Hermeneus 80 (2008), 4, p.184-191. Over sluwheid en verraad. Homeros, Ilias 10.254-469.
De tiende zang van de Ilias speelt zich ´s nachts af. De slapeloze Agamemnon zoekt Nestor op, en daar treft hem ook de al even slapeloze Menelaos. De drie leiders beslissen de andere vorsten te wekken en tijdens de krijgsraad gaat Diomedes in op een voorstel van Nestor om een spion te sturen naar het Trojaanse kamp buiten de stadsmuur. Diomedes kiest Odysseus als metgezel. Onderweg botsen de twee op de Trojaanse spion Dolon. In de macabere setting van een nachtelijk slagveld vol lijken speelt de listigheid van Diomedes en Odysseus een spel met het verraad van de naïeve Dolon. De dichter van de zogenaamde Dolonie is een schitterend verteller met zin voor tragiek en met aandacht voor het poëtische detail.
Diomedes en Odysseus bewapenen zich Na deze woorden staken beiden zich in hun verschrikkelijke wapenrusting. De onverschrokken Thrasymedes gaf de zoon van Tydeus een tweesnijdend zwaard (zijn eigen wapen lag nog bij het schip) en ook een schild. Hij zette op zijn hoofd de helm gemaakt uit stierenhuid, een helmbos en kam ontbraken. Zulk een helm heet stormhoed en hij beschermt de jonge krijgerskoppen. Meriones gaf Odysseus zijn koker en boog en zwaard. Hij zette op zijn hoofd een leren helm, vanbinnen strak bespannen met vele riemen. Op de buitenkant aan beide zijden waren dicht opeen met kennis en met kunde witte tanden bevestigd van een wilde ever, blank van slagtand. En ertussen een laag vilt. Die helm was door Autolykos gestolen in Eleon, nadat hij binnendrong in het gesloten huis van Ormenos, zoon van Amyntor. Amfidamas van Kythera kreeg de helm mee naar Skandeia en gaf hem als een gastgeschenk aan Molos. Maar Molos liet hem dragen door zijn zoon Meriones. Zo kwam hij op het hoofd van Odysseus en bood hem toen bescherming. Een gunstig voorteken. Gebeden tot Athena Na hun verschrikkelijke wapenrusting te hebben aangetrokken, gingen zij
op weg en lieten alle vorsten daar ter plekke achter. Rechts van hen zond Pallas Athena toen dicht bij hun pad een reiger. Ofschoon hun oog het dier in nacht en duister niet zag, hun oren hoorden toch zijn schreeuwen. Dit teken was voor Odysseus een vreugde en tot Athena bad hij: “Hoor me, dochter van Zeus die met de aegis zwaait, in alle gevaren staat u steeds naast mij en nooit blijf ik onopgemerkt, waar ik ook ga. Betoon me nu vooral opnieuw uw gunst, Athena, geef dat wij met roem beladen weer naar de schepen komen na een daad zo groot dat deze Troje heugen zal.” Als tweede bad op zijn beurt Diomedes die om zijn oorlogskreet geducht was: “Hoor ook mij nu, onvermoeibaar kind van Zeus. Volg mij, zoals u ooit mijn vader volgde, de goddelijke Tydeus, op zijn weg naar Thebe als gezant van de Achaiërs. Hij ging voorop, maar liet bij de Asopos zijn mannen met het bronzen pantser achter. In Thebe sprak hij vriendelijke woorden tot de Kadmeeërs, maar op de terugweg bedacht hij grote gruweldaden. U hebt hem geholpen, stralende godin, want vol bereidheid stond u hem terzijde. Wil mij nu ook terzijde staan, en hoed me. Van mijn kant offer ik een koe aan u van één jaar oud en breed van voorhoofd en ongetemd, die niemand tot dusverre het juk heeft opgelegd. Ik overgiet haar hoorns met goud en offer haar voor u.” Zo klonken hun gebeden en Athena verhoorde hen. Nadat zij dan tot Pallas, de dochter van de grote Zeus, hadden gebeden, gingen zij gelijk twee leeuwen op weg doorheen het duister van de nacht. Zij stapten door de lijken van de slachting, tussen de wapens en het donker bloed. Een Trojaanse spion Ook Hektor liet zijn moedige Trojanen niet slapen. Alle vooraanstaanden riep hij tezamen, allen die bevelhebbers en leiders waren van het volk van Troje. En toen hij hen ontboden had, ontvouwde hij hun zijn schrander plan: “Wie kan er mij in ruil voor een geweldige beloning
