Prof. Arnold Burms: Religie, literatuur en filosofie
HERMAN VAN ROMPUY: VAN KONING-FILOSOOF TOT KONING-PRESIDENT Noodzaak van de dialoog
Grieten en Grieken versieren met Socrates
Het gaat niet goed met Schopenhauer Poëzie The Matrix Van Dissel dist Proffenprietpraat
Dokter Gonzo: De ondraaglijke bitchheid van elke vrouw Gratis kringblad NFK Oplage: 200
Versieren of afblijven? Socrates of Schopenhauer? Friedrich Nietzsche, ons aller vaandeldrager. Ja hij, hij is het die deze editoriaal mag openen. Van eer gesproken. “De menselijke geschiedenis zou een té domme affaire zijn zonder de geest die de machtelozen erin gebracht hebben.” (De genealogie van de moraal, p. 26) Oké, Nietzsche had het wel over de joden, maar Groote Teksten zijn steeds multi-interpretabel. De joden van vandaag, wie zijn dat dan? Ik zal het u zeggen, teerbeminde lezer. Het is dat verderfelijke, levenszieke en zelfs levensvijandige ras dat zich achter de geuzenaam Veto verschuilt. “Vanwaar deze woede? Heeft u immers niet zelf een tijdje voor Veto geschreven? Bent u zelf geen vetoraan geweest?” U heeft gelijk, ik ben vetoraan geweest. Maar noem dit geen jeugdzonde; Veto heeft immers niet altijd goddeloos gezwets de studentenwereld ingestuurd. Nee, het is pas sinds dit jaar verworden tot achterlijk gezever. Wacht. Ik beschuldig me aan een onterechte veralgemenisering. Ik ga niet meedoen aan een Grote Minpunten-aanVeto-lijst. Ik heb er maar één op het oog. De flater die ik voor ogen houd, is deze: “Dan is er De Wijzer, het kringblad der filosofen. Was de hoofdredacteur ons niet liever, we
dEWIJZER P. 2
zouden niet aarzelen te stellen dat ook dit blad ons terug naar dromenland deed sukkelen. Vooral de veel te lange interviews doen ons praktisch de das om.” Oké, ik heb de auteur van het artikel ook lief, maar er zijn grenzen. Men mag spotten met joden, met de mensheid en zelfs met de wijsbegeerte - Nietzsche deed het alledrie. Maar deWijzer?! Nee, daar moeten ze van afblijven. Waar haalt de schrijver het lef vandaan om het heiligste der geschriften te bedoezelen met mummificaties van een volledig verdraaide werkelijkheid? En dan nu de ‘Kehre’ van het verhaal. Oké, u had al wel door dat ik me een klein beetje beschuldigde aan de ironie - kritiek is uiterst belangrijk, zeker voor filosofen. En die ironie brengt ons meteen bij één van de leukste artikels van deze Wijzer: Socratische playmoves (p. 24). We hebben een nieuwe journalist van stal gehaald om ons uit te leggen hoe je grieten moet versieren à la Socrates. Lukt dat niet - wat ons zeer onwaarschijnlijk lijkt - dan is het verleidelijke pessimisme van Schopenhauer (p. 20) misschien wel een optie, of u kan uw gal spuien in extreem-rechtse lezersbrieven als Ersatzbevrediging (p. 15). Een andere mogelijk-
heid is ontsnappen aan deze werkelijkheid, op naar The Matrix (p. 19). Of start misschien een maatschappelijke dialoog op over deze hele kwestie (p. 8). En u kan er natuurlijk ook een gedichtje over schrijven (p. 22). Wat in ieder geval geen optie is, is toevlucht zoeken tot een studentenhuis vol vrouwmensen (p. 16). U merkt het al: heel deze editie van deWijzer is gewijd aan de vraag hoe om te gaan met vrouwen. Versieren of afblijven? Op voorgenoemde pagina’s worden uiteenlopende antwoorden gegeven. Heeft u bij dit alles een omvattend filosofisch kader nodig, dan kan u ook dat op de volgende pagina’s vinden. Professor Arnold Burms, één van de huidige godfathers van het HIW, leidt ons rond in de werelden van ons instituut, de religie, de filosofie in al haar facetten en de literatuur (p. 10). Het bleek een uiterst waardevol interview dat hij ons gaf, en dat willen we u dan ook niet onthouden. Ten slotte vonden we het ook gepast om het interview met Herman Van Rompuy uit de laatste deWijzer van twee jaar geleden te herpubliceren, uiteraard omwille van zijn verkiezing tot eerste Europese premier! Wannes
DECEMBER 2009
Colofon deWijzer is het periodieke kringblad van de Nieuwe Filosofische Kring (NFK). Een elektronische versie kan u altijd vinden op www.nfk.be. Voor vragen, opmerkingen en lezersbrieven kan u steeds terecht op
[email protected]. HIW Kardinaal Mercierplein 2 3000 Leuven Jaargang 2009-2010 Nummer: 3 Maandag 14 december 2009 Oplage: 200 exemplaren Gratis Drukkerij: De Raaf Hoofdredacteur Wannes ‘causaliteit’ Van Herck Redactie Bart ‘persoonsidentiteit’ Scholiers, Pieter ‘vrijheid’ Goubert, Zander ‘probleem van de brug’ Quatacker, Sarah ‘existentie’ Van Bulck, Danny ‘objectiviteit’ Vanlommel, Hans ‘retoriek’ Dewitte, Gert ‘subjectiviteit’ Meyers, Dries ‘Lebenswelt’ Martens, Mathias ‘ideologie’ Zabot, Miguel ‘hermeneutiek’ Barrera, Stijn ‘de Ander’ Vander Stichele, Dimitri ‘taal’ Sterkens, Charlotte ‘naturalisme’ Demeulder Medewerkers Dokter Gonzo, Derk Van Dissel, Google, Robert Stits Lay-out en eindredactie Wannes Van Herck Speciale dank gaat uit naar LOKO voor sponsoring, het NFK voor ons te steunen, het HIW voor sponso-ring, Katastroof en alcohol om me te vergezellen tijdens een lange eenzame nacht lay-outen, de ganse redactie, alle geïnterviewden voor hun bereidwillige medewerking, Danny Vanlommel en ook zeker google voor alweer het aanleveren van talrijke foto’s, de proffen voor het schudden van zeer veel en even goede citaten uit hun mouwen. Iedereen is steeds welkom op de redactievergaderingen. Deze zullen op tijd en stond aangekondigd worden. De standpunten die in deWijzer worden uiteengezet, komen niet noodzakelijk overeen met de mening van het HIW, NFK of deWijzer zelf.
dEWIJZER P. 3
DECEMBER 2009
Is er na studies wijsbegeerte nog hoop voor de gemiddelde filosofiestudent? Nee, voor de gemiddelde niet! Maar er zijn er natuurlijk toch altijd enkelen die, tegen alle statistieken in, een goede job vinden. BV’s zijn daar een mooi voorbeeld van. deWijzer interviewt er dan ook elke editie eentje.
“Wij beginnen onze vergadering heus niet met een gebed” Zeg nooit dat redactieleden van uw aller deWijzer nooit ergens komen; ondergetekenden zijn onder een stralende zon op weg naar een particuliere woning ergens in Sint-Genesius-Rode. Waarom, vraagt u zich terecht af? Wel, voor een interview met niemand minder dan, huidig voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Herman Van Rompuy. Deze CD&V man heeft namelijk, lang voor Hertoginnedal definitief met politiek geknoei zou worden geassocieerd, nog aan ‘ons’ H.I.W. filosofie gestudeerd. Voldoende en noodzakelijke reden, zo dachten wij, voor een interview. Waarvan akte.
dEWIJZER P. 4
Herman Van Rompuy: Een studie filosofie was een logische keuze gezien mijn Grieks-Latijnse humaniora, waar ik uitgebreid denkers als Plato, Aristoteles en Seneca gelezen had. Daar was mijn belangstelling gewekt en het was toen ook nogal gebruikelijk dat de ‘goede studenten’ een studie rechten combineerden met filosofie en eventueel later nog economie. Dat was een mooie cursus honorum. Mijn hoofdstudie was dus rechten en daartoe volgde ik eerst het programma “kandidatuur wijsbegeerte en letteren, voorbereidend tot de rechten”. Wij kregen metafysica, wijsgerige psychologie, epistemologie, algemene en
bijzondere moraalfilosofie en logica. Dat diploma heb ik dan in 1968 behaald om vervolgens, omdat rechten mij toch niet zo interesseerden, over te schakelen op economie. Mijn eerste les aan de K.U.L. was trouwens aan het H.I.W., dat was kosmologie. Gedoceerd door een franciscaner pater, die het Husserl-archief trouwens heeft gesticht, die dat deed in zijn pij. (lachje) O EDELE STUDENTENTIJD deWijzer: Welke sfeer heerste er in uw studententijd? Iets gemerkt van mei ’68? Van Rompuy: Ja, natuurlijk, het was vooral een woelige tijd. Een vreemde mengeling van Vlaams-nationalisme, het ‘Walen buiten’ verhaal, en gans een linkse stroming onder leiding van Pol Goossens en Ludo Martens. Toen Leuven Vlaams eenmaal een feit was, met de val van de regering Vanden Boeynants, is de beweging eigenlijk wat stilgevallen. Het merendeel van de studenten kon men niet verder meer dan Leuven Vlaams brengen. Maar ze waren dus wel sterk aanwezig in Leuven; bladen, manifestaties, vergaderingen en debatten. Zo heb ik wel enkele vergaderingen in de Alma meegemaakt. Maar dat was manipulatie tot en met! (schudt het hoofd) Ik was daar voornamelijk uit nieuwsgierigheid. Ik herinner mij één zulke gelegenheid nog in het bijzonder, in de Valk, vlak na de vrijlating van Jef Dauwe (de toenmalige preses van het KVHV, red.). Die vierde dat daar en ik zat helemaal vanachter toen men plots besloot te gaan betogen voor het rectoraatsgebouw op de Oude Markt. Iedereen draaide zich om en verliet die aula waardoor ik op-
DECEMBER 2009
eens op de eerste rij stond, op weg naar het rectoraat. En om mij heen ‘professionele agitatoren’ die eens aangekomen meteen vanalles begonnen te vernielen. Getrainde amokmakers zo leek. Dat vond ik vreemd.
“RELIGIE IS EEN SPRONG VOOR MIJ, IETS SUPRA-RATIONEEL” Ik was wel voor Leuven Vlaams maar nationalist noch communist. Hoewel dat laatste me wel interesseerde; ooit mocht ik eens van mijn geliefde titularis in het middelbaar zelfs een hele les geven over Marx. Met als gevolg dat hier in Leuven bleek dat ik het marxisme beter kende dan de marxisten zelf! (Van Rompuy schuifelt door zijn bureau annex bibliotheek en haalt verschillende versleten boeken boven over en van Marx en Lenin) deWijzer: Was u actief in het Leuvense studentenleven? We weten dat u preses bent geweest van de studentenclub Brusselse Bezem ... Van Rompuy: (snel) Ja, maar dat was toen een vereniging van een 15-tal man, jeugdvrienden uit het Sint-Jan Berchmanscollege allemaal. Ze hadden mij daarin meegetrokken en nadien ben ik dan tussentijds inderdaad tot senior verkozen. Ik heb er wel kennissen tot op vandaag aan over gehouden maar ikzelf nam de club eigenlijk nooit zo au sérieux als anderen. Ik was niet zo actief in het studentenleven hoor, wel bij de CVP jeugd en dat speelde zich af in Brussel, ziet u. En zo ben ik dan later steeds verder de politiek ingerold.
dEWIJZER P. 5
POL EN FIL deWijzer: Zo verliep het inderdaad. En, is er plaats gebleken voor filosofie in de politiek? Van Rompuy: Wel aan politieke filosofie heb ik persoonlijk veel gehad, nog steeds, veronderstel ik. Meer algemene filosofie lees ik nog zeer graag, maar dan enkel in mijn vrije tijd. Ik kan nog enorm genieten van die boeken, al zijn het dan toch eerder enigszins vulgariserende werken. (Hij grasduint alweer in zijn bibliotheek en toont ons boeken van o.a. Luc Ferré, JeanFrançois Revel, Eric-Emmanuel Schmitt en onderhoudt ons telkens enthousiast over de inhoud ervan.) deWijzer: Wel bedankt voor al die boekentips. Van les livres naar le Livre dan maar. U bent gelovig; hoe is dat gebeurd en is het daarom dat u voor de CD&V als partij koos? Van Rompuy: Laat mij eerst even dit zeggen. Die ‘C’ is niet in de eerste plaats een verwijzing naar het geloof, eerder naar waarden waarvan men zegt dat het christendom ze de Westerse beschaving heeft binnengebracht. Wij zijn uiteraard een gedeconfessionaliseerde partij. Wij beginnen onze vergaderingen heus niet met een gebed! Ondenkbaar. Het gaat eerder om een morele en historische verwijzing dan om een confessionele belijdenis. Dat vergeet men wel eens. Een individu kan met zijn persóónlijk geloof wel terecht binnen de christen-democratie om iets tot stand te brengen vanuit zijn geloof. Maar dat hoeft niet, dat is een persoonlijke keuze. Waar gelovigen zich trouwens tegenwoordig onder een omgekeerde sociologische druk wel voor lijken te schamen. Enfin, voor mij is dat gewoon een sprong geweest op mijn zes- of zeve-
nentwintigste. Die maak je niet logisch, steeds vanuit geloof. Aan zoiets logisch of redelijk als de “Quinque viae” van Thomas van Aquino (diens vijf godsbewijzen of wegen naar God, red.) heb ik nooit veel gehad. Al heeft het geloof in de Middeleeuwen, gekoppeld aan de antieke filosofie, wel terug de pure rede binnen gebracht in onze beschaving, blijft het een sprong boven de rede uit. Iets supra-rationeel, waarmee ik niet gezegd wil hebben dat dat ‘iets’ een gevoel is. Neen, het is een erváring, een proces dat langzaam binnensijpelt en waarvan men plots doordrongen blijkt. Maar leg dat maar eens nuchter uit aan een ongelovige. (lacht) deWijzer: Is het ook vanuit dat persoonlijk geloof dat u in uw politieke carrière ethiek steeds als een belangrijk thema naar voren hebt geschoven? Van Rompuy: Neen, ik denk van niet. Niet zozeer vanuit mijn geloof, toch eerder vanuit de filosofie dan. Hoewel het nu in de politiek zo ondertussen wel een zeer delicaat onderwerp geworden is. deWijzer: Ja, inderdaad. Wat verstaat u onder ethiek?
