Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Opleiding Conservering en Restauratie, Specialisatie Historische Binnenruimten (2008 – 2010). Masterscriptie Merel van Schrojenstein Lantman 5771064 Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Begeleiders: Drs. D. van Kempen Prof. Drs. A. van Grevenstein Prof. Dr. N. Tennent
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
“Doch wij mogen wel de Natuur eenigzins te boven gaan, om het werk meer bevalligheid te geven, zoo men maar niet te ver gaat.” 1 “Om ons onzen grooten durf van de op ‘nabootsing’ van materialen, onder de rijkste door de natuur geschapen, aanspraak te maken, te doen vergeven, moeten wij, ootmoediglijk, en om de armzaligheid onzer stof te herkoopen, vrank den weg in gaan der verdenkbeelding (idealisatie) van het onderwerp, door de keus der modellen, de bevalligheid en het evenwicht der teekening, de keus en de samenhang der tinten. Daarin ligt het behoud, het leven, van den voorbedachten sierschilder.” 2 “Dikwijls wordt de natuur als iets onbereikbaars voorgesteld. Goed beschouwd is dat juist; toch mag het ons niet afschrikken, de natuur als onze leidsvrouw aan te nemen en te trachten haar zooveel mogelijk nabij te komen” 3
1
Simis dl I (1801) p. 238 Logelain (s.d.) p. 5 3 Van der Burg (1876) p. 1 2
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
2
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Inhoudsopgave
VOORWOORD
5
INLEIDING
6
Probleemstelling
10
Onderzoeksvragen
10
Opbouw scriptie
11
HOOFDSTUK 1. DE HOUTIMITATIE IN DE PERIODE 1750-1800 IN DE KUNST- EN ARCHITECTUURHISTORISCHE CONTEXT 12 1.1 Beknopt overzicht van rococo en neoclassicisme in maatschappelijke context
12
1.2 Beknopt overzicht van kleurgebruik tijdens rococo en neoclassicisme
12
1.3 Voorbeelden van interieurs met houtimitaties uit de periode 1750-1800
14
1.4 Afbeeldingen van interieurs met houtimitatie
15
HOOFDSTUK 2. DE SCHILDERTECHNIEK VAN DE HOUTIMITATIE
19
2.1 Schildershandboeken over houtimitaties
19
2.2 Schildershandboeken over zaken die mogelijk duiden op houtimitaties
20
2.3 Laagopbouw en samenstelling lagen zoals beschreven in handboeken
21
HOOFDSTUK 3 ONDERZOEK NAAR EEN SPECIFIEKE -MOGELIJKE- HOUTIMITATIE IN DE REGENTENKAMER IN HET FRANS HALS MUSEUM 25 3.1 Het Frans Hals Museum, bewonersgeschiedenis en context kleuronderzoek
25
3.2 Het Kleuronderzoek 3.2.1 Onderzoek in situ: Stratigrafisch onderzoek 3.2.2 Onderzoek in het lab: Microscopische analyse 3.2.2.1 UV straling 3.2.2.2 Polarisatiemicroscopie schraapsels 3.2.2.3 Overige analytische technieken: SEM-EDX
26 27 27 27 28 28
3.3 Bevindingen tijdens het kleuronderzoek 3.3.1 Stratigrafisch onderzoek 3.3.2 Microscopisch onderzoek 3.3.3 Polarisatiemicroscopie schraapsels 3.3.4 SEM-EDX
28 28 30 32 33
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
3
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden HOOFDSTUK 4. VERGELIJKING VAN DE GEVONDEN -MOGELIJKEHOUTIMITATIELAGEN IN HET FRANS HALS MUSEUM MET REFERENTIEMONSTERS EN ANDERE UITGEVOERDE KLEURONDERZOEKEN 35 4.1 Referentiemonsters reconstructie houtimitaties 4.1.1 Reconstructie houtimitaties 4.1.2 Monstername en inbedding 4.1.3 Uiterlijk laagopbouw in dwarsdoorsnede
35 35 36 37
4.2 Casussen 4.2.1 Regentessenkamer, Frans Hals museum 4.2.2 Academiegebouw, Rapenburg 67, Leiden 4.2.2.1 Uiterlijk laagopbouw in dwarsdoorsnede 4.2.3 Herengracht 468 Amsterdam 4.2.3.1 Uiterlijk laagopbouw in dwarsdoorsnede 4.2.4 Huize van Brienen, Herengracht 284, Amsterdam 4.2.4.1 Beschrijving laagopbouw in dwarsdoorsnede 4.3 Conclusie casussen
38 38 40 40 41 42 43 44 45
CONCLUSIE
46
DANK
47
SUMMARY
48
BRONNENLIJST (CHRONOLOGISCH)
49
LITERATUUR
50
AANBEVOLEN LITERATUUR
52
BIJLAGE I FOTO’S REFERENTIEMONSTERS
54
BIJLAGE II FOTO’S DWARSDOORSNEDEN HOUTIMITATIES
57
BIJLAGE III MONSTERS FRANS HALS MUSEUM
60
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
4
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Voorwoord Wat is precies een houtimitatie? En bestaan vele variaties op het thema imitatie en de ene imitatie is de andere niet. Moet een imitatie niet te onderscheiden zijn van het ‘echte’, moet het lijken op het echte materiaal of is slechts de suggestie voldoende?
Afb. 1: Adelaarsstraat Utrecht (foto auteur 2010)
Afb. 2: Hotel Vatican garden inn, Rome (foto auteur 2010)
Houtimitaties kom je, wanneer je er op gaat letten, overal tegen. Ter illustratie een tweetal plaatjes. Op het linkerplaatje zien we een muurschildering waarin op meerdere manieren de suggestie wordt gewekt van hout: in de ‘opgespijkerde latjes’ en in de ‘schutting’, die in trompe l’oeil zijn aangebracht, en in de meerpaal, die centraal in de voorstelling staat. Op het rechterplaatje zien we een naambordje op de gevel van een hotel. Het logo van het hotel is gegraveerd op een plastic plaatje met wortelnotenmotief. Houtimitaties? Jazeker. Maar dit zijn imitaties van een ander soort dan die, waarover het in deze scriptie gaat. In deze scriptie gaat het over een schildertechniek die is ontstaan in de 17de of 18de eeuw, waarbij met een speciale verfopbouw een bepaalde houtsoort geïmiteerd kon worden. Vaak was dat een duurder of mooier stuk hout dan het stuk waarop de imitatie geschilderd werd. Houtimitatie werd voornamelijk toegepast als decoratieve afwerking in binnenruimten. Het echtheidsgehalte van deze imitatie veranderde door de tijd. Voor de duidelijkheid wordt in deze scriptie de volgende terminologie gehandhaafd: ‘Geverfd’ slaat op een dekkende verflaag, ‘gebeitst’ op een transparante kleurafwerking die volgens een chemisch proces is aangebracht, ‘geschilderd’ slaat op een figuratieve voorstelling en ‘gehout’ op een houtimitatie die volgens traditioneel proces (met verf , kwasten en kammen) is aangebracht.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
5
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Inleiding Tegenwoordig doelt met met het woord houtimitatie op: decoratief schilderwerk waarmee men elke gewenste ondergrond kan laten lijken op elke gewenste houtsoort.4 De reden van aanbrengen is, naast het beschermen van het hout, voornamelijk decoratief. Daarnaast kan een geschilderde imitatie nog andere doelen hebben. Bijvoorbeeld het veinzen van duurdere materialen voor een gunstige prijs. Men kan bijvoorbeeld het goedkope grenen doen voorkomen alsof het duur mahoniehout betreft. Ook kan de imitatie als doel hebben het perfectioneren van het materiaal. Bijvoorbeeld het wegschilderen van knoesten, of het tekenen van een mooiere vlam. Daarnaast maakt het aanbrengen van een imitatie het mogelijk om houten betimmeringen op een eenvoudige manier aan te passen aan de laatste mode. Een imitatie kan ook een praktische reden hebben. Als het constructief niet mogelijk is een materiaal te gebruiken, bijvoorbeeld omdat het te zwaar is of niet sterk genoeg, kan het vervangen worden door een ander materiaal met passende eigenschappen. Dit kan vervolgens beschilderd worden met een imitatieschildering. Het imiteren van materialen in decoratief schilderwerk bloeide op in de 18de eeuw. 5 Niet alleen hout werd met afwerklagen geïmiteerd, maar ook andere materialen zoals marmer, steen, mineralen, schildpad en ivoor. De import van exotische houtsoorten en materialen als ivoor en schildpad, die ontstond als gevolg van de ontdekkingsreizen in de zeventiende eeuw, zullen een stimulerende rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van het imitatieschilderen. Interieurdecoratie met exotische en dure houtsoorten zoals mahonie kwam zo, door deze ontwikkeling voor een grotere groep mensen binnen handbereik. Houtimitaties zijn over het algemeen niet nauwkeurig te dateren. Ze zijn vanaf de 18de eeuw altijd gebruikt zijn gebleven in interieurdecoratie. Het is mogelijk een globale terminus post quem aan te geven, maar een terminus ante quem is niet mogelijk. 6 Het houtten was wellicht vanaf het moment dat erover geschreven werd in schildershandboeken, pas aan het begin van de 19de eeuw, al gemeengoed geworden. Er zijn, van voor de 19de eeuw, zeer weinig directe of indirecte vermeldingen naar houtimitaties uit archiefstukken bekend. 7 Daarbij worden er voor houtimitaties altijd pigmenten gebruikt waarvan het gebruik niet aan een specifieke tijd te relateren is, en die daarmee geen aanknopingspunt vormen voor een datering. Kleuronderzoekers komen in bijna elk van hun onderzoeken wel een houtimitatie tegen.8 Was het niet in de ontvangstruimten dan wel in een trappenhuis of minder belangrijke vertrekken als de keuken. Globaal is er een verschuiving te zien in zowel de wijze van imiteren als de methode hiervoor gebruikt. Had men in de 17de eeuw nog niet het doel om de imitatie zo realistisch mogelijk te maken, in de 18de of 19de eeuw veranderde dat. Dit kan te maken hebben met de ontwikkeling van de techniek. Wellicht was men tot in de 18de eeuw nog niet in staat een imitatie realistisch te laten lijken. Wanneer deze verschuiving precies plaatsvond, is nog onduidelijk.
4
Voor deze techniek wordt het werkwoord houtten (gehout) gebruikt. Volgens de dikke van Dale is dit echter geen bestaand woord in de Nederlandse taal. 5 In de 17de eeuw kwam het ook wel voor maar in de 18de eeuw werd het significant meer. Dit weten we door bewaard gebleven interieurs uit die tijd, meubels met imitatiewerk en uit kleur- en kunsthitorisch onderzoek. Het wordt bescheven in Simis (1818) en Fock (2001) 6 ‘Terminus post quem’ en ‘Terminus ante quem’ zijn relatieve dateringen, die gebruikt worden wanneer het niet mogelijk is een absolute datering te geven. ‘Terminus post quem’ geeft een tijdslimiet aan vanaf waar iets mogelijk is en ‘Terminus ante quem’ is de tijdslimiet tot waar iets mogelijk is. 7 Dit geeft aan dat het niet als iets bijzonders of als iets nieuws werd beschouwd. Dat er geen handboeken zijn uit de 18de eeuw kan overigens ook te maken hebben met de afschaffing van de gilden in 1795. Mogelijk werd de informatie over het houtten tot aan het eind van de 18de eeuw mondeling overgedragen van leermeester op leerling. De orale overdracht van informatie was immers ook een van de functies van de gilden. 8 vriendelijke mededelingen Ruth Jongsma, Bert Jonker, Bernice Crijns, Judith Bohan.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
6
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Naast technische aspecten kan de reden voor het al dan niet realistisch lijken van een geschilderde imitatie ook worden gezocht in de stijlgeschiedenis. De stijlgeschiedenis kan tevens mogelijk aanknopingspunten geven voor de kwalificering en datering van houtimitaties. De rococo stijl die volgde op de dramatische en overdadige barok, was los, frivool en overdreven. Hierbij werd gebruik gemaakt van exquise materialen als marmer, bladgoud en exotische houtsoorten. Materialen die men zich niet kon veroorloven, werden nagebootst. Het realistische in de imitatie was minder belangrijk, het ging meer om het aanduiden van de overdaad dan de werkelijke waarde van het materiaal. Het latere classicisme was strenger, strikter en meer geordend. Misschien is het daarom ook logisch dat pas op het moment van opkomst van de classicistische stijlen, aan het begin van de negentiende eeuw, de technieken voor de houtimitatie, geordend per houtsoort, uitvoerig werden beschreven in verschillende handboeken. Eind 19deeeuw was er een terugval in de populariteit van geschilderde imitaties, omdat men een grote voorliefde opvatte voor het ‘eerlijke’, pure materiaal. 9 De ideeën van Ruskin in zijn ‘Lamp of Truth’ (1849) illustreren deze nieuwe tijdsgeest. “But what is there but scorn for the meanness of deception?” 10 Toch worden geschilderde imitaties tot op heden nog steeds gebruikt als interieur decoratie. De betimmeringen van de twee Regentenkamers in het Frans Halsmuseum dateren uit 1754 en 1755. Tijdens het stratigrafisch onderzoek, dat deel uitmaakte van het kleurhistorisch onderzoek in deze twee kamers, is in beide ruimtes als eerste uitmonstering een mogelijke houtimitatie gevonden.11 Omdat deze laag zeer moeilijk vrij te leggen was, was het op het eerste gezicht niet met zekerheid te zeggen of het daadwerkelijk een houtimitatie betrof. Het probleem met het determineren van de uitmonstering was, dat met behulp van kleine stratigrafieën geen voldoende duidelijk beeld verkregen kon worden van kleur, tekening, glans en transparantie van de laag. Dit is bijzonder omdat een imitatie vaak is voorzien van een gladde vernislaag waardoor deze makkelijk vrij te leggen is. Dat dit hier niet het geval was zou iets kunnen zeggen over de gebruikte techniek.
Afb. 3: mogelijke houtimitatie op de schoorsteenmantel regentessenkamer. Groter deel vrijgelegd. (foto W. van der Sar 2009)
Met behulp van het microscopisch onderzoek van dwarsdoorsneden was het mogelijk de laagopbouw van deze afwerking te bestuderen. Een voor een houtimitatie typerende laagopbouw werd onder de
9
Crijns 2000(a) p.28 Rosenberg 1997 p.124 11 Kleurhistorisch onderzoek is uitgevoerd door studenten Historische Binnenruimten van de Master Conservering en restauratie aan de UvA in november 2009. Schrojenstein Lantman (2010) 10
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
7
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden microscoop duidelijk. Een oranjegele grondlaag met witte en rode pigmenten, daarop een gepigmenteerde oranje laag, en ten slotte een of meerdere glacis en/of vernislagen. 12
Afb. 4: mogelijke houtimitatielagen onder opvallend licht en onder UV-A 50x vergroot. Hier is sprake van twee mogelijke houtimitaties over elkaar. (foto auteur 2010)
Een op het oog sterk gelijkende uitmonstering is niet alleen in de 18deeeuwse kamers van het Frans Halsmuseum te Haarlem teruggevonden, maar ook in de 18deeeuwse zaal van het Huize Van Brienen te Amsterdam en de curatorenkamer van het Academiecomplex (Rapenburg 67) te Leiden (1764)13. Ook in de laatstgenoemde was het niet duidelijk of het hier daadwerkelijk een houtimitatie betrof of een monochrome rode laag met daarover een transparante rode laag. 14 In beide gevallen (Haarlem en Leiden) was het zeer moeilijk, bijna onmogelijk, de transparante laag zonder schade vrij te leggen. Dit is opmerkelijk; het vermoeden bestaat hierdoor dat de fysieke eigenschappen en de samenstelling van de afwerklagen met elkaar overeen komen. Dit zou kunnen duiden op het gebruik van een bepaalde techniek, waarvan dit een specifiek kenmerk zou kunnen zijn.