beloven deze order uit te voeren? Hij is verzekerd van wat hij verdient. Ik schenk een wagen en twee paarden, sterk van nek, de beste die er zijn te vinden nabij de snelle schepen der Achaiërs. Dat is voor wie zich roem verwerven wil en durft tot bij de snelvarende schepen te komen en er trachten uit te vorsen of men de snelle vloot nog als voorheen bewaakt of als zij onderling een vlucht bedenken, overmand door onze vuisten, en niet meer willen waken in de nacht door vreselijke moeheid uitgeput.” Zo sprak hij. Allen bleven stil en zwegen. Nu was er onder de Trojanen iemand met name Dolon, zoon van de heraut Eumedes, godgewijde man. Die Dolon was rijk aan goud en rijk aan brons, hij had een lelijk aangezicht maar vlugge voeten. Vijf zussen had hij, maar een broer, niet één. Hij sprak toen Hektor aan en de Trojanen: “Mijn moed en dapper hart sporen me aan te gaan tot bij de snelvarende schepen en uit te vorsen wat u vraagt. Maar, Hektor, houd deze skepter hoog voor mij en zweer me de wagen die met brons beslagen is, het span dat de voortreffelijke zoon van Peleus voert, daadwerkelijk te geven. Voor u zal ik geen nutteloos spion zijn en uw verwachting zal ik niet beschamen. Ik loop het kamp in heel zijn lengte door totdat ik Agamemnons schip bereik waar vooraanstaanden wellicht overleggen of zij nu op de vlucht slaan ofwel vechten.” Zo sprak hij. Hektor nam de skepter aan en deed een eed: “Laat Zeus nu zelf getuigen, de luide donderaar, de man van Hera: van de Trojanen zal er niemand anders dit span bestijgen, maar ik zeg dat jij daarin onafgebroken luister vindt.” Zo sprak hij, maar de eed waarmee hij Dolon bemoedigde was vals. Onmiddellijk wierp Dolon rond de schouders zijn gekromde boog, trok daarbovenop een grijze wolfshuid, bedekte met een marterbonten muts zijn hoofd en, in zijn hand de scherpe speer, begaf hij zich vanuit het kamp op weg tot bij de schepen. Maar hij zou vandaar niet weer bij Hektor komen om verslag
te geven. Toen hij het rumoer van mannen en paarden achter zich gelaten had, vervolgde hij vol vuur zijn weg. Daar zag toen Odysseus, beschermeling van Zeus, hem naderen en zei tot Diomedes: “Kijk, Diomedes, iemand komt het kamp uit. Of hij nu onze schepen komt bespieden ofwel een der gesneuvelden beroven van wapens, weet ik niet. We laten hem vooreerst aan ons voorbijgaan in de vlakte, heel even maar. En daarna springen wij snel op hem toe en nemen hem gevangen. Is hij ons met de voeten te vlug af, dan moet je hem weg van zijn legerkamp voortdurend verder naar de schepen drijven. En zit hem met je werpspies achterna. Zo kan hij niet ontkomen naar de stad.” Dolon verrast Na deze woorden legden beide helden zich naast het pad tussen de lijken neer. Hij liep hen in zijn dwaasheid snel voorbij. Toen Dolon even ver was als een vore getrokken door een muildierspan – want beter dan ossen zijn ze om de sterke ploeg te trekken door het diepe akkerland – begonnen zij hem achterna te rennen. Toen hij gedreun van voeten hoorde, bleef hij staan. Van harte hoopte hij dat vrienden uit het Trojaanse kamp gelopen kwamen om hem op Hektors tegenorder op te halen. Maar wanneer zij op een speerworp of minder zelfs van hem verwijderd waren, begreep hij: deze mannen zijn mijn vijand. Hij repte snel de voeten om te vluchten. Terstond begonnen zij te achtervolgen. Zoals twee honden, scherp van tanden en bedreven in de jacht, een ree of haas dwars door bebost gebied onafgebroken en altijd verder blijven achtervolgen, terwijl het dier al kermend voor hen uit rent, zo sneden Diomedes, zoon van Tydeus, en Odysseus, vernietiger van steden, hem van zijn krijgsvolk af, onafgebroken en altijd verder achtervolgden zij. Maar toen hij in de richting van de vloot bleef vluchten en hij weldra zou belanden tussen de wachters, boezemde Athena de zoon van Tydeus moed in, opdat niemand