“ETHIEK IS IN DE POLITIEK IETS DELICAATS GEWORDEN” Van Rompuy: (verslikt zich bijna en gniffelt dan even) Ja, wat wordt mij hier weer zo maar eventjes voorgeschoteld? (herhaalt met gespeelde verontwaardiging onze vraag) deWijzer: Oké, eerlijk is eerlijk, we hadden toch vooral gehoopt op een sappige oneliner eerder dan op een volledig
DECEMBER 2009
onderbouwde theorie hoor. Van Rompuy: Welja, tussen ethiek en politiek heerst natuurlijk een bestendig spanningsveld. Ik moet in dat verband steeds denken aan de socioloog Max Weber met zijn onderscheid tussen Gesinnungsethik en Verantwortungsethik. Bij het eerste belijdt je de grote, hoge principes waarnaar je wilt leven zonder dat je werkelijk een toetsing aan het dagdagelijkse ondergaat. Je wijkt gewoon niet af van je principes. Maar dan maakt men ook zijn handen niet vuil en vervalt men makkelijk in een gevoel van morele superioriteit. Bij het andere probeert men zijn principes te realiseren, te materialiseren in de praktijk door interactie aan te gaan met mensen die een andere ethiek aanhangen of zelfs helemaal geen. En dan moet men soms wel voor de theorie van het minste kwaad opteren. U binnen de politiek tussen die twee manoeuvreren is constant een fascinerend dilemma. Bijvoorbeeld ten tijde van de abortuskwestie, toen ik voorzitter was van de CVP. Wij hebben toen de keuze gemaakt voor een Gesinnungsethik, in tegenstelling tot onze Nederlandse collega’s van de christen-democratie. Bij hen is die wet er gekomen, wij konden de stap naar een legale omkadering van abortus niet zetten. En zo moet men steeds afwegingen maken, in feite idem met BrusselHalle-Vilvoorde. Is zoiets het waard om een regering maandenlang over te doen struikelen en mogelijk zelfs te doen vallen? Of het separatisme. Is dat iets wat uw identiteit bevestigt of toch eerder een exponent van het vijand-denken, wij en zij? Morele vragen en afwegingen in de
dEWIJZER P. 6
DECEMBER 2009
HAIKU VOOR HERMAN EUROPA START HIER DEN TEERLING IS GEWORPEN DEN DICHTER REGEERT DIMITRI STERKENS
politiek zijn er steeds, niet alleen inzake de zogenaamde ‘ethische’ thema’s. HAIKU deWijzer: Het is van u bekend dat u weleens een haiku placht te schrijven. Hoe bent u bij deze delicate vorm van poëzie terecht gekomen? Van Rompuy: Daar ben ik voor het eerst mee in aanraking gekomen via een buitengewoon erudiete priester en classicus, Bart Mesotten, die de haiku ook in Vlaanderen heeft geïntroduceerd. Die had mij een boek daarover cadeau gedaan, wat hier vervolgens twee jaar gelegen heeft. (lachje) Tot ik, in de zomer van 2004, het ter hand nam en al lezende dacht: “En als ik nu zelf eens eentje schrijf?” Die hele bezigheid kwam tegemoet aan mijn gevoel voor het rustgevende, evenwichtige in de natuur enerzijds en anderzijds aan mijn vaardigheid tot synthetiseren. Meer was dat niet. En sindsdien ben ik niet meer gestopt. Natuurlijk, voor de echte haiku-dichters ben ik niet serieus, hé. Maar door mijn status maak ik hun hobby wel bekender. (lacht)
“DOOR MIJN STATUS MAAK IK DE HAIKU WEL BEKENDER” deWijzer: Hoe staat u tegenover de moderne technologie? Want enerzijds staat ze u toe om haiku’s op uw, overigens zeer verzorgde, internetblog te plaatsen maar anderzijds helpt zo ook
dEWIJZER P. 7
gevoelige informatie uit pakweg Hertoginnedal naar de openbaarheid.
“DE DRANG OM MET IEDEREEN IN CONTACT TE STAAN LIJKT ME ONGEZOND” Van Rompuy: Ja, dat is zo. (zucht kort) Wel, alles hangt af van de gebruiker uiteraard. Hoewel al die snufjes tegenwoordig soms wel een verslaving worden en in dat geval vaak wijzen op een toenemende onzekerheid en vereenzaming. Die drang om altijd en overal met iedereen in verbinding te staan lijkt me ongezond. Nu ja, mijn zoon is een half jaar naar ZuidAfrika geweest en dankzij het internet moest hij bij thuiskomst enkel vragen naar het nieuws van de dag voordien. Maar als ik sommige van mijn collega’s binnen de politiek alweer driftig met hun Blackberry in de weer zie, verdenk ik hen er soms van dit te doen om interessant te worden bevonden of bij gebrek aan klare taal. Maar dat zeg ik hen natuurlijk niet. Ik heb er zelf ook een hoor. (lacht fijntjes) Miguel Barrera en Pieter Goubert Dit interview werd twee jaar geleden afgenomen, nog vóór Herman Van Rompuy premier van België werd.
DECEMBER 2009
Bij grote deba$en horen grote meningen. En niet zomaar meningen, nee, waarheden. Ware gerechtvaardigde overtuigingen. We gaan voor niets minder. Filosofen zijn wij immers. De wijsgeer regeert. De filosoof-koning. Aan u het woord!
Dialoog “Spreek me tegen opdat ik zou kunnen bestaan.” Zo eindigt een toespraak van Peter Verhelst, vertolkt door Josse De Pauw, als een soort van laatste hoop op de mogelijkheid tot dialoog. Op een gesprek dat vertrekt vanuit wederzijds respect en toch de nodige scherpte niet ontbeert. En waarvan de afwezigheid blijkbaar onaangename consequenties heeft. Maar van zulke dialogen zouden er niet veel meer te vinden zijn vandaag de dag. Nu, dat is toch de mening van enkele opiniemakers als Yves Desmet of Peter Vandermeersch. Eerstgenoemde sprak in ‘De Morgen’ van zaterdag 14 november 2009 zijn ongenoegen uit over de manier waarop het islamdebat gevoerd wordt. Laatstgenoemde had het over de onheuglijke manier waarop onze politici naar de verkiezingen van eerder dit jaar toewerkten. (Herinner u o.a. de conflicten rond Bart Somers en Lijst Dedecker.) Wat is hier gaande? Wij vroegen het ons ook af. Een Leuvense professor van de faculteit theologie bracht onlangs een boek uit over de manier waarop de politiek zich vandaag de dag afspeelt voor de ogen van iedereen. Als een soort van poppenkast, met partijen die eerst en vooral staan voor eigen belang. En waar ‘moddergooien’ zo langzamerhand de prioriteit op de politieke agenda dreigt te worden. (Zelfs de eigen rangen worden klaarblijkelijk niet gespaard.) Een systeem dat dan ook vragen oproept bij de professor. Klopt dat partijensysteem nog wel? Wordt er hier wel degelijk over iets gesproken, of verbergt men zich achter louter sloganeske beweringen? Wel, naast het aanhalen van de problematiek, pleit de professor vooral voor een manier van aan politiek doen die de nodige aandacht schenkt aan het overleg, de communicatie en de dialoog.
EW IJZERP.PX. 8 ddEW IJZER
Voor een plaats waar geargumenteerd kan worden over wat men denkt. En waar men ook bereid is te luisteren naar deze argumentatie en ze in overweging te nemen vis-à-vis de eigen set-up van overtuigingen. Want daaraan ontbreekt het hen wel eens. Holle begrippen zoals “solidariteit” en “gelijke kansen” worden om de haverklap en van alle kanten uitgesproken. Maar wat bedoelt men daarmee? Waar wil men naartoe? Ik voeg hier nog aan toe dat het voor de professor essentieel is dat, ook wanneer er geen pasklare antwoorden zouden bestaan, de discussie, desnoods oeverloos, van uitermate belang is. Dit, omdat men er verkeerdelijk van zou uitgaan dat mensen allang tevreden zijn met enkele hapklare antwoorden. (Zoals in de zoveelste poll over snelheden op autosnelwegen of een verbod op hoofddoeken.) Maar het is dus wel degelijk, ons aller verbazing, de wil hebben om met elkaar te praten, door te gaan op wat men eigenlijk denkt, waarmee men worstelt. En de professor staat niet alleen. “Makkers, staakt uw wild geraas”, trekt Yves Desmet aan de noodrem in een essay te lezen in ‘De Morgen’ van eerdergenoemde datum. De toestand waarin ons debat over de integratie van allochtonen in onze cultuur, en meer specifiek Islamieten, zich bevindt is triest. Radicale polemiek, argumenten ad hominem en onterechte, grove veralgemeningen hebben de bovenhand gekregen op de vooralsnog nobelere methodologie van het zoeken naar enige redelijkheid en inhoudelijke argumentatie. Het lijkt wel alsof elke poging tot overleg op voorhand ten dode is opgeschreven. En waaraan ligt dat? Aan de relativiteit van onze concepten? Ongeschikte middelen voor communicatie? Of heeft het toch eerder te maken met de houding van de deelnemers aan het
debat? In zijn essay haalt Desmet tal van voorbeelden aan die zich bezondigen aan eerder ‘laakbare’ praktijken. Enkele typevoorbeelden: veelal (vaak) worden niet echt ethisch verantwoordbare historische feiten eventjes uit hun context gehaald, om vervolgens geassocieerd te worden met een uitspraak van de tegenstander. Of worden fragmenten uit de Koran gebruikt om te stellen hoe verwerpelijk de Islam wel niet is op bepaalde punten. Kan je dan ooit met zulke mensen tot een compromis komen? Natuurlijk niet, nooit! De door Desmet genoemde protagonisten reageren enkele dagen later in dezelfde krant. Op enkele correcties na op de argumenten gebruikt door Desmet en een paar onderlijningen van de eigen argumenten tonen beiden, zoals de professor al zei, inderdaad een wil tot overleg. De invulling kan wel al eens verschillen. Waar de eerste erg gesteld is op eerlijk onderzoek en strikte argumentatie, is de ander evenzeer bereid tot discussie, maar misschien nog iets meer als er wijn in het glas zit. Maar de bereidheid tot een dialoog, die is onbetwijfelbaar. Nog een ander voorval dat zich overlaatst afspeelde in de Vlaamse media toont soortgelijke trekken. Het gaat hier om het programma ‘Phara’ waarin ‘bijna ex-politicus’ Patrik Vankrunkelsven en hoofdredacteur van Knack, Rik Van Cauwelaert, allebei te gast waren. Aanleiding van deze confrontatie was een publicatie van het weekblad over een aanklacht tegen Patrik Vankrunkelsven. Het zou gaan om stalking en huisvredebreuk. Nu, mijn gebrek aan juridische kennis en van de persoonlijke levenssfeer van Vankrunkelsven laten mij niet toe hier een oordeel te vellen over hem. En dat was ook niet wat de hoofdredacteur van Knack op het oog had. Maar wat hier de kwestie is, is de manier waarop beide heren het gesprek
DNECEMBER OVEMBER2009 2007
aangingen in het programma. Het is nogmaals een teken aan de wand wanneer twee leden van twee grote machten voornamelijk met elkaar in de clinch gaan. En als we Vankrunkelsven mogen geloven gaat het om een ‘zwartmakerij’ van een aantal jaren intussen. “En dan?!” zou uw reactie kunnen zijn op dit alles. “Is dat geen oud zeer?” Kibbelende politici en vooringenomen journalisten, niets nieuws onder de zon. Maar iedereen die het een beetje goed voorheeft met het welvaren van dit land en zijn deeltjes, zou deze steeds erger wordende evolutie toch als negatief moeten aanzien. En zich dus aansluiten bij de opinies van ‘de professor’. Een groter probleem waarschijnlijk stelt de opvatting dat de media waarin de discussies worden gevoerd (weekbladen, dagbladen, televisie, radio, internet) helemaal niet geschikt zijn voor een dergelijk debat. Hun kracht is echter wel dat zij mensen bij elkaar kunnen brengen die anders nooit in debat zouden gaan. Ik zou dan ook willen verdedigen dat zij niet geheel ongeschikt zijn. De vluchtigheid van deze kanalen is waarschijnlijk een groot probleem. Wat vandaag nieuws is, is morgen een oud en versleten item. Toch beweer ik dat ze een meerwaarde kunnen zijn voor het debat. Op voorwaarde dat het doel van deelname aan het debat niet verwordt tot “punten scoren op een zo kort mogelijke tijd en liefst ook nog eens de tegenstander wat zwart maken voor heel Vlaanderen (of België)”. Ach, namen hoeven niet eens vermeld te worden. Daarom lijkt het mij belangrijk dat zowel deelnemers aan als producenten van het debat hun geraas staken en de portefeuille af en toe eens vergeten. Zodat er kan gesproken worden vanuit visie en niet steeds vanuit één of andere hoek van de ring. Bart Scholiers
dEWIJZER P. 9
dEWIJZER P.X
“HET IS BELANGRIJK DAT ZOWEL DEELNEMERS AAN ALS PRODUCENTEN VAN HET DEBAT HUN GERAAS STAKEN EN DE PORTEFEUILLE EVEN VERGETEN, ZODAT ER VANUIT EEN VISIE EN NIET VANUIT EEN HOEK VAN EEN RING GESPROKEN KAN WORDEN”
Link naar toespraak P. Verhelst door J. De Pauw: http://www.youtube.com/watch?v=nyQhWIhuPP8
DECEMBER 2009
Docenten vormen studenten. Maar de eersten zijn ook ooit student geweest en op hun beurt beïnvloed geweest. In deze rubriek reconstrueren we het afgelegde pad van de docent, tot op het moment van vandaag. Waarom onderwijzen zij een specifiek vak, hee% dit te maken met hun onderzoek? En vanwaar de fascinatie voor het thema van hun onderzoek? Maar ook: wat doen ze in hun vrije tijd?