12
Dat dit een typerende laagopbouw voor een houtimitatie betreft is een vriendelijke mededeling van Matthijs de Keijzer, Instituut collectie Nederland (ICN) 13 Huize van Brienen: Onderzoek uitgevoerd door M. de Keijzer, Instituut collectie Nederland (ICN), Rapenburg: Onderzoek uitgevoerd door D. van Kempen, Stichting Restauratieatelier Limburg (SRAL) 14 Vriendelijke mededeling D. van Kempen
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
8
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 5: stratigrafie schouw regentenkamer FHM. (foto W. van der Sar 2009)
Afb. 6: stratigrafie lambrisering curatorenkamer Rapenburg. (foto SRAL 2007)
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
9
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Probleemstelling Het interpreteren van het uiterlijk van een, tijdens een kleuronderzoek gevonden, afwerklaag en het hieraan koppelen van een datering, is vaak niet eenvoudig. Er zijn tenminste drie redenen waarom het dateren van een houtimitatie in een historisch kleuronderzoek nogal eens problemen oplevert. Ten eerste is het vrijleggen niet altijd even makkelijk. De afwerklaag kan hierbij beschadigd worden waardoor de gebruikte imitatie techniek niet meer herkenbaar is. Ten tweede geven de gebruikte pigmenten vaak geen aanknopingspunt voor de herkenning en datering. In secundaire bronnen zoals boedelinventarissen en rekeningen wordt geen melding gemaakt van houtimitaties. Ten derde maakt het ontbreken van referenties in archieven en in de literatuur het herkennen en dateren van een houtimitatie extra moeilijk. In bijna alle kleuronderzoeken worden wel houtimitaties aangetroffen, maar er wordt vaak niet meer over gezegd, dan dat het een houtimitatie betreft. Als men tijdens het stratigrafisch onderzoek een houtimitatie zou tegenkomen zou men, als er bij het vrijleggen van de laag geen houttekening werd gevonden, onterecht de conclusie kunnen trekken dat er sprake was van een monochroom rood afwerkstadium. Een rode kamer is echter fundamenteel anders dan een rode gehoutte kamer. Dat de houttekening niet direct te zien is, betekent niet dat deze er niet was. Er zijn hiervoor veel oorzaken te bedenken. Bijvoorbeeld dat de afwerklaag met de houtimitatie deels is weggeschuurd of beschadigd. Om een afwerkstadium, gevonden in kleurhistorisch onderzoek, als houtimitatie te kunnen interpreteren, is het belangrijk de lagen van dit afwerkstadium in hun onderlinge samenhang en in de context van het interieur te zien. De samenhang van de lagen kan bestudeerd worden door middel van materiaaltechnisch onderzoek. Hiermee wordt microscopisch onderzoek, pigment- en bindmiddelanalyse bedoeld, eventueel aangevuld met analytische technieken als SEM-EDX of GSMS. De context van de lagen, de geschiedenis van de toepassing van houtimitaties, kan bestudeerd worden door te kijken naar stijl- en architectuurgeschiedenis, en tevens door bestudering van toenmalige schildershandboeken. Door middel van een bronnenonderzoek in de handboeken die door huisschilders werden gebruikt, kan mogelijkerwijs een beeld gevormd worden over hoe huisschilders en/of gespecialiseerde imitatieschilders in de periode 1750-1800 te werk gingen bij het aanbrengen van een houtimitatie.
Onderzoeksvragen Hoofdvraag: -Hoe is een houtimitatie te herkennen en te onderscheiden van een monochrome afwerking, als de afwerking niet zodanig is vrij te leggen dat er een duidelijke nerftekening verschijnt? Subvragen: -Wat is de geschiedenis van de toepassing van de geschilderde houtimitatie in de periode 1750-1800? -Wat wordt er in schildershandboeken uit die periode geschreven over houtimitaties? - Hoe ziet de laagopbouw eruit in de ‘houtimitatie lagen’ die we tegenkomen in een reeds uitgevoerd kleuronderzoek in de Regentenkamer in het Frans Hals Museum? - Hoe ziet de laagopbouw eruit in gevonden houtimitatie-lagen in andere kleuronderzoeken? Wat is de typerende laagopbouw? Is er wel een typerende laagopbouw?
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
10
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Opbouw scriptie De scriptie heeft de volgende opbouw. De kunst- en architectuurhistorische context van de houtimitatie wordt behandeld in hoofdstuk 1. De resultaten van het bronnenonderzoek naar 18de eeuwse schildershandboeken komen aan de orde in hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk worden tevens enkele 19de eeuwse handboeken beschreven en vergeleken. Als casus bij de probleemstelling is het kleuronderzoek in de Regentenkamer van het Frans Hals museum bestudeerd. Dit wordt uitgebreid uiteen gezet in hoofdstuk 3. Daarnaast zijn referentiemonsters bestudeerd en tevens een aantal reeds uitgevoerde kleuronderzoeken, om te zien of de laagopbouw en de wijze van aanbrenging van de houtimitatie te herkennen is in een dwarsdoorsnede en of er op basis hiervan een datering mogelijk is. De resultaten hiervan worden beschreven in hoofdstuk 4. Ten slotte volgt de conclusie.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
11
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Hoofdstuk 1. De houtimitatie in de periode 1750-1800 in de kunst- en architectuurhistorische context 1.1 Beknopt overzicht van rococo en neoclassicisme in maatschappelijke context In de tweede helft van de 18deeeuw zien we in het Nederlandse interieur twee dominante stijlen: rococo (1750-1775) en neoclassicisme (1775-1800). De rococo werd ook wel Lodewijk XV-stijl genoemd, omdat de stijl in Frankrijk ontstond, waar Lodewijk XV regeerde in de periode 1723-1774. Rococo wordt over het algemeen niet als een Nederlands fenomeen beschouwd, maar het werd in Nederland vanaf de jaren ‘40 van de 18de eeuw wel vrij veel toegepast, in het bijzonder in interieurs.15 Rond 1750 ging het Nederland na een periode van tegenslag (stadhouderloos tijdperk, regenten familie regering, corruptie) weer voor de wind. De rust keerde weer na de beëindiging van de Oostenrijkse successieoorlog met de vrede van Aken. Willem IV van Oranje Nassau werd in 1747 tot stadhouder van de Republiek benoemd, waarbij de zeven provinciën verenigd werden. De rococo stijl met haar frivole losse krullen (rocailles) zou beschouwd kunnen worden als een manifestatie van de voorspoed in deze periode: ‘Een [...] schat van vormen, die de schaterlach van het frivole leven schuimend manifesteren’ 16 Onder andere de ontdekkingen van Herculaneum en Pompeï (1755) waren een grote inspiratie voor het teruggaan naar de classicistische Griekse vormentaal, en een stijl ‘A la Grecque’ ontstond. In Nederland zien we de eerste aanzetten van deze stijl in 1770, maar pas vanaf 1775 wordt de stijl veelvuldig toegepast in interieur ontwerpen. De stijl wordt ook aangeduid met neoclassicisme of Lodewijk XVI-stijl, naar Lodewijk XVI die Frankrijk regeerde in de periode 1774-1792. Vanaf 1780 ging het slechter met de Nederlandse economie, door de 4e Engelse oorlog en de hieruit ontstane vier jaar durende handelsblokkade met Engeland. Daarop kwam de revolutie die in Frankrijk uitbrak in 1789. Een van de gevolgen hiervan was, dat een groot deel van de bevolking zich afkeerde van de stadhouder en verlangend naar Frankrijk keek. In 1794 vielen de Fransen ons land binnen, en al in 1795 werd er een verdrag gesloten, waarmee de Bataafse Republiek een feit was. Dit leidde echter weer tot de nodige bestuurlijke problemen. Engeland beschouwde Nederland als een vazalstaat van Frankrijk, waarmee het in oorlog was, en daarmee als een vijand. Dit was economisch niet gunstig. De koloniale handel ging verloren en de VOC werd opgeheven. De Fransen eisten geld voor het onderhoud van hun leger en de Republiek kon dit alleen betalen door zich in de schulden te steken. Drie jaar partijstrijd tussen unitaristen en federalisten leidde tot twee staatsgrepen met Franse steun waarna in 1798 de eerste Nederlandse grondwet werd ingevoerd. 17 In de laatste vijf jaar van de 18de eeuw werd door deze verwikkelingen weinig gebouwd en verbouwd in de Republiek. De directoire stijl die aan het eind van de eeuw opkwam in Frankrijk, kwam in Nederland daardoor eigenlijk niet voor. De empire stijl die volgt op het neoclassicisme kwam pas in de mode in het begin van de 19de eeuw. 18
1.2 Beknopt overzicht van kleurgebruik tijdens rococo en neoclassicisme
15
Baarssen (2001) p.8 e.v. Van der Pluym (1946) p.11 17 Van der Horst (2000) 18 Sluyterman (1918), Van der Pluym (1946), Baarssen (2001), Fock (2001) 16
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
12
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Materiaalimitaties zijn in het midden van de 18de eeuw in de mode gekomen. 19 Volgens Lambertus Simis die de eerste geschiedenis van mode in kleuren en decoraties in het interieur schreef, werd de houtimitatie (het gladhoutschilderen) uitgevonden rond 1740. Hiervoor werd wel ‘gearabiet’, dit is een techniek waabij met een varkensblaas over een dunne stroperige laag wordt gerold, met als resultaat iets dat lijkt op een wortelnotenimitatie. Arabiën is een techniek die door Simis wordt beschreven. Het is niet zozeer een imitatie als wel een decoratietechniek. Simis geeft verschillende kleurstellingen aan voor deze techniek. Het kan bijvoorbeeld ook in blauw of rood worden uitgevoerd. 20 In huis Trompenburg (’s Graveland) en kasteel Slangenburg (Doetinchem) zijn twee fraaie voorbeelden ontdekt van gearabist houtwerk uit de zeventiende eeuw. Het eerste betreft een deur en de tweede een scheidingwand voor de pruikenkamer in het kabinet.
Afb. 7: Deur met wortelnotenimitatie in Trompenburg (foto RCE)
Afb 8: Wand pruikenkamer Slangenburg (foto RCE)
Simis beschrijft vrij gedetailleerd de kleurenschema’s die volgens hem in de 18de eeuw per periode in het interieur werden toegepast. Aan te nemen is daarbij, dat het gaat om een mode, een algemene tendens; het betekent uiteraard niet, dat die kleuren in álle interieurs weren toegepast. Interieurinrichting is immers een combinatie van mode en smaak. Een korte samenvatting van de kleurgeschiedenis van Simis: In de jaren zestig koos men voor hout- of marmerimitatie, of men schilderde juist met lichte kleuren, als effen grond voor de behangsels. Lijsten werden daarbij vaak verguld. Ook de kleurstellingen licht parelkleur met gouden en groene afzetting, en wit of vleeskleur met donker geglaceerde kralen uit Florentijnse lak, waren populair. Vanaf de jaren zeventig ontstond er een grote belangstelling voor Italië en de Etrusken en een stijl die door Simis A la Grecque wordt genoemd kwam in de mode, net als Chinees werk. Ook kreeg elk voornaam huis volgens hem minstens één landschapskamer. In de jaren tachtig begon men de kamers naar de kleur van het behang te schilderen. Landschappen werden omlijst met pilasters of lijsten. Kralen en lijstjes werden afgezet met sprekende kleur. Vanaf de jaren negentig schilderde men in lichte tinten, wit en grijs of roze. Lijstjes werden met een zachte kleur afgezet. Aan het eind van de eeuw verdwenen de differentiaties op de vakken en profileringen van de lambrisering, en kregen deze alleen een effen witte kleur, met iets zwart of Kasselse aarde. Behang begon men met randen te schilderen om de dieptewerking te versterken. 21
19
Zie noot 5 Simis dl I (1801) pp. 243-244 21 Simis dl II (1818) pp. 20-40 20
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
13
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden In het boek ‘Het Nederlands interieur’ wordt tevens een beschrijving gegeven van kleurgebruik in het interieur in 1750-1800. Hierbij wordt Simis veelal gevolgd. Er wordt geschreven dat vooral het marmeren en houten in de jaren 60 en 70 populair was, al werd het daarna ook nog veel toegepast. In het begin ging het voornamelijk om eiken- noten- en mahonie imitatie, maar met de verfijning van de techniek werden ook ambon- ceder of olijfhout toegepast. Toegevoegd wordt nog, dat alles in de jaren negentig in toenemende mate zo glanzend mogelijk werd afgewerkt. De lichtere kleuren hadden samen met de groter wordende ruiten een enorm ruimtelijk effect op het interieur.22 Over kleurgebruik in interieurs in de Noordelijke Provinciën wordt geschreven in ‘Hier ziet men uit paleizen’ van J. de Haan. Volgens De Haan liep men in het noorden wat achter met het volgen van de laatste mode. Wel streefde men in de tweede helft van de 18deeeuw naar een eenheid in kleur tussen verschillende interieuronderdelen. Stoffering van bijvoorbeeld ledikanten werd als uitgangspunt genomen voor het schilderwerk. Rond 1750 werd Berlijns blauw, na 1724 in Nederland goed verkrijgbaar, veelvuldig toegepast. Vaak werden één of twee tinten blauw gebruikt voor al het houtwerk. Rood kwam nog maar weinig voor, in tegenstelling tot begin 18de eeuw, toen Engels rood veel werd toegepast. 23 Hier kwamen houtimitaties en bruintinten (lever, kleij, koedrekkleur) pas omstreeks 1780 in de mode. Daarbij werden bruine kleuren en houtimitaties niet duidelijk van elkaar onderscheiden. Notebomen en arabisen werd soms toegepast als afwerking op het bruin. In 1785 in Oude Pekela werd ‘mahoniehoud couleur’ 24 in de meesterswoning toegepast. Volens de Haan had dit vermoedelijk alleen betrekking op de oranjerode basiskleur, die in die tijd in de mode was.
1.3 Voorbeelden van interieurs met houtimitaties uit de periode 1750-1800 Om meer te weten te komen over houtimitaties uit de periode 1750-1800, kan het bestuderen van nog bestaande imitaties in interieurs uit deze periode een uitstekend hulpmiddel zijn. In het kader van deze scriptie is er daarom gezocht naar voorbeelden van zulke imitaties. Deze blijken zeer lastig te lokaliseren. Er zijn enkele voorbeelden gevonden van nog bestaande interieurs met houtimitaties, maar het is niet bekend of deze nog in originele staat zijn. Op alle betimmeringen en snijwerk in de Oosterlandse kamer uit kasteel Duivenvoorde is een houtimitatie aangebracht. De betimmering dateert uit 1746. Omdat dit een verplaatst interieur betreft, is het niet duidelijk of de afwerking nog in originele staat is.25
Afb. 9: Oosterlandse kamer. (afb uit Wonen in Arcadië, p. 158) 26
22
Fock et al (2001) p. 227 De Haan (2005) pp. 389-391 24 GrA, Archief van de secretarie van het stadsbestuur Groningen, inv 475 Rood na reductie, bestekboek Burg. En raad 1783-1786 bestek fo. 179 (overgenomen uit de Haan (2005)) 25 Gration (2010) p. 25 26 Huys Jansen en Basart (1998) 23
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
14
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Het stadhuis van Dokkum (1757) heeft een betimmering met mahoniehout imitatie, rococo snijwerk, grisailles en beschilderd behang van Daniel Reynes. Het schilderwerk van de betimmering inclusief vergulding kostte fl. 425,-, bijna evenveel als het snijwerk. 27 Een behoorlijk bedrag voor die tijd. Dit zou er op kunnen wijzen dat het hier gespecialiseerd schilderwerk betrof.
Afb. 10: schouw van het stadhuis in Dokkum met schildering van Daniël Reynes uit 1757 (RKD Images)
Naast deze imitaties die nog in situ zijn, zijn er in verschillende kleuronderzoeken in rococo interieurs of interieur onderdelen houtimitaties teruggevonden. De zaal in Huize van Brienen en de curatorenkamer in het academiegebouw in Leiden zijn twee voorbeelden van rococo betimmeringen met gereconstrueerde houtimitaties. Een voorbeeld van een los interieuronderdeel waarop een houtimitatie is teruggevonden is de rococoschouw in de collectie van het rijksmuseum, die afkomstig is uit het pand aan de Keizersgracht 293.28
1.4 Afbeeldingen van interieurs met houtimitatie Afbeeldingen kunnen een indicatie geven voor het uiterlijk van het interieur van de tijd waarin het schilderij gemaakt is. De schilder had natuurlijk zijn artistieke vrijheid, en de opdrachtgever wilde misschien wel meer pracht en praal dan er werkelijk was. Een betrouwbare bron zijn schilderijen daarom niet. Toch geven in het bijzonder portretten een aardig beeld van eigentijdse smaak in interieurinrichting en kleurgebruik. Er werd bijvoorbeeld nooit iets geschilderd dat nog niet bestond.
