik het bekijk van een schaal van 0 tot 10 zou ik als ik niet gebruikte een 9 hebben en nu met methadon een 7. Ik vergeet snel en het heeft wel een impact op mijn psychisch welzijn. De ene keer voel ik mij beter als de andere keer.”
(Respondent
4,
man)
Men
wil
deze
storende
factoren
wegnemen,
met
als
uiteindelijke
doel
hun
leven
volledig
zelf
in
handen
te
hebben.
Drie
ouders
geven
aan
dat
ze
dit
het
belangrijkst
vinden.
“Dat we gewoon verder kunnen, zonder begeleiding. En dat de begeleiders af en toe eens zullen zien en dat ze eens kunnen binnen komen en zeggen dat is lang geleden hoe gaat het met jullie. Zonder dat we er nog moeten aan werken, … maarja we zijn er belange nog niet. Het is niet omdat we clean zijn dat we uit alle problemen zijn. Niet enkel drugs is het probleem er zijn veel meer problemen dan drugs.” (Respondent
4,
man)
Vijf
van
de
12
ouders
hebben
kinderen
die
geplaatst
zijn.
Deze
respondenten
vermelden
het
moeten
missen
van
hun
kinderen
als
een
aanzienlijk
storend
element.
Ze
ervaren
een
gevoel
van
incompleetheid,
omdat
hun
kinderen
geen
deel
uitmaken
van
hun
dagelijkse
leven.
Tevens
kan
er
jaloezie
optreden
naar
het
pleeggezin.
“Mijn kind zit daar en ik mis iets, ik zie mijn kind nog naar haar trekken omdat zij hem omkoopt met van alles en nog wat. Alez ja dat geeft mij niet want het is wel voor mijne kleinen, maar ze weet ik dat ik dat allemaal niet kan kopen voor hem. Dus automatisch gaat hij altijd maar liever daar zijn, maar naar liefde toe, probeer ik mij 100% te geven voor mijn kind.”
(Respondent
1,
vrouw)
Uit
de
interviews
blijkt
dat
vier
ouders
van
geplaatste
kinderen
een
gevoel
van
machteloosheid
ervaren.
Ze
vermelden
dat
het
demotiverend
is
hoe
lang
ze
hun
best
doen,
en
hoe
weinig
deze
inspanning
opgemerkt
wordt
door
allerlei
instanties
betreffende
de
kinderen.
Deze
moeite
levert
naar
hun
mening
weinig
resultaat
op.
42
Deze
respondenten
hebben
als
wens
hun
kinderen
meer
te
zien,
of
in
het
beste
geval
dat
ze
terug
naar
huis
kunnen
komen
wonen.
Eén
moeder
vermeldt
tevens
dat
ze
het
moeilijk
heeft
met
de
vooroordelen
waarmee
ze
te
maken
krijgt.
Zo
heeft
ze
het
gevoel
dat
ze
door
de
maatschappij
raar
bekeken
wordt,
en
dat
er
snel
een
oordeel
gevormd
wordt.
Tenslotte
bespreekt
een
respondent
zijn
gevoel
van
spijt,
over
hoe
het
allemaal
anders
had
kunnen
lopen.
Hij
heeft
moeite
met
het
aanvaarden
van
de
keuzes
die
hij
in
het
verleden
gemaakt
heeft.
4.2
ALGEMENE
ERVARINGEN
VAN
DE
OUDERS
MET
HET
KDO
PROJECT
Om
op
de
onderzoeksvraag
die
peilt
naar
de
algemene
ervaringen
van
de
ouders
met
het
KDO
project
een
antwoord
te
geven,
werd
bij
aanvang
van
het
interview
telkens
gepolst
naar
zowel
de
positieve
als
negatieve
ervaringen.
Op
gebied
van
positieve
ervaringen
is
de
voornaamste
factor
dat
ze
de
begeleiders
van
het
KDO
project
als
ware
steunfiguren
zien
in
hun
leven.
Elf
ouders
vermelden
als
belangrijkste
positieve
ervaring
dat
ze
permanent
op
de
begeleiding
kunnen
rekenen.
Er
is
een
lage
drempel
om
dingen
te
vragen
en
ze
staan
ook
steeds
meteen
klaar
voor
elk
soort
probleem.
Eén
ouder
benadrukt
dit
verschil
vanuit
haar
ervaring
met
vorige
begeleidingsvormen,
waar
de
drempel
beduidend
hoger
lag.
Het
vertrouwen
in
de
begeleidsters
is
zeer
groot
en
die
continue
beschikbaarheid
wordt
als
een
grote
steun
ervaren.
“Ik vind het positief dat ze mij altijd wil helpen als ik iets nodig heb. De begeleidster gaat nooit zeggen, neen ik ga dat niet maken of niet proberen, ik heb dat nog nooit gehoord. Ik ben altijd welkom voor alles.”
(Respondent
2,
vrouw) Eén
ouder
heeft
dankzij
dit
project
opnieuw
haar
geloof
in
de
hulpverlening
teruggevonden.
“Dankzij hun geloof ik dat er wel nog hulpverleners zijn die je vooruit helpen. Ik heb er eigenlijk nooit niet in geloofd, … uiteindelijk hebben zij mij getoond dat het anders kan.” (Respondent
9,
vrouw) Verder
vermelden
de
ouders
dat
de
begeleidsters
goede
gesprekspartners
zijn
en
een
luisterend
oor
bieden.
Ze
appreciëren
ook
dat
ze
ten
allen
tijde
op
een
eerlijke
manier
raad
geven.
Tevens
wordt
de
informele
sfeer
die
er
heerst
ten
zeerste
gewaardeerd.
43
De
ouders
zijn
het
er
unaniem
over
eens
dat
ze
over
ieder
onderwerp
eerlijk
kunnen
zijn
tegenover
de
begeleiding.
Zo
hebben
ze
ingezien
dat
enkel
wanneer
ze
zich
open
opstellen
en
oprecht
zijn,
de
begeleiding
hen
kan
verder
helpen.
“Vooral open zijn, mensen toelaten om je te helpen. Niet altijd alles moet goed gaan. Ik heb beseft dat het eens mag misgaan dat ik daar niet voor ga gestraft worden. Dat is vooral hetgeen dat ik mij gerealiseerd heb dat ik het beter zeg, en op tijd zeg als het moeilijk gaat. Dat de mensen mij echt kunnen op tijd helpen, als ik het verzwijg gaat het alleen maar erger en erger worden.”
(Respondent
8,
vrouw)
De
respondenten
waarbij
beide
hulpverleners
op
huisbezoek
kwamen,
vinden
dat
beide
hulpverleners
elkaar
goed
aanvullen.
Zo
ervaren
ze
de
hoofdbegeleidster
als
iemand
die
eerder
zal
helpen
op
emotioneel
gebied
en
wanneer
het
op
psychologisch
vlak
wat
minder
gaat.
De
andere
begeleidster
zien
ze
als
iemand
die
zich
meer
bezighoudt
met
de
praktische
zaken.
De
helft
van
de
ouders
ziet
deze
hulp
op
praktisch
en
administratief
vlak
als
zeer
zinvol
omdat
ze
hierbij
verscheidene
moeilijkheden
ondervinden.
Op
dit
gebied
wordt
veel
ondersteuning
geboden,
doch
is
het
steeds
een
proces
van
samenwerking.
Vijf
respondenten
zijn
dan
ook
opmerkzaam
voor
het
feit
dat
ze
het
initiatief
vanuit
henzelf
willen
laten
komen.
Zo
vermeldt
een
ouder
dat
de
begeleidsters
steeds
verwachten
dat
zij
de
eerste
stap
zet
en
bijvoorbeeld
de
telefoon
neemt
om
te
bellen
naar
een
instantie.
Wanneer
ze
dan
zien
dat
er
bijgestuurd
moet
worden
zullen
ze
wel
tussenkomen
en
ondersteuning
bieden.
“Ze hebben eigenlijk gewoon alles een beetje van mijne kant laten komen. Alle stappen die ik heb gezet hebben zij ondersteund maar het is wel volledig van mijn kant moeten komen. Het is stapje per stapje intensiever geworden maar op mijn vraag, en dat vind ik eigenlijk wel goed, dat het op mijn tempo gebeurd is. Want ik denk moest het teveel geforceerd geweest zijn ik het meer als een straf zou gezien hebben of controle en nu heb ik dat niet. Met andere begeleiding die ik heb gehad voelde dit wel zo aan en dan klapte ik toe. Met hun ja, ze laten alles open, en dat vind ik positief ja.” (Respondent
8,
vrouw)
44
Twee
ouders
laten
ook
weten
dat
ze
het
feit
dat
de
begeleidsters
meegaan
naar
allerlei
instanties
betreffende
de
kinderen,
zoals
de
jeugdrechtbank,
instellingen
waar
hun
kinderen
verblijven
enzovoorts
als
zeer
ondersteunend
ervaren.
Er
werd
evenzeer
gepeild
naar
eventuele
negatieve
ervaringen
met
het
project.
Geen
enkele
ouder
heeft
een
negatieve
opmerking
hierover.
4.3
RESULTATEN
VOOROPGESTELDE
DOELSTELLINGEN
KDO
PROJECT
4.3.1 VERLENEN VAN OPVOEDINGSONDERSTEUNING: EEN GESLAAGDE DOELSTELLING?
Eén
van
de
primaire
doelstellingen
van
het
KDO
project
is
om
opvoedingsondersteuning
te
bieden.
Iedere
ouder
vindt
deze
ondersteuning
zinvol
en
heeft
het
gevoel
dat
hij/zij
voor
elke
vraag
hieromtrent
bij
de
begeleidsters
terechtkan.
Het
vertrouwen
in
de
begeleiders
omtrent
opvoedingsadvies
is
dan
ook
groot.
“Ik wil wat de mensen zoals de begeleidsters of anderen aan ons meegeven, ook gebruiken in de realiteit naar mijn zoon toe. Dus luisteren naar wat ze ons zeggen van ‘kijk wij vinden dat het misschien beter zo is en zo’, en er ook naar luisteren en niet mijn eigen willetje doordrijven ofzo. Aanvaarden.”
(Respondent
4,
man)
Ouders
van
geplaatste
kinderen
zitten
vaak
met
vele
vragen,
twijfels
en
onzekerheden.
Zo
vertelt
een
moeder
hoe
moeilijk
het
voor
haar
was
dat
haar
kind
mama
zegt
tegen
de
pleegmoeder.
Hierover
kan
ze
met
de
begeleidster
praten
en
haar
onzekerheden
uiten,
tips
vragen
hoe
hiermee
om
te
gaan.
Andere
manieren
van
opvoedingsondersteuning
die
binnen
dit
onderzoek
naar
voren
komen
zijn
onder
meer:
de
ouders
voorbereiden
op
een
kind
dat
terug
thuis
komt
wonen,
problemen
op
school,
planningen
rond
de
kinderen
en
huishouden
opstellen,
overlopen
van
hoe
het
bezoek
geweest
is
(indien
plaatsing),
onzekerheden
omtrent
de
opvoeding
bevragen,
helpen
met
administratieve
zaken
inzake
de
kinderen,
meegaan
naar
instanties
(jeugdrechtbank,
instellingen)
waar
de
kinderen
verblijven
enzovoorts.
Sinds
de
opvoedingsondersteuning
leggen
de
ouders
ook
een
positief
parcours
af
en
krijgen
ze
steeds
meer
vrijheden
betreffende
de
kinderen.
45
“Ik heb een heel andere wereld zien open gaan sinds ik met het MSOC in contact gekomen ben. Ik heb veel vooruitgang geboekt in het omgangsrecht met mijn kinderen ook. Eigenlijk komt het er echt op neer, ik heb de hulp ingeroepen van het MSOC, ze hebben mij aanvaard, en alles is in een versnelling gegaan. Uiteindelijk mijn kinderen kwamen naar huis, ik heb een woning, die zwangerschap is erbij gekomen en we zijn echt een hele stap vooruitgegaan. Ik ga het niet alleen aan het MSOC toeschrijven maar toch grotendeels, qua naar mijn kinderen toe vind ik dat toch.”
(Respondent
9,
vrouw) Naast
deze
ondersteuning
vinden
ouders
het
ook
interessant
dat
ze
op
de
hoogte
gehouden
worden
van
allerlei
budgetvriendelijk
evenementen
of
verenigingen
waar
ze
met
hun
kinderen
terecht
kunnen.
Vermits
uit
de
MANSA
vragenlijst
blijkt
dat
negen
respondenten
ontevreden
zijn
over
hun
financiële
situatie
vormt
deze
informatie
een
toegevoegde
waarde
voor
de
ouders.
Verder
heeft
het
project
een
geringe
invloed
op
hun
financiële
situatie
en
worden
de
meeste
zaken
hieromtrent
geregeld
door
het
OCMW.
Het
KDO
project
helpt
hen
wel
met
de
administratieve
kant
met
name
het
invullen
van
papieren,
helpen
omtrent
rekeningen
die
betaald
moeten
worden.
4.3.2.1 Protectieve factoren versterken en risicofactoren verkleinen Om
de
opvoeding
zo
vlot
mogelijk
te
laten
verlopen
is
een
veilige
opvoedingssituatie
zeer
belangrijk.
Om
dit
te
garanderen
willen
de
begeleidsters
de
protectieve
factoren
voor
de
ouders
en
kinderen
achterhalen
alsook
versterken.
De
genoemde
beschermende
elementen
door
de
ouders
kunnen
we
onderverdelen
in
vier
categorieën.
Een
eerste
categorie
is
methadon.
Eén
moeder
zegt
dat
ze
methadon
echt
nodig
heeft,
en
angst
heeft
zonder.
Ergens
vreest
ze
dat
ze
hier
voor
altijd
afhankelijk
van
zal
zijn.
Een
aantal
moeders
zien
hun
eigen
doorzettingsvermogen
als
een
beschermende
factor.
Het
streven
naar
volledig
herstel
en
stabiliteit
moet
volgens
zeven
ouders
niet
alleen
voor
de
kinderen,
maar
ook
voor
zichzelf
gebeuren.
“Er zelf volledig achter staan want als je het zelf niet voelt dat ge er klaar voor zijt dan gaat het toch niet lukken. Ten eerste moet dat voor u eigen zijn en om u zelf terug beter te voelen en de zin in het leven te vinden.”
(Respondent
1,
vrouw)
Ook
het
kind
een
veilige
omgeving
bieden
wordt
meermaals
aangehaald.
Dit
doen
ze
door
bepaalde
milieus
en/of
personen
bewust
te
gaan
vermijden.
46
De
ouders
vinden
het
belangrijk
om
het
kind
niet
in
gevaar
te
brengen
en
niet
in
contact
te
laten
komen
met
gebruikers.
“Ik vind het belangrijk om een moeder te zijn die alert is, die kan geven aan haar kind wat die nodig heeft, een veilige omgeving zonder gebruik. Veiligheid, warmte, liefde vooral dat is heel belangrijk”.
(Respondent
7,
vrouw)
Een
laatste
en
meest
vernoemde
categorie
zijn
steunfiguren
uit
de
omgeving
zoals
(vaak
hernieuwde
relaties
met)
familie,
hulpverlening
(KDO
project),
vrienden
alsook
de
partner.
Uit
de
resultaten
van
de
MANSA
komt
naar
voren
dat
op
één
ouder
na,
alle
respondenten
gemengd
tot
zeer
tevreden
zijn
over
de
familierelaties.
De
ouders
geven
aan
dat
er
hersteld
en
beter
contact
met
hun
familie
is.
Er
wordt
veel
gesproken
over
hoe
het
contact
ooit
verwaterde
of
verbroken
werd,
meestal
als
gevolg
van
het
gebruik.
De
ouders
vermelden
dat
de
begeleidster
hen
een
nieuwe
kijk
en
inzicht
gaf
op
dingen
die
gebeurd
zijn
waardoor
ze
dan
toch
de
stap
kunnen
zetten
om
opnieuw
contact
op
te
nemen
en
het
vertrouwen
terug
op
te
bouwen.