“Ik doe niet mee aan eerbiedig filosoferen” Mijn kompaan en mezelf waanden ons voor de zoveelste keer in die overheerlijke snoepwinkel: we mochten weer eens kiezen uit ons fantastische professorenkorps. Welke prof wilden we deze keer graag interviewen? We zijn gegaan voor de lekkerste delicatesse van de hele zaak. En we waren dan ook zeer opgetogen toen we van professor Burms een positieve reactie kregen op ons verzoekje. We bleken een overheerlijke taart te krijgen, met zeer vele kersen op de top. En of we gesnoept hebben! deWijzer: Kan u misschien, om onorigineel te beginnen, uw carrière van scholier tot professor in de wijsbegeerte kort schetsen? Professor Arnold Burms: Wel, dat is me enkele jaren geleden (deWijzer 1, jaargang 2006-2007, red.) ook al gevraagd door deWijzer. Ik wil wel min of meer herhalen wat ik toen heb gezegd, maar eigenlijk heb ik met herhaling een probleem... Ook ik vrees de storende echo. Ik weet trouwens ook niet meer echt goed wat ik toen gezegd hebt, dus ik zal maar van start gaan. (lacht) In het middelbaar was er een thema dat me speciaal bezig hield, en dat door een andere leerling werd opgeroepen. Die leerling probeerde namelijk alles op een sciëntistische manier te benaderen. Ik vond dat nogal verontrustend, en probeerde – op een compleet amateuristische manier – antwoorden te bedenken. Antwoorden ter verdediging van al datgene wat me door die wetenschappelijke reductie leek be-dreigd te worden. Veel later ben ik tot de overtuiging gekomen dat vrees voor ontluisterende reducties niet nodig is en dat datgene wat bedreigd werd geen nood heeft aan een defensieve rechtvaardiging.
dEWIJZER P. 10
Een ander aspect was waarschijnlijk toch ook een zekere neiging tot reflectie en een ontvankelijkheid voor wat ik ‘contemplatieve momenten’ zou kunnen noemen. Maar toch ben ik aan de universiteit niet meteen aan een studie wijsbegeerte begonnen. Ik heb eerst ‘Klassieke filologie’ aangevat, wat trouwens vooral een pragmatische keuze was. Vanaf het begin interesseerde ik me meer in de filosofie, maar de klassieke filologie leek me meer jobzekerheid te bieden. Ik dacht vooral aan lesgeven in het middelbaar toen. En ook: ik wist niet wat te verwachten in een studie wijsbegeerte, terwijl ik wél wist wat Latijn en Grieks was. Maar goed, gelukkig heb ik nooit moeten overwegen om een andere job dan de mijne te nemen. Daar prijs ik me zeer gelukkig om. RELIGIE EN GELOOF IS TWEE deWijzer: Een baan als professor is meestal niet iets waar een kind spontaan van droomt. Had u een kinderwens qua job? Brandweerman? Burms: (lacht) Nee, toen ik twaalf was, wou ik wel even priester worden. Maar dat vervaagde na een tijd. deWijzer: Bent u nog altijd religieus? Burms: Is dat bedoeld als een substantiële vraag waar een substantieel antwoord op hoort? deWijzer: Eigenlijk wel. Wij hebben ooit gevraagd aan professor André Cloots (in deWijzer 2, jaargang 20072008, red.) of hij in God gelooft. Als we die vraag verbreden, zouden we u graag vragen welke plaats u aan religie geeft, zowel in uw eigen leven als in de filosofie. Sluit uw ‘alledaagse’ visie
op religie nauw aan bij uw filosofische opvatting daarover, of is er een zekere scheidingslijn te ontwaren? Burms: Ik denk dat die twee voor mij vrij nauw bij elkaar aansluiten. De scheidingslijn is niet echt groot. (denkt lang na) Op een gegeven moment, toen ik nog vrij jong was - ik vermoed 18 of 19 jaar dacht ik dat de godsdienstige leer van het christendom niet juist kon zijn. Wat ik op dat gebied geleerd en ten volle aanvaard had, leek me niet meer plausibel. Dat mijn geloof wankelde (en uiteindelijk ook viel) vervulde me niet met angst of pijn. Eigenlijk vond ik het intellectueel opwindend. Uiteraard zat er ook wat pretentie in – een pretentie die vandaag de dag nog veel meer dan toen misplaatst zou zijn. Ik vond het dus prettig om te denken dat er iets was dat op het eerste gezicht plausibel leek, maar bij nader inzien helemaal niet plausibel was. Maar wat me daarbij verbaasde, was dat de religieuze inspiratie – die er bij mij altijd geweest was – niet verdween. Wat me altijd had aangesproken in de traditionele liturgie en de woorden van het gebed, zijn me blijven aanspreken. Enerzijds geloofde ik op een bepaald moment niet meer, maar anderzijds had ik totaal geen affiniteit met de gangbare kritiek op religie. Ik bleef dezelfde sympathie voor de kerk behouden! Velen zeggen: “Ik verwerp de geïnstitutionaliseerde kerk, ik ben anti-klerikaal, maar toch ben ik nog gelovig.” Dat is vandaag de dag min of meer de algemene tendens. Maar bij mij
“HET MAAKT TOCH NIET UIT DAT IK WAT NADENK?” DECEMBER 2009
was het eigenlijk omgekeerd: het geloof gooide ik overboord, maar de gehechtheid aan de kerk bleef bestaan. Er zijn een paar auteurs die een rol hebben gespeeld bij die benadering. Wittgenstein bijvoorbeeld, en zeker ook Santayana. Die laatste verdedigde op een zeer expliciete manier min of meer dezelfde these die ook voor mij overtuigend is: enerzijds een gehechtheid aan het religieuze, eventueel binnen een bestaande traditie, maar anderzijds geen aanvaar-ding van een letterlijke geloofsinhoud. Ik ben ervan overtuigd dat de zin van de godsdienst niet kan liggen in een aantal letterlijk op te vatten theoretische uitspraken of veronderstellingen Filosofisch heeft die kwestie me vaak bezighouden. deWijzer: Uw goede vriend en collega professor Herman De Dijn zei ooit dat hij de nood aan religie terug voelde opborrelen toen hij kinderen kreeg. Heeft u nooit die neiging gevoeld toen u de taak van de opvoeding te wachten stond? Burms: Een beetje toch wel. Maar in dat opzicht verzet ik me niet al te hard tegen de sfeer van de tijd. Zo heb ik de taak nooit op mij genomen om het huidige, zeer problematische godsdienstonderricht te veranderen. ONBESCHOFTE ANALYTICI deWijzer: Dan nu terug naar de filosofie, als u het goed vindt. Qua aanpak lijkt u vrij analytisch te zijn, en qua onderwerpen ook, min of meer. Maar toch schijnen er meer dan eens continentale trekjes door in uw lessen en publicaties. Hoe plaatst u uzelf op de lijn analytisch-continentaal?
dEWIJZER P. 11
Burms: Goed dat u dat vraagt, want daar wou ik graag iets over zeggen. Het maakt toch niet te veel uit dat ik eerst wat nadenk? deWijzer: Uiteraard niet. We zijn filosofen voor iets. Burms: (lacht) Wel, analytische filosofie speelde geen al te grote rol toen ik student was aan het HIW. Zeker de eerste jaren hoorde ik zeer weinig van de analytische traditie. Maar het begon me te interesseren toen iemand me een analytische uiteenzetting gaf. Daarop begon ik verder te lezen in die traditie: eerst teksten van de Wiener Kreis, daarna Ayer, Ryle, Russell, Austin. En pas later ook Wittgenstein. Ik vond dat allemaal werkelijk buitengewoon interessant en werd daarin later erg gesteund door professor de Pater. Ik denk dat er drie zaken waren die me in de analytische denktrant aantrokken. Ten eerste was ik altijd al geïnteresseerd in problemen. Ik deed aan filosofie met de gedachte: er zijn problemen die me bezighouden; bijvoorbeeld vrijheid en determinisme, bijvoorbeeld wetenschappelijk reductionisme of persoonlijke identiteit Daarover wou ik nadenken. Maar ik was niet opgetogen over de manier om die problemen via de ‘grote’ filosofen te behandelen – hoewel ik achteraf moet toegeven dat ik me daar misschien een beetje in vergist heb. In de analytische wijsbegeerte ontdekte ik
toen een bereidheid om de problemen rechtstreeks aan te pakken, zonder een heel ingewikkelde omweg via de geschiedenis, en ook zonder te veronderstellen dat iedereen al vertrouwd is met de gestelde problemen. In mijn perceptie deden de analytische filosofen het volgende: laten we eens van nul af aan beginnen. Wat is het probleem? Waarom is dat belangrijk? Waarover maken we ons eigenlijk zorgen? Voor mij persoonlijk had dat vooral iets te maken met het probleem rond determinisme en vrijheid, want in de analytische filosofie zag ik een gelegenheid om de volgende vragen stellen: is het echt belangrijk of het determinisme al dan niet waar is? Wat staat hier op het spel? Wat gaat verloren als het determinisme waar is? Dat was mijn uitgangspunt. En dat intrigeerde me. In de analytische filosofie zag ik dus een Socratische manier van denken en vragen. De tweede reden waarom de analytische stijl me aansprak, was een bereidheid om nogal onbeschofte vragen te stellen over zaken die me nauw aan het hart lagen. Ik denk dan vooral aan het domein van de Lebenswelt: morele, religieuze en esthetische waarden. Zeker de Wiener Kreis demonstreerde een soort aggressiviteit die ik niet gewoon was in de filosofie. Het waardevolle en het vertrouwde met een kille, zelfs meedogenloze
DECEMBER 2009
blik te bekijken en er daardoor ook van vervreemd of gedissociëerd worden; dat trok me aan. Later ontdekte ik wel dat dat soort plezier zelf niet echt tot wetenschappelijke houding behoort, maar eerder een literair-filosofische effect van het wetenschappelijke is. Nietzsche zegt ook in ‘Die fröhliche Wissenschaft’ dat het ontnuchterende van het prozaïsche een poëtisch effect heeft. Het is precies dat wat me in de analytische wijsbegeerte aantrok. Het derde – ook zeer belangrijke punt – was de mogelijkheid om zelf mee te doen aan de filosofie. Toen men dat begon in te zien, werd de analytische wijsbegeerte ook ineens veel populairder. Voordat ik de analytische traditie ontdekte, dacht ik immers: de wijsbegeerte is wel fantastisch interessant, maar zelf ga ik het toch nooit op die manier kunnen beoefenen. Ik dacht dat ik nooit zo zou kunnen werken. Dus richtte ik me meer op de analytische filosofen, bij wie er een soort van taakverdeling scheen te zijn, waardoor er heel aparte punten konden bediscussieerd worden. Je hebt het gevoel van te participeren in een collectieve onderneming. In de continentale filosofie is dat veel minder zo. Daar ben je misschien sterk onder de indruk van een onder de indruk van een groot filosoof. Dat aspect is ook voor mij belangrijk. Maar vaak gaat die fascinatie gepaard met een soort eerbiedige onderdanigheid
dEWIJZER P. 12
die mij niet ligt. Ik deed en doe niet mee graag aan eerbiedig filosoferen, filosofie als een ingetogen benadering van de grote meesters. Ik wou en wil zelf iets doen. Ik moet hier nog wel één ding aan toevoegen. De analytische wijsbegeerte heeft een neiging tot professionalisering en specialisme, waardoor ze vervalt in datgene waarvan ik toen net weg wou. Als men filosofische vragen te sterk tot gecompliceerde technische problemen
reduceert, dan vergeet men wel eens de oorsprong van die vragen: men verliest dan het contact met datgene waarover het gaat. deWijzer: Studenten die meerdere cursussen bij u hebben gevolgd, kunnen waarschijnlijk beamen dat er zich een bepaalde filosofische lijn aftekent in elk onderwerp dat u behandelt. Er is altijd iets dat terugkomt in elke context – het symbool is overduidelijk één
van de meest centrale theses. Heeft u er nooit aan gedacht uw magnum opus te schrijven dat ‘uw filosofie’ bundelt? Een filosofisch testament, zeg maar. Burms: Ik zou dat ooit wel eens gedaan hebben, ware het niet dat ik dat gewoonweg niet kan. Ik vind dat te moeilijk. Ik zie wel enige samenhang in de thema’s die me bezighouden, maar ik kan die intuïtieve indruk niet uitwerken. Na een tijdje heb ik me er dan mee verzoend dat ik niet tot dat soort synthese in staat ben, en daarom werk ik nu liever vanuit bepaalde thema’s – waar ik dan natuurlijk wel vaak op hetzelfde uitkom. Ik heb me natuurlijk wel eens – voor mezelf – afgevraagd wat nu het meest fundamentele was in datgene wat steevast terugkwam als ik over een filosofisch probleem nadacht en wat ik als het fundament zou moeten zien in wat me interesseerde. Daarbij kwam ik tot de conclusie dat het meest fundamentele theoretische element voor mij wellicht lag in de taalfilosofie of betekenistheorie. Wat me boeit, blijkt namelijk telkens weer iets te maken te hebben met de relatie tussen taalbetekenis en betekenis als relevantie of met het begrip van belichaming van betekenis. Het vervelende is dat ik die interesse voor betekenistheorie nooit goed kon laten aansluiten bij de manier waarop er over betekenistheorie gewerkt werd in de analytische filosofie.