27 28
Karstkarel (1989) p. 48 Kleuronderzoek uitgevoerd door R. Jongsma in 2005
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
15
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 11: Jacob de Wit ‘Ontwerp voor een plafondstuk met de apotheose van Aeneas.’ 1720-1730. Olieverf op doek 51,5x69,5 cm. Collectie Rijksmuseum Amsterdam (afbeeldingRijksmuseum)
Deze eerste afbeelding laat een ontwerptekening zien voor een plafondstuk, met in de hoeken brunailles. Het stucwerk is in dezelfde bruine tint aangegeven. Dit zou kunnen duiden op een houtimitatie. Het laat in ieder geval de voorkeur zien voor een bruine omlijsting, waardoor het plafondstuk een betere ruimtelijke werking heeft.
Afb. 12: Cornelis Troost 'De regenten van het aalmoezeniersweeshuis' 1729. Olieverf op doek, 414x417 cm. Collectie Rijksmuseum Amsterdam (afbeelding Rijksmuseum)
Op dit schilderij van Cornelis Troost zijn de regenten van het aalmoezeniersweeshuis afgebeeld. Deze regenten zitten op een houten podium, omlijst door een houten of gehoutte boog. Op de achtergrond zien we op het plafond een donker omlijst plafondstuk.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
16
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 13: Jacobus Buys ‘16e toneel uit blijspel ‘De belachelijke jonker’: jonker Eduard verliest de strijd met rivaal x (Pieter Bernagie, De belachelijke jonker Amsterdam 1684)’1763. Papier en penseel grijs en kleur, 288x409 cm. Kunstinstitut Frankfurt am Main.(afbeelding RKD images)
Op dit schilderij van Jacobus Buys zien we een scène uit een toneelspel. Dit toneelspel wordt uitgevoerd in een kamer met groen bloemenbehang boven een bruin gekleurde lambrisering. De porte brisée en kooflijst zijn ook bruin.
Afb. 14: Jacobus Buys ‘Portret van Jan Modderman en Angelique Esther Elin’ 1777. Olieverf op doek, 72,5x60cm. Particuliere collectie (afbeelding RKD images) Afb. 15: Jacobus Buys ‘Portret van Jan Modderman’ 1777. Olieverf op doek, 72,3x58,7 cm. Particuliere collectie (afbeelding RKD images)
Ook in de portretten van Jan Modderman en zijn vrouw zien we op de achtergrond een voorkeur voor de kleurstelling lichtbruin en groen. Deze kleurstelling wordt ook beschreven in het boek van J. de Haan. 29
29
Zie noot 23
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
17
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 16: Isaac Lodewijk Le Fargue van Nieuwland ‘Portret van Christiaan Schuller (1735-1822)’ 1765. Aquarel op papier, 444x296 cm. Particuliere collectie (afbeelding RKD images) Afb. 17: Friedrich Ludwig Hauck ‘De familie Eysinga in de eetkamer van het Eysinga huis te Leeuwarden’ 1784. Olieverf op doek, 94x76 cm. Particuliere collectie (afbeelding uit: Fock 2001)
In het kort zijn dus op een aantal doeken, die dateren van tussen 1750 – 1800, houten elementen te zien. Dit ondersteunt het idee dat hout in deze periode een bij voorkeur afgebeeld luxeproduct was, dat in veel interieurs, al dan niet geïmiteerd, terugkwam. In het volgende hoofdstuk zal daarom een korte samenvatting worden gegeven van wat bekend is over de schildertechnieken die werden gebruikt bij het aanbrengen van houtimitaties.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
18
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Hoofdstuk 2. De schildertechniek van de houtimitatie 2.1 Schildershandboeken over houtimitaties Er zijn geen Nederlandse schildershandboeken te vinden uit de periode 1750-1800, waarin de techniek van de houtimitatie wordt beschreven. Uit de zeventiende eeuw is wel een manuscript bekend, waarnaar vaak verwezen wordt, als men het over 17de eeuwse houtimitaties heeft. Het is het manuscript van Jacoba van Veen. Jacoba van Veen schreef haar manuscript ‘De wetenschap Ende manieren...’ in 1632 en gaf het als onderschrift ‘Omnia autem probate quod bonum est tenete’ 30 een spreuk die de geest van het geschrift goed samenvat. Het is een zeer uitgebreid geschrift met instructies over veel verscheidene kunsten en ambachten, van poppen maken tot fijnschilderen. Zo schrijft ze over kleuren mengen en inkt maken, maar ook geeft ze instructies over de wijze van weergeven van figuren en hun omgeving. Ze beschrijft bijvoorbeeld hoe je paarden moet schilderen, waarbij ze alle variaties in kleur behandeld: wit, kastanjebruin, asgrauw etc., Ook beschrijft ze hoe je luchten kunt schilderen (wolkenlucht, klare lucht). Na de paragraaf over ‘Steden, Kastelen, slooten, huijsen, gebrooken vervalle ruinen’ volgt ‘Klippen, rotsen en marber pilaren’. 31 Hierna volgt een kleine paragraaf over Hout-werk met onderscheid tussen nieuw wagenschot en vurenhout. Deze instructies zouden geïnterpreteerd kunnen worden als instructies voor een houtimitatie. Uit de context van het geschrift kunnen we echter begrijpen dat het hier gaat over de manier van weergeven van houten voorwerpen op een schilderij, en niet over een houtimitatie techniek. Vurenhout wordt over het algemeen ook niet geïmiteerd aangezien het een van de goedkoopste houtsoorten betrof en in ruime mate beschikbaar was. De eerder genoemde geschriften van Lambertus Simis zijn misschien wel de belangrijkste bron van recepten voor decoratieschilders in het begin van de 19de eeuw. Dit handboek kwam beschikbaar in 1801 herschreven en uitgebreid met een tweede deel in 1818. Op het titelblad vermeldt Simis zelf dat zijn tekst ‘naa een zes-en-dertig jarige ondervindinge samengebragt’ is. 32 Hoewel het boek dus niet gebruikt kan zijn door schilders uit de 18de eeuw, is dit geschrift wel degelijk een bruikbare bron, omdat het gebaseerd is op ervaringen uit de praktijk in die periode. Simis schrijft volgens hemzelf ‘de eerste’ geschiedenis van trends qua kleur en decoratie in het Nederlandse interieur. Hierin beschrijft hij ook redelijk uitgebreid de opkomst en de ontwikkeling van de houtimitaties. Hij noemt dit gladhoutschilderen. Volgens Simis vond men het gladhoutschilderen uit rond 1740. Eerder werd al wel eens het arabiën of arabisen toegepast: het namaken van wortelnoten door met een blaas over een dunne saus van gebrande omber en azijn te rollen. Dit valt voor hem niet onder gladhoutschilderen. Rond 1740 bedacht men nieuwe technieken voor het imiteren van hout, namelijk het met een veer of eendenvleugel over het werk strijken. Men vond daarbij nieuwe gereedschappen uit, door bijvoorbeeld vier penselen aan een plat houtje vast te maken (de spalter of aanlegkwast). Spoedig begon men naast wortelnoten ook andere houtsoorten te imiteren: lichtere, zoals ambon en ceder, en donkerkleurige, zoals olijf en mahonie. Men schilderde in eerste instantie de meest voorname vertrekken met de nieuwe gladhoutkleur, meestal donker, met een goede barnsteenlak oversteken. 33 Tegen 1760 was het bij de burgers ook algemeen gebruik deze decoratie toe te passen in 30
U moet alles wat gezegd en gedaan wordt, op zijn echtheid beproeven en alles wat goed is, vasthouden. 1 Thessalonicenzen 5.21 31 Van Veen (1632) p. 282 32 Simis (1801) titelblad 33 Barnsteen is een fossiel hars dat afkomstig is van naald- of loofbomen. In Nederland komt het voor als zwerfsteen en ook uit de Noordzee wordt het opgevist. Door oxidatie heeft het soms een rode kleur. Bron: http://www.geologievannederland.nl/zwerfstenen/beschrijvingen/barnsteen Barnsteen kan worden opgelost in terpentijn en zo als lak gebruikt worden.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
19
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden hun interieurs, en werd het door de aanzienlijken meer terzijde geschoven. Zij wilden het liefst de nieuwste mode: rozen- en ander lichtkleurig hout kwamen snel op. Bij het donkere gladhout werden volgens Simis nog de lijstjes en snijwerk verguld, echter bij het lichtere werk sprak dit niet genoeg en men schilderde de lijstjes doorgaans bruin. Na 1760 werd het gladhout uit de vertrekken verbannen maar het bleef toegepast in de gangen, kasten, bedsteden, keukens en voorhuizen.
2.2 Schildershandboeken over zaken die mogelijk duiden op houtimitaties Zoals eerder vermeld bestaan er geen handboeken uit de 18de eeuw, die expliciet voor schilders van interieurdecoraties zijn geschreven. Er is wel een aantal receptenboeken dat mogelijk meer informatie kan bieden over het ontstaan van de techniek voor houtimitatie, doordat er andere materiaalimitaties worden beschreven of doordat er wordt geschreven over het nabootsen van een specifieke houtkleur. Hier worden met name bronnen besproken met betrekking tot rode en/of mahonie kleur, aangezien het vermoeden bestaat dat in het Frans Hals museum een mahoniehoutimitatie is aangetroffen. Een aantal van deze receptenboeken worden hieronder op een rij gezet. Jo de Sylva’s ‘Konst-boeck’ (1735) schrijft in zijn inleiding: ‘Hoe ghy den marber steen op ’t schoons naer maecken kont, wat verven gemeen u daer toe dienstigh sijn, ook sult ghy hier uyt leeren’. Het boekje gaat vooral over het maken van Stucco Lustro. 34 Verder gaat het over kleuren mengen, pleister gieten, lakken bereiden en op zijde schilderen. Hij heeft het niet over het imiteren van hout maar wel uitgebreid over het konterfeiten van marmer. Tiquet’s ‘Korte onderricht [...] van zeer fraaye geheimen’ (1741) geeft naast instructies over het nabootsen van edelstenen heel diverse tips en recepten op het gebied van conservering in het huishouden, zoals: een goed en sterk loogwater om schilderijen schoon te maken of om linnengoed wit te maken. Ook wordt er een manier beschreven om ‘gebrooke marmer te vermaaken’ en om een vloeiende kleur rood te maken. Dossie’s ‘Handmaid to the arts’ (1750) geeft wel een recept voor ‘hout rood kleuren’ en ‘hout mahonie kleuren’. Dit zou kunnen duiden op een mahonie- imitatie, het gaat dan echter om beitsen en niet om ‘houtten’. 35 Wel geeft hij een recept voor varnish proper for pales and coarse wood work, dat gezien zou kunnen worden als houtimitatie (maar niet expliciet zo bedoeld is).36 De Cocq’s ‘De Konst van bereiding..etc’ (1790) geeft wel een recept voor bereiding en behandeling van een min kostbaar vernis [..] konnende binnen huys, over hout- en schilderwerk, in gemeente huyzen gebruikt worden. Of dit een specifiek vernis is gebruikt voor houtimitaties is niet duidelijk. Verder geeft hij een recept voor een barnsteenvernis met een mooie rode kleur. 37 Opvallend is dat er wel een recept in staat voor naer-gemaakte schildpad. Er zijn geen specifieke verwijzingen naar houtimitaties. Gimblet’s ‘Nieuwen verlichter..etc’ (1788) heeft het wel over ‘marmelaers’, maar houtimitaties worden in zijn werk niet genoemd. Van Vuurst’s ‘Beschrijving der verfwaren ‘door eigen onderzoek en ondervinding verzameld’ (1819) is een handboek uit de negentiende eeuw. Het is geschreven voor de liefhebber, en er worden voornamelijk vernissen en (vuur)lakken in beschreven. Het mooie van dit boek is, dat bij alle materialen prijzen worden vermeld. In het boek staat bijvoorbeeld, dat echt vermiljoen voor 6 tot 10 34
Stucco Lustro is een techniek om marmer te imiteren door gekleurde stuc te mengen en het oppervlak te polijsten. 35 Beitsen is het aankleuren van hout met een transparante laag. In tegenstelling tot lak of vernis dringt de beits in het hout. 36 Dit vernis bestaat uit teer, gewreven met een bruin pigment. 37 Simis schreef dat Barnsteenvernis werd gebruikt voor houtimitaties. Zie paragraaf 2.1.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
20
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden gulden per pond verkocht werd, terwijl synthetisch vermiljoen voor een stuiver per pond ging. Menie werd voor 1 gulden per 100 pond verhandeld en ‘met de menie wordt ook, nadat zij eerst fijngewreven is, gemalen vermiljoen vervalscht’. 38 Hieruit kunnen we opmaken dat het gebruik van natuurlijk vermiljoen in houtimitaties niet direct waarschijnlijk was, en dat het ook wel mogelijk is menie als pigment aan te treffen als de recepten spreken over vermiljoen. Dat handboeken voor huisschilders niet beschikbaar waren in de 18de eeuw, zou te maken kunnen hebben met het bestaan van de gilden die immers pas in 1795 werden opgeheven. De gilden regelden vrij strikt de uitoefening van de ambachten in de steden, en kennis werd van leermeester op leerling overgedragen. Hierdoor zou men kunnen vermoeden dat als er nog informatie over oudere recepten bestaat, dit in de ordonnantie en keurboeken van de gilden te vinden is. Uit de bevindingen van het archief onderzoek is dit echter niet naar voren gekomen. Mw. Crijns heeft in haar scriptie over marmerimitaties een dergelijke ordonnantie opgenomen. 39 Dit document blijkt echter een instructie over het opmeten van hout en daarmee niet relevant. 40 In de keur- en ordonnantieboeken 1718-1770 van de stad Haarlem is maar één ordonnantie te vinden voor het st. Lucas- of schildersgild. Deze gaat echter alleen over de financiële organisatie en voorwaarden voor het lidmaatschap. 41 Van 17de eeuwse bronnen zijn er, naast het eerder genoemde werk van Jacoba van Veen, een aantal bekende manuscripten, zoals het De Mayerne manuscript en het schilderboek van Van Mander. 42 Deze zijn echter meer gericht op fijnschilders dan op decoratieschilders. Het boek van Stalker en Parker (1688) is een receptenboek dat in druk is verschenen, waardoor het meer verspreid is geraakt en ook in de 18deeeuw gebruikt werd door kunstenaars in heel Europa. Stalker en Parker schrijven voornamelijk over imitatie van Japans lakwerk, maar aan het eind van het geschrift wordt ook kort aandacht besteed aan imitatie schilderwerk: de schildpad- en marmerimitatie. Daarbij geven zij ook een recept voor het verven van hout in een mooie, rijke kleur rood. Dit is echter een beitsrecept.43 Dit geeft aan, dat het imitatie schilderwerk al wel bestond, maar dat de houtimitatie nog niet was ontwikkeld of niet belangrijk werd gevonden.