van de Achaiërs met het bronzen pantser er zich op roemen zou als eerste Dolon gedood te hebben en hem vóór zou zijn. De sterke Diomedes sprak tot hem terwijl hij met zijn speer kwam aangestormd: “Blijf staan of anders zal mijn speer jou treffen. Ik garandeer je: jij ontloopt niet lang meer een vreselijke dood door mijn geweld.” Zo sprak hij en hij wierp zijn speer, maar miste de man opzettelijk. De gladgeschaafde speer vloog over zijn rechterschouder en bleef steken in de aarde met de punt. En bang bleef Dolon staan, hij waggelde, was bleek van schrik en hoorbaar klapperden zijn tanden in zijn mond. En hijgend haalden de twee hem in en grepen naar zijn armen. Hij barstte uit in tranen, sprak hen aan: “Laat mij het leven en neem mij gevangen, ik koop me vrij, want thuis bewaar ik brons en goud en ijzerwerk dat fraai gesmeed is. Ontzaglijk losgeld schenkt mijn vader jullie daar gaarne uit, als hij verneemt dat ik nog bij de schepen der Achaiërs leef.” Verraad van Dolon En Odysseus, de schrandere, gaf hem als antwoord: “Wees gerust. En denk nu echt niet aan de dood. Maar kom, zeg me nu eens, vertel me onomwonden hoe het komt dat jij nu zo alleen in nacht en duister vanuit je kamp tot bij de schepen gaat, terwijl de andere stervelingen slapen? Kom jij een der gesneuvelden beroven van wapens? Of zond Hektor jou om alles nabij de holle schepen te bespieden? Of zet je eigen hart je daartoe aan?” En Dolon antwoordde, terwijl hij stond te beven op zijn benen: “Hektor bracht mijn hoofd op hol met veel verlokkingen. Want hij beloofde me de eenhoefpaarden van Peleus’ fiere zoon te geven, ook zijn wagen die met brons beslagen is. En hij beval me in de zwarte nacht die vluchtig is, op pad te gaan en dicht de vijand te benaderen en vorsen of men de snelle vloot nog als voorheen bewaakt of als zij onderling een vlucht bedenken, overmand door onze vuisten, en niet meer willen waken in de nacht
door vreselijke moeheid uitgeput.” Tot hem sprak Odysseus, de schrandere, en glimlachte hem toe: “Jouw hart verlangde toch wel naar indrukwekkende geschenken: de paarden van de onversaagde kleinzoon van Aiakos! Voor stervelingen is het lastig dat span te temmen en te mennen, behalve voor Achilles, die de zoon is van een onsterfelijke moeder. Maar, zeg me nu eens, vertel me onomwonden: waar liet je Hektor, hoeder van het krijgsvolk, achter, toen jij naar hier kwam? Waar staan nu zijn paarden? Waar ligt al zijn oorlogstuig? En van de andere Trojanen: waar staan de wachters opgesteld, waar ligt hun bivak? Je moet me zeggen wat zij onderling beramen: of zij nu van plan zijn hier te blijven bij de schepen ver van Troje ofwel weer naar de stad te gaan, nu zij onze Achaiërs overweldigd hebben.” Eumedes’ zoon sprak op zijn beurt tot hem: “Akkoord, ik zal u dat nu onomwonden vertellen. Hektor overlegt met allen die lid zijn van de krijgsraad bij het graf van Ilos, goddelijke held, verwijderd van alle krijgsgewoel. En wat betreft de wachtposten, waar u naar vraagt, mijn heer: geen speciale wacht verdedigt of bewaakt het kamp. Maar overal waar wachtvuur