DECEMBER 2009
deWijzer: En vond u die wel in – laten we eens wild doen – Lacan? Burms: Wat Lacan zegt over betekenis en dergelijke meer is voor mij uiterst relevant! Maar ik heb me nooit willen wagen op het psychoanalytische domein. Ik hou er niet van. Ik heb vooral een hekel aan Freud. Dat is ongetwijfeld een vooroordeel dat ik aan ernstige studie zou moeten toetsen. Het probleem is echter dat ik al na enkele bladzijden uit Freud telkens weer door een spontane weerzin wordt overvallen. DE ANDER ZIJN GELIJK deWijzer: En dan nu misschien weer even weg van het filosofische – of misschien net niet. Het valt meteen op bij het binnenkomen in uw kantoor dat u een enorme bibliotheek heeft, waar zeker ook vrij veel literatuur in staat. Probeert u er iets mee te doen in de filosofie – zoals uw citaat van Nietzsche daarnet impliceerde – of is het toch eerder pure liefhebberij? Burms: Het is niet louter liefhebberij. Zeker niet. Heel veel van wat mij filosofisch treft komt uit de literatuur – misschien zelfs meer dan uit de filosofie zelf. Voorbeelden die me treffen komen vaak uit de literatuur. Een filosofisch probleem is voor mijn zeer vaak een ontwikkeling van een voorbeeld, eerder dan
“IK HEB EEN HEKEL AAN FREUD” dat het voorbeeld een illustratie zou zijn van een reeds gevormde probleemstelling. Een voorbeeld treft me soms, zonder dat ik weet waarom. Door daar over na te denken, wordt dat filosofisch. Als ik een roman of gedicht lees, is dat uiteraard niet primair om er filosofische kruimeltjes uit te halen – ik lees voor mijn genoegen. Maar toch vind ik vaak dingen terug in de literatuur die me filosofisch bezighouden of bezig gaan houden in de toekomst.
dEWIJZER P. 13
Ook belangrijk is de vraag naar de verhouding tussen filosofie en literatuur. Maar tot mijn spijt heb ik over dit onderwerp nog altijd niet veel te zeggen. deWijzer: Wij lazen pas een interview door Safranski met Gadamer, en die vroeg hem om zijn eigen filosofie samen te vatten in één zin. Denkt u dat u ook op die vraag zou kunnen antwoorden? Burms: Dat weet ik niet. Welke zin gaf Gadamer? Dan kan ik die misschien overnemen. (lacht) deWijzer: Hij dacht zeer lang na, en zei toen: “De ander kan gelijk hebben.” Burms: Dat is niet wat ik zou zeggen. Zeker niet. Het verbaast me trouwens een beetje dat Gadamer zoiets zei. Ik zou veeleer denken dat Popper zo’n uitspraak zou geven als antwoord. Gadamer formuleert een stelling, maar ik zou liever een domein aangeven als antwoord op die vraag. Het ervaringsgegeven dat me het meeste bezighoudt (de telefoon gaat over, hij beantwoordt die, en gaat dan verder met zijn zin alsof hij gewoon een adempauze heeft genomen), is de verschuiving van aandacht: het feit dat iets ons op een bepaald moment bezighoudt en op een ander moment weer helemaal niet. Dat hangt af van stemmingen, en van allerlei contexten waarin we ons bevinden. En daarop hebben we niet echt een greep. Het doet zich aan ons voor, en dat leidt voortdurend tot confrontaties – niet zozeer met de mogelijkheid dat de ander gelijk kan hebben, maar – met de mogelijkheid van begoocheling. Je kan voelen dat iets dat je altijd belangrijk achtte ineens vanuit een ander perspectief toch niet veel te betekenen heeft. Niet omdat je daar echt over nagedacht hebt, maar omdat je terecht bent gekomen in een andere stemming. De ene keer neem je de droefheid au sérieux, de andere keer zie je echt niet in waarom je bedroefd zou zijn, dan weer ben je euforisch, daarna ben je ontnuchterd. De ervaring dat stemmingen en standpunten elkaar grillig opvolgen; de onmacht om een perspectief te vinden dat zich als definitief juist of waar voor-
doet en het verlangen naar iets dat aan de begoocheling ontsnapt. Dat gelijkt misschien een beetje op “De ander kan gelijk hebben,” – niet zozeer als uiting van tolerantie en rationele kritiek maar eerder als respons op het intern proces van voortdurende perspectiefwisselingen. Het interessante is hier dus dubbel voor mij. Ten eerste is er geen mogelijkheid om boven dat proces uit te stijgen, en ten tweede zijn er wel degelijk ervaringen die zich aandienen als zeer belangrijk Het zijn momenten die een speciale intensiteit hebben en een belangrijke waarheid lijken te bevatten: je bent geneigd te denken: dat moet ik me telkens weer voor de geest brengen; dat is het wat ik niet wil vergeten of verraden. Maar in die momenten manifesteert zich juist ook de onmogelijkheid om aan de wisseling van standpunten te ontsnappen. Intense momenten die je niet wil vergeten, zijn altijd ervaringen van een veelheid van standpunten: in die momenten ervaar je juist de onvermijdelijkheid van het vergeten, verdringen of miskennen. Ik denk dat het dat is wat me filosofisch het meeste bezighoudt. Sorry dat het niet in één zin was. (lachje) deWijzer: En dan nu de obligatoire teletijdsmachinevraag. Naar waar, wanneer of wie zou u het liefste willen reizen? Burms: Een seconde graag, ik wil even een filosofisch verantwoorde reactie bedenken op die vraag. (lacht) Toen ik een tiener was, sprak de achttiende eeuw erg tot mijn verbeelding. Waarom weet ik ook niet. Veel meer kan ik daarover niet zeggen. De logische problemen in verband met counterfactuals remmen me af om te fantaseren over het leven in een vroegere tijd. Maar soms kan ik me wel eens heel even laten gaan in gedachten over hoe het zou geweest zijn iemand te ontmoeten uit een niet al te ver verwijderd verleden. Bij de gedachte aan een ontmoeting met Spinoza komt niets in mijn verbeelding naar boven. Dat is te irreëel om tot de verbeelding te spreken. Maar ik probeer me wel eens iets voor te
DECEMBER 2009 2007
stellen bij de gedachte aan een ontmoeting met Santayana, van wie het werk me erg aanspreekt en die gestorven is toen ik zes jaar oud was. HET LABO EN DE AULA deWijzer: Heeft u al plannen voor na uw emeritaat? Burms: Nee. Ik heb nog niets expliciets gepland. Ik wacht maar af hoe dat gaat zijn. Enerzijds kijk ik er niet speciaal naar uit – want de job die ik heb is me nooit ook maar één enkele dag of zelfs maar één minuut tegengevallen – maar anderzijds vind ik het ook niet echt erg, want ik kan in grote mate doen wat ik wil – een filosoof heeft gelukkig geen laboratorium nodig. Mijn interesse in filosofie is niet ondergeschikt aan het instituut waar ik werk, maar tegelijkertijd wordt die daar wel door gevoed. Interesse is altijd contextgebonden. Daarom weet ik niet helemaal wat me te wachten staat als ik op pensioen ben. En daarover zou ik me natuurlijk een beetje zorgen kunnen maken, maar ook niet te veel. Wat er hoe dan ook aankomt, is de ouderdom. Strawson zei ooit, toen hij al tamelijk oud was, dat elk jaar van zijn
leven tot dan toe beter was geweest dan het vorige, maar dat het in de natuur van de zaken ligt dat dat niet oneindig kan blijven voortgaan. deWijzer: Voelt u daar een zekere angst voor? Burms: Angst niet, maar ik ga de nostalgie waarschijnlijk wel wat voelen. deWijzer: U zei net dat de job als professor in de wijsbegeerte u nooit ook maar één dag is tegengevallen. Die job houdt meerdere zaken in – lesgeven, onderzoek, contact met collega’s, vergaderingen … Welk facet biedt u het meeste voldoening? Burms: (denkt lang na) Het moment van inzicht. Al werkend op iets uitkomen. Dat is het mooiste aspect van filosofie. Ineens doet er zich uit het complexe een samenhang, een duidelijkheid, vaak ook een soort van eenvoud voor. Ik moet wel zeggen dat dat erg gekoppeld is aan het lesgeven. Niet dat me tijdens het lesgeven zo ontiegelijk veel te binnen schiet dat me nog nooit is binnengeschoten, maar het lééft dan allemaal vaak veel meer dan anders. Het mooiste doet zich voor wanneer ik in een bepaalde sfeer geraak voorafgaand aan het lesgeven, en dat die sfeer zich dan voortzet tijdens de les. Het lesgeven voegt iets toe dat niet vervangbaar is door iets anders, vind ik. Toen ik student filologie was, keek ik er enorm tegen op om te gaan lesgeven, omdat ik een bedeesde persoonlijkheid had. Dat leek toen ver van mijn mogelijkheden. Maar eigenlijk heb ik aan de universiteit altijd graag lesgegeven – zeker de laatste jaren. deWijzer: Voelt u dan extra voldoening als uw aula’s weeral eens voller zitten dan de gemiddelde aula? Burms: Dat kan ik niet zeggen, want dat wist ik niet. En ik vind dat het ook maar beter zo is dat vergelijking een niet al te grote rol speelt in je voldoening. deWijzer: Amen. Wannes Van Herck en Miguel Barrera
dEWIJZER P. 14
DECEMBER 2009
Derk Van Dissel ontpopte zich doorheen de jaren als één van de meest actieve schrijvers van lezersbrieven van Vlaanderen. Zijn pen is vlijmscherp en zijn gal bi$er, maar dat maakt zijn mening niet minder ondoordacht. Vanuit zijn heimat in Erembodegem serveert hij ons telkens weer een staaltje van maatschappijkritiek en literatuur van het hoogste niveau.
Leuven Vlaams!
Meer dan veertig jaar geleden was ik het die over de straten van Leuven dwaalde, op zoek naar waarheid en gerechtigheid. Tot op de dag van vandaag zet ik die zoektocht verder, maar met geen weinig trots kan ik verklaren dat ik mijn eerste portie gerechtigheid al snel voorgeschoteld kreeg. Met de kassei in de hand en een strijdlustige blik in de ogen verjoegen wij de zuiderse indringers uit onze geliefde Vlaamse stad en dreven ze terug naar hun velden en bossen. Zo werd de Waal gehinderd in zijn imperialistische agenda omtrent Vlaams-Brabant. Nog steeds grijpen er wanhopige hanenklauwen naar Brussel en ons zuurverdiend geld, maar hieraan zal onze fiere Vlaamse leeuw Bart De Wever snel een eind maken.
bekennen: in onze overwinningsroes werden we overmoedig, we verloren onze achterlinie uit het oog. Nu is ook jullie queeste naar waarheid in een tweetalig kader gewrongen. We hebben het ver laten komen: tweetalige nieuwsbrieven, Engelstalige cursussen, zelfs vakken die enkel in het Engels worden gegeven. Onoplettendheid en een links bestuur hebben tot een enorme stijging van internationale studenten geleid. Ze doen zelfs geen moeite om het te verbergen: de onderstaande afbeelding is te vinden op de website van de K.U. Leuven. Jarenlang studeren ze hier (ongetwijfeld ook nog met Vlaamse financiële steun) en hollen de Nederlandstalige eenheid van onze universiteit van binnen uit. Vervolgens keren ze terug naar hun thuishaven, van waaruit ze ons beconcurreren met onze eigen wapens, Vlaamse kennis.