2.3 Laagopbouw en samenstelling lagen zoals beschreven in handboeken Zoals eerder vermeld is het eerste handboek waarin uitgebreid over houtimitaties wordt geschreven dat van Simis. Hieruit kunnen we ook kennis halen over de laagopbouw van houtimitaties in de 18de eeuw. In zijn boek behandelt hij de globale techniek van de houtimitatie en geeft daarna de variaties aan per te imiteren houtsoort. Om de ontwikkeling van de houtimitatie te schetsen, wordt de laagopbouw van Simis vergeleken met de laagopbouw zoals beschreven in een drietal 19de eeuwse handboeken (Logelain, Van der Burg en De Jong). Over het algemeen wordt een houtimitatie opgebouwd uit drie lagen, welke over elkaar worden aangebracht. Deze lagen kunnen weer bestaan uit meerdere applicaties. De lagen zijn de grondlaag, de tekening en meestal ook een slotlaag van vernis of lak. De grondlaag bestaat over het algemeen uit een gekleurde verf. In de tekening kan nog onderscheid gemaakt worden tussen nerf, draad, vlam, porie en spiegel. Nerf en vlam zijn twee verschillende onderdelen van de tekening en worden in verschillende kleuren en met verschillende kwasten en penselen aangebracht. 38
Van Vuurst (1819) p.109 ‘Ordonnantie en instructie over den gezworen meeter eiken, greynen, dennen of ander hout [..]’ uit Dordrecht (1777) 40 Crijns (2004) 41 Keur- en ordonnantieboeken uit de stad Haarlem zijn door auteur gekozen om te bestuderen vanwege de behandelde casus (Hoofdstuk 3), het Frans Hals museum in Haarlem. 42 Mayerne, Van Mander 43 Stalker and Parker (1688) 39
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
21
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
In het boek van Simis wordt een houtimitatie opgebouwd uit de volgende componenten: grondering, sauslaag/azuur en lak. Simis geeft aan dat de sauslaag op een gelijkmatige manier op de ondergrond wordt aangebracht. De sauslaag moet in overeenstemming met het donkere van het hout zijn. Donkere gloeiende transparante verven (met veel olie) zijn geschikt. Pigmenten als omber, oker, terra China, Keulse aarde, koningsrood, Engels rood, bolus Armenië worden hiervoor genoemd. Een eventuele vlam wordt nat in nat in de saus aangebracht. Hierin wordt vervolgens de draad getrokken door gebruik te maken van een veer (een eendenvleugel). Simis beschrijft, dat men in de saus ‘werkt’, maar niet of dat dan ook met de eendenvleugel gedaan wordt. Bij de instructie over eikenhout wordt vervolgens nog een ‘azuur’ beschreven: waarschijnlijk wordt hier de nerftekening bedoeld. Deze wordt met weinig olie en veel terpentijn opgebracht. Pigmenten hiervoor gebruikt zijn donker: oker, omber, zwart. De azuur wordt uit de hand met een penseel opgebracht. Bij instructies over andere houtsoorten komt deze azuur niet voor. Als lak wordt ten slotte barnsteenlak toegepast. In het boek van Logelain wordt veel aandacht besteed aan de manier waarop de tekening wordt opgebouwd. Technieken en gereedschappen worden hierbij uitvoerig beschreven. Het grote verschil met de methode van Simis is, dat de nerftekening wordt geschilderd met een kwast, vervolgens wordt er langs de zijkanten van de nerf een sapping aangebracht waarin men met behulp van een kam of aderpenseeltje de rechte nerven trekt.44 Als de sapping teveel vloeit, wordt aangeraden het paneel droog te wrijven met een lap. Hierna wordt het geheel nog ‘herglanst’. 45 Het herglanzen wordt gedaan om ‘schaduwen’ aan te brengen onder knopen en daar waar de bramen golven. De methode van Van der Burg is anders. Zoals hij zelf zegt in de inleiding van het boek, was rond 1860 de kennis van het hout- en marmerschilderen verre van voldoende. ‘Met de natuur tot gids’ lukte het hem in 1868 een eenvoudigere en meer beredeneerde methode te vinden en de nodige gereedschappen te verzamelen voor een minder bewerkelijke uitvoering. Van der Burg richtte in 1870 te Schiedam de eerste schildersschool voor het hout- en marmerschilderen op. Hoewel aanvankelijk geen succes, kreeg de school een paar jaar later bekendheid in het buitenland en kreeg de methode meer aanhangers. In 1875 besloot van der Burg de handleiding te schrijven. Het vernieuwende aan zijn methode is, dat hij heel goed gekeken heeft naar de verschillende houtsoorten. De kleuren worden in water gewreven en de lagen worden nat in nat aangebracht. Over de grondkleur wordt eerst de groeidraad opgelegd. Hierin wordt de nerf of porie aangebracht door de verf erin te spatten en deze spatten te verdrijven met de daskwast. 46 Ten slotte wordt het werk geglaceerd en, uitsluitend bij extra fraai werk, nogmaals geglaceerd. Het glaceren wordt gedaan om de kleurenwisseling die ontstaat door de wending van de groeidraden na te kunnen bootsen. De methode van de Jong wijkt met name af wat betreft de opbouw van de tekening. Hij raadt aan, eerst het gehele vlak te bestrijken met houtverf.47 Aangeraden wordt om krijt en/ of spaanse zeep bij de houtverf te voegen om het vloeien van de nerf te voorkomen. 48 In de houtverf wordt vervolgens met kammen, een beentje en een stukje laken, de tekening weggeveegd. “De plaats waar het laken raakt, zal licht worden, maar daarentegen zal zich een donker kringetje vormen door de verf [...]”. 49 De draad wordt over het werk getrokken met waterverf waaraan een beetje ossengal wordt toegevoegd. 50 Uit de hierboven beschreven methoden wordt duidelijk dat er geen sprake is van één methode. Op grond van deze handboeken lijkt het moeilijk te spreken over een 18de eeuwse methode en een 19de eeuwse methode. Toch zijn er opmerkelijke verschillen aan te wijzen. Op grond van de informatie uit 44
De nerf wordt door Logelain ‘braam’ genoemd. Met sapping doelt hij waarschijnlijk op wat Simis ‘saus’ noemt. 45 Herglanzen is geen Nederlands werkwoord. Hiermee wordt waarschijnlijk een soort glaceren bedoeld. 46 Materialen en technieken worden verder beschreven in paragraaf 2.4 47 Met houtverf wordt hier waarschijnlijk hetzelfde bedoelt als Simis aanduidt als ‘saus’. 48 Spaanse zeep is harde zeep uit het Middelandse zee gebied, gemaakt van olijfolie. 49 Logelain (s.d.) p. 6 50 Ossengal wordt toegevoegd om de oppervlaktespanning van het water te verminderen waardoor het beter zal hechten aan de ondergrond.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
22
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Simis lijkt het erop, dat er in de 18de eeuw nog geen sprake was van een op de natuur gelijkende nerftekening. Het belangrijkst was de opbouw van de lagen en de kleur hiervan. Simis besteed per houtsoort meer aandacht aan de kleur van de verf, terwijl Logelain en Van der Burg veel meer aandacht besteden aan de tekening. De 19de eeuwse metodes laten een duidelijke belangstelling zien voor natuurgetrouwe weergave. Wat de drie 19de eeuwse methodes betreft, zijn er wel enige overeenkomsten aan te wijzen. De grondlaag bestaat over het algemeen uit een gekleurde verf. De volgende laag wordt over het algemeen ‘saus’ genoemd, maar er worden ook andere termen gebruikt, zoals houtverf of sapping. Deze laag wordt met lijvige en dikke verf opgestreken, welke veel olie en veel pigment bevat. Deze verf wordt eventueel aangevuld met krijt om het iets dikker te maken. Deze laag heeft een zekere mate van transparantie. Met deze ‘saus’ worden de partijen aangelegd. Hierin wordt de nerftekening aangebracht. De glacering, waarmee verdieping van de nerftekening wordt nagestreefd, is juist weer op waterbasis en wordt dun aangebracht. Tabel 1: volgorde der lagen in verschillende handboeken
Simis (1801) Grondering Tekening
Slotlaag
Grondering Saus (draad) Azuur (nerf)
Logelain (na 1826) 51 Grond Schets
Van der Burg (1876) Grondering Draad- en wortelpartijen Nerf of porie
De Jong (1882)
Herglanzen
Glaceren en evt. Overglaceren
Glacering
Lak
Grondverf Houtverf
Vernis
Tabel 2: bindmiddelen der lagen in verschillende handboeken
Grondering
Tekening
Verdieping in tekening Slotlaag
Simis Weinig olie (Schrale lijvige verf) met iets Vitriool Veel olie
Weinig olie veel terpentijn Barnsteenlak
Logelain Olie
Van der Burg De Jong Water Olie
Olie/ water Water met evt. azijn of bier Water of Water Olie
Olie met terpentijn en siccatief Olie of water
2.4 Gereedschappen en technieken
51
Het boek moet geschreven zijn na 1826, omdat er melding gemaakt wordt van blauw ‘outremer’, waarmee gedoeld wordt op synthetisch ultramarijn. Dit kwam in Nederland pas voor na 1826. Uit: Keijzer en Keune (2001)
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
23
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 18 en 19: Enkele gereedschappen die gebruikt worden voor houtimitaties (Afbeelding uit W. Edmund Wall (1905)) 52
Wat de gereedschappen betreft is er wel een duidelijke ontwikkeling waar te nemen aan de hand van de handboeken. Het gereedschap dat Simis noemt voor het om gladhoutschilderen is de eendenvleugel (liefst een linkse vleugel want die is zachter). Verder schrijft hij nog dat men schone besleten kwasten moet gebruikten, om het werk zo glad mogelijk te maken. In de 19deeeuw komen er meer gereedschappen bij. De meest gebruikte gereedschappen voor het maken van houtimitaties zijn: de spalter (afb 19: 2,3), de daskwast (afb. 18: 4), de klopkwast (afb. 19: 1), penselen (afb. 18: 1,2,3) en kammen (afb. 18: 7-10, rechts 4). De spalter is een brede platte kwast van varkenshaar, gevat in een blikken bus. Deze kwast wordt gebruikt voor de aanleg van de saus. De daskwast is een platte kwast van dassenhaar. Deze is heel zacht en wordt gebruikt voor het vervagen van scherpere lijnen. De klopkwast is een kwast met lang haar, ongeveer 12 cm. Een goede klopkwast is gemaakt van varkenshaar, maar (combinaties met) paardenhaar komen ook voor. De klopkwast wordt gebruikt voor het aanbrengen van de nerfstructuur. Penselen van varkenshaar (gussowpenselen) en marterhaar (letterzetter) worden gebruikt. Kammen zijn er in verschillende soorten, van kurk, staal, kunststof en rubber. Stalen kammen worden gebruikt als dradentrekker. Rubber kammen worden gebruikt voor het aanbrengen van nerftekening. Om alle technieken die gebruikt worden in houtimitaties, te beschrijven, zou buiten het bereik van deze scriptie vallen. De gebruikte techniek bestaat er meestal wel uit, een manipuleerbare transparante gepigmenteerde laag over een gladde gekleurde ondergrond te strijken. In het kort is een bepaalde werkwijze beschreven in hoofdstuk 4, paragraaf 4.1.1 (reconstructie houtimitaties). Het is zoals Simis schrijft: Om een juiste behandeling [...] te boek te stellen is volstrekt onmogelijk; de ondervinding en liefhebberij moeten in deezen de leermeesteressen zijn [...].53 Uit de schildershandboeken is niet één specifieke kenmerkende laagopbouw te herleiden, die voor alle houtimitaties geldt. In de volgende hoofdstukken worden daarom een aantal mogelijke houtimitaties nader bestudeerd en met elkaar vergeleken.
52 53
Wall (1905) Simis (1801) p.235
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
24
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Hoofdstuk 3 Onderzoek naar een specifieke -mogelijke- houtimitatie in de regentenkamer in het Frans Hals Museum 3.1 Het Frans Hals Museum, bewonersgeschiedenis en context kleuronderzoek Het Frans Hals museum is gevestigd in het complex aan het Groot Heiligland 62 te Haarlem. Dit pand werd gebouwd in 1606 als oude mannenhuis. Deze functie bleef bestaan tot 1808, toen het overgenomen werd door het burgerweeshuis. Het burgerweeshuis bestond ruim een eeuw op deze plek, tot in het begin van de twintigste eeuw de noodzaak van het bestaan weg begon te vallen. De ruimte die vrijkwam, leek ideaal voor de vestiging van het Frans Hals museum, dat tot dan toe in het stadhuis gevestigd was geweest. En zo geschiedde in 1913.
Afb. 20: reconstructie plattegrond van het oude mannenhuis. De letters C geven de aan waar de regentenkamers zijn. (uit: Polman 1990)
De regenten en regentessen hadden in het oude mannenhuis hun eigen kamers, die oorspronkelijk gescheiden waren. Uit de archieven blijkt dat het oude mannenhuis een redelijk gefortuneerde instelling is geweest. 54 Omdat men rijkdom graag tot uitdrukking bracht in de inrichting van met name de voorname vertrekken, zou het te verwachten zijn dat de regentenkamers van een rijke inrichting en decoratie waren voorzien. Bekend is dat in 1754 de regentenkamer opnieuw werd gedecoreerd. In oude rekeningen zijn bedragen teruggevonden voor het aanbrengen van ‘geplumuurt doek’, timmerwerk en snijwerk. 55 Gezien de stijl van het snijwerk is het waarschijnlijk dat de houten betimmering uit die tijd stamt. De dominante stijl van het interieur is in het bijzonder af te lezen aan de wand met de schouw. In de strakke lijnvoering op de kastdeuren herkent men nog de barokke stijl, maar in het snijwerk op de lijstjes ziet men duidelijk de rococo stijl terug. In de rocailles zijn Cvormige krullen, onregelmatige schelpmotieven en kuiven te onderscheiden, typische rococo vormen. In 1755 volgde de decoratie van de regentessenkamer. Het werk werd uitgevoerd door dezelfde ambachtslieden, alleen een andere houtsnijder werd vermeld. 56 Helaas zijn er geen prenten of schilderijen bekend die ons meer visuele informatie kunnen geven over de inrichting van de kamers na 54
Polman (1990) ibidem 56 Jan Woortman, die ook verantwoordelijk was voor het snijwerk in de ovale zaal in het Teylers museum, Haarlem. 55
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
25
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden oplevering van het snijwerk. Ook over de inrichting van vóór 1754 weten we niet veel. Een summiere aanwijzing is een schilderij van Frans Hals, waarop de regenten worden geportretteerd. Op de achtergrond zien we rechts iets, dat een landschapsbehang of een schilderij zou kunnen zijn. De rest van de achtergrond is te donker om iets te kunnen onderscheiden. Veel duidelijkheid over de inrichting verschaft dit schilderij daarmee niet.
Afb. 21: Frans Hals, Regenten van het ouden mannenhuis in Haarlem 1664, Olie op doek 172,3 x 256 cm (afbeelding Frans Hals museum)
Afb. 22: Kastenwand regentenkamer (foto auteur 2009)
3.2 Het Kleuronderzoek
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
26
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden 3.2.1 Onderzoek in situ: Stratigrafisch onderzoek Het stratigrafisch onderzoek kan informatie geven over de kleur, textuur, glansgraad, dikte en hechting van de lagen, het aantal lagen en mogelijke decoratiemotieven. Bij stratigrafisch onderzoek wordt er met behulp van een loepbril en scalpel een kleurentrap gemaakt, waarbij de lagen tot aan de drager één voor één worden vrijgelegd door de laag erboven voorzichtig te verwijderen. Het stratigrafisch onderzoek heeft de voorkeur als eerste oriëntatie. Door middel van de vrijlegvensters is het namelijk mogelijk een beeld te krijgen van de kleur, textuur en glans van de verflaag, en het geeft tevens inzicht in eventuele decoratie motieven. Bovendien kan het in situ worden uitgevoerd. Nadeel van dit onderzoek is het destructieve karakter, de vensters met de kleurentrappen doorbreken de huidige afwerking en verstoren de beleving van de ruimte. Een tweede nadeel is, dat met het vrijleggen vaak het oppervlak wordt beschadigd, wat de beeldvorming over een onderliggende laag kan verstoren. Tevens moet men in het hoofd houden, dat het mogelijk is dat vorige lagen eerst (deels) weggeschuurd werden, alvorens eroverheen te schilderen. Ten slotte kunnen lagen vergeeld zijn of verkleurd door opvallend licht. Het stratigrafisch onderzoek kan dan worden aangevuld met onderzoek in het laboratorium, gebruik makend van verschillende analytische technieken, zoals microscopisch onderzoek en Scanning Elektron Microscopy-Emerging Dispersive X-ray (SEM-EDX).
3.2.2 Onderzoek in het lab: Microscopische analyse Verfmonsters geven informatie over de werkelijke hoeveelheid lagen, vuil- en vernislagen en de aard en samenstelling van de decoratielagen. De monsters worden genomen met behulp van een scalpel of ander steekmes. Van belang is om een verffragment te nemen, waarin alle lagen aanwezig zijn, ook de drager. Dit is belangrijk voor de oriëntatie van het monster tijdens het microscopisch onderzoek. Een klein fragment van het lagenpakket wordt van een interieurelement gestoken. Vervolgens wordt dit fragment ingebed in een polyester heldere giethars, welke wordt vermengd met een harder, in dit geval 1% methylethylketone (M.E.K.), om het uithardingsproces te versnellen. Na het uitharden wordt het blokje zodanig geslepen, dat een dwarsdoorsnede van de verflagen kan worden bestudeerd onder de microscoop met behulp van opvallend licht en UV straling. Met opvallend licht kan onder de microscoop op de lagen ingezoomd worden.