“Ik had zoiets van, ze hebben mij laten staan ze moeten niet meer komen. En de begeleidster heeft mij duidelijk gemaakt dat dit in vele gevallen zo is, en dat het normaal is want wie heeft wel graag dat iemand uit de familie verslaafd is. Maar ik had zoiets van ze hadden er moeten zijn op slechte momenten, nu heb ik ingezien dat het voor hun ook moeilijk was. Ik ben blij dat ik geluisterd heb en dat ik er terug bij ga.”
(Respondent
10,
vrouw)
Naast
het
ondersteunen
van
deze
protectieve
factoren
wil
het
project
de
risicofactoren
verkleinen.
Dit
doen
ze
onder
meer
door,
zoals
reeds
vermeld,
opvoedingsondersteuning
aan
te
bieden
maar
ook
door
hulp
aan
te
bieden
omtrent
het
gebruik,
met
eventuele
snellere
doorverwijzing.
Het
waarborgen
van
een
veilige
omgeving
voor
het
kind
uit
zich
onder
meer
in
het
voorzien
van
containers
waar
mogelijke
medicatie
in
kan
opgeborgen
worden
zodat
het
kind
er
niet
aan
kan.
Uit
dit
onderzoek
blijken
twee
ouders
ook
ondersteuning
te
vragen
op
gebied
van
huishoudelijke
taken.
Het
project
helpt
hen
hierin
door
samen
een
bepaalde
structuur
en
planning
in
te
bouwen
en
orde
te
scheppen
waar
nodig.
47
4.3.2 ERVARINGEN MET DE OVERIGE DOELSTELLINGEN
Het
KDO
project
streeft
naast
opvoedingsondersteuning
tevens
andere
doelstellingen
na.
Zo
wil
het
project
dat
ouders
eigen
krachten
en
sterktes
gaan
gebruiken
om
zo
hun
levenskwaliteit
te
bevorderen.
Zes
van
de
12
ouders
merken
dit
op.
Ze
bevestigen
dat
hun
sterke
punten
naar
boven
gehaald
worden,
om
op
die
manier
eigen
veerkracht
te
ontwikkelen.
De
ouders
hebben
vaak
een
laag
zelfbeeld
door
hun
verleden
en
schatten
hun
eigen
mogelijkheden
en
kunnen
laag
in.
De
begeleidsters
moedigen
hen
aan
om
dit
anders
te
zien.
“Ja ze zeggen dat wel zo van, N. ge hebt meer in u mars en ge moet dat naar boven halen. Dat helpt wel om dat ook dan te doen eigenlijk.” (Respondent
7,
vrouw)
Verscheidene
ouders
vinden
dat
hun
zelfbeeld
op
een
positieve
manier
evolueert
sinds
hun
deelname
aan
het
project.
Dit
is
mede
een
gevolg
van
de
positieve
feedback
die
ze
krijgen.
Tevens
worden
ze
veelvuldig
bevestigd
in
het
feit
dat
ze
een
goede
moeder
of
vader
zijn
voor
hun
kind.
“Ik heb mijn eigen leren graag zien. Mijn eigen leren aanvaarden. Ik ben misbruikt geweest en ik dacht het is mijn schuld, maar eigenlijk is het mijn schuld totaal niet. Het [de begeleiding] heeft mij zelfvertrouwen gegeven.” (Respondent
7,
vrouw)
Vijf
ouders
bevestigen
dat
het
project
het
inzicht
in
de
eigen
problematiek
verruimt.
Een
moeder
vermeldt
tevens
dat
wanneer
ze
depressief
is
en
zegt
wat
het
probleem
is,
de
begeleidster
haar
een
ander
zicht
geeft
op
de
zaken
en
haar
doet
nadenken
hierover.
De
andere
respondenten
zeggen
dat
ze
reeds
een
vrij
heldere
kijk
hadden
op
hun
verslavingsproblematiek
net
voor
ze
aan
het
project
begonnen
en
om
die
reden
hulp
gevraagd
hebben.
Dit
gaat
dan
vooral
over
inzicht
in
de
problematiek
van
hun
gebruik,
maar
op
andere
zaken
wordt
er
door
de
ouders
wel
een
meer
heldere
kijk
ervaren.
“We leren meer de dingen aan te nemen en aan te pakken in plaats van struisvogelpolitiek, met de kop in het zand, toch wel ja. We weten waar dat de oorzaak ligt en we gaan korter op de bal spelen.”
(Respondent
4,
man)
Het
doel
is
niet
alleen
om
meer
inzicht
te
geven
maar
ook
om
samen
naar
oplossingen
te
zoeken.
Ouders
ervaren
hierbij
dat
de
aanpak
van
problemen
meteen
moet
gebeuren
en
niet
iets
is
wat
kan
blijven
uitgesteld
worden.
48
Enkele
voorbeelden
van
problemen
die
worden
aangehaald
zijn
administratieve
zaken
die
geregeld
moeten
worden,
problemen
met
de
partner,
regelingen
betreffende
de
kinderen
enzovoorts.
Vier
ouders
zeggen
ook
dat
ze
deze
snelle
aanpak
appreciëren
en
dat
dit
hen
helpt
in
het
oplossen
van
hun
problemen.
“Ze zegt niet van ja straks gaan we bellen, kom we gaan bellen. Nu, niet straks. Dat helpt mij ook want ik neem een voorbeeld aan hun. Want het moet NU en niet straks. Dat heeft mijn leven structuur gegeven door naar hen op te kijken.”
(Respondent
7,
vrouw)
Acht
ouders
zeggen
dat
het
bespreekbaar
maken
van
eventueel
gebruik
en/of
herval
absoluut
niet
meer
van
toepassing
is
bij
hen.
Zo
zegt
respondent
4
(man):
“Je mag voor mij gebruiken, ik ga ermee lachen.”
Elf
van
de
twaalf
ouders
hebben
echter
wel
het
gevoel
dat
moest
er
sprake
zijn
van
herval
dit
zeker
en
vast
bespreekbaar
is,
en
dat
ze
hier
volledig
eerlijk
en
open
over
kunnen
zijn.
“Ze vragen dan of er gebruikt geweest is maar dat is bij mij nu echt niet meer het geval. Maar het is wel bespreekbaar, moest het zo zijn zou ik het ook gemakkelijk kunnen zeggen. Het is niet dat me mij daarvoor zouden veroordelen, ik weet dat ik er met hen zou kunnen over spreken en eventueel een oplossing zoeken.”
(Respondent
8,
vrouw)
Afgezien
van
deze
gesprekken
omtrent
gebruik
en
mogelijke
triggers
ervaren
de
ouders
ook
ondersteuning
op
gebied
van
medicatie.
Dit
gaat
dan
onder
meer
over
het
afbouwen
van
methadon
maar
ook
over
andere
medicatie
bijvoorbeeld
Concerta
en
dergelijke.
De
begeleidsters
geven
tips
over
hoe
hier
op
een
correcte
manier
mee
om
te
gaan,
zoals
opschrijven
wat
je
op
een
dag
inneemt
van
medicatie
zodat
je
dit
onder
controle
kan
houden.
Evenzeer
verwijzen
de
hulpverleners
ouders
door
en
helpen
ze
om
het
toegangsproces
sneller
te
laten
verlopen
indien
dit
nodig
is.
“Mij hebben ze alleszins geholpen bij het afbouwen van mijn methadon. Ik had mijn zoontje gekocht en ze hebben mij wel geholpen om naar ADDIC te gaan met mijn zoontje in Antwerpen en ze hebben mij gebracht en komen halen. Gebeld enzo. Ik heb er veel steun aan gehad. Het is ook door hen dat ik naar ADDIC kunnen gaan heb.”
(Respondent
7,
vrouw)
49
4.3.3 TEVREDENHEID MET BETREKKING TOT DE WERKING VAN HET PROJECT Omtrent
de
intensiteit
van
het
project
worden
weinig
opmerkingen
gegeven.
De
meeste
ouders
zijn
tevreden
met
het
tweewekelijks
bezoek.
Twee
ouders
hadden
graag
dat
ze
elke
week
kwamen
en
één
ouder
vindt
het
aantal
bezoeken
net
iets
teveel.
Ze
hebben
wel
het
gevoel
dat
indien
ze
dit
zouden
aangeven
de
begeleidsters
hier
rekening
mee
zullen
houden.
Ouders
die
op
verscheidene
hulpverleningsdiensten
beroep
doen,
vinden
dat
de
afstemming
hiervan
zeer
vlot
verloopt.
Ze
hebben
het
gevoel
dat
het
project
met
alle
hulpverleners
in
contact
staat
en
dat
ze
elkaar
op
de
hoogte
houden
van
de
vorderingen.
“Nu binnenkort gaan ze allemaal samen zitten om te kijken wat hebben we al bereikt, waar gaan we verder in, wat zijn de doelstellingen nog.”
(Respondent
9,
vrouw)
Naast
voldoende
intensiviteit
en
de
afstemming
van
verschillende
hulpverleners
op
elkaar,
streeft
het
project
ernaar
om
de
ouders
op
een
outreachende
manier
te
bereiken.
Dit
onder
meer
door
op
huisbezoek
te
gaan.
Uit
dit
onderzoek
blijkt
dat
nagenoeg
elke
ouder
dit
als
een
meerwaarde
ervaart.
Dit
heeft
verscheidene
redenen.
Enerzijds
vinden
ze
het
gewoon
gemakkelijk
dat
ze
zich
niet
moeten
verplaatsten.
Anderzijds
voelen
ze
zich
ook
comfortabeler,
gaan
ze
sneller
dingen
vertellen,
vragen
durven
stellen.
Een
bijkomend
voordeel
is
dat
de
ouders
op
die
manier
niet
naar
het
MSOC
moeten
en
ook
niet
in
contact
hoeven
te
komen
met
andere
(ex‐)gebruikers.
Tenslotte
werd
als
reden
opgegeven
dat
ze
op
die
manier
een
zekere
sociale
controle
hebben.
“Ze komen niet alleen voor een babbelke eh, ze komen ook een beetje kijken van hoe is haar kot, en aan dat zien ze ook aan een mens hoe dat ze zich voelen eh. Als mijn kot bombastiek gaat zijn gaan ze weten dat er iets scheelt. Dat vind ik wel goed, daarom laat ik ze ook komen. Om die puntjes te horen. Want soms besef ik het zelf niet dat ik niet goed bezig ben of met iets verkeerd bezig ben en dan maken ze mij er attent op. En dat vind ik wel oké”. (Respondent
7,
vrouw)
50
V.
DISCUSSIE
In
deze
masterproef
wordt
op
zoek
gegaan
naar
hoe
herstel
en
QoL
wordt
ervaren
door
opiaatafhankelijke
ouders,
die
deelnemen
aan
het
KDO
project.
Tevens
wordt
er
nagegaan
in
hoeverre
het
KDO
project
door
hen
als
ondersteunend
ervaren
wordt
en
of
het
project
de
vooropgestelde
doelstellingen
bereikt.
In
dit
hoofdstuk
worden
de
meest
opmerkelijke
onderzoeksresultaten
gekoppeld
aan
bestaande
bevindingen
uit
de
literatuur.
Daaropvolgend
worden
de
beperkingen
van
dit
onderzoek
besproken,
evenals
de
eventuele
aanbevelingen
voor
beleid,
praktijk
en
verder
onderzoek.
5.1
BESPREKING
ONDERZOEKSRESULTATEN
5.1.1 INTERNE EN EXTERNE VERANDERINGEN TEN GEVOLGE VAN HET HERSTELPROCES
Uit
de
resultaten
blijkt
dat
de
respondenten
herstel
als
een
cruciale
factor
zien
om
een
goede
kwaliteit
van
leven
te
vrijwaren.
White
(2007)
benadrukt
het
persoonlijke
karakter
van
herstel.
Desalniettemin
halen
in
dit
onderzoek
de
respondenten
vaak
dezelfde
elementen
aan
wanneer
gepeild
wordt
naar
hun
visie.
Voor
de
meerderheid
is
herstel
gelijk
aan
‘clean’
zijn,
met
als
gevolg
ook
methadonvrij
zijn,
en
een
stabiel
leven
leiden.
Enkele
ouders
zijn
er
zich
van
bewust
dat
dit
tijd
vraagt
en
sluiten
hiermee
aan
bij
het
‘herstel
als
een
proces’‐
gedachtengoed.
Herstel
is
volgens
White
(2007)
en
Finney
et
al.
(1995)
een
proces,
dat
een
langdurige
inspanning
vraagt
indien
men
een
duurzaam
resultaat
wil
bereiken.
In
deze
studie
komt
naar
voren
dat
er
zowel
interne
als
externe
veranderingen
plaatsvonden
ten
gevolge
van
hun
herstelproces,
mede
dankzij
de
ondersteuning
van
het
KDO
project.
De
innerlijke
veranderingen
betreffen;
inzicht
in
de
eigen
problematiek,
meer
geloof
in
zichzelf
maar
ook
in
hun
capaciteiten
als
ouder,
alsook
een
groeiend
vertrouwen
in
de
hulpverlening.
Omdat
ze
zelf
vaak
niet
opgegroeid
zijn
in
een
warm
gezin
is
het
van
belang
dat
opiaatafhankelijke
ouders
positief
bevestigd
worden
in
hun
bekwaamheid
als
ouder.
Een
goede
vertrouwensrelatie
tussen
de
begeleiders
en
de
ouders
is
hiervoor
enorm
belangrijk
(Hans,
Bernstein
&
Henson,
1999).
51
Onderzoek
van
Pitkänen,
Hätönen,
Kuosmanen
&
Välimäki
(2009)
toont
aan
dat
een
positief
zelfbeeld
en
een
evenwichtige
psychische
gezondheid
de
basis
vormen
voor
een
goede
QoL.
Wanneer
de
ouders
een
positief
zelfbeeld
hebben
vergroot
dit
tevens
hun
‘persoonlijk
herstel
kapitaal’,
aangezien
eigenwaarde
hierin
een
belangrijke
rol
speelt
(White
&
Cloud,
2008).
De
studie
van
De
Maeyer
(2010)
wijst
op
het
belang
van
psychisch
welzijn
voor
een
goede
QoL.
Hieruit
blijkt
dat
psychologische
problemen
de
sterkste
negatieve
invloed
hebben
op
de
QoL
van
opiaatafhankelijken.
Om
deze
reden
benadrukt
De
Maeyer
dat
hier
voldoende
aandacht
aan
besteed
moet
worden
voor
en
tijdens
de
methadononderhoudsbehandeling.
De
interne
wil
om
te
stoppen
met
druggebruik
was
reeds
voor
de
deelname
aan
het
project
aanwezig.
Het
gegeven
dat
vrouwen
in
verwachting
zijn
biedt
een
krachtige
motivatie
om
te
stoppen
met
middelenmisbruik,
en
om,
vaak
op
eigen
initiatief,
contact
op
te
nemen
met
hulpverlening.
Dit
is
een
belangrijke
stap,
aangezien
een
gepaste
ondersteuning
aan
het
begin
van
de
zwangerschap
de
kansen
op
een
succesvolle
geboorte
en
verdere
ontwikkeling
van
het
kind
bevordert
(Miotto
et
al.,
2006).
Zoals
reeds
vermeld
is
deze
stap
echter
niet
zo
vanzelfsprekend,
aangezien
vele
ouders
met
een
reële
angst
zitten
dat
hun
kind
geplaatst
zal
worden
eens
de
autoriteiten
te
weten
komen
dat
de
moeders
met
een
verslaving
kampen
(Vanderplasschen
et
al.,
2002).
Wat
betreft
de
veranderingen
in
de
omgeving
werden
de
familiebanden
bij
de
meerderheid
van
de
respondenten
hersteld.
Het
KDO
project
speelde
hierin
een
belangrijke
rol.
Zo
kregen
de
ouders
een
nieuwe
kijk
op
de
situatie.
