Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 79 (2011) 129-135 Revue d’Histoire du Droit 79 (2011) 129-135 The Legal History Review 79 (2011) 129-135
Portretten van juristen uit de oude Nederlanden R. Feenstra*, **
Summary Portraits of jurists from the ‘Ancient Netherlands’ – Extensive review of a publication including 22 engravings of jurists from the Low Countries, taken from J.F. Foppens, Bibliotheca Belgica, Bruxellis 1739. The editors, T. Dankers and P. Delsaerdt, add short comments on their lives and works, with references to biographical sources. In the present review special attention is given to Matthaeus Wesenbecius and Franciscus Modius. Keywords Engravings, jurists, Low Countries, J.F. Foppens, Matthaeus Wesenbecius, Franciscus Modius, Boetius Epo, bibliography
Onder de titel De vele gezichten van het recht, Portretten van juristen uit de oude Nederlanden, is in 2009 een jubileumboekje uitgegeven door de redactie van het Tijdschrift voor Privaatrecht (op initiatief van de directeur Marcel Storme). Het uitgangspunt is een serie van 22 gravures van juristen die voorkomen in de Bibliotheca Belgica van Joannes Franciscus Foppens, uitgegeven te Brussel in 1739. Deze gravures worden steeds op een linkerbladzijde gereproduceerd; op de tegenoverliggende rechterbladzijde voegen de samenstellers, Tim Dankers en Pierre Delsaert, daar een korte notitie over de afgebeelde jurist en een klein biografietje aan toe. Dit geheel (p. 10–53) wordt voorafgegaan door een inleiding (p. 5–9) en gevolgd door een verantwoording (p. 54–55), waarin niet alleen verwijzingen naar de gebruikte ‘standaard biografische naslagwerken’ voorkomen, maar – voor sommige juristen – ook monografieën en artikelen genoemd worden. In de inleiding wordt vooral ingegaan op het werk van Foppens, waarvan de samenstellers een bijzonder exemplaar uit de Antwerpse universiteitsbibliotheek gebruikt hebben; de eerste eigenaar daarvan voegde elf gravures toe aan de 143 die het werk in totaal telt1. Zij wijzen er op dat Foppens nieuwe afdrukken heeft laten maken van bestaande koperplaten die voor oudere publicaties gegraveerd waren. De namen van de graveurs worden – voor zover zij bekend zijn – door de samenstellers boven aan de bladzijde vermeld. * Professor emeritus Leiden University; President Kennedylaan 703, 2343 GN Oegstgeest, The Netherlands. ** Recensie van T. Dankers [en] P. Delsaerdt, De vele gezichten van het recht, Portretten van juristen uit de oude Nederlanden, Wolters Kluwer België, s.l. 2009, 56 p. 1 Onder de elf toevoegingen komen blijkbaar geen gravures van juristen voor. © Koninklijke Brill NV, Leiden, 2011
DOI: 10.1163/157181911X563084
130
R. Feenstra / Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 79 (2011) 129-135
Op de voorgeschiedenis van de gravures wordt in de inleiding niet ingegaan. Toch loont dit soms de moeite. Het zij mij vergund hier kort de aandacht te vestigen op enkele ervaringen die ik heb opgedaan ten aanzien van de herkomst van de op p. 48 voorkomende afbeelding van de gravure van Matthaeus Wesenbecius2 (1531–1586), gepubliceerd in Foppens, deel I, op een niet genummerd blad tegenover p. 8693. Op een daarop voorkomende banderol wordt als graveur vermeld Esme de Boulonois4. Foppens zal de gravure ontleend hebben aan een in 1682 uitgegeven werk van Isaac Bullart5, waar in het voorwoord gesproken wordt over twee graveurs, die Bullart in dienst had om de gravures voor de publicatie te maken. Bij nader onderzoek blijkt echter een sterk op die van Boulonois gelijkende anonieme gravure van Wesenbecius al voor te komen in de Bibliotheca chalcographica van Jean Jacques Boissard uit 16696. Beide gravures zijn ook elders gepubliceerd7, met onderling afwijkende onder- en bovenschriften. Uiteindelijk gaan zij terug op een schilderij van Wesenbecius dat zich in de Professorengalerie in de Aula van de Friedrich-Schiller-Universität te Jena bevindt. De schilder is onbekend, het portret dateert waarschijnlijk ten laatste uit 1569, toen Wesembeke Jena verliet om hoogleraar in Wittenberg te worden. Een afbeelding van dit portret is bij mijn weten niet eerder gepubliceerd dan in 2009, toen op mijn instigatie een plaat (in kleur) werd opgenomen in het Nationaal Biografisch Woordenboek (van de Koninklijke Academiën van België)8. Uit dit voorbeeld moge blijken dat het interessant zou kunnen zijn ook van de 21 andere gravures uit Foppens de herkomst na te gaan. 2