3.2.2.1 UV straling Met behulp van speciale filters is het mogelijk bij UV straling de fluorescentie op het oppervlak van het monster bekijken. Dit kan extra informatie geven over lagen en pigmenten. Sommige pigmenten kunnen gedetermineerd worden met behulp van UV straling. Ook is het makkelijker de verschillende lagen van elkaar te onder scheiden onder de microscoop. Ultraviolette straling (ook wel ultraviolet licht, black light of UV-licht genoemd) is een elektromagnetische straling die net buiten het deel van het spectrum valt, dat met het menselijk oog nog waarneembaar is. De golflengte van UV-licht is 100 tot 400 nanometer. In verband met de effecten van UV-licht op mens en milieu wordt onderscheid gemaakt tussen UV-A, UV-B en UV-C. UV-A is ultraviolet licht met een golflengte tussen ca. 315 en 400 nm (lange golven). UV-B licht heeft een golflengte tussen ca. 280 en 315 nm (middellange golven); en UV-C licht heeft een golflengte tussen 100 en 280 nm (korte golven).Voor het microscopisch onderzoek wordt gebruik gemaakt van UV-A, omdat deze het minst schadelijk is. Verschillende pigmenten en bindmiddelen fluoresceren op een typerende manier als ze worden bestraald met UV straling. Bijvoorbeeld het pigment Zinkwit laat een sterk fluorecerend puntjes patroon zien. Oliehoudende lagen fluoresceren enigszins groen. Harshoudende vernislagen fluoresceren erg fel.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
27
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden 3.2.2.2 Polarisatiemicroscopie schraapsels Een aantal pigmenten kan worden geïdentificeerd aan de hand van polarisatiemicroscopie. Hiervoor wordt een monster bekeken onder de microscoop met doorvallend licht. Dit is een redelijk eenvoudige techniek die een kleuronderzoeker zelf kan uitvoeren, mits hij over een polarisatiemicroscoop kan beschikken. Voor het identificeren van pigmenten moeten deze geïsoleerd worden en op een microscoopglaasje ingebed in een dispersiemiddel, waarvoor vaak gebruik wordt gemaakt van meltmount. 57 Identificatie is het gemakkelijkst wanneer er sprake is van één pigment. Vervuilingen, bindmiddelen, toeslagstoffen en mengsels van pigmenten maken het identificeren van de pigmenten lastiger.
3.2.2.3 Overige analytische technieken: SEM-EDX Pigmenten en vulmiddelen kunnen ook worden gedetermineerd met behulp van Scanning Electron Microscopy- Energy dispersive X-ray (SEM-EDX). SEM-EDX kan worden gebruikt voor het onderzoek naar de elementaire compositie en de topografie van het oppervlak van materialen. Ook kan een gerichte element-analyse worden uitgevoerd. Monsters vanaf enkele micrometers kunnen worden onderzocht. Het monster wordt bestraald met een sterk gefocusseerde elektronenbundel. Hierdoor worden drie processen in gang gezet: er worden elektronen teruggekaatst, er komen secundaire elektronen vrij en er komt röntgenstraling vrij. Deze processen kunnen worden gemeten en leveren informatie op. De teruggekaatste elektronen leveren informatie op over de chemische samenstelling, de secundaire elektronen geven informatie over de topografie van het oppervlak en de röntgenstralen geven informatie over de elementaire samenstelling. Omdat de monsters worden gescand met elektronen moet het oppervlak geleidend zijn, anders houdt het monster de lading vast en dit resulteert in een wazig beeld. Niet geleidende materialen kunnen worden opgedampt met een geleidend materiaal, zoals koolstof of goud.58
3.3 Bevindingen tijdens het kleuronderzoek 3.3.1 Stratigrafisch onderzoek Uit het stratigrafisch onderzoek kwam naar voren dat er minstens zes verschillende afwerkstadia aanwezig zijn. Over de gehele betimmering van de schouwwand (afb. 22) is als eerste afwerkstadium een roodbruine, glanzende laag gevonden, waaronder een geeloranje dunne laag die moeilijk vrij te leggen was. Deze geeloranje laag is niet overal teruggevonden.
57 58
Meltmount van Cargille Labs is hiervoor gebruikt Stuart (2005)
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
28
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 23: Stratigrafie links boven schouwwand (foto auteur 2009)
Aan de hand van de gemaakte stratigrafieën is het moeilijk te zeggen of er op het snijwerk een differentiatie in deze roodbruine kleur is. De kleur lijkt op het snijwerk donkerder van toon te zijn dan op de vlakke delen. Door de combinatie van de lichtere, geeloranje onderlaag en de donkere, bruine, glanzende, transparante laag erboven, rijst het vermoeden dat het hier gaat om een houtimitatie. Op een plek op de kast waar de bovenste lagen afgesleten zijn, lijkt een houtimitatie in het zicht te zijn.
Afb. 24: plint van de middenstijl rechts van de schouw: mogelijke houtimitatie?(foto auteur 2009) Tabel 3: afwerklagen gevonden tijdens stratigrafisch onderzoek
Laag
1. op pilaster
0 1
0- hout
2
2.op kast deur
0-hout 1- beige laag met oranje korrels 1- donkerbruine 2- donker laag met rode bruine gloed, moeilijk glanzende laag
3. plafond 0- hout
4.op schelpmotiefje 0- hout
1- donkerbruin/ 1- donker bruin rood glimmende rood glanzende laag laag
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
5. spiegellijst 0- hout
1- donkerbruine glanzende laag
29
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
3
4
te scheiden 2- grijs blauwige laag met kwaststreken 3- grijs beige laag
5
3- grijze laag met kwaststreken
2- grijs roodachtig dunne laag moeilijk te scheiden
6 4- beige laag (roller)
8
5- witte laag
9
6- witte laag met gelige waas, niet te scheiden 7- mintgroene laag
10
2- grijs blauwige laag
3- grijze roodachtige lag
3- roodgrijze laag
4- lichte grijsbeige laag 5- beige laag (roller)
4- witte laag, dun 5- beige laag (roller)
6- witte laag
6- grijswitte laag
7-witte laag
7- mintgroene laag
4- beige laag
5- donkerder grijze laag roodachtig met zwarte spikkels
7
2- grijs blauwig
6- beige laag (roller) (donkerder, gelig) 7- witte laag
3- beige laag (roller)
8- witbeige laag 4- witte laag
3.3.2 Microscopisch onderzoek Uit het microscopisch onderzoek bleek, dat het eerste afwerkstadium in feite uit twee stadia bestond. De lagen, die overeenkomen met de opbouw van een houtimitatie, konden goed bestudeerd worden onder UV-A belichting. Op sommige plaatsen waren twee van deze lagencombinaties over elkaar heen aangebracht. Onder UV valt te zien dat de donkere bruine laag in feite bestaat uit meerdere lagen, die verschillend fluoresceren. Dat wil zeggen dat er sprake is van verschillende stoffen, die een andere terugkaatsing geven bij bestraling met UV. Ook is te zien dat in de onderste laag pigmenten zijn toegevoegd. Dit zou kunnen duiden op een glacislaag. Daarbij zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat er over de glacislaag één of twee lagen vernis zijn aangebracht.
Afb. 25 en 26: Mogelijke houtimitatielagen onder opvallend licht en onder UV-A 50x vergroot.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
30
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Monster ref. MW4 (foto’s auteur 2010)
Voor de overige lagen bleek dat er sprake was van zes afwerkstadia. Een afwerkstadium kan uit meerdere lagen bestaan, als er bijvoorbeeld sprake is van voorbewerkingslagen, zoals preparatie- en gronderingslagen. Afwerkstadia kunnen worden onderscheiden door de kleur en door scheidingslagen tussen de stadia. Scheidingslagen zijn dunne vuillaagjes, die aangeven waar een verflaag een tijdlang aan de oppervlakte heeft gezeten en daardoor vuil verzameld heeft. In onderstaande tabel zijn de afwerkstadia schematisch weergegeven. De lagen zijn beschreven en gekoppeld aan een afwerkstadium, waarbij: 1- eerste afwerkstadium, mogelijk houtimitatie 1a- tweede mogelijke houtimitatie 2- grijs blauwige laag 3- leverkleurige laag 4- beige laag met rollerstructuur 5- wit 6- wit/mintgroen Tabel 4: afwerklagen verschillende monsters Frans Hals museum (monsterformulieren in bijlage III)
Afwerkstadium
MW4
MW3
MW 1
MW9
Sierlijst boven schouw links zijkant
Sierlijst boven schouw rechts zijkant 1- gelige laag
Vlakke deel achtergrond schouwpartij 1- witte laag 2- gele laag met grote witte korrels en een enkel rood pigment 3- oranje laag
Wit profiellijst van groene pilaster
1 1
1- witte laag 2- gele laag met witte korrels en rode pigmenten
1
3-oranje laag
1
4-donkerrode bruine laag
1a 1a
5-crèmewitte laag met paar korrels 6- oranje laag
1a
7- bruine laag
6- bruinrode laag
2
9-crèmewitte laag met beige kristallen
7-witbeige laag met transparante beige kristallen (kalk/) enkel rood en zwart pigment
10-witte laag +
2- oranjerode laag met grote zwarte/donkerbruine brokken (transparant?) 3- donkerrode laag 4- roodbruine laag bestaande uit twee lagen eerste met oranjerode spikkels 4- witgelige laag met beige kristallen 5- oranje laag, fel met rode korrels
5- grijze laag met blauwe en rode pigmenten en grijze korrels (kalk?) 6-crème witte
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
2- gele laag meer oranje geel. Fel rode korrels, enkel zwart.
3 oranje laag, donkere brokken.
4- bruine laag (gedeeltelijk aanwezig, weggeschuurd?)
5-gelig witte laag 6- Oranje laag met grote bruine donkerrode korrels 7- Transparant bruine laag 8- grijs transparante laag met loodwit en rode korrels
31
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden scheidingslaag 3
3
11-witte laag + scheidingslaag 12-grijs crème laag met veel donkerbruine korrels
8- witte laag
4
13-witte laag met beige en gele korrels
10- beige laag + scheidingslaag
5
14- witte laag met enkel zwart en rood
11- crème laag met transparante brokken + scheidingslaag 12- witte laag
4
5 6 6
9- witte laag
15- dun grijze laag 13- witte laag
laag + scheidingslaag 7- witte laag enkel zwart pigment 8- grijze laag egaal 9- crème laag met bruine korrels en grote beige korrels 10- wit crème laag + scheidingslaag 11- witte laag
12- wit dikke laag 13- grijs dunne laag 14- mintgroen
9- witte laag dik, enkel oranje en fijn zwart 10-Transparant grijze laag 11-zinkwit met veel bruin weinig zwart (zijn drie lagen)
12- witte laag
13- egaal wit crème laag 14- witte laag 15 Dikke witte laag met langwerpige transparante korrels
3.3.3 Polarisatiemicroscopie schraapsels Twee schraapsels zijn genomen van een klein blokje dat hoorde bij een plint van wand B. Van dit blokje zijn onder de microscoop enkele millimeters van de rode afwerklagen afgeschraapt. Door problemen met het isoleren van de pigmenten blijkt het identificeren hiervan zeer lastig. Bij het schrapen zijn ongewenst deeltjes van aansluitende lagen zijn meegenomen. Geïdentificeerde pigmenten kunnen daarom niet met zekerheid aan een bepaalde laag worden toegeschreven. De kristallen op afbeelding 27 zouden geïdentificeerd kunnen worden als vermiljoen. Er zijn kleine, rode rechthoekige deeltjes te zien, die niet pleochroïsch zijn, en de uitdoving is symmetrisch.59 Omdat de kristallen nog zijn ingebed in bindmiddel is het evenwel niet met zekerheid te zeggen. Verder zijn er op afbeelding 28 rode transparante deeltjes te zien, die isotroop zijn en een low relief hebben. 60 Dit zou kunnen duiden op een rode lak. 61
59
Pleochroïsme is het verschijnsel dat pigmentdeeltjes onder gekruiste polarisatoren een kleurverandering laten zien bij draaiing van de tafel. 60 Isotroop betekent dat de deeltjes niet waar te nemen zijn onder gekruiste polarisatoren. Dit heeft te maken met de vorm van het kristalrooster waaruit de deeltjes zijn opgebouwd. Low relief betekent dat de brekingsindex (n) van het deeltje dicht bij dat van het inbedmiddel ligt. In dit geval is n =1,66 61 MacTaggart (1988)
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
32
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 27: deeltjes in schraapmonster 1, gekruiste polarisatoren, 50x vergroot (foto auteur 2010)
Afb. 28: deeltjes in schraapmonster 2, gekruiste polarisatoren, 20x vergroot (foto auteur 2010)
3.3.4 SEM-EDX Met de SEM-EDX kunnen we de aanwezige scheikundige elementen bepalen, die we vervolgens kunnen interpreteren als aanwezige pigmenten. Aan sommige pigmenten kunnen we een datering toeschrijven omdat zij voor een bepaalde datum niet voorkwamen (terminus ante quem). 62 In het eerste afwerkstadium (1, 1a) werd in de onderste grondlaag wel vermiljoen aangetroffen, maar in de tweede niet. Dit geeft het vermoeden dat het gaat om twee verschillende afwerkstadia. Op afbeelding 25 en grafiek 1 is te zien dat er met een spotmeting vermiljoen (HgS) is aangetroffen. 63 Dit is in hetzelfde afwerkstadium maar op drie andere monsterplaatsen ook teruggevonden. Verder zijn in de verschillende geanalyseerde monsters in de hierop volgende afwerkstadia achtereenvolgens de volgende elementen aangetroffen: eerst voornamelijk lood, daarna zink, zink en barium, zink met ijzer en tenslotte titaan. De mogelijke dateringen aan de hand van deze analyse zijn weergegeven in tabel 4.
. Afb. 29: monsterfoto onder de elektronenmicroscoop monster MW1A. Het kruisje bij 1 geeft aan waar de spotmeting is gedaan. Accelerating Voltage: 20.0 kV Magnification: 1100 (foto L. Meegens ICN 2009)
62 63
De Keijzer en Keune (2001). Zie ook noot 6 voor ‘terminus ante quem’. HgS of kwiksulfide is de scheikundige benaming van het pigment vermiljoen.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
33
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Grafiek 1: resultaat van de spotmeting SEM-EDX (L. Meegens, ICN Amsterdam 2009) Tabel 4: Dateringen afwerkstadia:
Afwerkstadium 1 (hout bruin) 1a (hout bruin) 2 (blauwgrijs) 3 (leverkleur) 4 (beige) 5 (wit)
Elementen 64 Pb, Hg Pb, Fe Pb Zn Zn, Ba Zn
Pigmenten Loodwit, vermiljoen Loodwit, omber Loodwit Zinkwit Litophoon Zinkwit
Datering
Na 1860 Na 1874
De bestudeerde verflagen, aangetroffen in het Frans Hals museum, geven op basis van bestudering van de dwarsdoorsneden onder de onderzoeksmicroscoop en de uitgevoerde SEM-EDX analyse, gecombineerd met de bestudeerde schildershandboeken, de indruk dat het hier zeer waarschijnlijk om een houtimitatie gaat. Met SEM-EDX analyse is in het eerste afwerkstadium loodwit en vermiljoen aangetroffen. 65 De betimmering is aangebracht in 1755 en het is aannemelijk dat de eerste afwerking rond deze tijd is aangebracht. De gevonden pigmenten komen overeen met de datering, hoewel loodwit en vermiljoen natuurlijk ook al vóór 1755 gebruikt werden. Over de oranje grondlaag zijn een donkerdere oranje en een bruine laag aangebracht. In het enige handboek over houtimitaties dat is geschreven met kennis uit de 18de eeuw, dat van Simis, staat: ‘Men vond het gladhoutschilderen uit rond 1740 [...]. Men schilderde zo de meest voorname vertrekken met deze nieuwe gladhoutkleur, meestal donker, met een goede barnsteenlak overstreken’. 66 Het zou dus heel goed kunnen, dat men in dit vertrek omstreeks 1755 deze nieuwe ‘gladhoutkleur’ aanbracht. Op sommige plaatsen zijn twee lagenpakketten, die op een houtimitatie wijzen, over elkaar aangetroffen, waarbij in de onderste laag wel vermiljoen is gebruikt, maar bij de bovenste niet. Hierdoor kunnen we aannemen dat de houtimitatie op een later tijdstip nogmaals is overgedaan. Ook dit valt goed te combineren met wat Simis schrijft: Tegen 1760 was het bij de burgers ook algemeen gebruik en werd door de aanzienlijken meer terzijde geschoven. Zij wilden de nieuwste mode: rozenen ander lichtkleurig hout kwamen snel op.67 Het zou dus zo kunnen zijn, dat de regentessen al snel niet meer tevreden waren met de donkere houtimitatie omdat lichtere houtkleur in de mode kwam.