Helaas, de ene strijd is nog niet volledig uitgestreden of de volgende indringer meldt zich al aan. Hier moet ik schuld
Dankzij Links is onze jeugd de vrijheid ontnomen in hun moedertaal een opleiding te volgen, een vrijheid waarvoor
Commilitones, Vlaanderens jonge generatie, uw volk heeft u nodig.
vele voor mij en u hebben gevochten en waarvoor een enkeling zelfs gestorven is onder de verdrukking, en nu vrees ik dat ze dat ook na mij en u nog zullen moeten doen. De geschiedenis is doordrenkt van hard werk, verdrukking en bloed, maar blijkbaar is ze ook iets dat snel vergeten wordt (of vergeten wil worden). Want de ware Vlaamse geest strijdt voort voor autonomie van woord, of dat nu tegen het Frans of tegen het Engels is. Ik roep u op met mijn scherpe pen: Jonge Vlaming, verdrijf de Danaërs uit ons mooie Ilion, met de kassei in de hand en een strijdvaardige blik in de ogen, want deze maal zijn zij het die onze dochters ontvreemden. Drijf hun schepen de zee in; zij zoeken geen Helena, maar kapen onze Sophia. Hoogachtend,
dEWIJZER P. 15
Uw Derk van Dissel
DECEMBER 2009
De nieuwsgierigheid van een journalist kent geen grenzen. In deze rubriek worden geen taboes geschuwd en geen grenzen gerespecteerd. De reporter dompelt zich volledig onder in de materie waarover hij wil schrijven. Gonzo-journalistiek in de traditie van H.S. Thompson!
Leven zoals een man in een studentenhuis vol vrouwen is géén leven Heel primair. Kast, tafel, bureau, staande lamp, lavabo, ijskast, computer, zetel, bed. Heel pragmatisch. Elementair. Zo zijn mannen, naar het schijnt. En ik bevestig. Mijn eerste dagen op kot waren een verschrikking. Mijn kamer was perfect, dat wel. Warm water, dubbele beglazing, zelfs rust in de gang. Maar geen mannen. Geen enkele mannelijke kotgenoot. De hel, dat zijn de anderen. Vooral als het massaal vrouwen zijn. Na een week dacht ik nochtans dat ik het gewend was geraakt. Ze waren niet onvriendelijk of hautain, ik viel niet te hard buiten de groep, ik kreeg zelfs enige aandacht tijdens de eerste bijeenkomst. Maar zoiets went simpelweg niet. Ik zit op de hoogste verdieping. Daar is op zich niets speciaals aan, maar het betekent wel dat ik, elke keer wanneer ik thuiskom, langs elke verdieping, langs elke gang passeer. In het begin kende niemand elkaar. Maar je kent dat, het gaat vooral zo bij vrouwen, en zeker wanneer ze samenhokken. Je kent dat, dan leren ze elkaar kennen, en beginnen ze dingen
EW IJZERP.PX. 16 ddEW IJZER
uit te wisselen, van schoenen tot lipstick, van vestjes en truien tot deodorant en zeep. Deuren beginnen wagenwijd open te blijven staan, om beter met mekaar te kunnen babbelen, want dat is goed: communicatie is goed. Anders komt er ruzie. En als er ruzie is in een vrouwenkot, beginnen ze op elkaar te pikken dat het niet meer schoon is. Dan blijven de deuren wel dicht. Ik passeer dus elke keer die gangen, vier maal een gang vol met geruis, met de geur van luchtverfrissers en aangebrande opwarmpizza. Mijn zintuigen worden op allerlei manieren geprikkeld door vrouwenzaken: gekakel onder de douche, scharrelspullen op de grond, in de gang, heen en weer gewaggel … Ik ontsnap er gewoon niet aan. Nochtans heb ik op verschillende manieren geprobeerd mezelf af te sluiten van eender welke vorm van vrouwelijke destructiekracht. Tevergeefs. Ze hebben mij kapot gekregen. Laat mij u vertellen hoe. Vrouwen kennen geen schaamte. Niet wanneer er geen mannen in de buurt zijn. Bij mannen werkt dat ook ongeveer zo: onder mannen zijn de moppen al wat goorder en schunniger, mogen boeren en scheten en een vettige lach ongegeneerd weerklinken. Maar dat het bij vrouwen ook zo zit, heeft een vreemd effect op mij gehad. Je zou zeggen dat, vanaf het moment dat één man een vrouwennest binnenkomt, die schepselen een schaamtegevoel krijgen bij een groot aantal tot daartoe vanzelfsprekende zaken. Maar neen, niet deze keer, niet in dit huis. Je zou ook zeggen, als viriele man, dat je slechts van zo’n situatie kan dromen. Wel, ik geef toe dat ik hiervoor inderdaad wel kon dromen van de enige man
te zijn tussen niets dan vrouwen. En het is niet dat ze niet knap zijn, helemaal niet, integendeel zelfs. Maar de droom, die werkelijkheid was geworden, is nu een nachtmerrie gebleken. Het is begonnen, ik denk, in de tweede week. Ik doe mijn deur ’s ochtends open om naar de keuken te gaan, ik heb koffie nodig. Ik stap mijn kamer uit, neem de deurklink vast om ze dicht te doen. Ik voel een stuk stof. Linnen of katoen, neen, satijn, ik weet het niet. Wat doet een stuk stof aan mijn deur? Wat voor een stuk st… Een slip. Een vrouwenslip, met een fijne draad die vast en zeker achteraan moet hebben gezeten, kleeft aan mijn hand. Ik sta verstijfd. Alsof ik een gigantisch en vies beest op mijn hand zitten heb, werp ik het naar de andere kant van de gang. Straks bijt het mij nog. Van wie is… Ik wil het liever niet weten. Verschillende deuren staan op een kier, logisch. Ik doe verschrikt alsof er niets gebeurd is, duw de string met de tip van mijn schoen tussen twee vuilzakken naast de oude kast op de gang. Ik heb koffie nodig. Bakken koffie. De volgende dag vind ik gelukkig geen slip aan mijn deur. Ik krijg zelfs de kans om rustig en ongestoord in mijn boxer naar de douches te wandelen. Het is verdomd rustig in huis. Veel te stil. Veel te gevaarlijk stil. Maar ik stink naar het bier van gisteren, of was het deze ochtend nog - ik vermoed het laatste - dus ik wil me zo snel mogelijk wassen. Het warme water doet mij mijn argwaan en het voorval van gisteren vergeten. Ook het gestommel op de gang laat me koud; niets abnormaals. Pas wanneer ik druipend mijn kamer terug binnenkom, begint het te dagen. Niet alleen op mijn bureaublad, maar ook in de laden van mijn kast en zelfs tussen de lakens van mijn bed - ik had het net zo goed opgemaakt - liggen slipjes. Gebruikt. Stuk voor stuk. Ik loop de gang op.
DNECEMBER OVEMBER2009 2007
Niemand. En niemand die ik kan be-tichten. Tenzij iedereen, maar dat lijkt me niet zo’n verstandig idee als enige man in dit verdomde huis. Ik vraag me af of dit een geval van ruige pesterij is, of van ultiem vulgaire verleiding. Gelukkig had ik vorige week van die gele rubberen handschoenen gekocht. Je weet nooit waar het goed voor is, tot op een dag zoals deze. Handschoenen aan. Neus dicht. Voorzichtig oppakken. In de vuilniszak. Vuilniszak dicht. Touw erom. De fik erin. Grapje. Ik voel me machteloos, vooral omdat ik verdomme niet weet waarom ze zoiets doen. Ze zijn vuil, en dat zijn ze alleen maar omdat ze met meer zijn dan ik. Ik voel me een etnische minderheid. Ik besluit het hierbij te laten, zogezegd uit vergevingsdrang of zoiets, maar in feite ben ik gewoon te laf om iets te doen. Ik vertrek. Geen zin om hier nog te blijven. Een café lijkt me een goed alternatief. Zo’n goeie kroeg waar de testosteron overheerst en de rook de vrouwen buiten houdt. Waar het bier de geur van lavendeldeodorant en sherrylipstick, die nu niet meer uit mijn kamer te krijgen is, zal verdrijven uit mijn kleren. Ik moet zeggen: ik heb niets door wanneer ik goed beschonken terug op mijn kot kom. De duisternis heeft naast van mijn leefruimte ook bezit genomen van mijn gedachten. Pas wanneer ik wakker word op de mat met mijn handen op mijn rug gebonden, begint er iets te dagen. Overmeesterd door mijn studieobject. Zo valt het wel degelijk te noemen. Ik weet niet waar ze het lef vandaan halen om zoiets te doen. Ik wil drinken, water liefst, om de wrange smaak van nederlaag door te spoelen, maar de plastieken fles bevindt zich net buiten mijn zicht. Moedeloos leg ik mijn hoofd neer op mijn broek. Shit. Mijn broek. Ik doe een poging om omlaag
dEWIJZER P. 17
dEWIJZER P.X
te kijken, en ik zie met een serieuze pijnscheut in mijn hoofd dat ik naakt ben. Ik slaag erin mezelf te bevrijden. Vrouwen kunnen nog altijd geen fatsoenlijke knopen leggen. Wat is hier verdomme de bedoeling van? Wat hebben ze met mij gedaan? Ik herinner me niets, en aangezien ik geen sporen vind van een pijnlijke actie of iets dergelijks, besluit ik mezelf wijs te maken dat het enkel bij vastbinden is gebleven. Ik ben te vergevingsgezind. Neen. Niet meer. Tijd voor een deftige reactie. En aangezien de vijand met zijn eigen wapens verslagen dient te worden, besluit ik de bitch in mij naar boven te laten komen. Hard tegen hard. Eén tegen allen. Plan A. Muizen? Te doorzichtig. Iets met drek en gort? Nee. Mijn onderbroeken op hun kamers gooien? Werkt ook niet. Misschien moet ik het doen zoals de Duitsers het deden. Een map, volgestampt met gevoelige persoonlijke informatie. Elk een profiel in mijn eigen face-boek.
Daarna zien we wel. Sommige dingen die op kot gebeuren hoeven mensen niet te weten. Maar ik ben een journalist: iedereen moet weten wat ik weet. Waarom ik dit doe? Niet uit persoonlijke wraak. Ik moet zeggen, vrouwen hebben een heel apart gevoel voor humor, dat op momenten zoals deze een weg naar boven heeft gevonden. Dit hele gedoe begint, hoewel beangstigend, echt nog een grappig kantje te krijgen. Ik doe dit om de mannelijke eer te verdedigen. Dat moet wel. Ik doe wat een man moet doen. Ik koop een kaft, bakken papier en een goed fotomachien. Op naar de vrouwen. Registreren die handel. Na enkele weken van noeste arbeid heb ik van elk meisje een deftige hoeveelheid geheime informatie, evenals een heus pijnlijke-momenten-fotoarchief. Uiteraard, zoals het een echte journalist betaamt, heb ik vooral de relevante informatie behouden. En het relevante - in vele gevallen pikante - beeldmateriaal. Soms mag je al eens de vetzak uithangen.