De samenstellers vermelden hem – in tegenstelling tot Foppens – als ‘Wesenbeckius’, een vorm die ik nergens anders ben tegengekomen en die mij in beginsel onjuist lijkt: de in Duitsland gebruikelijke naam Wesenbeck moet niet op deze wijze gelatiniseerd worden. 3 Na mijn door de samenstellers in hun ‘verantwoording’ geciteerde studie Matthäus Wesenbeck (1531–1586) und das römisch-holländische Recht (mit einer Bibliographie seiner juristischen Schriften (in: H. Lück und H. de Wall (Hrsg.), Wittenberg, Ein Zentrum europäischer Rechtsgeschichte und Rechtskultur, Köln–Weimar–Wien 2006, p. 175–243) heb ik nog gepubliceerd Wesembeke … Matthaeus [van], rechtsgeleerde, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. 19, Brussel 2009, kol. 1053–1064 (nog niet verschenen toen het hier besproken werk geredigeerd werd). Men vindt daar wat meer biografische details dan in mijn studie uit 2006; alleen in het artikel van 2009 heb ik een opmerking over Foppens en de gravure gemaakt. 4 De samenstellers noemen hem Edme de Boulonois. In Notices sur les graveurs qui nous ont laissé des estampes marquées de monogrammes, chiffres, rébus, lettres, initiales etc. [par M. Malpé], tome I, Besançon 1807, p. 115, vindt men beide lezingen van de naam. Mijn voorkeur gaat uit naar Esme. 5 Académie des sciences et des arts, contenant les vies et les éloges historiques des hommes illustres, 2 dln., Amsterdam 1682. 6 Bibliotheca chalcographica, hoc est virtute et eruditione clarorum virorum imagines, collectore JanoJacobo Boissardo … sculptore Theodoro de Bry … primum editae et ab ipsorum obitu hactenus continuatae, Heidelbergae 1669. Men vindt daar in het – ongepagineerde – eerste stuk op fol. ff 2 een niet ondertekende gravure, die volgens het titelblad van Theodorus de Bry zou moeten stammen. Op de banderol staat daar ‘Nasc. Antwerp. An. 1531 / Ob. Witteb. An. 1586’. 7 Na 1669 (in mijn hierboven, n. 3, geciteerde bijdrage in het Nationaal Biografisch Woordenboek staat tengevolge van een drukfout 1569 in plaats van 1669). 8 Plaat XXIV tegenover kol. 905–906 van deel 19 (vgl. p. II en III in het nawerk van dit deel). De verwijzing daarnaar is door de uitgever van dit werk ten onrechte geplaatst onder een bijdrage van mij over Petrus Wesenbecius (zie kol. 1067); zij had moeten staan onder mijn bijdrage over Matthaeus Wesenbecius in kol. 1064. Het op de afbeelding niet goed leesbare opschrift aan de bovenkant van het schilderij luidt: Matthaeus Wesenbecius / Antverpian. Nat. 25. Octob. 1531. Primus / Doctor in Academ. Salana promot. / 21. Febr. 1558. Obiit Vitebergae 5. jun. 1586.
R. Feenstra / Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 79 (2011) 129-135
131
Wat men in de inleiding van de samenstellers mist is een nadere verantwoording van de keuze van de 22 juristen. Men vindt er alleen de opmerking dat ‘Belgica’ in de titel van het werk van Foppens verwijst naar ‘de oude Nederlanden, noord en zuid, de zeventien Verenigde Provinciën’ (p. 6). Een lijst van de namen van de behandelde juristen ontbreekt; men moet het boekje doorbladeren om te zien wie dat zijn9. Er wordt in de tekst ook niet verwezen naar de bladzijden in de Bibliotheca Belgica waarop de betrokken jurist behandeld wordt. Daarvoor kan men het beste het register van alle personen van wie gravures voorkomen gebruiken, dat aan het slot van het boek van Foppens is geplaatst10. Wie het raadpleegt vindt inderdaad de 22 gekozen juristen terug, maar kan tevens nagaan of er in Foppens ook gravures voorkomen van juristen die door de samenstellers weggelaten zijn. Ik heb er twee gevonden; één van hen11 is Hugo Grotius (1583– 1645)12. De weglating van deze allergrootste jurist uit de Republiek der Verenigde Provinciën is volkomen onbegrijpelijk. Is de keuze van de 22 opgenomen juristen dan wèl geheel aanvaardbaar? Zij hebben inderdaad allen wel iets met de oude