64
Pb is de scheikundige benaming van lood (plumbum), Hg is de scheikundige benaming van kwik (hydrargyrum), Fe is de scheikundige benaming van ijzer (ferrum), Zn is de scheikundige benaming van zink (Zink), Ba is de scheikundige benaming van barium (barys). 65 Deze pigmenten zijn in de grondlaag aangetroffen. In de sauslaag zijn geen pigmenten gedetermineerd. 66 Simis 1835, Op. Cit. [noot 4] dl II p.24 67 Ibidem p. 27
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
34
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Hoofdstuk 4. Vergelijking van de gevonden -mogelijke- houtimitatielagen in het Frans Hals Museum met referentiemonsters en andere uitgevoerde kleuronderzoeken 4.1 Referentiemonsters reconstructie houtimitaties Met referentiemonsters kan bestudeerd worden hoe een geïmiteerde houtnerf eruit ziet in een dwarsdoorsnede. Voor deze referentiemonsters is gebruik gemaakt van reconstructies, die volgens een 19deeeuwse techniek zijn gemaakt. Het gaat hier met name om de bestudering van de gemanipuleerde sauslaag. Deze is immers het meest typerend voor de houtimitatie. De vraag hierbij is, óf en hoe deze manipulatie terug te zien is in de dwarsdoorsnede en of daarbij de gebruikte techniek te herkennen is. Als dit het geval is, zal de techniek, als er niet een deel van de laag is weggeschuurd, wellicht ook te herkennen zijn in andere monsters uit reeds uitgevoerde kleuronderzoeken. In 4.2 worden een aantal casussen bestudeerd.
4.1.1 Reconstructie houtimitaties De technieken die gebruikt zijn voor de reconstructies zijn gebaseerd op mondelinge overdracht door een ervaringsdeskundige, gecombineerd met kennis, opgedaan uit 19de eeuwse schildershandboeken, waaronder het handboek van Simis. 68 Er is een combinatie gemaakt van oude en nieuwe materialen, en oude en nieuwere technieken. Er is een eikenimitatie en een wortelnoten imitatie gemaakt. Voor de eiken imitatie is de ondergrond geschilderd met een moderne gele lijnolieverf. 69 Met een brede platte kwast is vervolgens over het hele oppervlak een laagje donkerbruine olieverf opgestreken. 70 De verf is zeer vloeibaar gemaakt door verdunning met lijnolie en aromaatvrije terpentine, Shellsol D40 (verhouding 1:2).71 Enkele druppels siccatief zijn toegevoegd om de droging te bespoedigen. Met een grote kwast met lang paardenhaar, de klopkwast, wordt hierop geslagen, zodat er een nerfstructuur ontstaat. Met een rubberen gum, bokkenpootje of bot potlood worden enkele hartstukken en de omliggende nerftekening uitgeveegd. 72 Deze techniek wordt beschreven in het schildershandboek van De Jong (1882), zie hoofdstuk 2. De delen waar geen hartstukken zitten, worden bewerkt met een rubberen kam. Deze kam wordt van boven naar beneden door de verf getrokken. In plaats van een kam kan ook een stuk jute gebruikt worden.73 De hartstukken worden in het midden uitgeveegd met een stukje stof om de overgangen vloeiender te maken. Om de hartstukken realistischer te maken wordt er licht overheen geveegd met een ijzeren kam.
68
Tijdens een vier dagen durende workshop gegeven door mw. drs. B. Crijns in het eerste semester van het tweede master jaar Historische binnenruimten in 2009 zijn er een aantal houtimitaties gereconstrueerd. Mw. Crijns is werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en is specialist op het gebied van hout- en marmerimitaties. 69 Carbozonol lijnolieverf van Verffabriek Bok en zn., Bloemgracht 191 te Amsterdam 70 Verf uit tube (van Gogh) aangelengd met lijnolie 71 Shellsol D40 is een aromaatvrije terpentine gefabriceerd door Shell 72 Bij de Jong (1882) worden de geeredschappen: kammen, een beentje en een stukje laken gebruikt. Het bokkenpootje is de moderne variant van het beentje. Het gaat erom dat het een stomp voorwerp is dat hard is maar ook elastisch. 73 Jute wordt ook genoemd in het schildershandboek van Logelain en Logelain. Jute is vanaf 1822 commercieel geproduceerd.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
35
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 30 en 31: Kloppen en uitvegen eiken imitatie (foto’s J. Gration 2009)
Voor de wortelnoten imitatie is de ondergrond geschilderd met rode lijnolieverf. 74 Deze ondergrond is met een laagje bruine verf, bestaande uit gebrande omber en een beetje zwart, aangelengd met lijnolie en Shellsol D (verhouding 2:1) bestreken. Vervolgens is er met blote voeten op onregelmatige wijze doorheen gelopen. Deze methode is traditioneler dan de eikenimitatie hiervoor beschreven.
Afb. 32: Voetenwerk wortelnotenimitatie (foto B. Crijns 2009)
Afb. 33: Eindresultaat (foto auteur 2010)
4.1.2 Monstername en inbedding Van de eikenimitatie zijn vijf verffragmenten gestoken. Van de wortelnotenimitatie zijn twee fragmenten gestoken. 75 De fragmenten zijn met een scalpel uit het oppervlak gestoken, waarbij de plaats van monstername is gefotografeerd (zie bijlage I). Vervolgens zijn ze op een half blokje reeds uitgeharde polyester giethars gelegd, voorzien van een unieke code. Daarna werd de andere helft
74
zie noot 68 Van de eikenimitatie zijn 3 kleinere en 2 grotere fragmenten gestoken. Aangezien het reconstructies betreft, is de grootte van het monster geen probleem. Voor het onderzoek is het wenselijk om een zo groot mogelijk monster te nemen. Als het om een originele historische afwerking gaat, is dat vaak niet wenselijk en zal het fragment zo klein mogelijk moeten zijn. 75
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
36
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden opgevuld met vloeibare polyester giethars, aangelengd met 1% harder. 76 Na uitharding werden de blokjes geslepen op de slijpschijf. 77
Afb. 34: Locatie monstername (foto auteur 2010)
Afb. 35: Monsters in giethars (foto auteur 2010)
4.1.3 Uiterlijk laagopbouw in dwarsdoorsnede In enkele monsters is de houtnerf op enkele plaatsen goed te herkennen aan plaatselijke ophopingen van de donkere sauslaag. Soms is het echter moeilijk te beoordelen of er een nerf te zien is of niet. Opvallend is dat de verschillende gebruikte technieken wel enigszins te onderscheiden zijn.
Afb. 36: Visuele weergave verffragment en dwarsdoorsnede wortelnotenimitatie (foto’s auteur 2010)
Afbeelding 36 is een visuele weergave van het genomen verffragment van de wortelnotenimitatie. Boven (1) is een deel van de imitatie te zien. Rechts is de plek van monstername uitvergroot (2), het blokje met het fragment is daarnaast te zien (3) en daaronder is een foto van de dwarsdoorsnede onder de microscoop te zien (4). De voetafdruk heeft gezorgd voor plaatselijke ophopingen van verf in de sauslaag, en plaatselijke afwezigheid vansauslaag. Dit heeft een relief achtergelaten, welke is af te 76
77
Gebruikt zijn polyester giethars van Winsor en methylethylketone (M.E.K.) van Winsor als harder. Geslepen wordt met schuurpapier met de achtereenvolgende korrelgroottes: 320-500-800-1200-2400-4000.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
37
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden lezen in de dwarsdoorsnede in de bruine laag. Pigmenten zijn met opvallend licht in deze laag niet te zien. Dit is te verklaren door het feit dat er gebruik is gemaakt van mechanisch vervaardigde verf uit een tube, in plaats van met de hand gewreven pigmenten. Hierdoor zijn de pigmenten zeer fijn en gelijkmatig gewreven.
Afb. 37: Visuele weergave verffragment en dwarsdoorsnede eikenimitatie (foto’s auteur 2010)
Dit is een procesmatige weergave van de eikenimitatie. Rechts is te zien waar het monster is genomen. In het midden is de plek van monstername uitvergroot. Links is de dwarsdoorsnede onder de microscoop te zien met opvallend licht en een vergroting van 10x. De klop-techniek die hier voor de eiken imitatie is toegepast is terug te zien in de dwarsdoorsnede aan een golvende bruine dunne laag. Het kloppen met de klopkwast heeft de dunne sauslaag op een min of meer egale manier verdeeld in kleine bergjes en dalen. Door de verf weg te slaan met de kwast blijft er een lege plek daar waar de kwastharen de verf raken, maar daartussen hoopt de verf zich op. Deze werking is subtiel, en heeft juist daarom een groot effect. De subtiliteit van de techniek is terug te zien in de dwarsdoorsnede.
4.2 Casussen
4.2.1 Regentessenkamer, Frans Hals museum Aangrenzend aan de regentenkamer in het Frans Hals museum bevind zich de regentessenkamer. Kleuronderzoek in deze ruimte werd uitgevoerd door J. Gration en D. van Kempen, tegelijkertijd met
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
38
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden het onderzoek in de regentenkamer. Zoals ook voor de regentenkamer het geval is, bestaat er een vermoeden dat er in het eerste afwerkstadium van rond 1755 sprake was van een houtimitatie in de regentessenkamer. Deze leek tijdens het stratigrafisch onderzoek wat roder van toon dan die in de regentenkamer. De genomen monsters bevestigden dat. In het SEM-EDX onderzoek werd ook kwiksulfide (HgS) gedetecteerd, wat duidt op het gebruik van vermiljoen. Een van de dwarsdoorsneden geeft een verrassend beeld van wat heel goed een houtimitatie techniek zou kunnen zijn.
Afb. 38: Monster FHM013 Dark Field, 20x vergroot (foto auteur 2010)
In het eerste monster zien we de grondering in het hout, er is geen sprake van een dikke gronderingslaag. Hierop volgt ook een dunne gepigmenteerde grondlaag, waarin rode en witte pigmenten te zien zijn. De bruine laag die hierop volgt is zo donker, dat pigmenten niet te onderscheiden zijn. Meest opvallend is de vorm van de laag. In een schematische weergave is nog duidelijker de opbouw en vorm te zien.
Afb. 39: Schematische weergave monster FHM013 (tekening auteur 2010)
De pijltjes geven aan waar de vorm van een geïmiteerde houtnerf te zien is. Opmerkelijk is hierbij dat niet de bruine laag maar juist de laag eronder de nerfaanduiding lijkt te maken. Er zou hier gewerkt kunnen zijn in een zachte nog niet gedroogde grondlaag, waardoor de houtkam groeven heeft getrokken in de grondlaag en de sauslaag er in is gezakt. De oranje tussenlaag is in feite geen echte laag, maar een interferentie tussen de sauslaag en de grondering. Dit fenomeen is ook terug te zien in enkele van de referentiemonsters, bijvoorbeeld monster ML6 (Afb. 36).
Afb. 40: monster ML6 Bright Field 10x vergroot (foto auteur 2010)
De golvende vorm van de bruine laag is ook in andere monsters uit het Frans Hals museum, de regentenkamer, terug te vinden. Onder UV straling is deze laag het beste te zien, omdat de bruine gepigmenteerde laag dan beter te onderscheiden is van de vernislaag of lagen die er meestal bovenop liggen. Deze hebben in opvallend licht dezelfde visuele eigenscahppen maar onder UV straling niet.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
39
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 41: monster MW9 UV 20x (foto auteur 2010)
Afb. 42 Monster MW3 UV 20x (foto auteur 2010)
Afb. 43 Monster MW1 UV 20x (foto auteur 2010)
4.2.2 Academiegebouw, Rapenburg 67, Leiden Danielle van Kempen voerde namens de SRAL in 2007 kleuronderzoek uit in het Academiegebouw aan het Rapenburg 65-67 te Leiden. Hier werd in de achterkamer op nr. 67 (rectorenkamer) een duidelijke eikenhoutimitatie aangetroffen. In de voorkamer (curatorenkamer) en in de aangrenzende ruimte aan de voorzijde werd tijdens het stratigrafisch onderzoek een roodachtige afwerking aangetroffen, waarvan men vermoedde dat het een mahoniehouten imitatie afwerking uit 1762 betreft. Op basis van het stratigrafisch onderzoek en microscopisch onderzoek is de afwerking tijdens de restauratie gereconstrueerd.78
Afb. 44: Stratigrafie Deur wand A curatorenkamer (foto SRAL 2007)
4.2.2.1 Uiterlijk laagopbouw in dwarsdoorsnede
78
mw. Fock, presentatie Studiedag Historische Binnenruimten 19-03-2010
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
40
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 45: Monster RBAL71 Bright Field 20x vergroot (foto SRAL 2007)
Afb. 46: Monster RBAL71 UV straling 20x vergroot (foto auteur 2010)
Op afb. 45 is een zeer dikke gronderingslaag te zien (1), met daarop een witgele laag (2), daarop een dunne roodbruine laag met pigmenten (3), daarop weer een dunne witgele laag (4), daarop een roodbruine laag van onregelmatige dikte waarin pigmenten te onderscheiden zijn (5). Hierop zit een laag die groenig fluoresceert (6) en er volgen verscheidene witte lagen (7). De opbouw van de lagen komt overeen met die van de regentenkamers in het Frans Hals museum. We zien de gekleurde grondlaag (2 en 4), met daarop de roodbruine laag van onregelmatige dikte (3 en 5) en daarop een vernislaag (6). Deze lagen vormen samen de houtimitatie.
4.2.3 Herengracht 468 Amsterdam Tijdens het kleuronderzoek in het pand van Cocon vastgoedmanagement aan de Herengracht 468 werd er in de vensterneggen achter de luiken een donkere houtimitatie aangetroffen. Deze was in het zicht gekomen door mechanische en klimatologische beschadigingen van de bovenlagen. Er is reden om aan te nemen dat deze afwerkingslaag stamt uit 174679. In dat jaar werd het pand ingrijpend verbouwd en werd de huidige betimmering aangebracht. In het kader van deze scriptie is hier een aantal verffragmenten genomen. Een van de hier besproken fragmenten werd genomen in de vensterneg met de houtimitatie, en het andere fragment op de binnenkant van het luik. Tevens werden er fragmenten gestoken van de afwerkingslagen op het plafond, waarvan vermoed werd dat er ook een houtimitatie op aanwezig was.
79
Grevenstein-Kruse et al. (2010)
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
41
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Afb. 47: monster HG1 locatie monstername Afb. 48: monster HG2 locatie monstername (foto auteur 2010) (foto auteur 2010)
4.2.3.1 Uiterlijk laagopbouw in dwarsdoorsnede
Afb. 49: monster HG1 Dark Field 10x vergroot (foto auteur 2010)
Afb. 50: monster HG1 UV 50x vergroot (foto auteur 2010)
In dit eerste monster (afb. 49 en 50) is een laagopbouw te zien die bestaat uit 4 lagen: op de drager (het hout) zien we een witte voorbewerkingslaag (1), waarop een licht oranje laag volgt waarin rode, zwarte en witte pigmenten te zien zijn (2). Hierop is een zeer dunne donkerbruine laag gestreken (3) die is afgedekt met een laag vernis (4). Het is niet met zekerheid te zeggen of er in de bruine laag pigmenten zitten, omdat de laag zo dun is.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
42
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Afb. 51: monster HG2 Dark Field 10x vergroot (foto auteur 2010)
Afb. 52: monster HG2 UV 10x vergroot (foto auteur 2010)
Ook in dit tweede monster (afb 51 en 52) is een laagopbouw te zien van een witte gronderingslaag (1), een gepigmenteerde witte laag (2), een dunne donker bruine transparante laag met pigmenten (3) en een licht bruine transparante laag die groen fluoresceert in UV licht (4). De bruine laag met pigmenten heeft een hoekig getande vorm.