DECEMBER 2009
bundelen, multipliceren en verspreiden van de informatie. Huppakee. Een euforisch gevoel maakt zich van mij meester. Weldra zullen ze weten hoe oprecht mannen zijn, en zullen ze hun eigen verdorvenheid onderkennen. Mannen aan de macht. Maar eerst de lippenstift van mijn muren vegen en de deodorantgeur uit mijn lakens zien te krijgen. Voila. Gekraak op de gang. Schaduwen passeren. Net wanneer ik de deur wil openen, schuift er een enveloppe onderdoor. Die is voor later. Met een knal vliegt de deur tegen de muur wanneer ik ze opensla. Op de eikenhouten vloerbekleding van de gang staan drie vrouwen. Ik ken ze: hun dossiers zitten in mijn map. Ze waarschuwen mij. Open eerst de enveloppe. Dat is dus wat ik doe: zij zijn in de meerderheid. Gehoorzamen is de boodschap. Zoals het eigen is aan vrouwen (mijn zonet afgerond empirisch onderzoek heeft het bewezen) staan er nogal wat roddels in mijn map. Interne roddels. Tersluiks opgevangen. En genoteerd. Roddels over mij ook. Maar die heb ik wijselijk niet vermeld. Maar goed, de nuttige informatie zou wel eens een knuppel in het hoenderhok kunnen werpen. En je weet wat kippen doen. Ze pikken. En met de juiste aanstoot doen ze dat op elkaar. En dan heb je het volgende: veel gekakel, weinig ei. De boodschap is dus:
dEWIJZER P. 18
Blijkbaar waren ze mij voor. Foto’s van - ik herken mezelf - mijn kamer, mijn douchemomenten, foto’s van wanneer ik in de aula zit. Foto’s van wanneer ik slaap. Verdomme. Hoe… Ze staan in mijn kamer. Ook op de gang zijn er. Ze zijn met te veel. Ik kan niet naar buiten. Ik kan geen kant meer op. Een eerste grijpt mijn arm vast. Scherpe nagels boren zich in mijn vel. Langs de andere kant word ik gegrepen aan mijn
hals. Ik durf nauwelijks te bewegen. Stalen priemen van ontzetting boren zich vanuit mijn tenen door mijn buik naar mijn lege hoofd. Het natte oppervlak van een tong streelt van mijn onderkaak naar mij oorlel. Mijn ogen vallen dicht. Er zit geen bloed meer in mijn hoofd. Het is ergens anders heen gegaan. Geef mijn bloed terug verdomme! Het zit nog in mijn lichaam. OK. Ik krijg het kouder. Mijn T-shirt bedekt mijn borstkas niet meer. Langzaamaan raak ik omringd door kronkelende slangenlijven, ze laten geen lucht meer over voor mijn longen, maar ik zwicht niet. Niet voor deze kwade schepselen. Ik wil bewegen, ik verroer me. Ik val. Ze hebben mijn enkels vastgebonden. Met mijn broek. Het trage bonken van hun voetstappen beukt in mijn trommelvliezen. Ze zijn zielloos. Ze zijn slecht. Ze zijn vulgair en ik ben hun prooi. Ik was hun prooi, de ganse tijd. En nu hebben ze me overvallen. Ze beginnen mijn ledematen op te eten. Nee, ze bijten niet. Waar wachten ze op? Ik heb al te veel energie verspild. Mijn enige beschermlaag is mijn zweet: ik heb het in dikke lagen over mezelf heen gelegd. Plots gaan ze allemaal naar buiten. Nee, niet allemaal. Eentje blijft staan. Het is vast hun koningin. Ze komt dichter. Ik wil schreeuwen, maar niemand zou me horen en ik weet zeker dat ze niets liever wil dan dat ik mijn zelfcontrole verlies. Voor zover ik dat nog heb. Ze probeert mijn ziel eruit te zuigen. Haar tong boort zich dieper en dieper binnen in mijn mond. Ik stik. Ze duwt op mijn borst. Ik stik. Ik … Vanaf die dag moet ik haar steeds volgen, ik kan niet ontsnappen. Ik spendeer veel geld, maar me laten gaan doet ze niet. Nooit. Dr. Gonzo
DECEMBER 2009
De mens staat niet stil. Hij denkt, schrij%, filmt, musiceert etc. We zijn met andere woorden cultuurbeesten. Het Kritieke Woord helpt de zoekende mens. Deze rubriek neemt naast het nieuwe ook het oude onder de loep. Telkens wordt een werk of uitvoerder uit de kunstindustrie behandeld.
The Matrix: wat u nog nooit zag Tien jaar geleden duwde mijn nonkel mij één of andere film in de handen die ik blijkbaar moest bekeken hebben. Het was dé film van 1999: ‘The Matrix’. Twee dagen later was de videospeler kapot. Ik had die film op die twee dagen tijd minstens acht keer bekeken, no kidding. Het verhaal begint bij een zekere Thomas Anderson, alias computerhacker Neo, die op een avond door Morpheus en Trinity, twee in leer gehulde gedaanten met zonnebrillen, uit ‘the Matrix’, de computergesimuleerde wereld waar Neo heel zijn leven lang in geleefd heeft, gehaald wordt. Neo’s ziel wordt bevrijd en hij komt terecht in ‘the dessert of the Real’, de échte wereld, waar elke onbevrijde mens zijn hersenen gestimuleerd worden door machines. Men is niet meer dan een brein in een vat. Morpheus gelooft dat Neo de verlosser is, ‘The One’, die de Matrix kan verslagen, zodat iedereen wakker wordt. Samen met Trinity en Morpheus moet Neo het in de Matrix opnemen tegen het computerprogramma Agent Smith, die er alles aan zal doen het trio te stoppen. Tot het erop aankomt dat de enige mensenstad Zion in oorlog komt met ‘the Machines’. De tijd dringt. Een profetie moet uitkomen. Neo moet Zion redden, terwijl Agent Smith steeds sterker wordt. Een ultimatum is onvermijdelijk: goed tegen kwaad. Al sinds mijn acht jaar vind ik dit een schitterend verhaal, dat verteld wordt in drie delen. Het fantastische aan deze trilogie is dat het verschillende niveaus bevat, waardoor het een groot publiek kan trekken. Wetenschapper, filosoof en gelovige, allen kunnen naar deze film staren dat het niet meer schoon
is. De wetenschapper zal zijn ogen opentrekken, wanneer hij ziet hoe er in deze film gespeeld wordt met de zwaartekracht. De kungfu- en karatetechnieken, gebaseerd op de ‘martial arts’, die Neo en de anderen in de Matrix gebruiken, zijn spectaculair om te zien. Neo kan zijn tegenstanders in enkele nanoseconden uitschakelen. Andere trucjes waar je alleen maar “NICE!” over kan zeggen: tegen muren oplopen, kogels ontwijken (ja, Neo is net als La Roux ‘bulletproof’), vliegen zoals Superman, Agent Smith die zichzelf kan klonen… De ‘special effects’, waar je met kwijlende open mond naar staart, de kostumering van de personages, de muziek, de enscenering... Het plaatje is af. ‘The Matrix’ bevat ook een grote dosis religie, spiritualiteit en oude mythologie. Wie Neo in de film ziet, herkent al snel de figuur van Jezus: de messias, de verlosser van de mensheid. De schepper van de Matrix, ‘The Architect’, stelt als het ware God voor. De namen die gebruikt worden, zijn overduidelijk reli-
gieus en mythologisch getint: Morpheus, de mythische god van de hoop; Zion, de enige menselijke stad, verwijst naar de zionistische stroming; de ‘Logos’, één van de schepen van Zion... En nu we toch over de ‘logos’
bezig zijn. Het belangrijkste van allemaal: er zit ook een heuse filosofie achter ‘The Matrix’. Niet alleen is dit een ultrasensationele dijk van een film op technisch gebied, met een snufje religie, maar het bevat tevens een enorme dosis wijsheid, waar wij filosofen door geprikkeld zouden moeten worden. ‘The Matrix’ zit knal bovenop de grote filosofische thema’s. Zij (de niet-filosofen, jakkes!) die niets van deze namen weten, krijgen nog steeds een mooie visie op de grote vragen van het leven. Bestaan we wel? Wat is realiteit? Wat is waarheid? Wanneer is men vrij? Is het leven gedetermineerd? Bestaat het bovennatuurlijke, zoals God? Hoe ver kan artificiële intelligentie gaan? De regisseurs, - ‘the Wachowski brothers’ – snijden met deze films o.a. de grot van Plato, de demon van Descartes, het existentialisme van Sartre en het nihilisme van Nietzsche aan. Een filosoof in hart en nieren kan hier alleen maar geil van worden. Noodzakelijk bij deze trilogie, is wel dat je de films meerdere keren bekijkt. Tot op heden heb ik de film steeds opnieuw en opnieuw gekeken, want het is onmogelijk om alle betekenis in anderhalf uur film te vatten. Af en toe ontdek ik een extra stukje van de puzzel. Toch is dat het allemaal waard: een serieuze aanrader! Voor zij die de films nog niet gezien hebben, citeer ik Morpheus: “Unfortunately, no one can be told what the Matrix is. You have to see it for yourself.” Een nadenkertje om af te ronden: Wat gebeurt er wanneer je de blauwe en de rode pil tegelijkertijd inslikt? Dimitri Sterkens
dEWIJZER P. 19
DECEMBER 2009
Een rubriek waar het eens niet gaat om het intellectueel gespierde gedachtegoed van deze of gene, door u allen ongetwijfeld devoot bewonderde, filosoof. Een rubriek waar het uitsluitend gaat om zijn soms eenzame, vaak getormenteerde, bij momenten grappige, altijd grillige en zelden grijze levensloop. Kortom een rubriek over “de mens achter de filosoof”.
Het ergste moet nog komen Nee. Neen, beste lezer, het gaat niet goed. De meest timide professoren beginnen een hitsige examinatorenblik in de ogen te krijgen. Wij moeten hoogdringend naar de Velo, maar zien er ernstig tegenop te bekennen dat we frituurolie in ons fietsslot smeerden in een poging dit zelfstandig te herstellen. Wij treffen onszelf aan, lezend in Bridget Jones. Nu is er op zich niets mis met Bridget Jones. Erger is de lovende commentaar van Salman Rushdie. Dat Rushdie - oud en dik - elke jonge Indiase griet trouwt en haar daarna dumpt, tot daar aan toe. Maar Rushdie op een roze kaft, dat gaat er zelfs voor ons over. Wij denken dat Schopenhauer (1788- 1860) met soortgelijke problemen worstelde: “Het ergste moet nog komen”. Reden voor deze tristesse? Alles maakt deel uit van de wil als universeel levensprincipe. Dieren, bomen en planten merken dit niet, mensen wel. Wij hebben de wil tot leven en zijn, en zorgen zo voor de ellende in de wereld. Slechts de dood zal ons redden uit dit troosteloze bestaan. Ook in(voor?) de moraal heeft dit gevolgen. Wij handelen niet omwille van abstracte principes - in wezen zijn we immers egoïstisch en verachtelijk - maar uit sympathie. Voilà, uw kerstboodschap voor dit jaar hebt u ook al. Meelevend als wij zijn, voelen wij golven van - jawel - sympathie opwellen voor de kleine Schopenhauer. We voorvoelen het motief van een tragische jeugd als verklaring van een dergelijk wereldbeeld. Arthur Schopenhauer werd in 1788 geboren in het Duitse Danzig. Zijn vader
dEWIJZER P. 20
is handelaar, zijn moeder een vrij populaire romanschrijfster. De eerste reist vaak rond (wij bemerken het motief van het vaderloze kind) en is pessimistisch van aard aangelegd. Zijn ouders hebben een verstandshuwelijk en schelen twintig jaar in leeftijd. Zijn moeder blijkt dan ook van het bohémienstype te zijn, is niet vuil van wat flirten en vertoeft vaker op literaire salons dan bij haar man. Arthur - ondanks zijn mannelijke aard - worstelt ons inziens overduidelijk met een Elektracomplex: “Terwijl mijn vader ziek en ellendig aan zijn stoel was gekluisterd, gaf mevrouw mijn moeder partijtjes - (...) dat is wat je noemt vrouwenliefde.” Zelf was hij afkerig ten opzichte van elk groot gezelschap en zou hij zich ontwikkelen tot de eenzaat die we vandaag kennen. Dat gaat hier goed vooruit: ook de vrouwenhaat is in zijn moeder alweer verklaard. Een laatste saignant detail: Schopenhauer heeft vrij directe Hollandse roots: “Mijn vader, Heinrich Floris, sprak nog heel goed Hollands”. Dat vinden wij nu cool. Ook onze vader spreekt goed Nederlands. Wij zien onze kansen het als filosoof te maken aanzienlijk verhogen. Wanneer Schopenhauer negen jaar is, logeert hij twee jaar bij een bevriend koopmanskoppel en leert er Frans. Wanneer hij vijftien wordt, vindt zijn vader het dan ook tijd hem het vak te leren. Arthur ziet dit echter niet zitten en wil verder studeren. Op slinkse wijze houdt vader Schopenhauer zijn zoon echter bijna voorgoed weg van de filosofie. Hij stelt hem een deal voor: ofwel verder studeren, ofwel een snoepreisje doorheen Europa en daarna naar de handelsschool. Arthur
- dommerik - bezwijkt voor het aanbod en pakt zijn koffer. Wij zeggen u: waren de Erasmusmogelijkheden beter uitgewerkt in zijn tijd, het was nooit gebeurd. Edoch, niet getreurd. Terwijl de familie Schopenhauer op haar gemak een ‘grand tour’ maakt, gaan Arthurs ogen open. Hij wordt geconfronteerd met het lijden van de wereld en ziet in levende lijve fenomenen als galeislaven en gevangenschap. Verscheidene van de centrale begrippen die later centraal staan in zijn werk, vinden hun oorsprong in deze reis. Maar dat is voor een andere gelegenheid. Wanneer de familie terug aankomt, wordt Arthur genadeloos in de handelsleer gedropt. Maar de ‘grand tour’ is blijkbaar ook vader niet in de koude kleren gaan zitten en in 1805 komt hij om het leven in duistere omstandigheden. Pleegde hij zelfmoord? Schopenhauer blijft nog korte tijd in de leer, maar het is zijn moeder die hem aanspoort tot het volgen van zijn echte droom: “Ik weet wat het is om een leven te leiden dat in tegenspraak is met je diepste natuur, en als dat mogelijk is, hoop ik (...) dat die ellende je bespaard blijft.” Arthur kloeg over vrouwenliefde? Als dit geen moederliefde is, weten wij het ook niet meer. Het mag echter niet baten en hun verhouding verzuurt steeds meer. Toch wordt moeders raad opgevolgd. Tuur stort zich op zijn studies filosofie - aanvankelijk combineert hij dit met geneeskunde, de slimmerd - en in 1813 promoveert hij met zijn eerste boek: ‘Über die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde’. Niet naar de zin van mama en de relatie tussen moeder en zoon explodeert. Wij
DECEMBER 2009
revolutiejaar 1848 opstanden uitbreken, leent hij dan ook toneelkijkers en zijn appartement uit aan de Pruisische officieren, die zo beter op de meute konden schieten. Alles om veranderingen tegen te houden die hem slecht zouden kunnen bekomen. Schopenhauer toch, uw hebberige wil gaat met u op de loop!