Nederlanden te maken, maar die band is althans in één geval wel zeer gezocht: Andreas Gaill (1526–1587) heeft alleen maar in Leuven gestudeerd; hij was uit Keulen afkomstig en heeft zijn hele carrière in Duitsland gemaakt. Uit de Noordelijke Nederlanden zijn er zes afkomstig, maar van dit zestal is er maar één volledig aldaar werkzaam geweest: de staatsman Johan de Witt (1625–1672). De vijf anderen – Viglius Aytta13 (1507–1577), Boetius Epo (1529–1599), Nicolaus Everardi (c. 1461–1532; de samenstellers noemen hem ten onrechte Everardus), Petrus Peckius (1529–1589) en Henricus Zoesius (1571–1627) – hebben hun carrière vrijwel uitsluitend in de Zuidelijke Nederlanden gemaakt. Deze vijf hebben overigens wel allen juridische geschriften gepubliceerd die ook buiten de ‘oude Nederlanden’ enige bekendheid verworven hebben. Dat is met Johan de Witt niet het geval en men kan zich dan ook afvragen waarom hij onder de 22 juristen is opgenomen14. Deze vraag kan men zich ook stellen bij enkele Zuid-Nederlandse juristen die nooit iets gepubliceerd hebben maar wel zijn opgenomen: Johannes Rommel (1550 [1542]– 1640 [1632]) en diens kleinzoon Nicolaas Rommel (1603–1669). Er zullen, zelfs
9 De volgorde is alfabetisch op achternaam, waarbij men er wel op moet letten dat, naar Belgisch gebruik, Johan de Witt bij de letter D geplaatst is. 10 In de inleiding van de samenstellers (p. 7–8) worden wel andere registers genoemd, maar niet dit register op de gravures. 11 De ander is Johan van Oldenbarnevelt (1547–1619), een van de belangrijkste staatslieden van de Noordelijke Nederlanden (Foppens, [dl. I], p. 574–575). Men kan deze weglating wel begrijpen omdat men hem niet in de eerste plaats ‘jurist’ zal noemen; maar dan had ook Johan de Witt niet moeten worden opgenomen, zie hieronder, noot 14. 12 Zie Foppens, [dl. I], p. 492-495; de tegenover p. 492 geplaatste gravure van De L’armessin is overgenomen uit Bullart (zie hierboven, noot 5), p. 213–215. 13 De samenstellers gebruiken, in navolging van Foppens, overal de gelatiniseerde namen. Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen, maar dan moet bij voorkeur wel de meest voorkomende vorm worden gebruikt: zo zou ik liever ‘Viglius Zuichemus’ (van Swichum, een dorp in Friesland) gezien hebben of eventueel ‘Viglius ab Aytta Zuichemus’ (aldus bij Foppens, [dl. I], tegenover p. 1152). 14 En niet is weggelaten zoals Johan van Oldenbarnevelt, die toch ook jurist was, zie hierboven, noot 11.
132
R. Feenstra / Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 79 (2011) 129-135
onder rechtshistorici, maar weinigen zijn die zich voor de beeltenissen van deze Brugse praktijkjuristen interesseren; in iets mindere mate geldt dit ook voor Jean Carondelet (1469–1544), de uit Dole afkomstige hoge rechterlijke ambtenaar en staatsman, en voor Christophorus Longolius (1488–1522), van wie de samenstellers zelf zeggen dat in diens leven de rechtsgeleerdheid slechts een geringe plaats innam; laatstgenoemde doceerde overigens wèl enige tijd Romeins recht en publiceerde twee redevoeringen van rechtswetenschappelijke aard15. Zo blijven er uiteindelijk 16 min of meer ‘normale’ publicerende geleerde juristen uit de Nederlanden over, te weten: Valerius Andreas, Balthasar Ayala, Viglius ab Ayta, Franciscus Balduinus, Jodocus Damhouderus, Boetius Epo, Nicolaus Everardus (beter: Everardi), Franciscus Modius, Gabriel Mudaeus, Petrus Peckius, Jacobus Raevardus, Petrus Stockmans, Joannes Wamesius, Matthaeus Wesenbecius, Henricus Zoesius en Franciscus Zypaeus. De korte – en regard van de gravures geplaatste – notities over leven en werken van deze juristen zijn in het algemeen zeer verdienstelijk. Slechts bij drie van deze notities zou ik hier enkele kritische opmerkingen willen maken. Bij Boetius Epo (1529–1599)16 wordt wat vreemd omgesprongen met het verloop van zijn studie. Dat hij zich in Keulen o.a. ‘toelegde’ op de geneeskunde17 heb ik nergens vermeld gevonden. Onder de bezochte universiteiten worden die van Zwolle en van Nice genoemd. In beide plaatsen heeft hij onderwijs gegeven maar in geen van beide bestond een universiteit18. 