Afb. 53: monster HG058 Dark Field 20x vergroot (foto auteur 2010)
Het derde monster (afb. 53 en 54) van het plafond geeft misschien nog het duidelijkst een beeld van de laagopbouw. Hier is de laagopbouw als volgt: een witte grondlaag (1), kan ook het stuc zijn. Daarop volgt een donker gele laag met witte, rode en zwarte pigmenten (2). Hierop zit een dun bruin laagje, dat bij bestudering onder UV licht blijkt te bestaan uit drie lagen. Het eerste is een dun laagje met zwarte en bruine pigmenten (3). Daarop volgen twee transparante lagen, waarvan de eerste groen en de tweede lichtgroen fluoresceert (4). Tussen deze twee transparante (vernis) lagen is een vuillaagje te zien. Het bruine laagje met de pigmenten zou bij monsteranalyse aangezien kunnen worden voor een vuillaagje. Waarschijnlijk is het echter de sauslaag waarmee de nerftekening is aangebracht. Ook hier is er sprake van een golvende vorm en een onregelmatige dikte.
Afb. 54: monster HG058 UV 50x vergroot (foto auteur 2010)
Bij alle drie deze monsters zien we weer de opbouw van de houtimitatie. Er is een gekleurde gondlaag (2), gevolgd door een dunne bruine laag met pigmenten (3). Hierop zit dan een of meerdere vernislagen (4).
4.2.4 Huize van Brienen, Herengracht 284, Amsterdam
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
43
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden In de grote zaal van Huize van Brienen is al het eikenhout mahoniekleurig afgewerkt. 80 De zaal is in 1728-1732 ingericht en in 1781 opnieuw geschilderd. Als eerste afwerkstadium is een donkerbruine, transparante afwerking met een witte ondergrond gevonden. Als tweede afwerkstadium is ook een bruine transparante afwerking gevonden, maar met een roze ondergrond. In 1995 is er een monsteranalyse uitgevoerd door M. de Keijzer van het toenmalig Centraal Laboratorium. 81 De afwerking is gereconstrueerd tijdens de restauratie in 1997 door B. Jonker.82
Afb. 55: Betimmering Huize van Brienen Amsterdam (foto auteur 2010)
Afb. 56: Detail reconstructie mahonie houtimitatie (foto auteur 2010)
4.2.4.1 Beschrijving laagopbouw in dwarsdoorsnede In totaal zijn er drie verffragmenten genomen in de grote zaal. Een eerste fragment is genomen aan de binnenkant van een wandkast, een tweede aan de bovenkant van de deuromlijsting en een derde van een lambriseringspaneeltje dat tijdens de restauratie achter de later toegevoegde lambrisering tevoorschijn kwam. 83 In het verslag wordt geconcludeerd dat het hier houtimitaties betreft. Er wordt echter niet omschreven waarom. In het monster dat is genomen van het lambriseringspaneeltje, dat waarschijnlijk uit 1728 dateert, zou laag 4 tot en met 9 duiden op een eerste houtimitatie, en laag 10-13 op een tweede, die lichter is uitgevoerd. 84 De vorm van de laag is op de foto bij het verslag niet goed te beoordelen. Globaal komt deze overeen met monster MW4, zie bijlage II. De opbouw is als volgt: direct op het hout is er een dekkende laag (wit, roze), waarover een bruin transparante laag volgt met pigment of kleurstof. Hierover volgen een of twee bruin transparante lagen die groen fluoresceren (vernislagen). Tabel 5: Laagomschrijving monster 1775/9 genomen op 7 nov. 1995. Lambrisering paneel zuidwand. Gegevens overgenomen uit: verslag kleuronderzoek Huize van Brienen, uitgevoerd door M. de Keijzer en K. Groen, Centraal Laboratorium Amsterdam
Laagnummer 17-14 14 13 12 11
Dikte (μm)
27 9 20
Laagomschrijving witte en roze lagen vuillaag Bruine transparante laag fel groen fluorescerend Bruine transparante laag met daarin Drakenbloed (FTIR) Licht rose met loodwit en weinig rood pigment olie als bindmiddel
80
Fock et al 2001 p.277 Tegenwoordig werkzaam bij ICN te Amsterdam 82 Bert Jonker is werkzaam als zelfstandig restaurator. 83 College B. Jonker (04- 2-1010) 84 Afbeelding is aanwezig in de bibliotheek van het ICN, bij verslag De Keijzer en Groen (1995) 81
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
44
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1
22 7 3 7 4 5 45 5 45
Idem Vernislaag Weinig vuil Bruine transparante laag groene fluorescentie Bruin transparant donker groene fluorescentie Bruin transparant, fijn roodbruin pigment Witte laag met loodwit olie als bindmiddel Licht bruin transparant proteïne bruin groen fluorescerend Licht bruine krijt lijm groene fluorescentie hout
4.3 Conclusie casussen De opbouw van de lagen in de bekeken monsters volgt telkens een bepaald schema. Er is een grondlaag, meestal wit. Hierop volgt een gekleurde laag, die geel, oranje of roze is. Daarop volgen dan een of meerdere bruine lagen, waarvan in de eerste laag pigmenten te onderscheiden zijn. Er lijkt dus wel degelijk sprake van een typerende laagopbouw. Als er een rode of bruine gepigmenteerde laag over een rode, roze of oranje gekleurde laag is aangebracht, kan er sprake zijn van een houtimitatie. Daarbij is de vorm van de bruine gepigmenteerde laag ook een belangrijke aanwijzing. De morfologie van deze laag kan iets zeggen over de gebruikte techniek. Als deze bruine laag een onregelmatige vorm heeft, kan er geconcludeerd worden dat deze op de een of andere manier is gemanipuleerd. Een onregelmatig golvend patroon duidt waarschijnlijk op een nerf- of draadtekening. Welke manipulatietechniek precies is toegepast, is aan de hand van de genomen monsters echter niet met zekerheid te zeggen.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
45
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Conclusie In deze scriptie is het ontstaan van de houtimitatie techniek en de ontwikkeling hiervan onderzocht aan de hand van schildershandboeken uit 17de en 18de eeuw. Hieruit komt naar voren dat er in de 17de en 18de eeuw niet expliciet geschreven is over houtimitaties. Op basis van de gegevens uit Simis, het kleuronderzoek in het Frans Hals museum en enige casussen, is het wel aannemelijk te maken, dat houtimitaties zoals wij ze nu kennen zijn ontstaan in de 18de eeuw, maar dat de techniek verder is ontwikkeld in de 19de eeuw. Het kijken naar de natuur en het realistisch maken van de imitatie werd in de 19de eeuw steeds belangrijker. In de 19de eeuw zijn er een aantal handboeken voor de houtimitatie schilder verschenen. We weten daardoor veel over de technieken en de opbouw die toen in gebruik waren. Omdat elke schilder echter zijn eigen technieken toepaste, blijft het lastig om de laagopbouw en techniek in het algemeen te omschrijven. Er was niet maar één specifieke houtimitatie techniek. Hierdoor is het lastig een verschil tussen 18de eeuwse en 19de eeuwse houtimitatie aan te wijzen. Er is aan de hand van deze handboeken wel duidelijk een ontwikkeling aan te wijzen in het gebruik van gespecialiseerde gereedschappen en ook in het gebruik van glacis op waterbasis. Simis noemt alleen de veer als specifiek gereedschap voor de houtimitatie, maar in de 19de eeuwse handboeken zien we een groter assortiment aan gereedschappen, zoals kammen en de klopkwast. Ook de glacis, die bij Simis alleen op oliebasis bij de eikenhoutimitatie werd gebruikt, wordt in de 19de eeuw veel vaker en veelzijdiger toegepast. De voor deze scriptie geraadpleegde verffragmenten en rapportages van overige kleuronderzoeken geven helaas geen duidelijk en compleet beeld. Om de ontwikkeling van de houtimitatie beter in beeld te krijgen, zou veel meer praktijkwerk nodig zijn, of een groter bestand aan rapportages van kleuronderzoeken en verfmonsters beschikbaar moeten zijn. In het beperkte kader van deze opdracht was dit helaas niet mogelijk. Wat betreft het herkennen van de techniek van de houtimitatie in microscopisch onderzoek, is gebleken dat deze in beperkte mate te herkennen is in een dwarsdoorsnede. Het is belangrijk, niet alleen naar de opbouw van de lagen te kijken, maar ook naar de morfologie. In een van de bestudeerde monsters is onder de microscoop een bijzondere morfologie aangetroffen. Dit zou een indruk kunnen zijn van de veer, waarmee in de houtsaus is gewerkt. Hierop zouden kleuronderzoekers meer alert kunnen zijn bij het uitvoeren van een microscopische analyse. SEM-EDX kan de onderzoeker wel helpen om bepaalde pigmenten te determineren, maar is niet noodzakelijk een aanvulling op het microscopisch onderzoek. Het aantreffen van specifieke pigmenten kan wel een handvat zijn voor de datering van bepaalde verflagen, maar hieruit kan niet geconcludeerd worden dat er sprake is van een houtimitatie. Om het verder aannemelijk te kunnen maken dat er sprake is van een houtimitatie, moet naast het gebruik van stratigrafsch onderzoek, vrijlegvensters en microscopisch onderzoek, het verfmonster in zijn context bekeken worden. Het combineren van materiaaltechnisch onderzoek met archiefonderzoek, onderzoek naar de bouw- en bewonersgeschiedenis en stijlonderzoek, kan helpen om de verflagen te dateren, maar kan tevens waardevolle informatie opleveren voor toekomstige kleuronderzoeken in andere panden. Het openbaar maken van onderzoeksverslagen door kleuronderzoekers zou een stap voorwaarts zijn in de ontwikkeling van kennis over deze specifieke afwerking. Het ontbreken van referenties is immers een van de oorzaken van de moeilijkheden betreffende herkenning en datering van de houtimitatie. Om zeker te kunnen weten dat er sprake was van een houtimitatie en een idee te krijgen van hoe deze er uitzag, zou er een techniek moeten bestaan waarmee het mogelijk zou zijn de verflagen onder het oppervlak te scannen. Daarmee zou het patroon van de imitatie bijvoorbeeld virtueel vrijgelegd kunnen worden. Dit blijft wellicht een interessante mogelijkheid voor toekomstig onderzoek.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
46
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Dank Ik wil graag Matthijs de Keijzer en Luc Meegens van het ICN bedanken voor de uitvoering van de SEM-EDX analyse, en het begeleiden van mijn eerste stappen in het microscopisch onderzoek. Tineke Oostendorp voor haar uitgebreide uitleg over pigmenten en het omgaan met de onderzoeksmicroscoop. Danielle van Kempen en Jan de Vries voor de begeleiding bij het onderzoek, de feedback op mijn onderzoeksvoorstel en ruwe scriptieversies. Bernice Crijns voor de workshop hout- en marmer imiteren, die erg inspirerend was. Nico van der Woude, Ruth Jongsma, Judith Bohan, Herman den Otter en Reinier Klussener voor het meedenken over mijn scriptieonderwerp. Verder natuurlijk alle vrienden en familie die deze Master voor mij mogelijk hebben gemaakt, in het bijzonder natuurlijk Evert-Jan van Doorn, voor nimmer aflatend vertrouwen en bereidheid om mijn teksten na te lezen.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
47
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Summary Recognizing Dutch Graining Techniques in Architectural Paint Research Drs. M.N. van Schrojenstein Lantman, MA student Conservation and Restoration of Historical Interiors at the University of Amsterdam
In architectural paint research, layers of paint underlying the painted finish are usually investigated by scraping away layers one by one, using a surgical knife. From this process, a paint layer stratigraphy emerges, exposing former finishes of the architectural elements. If one of the former finishes is suspected to be grained, bigger windows are made to study the drawing of the grain. This is not always possible, as sometimes the layer is too brittle or too sticky. Under such circumstances, how can a grained finish be identified as different from a monochrome finish? This concern is addressed in this paper. This subject is discussed within the the geographical context of the northern Netherlands and the temporal context of the period 1750-1800. As we will see in this paper, tools and techniques used for graining differed from the ones used in the 19th century, and these differences could be helpful in identifying grained finishes in the present day as being painted in either of these periods. The main question of this paper is how to identify a grained finish as different from a monochrome finish, if the grain cannot be identified at first sight. This question can be answered divided into a number of subquestions: a) What is the history of the application of wood grain in Dutch interiors in the period 1750-1800? b) What is written in manuals for interior decoration painters from that period? c) What is the layer build-up in the wood graining layers in the samples from the Frans Hals museum? d) What is the layer build-up in samples from other Dutch interiors? e) Is it possible to identify a layer build-up that is typical for either of these periods? To determine whether or not a specific finish is grained or monochrome, paint samples can be studied. The study of paint samples cannot be separated from the study of the interior from which the sample is taken. Style, fashion, the social status of the inhabitants, the political situation, available materials and techniques are all factors to be considered. Thus, this paper is composed of four chapters. The first two chapters provide a theoretical introduction to the topic, which is applied in the third and fourth chapters. in the first chapter the social, art- and architectural history of the period 1750-1800 in the Netherlands is described. In the second chapter, contemporary knowledge of the techniques used in wood graining in 18th and 19th century is discussed. The 19th century is included because there are very few written sources available from the 18th century. In the third chapter, a possible wood grained finish, found in the Frans Hals Museum in architectural paint research conducted by the author and fellow students in 2009, is discussed. Special focus is laid on the study cross sections under the microscope. SEM-EDX and polarized light microscopy were used, in order to determine the pigments persent in the layers. The morphology of the graining layers was given special attention. In the fourth chapter, samples from reconstructed wood graining are studied, as well as several examples from other architectural paint researches. In the Netherlands, wood graining was developed in the 18th century, but the techniques were elaborated in the nineteenth century. There were several techniques that existed simultaneously and it is therefore difficult to make a clear distinction between (late)18th and 19th century graining. From the study of the paint samples it became clear, that a general typical layer build-up could be observed in cross section. The distinction between a grained finish and a monochrome finish could be observed by studying the morphology of one of the specific layers. Thus, an examination of morphology can be of use in distinguishing monochromic paint layers from wood grained layers. It was not yet possible to attribute a specific morphology to a specific technique, but as knowledge of 18th and 19th century techniques for wood graining develops and ways to examine paint layer morphology become more precise, looking at morphological characteristics of paint layers could become a valuable addition to current age identification techniques for paint layers.