reconstrueren dit alsof u erbij was: Moeder: “Dat is voor apothekers. Dit komt mijn huis niet binnen.” S.: “Het zal nog steeds gelezen worden als er van jouw boeken nauwelijks meer een exemplaar in een rommelwinkel te vinden is.” Touché! Kort hierna verbreken ze alle contact. Maar hoe vergaat het Schopenhauer en zijn werk nu feitelijk? Na zijn gewraakte boek, komt in 1819 zijn hoofdwerk uit: ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’. Aanvankelijk belandt het in de rommelbak en wordt het weinig tot niet opgemerkt. Nochtans was hijzelf tot in het beschamende overtuigd van zijn genie: “Ik heb alles beweerd wat ik de mensheid te melden heb. Het wereldraadsel is nu opgelost.” En: “Voor hen die veel talent bezitten, is bescheidenheid hypocrisie”. Hij verguist zijn medefilosofen. Vooral Hegel, die hij ‘een charlatan’ en ‘een dronkaard’ noemt, moet het ontgelden. In 1829 geven ze beiden een zomersemester les op dezelfde universiteit in Berlijn. Provocerend genoeg zette Schopenhauer zijn lestijden op dezelfde uren als de colleges van de populaire Hegel. Uiteraard kwam nagenoeg niemand naar Schopenhauer en hij vertrok in stilte. Schopenhauer rentenierde tijdens zijn leven en was zo gevrijwaard van elke economische of academische verplichting. Desondanks was hij erg bang deze luxepositie te verliezen. Wanneer er in
dEWIJZER P. 21
Dat blijkt trouwens wel vaker te gebeuren. In de jaren dertig van de negentiende eeuw duwt hij driftig een huurster van de trap. Zij zal haar leven lang gehandicapt blijven. Anderzijds, het is maar een vrouw: “Met meisjes heeft de natuur het aangelegd op wat men
waren geen uitzonderingen. Gelukkig bleek hij wel een voorbeeld voor onze vriend GAIA te zijn. De trouwe viervoeter die hem doorheen het aardse leven begeleidde, de Samson die hem als het ware tot een Gert verhief (sta ons toe even lyrisch te worden), ging door het leven als Atman - bemerk de link naar de boeddhistisch leer. Wij zullen nog heel even terug moeten komen op Samson. De nooit begrepen frase ‘een hele lieve maar ondeugende hond’ bleek namelijk wel van toepassing te zijn op Atman. Wanneer hij het te bont maakte, schelde Schopenhauer hem uit voor ‘Mensch’. Auw. In 1844 herwerkt Schopenhauer zijn hoofdwerk in belangrijke mate en krijgt hij eindelijk erkenning. Eenzaam als hij was, - voor zover bekend ging hij tijdens zijn leven geen ernstige relatie aan, laat staan een huwelijk of kinderen - geniet hij hier slechts ten dele van. In 1860 sterft hij thuis in Frankfurt. Hij inspireerde in belangrijke mate Nietzsche en Cioran, maar ook kunstenaars als Thomas Mann, Proust, Tolstoj, Gerard Reve en de componist Wagner. Hij werd zittend in zijn stoel aangetroffen. Een serenere wijze om aan de wanhoop van deze wereld te ontsnappen, moet nog gevonden worden. Sarah Van Bulck
in dramaturgische zin een knaleffect noemt, want zij heeft hen voor enkele jaren van overvloedige schoonheid, bekoorlijkheid en weelderigheid voorzien ten koste van heel hun verdere leven.” De natuur een handje helpen, noemen wij dat. Het is overigens wel van belang op te merken dat Schopenhauer ook op andere vlakken dan de woede of het eigenbelang zijn theorie niet navolgt. Waar hij metafysisch diep pessimistisch is, blijkt hij in de realiteit nogal riant te leven: overvloedig eten, kroegenbezoekjes en theateruitjes
DECEMBER 2009
De gemiddelde filosofie-student schrij% graag. En als het geen proza is, dan wel poëzie. Na de kunst van het dichten twee jaar geband te hebben uit deWijzer - wij weten ook al lang niet meer waarom - kunt u uzelf hier laten overspoelen door enkele dichtsels.
Votum en groet eens stierf onder wel zeer slechte omstandigheden een dichter want hij verwierf niet de kunst iets te verwoorden wat omdat hij met de woorden verwarde en verkeerd speelde en ze in onjuiste volgorde verdeelde zeer logisch zichzelf compleet fout mededeelde maar toch nog te verstaanbaar en zo hij het niet bedoelde
Hoogmoed voor de val Denk niet dat je slim bent, noch dat je mij kan verleiden. Met je mooi blond haar, je parels van ogen, die de mijne steeds doen lijden. Winden zult ge nooit, de vinger is van mij en knielen zal ik nooit, voor een pracht van een koningin als jij. Sluwe vos, tak van een wijf. Ik zal niet zwichten voor jouw goddelijke lijf. Ik zal mij weren met al mijn gerief! ‘k Geef mij over, misbruik mij alstublief!
maar met het grootste gemak liet hij een onverstaanbaar oeuvre na Mathias Zabot
Dimitri Sterkens
dEWIJZER P. 22
DECEMBER 2009
Compassie Ik weet niet wat er omgaat in dat hoofd van u. Ik zie u alleen maar vallen en vallen. Machteloos kijk ik toe, onrustig langs de zijlijn. Broeder, laat mij uw leed dichtschroeien met vrouwen en brandewijn. Klink met mij. Deel met mij een machtig lied. Dries Martens
Homo instrumentaris Met metrum en polsslag gewapend Staat hij, hij brengt Slaginstrumenten in gereedheid Gezicht bedolven onder schaduw Beweegt lucht, noot en octaaf Slaat, draait, steekt beschaving naar de kroon Steekt, hakt, houwt Als strijder gaat hij tenonder Aan zijn wellust, aan zijn moed Wervelend, de draaikolk der klanken Voert hem mee Publiek, handen en rumoer Zijn lot in eigen handen Betovering noch begeerte Laat hij onaangeroerd En stromend is ook deze keer Geen emotie hem Teveel. Zander Quatacker
dEWIJZER P. 23
DECEMBER 2009
De filosofie reikt veel verder dan de spreekwoordelijke toren gemaakt uit het spreekwoordelijke ivoor. Dat termen zoals Bevindelijkheid, Taalspelen, het Meta-post-ontologisch-ontische en andere draken van woorden ook van toepassing zijn op de interesses van het plebs willen we hier aantonen.
Socratische playmoves Socrates als de alfa-male van een bende lekkere gasten. Zo’n ongelofelijke player, zo zullen we besluiten, dat alle filosofen hem zelfs gelijk zullen geven, maar dan toch falen wanneer ze twee en half milenium lang zijn playmoves tevergeefs trachten toe te passen. U heeft het waarschijnlijk al wel eens meegemaakt: u bent uitgenodigd op een zuipfestijn bij een BV waar ook een paar voorname en vooral aantrekkelijke jonge knapen aanwezig zijn. U heeft zich voor de verandering eens gewassen, zelfs iets aan uw voeten gedaan, klaar dus om die avond naar een serieuze climax toe te werken. Maar dan ... Wanneer u na lang wandelen bent gearriveerd, treft u een
dEWIJZER P. 24
gezelschap aan met een barstende kater, en bent het er unaniem over eens dat `we het vandaag eens rustig aan gaan doen’. Dat is in ieder geval wat Socrates twee en half milenium geleden meemaakte toen Agathon het beroemdste symposium organiseerde. Deze ultieme player en hartenbreker, gekend om zijn karakterkop, geroemd om zijn kennis over de liefde en geëerd om zijn drink-capaciteiten bevond zich dus in de ideale situatie om met de mannen eens iets anders te doen dan gewoon wijntjes te klieven (i.e. drinken, red.). Het is deze profane, alledaagse, platte context die Plato koos om het te hebben over de Eros: het enige waar Socrates, naar eigen zeggen,iets van afweet. Eros is de (homo-) erotische seksuele aantrekking, verliefd zijn, breed genomen eigenlijk ‘whatever makes you tingle’. Dat is alvast de eros van dit symposium, de samenkomst van een bende geile, drinkgrage potentiële minnaars en beminden. Wat Plato ons wil tonen is dat in de context van zo’n profane en alledaagse omstandigheden, het filosofische achterwege latend, het heel belangrijk is om, naar het voorbeeld van Socrates, ‘Goed te kunnen Playen’. Daar stelt
een kritische lezer uiteraard zich al snel vragen bij: ‘Was Socrates wel een goede player?’ en `Hoe leer je dan goed playen?’ Welnu, liefste en goede lezer van dit bescheiden artikel, onze leermeester Plato heeft ons de toegang tot het antwoord op deze twee vragen niet moeilijk gemaakt. We zullen ze beide vinden na een gerichte lezing van de avonturen van player Socrates. We zullen daarbij af en toe verwijzen naar de hedendaagse literatuur over de verleidingskunst of ‘the art of pick-up’. DE OPENING Wij zijn echter niet de eersten die bij Socrates ten rade gingen voor advies. Reeds in de ‘Lysis’ vraagt Hippothales al het volgende aan Socrates: “Wat moet ik doen om de liefde van een jongen te winnen?” Socrates zal, bij wijze van antwoord, eens demonstreren wat je zoal in een gesprek tot je geliefde moet zeggen. Socrates opent het gesprek met een ‘opener’. Qua openers zijn er een paar mogelijkheden: • Functional: vooral te gebruiken tijdens de dag: ‘Heb jij een vuurtje voor mij?’ • Opinion: ‘Een vriend van mij heeft het uitgemaakt met zijn vriendin. Hoe lang moet hij wachten om een vriendin van zijn ex uit te vragen?’ • Situational: ‘Leuke muziek!’, ‘Welk drankje is dat?’ • No opener: ‘Hey, jij ziet er juist als mijn zusje uit.’ • Screening: ‘Ik zag u daarnet en ik dacht om eens te komen kijken hoe iemand je bent.’ • Direct: ‘Jij bent een aantrekkelijke vrouw.’, ‘Ik wil u leren kennen.’ Socrates gaat voor de opinion-
DECEMBER 2009
opener: ‘Zeg eens, Lysis, je vadere en moeder houden toch wel erg veel van je?’ AANTREKKING Tijdens een kort Socratisch gesprek zal hij Lysis doen toegeven dat zijn ouders niet willen dat hij gelukkig is en ervoor zorgen dat hij minder vrij is dan slaven. Dat is eigenlijk wel verklaarbaar doordat het mensen met kennis van zaken zijn die bepaalde rechten krijgen. Maar daardoor zal Lysis ten slotte moeten toegeven dat hij verwaand en vooral dom is. Op het einde van dit gesprek krijgen we toegang tot de gedachten van Socrates: “Bijna had ik gezegd: Kijk, Hippothales, zo moet je met je lieveling praten. Je moet hem kleineren en vernederen, en niet verwaand en ijdel maken zoals jij doet.” Een van de belangrijkste technieken gebruikt in het socratisch gesprek, de door Socrates garaffineerde versiertechniek, wordt in het moderne jargon ‘neggen’ genoemd, waarbij je subtiel en ongemerkt iemand kan ‘kleineren en vernederen’. Onder een Neg verstaan we ‘iets ambigu dat ook een belediging zou kunnen zijn’, ‘a backhand compliment’. Iets wat je zou zeggen tegen uw klein zusje. Alsof je een dikke eikel bent die zich uitslooft. Hier een voorbeeld van Socrates: “Een slaaf stellen ze dus blijkbaar hoger dan jou, hun zoon“, waarna hij dankzij het neutrale en minder bedreigende karakter van een filosofisch gesprek zelf wegkomt met de volgende uitspraak: “Dan heb je ook geen trotse gedachten, als je zelfs nog geen ideeën hebt.” We beginnen nu met de lezing van het symposium. Reeds snel krijgen we een hint dat Socrates in een erotische stemming is. Hij heeft namelijk uitzonder-
dEWIJZER P. 25
lijk sandalen aan en heeft zich gewassen, zogezegd om ‘niet uit de toon te vallen’. Plato’s kledingtip: tijdens het playen blijft de algmene etiquette gelden (i.e. men doet gepaste kledij aan), maar gepast betekent niet per sé onopvallend! HARD-TO-GET We zijn nog niet lang in het verhaal of Socrates haalt de voor ons allen gekende truc uit de doos: hij speelt het hard-to-get, en Plato toont hiervan het gewenste effect op Agathon aan. Die is namelijk heel die tijd alleen blijven aanliggen (we weten dat tijdens een symposium gewoonlijk een minaar en beminde samen aanlagen). We lezen ook het volgende: “Meer dan eens had Agathon erop aangedrongen Socrates te gaan halen” (hoewel Aristodemus dit dan telkens tegenhield). ALFA-MALE & NEG Wanneer Socrates dan uiteindelijk aankomt bij het gezelschap van lekkere gasten, zullen we trachten een paar belangrijke elementen van het playen te duiden. Zoals er bij de meeste apensoorten in de groep één alfa-male aapje is die alle vrouwen krijgt, wordt er opgemerkt dat er in een groep mensen meestal (spontaan) één man een centrale rol zal innemen bij de gesprekken, die (onbewust) heel bepalend is voor het verloop van het gesprek. AMOGgen (Alfa-male other guy) is de praktijk waarbij een ander mannetje deze positie van je probeert over te nemen. Er wordt gelooft dat als deze positie hebt, je blijk geeft van grote waarde te zijn, en aantrekking verkrijgt t.o.v. vrouwen (of lekkere knapen). Socrates voldoet alvast aan een aantal belangrijke kenmerken