De
tevredenheid
met
de
familiale
relaties
in
dit
onderzoek
is
opmerkelijk,
aangezien
uit
het
onderzoek
van
De
Maeyer
(2010)
de
respondenten
het
minst
tevreden
bleken
over
de
familiale
contacten.
In
deze
studie
wordt
aangehaald
dat
dit
soort
relaties
vaak
ontbreken
in
het
leven
van
opiaatafhankelijke
personen.
Derluyn
(2002)
wijst
op
het
belang
om
tijdens
de
opvoedingsondersteuning
voldoende
aandacht
te
schenken
aan
de
relatie
tussen
het
gezin
en
zijn
omgeving/familie.
Doordat
deze
familiebanden
opnieuw
hersteld
zijn,
wordt
het
familiaal
en
sociaal
herstel
kapitaal
van
de
ouders
vergroot.
De
familieleden
maken
op
deze
manier
opnieuw
deel
uit
van
het
leven
van
de
respondenten,
alsook
van
de
behandeling
(White
&
Cloud,
2008).
Dit
door
de
ouders
te
ondersteunen
in
het
herstelproces
(Siegal,
1998;
Shepherd
et
al.,
2008).
Evenzeer
is
het
leren
hanteren
van
een
dagelijkse
structuur
een
belangrijke
externe
verandering
ten
gevolge
van
hun
deelname
aan
het
project.
Het
belang
hiervan
wordt
in
het
volgende
hoofdstuk
nader
besproken.
52
5.1.2 HET GEZIN ALS VOORNAAMSTE FACTOR VOOR EEN GOEDE QOL EN REDEN TOT HERSTEL Uit
de
resultaten
blijkt
dat
de
kinderen
en
het
gezin
beschouwd
worden
als
het
belangrijkste
en
meest
betekenisvolle
element
in
hun
leven.
De
ouders
waarvan
de
kinderen
geplaatst
zijn
ervaren
dan
ook
een
zwaar
gemis.
Deze
resultaten
sluiten
aan
bij
de
studie
van
De
Maeyer
(2010).
Hieruit
blijkt
dat
sociale
relaties,
waaronder
kinderen
of
een
ondersteunende
partner,
een
positieve
invloed
op
de
QoL
van
opiaatafhankelijke
individuen
hebben.
Een
drugsvrij
leven
staat
nauw
in
verband
met
het
feit
dat
de
kinderen
op
de
eerste
plaats
staan,
en
dit
leven
zonder
gebruik
wordt
als
tweede
belangrijkste
element
aangehaald.
Ouders
geven
aan
dat
dit
toekomstig
ouderschap
een
grote
motivatie
vormde
in
hun
strijd
tegen
gebruik.
Dit
resultaat
sluit
aan
bij
de
studie
van
Best,
Segal
en
Day
(2009),
waarin
geconstateerd
werd
dat
de
zwangerschapsperiode
een
omwenteling
kan
betekenen
in
het
druggebruik
en
kansen
tot
herstel
biedt.
Tevens
benadrukken
Miotto
en
collega’s
(2006)
de
kracht
van
een
zwangerschap
als
een
belangrijke
motivatie
om
te
stoppen
met
gebruik
en/of
hulp
te
zoeken.
Uit
de
resultaten
blijkt
dan
ook
dat
de
voornaamste
reden
tot
herstel,
voor
alle
ouders,
de
kinderen
zijn.
Er
bestaat
een
angst
voor
een
eventuele
plaatsing
van
de
kinderen,
indien
er
toch
nog
gebruik
zou
plaatsvinden.
Doch
heeft
deze
er
niet
voor
gezorgd
dat
de
ouders
terughoudend
waren
in
hun
bereidheid
tot
behandeling,
wat
vaak
het
geval
is
(Baker
&
Carson,
1999).
Dit
is
mogelijks
een
gevolg
van
de
laagdrempeligheid,
alsook
van
de
informele
sfeer
en
open
en
oprechte
houding
die
de
begeleidsters
van
het
KDO
project
hanteren.
Deze
open
houding
van
de
begeleidsters
is
belangrijk,
vooral
voor
ouders
die
momenteel
nog
onder
toezicht
staan
door
de
jeugdbescherming.
Uit
onderzoek
van
Holland
en
collega’s
(2013)
blijkt
namelijk
dat
wanneer
ouders
hun
verleden
en
hun
eventuele
schuldgevoelens
en/of
tekortkomingen
als
ouder
bespreekbaar
maken,
zij
kunnen
loskomen
van
hun
‘gestigmatiseerde
identiteit’.
Op
die
manier
worden
er
allerlei
risico’s
zoals
een
mogelijke
plaatsing,
aanhoudende
verslavingsproblematiek
en/of
gedragsproblemen
bij
de
kinderen
verkleind.
Genieten
van
de
kleine
dingen
wordt
evenzeer
vermeld
als
zijnde
betekenisvol.
Ook
in
hun
wensen
voor
de
toekomt
is
dit
een
terugkerend
element.
Ouders
hebben
niet
zo’n
grote
verlangens
en
verwachtingen
voor
hun
leven,
zij
ambiëren
vooral
een
dagelijkse
structuur
en
willen
ten
volle
kunnen
genieten
van
de
kleine
dingen.
53
Deze
resultaten
zien
we
ook
in
het
onderzoek
van
De
Maeyer,
Dekkers
&
Vanderplasschen
(2012)
waar
een
gestructureerde
daginvulling
alsook
een
betekenisvol
leven
twee
prominente
elementen
zijn
die
de
QoL
van
opiaatafhankelijke
personen
typeert.
“Opiaatafhankelijke individuen willen vooral weer kunnen genieten van de ‘kleine dingen des levens’. Zij koppelen een zinvol leven vaak aan dagdagelijkse activiteiten die hun interesseren en het gevoel geven nuttig te zijn.” (De
Maeyer,
Dekkers
&
Vanderplasschen
2012,
p.
51)
5.1.3 LEEF‐ WOONOMGEVING EN/OF METHADON ALS MEEST VERNOEMDE STORENDE ELEMENTEN VOOR HUN QO L
De
resultaten
tonen
aan
dat
de
grootste
belemmerende
factor
voor
hun
QoL,
alsook
de
grootste
trigger
voor
herval,
de
leef‐
en
woonomgeving
blijkt
te
zijn.
Er
vindt
nog
te
vaak
een
confrontatie
met
gebruikers
plaats,
de
woning
is
te
klein
of
is
in
slechte
staat
en
het
wachten
op
een
sociale
woning
duurt
voor
vele
respondenten
te
lang.
Uit
onderzoek
van
De
Maeyer
en
collega’s
(2011)
blijken
de
opiaatafhankelijke
individuen
tevens
een
lage
score
toe
te
kennen
aan
het
domein
‘leefsituatie’.
Ouders
vinden
dit
een
belangrijk
element
omdat
een
goede
huisvesting
bijdraagt
aan
het
mogen
op
bezoek
komen
of
inwonen
van
de
kinderen.
Uit
een
studie
van
Vanderleyden
en
Pickery
(2010)
blijkt
het
verband
van
een
goede
leefomgeving
en
woning
met
een
hogere
levenstevredenheid.
Het
onderzoek
van
Aneshensel
en
Sucoff
(1996)
toont
het
belang
aan
van
een
goede
sociaal‐economisch
omgeving
voor
de
kinderen.
Hieruit
blijkt
dat
jongeren
die
in
een
omgeving
verblijven
met
een
lager
sociaal‐
economische
profiel
meer
kans
hebben
om
terecht
te
komen
in
de
criminaliteit,
druggebruik
enz.
dan
jongeren
die
opgroeien
in
een
omgeving
met
een
beter
sociaal‐economisch
profiel.
De
respondenten
ondervinden
evenzeer
diverse
moeilijkheden
met
het
feit
dat
ze
afhankelijk
zijn
van
methadon.
Om
een
optimale
QoL
te
ervaren
willen
ze
volledig
opiaatonafhankelijk
zijn.
Deze
bevindingen
spreken
Laudet
(2011)
enerzijds
tegen,
aangezien
deze
onderzoekster
QoL
en
totale
onthouding
van
elkaar
loskoppelt.
De
focus
in
de
verslavingszorg
moet
volgens
haar
eerder
op
een
verbetering
van
de
QoL
liggen,
met
als
logisch
gevolg
een
langere
termijn
van
abstinentie.
De
ouders
echter
zijn
van
mening
dat
men
eerst
volledig
methadonvrij
moet
zijn,
en
dat
dan
pas
een
optimale
QoL
kan
plaatsvinden.
Dit
verschil
is
hoogstwaarschijnlijk
te
wijten
het
reëel
verlangen
van
de
ouders
naar
meer
evenwichtig,
stabiel
leven
met
een
vaste
dagelijkse
structuur,
en
volledig
methadonvrij
zijn
staat
hiermee
in
verbinding.
54
De
bevindingen
uit
deze
studie
sluiten
wél
aan
bij
een
eerder
onderzoek
van
Laudet
(2007),
waaruit
blijkt
dat
mensen
die
zich
in
het
proces
van
herstel
bevinden,
deze
term
over
het
algemeen
definiëren
als
‘totale
abstinentie’.
Tevens
blijkt
uit
onderzoek
van
De
Maeyer
(2010)
dat
opiaatafhankelijken
‘clean’
zijn
of
worden
van
groot
belang
achten
om
bepaalde
elementen
van
een
goede
QoL
te
kunnen
vervullen.
In
het
onderzoek
van
Masuda
et
al.
(2006)
wordt
evenzeer
besproken
hoe
een
lange
termijn
methadononderhoudsbehandeling
voor
beperkingen
zorgt
in
het
dagelijks
leven.
Ook
in
de
studie
van
Järvinen
(2008)
en
De
Maeyer
et
al.
(2012)
blijkt
dat
personen
in
behandeling
met
methadon,
deze
afhankelijkheid
als
problematisch
ervaren
en
als
storend
voor
hun
QoL.
Zowel
uit
de
literatuur
als
uit
de
voorliggende
resultaten
blijkt
de
grootste
reden
hiervoor
dat
deze
afhankelijkheid
problemen
met
zich
mee
brengt
op
gezondheidsgebied,
alsook
beperkingen
in
het
dagelijkse
leven
veroorzaakt.
Uit
voorliggend
onderzoek
komt
wel
naar
voren
dat
de
afbouw
van
methadon
bij
iedere
ouder
vlot
verloopt,
hier
is
dus
een
positieve
evolutie
te
merken.
Het
afbouwen
van
methadon
is
een
langzaam,
intensief
proces
dat
zeer
geleidelijk
dient
te
gebeuren
(Verbrugge
&
de
Jong,
2004).
Om
deze
reden
lijkt
een
aanhoudende
psychologische
ondersteuning
van
groot
belang,
zodat
de
ouders
voldoende
gemotiveerd
blijven
om
de
behandeling
voort
te
zetten.
Zoals
De
Maeyer
(2010)
in
haar
studie
aanhaalt
is
de
invloed
van
methadon
op
onafhankelijkheid
zeer
tegenstrijdig.
Dit
aangezien
de
ouders
nog
steeds
afhankelijkheid
ervaren
van
een
opiaat,
maar
desalniettemin
meer
onafhankelijkheid
gewaarworden
op
andere
gebieden
zoals
illegale
opiaten
en
de
financiële
situatie.
Uit
de
resultaten
blijkt
dat
methadon
inderdaad
een
gunstig
effect
heeft
op
het
heroïnegebruik
van
de
ouders.
Een
logisch
gevolg
hiervan
is
derhalve
een
vermindering
van
financiële
uitgaven
aan
drugs.
Doch
is
er
nog
geen
sprake
van
financiële
onafhankelijkheid,
dit
onder
meer
wegens
schulden
die
moeten
afbetaald
worden.
Een
veelvoorkomende
kritiek
op
de
methadononderhoudsbehandeling
is
het
gebrek
aan
een
holistische
benadering.
Hepburn
(2004)
en
Kauffman
(2003)
wijzen
op
het
belang
van
een
multidisciplinaire
hulpverlening
voor
opiaatafhankelijken
met
aandacht
voor
zowel
medische
als
psychosociale
aspecten
van
hun
welzijn.
Dit
gebrek
aan
een
brede
benadering
is
bij
de
ouders
die
deelnemen
aan
het
KDO
project
niet
van
toepassing.
Naast
de
medische
hulp
door
de
verslavingsarts
krijgen
zij
via
het
KDO
project
ondersteuning
op
allerlei
levensdomeinen.
Een
bijkomende
kritiek
die
door
Järvinen
(2008)
en
Joseph
en
collega’s
(1999)
wordt
aangehaald
is
het
stigma
dat
methadonafhankelijkheid
met
zich
meebrengt.
55
Aangezien
dit
een
sterke
kritiek
is
die
meerdere
malen
terugkomt
in
verscheidene
studies,
is
het
opmerkelijk
dat
in
voorliggend
onderzoek
dit
slechts
door
één
respondent
aangehaald
wordt
als
zijnde
een
storende
factor
die
methadon
met
zich
meebrengt.
Verder
blijkt
uit
de
MANSA
vragenlijst
dat
vier
ouders
ontevreden
zijn
over
hun
fysieke
gezondheid
en
twee
ouders
over
hun
psychische
gezondheid.
Doch
blijkt
dit
niet
zo
zeer
bepalend
te
zijn
voor
hun
QoL
aangezien
dat
slechts
twee
ouders
gezondheid
als
betekenisvol
aanhalen.
Dit
wordt
bevestigd
door
Laudet
(2011)
alsook
door
Vanagas
en
collega’s.
Deze
onderzoekers
wijzen
op
het
feit
dat
gezondheid
niet
mag
gezien
worden
als
een
alles
bepalend
element
voor
QoL
en
dat
dit
begrip
ruimer
moet
bekeken
worden.
De
Maeyer
(2010)
sluit
hierbij
aan
met
haar
studie
waaruit
blijkt
dat
druggebruikers
het
QoL
begrip
niet
noodzakelijkerwijs
in
verbinding
stellen
met
gezondheid.
Een
soortgelijk
patroon
als
bij
gezondheid
zien
we
bovendien
ook
optreden
bij
de
peiling
naar
(on)tevredenheid
over
de
werksituatie.
Maar
liefst
acht
ouders
zijn
ontevreden
over
het
feit
dat
ze
werkloos
zijn.
Doch
wordt
dit
maar
door
twee
ouders
opgegeven
als
cruciaal
voor
de
QoL.
Desalniettemin
wijzen
onderzoekers
Bilban,
Kastelič
en
Zaletel‐Kragelj
(2008)
op
het
feit
dat
het
uitoefenen
van
een
job
nochtans
een
eerste
stap
is,
die
cliënten
die
een
methadononderhoudsbehandeling
volgen,
helpt
om
opnieuw
deel
uit
te
maken
van
de
samenleving.
Werkloosheid
zou
bovendien
in
verbinding
staan
met
een
afname
van
familiale
relaties,
alsook
met
een
daling
van
de
levenskwaliteit
van
deze
cliënten
(Lin,
Wu
en
Detels
,
2011).
De
resultaten
van
dit
onderzoek
spreken
dit
tegen,
aangezien
de
familiale
banden
die
verbroken
waren
hersteld
zijn,
en
deze
werkloosheid
bijgevolg
geen
negatieve
impact
heeft
op
het
contact
met
de
familie.
Een
mogelijke
verklaring
hiervoor
is
de
nadruk
die
men
vanuit
het
project
legt
op
het
hernieuwen
en
behouden
van
deze
contacten.
5.1.4 HET KDO PROJECT ALS MULTIDIMENSIONELE ONDERSTEUNINGSVORM
Uit
de
resultaten
blijkt
dat
de
algemene
ervaring
van
de
ouders
met
het
KDO
project
unaniem
positief
is.
Ze
ondervinden
een
lage
drempel
om
op
de
begeleidsters
beroep
te
doen,
en
vinden
het
zeer
positief
dat
dit
te
allen
tijde
kan.