is aangelegd door de Trojanen, liggen diegenen wakker die dat moeten zijn en sporen zij elkander aan tot waken. De bondgenoten die uit vele streken geroepen werden, liggen wel in slaap. Zij laten het aan de Trojanen over de wacht te houden, want hun kinderen en vrouwen toeven niet in hun gezelschap.” En Odysseus, de schrandere, vroeg Dolon opnieuw: “Hoe liggen zij dan nu te slapen: gewoon tussen de paardentemmende Trojanen of afzonderlijk? Vertel me dat nauwkeurig, want ik wil het weten.” Eumedes’ zoon gaf hem daarop als antwoord: “Akkoord, ook dat zal ik u onomwonden vertellen. Aan de zeekant legeren de Kariërs, Paionen met de kromme boog, Lelegers, Kaukonen en Pelasgen, een edel volk. En aan de kant van Thymbre kregen de Lykiërs hun plaats door loting
de fiere Mysiërs, de Frygiërs die staande op hun strijdkar vechten, en de Meïonen, uitgerust met wagens. Maar wáárom vraagt u me dat alles zo nauwkeurig? Willen jullie in het kamp van de Trojanen binnendringen, luister. Daar, aan de buitenkant en van de rest wat afgezonderd, liggen Thrakiërs, pas aangekomen. Onder hen vorst Rhesos, zoon van Eïoneus. Zijn paarden zijn de mooiste en de grootste die ik zag, nog witter dan de sneeuw en als de wind zo snel. Zijn wagen is met kunst en kunde bewerkt met goud en zilver. Rhesos kwam naar hier met zijn geduchte wapenrusting vol goudbeslag, een wonder voor het oog. Het past echt niet dat sterfelijke mensen zo’n rusting dragen, enkel en alleen onsterfelijke goden. Breng me nu bij jullie snelle vloot of laat me hier meedogenloos gekluisterd en geboeid. Dan kunnen jullie gaan om vast te stellen of ik de waarheid zei of jullie voorloog.” Dood van Dolon De sterke Diomedes sprak hem aan met boze blikken: “Dolon, denk nu maar niet aan ontsnappen, nu jij ons in handen viel, ook al was je inlichting van nut. Want laten wij je nu voor losgeld vrij en laten wij je gaan, dan kom je later weer naar de snelle schepen der Achaiërs om te bespieden of om open strijd met ons te voeren. Maar laat jij het leven, bedwongen door mijn vuist, dan zul je later niet meer tot kwelling zijn voor de Achaiërs.” Dat was zijn woord. Met zijn gespierde hand wou Dolon reeds de kin van Diomedes omvatten om genade af te smeken. Maar hij sprong op hem toe, trof met zijn zwaard hem in de volle nek en sneed hem daar de beide pezen door. En met de woorden nog op de lippen viel het hoofd van Dolon neer in het stof. Zij namen van zijn hoofd de marterbonten muts, en ook de wolfshuid, zijn boog vol veerkracht en zijn lange lans. De goddelijke Odysseus hief alles ten hemel in zijn handen tot Athena, godin die buit schenkt, en hij bad luidop:
“Godin, neem dit met vreugde aan. U roepen wij steeds als eerste aan van alle goden die eeuwig leven op Olympos’ hoogten. Geleid ons daarom nu tot bij de paarden en naar de ligplaats van de Thraciërs.” Zo klonk zijn stem. Hij hief de wapenbuit hoog boven zich en op een tamarisk heeft hij hem neergelegd. Hij vlocht wat riet in weelderige takken tamarisk en zette dat goed zichtbaar als een teken, opdat de wapenbuit hun niet ontgaan zou op hun terugweg in de zwarte nacht die vluchtig is. Ze stapten beiden verder tussen de wapens en het donker bloed.
Voor de brontekst verwijzen we naar het eerste deel van de editie van de Ilias in de Loeb Classical Library (Murray – Wyatt, 2003), p. 466-482. Voor een verantwoording van de vertaling verwijzen we naar onze bijdrage Homeros’ Ilias: een tussentijds vertaalrapport in : René van Beek e.a. (red.), Boek en oudheid, AthenaeumPolak & Van Gennep en Allard Pierson Museum, Amsterdam, 2008, p. 154-155.