waar een alfa-male aan moet voldoen: • ‘Never qualify yourselve’: een alfa-male verklaart zijn gedrag nooit: legt niet uit waarom hij te laat is, dat hij moe is, of schept nooit op. Hij staat er boven. • Wees de spilfiguur van het gesprek: zie verder. • Met andermans eer gaan lopen. We zullen in het symposium getuige mogen zijn van een buitengewone strijd om de alfamale-positie, eindigend in een weergaloze climax. Zo lezen we dat Agathon roept: “Hierheen Socrates! Kom naast mij liggen dat ik je kan aanraken en ook mijn voordeel doen met de knappe vondst die je in het portaal ingevallen is. Want nu heb je het zeker gevonden en weet je het, want anders was je er niet weggegaan.” Het doel van Agathon is dat Socrates naast hem komt liggen, wat hij vermomt met een compliment. Het drukmiddel (om Socrates te doen toegeven) beroept zich op de sociale verplichting dat je een excuus moeten hebben voor laattijdigheid. Hierop zegt Socrates: “Agathon, dat zou mooi zijn, als wijsheid iets was dat bij aanraking van iemand die voller is naar iemand die leger is zou overvloeien”. Het doel is te tonen dat hij niet hoeft te voldoen aan de sociale verplichting. Het middel is de focus van het discussie verleggen van de sociale verplichting, naar zuiver de geldigheid van het argument. Dan gaat Socrates verder met: “Want dan zou ik er veel voor over hebben om naast jou aan te liggen, want dan zal ik wel door jou met een heerlijke wijsheid gevuld worden...” Ook Socrates vermomt het doel met een compliment over de wijsheid van de ander waarmee hij Agathon subtiel
DECEMBER 2009
laatste woord te nemen: door een conclusie te formuleren, de stelling gewoon te herformuleren. Zo is Eryximachus meer dan twee bladzijden aan het woord, maar Socrates voegt toe dat het voorstel goed is. Het gevolg lezen we: “Daarme waren alle anderen het eens, en zij sloten zich bij Socrates aan.” We merken dat, ondanks het feit dat Eryximachus een groot deel van het werk heeft geleverd om de spilfiguur van de avond te worden, Socrates geduldig wacht tot het juiste moment om het voorstel van Eryximachus slechts miniem aan te passen. CLIMAX: THE ULTIMATE AMOG
wijst op de retorische slapheid van deze techniek. Door deze ‘meta-steek’ krijgt het volgende dat Socrates over Agathon zegt ook direct een ironische toon. Socrates negt dan verder op paternalistische wijze: “Hoe jong je ook bent, toch heeft [je wijsheid] gisteren geschitterd en uitgeblonken met meer dan dertigdiuizend Grieken als getuigen.” Dat, tesamen met het feit dat hij totaal geen excuus geeft voor zijn laattijdigheid, moet een goede manier zijn om de positie als alfa-mannetje te verkrijgen. QUALIFICATION Agathon zal hier ten slotte op reageren met de volgende woorden: “Wat een spotter ben jij. Kijk, het zal niet lang duren vooraleer we, jij en ik, onze aanspraken op wijsheid in een proces gaan uitvechten, met Dionysus als rechter. Maar ga nu eerst maar eten.” We merken vooreerst op dat Agathon hem eerst beledigt en hij zich daarmee getroffen toont. Vervolgens gaat hij in de verdediging en zal hij Socrates proberen bang te maken door hem eraan herinneren dat Dionysus de patroonhei-
dEWIJZER P. 26
lige was van de wedstrijd, waar hij de dag voordien de prijs voor poëtische sophia won. Uiteindelijk lijkt Agathon wanhopig terug te vallen op zijn rol als gastheer, die nog altijd mag bepalen wanneer er wordt gegeten. Deze nood van Agathon om zich waardig te te tonen is gecreëerd door Socrates. Dit gevoel, dat ‘de vrouw’(hier Agathon) zich moet bewijzen, draagt bij aan het aantrekkingsproces. Het wild is geschoten en we zijn getuige van zijn doodsreutel. We merken op dat, zeker in de homo-erotische context, iedereen eigenlijk concurrentie is voor de alfa-male. Het voordeel is wel dat door het alfa-malen, je ook direct kan neggen. Daarvan is bovenstaande dialoog een goede illustratie. AMOG & ‘USURPING THE GLORY’ Een belangrijke manier om eer te krijgen (respect te verdienen), wat goed is voor je alfma-status, is door in de groep een goede mening te verkondigen, voorstel te doen, een goed verhaal of mop vertellen. Maar deze eer kan iemand anders gewoon afsnoepen, nadat iemand bijvoorbeeld iets goeds of grappigs heeft gezegt, het
Het Symposium gaat verder met elk van hen die een speech geeft. Veel relevante dingen gebeuren er niet voor Socrates, niemand AMOGt hem / bedreigt zijn alfa-mannetjes positie, of probeert deze over te nemen (in zoverre daarbij de het vorige alfa-mannetje onbetrokken in kan blijven). Socrates klaar is met zijn betoog, en iedereen rondom hem heeft hem aanvaard als ultieme alfa-male. Maar dan stormt de glamoureuze Alcibiades, de rockster slash badboy van Athene, dronken de kamer binnen. Alcibiades zal direct de alfamale positie innemen en direct Agathon trachten de zijne te maken. Zijn natuurlijk alfa-male gedrag en zijn prachtige lichaam zijn daar natuurlijk een enorme hulp bij. Hij gaat ondertussen naast Agathon liggen, maar dus ook langs Socrates, waar Alcibiades al lang verliefd op is, maar ondanks de vele pogingen en de lange tijd die ze samen doorbrachten er niet in slaagde Socrates tot zijn minnaar te maken. Alcibiades dringt aan om een lofrede op Socrates te houden. Een vlugge discussie: “Zeg eens, zei Alcibiades, wat ben je van plan? Wil je me belachelijk maken met je lofrede? Of wat ga je doen. De waarheid zeggen. Ga je dat toestaan?”
DECEMBER 2009
Uiteraard moet Socrates dit toestaan, want hij heeft eerder de waarheid van een toespraak boven alles gesteld. Deze Alcibiades kent de moves van Socrates maar al te goed. Wat volgt is een lange ironische lofrede over Socrates. Zo gaat het over de kracht van Socrates’ woord, zijn wijsheid, de onbetwistbare correctheid in de omgang met jongetjes, zijn moed op het slagveld, zijn uniciteit en de ultieme pretentieloosheid van zijn betogen, met dubieuze metaforen en een dubieuze ondertoon. Maar dan komt het einde van zijn betoog: “Dat zijn dan de punten, mannen, die ik in Socrates prijs, En wat ik in hem afkeur, heb ik terloops ook al vermeld, toen ik zei hoe hij mij beledigd heeft. Ik ben trouwens niet de enige met wie hij zo gehandeldt heeft. Ook Charmides, de zoon van Glauco en Euthydemus, de zoon van Diocles, en heel wat ander hebben dat meegemaakt. Hij houdt ze voor de gek
dEWIJZER P. 27
door zich als minnaar voor te doen, maar zich dan eerder als een geliefde te gedragen. Dit wil ik dan ook jou zeggen, Agathon: laat je niet door hem beetnemen. Wat voor ons voorkwam moet voor jou een les zijn om op je hoede te zijn en niet het spreekwoordlijke kind van de rekening te worden, dat door schade en schande leert.” Een heuse waarschuwing voor de grootste player. Maar deze ontglipt op zijn sloffen aan deze geweldige beschuldiging. Hij zegt onder andere het volgende: “Volgens mij ben je nuchter, Alciabiades. Anders had je nooit zo elegant om de zaak heen kunnen praten bij je poging de echte bedoeling van heel je verhaal te verdoezelen... Je doet alsof je hele betoog niet bedoeld was om onenigheid te zaaien tussen Agathon en mij. Maar we hebben je door...” Socrates krijgt Agathons gelijk en die wil terug naast hem liggen. Socra-
tes keurt de situatie goed en zegt: “Kom maar...” In een laatste wanhoopszucht en –poging probeert Alcibiades dit: “Bij Zeus! Wat doet die man me nu weer aan! Hij denkt dat hij het overal op mij moet halen. Het is niet te geloven. Maar laat dan, als het niet anders kan, Agathon tussen ons in plaatsnemen.” Maar wanneer Socrates erin slaagt ook dit voorstel te vermorzelen en uiteindelijk tussen Agathon en Alcibiades eindigt, besluit Alcibiades over Socrates: “Het is weer zoals gewoonlijk. Als Socrates erbij is, krijgt niemand anders een kans bij de mooie jongens.” De glamoureuze knappe Alcibiades, de rockster slash badboy geeft zich uiteindelijk gewonnen aan de lelijke Socrates, de ultieme player die je hart vermorzelt en je niet kontneukt, maar wel goed mind-fuckt. Robert Stits
DECEMBER 2009
Het HIW is een bakermat van nieuwe gezegden, fantastische uitspraken en schi$erende oneliners. In deze rubriek serveren we u enkele van de uitspraken van onze proffen en assistenten die getuigen van puur intellect. Hier zijn de citaten à gogo!
Frantwerps, Duglish Smurfologie STEEL Is theologie een wetenschap? Ik kan ook een smurfologie ontwikkelen die goed ineen steekt. Meestal is een pasgeborene afschuwelijk. Pas na een tijdje begint het op iets te gelijken. Epicurus zei: “Seks ja, passie nee.” Dat lijkt zeer hedendaags. En nu gaan we naar het zotte deel. Een echte filosoof blijft in de stad… Ja, hij doet wel citytrips, maar da’s vals. Het is altijd de schuld van de vrouw, dat weet je toch!
Wanneer je enkel op mensenrechten moet terugvallen, dan is’t gene vette. Bij de joden in het kamp was het niet zo dat ze geslagen werden omdat ze met een pint over de straat liepen.
For next week: bring beer… it’s gonna be fun. You are willing the wrong thing if you are ruled by your iPod. VAN BRAKEL
BURMS Pure instemming vult geen les. FAURE Ik moet dood.
Belangrijke filosofen zijn altijd méér toegestaan dan gewone mensen. Artikels van grote analytische filosofen zijn altijd onduidelijk Peirce was de eerste die krijtjes liet vallen (in colleges). Mislukkingen zijn het belangrijkst.
HEYSSE DESMOND
CLOOTS Liefde is niet: zilverpapier verzamelen voor de zwartjes. Waarom is er een Big Bang? Je hebt toch iets nodig om te Bangen? HEYLEN Als je aan logica doet moet je een beetje autistisch zijn. HORSTEN We mogen zo pervers zijn als we willen in het instantiëren van een universele quantor. En nu kun je toch een beetje zien dat logica nuttig kan zijn. DEVOS (R.) Hoe ouder ik word, hoe anarchistischer ik ben.
dEWIJZER P. 28
Democratie is een standin voor de genotscalculus. Het is vervelend dat Obama president geworden is. God in één keer elimineren is riskant. Dat is een empirische vraag. Ik voel me als filosoof hier niet op m’n gemak. Ik zal dan maar Frantwerps spreken. De absolute geest is in Rome gaan wonen toen Alexander de Grote stierf. Stel, er komt zo activist binnen en hij roept dan: “Professor, ge zijt een rechtse zak”... Ge kent dat wel he. Je moet niet laten blijken hoe saai je het vindt. FRIEDMAN You can write on your exam Duglish. Sheep are, sometimes, just like cigars, just sheep! Descartes is a liar! Abelard loved humiliating and was very good at it.
Fortunately we finished with Kant last week, so I can tell you lies again. If anyone here murders his girlfriend, he should dump the body under the bush between PSI and HIW. Ah, a cantus. So you have to pay in order to sing? That’s late-modern capitalism, I guess. The great Einstein liked to smell women; I kid you not. VAN HAUTE Iedere keer als Freud het over seks heeft, praat hij in het Latijn. Mensen die een engel willen zijn, moet je wantrouwen. Een ambetante pa hebben is geen pathologie, het is gewoon pech. Met bijdragen van: Wannes Van Herck, Gert Meyers, Dimitri Sterkens, Hans Dewitte
DECEMBER 2009