Dit
staat
in
contrast
met
de
hoge
drempel
die
opiaatafhankelijke
ouders
vaak
ervaren
in
de
drughulpverlening.
Hierdoor
bestaat
het
gevaar
dat
ouders
en
zwangere
vrouwen
pas
laat
een
gepaste
ondersteuningsvorm
vinden,
waardoor
de
kans
op
ontwikkelingsproblemen
bij
de
kinderen
toeneemt
(Vanderplasschen
et
al.,
2002).
56
Uit
de
bevindingen
van
deze
studie
komt
tevens
naar
voren
dat
men
een
goede,
eerlijke
gesprekspartner
vindt
in
de
begeleidsters
en
dat
er
een
zeer
vertrouwelijke
relatie
ontstaan
is.
Loth
Wits,
de
Jong
&
van
de
Mheen
(2012)
wijzen
op
het
belang
van
een
duurzame
hulpverleningsrelatie
waaruit
dit
wederzijds
vertrouwen
groeit.
Vander
Laenen
en
collega’s
(2013)
sluiten
hierbij
aan
en
benadrukken
dat
het
krijgen
en
bewaren
van
dit
vertrouwen
een
niet
te
onderschatte
factor
is
bij
substitutiebehandelingen.
Eveneens
blijkt
dat
de
hulpverleners
van
het
KDO
project
een
zeer
open,
niet
veroordelende
houding
hebben
met
voldoende
aandacht
voor
het
positieve.
Dit
is
van
groot
belang
voor
het
zelfvertrouwen
van
de
ouders
in
hun
opvoedingscapaciteiten
(Hans
et
al.,
1999).
Dit
zelfvertrouwen
speelt
dan
weer
een
belangrijke
rol
voor
het
psychisch
welzijn
van
de
ouders,
wat
uit
de
studie
van
De
Maeyer
(2010)
evenzeer
een
belangrijke
factor
blijkt
te
zijn,
voor
een
goede
QoL.
Opiaatafhankelijke
ouders
ervaren
vaak
een
complexe
problematiek
(Van
Brussel,
2001).
Een
holistische,
vroegtijdige
en
intensieve
ondersteuning
is
van
groot
belang,
om
de
kansen
van
de
kinderen
optimaal
te
beschermen
(Exponent,
2013).
Het
KDO
project
is
een
ondersteuningsvorm
die
tegemoetkomt
aan
deze
problematiek
op
verschillende
domeinen.
Zo
kunnen
ze
terecht
met
vragen
of
onzekerheden
omtrent
opvoeding,
praktische
en
administratieve
zaken,
(familiale)
relaties,
huishoudelijke
taken,
financiële
problemen,
medische
bezorgdheden
enzovoorts.
De
begeleidsters
geven
adviezen
en
ondersteuning
maar
faciliteren
bijvoorbeeld
ook
opnames
in
residentiële
centra.
Indien
het
KDO
project
geen
rechtstreeks
gepaste
hulp
kan
bieden,
worden
de
ouders
doorverwezen
naar
andere
hulpverleningsvormen.
De
begeleidsters
maken
op
die
manier
gebruik
van
de
case
management
methodiek,
waardoor
een
netwerk
ontstaat
van
hulpverleningsdiensten
die
de
ouders
ondersteunen.
Dit
continuüm
van
diensten
is
bevorderlijk
en
helpt
ouders
om
zich
opnieuw
te
integreren
in
onze
maatschappij
(SAMHSA,
1998).
De
afstemming
van
deze
verschillende
diensten
op
elkaar
is
belangrijk
omdat
op
die
manier
de
hulpverlening
overzichtelijker
wordt
voor
de
cliënt
(Vanderplasschen
et
al.,
2001).
Deze
coördinatie
verloopt
volgens
de
ouders
vlot.
Zoals
reeds
vermeld
streeft
het
KDO
project
een
aantal
doelstellingen
na.
Wellicht
één
van
de
voornaamste
doelstellingen
betreft
de
opvoedingsondersteuning
die
men
biedt.
Ouders
zijn
hier
unaniem
zeer
tevreden
over.
De
opvoedingsondersteuning
wordt
hier
echter
ruim
bekeken
en
gaat
ook
over
meegaan
naar
instanties
betreffende
de
kinderen,
gesprekken
over
de
plaatsing,
bezoekrecht,
planningen
opstellen
voor
het
bezoek
van
de
kinderen
en
dergelijke.
57
Hoewel
de
ouders
tevreden
zijn
over
deze
ondersteuning,
alsook
meer
vrijheden
krijgen
betreffende
de
kinderen,
wordt
in
een
artikel
over
het
KDO
project
gepleit
voor
een
extra
opleiding
omtrent
kinderzorg
en
opvoeding.
Deze
vraag
vloeit
voort
uit
het
feit
dat
de
begeleidsters
vooral
ervaring
hebben
als
case
manager
binnen
de
drughulpverlening
en
minder
pedagogische
kennis
hebben.
Deze
opleiding
kan
dan
bijdragen
aan
een
nog
optimalere
opvoedingsondersteuning
voor
de
ouder.
Eventueel
kan
er
dan
ook
een
‘partnership’
ontstaan
tussen
de
case
manager
en
organisaties
zoals
Kind
en
Gezin
opdat
de
kennis
van
beide
hulpverleners
samengebracht
kan
worden,
en
op
die
manier
verrijkend
kan
zijn
(Vandensteen
et
al.,
2011).
Uit
de
resultaten
blijkt
het
bespreekbaar
maken
van
eventueel
gebruik
en/of
herval
tevens
een
geslaagde
doelstelling
te
zijn.
Dit
is
enorm
belangrijk,
aangezien
uit
onderzoek
van
Klee
Jackson
en
Lewis
(2002)
blijkt
dat
heel
wat
moeders
angst
hebben
voor
stigmatisering
van
de
samenleving
en
voor
een
eventuele
plaatsing
van
hun
kinderen
wanneer
zij
zouden
hervallen.
De
eerlijkheid
van
ouders
over
hun
mogelijk
herval
is
hoogstwaarschijnlijk
een
gevolg
van
de
vertrouwensband
die
ze
ervaren,
alsook
van
het
gedachtegoed
dat
het
KDO
project
omarmt.
De
begeleidsters
gaan
er
namelijk
van
uit
dat
dit
eventuele
gebruik
een
goede
opvoeding
niet
wezenlijk
uitsluit
maar
dat
een
ondersteunend
netwerk
hierbij
van
belang
is
(Vandensteen
et
al.,
2011).
Hierbij
komt
het
project
opnieuw
tegemoet
aan
het
belang
van
‘familiaal
en
sociaal
herstel
kapitaal’
maar
ook
aan
dat
van
‘herstel
kapitaal
van
de
gemeenschap’.
Deze
bevat
de
ondersteuningsbronnen
waar
de
ouders
beroep
op
kunnen
doen
binnen
de
verslavingszorg (White
&
Cloud,
2008).
Het
KDO
project
geeft
tevens
allerlei
adviezen
en
biedt
ondersteuning
op
vlak
van
familiale‐
en
hulpverleningsrelaties,
relatieadvies,
vrijetijdsbesteding,
veilige
omgeving,…
De
protectieve
factoren
worden
dus
versterkt.
Evenzeer
verkleinen
ze
de
risicofactoren
onder
meer
door
structuur
in
hun
leven
in
te
bouwen,
te
helpen
met
de
zoektocht
naar
een
andere
woning
en
naar
werk,
containers
te
voorzien
voor
medicatie
enzovoorts.
Deze
zoektocht
naar
woning
en
werk
verloopt
echter,
om
allerlei
redenen
zoals
blijkt
uit
de
resultaten,
niet
zo
vlot.
We
weten
uit
onderzoek
dat
chronisch
druggebruik
de
kansen
om
actief
deel
te
nemen
aan
de
arbeidsmarkt
aanzienlijk
verkleint
(Richardson,
Wood,
Li
&
Kerr
2010).
Bij
personen
die
een
methadononderhoudsbehandeling
volgen
vindt
doorgaans
een
verbetering
plaats
op
gebied
van
tewerkstelling.
Dit
omdat
methadon
ervoor
zorgt
dat
de
cliënt
erin
slaagt
om
op
een
aannemelijke
manier
te
functioneren
in
onze
samenleving
(Kauffman
2003).
Doch
spreken
de
resultaten
in
dit
onderzoek
deze
stelling
tegen.
58
De
impact
van
werkloosheid
mag
niet
onderschat
worden.
De
Witte
(2003)
wijst
op
het
feit
dat
voor
vele
werklozen
de
confrontatie
met
het
feit
dat
ze
geen
werk
hebben
doorweegt
op
verscheidene
vlakken,
zowel
op
sociaal,
psychologisch
als
fysiek
vlak.
Evenzeer
verloopt
de
zoektocht
naar
een
woning,
zoals
reeds
vermeld,
ook
niet
zo
vlot.
Enerzijds
door
de
lange
wachtlijsten
voor
een
sociale
woning.
Een
andere
mogelijke
verklaring
kan
men
terugvinden
in
het
feit
dat
huurbazen
vaak
niet
zitten
wachten
op
‘ex‐verslaafden’
met
een
laag
inkomen,
waardoor
zij
vaak
uit
de
boot
vallen
(De
Decker,
2006).
De
doelstelling
waarbij
men
streeft
naar
het
aanmoedigen
van
eigen
krachten
en
sterktes
staat
in
verbinding
met
de
‘persoonlijk
herstel’
benadering
die
het
individu
zelf
als
centrale
actor
ziet.
De
elementen
die
hiervoor
belangrijk
zijn,
zijn
empowerment,
een
groeiend
zelfvertrouwen,
zelfwaardering
en
een
veranderde
zelfperceptie,
en
zorgen
voor
een
duurzaam
herstel
(Best
et
al.,
2010).
De
begeleidsters
van
het
KDO
project
proberen
deze
eigenschappen
dan
ook
te
versterken.
Ze
erkennen
de
ouders
in
hun
verantwoordelijkheden
en
in
hun
mogelijkheden
om
de
zaken
zélf
in
handen
te
nemen,
en
laten
daarom
het
initiatief
vaak
aan
de
ouders
over.
Ze
passen
hiermee
het
‘strenght
based’
principe
toe
waarin
men
samen
op
zoek
gaat
naar
de
competenties
en
persoonlijke
sterktes
van
de
persoon
(Brun
&
Rapp,
2001).
De
initiatiefname
wordt
gefaciliteerd
doordat
de
begeleidsters
helpen
in
het
verruimen
van
inzicht
in
de
eigen
problematiek
en
het
zoeken
naar
oplossingen.
De
ouders
zijn
over
het
algemeen
tevreden
over
de
intensiteit
van
de
ondersteuning.
Zo
komen
de
begeleidsters
bij
de
meeste
ouders
tweewekelijks
langs.
Deze
outreachende
manier
van
werken
door
middel
van
huisbezoeken,
zien
de
ouders
als
een
aanzienlijk
voordeel.
Zo
moeten
ze
zich
niet
verplaatsen,
is
er
sociale
controle
en
komen
ze
niet
opnieuw
in
contact
met
(ex‐)gebruikers.
Door
bij
de
ouders
thuis
te
gaan,
wordt
belangrijke
informatie
verkregen,
waardoor
(indien
nodig)
meteen
kan
ingegrepen
worden
ter
preventie
naar
de
kinderen
toe
(Vandensteen
et
al.,
2011).
Hiermee
komt
het
project
tegemoet
aan
een
knelpunt
in
het
hulpverleningscircuit
voor
drugsverslaafde
moeder
en
kinderen.
Zo
zijn
er
weinig
initiatieven
die
ambulante
thuiszorg
aanbieden
(Vanderplasschen
et
al.,
2002).
Uit
de
resultaten
kan
men
dus
concluderen
dat
het
KDO
project
erin
slaagt
om
de
meeste
doelstellingen
te
verwezenlijken.
Desalniettemin
dient
er
nog
extra
aandacht
besteed
te
worden
aan
de
tewerkstellingen
van
de
ouders
om
op
die
manier
een
betere
financiële
situatie,
alsook
een
betere
woon‐
en
leefomgeving
te
verkrijgen.
59
5.2
METHODOLOGISCHE
BEPERKINGEN
Er
moet
voorzichtig
omgegaan
worden
met
het
interpreteren
van
deze
onderzoeksresultaten,
aangezien
dit
onderzoek
een
aantal
beperkingen
kent.
Een
eerste
beperking
is
dat
het
hier
gaat
om
een
kwalitatief
onderzoek.
Desondanks
het
feit
dat
men
de
betrouwbaarheid
van
voorliggend
onderzoek
zo
goed
mogelijk
probeert
te
realiseren,
brengt
dit
type
onderzoek
enkele
beperkingen
met
zich
mee.
Zo
zijn
er
enkele
kritiekpunten
op
kwalitatief
onderzoek.
Een
eerste
vorm
van
kritiek
is
dat
kwalitatief
onderzoek
te
subjectief
is.
De
resultaten
worden
vaak
beïnvloed
door
bepaalde
overtuigingen
en
opvattingen
van
de
onderzoeker.
Verder
zijn
de
resultaten
ook
afhankelijk
van
de
relatie
tussen
onderzoeker
en
zijn
respondent
(Everaert
&
van
Peet,
2006).
In
dit
onderzoek
heeft
men
deze
invloeden
proberen
te
minimaliseren
door
steeds
een
zo
neutraal
en
bescheiden
mogelijke
positie
in
te
nemen
met
vooral
aandacht
voor
het
individuele
verhaal
van
de
ouder.
Een
andere
beperking
is
dat
er
in
kwalitatief
onderzoek
problemen
bestaan
rond
generalisering
(Everaert
&
van
Peet).
In
dit
onderzoek
wordt
om
deze
reden
aanbevolen
om
dit
niet
te
doen,
omwille
van
het
beperkte
aantal
respondenten.
Interviews
vonden
plaats
bij
12
respondenten,
waardoor
men
de
resultaten
niet
mag
veralgemenen.
Daarenboven
mogen
er
geen
algemene
conclusies
getrokken
worden,
aangezien
de
respondentengroep
voornamelijk
uit
vrouwen
bestond
(n=10).
Dit
kan
mogelijks
een
eenzijdig
beeld
geven.
Evenzeer
vond
de
deelname
aan
dit
onderzoek
plaats
op
basis
van
vrijwilligheid,
wat
de
onderzoeksresultaten
mogelijks
beïnvloedt.
Zo
is
het
reëel
dat
de
respondenten
die
niet
wensten
deel
te
nemen,
en
evenzeer
deel
uit
maken
van
het
KDO
project,
een
andere
kijk
op
de
zaken
hebben.
Een
bijkomende
beperking
is
dat
het
interview
niet
op
voorhand
getest
werd
op
een
proefpersoon.
Zo
werden
de
vragen
slechts
aangepast
na
de
eerste
twee
interviews.
Eventuele
knelpunten
in
de
vraagstelling
hadden
aldus
vroeger
opgemerkt
kunnen
worden.
Tevens
waren
er
bij
twee
respondenten
een
kind
of
partner
aanwezig
in
dezelfde
ruimte,
dit
wegens
plaatsgebrek.
Mogelijks
heeft
dit
de
antwoorden
van
de
ouder
beïnvloed.
Tenslotte
is
de
kwalitatieve
data‐analyse
vaak
complex,
en
vraagt
deze
van
de
onderzoeker
een
zekere
ervaring
en
kennis
van
bepaalde
vaardigheden
(van
Staa
&
Evers,
2010).
In
deze
studie
is
de
onderzoeker
onervaren
in
het
uitvoeren
van
data
analyses,
wat
een
mogelijke
beperking
kan
vormen
in
de
zowel
de
analyse
als
de
formulering
van
de
bevindingen.
60
5.3
AANBEVELINGEN
VOOR
PRAKTIJK,
BELEID
EN
VERDER
ONDERZOEK
In
wat
volgt
worden
enkele
indicaties
gegeven
voor
praktijk,
beleid
en
verder
onderzoek.