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
48
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Bronnenlijst (chronologisch) Veen, Jacoba van. De wetenschap ende manieren om alderhande Couleuren van Saij...etc, s.l., 1600. J. Stalker and G. Parker. A treatise on Japanning and Varnishing. Oxford, 1688 Sylva, Jo de. Konst boeck ofte schat der wetenschap. Andries Moreel, Cortryck, 1735 Tiquet, François. Korte onderrigt en leer, van zeer fraaye geheimen, 1741 Dossie, Robert. Handmaid to the arts. Londen, 1758 Anoniem. Nieuwen verlichter der konst-schilders, vernissers, vergulders en marmelaers, en alle andere liefhebbers dezer lofbaere konsten. Gent: Philippe Gimblet en Gebroeders, 1777 Anoniem. Ordonnantie en instructie over den gezworen meeter eiken, greynen, dennen of ander hout, yzer, steenen, marmer ent. Dordrecht: Van Braam, Pieter 1777 Cocq, Hendrick. De konst van bereyding, behandeling, bewerking en beschildering der beste soorten van lakken en vernissen, tot haere volkomenheyd gebragt door eene dertig-jaerige oeffening der zelve. Leyden 1790 Simis, Lambertus. Grondig onderwys in de schilder- en verw-kunst. bevattende eene duidelijke onderrichting in den aart, den oorsprong, sterkte en zwakte der verwen, olyeteiten, enz,; het bereiden en behoorelyk, of kwalyk gebruik derzelven: ook over het behandelen der werken, Huizen en Rytuigen, Gladhout en Marmer- schilderen; vergulden, verzilveren en metalen: als mede over het verlakken en witwerken: het maken en gebruiken van Lakken en vernisser; het verven van wollen, sajetten, zyden, enz. Over de crayonpennen en waterverwen, schilderenm van papier, en het glassnyden: doormengd met veele andere soortgelijke wetenschappen en kunstgeheimen: Alles niet alleenlyk onontbeerelyk voor den Leerling; maar ook hoogstnuttig voor den meer ervaren Schilder. Na een zes-en-dertig jarige ondervinding zamengebragt door Lambertus Simis, meester Schilder te Amsterdam, H. Gartman: Amsterdam, 1801 (1829 (dl.I), 1835 (dl.II)). Vuurst, W. van der. Natuurlijke en oordeelkundige beschrijving der verfwaren, met onderscheidene bijvoegsels en aanmerkingen verrijkt. Amsterdam, 1819 Handleiding tot de methode hout-en marmerschilderen, zooals die theoretisch en practisch wordt geleerd en toegepast op de schilderschool van Gebr. A.R. & P. van den Burg te Rotterdam. Bazendijk, 1876 De Jong, H. Handboek voor den schilder bevattende de beste en nieuwste manieren tot het nabootsen van alle soorten van hout en marmer in olie- en waterverf. s.l., 1882 Van der Burg, P. Handboek voor den schilder : Hout- en marmer-nabootsing. Rotterdam, 1890 Logelain, Pieter en Logelain, Alfons. Beschrijvende verhandeling der wijze van schilderen van variëteiten voor gesteld in het platenalbum van hout- en marmernabootsingen waaraan ze toegevoegd is. Brussel, s.d. (>1826)
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
49
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Literatuur Baarssen, Reinier, et al (red.) Rococo in Nederland, Zwolle: Waanders, 2001 Crijns, Bernice. ‘Net echt, het imiteren van kostbare materialen. I Marmer.’ kM, nr .34 (2000): pp 2831 (a) Crijns, Bernice. ‘De restauratie van geschilderde marmerimitaties in het interieur.’ Ongepubliceerde afstudeerscriptie, SRAL Maastricht, 2004 Fock, C. Willemijn, et.al. Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900. Zwolle: Waanders, 2001 Gration, Jonathan. ‘Het regentessen comptoir. Kleuronderzoek in het Frans Hals museum.’ Ongepubliceerd rapport. UvA Amsterdam 2010 Grevenstein-Kruse, Anne van, et al. ‘Herengracht 468. Rapport quick scan kleuronderzoek Bel-etage.’ Ongepubliceerd rapport. Amsterdam 2010 Haan, Johan de. Hier ziet men uit paleizen. Assen: van Gorcum, 2005 Horst, Han van der. Nederland. De vaderlandse geschiedenis van de prehistorie tot nu. Amsterdam: Prometheus, 2000 Huys Jansen, P. en Basart, D. (red.) Wonen in Arcadië, het interieur van Nederlandse kastelen en buitenplaatsen. Zwolle: Waanders, 1998 Jongsma, Ruth. ‘Kleurverkenning rococoschouw BK-1958-81 Rijksmuseum.’ Ongepubliceerd onderzoeksrapport, Ruth Jongsma bureau voor kleuronderzoek en restauratie Amsterdam, 2005 Karstkarel, Peter. Het stadhuis van Dokkum. Leeuwarden: Stichting monument van de maand, 1989 Keijzer, Matthijs de, en Groen, Karin. ‘Verslag kleuronderzoek Huize van Brienen’ Ongepubliceerd document, 1995 Keijzer, Matthijs de, en Keune, Pieter. Pigmenten en bindmiddelen. Amsterdam: Nationaal Restauratiecentrum, 2001 MacTaggart, A en MacTaggart, P. ‘A pigment microscopist’s notebook.’ Ongepubliceerd document, 1988 Pluym, W. van der. Het Nederlandse binnenhuis en zijn meubels 1650-1750. Leiden: Heemschut, 1946 Pluym, W. van der. Het Nederlandse binnenhuis en zijn meubels 1750-1800. Leiden: Heemschut, 1946 Polman, Mariette. Het Frans Halsmuseum: van oudemannenhuis tot kunsttempel: bouwgeschiedenis en rondwandeling. Haarlem: De Vrieseborch, 1990 Rosenberg, John D. The genius of Ruskin. Selections from his writings. Charlottesville: Virginia UP, 1998 Schrojenstein Lantman, Merel van. ‘Verslag kleuronderzoek regentenkamer, Frans Hals Museum Haarlem.’ Praktijkverslag opleiding Conservering en Restauratie, Historische Binnenruimten, UvA
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
50
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Amsterdam 2010 Sluyterman, K. Huisraad en binnenhuis in Nederland in vroegere eeuwen. Den Haag: Nijhoff, 1918 Stuart, Barbara. Analytical techniques in materials conservation. Chichester: Wiley, 2008 Wall, William Edmund. Graining: ancient and modern. Published by the author, 1905
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
51
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Aanbevolen literatuur Berghuis jr., Jan. Grondig Onderwys in de schilder en verw-kunst / bew. naar het gelijknamige leerboek uit het begin van de 19de eeuw van Lambertus Simis, meester-schilder te Amsterdam en aangevuld door H. Janse ; De Quintessentiele Academie : hout- en marmerimitaties : een verhandeling over hedendaags sierschilderwerk en hout- en marmerimitaties, Zeist: RDMZ Sdu, 1992 Bristow, Ian C. Architectural colour in british interiors 1615-1840. London: Yale UP, 1996 (a) Bristow, Ian C. Interior house painting colours and technology 1615-1840. London: Yale UP, 1996 (b) Bristow, Ian C. ‘House Painting in Britain; sources for American paints, 1615 to 1830’. In: Roger W. Moss, red. Paint in America; The colors of Historic Buildings. Washington, 1994 Bristow, Ian C. ‘The imitation of natural materials in architectural interiors.’ In: Dorge, Valerie and Howlett, red. Painted wood: history and conservation. Los Angeles: Getty, 1998 Crijns, Bernice. ‘Inzicht door imitaties in zicht. Het imiteren van kostbare materialen. II Hout.’ kM, nr. 35 (2000): pp. 44-46 (b) Crijns, Bernice. ‘Oogbedriegend. Het imiteren van kostbare materialen. III. Steen.’ kM nr. 35 (2000): pp. 44-46 (c) Crijns, Bernice. ‘Veelkleurige schildpadimitaties. Het imiteren van kostbare materialen. IV Schildpad.’ kM nr. 37 (2000): pp. 32-34 (d) De Lairesse, Gerard. Het Groot Schilderboeck. Amsterdam, 1712 Eikelenberg, Simon. Aantekeningen over schilderkunst. Alkmaar, 1700 Fock, C. Willemijn. ‘Een kamer van Jacob de Wit thuisgebracht.’ In: Filedt-Kok, Jan-Piet et al (red.) Nederlandse kunstnijverheid en interieurkunst, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1980 dl 31. Haarlem: Fibula 1981 Geldhof, Elsbeth. “‘Aller et Retour des artistes’: de verfrekeningen van de kastelen Amstenrade en Neubourg” In: Bourgeois, Tanya., red. Monumentenzorg?; Vergeet de Historische Binnenruimte niet! Maastricht, 2001 Horie, C. V. Materials for Conservation, Organic consolidants, adhesives and coatings. Oxford: Butterworth-Heinemann, 1987 Hughes, Helen. ‘The potential of architectural paint research in building analysis and conservation.’ In: Bregnhøi, Line et al., red. Paint Research in Building Conservation. London: Archetype, 2006 Immink, Inske. ‘Rode transparante mahoniekleurige afwerklagen op eiken meubels uit de periode 1770-1870’, Ongepubliceerde afstudeerscriptie meubelrestauratie, ICN Amsterdam, 2001 Jurres, Kamiel. ‘Mahonie-imitaties op eiken. Verslag van een speurtocht naar historische mahonieimitaties uitmondend in aanbevelingen en het restauratieverslag van een proefobject.’ Ongepubliceerde afstudeerscriptie Meubelrestauratie, ICN Amsterdam, 2001
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
52
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Keijzer, Matthijs de. ‘Historische interieurs: zonder kleuronderzoek sta je er buiten’. CR: interdisciplinair vakblad voor conservering en restauratie. Jrg 2. nr 4 (2001): pp 16-24 Kempen, Daniëlle van. ‘De restauratie van de voormalige eetzaal van Maria Louise van HessenKassel’, Ongepubliceerde afstudeerscriptie Historische Binnenruimten, SRAL Maastricht, 2003 Oostendorp, Tineke en Jongsma, Ruth. ‘Grondering of afwerklaag?: een onderzoek naar 'paille'.’ Ongepubliceerd verslag, Maastricht: SRAL 1995 Piena, Hans. ‘Mahoniegehoute witwerken: imitaties van materiaal, constructie en functie.’ CR: interdisciplinair vakblad voor conservering en restauratie. Jrg. 4, nr. 2 (2003): pp. 48-69 Smith, John. The art of painting. 1676 Reynolds, Hezekiah. Directions for house and ship painting. New Haven, 1812 Whittock, Nathaniel. The decorative painters’and glaziers’ guide, s.l., 1827 Vanherman, T.H. Every man his own house-painter and colourman. s.l., 1829 Swigchem, C.A. van,. ‘Abraham van der Hart (1747-1829). Architect. Stadsbouwmeester van Amsterdam.’ Proefschrift Universiteit Utrecht. Amsterdam: Scheltema, 1965 Swigchem, C.A. van,. ‘Het huis Hodson te Haarlem, verband tussen vormgeving en functie bij een voornaam woonhuis uit het eind van de 18deeeuw.’ In: Filedt-Kok, Jan-Piet et al., red. Nederlandse kunstnijverheid en interieurkunst, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1980 dl 31. Haarlem: Fibula, 1981
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
53
Bijlage I Foto’s referentiemonsters Foto dwarsdoorsnede
ML1
ML2
Foto monsterlocatie
Foto ingebed monster
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
ML3 -1 idem
ML3-2
ML4
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
55
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
ML5
ML6
ML7
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
56
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Bijlage II Foto’s dwarsdoorsneden houtimitaties Monsterreferentie Frans Hals museum Haarlem MW4
Wanneer Waar in Hoe ziet het eruit interieur 1754 Schouwwand regentenkamer
Frans Hals museum Haarlem MW1A
1754
Deur regentenkamer
Frans Hals museum Haarlem FHM013
1755
Schouwwand regentenkamer
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
57
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Frans Hals museum Haarlem FHM012
1755
Schouwwand regentenkamer
Frans Hals museum Haarlem FHM004
1755
Onderzijde horizontale middenprofiel rechter kastdeur
Academiegebouw 1764 Leiden Rapenburg (toenmalig particulier woonhuis) RBAL71
Deur wand A curatorenkamer
Cocon 1746 vastgoedmanagement Herengracht 468 (toenmalig particulier woonhuis) HG1
Vensterneg links Grote Tuinzaal
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
58
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Cocon 1746 vastgoedmanagement Herengracht 468 HG058
Plafond Grote Tuinzaal
Cocon vastgoedmanagement Herengracht 468 HG2
Luik links Grote tuinzaal
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
59
Bijlage III Monsters Frans Hals museum MW1, MW3, MW4 en MW9
Afbeelding 1: overzicht monsters wand B
Monster Referentie : MW1 Datum monstername: 11-11-2009 Door: W. van der Sar/ D. van Kempen Locatie
Beschrijving locatie Reden monstername Beschrijving van het monster voor inbedden, opmerkingen Methode monstername Ingebed in Gepolijst met schuurpapier korrelgrootte
Frans Hals Museum Vlakke deel schouwpartij Om lagenpakket te bestuderen Gedelamineerd. Drager niet ingebed (hout)
scalpel Glasheldere polyester giethars van Wilsor + MEK harder 1% 320-800-1200-2400-4000
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
MW1 Bright Field 20x
MW1 UV 20x
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
61
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden Beschrijving laagopbouw: Normaal 1- wit 2- geel met grote witte korrels en een enkel rood pigment 3- oranje laag 4- roodbruin bestaande uit twee lagen 5- grijs met blauwe en rode pigmenten en grijze korrels (kalk?) 6-crème scheidingslaag 7- wit enkel zwart pigment 8- grijs egaal 9- crème met bruine korrels en grote beige korrels 10- wit crème scheidingslaag 11- wit 12- wit dikke laag 13- grijs dunne laag 14- mintgroen
UV geel oranjebruin drie lagen grijsgroen, donkergroen, lichtgroen wit Felle fluorescentie groenig puntjes fluorescentie groengeel lichtgroen Geen fluorescentie Geen fluorescentie Geen fluorescentie Geen fluorescentie
Foto monsterlocatie
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
62
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Monster Referentie : MW3 Datum monstername: 11-11-2009 Door: W. van der Sar/ D. van Kempen Locatie
Beschrijving locatie Reden monstername Beschrijving van het monster voor inbedden, opmerkingen Methode monstername Ingebed in Gepolijst met schuurpapier korrelgrootte
Frans Hals Museum Sierlijst boven schouw Om lagenpakket te bestuderen
scalpel Glasheldere polyester giethars van Wilsor + MEK harder 1% 320-800-1200-2400-4000
MW3 Bright Field 20x: deel I
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
63
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
MW3 Bright field 20x: deel II
MW3 UV 20x: deel II
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
64
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
MW3 UV 20x: deel I
Beschrijving laagopbouw: Deel twee. Opvallend licht 1- gelig 2- oranjerood transparant met grote zwarte/donkerbruine brokken 3- bruin 4- witgelig met beige kristallen 5- oranje fel met rode korels 6- bruinrood 7-witbeige met transparante beige kristallen (kalk) enkel rood en zwart pigment 8- wit 9- wit 10- beige + scheidingslaag 11- crème met transparante brokken 12 crème met enkel pigment + scheidingslaag 12- wit 13- wit
UV gelig bruinoranje lichtgroen gelig oranje twee lagen: licht en donkergroen Licht groen (in UV twee lagen) fel fluorescerend groen puntjesfluorescentie lichtgroen groen Geen fluorescentie Geen fluorescentie
Deel 1 idem, met drager, t/m laag 6
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
65
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Foto monsterlocatie
Foto overzicht monsterlocatie
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
66
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Monster Referentie : MW4 Datum monstername: 11-11-2009 Door: W. van der Sar/ D. van Kempen Locatie
Beschrijving locatie Reden monstername Beschrijving van het monster voor inbedden, opmerkingen Methode monstername Ingebed in Gepolijst met schuurpapier korrelgrootte
Frans Hals Museum Sierlijst boven schouw Om lagenpakket te bestuderen
scalpel Glasheldere polyester giethars van Wilsor + MEK harder 1% 320-800-1200-2400-4000
MW4 Bright Field 20x:
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
67
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
MW4 UV 20x:
Foto Monster UV 50x: detail
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
68
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Beschrijving laagopbouw: Normaal 1- wit 2- geel met witte korrels en rode pigmenten 3-oranje 4-donkerrode bruine 5-crème wit met paar korrels 6- oranje 7- bruine 8- bruine 9-crème wit met beige kristallen 10-wit + scheidingslag 11-wit + scheidingslaag 12-grijs crème met veel donkerbruine korrels 13-wit met beige en gele korrels 14- wit met enkel zwart en rood 15- dun grijs
UV gelig oranje groenig gelig oranje licht groenig + donker laagje donker groenig + donker laagje -hierbovenop nog klein stukje licht groenig Gelig Felle fluorescentie groenig puntjesfluorescentie (alleen onderkant, deze laag zijn er twee) groen Licht groen Geen fluorescentie
Foto monsterlocatie
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
69
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Monster Referentie : MW9 Datum monstername: 11-11-2009 Door: W. van der Sar/ D. van Kempen Locatie
Beschrijving locatie Reden monstername Beschrijving van het monster voor inbedden, opmerkingen Methode monstername Ingebed in Gepolijst met schuurpapier korrelgrootte
Frans Hals Museum Profiellijst op rechter pilaster schouw Om lagenpakket te bestuderen
scalpel Polypol + MEK harder 1% 320-800-1200-2400
MW9 Bright Field 20x
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
70
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
MW9 UV 20x:
Beschrijving laagopbouw: Opvallend licht 1-grond 2- oranje geel. Fel rode korrels, enkel zwart. 3 oranje, met donkere korrels 4- bruine laag (gedeeltelijk aanwezig, weggeschuurd?) 5-gelig witte grond 6- Oranje laag met grote bruine donkerrode korrels 7-bruine transparante laag 8- grijs transparant met loodwit en rode korrels 9- witte laag dik, enkel oranje en fijn zwart 10-Transparant grijze laag 11-wit met veel bruin Ca, weinig zwart (zijn drie lagen) 12- wit 13- egaal wit crème 14- wit 15- wit met langwerpige korrels
UV
geel oranjebruin groenig witgeel oranje Light groenig/ donker groen Felle fluorescentie Puntjes fluorescentie/geelgroen en lichtgroene fluorescentie weinig puntjesfluorescentie Geen fluorescentie Geen fluorescentie Geen fluorescentie
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
71
Herkenbaarheid van houtimitaties uit de periode 1750-1800 in de Noordelijke Nederlanden
Foto monsterlocatie
Foto overzicht monsterlocatie
UvA Amsterdam, 2010, Merel van Schrojenstein Lantman
72