Vooraleerst
worden
er
enkele
aanbevelingen
voor
de
praktijk
gegeven.
Uit
dit
onderzoek
komt
een
ontevredenheid
naar
voren
op
een
aantal
levensdomeinen.
Zoals
reeds
meerdere
malen
aangehaald
blijkt
de
leef‐
en
woonomgeving
een
veel
genoemde
storende
factor
te
zijn
voor
de
QoL
van
de
ouders.
Een
aanbeveling
voor
de
praktijk
kan
zijn
om
hier
meer
aandacht
aan
te
besteden
zodoende
dat
deze
gezinnen
in
een
veiligere
en
aangename
woonomgeving
kunnen
verblijven.
Aan
de
lange
wachtlijsten
voor
sociale
woningen
kan
er
echter
niet
veel
veranderd
worden,
van
het
KDO
project
uitgaande.
Op
gebied
van
werksituatie
is
er
echter
wel
verbetering
mogelijk.
Dit
staat
rechtstreeks
in
verbinding
met
de
financiële
situatie.
Wanneer
de
ouders
meer
ruimte
krijgen
op
financieel
gebied,
kan
dit
een
positief
gevolg
hebben
betreffende
de
leef‐
en
woonsituatie.
Hoewel
ouders
werk
niet
als
een
cruciaal
gegeven
zien
voor
hun
QoL
wil
het
merendeel
van
de
ouders
graag
aan
het
werk,
om
op
die
manier
ook
een
betere
financiële
situatie
te
verwerven.
Bovendien
ervaren
opiaatafhankelijken
een
hogere
QoL
wanneer
ze
zich
nuttig
voelen,
en
iets
kunnen
teruggeven
aan
de
samenleving
(De
Maeyer,
210).
Een
mogelijke
aanbeveling
is
extra
ondersteuning
en
nabije
opvolging
in
deze
zoektocht
naar
werk.
De
ouders
moeten
hierin
nog
meer
aangemoedigd
en
gemotiveerd
worden.
Het
hebben
van
werk
zorgt
tevens
ook
voor
meer
structuur
en
stabiliteit,
een
wens
die
vaak
aan
bod
komt
wanneer
het
over
een
optimale
QoL
gaat.
De
visie
van
de
samenleving
op
personen
die
een
behandeling
volgen,
of
gevolgd
hebben,
voor
hun
verslaving
speelt
hier
echter
ook
een
rol
in.
Zo
wijzen
Lin,
Wuc
en
Detels
(2011)
ons
op
de
terughoudendheid
van
vele
werkgevers
om
‘ex‐verslaafden’
in
dienst
te
nemen.
De
maatschappij
als
geheel
moet
volgens
de
onderzoekers
meer
aandacht
besteden
aan
het
tewerkstellen
van
personen
die
een
methadononderhoudsbehandeling
volgen
zodat
ze
de
kans
krijgen
om
zich
te
integreren
in
de
samenleving
en
op
die
manier
hun
leven
structuur
kunnen
geven.
Verder
is
de
wens
om
volledig
methadonvrij
te
zijn
zeer
aanwezig.
Ondanks
het
feit
dat
men
een
multidisciplinaire
benadering
hanteert
met
voldoende
aandacht
voor
de
psychosociale
component,
streven
de
ouders
naar
volledige
opiaatonafhankelijkheid.
Een
mogelijke
aanbeveling
voor
de
praktijk
kan
zijn
om
voldoende
aandacht
te
schenken
aan
het
blijvend
motiveren
van
de
ouders
om
een
vroegtijdige
beëindiging
van
de
behandeling
te
voorkomen.
61
Uit
dit
onderzoek
blijkt
dat
het
KDO
project
een
ware
ondersteuning
vormt
voor
de
ouders.
De
toepassing
van
casemanagement
bij
opiaatafhankelijken,
en
zeker
bij
ouders,
is
zoals
reeds
vermeld
een
vrij
recente
ontwikkeling.
Er
bestaan
echter
verscheidene
projecten
die
deze
methodiek
toe
passen
binnen
het
kader
van
een
MSOC
zoals
het
MaPA
project
binnen
het
MSOC
van
Vlaams‐Brabant
en
het
KIDO
(Kinderen
van
Druggebruikende
Ouders)
project
van
Oostende.
Op
gebied
van
beleid
zou
er
meer
aandacht
kunnen
besteed
worden
aan
onder
meer
de
uitbereiding
en
investering
in
soortgelijke
initiatieven
voor
opiaatafhankelijke
ouders,
waarbij
casemanagement
en
outreachende
methodieken
gecombineerd
worden.
Er
werd
reeds
aangegeven
dat
het
belangrijk
is
om
de
aspecten
na
te
gaan
die
opiaatafhankelijke
personen
belangrijk
vinden
in
hun
leven.
Er
is
meer
nood
aan
een
focus
op
wat
goed
gaat,
doelstellingen
die
reeds
bereikt
zijn
en
op
de
sterktes
van
de
personen
zelf
(De
Maeyer,
2010).
Tot
op
vandaag
werd
zeer
weinig
onderzoek
gevoerd
naar
de
persoonlijke
beleving
van
kwaliteit
van
leven
en
herstel
van
opiaatafhankelijken.
Wanneer
men
in
de
hulpverlening
aan
de
slag
gaat
is
het
belangrijk
om
vooraleerst
te
onderzoeken
welke
elementen
de
personen
zélf
cruciaal
vinden
voor
een
goede
kwaliteit
van
leven
en
herstel,
om
een
nog
meer
adequate
ondersteuning
te
kunnen
bieden.
De
verbinding
tussen
QoL
en
gezondheid
wordt
nog
te
vaak
als
vanzelfsprekend
beschouwd,
waardoor
men
te
weinig
naar
andere
bepalende
elementen
voor
een
goede
QoL
kijkt.
Verder
lijkt
onderzoek
naar
de
effectiviteit
van
andere
soortgelijke
projecten
zeer
wenselijk,
om
op
die
manier
de
afstemming
van
de
ondersteuning
op
maat
van
het
individu
te
optimaliseren.
Zo
kan
men
een
beeld
vormen
over
zaken
die
voor
verbetering
vatbaar
zijn,
alsook
over
de
elementen
die
zeker
dienen
behouden
te
worden.
In
dit
onderzoek
wordt
voorbijgegaan
aan
het
perspectief
van
de
kinderen.
Dit
is
een
belangrijke
aanbeveling
voor
verder
onderzoek,
en
kan
een
meerwaarde
vormen
in
een
betere
afstemming
van
soortgelijke
projecten
op
de
belangen
van
de
kinderen.
De
respondenten
bestaan
zoals
reeds
vermeld
voornamelijk
uit
moeders.
Het
is
wenselijk
om
ook
onderzoek
te
voeren
naar
de
standpunten
van
vaders
of
partners,
alsook
van
de
steunfiguren
uit
de
omgeving.
De
personen
uit
het
nabije
omgevingsnetwerk
vormen
namelijk
een
belangrijke
ondersteuning
in
het
herstelproces.
62
VI.
CONCLUSIE
Deze
masterproef
resulteert
in
de
volgende
conclusie:
Bij
de
visie
op
herstel
zien
we
vaak
dezelfde
elementen
naar
voren
komen
waaronder
‘clean’
zijn,
en
met
gevolg
ook
methadonvrij
zijn,
alsook
een
stabiel
leven
lijden.
Wat
betreft
de
interne
en
externe
veranderingen
ten
gevolge
van
hun
herstelproces
hebben
de
ouders
meer
inzicht
gekregen
in
de
eigen
problematiek,
alsook
meer
zelfvertrouwen.
Tevens
vond
bij
de
meerderheid
van
de
ouders
een
hersteld
contact
met
de
familieleden
plaats.
Met
betrekking
tot
de
QoL
van
de
ouders
worden
het
gezin
en
de
kinderen
als
belangrijkste
elementen
aangehaald
om
een
goede
QoL
te
bekomen.
Evenzeer
ervaren
de
meerderheid
van
de
ouders
grote
tevredenheid
over
hun
doorzettingsvermogen
wat
geleid
heeft
tot
een
leven
zonder
druggebruik.
Leef‐
en
woonomgeving
en
methadon
worden
het
vaakst
vernoemd
als
factoren
die
een
optimale
QoL
in
de
weg
staan.
De
buurt
waarin
de
ouders
leven
zorgt
nog
te
vaak
voor
confrontatie
met
(ex‐)gebruikers
en
de
eigen
huisvesting
wordt
als
niet
geschikt
ervaren.
Ouders
hebben
het
tevens
moeilijk
met
het
feit
dat
ze
nog
steeds
afhankelijk
zijn
van
methadon.
Ten
slotte
blijkt
uit
dit
onderzoek
het
KDO
project
een
multidimensionele
ondersteuningsvorm
te
zijn.
De
ervaring
van
de
ouders
met
het
project
is
unaniem
positief.
Ze
beschouwen
het
project
als
laagdrempelig
en
als
een
vaste
waarde
waar
ze
steeds
beroep
op
kunnen
doen.
De
begeleidsters
vormen
belangrijke
steunfiguren
in
het
leven
van
de
ouders.
Tevens
zijn
de
ouders
unaniem
tevreden
over
de
opvoedingsondersteuning
die
ze
krijgen.
63
VII.
REFERENTIELIJST
Aegis
medical
systems
(2002).
Tapering off of Methadone Maintenance: Evidence‐Based Guidelines. Geraadpleegd
via
http://www.aegisuniversity.com/Aegis%20Documents/Tapering%20off%20of%20Methadon e%20Maintenance%205‐24‐02.pdf
Adeniji,
A.
A.,
Purcell,
A.,
Pearson,
L.,
Antcliffe,
J.
M.,
Tutty,
S.,
Sinha,
C.,
...
&
Lindow,
S.
W.
(2010).
Multidisciplinary
antenatal
care
for
opiate‐using
women:
Childcare
issues.
Drug and alcohol review, 29(2),
189‐192.
doi:10.1111/j.1465‐3362.2009.00131.x
Allison,
P.
J.,
Locker,
D.,
&
Feine,
J.
S.
(1997).
Quality
of
life:
a
dynamic
construct.
Social Science & Medicine,
45,
221‐230.
Geraadpleegd
via:
http://www.researchgate.net/publication/13995022_Quality_of_life_a_dynamic_construct
Aneshensel,
C.S.
&
Sucoff,
C.A.
(1996).
The
neighborhood
context
of
adolescent
mental
health.
Journal of Health and Social Behavior, 37 (4),
293‐310.
doi:
10.2307/2137258
American
Psychiatric
Association.
(2013).
Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM‐5.
Washington,
D.C:
American
Psychiatric
Association.
Baker,
P.
L.,
&
Carson,
A.
(1999).
“I
TAKE
CARE
OF
MY
KIDS”
Mothering
Practices
of
Substance‐Abusing
Women.
Gender & society, 13(3), 347‐363.
doi:10.1177/089124399013003005
Balthazar,
T.,
De
Ruyver,
B.,
Van
Bouchaute.,
J.
(1994).
Methadon: hulpmiddel of wondermiddel?
(No.
2).
Garant.
Barnard,
M.,
&
McKeganey,
N.
(2004).
The
impact
of
parental
problem
drug
use
on
children:
what
is
the
problem
and
what
can
be
done
to
help?
Addiction,
99,
552–559.
doi:
10.1111/j.1360‐0443.2003.00664.x
Baxter
Sr,
L.
E.,
Campbell,
A.,
DeShields,
M.,
Levounis,
P.,
Martin,
J.
A.,
McNicholas,
L.,
...
&
Wilford,
B.
B.
(2013).
Safe
methadone
induction
and
stabilization:
report
of
an
expert
panel.
Journal of addiction medicine,
7(6),
377‐386
Bazeley,
P.,
&
Jackson,
K.
(2013).
Qualitative data analysis with NVivo.
(2nd
ed.).
London,
England:
Sage
64
Best,
D.,
Segal,
J.,
&
Day,
E.
(2009).
Changing
patterns
of
heroin
and
crack
use
during
pregnancy
and
beyond.
Journal
of
Substance
Use,
14(2),
124‐132
doi:10.1080/14659890802658962
Best,
D.,
&
Laudet,
A.
B.
(2010).
The
potential
of
recovery
capital.
London: RSA.
Best,
D.,
Rome,
A.,
Hanning,
K.
A.,
White,
W.,
Gossop,
M.,
Taylor,
A.,
&
Perkins,
A.
(2010).
Research for recovery: a review of the drugs evidence base.
Edinburgh,
Scotland:
Scottish
Government.
Bilban,
M.,
Kastelič,
A.,
&
Zaletel‐Kragelj,
L.
(2008).
Ability
to
work
and
employability
of
patients
in
opioid
substitution
treatment
programs
in
Slovenia.
Croatian medical journal, 49(6),
842.
doi:
10.3325/cmj.2008.49.842
Bokos,
P.
J.,
Mejta,
C.
L.,
Mickenberg,
J.
H.,
&
Monks,
R.
L.
(1992).
Case
management:
An
alternative
approach
to
working
with
intravenous
drug
users.
NIDA research monograph, 127,
92‐92.
Breslin,
K.
T.,
Reed,
M.
R.,
&
Malone,
S.
B.
(2003).
An
holistic
approach
to
substance
abuse
treatment.
Journal
of
psychoactive
drugs,
35(2),
247‐251.
doi:
10.1080/02791072.2003.10400006
Broekaert,
E.,
Van
Hove,
G.,
Vandevelde,
S.,
Soyez,
V.,
Vanderplasschen,
W.
(2010).
Handboek bijzondere orthopedagogiek (Rev.
ed).
Antwerpen‐Apeldoorn,
België:
Garant
Brun,
C.,
&
Rapp,
R.C.
(2001).
Strenght‐based
casemanagement:
Individuals’
perspectives
on
strenghts
and
the
case
manager
relationship.
Social Work, 3, 278‐288.
Geraadpleegd
via:
file:///Users/margowauters/Downloads/Brun%20&%20Rapp%20(2001)%20Strengths%20ba sed%20case%20management%20(1).pdf
Cami,
J.,
&
Farré,
M.
(2003).
Drug
addiction.
New England Journal of Medicine,
349(10), 975‐ 986.
doi:
10.1056/NEJMra023160
Center
for
Substance
Abuse
Treatment.
(1998).
Comprehensive Case Management for Substance Abuse Treatment (Report
No.:
(SMA)
98‐3222).
Geraadpleegd
via:
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22514833
65
Claes,
L.,
&
Van
Hove,
G.
(2011).
Qualitative research and educational sciences: a reader about useful strategies and tools.
Harlow,
England:
Pearson
Education
Limited.
Cloud,
W.,
&
Granfield,
R.
(2008).
Conceptualizing
recovery
capital:
Expansion
of
a
theoretical
construct.
Substance Use & Misuse,
43(12‐13),
1971‐1986.
doi: 10.1080/10826080802289762
Cook,
C.,
Bridge,
J.,
&
Stimson,
G.
V.
(2010).
The
diffusion
of
harm
reduction
in
Europe
and
beyond.
European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA), Harm reduction: evidence, impacts and challenges, Rhodes, T. and Hedrich, D. (eds), Scientific Monograph Series, (10). Geraadpleegd
via
http://www.drugtext.org/EMCDDA‐Harm‐ Reduction/chapter‐2‐the‐diffusion‐of‐harm‐reduction‐in‐europe‐and‐beyond.html
Costanza,
R.,
Fisher,
B.,
Ali,
S.,
Beer,
C.,
Bond,
L.,
Boumans,
R.,
...
&
Snapp,
R.
(2007).
Quality
of
life:
An
approach
integrating
opportunities,
human
needs,
and
subjective
well‐ being.
Ecological economics,
61(2),
267‐276.
doi:
10.1016/j.ecolecon.2006.02.023
Cummins,
R.
A.
(2000).
Objective
and
subjective
quality
of
life:
An
interactive
model.
Social indicators research, 52(1),
55‐72.
doi:10.1023/A:1007027822521
Cummins,
R.A.
(2005).
Moving
from
the
quality
of
life
concept
to
a
theory.
Journal of Intellectual Disability Research, 49,
699–706.
doi:10.1111/j.1365‐2788.2005.00738.x
De
Decker,
P.
(2006).
Waar
kunnen
armen
(nog)
wonen
en
welke
ondersteuning
kunnen
ze
daarbij
van
de
overhead
verwachten.
J. Vranken, K. De Boyser, en D. Dierckx (red.). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek,
257‐288.
De
Kort,
M.
(1997).
Een actueel probleem met een verleden.
no,
31.
Derluyn,
I.
(2002)
Drugsverslaafde
ouders
met
jonge
kinderen:
Draaiboek
voor
opvoedingsondersteuning
in
een
residentiële
setting.
Geraadpleegd
via:
http://www.dekiem.be/documents/tekst/Draaiboek2002.pdf
Derrett,
S.,
Paul,
C.,
&
Morris,
J.
M.
(1999).
Waiting
for
elective
surgery:
effects
on
health‐ related
quality
of
life.
International Journal for Quality in Health Care,
11(1),
47‐57.
doi: 10.1093/intqhc/11.1.47
De
Maeyer,
J.
(2010).
Quality
of
life
among
opiate‐dependent
individuals
after
starting
methadone
maintenance
treatment
(Doctoral
dissertation,
Ghent
University,
Belgium).
66
De
Maeyer,
J.,
Vanderplasschen,
W.,
Camfield,
L.,
Vanheule,
S.,
Sabbe,
B.,
&
Broekaert,
E.
(2011).
A
good
quality
of
life
under
the
influence
of
methadone:
A
qualitative
study
among
opiate‐dependent
individuals.
International Journal of Nursing Studies, 48(10),
1244‐1257.
doi:10.1016/j.ijnurstu.2011.03.009
a
De
Maeyer,
J.,
Vanderplasschen,
W.,
Lammertyn,
J.,
van
Nieuwenhuizen,
C.,
Sabbe,
B.,
&
Broekaert,
E.
(2011).
Current
quality
of
life
and
its
determinants
among
opiate‐dependent
individuals
five
years
after
starting
methadone
treatment.
Quality of life research, 20(1),
139‐150.
doi:10.1007/s11136‐010‐9732‐3
De
Maeyer,
J.,
Dekkers,
A.,
&
Vanderplasschen,
W.
(2012).
Kwaliteit
van
leven:
‘onder
invloed’
van
methadon.
Verslaving, 8(3),
45‐58.
doi:
10.1007/s12501‐012‐0029‐9
Department
of
Health
and
Human
Services.
(2002).
Methadone
maintenance
treatment.
Geraadpleegd
via:
http://www.cdc.gov/idu/facts/methadonefin.pdf
De
Witte,
H.
(2003).
Over
de
gevolgen
van
werkloosheid
en
jobonzekerheid
voor
het
welzijn:
empirische
toets
op
basis
van
de
Europese
Waardenstudie.
Tijdschrift klinische psychologie,
33,
7‐21.
Geraadpleegd
via
http://www.acco.be/download/nl/10503637/file/tkp_2003‐jg33‐ 1_over_de_gevolgen_van_werkloosheid_en_jobonzekerheid_voor_het_welzijn.pdf
Dijkers,
M.
(2007).
'What's
in
a
name?'
The
indiscriminate
use
of
the
'Quality
of
life'
label,
and
the
need
to
bring
aubout
clarity
in
conceptualizations.
International Journal of Nursing Studies,
153‐155.
doi:10.1016/j.ijnurstu.2006.07.016
Driessen
F.,
&
Noorlander
E.
(2004).
Hoge
doseringen
methadon.
Handboek Verslaving,
1‐ 26.
Houten/Diegen:
Bohn
Stafleu
van
Loghum.
Europees
Waarnemingscentrum
voor
drugs
en
drugsverslaving.
(2014).
Europees Drugsrapport. Trends en ontwikkelingen
(ISSN
2314‐9159).
Everaert,
H.,
&
van
Peet,
A.
(2006).
Kwalitatief
en
kwantitatief
onderzoek.
Kenniskring Gedragsproblemen in de Onderwijspraktijk Publicatie,
11,
2‐50.
Exponent
(2013).
Woord
vooraf.
Periodieke nieuwsbrief van de Expertisegroep Ouders onder Invloed.
1,
1.
Geraadpleegd
via
http://free‐clinic.be/wp‐
content/uploads/2013/07/EXPONENT‐1‐Juli‐2013.pdf
67
Finney
J.W.,
Humphreys,
K.,
&
Moos,
R.H.
(1995).
Two
pathways
out
of
drinking
problems
without
professional
treatment.
Addictive Behaviors,
20.
427–441.
doi:10.1016/0306‐ 4603(95)00005‐W
Geenens,
K.,
Vanderplasschen,
W.,
Broekaert,
E.,
De
Ruyver,
B.,
&
Alexandre,
S.
(2005).
Tussen droom en daad: implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie.
Gent,
Belgie:
Academia
Press.
Granfield,
R.,
&
Cloud,
W.
(2001).
Social
context
and
“natural
Recovery”:
The
Role
of
Social
capital
in
the
Resolution
of
Drug‐
associated
Problems.
Substance use and misuse, 36,
1543‐
1570.
doi:10.1081/JA‐100106963
Groshkova,
T.,
Best,
D.,
&
White,
W.
(2013).
The
assessment
of
recovery
capital:
Properties
and
psychometrics
of
a
measure
of
addiction
recovery
strengths.
Drug and alcohol review, 32(2),
187‐194.
doi:10.1111/j.1465‐3362.2012.00489.x
Haas,
B.
K.
(1999).
Clarification
and
integration
of
similar
quality
of
life
concepts.
Image: The Journal of Nursing Scholarship,
31(3),
215‐220.
doi:10.1111/j.1547‐5069.1999.tb00483.x
Hall,
A.
L.,
&
Rist,
R.
C.
(1999).
Integrating
multiple
qualitative
research
methods
(or
avoiding
the
precariousness
of
a
one‐legged
stool).
Psychology & Marketing, 16(4),
291‐304.
doi:
10.1002/(SICI)1520‐6793(199907)16:4<291::AID‐MAR2>3.0.CO;2‐#
Hall,
J.A.,
Carswell,
C.,
Walsh,
E.,
Huber,
D.L.,
&
Jampoler,
J.S.
(2002).
Lowa
case
management:
Innovative
social
casework.
Social Work, 47(2), 132‐141.
doi:
10.1093/sw/47.2.132
Hans,
S.L.,
Bernstein,
V.
&
Henson,
L.G.
(1999).
The
role
of
psychopathology
in
the
parenting
of
drug‐dependent
women.
Development and Psychopathology, 11,
957‐977.
doi:
10.1017/s0954579499002400
Hedrich,
D.,
Pirona,
A.,
&
Wiessing,
L.
(2008).
From
margin
to
mainstream:
the
evolution
of
harm
reduction
responses
to
problem
drug
use
in
Europe.
Drugs: Education, Prevention, and Policy,
15(6),
503‐517
Hepburn,
M.
(2004).
Substance
abuse
in
pregnancy.
Current
Obstetrics
&
Gynaecology,
14(6),
419‐425.
doi:
10.1016/j.curobgyn.2004.07.006
68
Holland,
S.,
Forrester,
D.,
Williams,
A.
&
Copello,
A.
(2013)
Parenting
and
sub‐
stance
misuse:
understanding
accounts
and
realities
in
child
protection
context.
British Journal of Social Work.
bcs197.
doi:
10.1093/bjsw/bcs197
Jansson,
L.
M.,
&
Velez,
M.
(1999).
Understanding
and
treating
substance
abusers
and
their
infants.
Infants & Young Children,
11(4),
79‐89.
doi:
Jansson,
L.
M.,
Montoya,
I.
D.,
Schweitzer,
W.,
Golden,
A.,
&
Svikis,
D.
(2004).
Parenting
knowledge
among
substance
abusing
women
in
treatment.
Journal of Substance Abuse Treatment,
27(3),
215‐222.
doi:10.1016/j.jsat.2004.07.004
Järvinen,
M.
(2008).
Approaches
to
methadone
treatment:
harm
reduction
in
theory
and
practice.
Sociology of health & illness, 30(7),
975‐991.
doi:
10.1111/j.1467‐ 9566.2008.01094.x
Joseph,
H.,
Stancliff,
S.,
&
Langrod,
J.
(1999).
Methadone
maintenance
treatment
(MMT):
a
review
of
historical
and
clinical
issues.
The Mount Sinai Journal of Medicine, New York,
67(5‐ 6),
347‐364.
Kauffman,
J.F.
(2003).
Methadone
Treatment
and
Recovery
for
Opioid
Dependence. Primary Psychiatry.
Geraadpleegd
via:
http://www.primarypsychiatry.com/aspx/articledetail.aspx?articleid=1199
Kerssemakers,
R.,
Meerten,
R.
van,
Noorlander,
E.
&
Vervaeke,
H.
(2008).
Drugsverslaving en alcoholisme.
Houten:
Bohn
Stafleu
van
Loghum.
Klee,
H.,
Jackson,
M.,
&
Lewis,
S.
(Ed).
(2002).
Drug misuse and motherhood.
Geraadpleegd
via:
http://books.google.be/books?hl=nl&lr=&id=MwaCAgAAQBAJ&oi=fnd&pg=PP1&dq=Drug+ misuse+and+motherhood&ots=s_VSMyfuHq&sig=bGCNJoA1re0JT_MfDYD3kZkxPR4#v=onep age&q=Drug%20misuse%20and%20motherhood&f=false
Lapadat,
J.
C.,
&
Lindsay,
A.
C.
(1999).
Transcription
in
research
and
practice:
From
standardization
of
technique
to
interpretive
positionings.
Qualitative Inquiry, 5(1),
64‐86.
doi:
10.1177/107780049900500104
69
Laudet,
A.B.
(2007).
What
does
recovery
mean
to
you?
Lessons
from
the
recovery
experience
for
research
and
practice.
Journal of Substance Abuse Treatment, 33,
243–256.
doi:10.1016/j.jsat.2007.04.014
Laudet,
A.
B.
(2011).
The
case
for
considering
quality
of
life
in
addiction
research
and
clinical
practice.
Addiction science & clinical practice,
6(1),
44.
Geraadpleegd
via:
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3188817/
Leshner,
A.I.
(1997).
Addiction
is
a
brain
disease,
and
it
matters.
Science, 278,45‐47. doi:10.1126/science.278.5335.45
Lin,
C.,
Wu,
Z.,
&
Detels,
R.
(2011).
Family
support,
quality
of
life
and
concurrent
substance
use
among
methadone
maintenance
therapy
clients
in
China. Public health, 125(5),
269‐274.
doi:
10.1016/j.puhe.2011.01.009 Link,
B.
G.,
Yang,
L.
H.,
Phelan,
J.
C.,
&
Collins,
P.
Y.
(2004).
Measuring
mental
illness
stigma.
Schizophrenia
Bulletin, 30(3),
511‐541.
Geraadpleegd
via:
http://schizophreniabulletin.oxfordjournals.org/content/30/3/511.short
Lopez,
S.
J.,
&
Snyder,
C.
R.
(2009).
Oxford handbook of positive psychology.
Oxford
University
Press.
Loth,
C.,
Wits,
E.,
de
Jong,
C.
&
van
de
Mheen,
D.
(2012).
Richtlijn
Opiaatonderhoudsbehandeling
(RIOB).
Herziene versie. Amersfoort: Resultaten Scoren.
Lucassen,
P.
L.
B.
J.,
&
olde
Hartman,
T.
(2007).
Kwalitatief onderzoek: praktische methoden voor de medische praktijk. Antwerpen:
Standaard
Mandzuk,
L.
L.,
&
McMillan,
D.
E.
(2005).
A
concept
analysis
of
quality
of
life.
Journal of orthopaedic nursing,
9,
12‐18. doi:
10.1016/j.joon.2004.11.001
Masquelin,
M.
(2012).
Kwalitatief
onderzoek
naar
de
ervaringen
van
(ex‐)drugverslaafde
ouders
met
case
management
als
ondersteuningsvorm
(Masterproef,
Universiteit
Gent,
België).
Geraadpleegd
via:
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/737/RUG01‐ 001893737_2012_0001_AC.pdf
Masuda,
A.,
Stotts,
A.L.,
&
Wilson,
K.
(2006).
Using
acceptance
and
commitment
therapy
during
methadone
dose
reduction:
rationale,
treatment
description,
and
a
case
report.
Cognitive and Behavioral Practice, 16,
205‐213.
doi:10.1016/j.cbpra.2008.08.003
70
Marcenko,
M.O.,
Kemp,
S.P.
&
Larson,
N.C.
(2000).
Childhood
Experiences
of
Abuse,
Later
Substance
Use,
and
Parenting
Outcomes
Among
Low‐Income
Mothers.
American Journal of Orthopsychiatry, 70,
316–326.
doi:
10.1037/h0087853
McLellan,
A.
T.,
Lewis,
D.
C.,
O'Brien,
C.
P.,
&
Kleber,
H.
D.
(2000).
Drug
dependence,
a
chronic
medical
illness:
implications
for
treatment,
insurance,
and
outcomes
evaluation.
Jama, 284,
1689‐1695.
doi:10.1001/jama.284.13.1689.
McLellan,
A.
T.,
McKay,
J.
R.,
Forman,
R.,
Cacciola,
J.,
&
Kemp,
J.
(2005).
Reconsidering
the
evaluation
of
addiction
treatment:
From
retrospective
follow‐up
to
concurrent
recovery
monitoring.
Addiction, 100,
447−458.
doi:
10.1111/j.1360‐0443.2005.01012.x
Millson,
P.
E.,
Challacombe,
L.,
Villeneuve,
P.
J.,
Fischer,
B.,
Strike,
C.
J.,
Myers,
T.,
...
&
Pearson,
M.
(2004).
Self‐perceived
health
among
Canadian
opiate
users:
a
comparison
to
the
general
population
and
to
other
chronic
disease
populations.
Canadian Journal of Public Health/Revue
Canadienne
de
Sante'e
Publique,
99‐103.
Geraadpleegd
via:
http://search.proquest.com/docview/231996283?accountid=11077
Miotto,
K.
A.,
Suti,
E.,
Hernandez,
M.
M.,
&
Pham,
P.
L.
(2006).
Pregnancy
and
substance
abuse.
In
Psychiatric disorders in pregnancy and the postpartum
(pp.
153‐178).
doi:10.1007/978‐1‐59745‐013‐3_7
Mortelmans,
D.,
&
Van
Looy,
D.
(2009).
Nvivo
(versie
8).
Een
inleiding.
Geraadpleegd
via:
http://uahost.uantwerpen.be/mtso/documenten/MTSO‐INFO%2053%20‐%20Nvivo.pdf
Myers,
M.
D.,
&
Newman,
M.
(2007).
The
qualitative
interview
in
IS
research:
Examining
the
craft.
Information and organization,
17(1),
2‐26.
doi:10.1016/j.infoandorg.2006.11.001
National
Advisory
Committee
on
Drugs.
(2011).
Parental substance misuse: addressing its impact on children. A review of the literature.
Dublin,
Stationary
Office.
Geraadpleegd
via:
http://www.drugsandalcohol.ie/16114/1/NACD_parental_substance_misuse_impact_childr en_litreview.pdf
Nardi,
D.
(1998).
Addiction
recovery
for
low‐income
pregnant
and
parenting
women:
a
process
of
becoming.
Archives of psychiatric nursing, 12(2), 81‐89.
doi:10.1016/S0883‐ 9417(98)80057‐5
Neale,
J.,
Allen,
D.
and
Coombes,
L.
(2005),
Qualitative
research
methods
within
the
addictions.
Addiction, 100,
1584–1593.
doi:
10.1111/j.1360‐0443.2005.01230.x
71
Nicaise,
P.,
Corten,
P.,
Bergeret,
I.,
Pelc,
I.,
Casselman,
J.,
&
Meuwissen,
K.
(2003).
Substitutiebehandelingen in België. Ontwikkeling van een model ter evaluatie van de verschillende zorgtrajecten en van de patiënten. Traitements de substitution en Belgique.
Academia
Press.
O’Brien,
C.
&
Volkow,
N.
(2006).
What’s
in
a
Word?
Addiction
Versus
Dependence
in
DSM‐V.
Am J Psychiatry, 163,
764‐765.
doi:10.1176/appi.ajp.163.5.764
O'Brien,
C.
(2011).
Addiction
and
dependence
in
DSM‐V.
Addiction, 106(5),
866‐867. doi:
10.1111/j.1360‐0443.2010.03144.x
Philipsen,
H.,
&
Vernooij‐Dassen,
M.
(2004).
1
Kwalitatief
onderzoek:
nuttig,
onmisbaar
en
uitdagend.
Huisarts en Wetenschap, 47(10),
454‐7.
doi:
10.1007/BF03083760.
Pitkänen,
A.,
Hätönen,
H.,
Kuosmanen,
L.,
Välimäki,
M.,
2009.
Individual
quality
of
life
of
people
with
severe
mental
disorders.
Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing 16 (1),
3–9.
doi:10.1111/j.1365‐2850.2008.01308.x
Priebe,
S.,
Huxley,
P.,
Knight,
S.,
&
Evans,
S.
(1999).
Application
and
results
of
the
Manchester
Short
Assessment
of
Quality
of
Life
(MANSA).
International journal of social psychiatry,
45(1), 7‐12.
doi:
10.1177/002076409904500102
Rakib,
A.,
White,
P.
D.,
Pinching,
A.
J.,
Hedge,
B.,
Newbery,
N.,
Fakhoury,
W.
K.,
&
Priebe,
S.
(2005).
Subjective
quality
of
life
in
patients
with
chronic
fatigue
syndrome.
Quality of Life Research, 14(1),
11‐19.
doi:
10.1007/s11136‐004‐1693‐y
Rhodes,
T.
(1995).
Theorizing
and
researching
‘risk’:
notes
on
the
social
relations
of
risk
in
heroin
users’
lifestyles.
AIDS: Safety, sexuality and risk,
125‐143.
Richardson,
L.,
Wood,
E.,
Li,
K.
&
Kerr,
T.
(2010).
Factors
associated
with
employment
among
a
cohort
of
injection
drug
users.
Drug and Alcohol Review, 29, 293–300.
doi:10.1111/j.1465‐ 3362.2009.00141.x
Ridgely,
M.S.,
Willenbring,
M.L.
(1993).
Application
of
Case
Management
to
Drug
Abuse
Treatment:
Overview
of
Models
and
Research
Issues.
NIDA research monograph,
127,
12‐12.
doi:10.1037/e496102006‐002
Rubin,
H.
J.,
&
Rubin,
I.
S.
(2012).
Qualitative interviewing: The art of hearing data. Geraadpleegd
via:
72
http://books.google.be/books?id=T5RDmYuueJAC&dq=strength+qualitative+interview&lr=& hl=nl&source=gbs_navlinks_s
Rutten,
R.
(2009).
Drugs en alcohol Gebruik, misbruik en verslaving.
doi:10.1007/978‐90‐313‐ 6554‐8_20
Sanders,
C.,
Egger,
M.,
Donovan,
J.,
Tallon,
D.,
&
Frankel,
S.
(1998).
Reporting
on
quality
of
life
in
randomised
controlled
trials:
Bibliographic
study.
British
Medical
Journal,
317(7167),
1191‐1194.
doi:
10.1136/bmj.317.7167.1191
Schalock,
R.
L.,
Brown,
I.,
Brown,
R.,
Cummins,
R.
A.,
Felce,
D.,
Matikka,
L.,
...
&
Parmenter,
T.
(2002).
Conceptualization,
measurement,
and
application
of
quality
of
life
for
persons
with
intellectual
disabilities:
Report
of
an
international
panel
of
experts.
Journal Information,
40(6),
457‐470.
doi:10.1352/0047‐6765(2002)040<0457:CMAAOQ>2.0.CO;2
Schalock,
R.
L.
(2004),
The
concept
of
quality
of
life:
what
we
know
and
do
not
know.
Journal of Intellectual Disability Research, 48,
203–216.
doi:
10.1111/j.1365‐2788.2003.00558.x
Schalock,
R.L,
Verdugo
Alsonso,
M.A.
(2013).
The
Impact
of
the
Quality
of
Life
Concept
on
the
Field
of
Intellectual
Disability.
In
M.L
Wehmeyer
(Ed.),
The Oxford Handbook of Positive Psychology and Disability (pp.
37‐45).
doi:10.1093/oxfordhb/9780195398786.013.013.000
Shepherd,
G.,
Boardman,
J.,
&
Slade,
M.
(2008).
Making recovery a reality
(pp.
1‐3).
London:
Sainsbury
Centre
for
Mental
Health.
Geraadpleegd
via:
http://www.recoverydevon.co.uk/download/Making_recovery_a_reality.pdf
Siegal,
H.A.
(1998).
Comprehensive Case Management for Substance Abuse Treatment. (Report
No.:
(SMA)
98‐3222).
Geraadpleegd
via:
http://adaiclearinghouse.org/downloads/TIP‐27‐Comprehensive‐Case‐Management‐for‐ Substance‐Abuse‐Treatment‐66.pdf
Slade,
M.,
Amering,
M.,
&
Oades,
L.
(2008).
Recovery:
an
international
perspective.
Epidemiologia e psichiatria sociale,
17(02),
128‐137.
Smye,
V.,
Browne,
A.
J.,
Varcoe,
C.,
&
Josewski,
V.
(2011).
Harm
reduction,
methadone
maintenance
treatment
and
the
root
causes
of
health
and
social
inequities:
An
intersectional
lens
in
the
Canadian
context.
Harm reduction journal, 8(1),
17.
doi:10.1186/1477‐7517‐8‐17
Stevens,
R.
(Ed.).
(1996).
Understanding the self
(Vol.
1).
Sage.
73
The
Betty
Ford
Institute
Consensus
Panel.
(2007).
What
is
recovery?
A
working
definition
from
the
Betty
Ford
Institute.
Journal of Substance Abuse Treatment,
33. 221‐228.
doi:10.1016/j.jsat.2007.06.001
Vanagas,
G.,
Padaiga,
Z.,
&
Subata,
E.
(2004).
Drug
addiction
maintenance
treatment
and
quality
of
life
measurements.
Medicina (Kaunas), 40(9),
833‐841.
Geraadpleegd
via
http://medicina.kmu.lt/0409/0409‐02e.pdf?origin=publicationDetail
Van
Beusekom,
I.,
&
Iguchi,
M.
Y.
(2001). A review of recent advances in knowledge about methadone maintenance treatment.
Rand
Van
Brussel,
G.
(2001).
Druggebruik
van
jeugd
tot
geriatrisch
probleem,
een
samenvatting.
In
B.
De
Ruyver,
G.
Vermeulen,
A.
Flaveau,
A.
De
Leenheer,
F.
Arlier,
A.
Noirfailise
&
I.
Pelc
(Eds.),
Drugbeleid
2000:
drugbeleid
aan
de
vooravond
van
de
21e
eeuw
(pp.
161‐163).
Antwerpen/Apeldoorn:
Maklu
van
den
Brink,
W.
(2009).
Uit
de
kliniek:
Verslaving
een
chronisch
recidiverende
hersenziekte. TBV‐Tijdschrift voor Bedrijfs‐en Verzekeringsgeneeskunde,
17(4),
155‐160.
doi:
10.1007/BF03081165
Vandensteen,
F.,
Traen,
A.,
Aelvoet,
G.,
&
Van
Bouchaute,
J.
(2011).
HELP
Kinderen:
hulpverlening
en
laagdrempelig
project
voor
kinderen
van
drugsverslaafde
ouders.
Verslaving,
7(2),
62‐74.doi:
10.1007/s12501‐011‐0020‐x
van
der
Breggen,
M.
(2010).
Casemanagement.
Pallium,
12(5), 15‐17.
Geraadpleegd
via:
http://link.springer.com/article/10.1007%2Fs12479‐010‐0096‐8?LI=true#page‐1
Vander
Laenen,
F.,
Vanderplasschen,
W.,
Smet,
V.,
De
Maeyer,
J.,
Buckinx,
M.,
Van
Audenhove,
S.,
...
&
De
Ruyver,
B.
(2013).
Analysis and optimization of substitution treatment in Belgium (SUBANOP).
Academia
Press.
Vanderleyden,
L.
&
Pickery,
J.
(2010).
Determinanten
van
buurttevredenheid
en
de
relatie
met
algemene
levenstevredenheid.
De kwaliteit van het leven, een mozaïek van het dagelijks leven,
97‐124.
Geraadpleegd
via
http://shop.vlaamsesportfederatie.be/uploads/Docu/svrstudie_de_kwaliteit_van_het_leven _een_mozaiek_van_het_dagelijks_leven.pdf#page=98
74
Vanderplasschen,
W.,
Lievens,
K.,
&
Broekaert,
E.
(2001).
Implementatie
van
een
methodiek
van
case
management
in
de
drughulpverlening:
een
proefproject
in
de
provincie
Oost‐ Vlaanderen.
Orthopedagogische
reeks
Gent
(Vol.
14).
Gent: Universiteit Gent. Vakgroep Orthopedagogiek. Vanderplasschen,
W.,
Derluyn,
I.,
&
Broekaert,
E.
(2002).
Opvoedingsondersteuning
van
drugsverslaafde
ouders
en
hun
jonge
kinderen.
Handboek verslaving: hulpverlening, preventie en beleid, 1‐24.
Vanderplasschen,
W.,
Wolf,
J.,
&
Colpaert,
K.
(2004).
Effectiviteit
van
casemanagement
voor
druggebruikers.
W. Buisman ea (eds.), Handboek Verslaving: hulpverlening, preventie en beleid,
1‐34.
Vanderplasschen,
W.,
Autrique,
A.,
&
De
Wilde,
J.
(2010).
Drugverslaafde
ouders.
Gezin, 6, 208–227.
Geraadpleegd
op:
https://biblio.ugent.be/record/1177504
van
der
Stel,
J.
(2012).
Gij
zult
u
zélf
herstellen.
Verslaving, 8,
10‐12.
doi:10.1007/s12501‐ 012‐0026‐z
van
der
Veeken,
F.,
Bogaerts,
S.,
&
Lucieer,
J.
(2012).
Routine
Outcome
Monitoring
in
Forensic
Psychiatry:
FPC2landen
and
FPC
de
Kijvelanden.
Progression in forensic psychiatry,
355. Geraadpleegd
via https://pure.uvt.nl/portal/files/1469942/9789013111767_Progression_in_forensic_Bw_V2. 2.pdf#page=356
van
de
Wetering,
B.
J.
M.,
Strootker,
W.
J.,
&
Heida,
A.
(2006). Kan
aan
een
aanstaande
moeder
die
verslaafd
is
een
dwingende
maatregel
opgelegd
worden
ter
bescherming
van
een
ongeboren
kind?
Vademecum permanente nascholing huisartsen,
2764‐2766.
doi:
10.1007/978‐90‐313‐8808‐0_1457
Van
Doorn,
L.
(2004).
‘Mag ik hier op de stoep staan?’
Ervaringen met outreachende hulpverlening. doi:10.1007/BF03070462
Van
Laar,
M.,
Onrust,
S.,
Verdurmen,
J.,
Algra,
H.,
&
De
Jonge,
M.
(2010).Preventie van schadelijk alcoholgebruik en drugsgebruik onder jongeren.
N.
van
Hasselt
(Ed.).
Trimbos
Instituut.
75
Van
Limbeek,
J.,
Buster,
M.
C.
A.,
&
Van
Brussel,
G.
H.
A.
(1995).
Epidemiologie
van
drugsverslaving
in
Nederland.
Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, 139,
2614‐2617.
Geraadpleegd
op
http://www.ntvg.nl/system/files/publications/1995126140001a.pdf
van
Riet,
N.,
&
Wouters,
H.
(2010).
Casemanagement.
Een leer‐ werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg‐, hulp en dienstverlening.
Assen:
Van
Gorcum.
van
Staa,
A.
L.,
&
Evers,
J.
(2010).
‘Thick
analysis’:
strategie
om
de
kwaliteit
van
kwalitatieve
data‐analyse
te
verhogen.
KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 43(1),
5‐12.
van
Zwieten,
M.,
&
Willems,
D.
(2004).
Waardering
van
kwalitatief
onderzoek.
Huisarts en wetenschap, 47(13),
38‐43.
doi: 10.1007/BF03083653
Verbrugge,
C.,
&
de
Jong,
C.
(2004).
Van detoxificatie naar abstinentie.
Geraadpleegd
via
http://www.venvn‐spv.nl/vakblad/sppdf/sp73/sp73_hoofd03.pdf
Verdugo,
M.
A.,
Schalock,
R.
L.,
Keith,
K.
D.,
&
Stancliffe,
R.
J.
(2005).
Quality
of
life
and
its
measurement:
important
principles
and
guidelines.Journal of intellectual disability research,
49(10),
707‐717. doi:10.1111/j.1365‐2788.2005.00739.x,
W.L.
(2007).
Addiction
recovery:
Its
definition
and
conceptual
boundaries
.
Journal of Substance Abuse Treatment,
33.
229‐241.
doi:10.1016/j.jsat.2007.04.015
White,
W.
&
Cloud,
W.
(2008).
Recovery
capital:
A
primer
for
addictions
professionals.
Counselor, 9,
22‐27.
Geraadpleegd
via
http://www.williamwhitepapers.com/pr/2008RecoveryCapitalPrimer.pdf
White,
W.
(2008).
Recovery:
Old
wine,
flavor
of
the
month
or
new
organizing
paradigm?
Substance Use and Misuse, 43,
1‐14.
doi:10.1080/10826080802297518
Winklbaur,
B.,
Jagsch,
R.,
Ebner,
N.,
Thau,
K.,
&
Fischer,
G.
(2008).
Quality
of
life
in
patients
receiving
opioid
maintenance
therapy.
European Addiction Research, 14(2),
99‐105.
doi:10.1159/000113724
World
Health
Organization,
1985
World
Health
Organization.
Basic
documents
(35th
ed.)
WHO,
Geneva,
Switzerland
76
VIII.
BIJLAGEN
BIJLAGE
1.
GEGEVENS
PARTICIPANTEN
Geslacht
(n=12)
Leeftijd
Start
project
Aantal
kinderen
Leeftijd
kinderen
Vrouw
Man
Vrouw
Man
Vrouw
Vrouw
Vrouw
Vrouw
Vrouw
Vrouw
Vrouw
Vrouw
26
jaar
32
jaar
niet
gekend
niet
gekend
27
jaar
24
jaar
48
jaar
37
jaar
39
jaar
37
jaar
37
jaar
26
jaar
2013
2013
2013
2013
2012
2010
2009
2013
2012
2012
2010
2013
1
3
1
2
1
4
4
2
3
1
11
maanden
5,12
en16jaar
5
jaar
3
en
9
jaar
6
jaar
7
maand,
10,
11
en
13
jaar
21,
20,
14
en
7
jaar
2
en
19
jaar
19,
13
en
9
jaar
8
maanden
77
BIJLAGE
2.
INFORMED
CONSENT
Beste,
Ik
ben
een
studente
Pedagogische
Wetenschappen
(Orthopedagogiek)
aan
de
Universiteit
van
Gent.
Voor
mijn
masterproef
(thesis)
en
op
vraag
van
het
Medisch‐ Sociaal
Opvangcentrum
(MSOC)
te
Gent,
had
ik
graag
onderzoek
gedaan
naar
de
kwaliteit
van
leven
van
gezinnen
binnen
het
project
Kinderen
en
Drugsverslaafde
Ouders
(KDO).
De
bedoeling
is
om
na
te
gaan
wat
goed
loopt
en
wat
beter
zou
kunnen.
Om
dit
te
onderzoeken
had
ik
graag
een
gesprek
met
je
gevoerd.
Eventueel
opnamemateriaal
van
de
interviews
zal
enkel
in
het
kader
van
het
onderzoek
gebruikt
worden.
Hebt
u
er
bezwaren
tegen
dat
de
interviews
opgenomen
worden?
☐ Ja ☐ Nee
Indien
ik
in
mijn
tekst
zaken
zou
aanhalen
die
je
gezegd
hebt,
zal
dat
volledig anoniem
gebeuren.
Je
deelname
aan
dit
onderzoek
is
volledig vrijwillig
en
je
kan
het
gesprek
op
elk
moment
stopzetten,
zonder
hiervoor
een
reden
te
moeten
geven.
Deze
weigering
zal
in
geen
geval
(negatieve)
gevolgen
hebben.
Ik
respecteer
als
onderzoekster
het
beroepsgeheim.
Wat
er
tijdens
het
gesprek
gezegd
wordt,
blijft
dus
geheim
en
zal
enkel
en
alleen
gebruikt
worden
voor
mijn
onderzoek.
De
bevindingen
die
voortvloeien
uit
mijn
onderzoek
(en
die
persoonlijk
op
jou
betrekking
hebben)
zullen
enkel
worden
doorgegeven
aan
MSOC
Gent
als
jij
hier
uitdrukkelijk
mee
akkoord
gaat.
☐ Akkoord ☐ Niet
akkoord
Daarnaast
heb
je
(overeenkomstig
de
Wet
ter
Bescherming
van
de
Persoonlijke
Levenssfeer
van
8
december
1992)
altijd
het
recht
om
de
bij
jou
verzamelde
onderzoeksgegevens
te
bekijken.
Dit
onderzoek
is
goedgekeurd
door
MSOC
Gent
en
je
hebt
het
recht
om
op
elk
moment
vragen
te
stellen
over
de
mogelijke
en/of
gekende
risico’s
of
nadelen
van
deze
studie,
of
om
extra
uitleg
te
vragen.
78
Ik
hoop
dat
je
bereid
bent
om
deel
te
nemen
aan
dit
onderzoek.
Indien
je
verdere
vragen
of
bedenkingen
hebt
of
zou
krijgen
naarmate
het
onderzoek
vordert,
kun
je
me
altijd
contacteren
op
onderstaande
contactgegevens.
Vriendelijke
groeten,
Margo
Wauters
[email protected]
GEÏNFORMEERDE
TOESTEMMING
‘Evaluatie
KDO
project
MSOC
Gent’
Ondergetekende,………………………………………………….……………………………………..(NAAM),
verleent
zijn/haar
toestemming
voor
de
afname
van
het
interview
m.b.t.
de
kwaliteit
van
leven
van
het
gezin
binnen
het
project
Kinderen
en
Drugsverslaafde
Ouders
(KDO).
Ik
verklaar
hierbij
dat
ik,
1. De
uitleg
over
de
inhoud
en
werkwijze
van
het
onderzoek
mondeling
en
schriftelijk
heb
vernomen
en
dat
me
de
mogelijkheid
werd
geboden
om
bijkomende
informatie
te
verkrijgen;
2. Totaal
uit
vrije
wil
deelneem
aan
het
onderzoek;
3. De
toestemming
geef
aan
de
onderzoeker
om
de
resultaten
op
een
vertrouwelijke
wijze
te
bewaren,
te
verwerken
en
te
rapporteren;
4. Op
de
hoogte
ben
van
de
mogelijkheid
om
mijn
deelname
aan
het
onderzoek
op
ieder
moment
stop
te
zetten
zonder
negatief
effect
op
de
relatie
met
het
behandelend
team
en
dat
er
na
de
terugtrekking
van
de
toestemming
geen
gegevens
meer
zullen
verwerkt
worden
vanaf
het
ogenblik
van
terugtrekking
van
de
toestemming;
5. Ervan
op
de
hoogte
ben
dat
ik
op
aanvraag
een
samenvatting
van
de
onderzoeksbevindingen
kan
krijgen.
Voor
akkoord,
Plaats
en
datum
Naam
+
handtekening
van
de
deelnemer
………………………
……………………………………………………………
Plaats
en
datum
………………………
……………………………………………………………
Naam
+
handtekening
van
de
onderzoeker
79
Heb
je
er
bezwaar
tegen
dat
de
gegevens
die
voortkomen
uit
dit
interview
worden
vrijgegeven
aan
de
voorziening
(MSOC
Gent)?
☐ Ja ☐ Nee
80
BIJLAGE
3.
SEMI‐GESTRUCTUREERD
INTERVIEW
INTERVIEW
–
KWALITEIT
VAN
LEVEN
VS.
EVALUATIE
KDO
PROJECT
BASISGEGEVENS
Geslacht:
Periode
deelname
KDO
project
Datum
afname
interview
Start:
INLEIDING
–
UITLEG
INTERVIEW
Ik
kwam
bij
het
MSOC
in
Gent
terecht
omwille
van
mijn
interesse
naar
de
verschillende
visies
op
herstel
en
kwaliteit
van
leven
bij
mensen
die
een
methadonbehandeling
volgen,
en
daarbij
aansluitend
mijn
zoektocht
naar
participanten
voor
mijn
masterproef.
Daar
maakte
ik
kennis
met
het
KDO
project
waarvan
jij
deel
uitmaakt.
Graag
zou
ik
het
vandaag
met
jou
over
dit
project
hebben.
Welke
impact
heeft
dit
op
je
leven
in
het
algemeen
en
op
de
kwaliteit
ervan.
Allereerst
zou
ik
willen
polsen
naar
jouw
algemene
ervaringen
met
het
project.
ALGEMENE
ERVARINGEN
KDO
PROJECT
•
Hoe
ervaar
je
je
deelname
aan
het
KDO
project?
− Welke
zaken
zijn
voor
jou
positief
of
helpend?
− Wat
ervaar
je
als
minder
positief
binnen
het
project?
GEPOOGDE
DOELSTELLINGEN
KDO
PROJECT
Het
KDO
project
is
er
gekomen
om
ondersteuning
te
bieden
aan
drugsverslaafde
ouders
en
zwangere
vrouwen.
Naast
ondersteuning
bieden
zijn
er
verschillende
doelstellingen
die
men
81
wil
nastreven.
In
het
volgende
deel
van
het
interview
zou
ik
graag
nagaan
in
hoeverre
deze
doelstellingen
bij
jou
bereikt
zijn.
•
•
•
•
•
Het
KDO
project
wil
de
sociale inclusie en emancipatie
van
de
cliënten
bevorderen.
Het
wil
gelijke
kansen
geven
aan
iedereen
en
cliënten
positief
bekrachtigen.
De
bedoeling
is
om
jullie
eigen
krachten
en
sterktes
te
gaan
gebruiken
om
zo
de
levenskwaliteit
te
bevorderen.
(Ze willen ervan uitgaan dat mensen vaak meer kunnen dan ze zelf denken & dit proberen ze aan te moedigen).
− Hoe
is
dit
bij
jou
tot
uiting
gekomen?
− Is
dit
gelukt,
zo
ja
is
het
iets
wat
blijft
duren?
Het
project
is
gericht
op
het
verruimen
van
inzicht in de eigen problematiek
van
de
ouders
− Hoe
heb
je
dit
ervaren?
− Indien
positief,
op
welke
manier
heb
je
meer
inzicht
gekregen?
− Welke
elementen
spelen
hier
een
rol
in?
Het
project
is
gericht
op
de
beperking van mogelijke schade,
het
wil
ervoor
zorgen
dat
de
situatie
niet
erger
wordt.
Wanneer
je
je
aanmeldt
bij
het
KDO
project
zit
je
vaak
met
een
aantal
vragen
en
problemen.
Doelstelling
is
in
de
eerste
plaats
dat
de
problemen
niet
erger
worden,
maar
dat
er
naar
oplossingen
worden
gezocht.
− Wat
is
je
ervaring
hierbij
?
Ze
zijn
ook
gericht
op
terugvalpreventie. Ze
proberen
te
streven
naar
een
zo
minimaal
mogelijk
gebruik
of
in
het
beste
geval
effectief
geen
gebruik
meer.
Belangrijk
is
dat
er
niet
alleen
ruimte
is
om
het
“clean”
zijn
te
bespreken
maar
ook
het
gebruik
zelf. − Heb
je
het
gevoel
dat
hierover
gepraat
kan
worden?
− Op
welke
manier
wordt
hierrond
bij
jou
gewerkt?
− Wat
is
jouw
ervaring
hierbij?
Positief?
Negatief?
− Wat
zijn
voor
jou
triggers
voor
herval?
− Hoe
ga
je
om
met
triggers
die
zouden
kunnen
leiden
tot
herval?
Op
welke
manier
bescherm
je
jezelf
tegen
herval?
In
hoeverre
speelt
het
KDO
project
hier
een
rol
in?
KDO
tracht
een
gesprekspartner
te
zijn
voor
de
ouders
en
hun
opvoedingsondersteuning te bieden − Op
welke
manier
komt
voor
jou
die
ondersteuning
tot
uiting?
− Heb
je
het
gevoel
terecht
te
kunnen
bij
Fabienne
voor
al
je
opvoedingsvragen?
Op
welke
manier
is
zij
er
voor
een
antwoord
te
bieden
op
deze
vragen?
82
•
•
•
•
Creëren
van
een
veilig milieu en een veilige opvoedingssituatie
voor
het
kind
− Het
project
probeert
de
aanwezige
beschermende
factoren
te
ondersteunen
(Dit kunnen zowel karaktereigenschappen of persoonlijke krachten zijn als krachten uit je directe of ruimere omgeving. Voorbeelden: afspraken nakomen, een stabiele relatie, liefde voor je kind,…)
o Wat
zijn
voor
jou
aanwezige
beschermende
factoren?
o Heb
je
het
gevoel
dat
dankzij
het
KDO
project
deze
factoren
vergroot
en
versterkt
worden?
Indien
ja,
op
welke
manier
gebeurt
dit?
o Waaraan
ervaar
je
dat
je
zelf,
als
ouderfiguur,
centraal
staat
en
dat
je
zelf
richting
kan
geven
aan
jouw
leven?
− Verder
probeert
men
de
risicofactoren
te
verkleinen
door
samen
naar
oplossingen
te
zoeken
met
de
ouders. (Dingen die je niet goed kan zoals bvb afspraken nakomen, gebruik in het bijzijn van je kind, weinig steunfiguren, …)
o Hoe
ervaar
je
dit?
Het
KDO
project
wil
een
intensieve begeleiding
bieden
en
de
zorg
coördineren
− Hoe
ervaar
jij
deze
intensiviteit,
is
deze
voldoende?
− Heb
je
het
gevoel
dat
de
verschillende
hulpverleners
die
jou
helpen
op
elkaar
afgestemd
zijn?
Indien
ja,
hoe
voel
je
dit
aan?
Men
wil
de
ouders
benaderen
in
hun
eigen vertrouwde omgeving
door
huisbezoeken
te
organiseren
− Is
dit
voor
jou
een
meerwaarde?
Waarom?
− Hoe
ervaar
je
de
frequentie
van
de
huisbezoeken?
− Wat
is
je
persoonlijke
ervaring
met
Fabienne
als
hulpverlener?
o Wat
heb
je
als
het
meest
positief
ervaren?
o Wat
heb
je
als
minder
positief
ervaren?
Op
welke
manier
zou
je
dit
anders
hebben
willen
zien?
Verblijven
jouw
kinderen
momenteel
thuis?
− Indien
ja:
o Wat
wil
je
door
je
opvoeding
meegeven
aan
je
kind
?
o Ben
je
soms
bang
dat
je
kind
geplaatst
zal
worden?
o Kan
je
hierover
met
mensen
praten?
o Kan
je
altijd
eerlijk
zijn
tegenover
de
hulpverleners?
o Wat
is
voor
jou
de
definitie
van
een
goede
ouder?
83
−
Indien
nee:
o Zijn
je
kinderen
geplaatst
(grootouders,
ouders,
vader,
moeder,
ckg,
pleeggezin,
…)
o Hoe
vaak
zie
je
je
kinderen
en
vind
je
dit
oké
?
o Vind
je
de
plaatsing
terecht
?
o Wat
zou
je
in
de
toekomst
willen
veranderen?
o Wat
is
voor
jou
de
definitie
van
een
goede
ouder?
KWALITEIT
VAN
LEVEN
–
PERSOONLIJKE
VISIE
Ik
zou
eerst
en
vooral
van
jou
graag
weten,
los
van
het
KDO
project,
wat
jij
verstaat
onder
kwaliteit
van
leven:
− − − − − −
Welke
elementen
zijn
voor
jou
belangrijk
en
geven
betekenis
aan
je
leven?
Welke
elementen
ervaar
je
als
storende
factoren
voor
je
kwaliteit
van
leven?
Welke
positieve
doelstellingen
die
je
reeds
vooropstelde
heb
je
al
bereikt?
Wat
zijn
je
persoonlijke
wensen
en
doelen
voor
de
toekomst?
Wat
zijn
de
zaken
waarvan
je
zegt,
deze
dingen
lopen
momenteel
goed
in
mijn
leven?
Welke
factoren
ervaar
je
als
eigen
sterktes?
KWALITEIT
VAN
LEVEN
‐
KDOPROJECT
Om
een
verband
te
kunnen
leggen
tussen
jouw
kwaliteit
van
leven
en
het
KDO
project
zal
ik
eerst
een
korte
vragenlijst
bij
je
afnemen.
Daarna
kunnen
we
dieper
ingaan
op
jouw
antwoorden
en
deze
verbinden
met
jouw
ervaringen
met
het
KDO
project.
Na
elke
vraag
zou
ik
graag
polsen
naar
het
‘waarom’
van
je
ontevreden
of
tevredenheid
en
wat
voor
rol
het
KDO
project
hierin
speelt.
MANSA – Manchester Short Assessment of quality of life Respondent-nummer
______________________________
Datum interview
____ ____ ___________________
Plaats interview
______________________________
Naam interviewer
______________________________
84
85
86
HERSTEL/RECOVERY
Als
laatste
thema
zou
ik
graag
herstel
van
verslaving
met
jou
willen
bespreken.
Hierbij
zou
ik
graag
zicht
krijgen
op
jouw
visie
op
herstel
van
verslaving
(in
hoeverre
vind
je
dit
belangrijk),
welke
impact
het
KDO
project
al
dan
niet
hierop
heeft
gehad,
welke
impact
jouw
persoonlijke
levenssfeer
(persoonlijke
kenmerken
en
omgevings(f)actoren)
hierop
(kan)
hebben.
− −
Welke
betekenis
of
waarde
ken
je
toe
aan
dit
begrip
‘herstel’
in
relatie
tot
je
kwaliteit
van
leven?
Is
er
sprake
van
een
verandering
van
jouw
visie
op
herstel
(voor
het
KDO
project
en
nu)?
o Hebben
er
zich
interne
veranderingen
voorgedaan?
Bijvoorbeeld
nieuwe
kennis,
waarden,
denkpatronen
o Zijn
er
externe
veranderingen
zijn
zichtbaar?
Bijvoorbeeld
dagelijkse
rituelen,
veranderingen
in
de
relaties
met
familie
en
vrienden,
enzovoorts
o Wat
betekent
herstel
van
verslaving
voor
jou?
Wat
houdt
dit
in?
o Wat
zijn
voor
jou
belangrijke
redenen
tot
herstel?
SLOT
Heb
je
zelf
nog
vragen
of
zaken
die
je
kwijt
wil
ten
gevolge
van
dit
interview?
Heb
je
zelf
suggesties
ter
verbetering
van
het
KDO
project?
87