15 Vgl. R. Dekkers, Bibliotheca belgica juridica, Een bio-bibliographisch overzicht der rechtsgeleerdheid in de Nederlanden van de vroegste tijden af tot 1800, [Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, Klasse der Letteren, jg. XIII, no. 14], Brussel 1951, p. 102–103 (Christophe de Longueil); voor verdere details zie men de door Dekkers aangehaalde bijdrage van L. Roersch in Biographie Nationale, 14 (1892–1893), kol. 349–359. De samenstellers geven de daar te vinden bijzonderheden wat vreemd weer door te zeggen dat in Poitiers aan Longolius na zijn opleiding een ‘leerstoel’ in het Romeinse recht werd aangeboden: hij mocht alleen als student een paar colleges geven. Over een incident bij het begin daarvan spreekt hij in de eerste van zijn twee gepubliceerde redevoeringen. Naast deze jurist die ‘na een korte juridische loopbaan … zichzelf volledig in de schone letteren [verloor]’ (p. 31), hadden de samenstellers ook een ‘niet-jurist’, afkomstig uit Alkmaar en docent in Leuven, kunnen opnemen die zich bij juristen een zekere bekendheid heeft verworven, met name door zijn bijdragen aan de uitgave van Theophilus’ Paraphrasis Institutionum: Petrus Nannius (1500–1557), van wie Foppens, [dl. I], bij p. 994–996, ook een gravure gepubliceerd heeft. Zie over hem, behalve Dekkers, p. 121, o.a. C. Matheeussen, Theophilina Lovaniensia, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 46 (1978), p. 117–129. Van ‘niet-juristen’ gesproken: waarom heeft men de Jezuïet en moraaltheoloog Leonardus Lessius (1554–1623), die met zijn De iustitia et iure (1605) zoveel invloed op juristen (met name op Hugo Grotius) heeft uitgeoefend, geen plaatsje gegund? Een gravure van hem is te vinden bij Foppens, [dl. II], p. 815–817. 16 Zie over hem mijn Bibliotheca frisica juridica, Bio-bibliografische notities over enkele weinig bekende Friese juristen [I], Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 75 (2007), p. 125–137, op p. 129–135, een korte studie die de samenstellers waarschijnlijk niet meer hebben kunnen citeren. 17 Dit vermelden de samenstellers in hun korte biografische noot op p. 25. In de hoofdtekst schrijven zij zelfs dat hij ‘diploma’s in de wijsbegeerte, filologie, geneeskunde en rechten met schijnbaar gemak aan elkaar rijgt’. Volgens mij was hij hoogstens magister artium (Keulen 1551), licentiatus in het civiele recht (in Leuven?, wanneer?) en doctor iuris (Toulouse 1560). 18 In Zwolle gaf hij van 1552 tot 1554 les aan de Broeders van het gemene leven. Zijn verblijf in Nice is niet gedateerd; het moet aan het einde van de jaren 1550 gevallen zijn. In 1559 werd daar een ‘Collège des docteurs ès lois’ gesticht; zou hij daaraan of aan een voorloper ervan gedoceerd hebben?
R. Feenstra / Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 79 (2011) 129-135
133
Van Franciscus Modius (1556–1597) wordt in de biografische noot zijn rechtenstudie bij Boetius Epo in Douai vermeld en zijn promotie tot doctor iuris aldaar in 157319; daarop volgt: ‘maar verder reikten zijn aspiraties in de rechtswetenschap niet’. In de hoofdtekst worden alleen zijn prestaties op het gebied van het onderzoek van handschriften (en uitgaven) van klassieke auteurs genoemd; ter rechtvaardiging van de opneming van zijn gravure wordt niets gezegd. Die rechtvaardiging is wèl te geven. Als onderdeel van zijn omzwervingen buiten de Nederlanden had genoemd kunnen worden het feit dat hij van september 1585 tot Pasen 1587 in Frankfort als corrector in dienst was van de bekende uitgever Sigmund Feyerabend. Onder de in die periode met zijn hulp tot stand gekomen uitgaven bevinden er zich zeven van juridische teksten. In chronologische volgorde zijn dat de volgende20: Corpus iuris canonici (1586)21 Damhouder, Patrocinium pupillorum et viduarum novum (1586)22 Sichardus, In Codicem Iustinianeum praelectiones (1587)23 Rerum criminalium praxes et tractatus omnium nobiliorum … iureconsultorum [waaronder de Praxis van Damhouder], 2 dln. (1587)24 5. Brederodius, Repertorium sententiarum et regularum ex universo iuris civilis corpore (1587)25
1. 2. 3. 4.
19
Op zeventienjarige leeftijd! Overzicht ontleend aan het door de samenstellers in hun verantwoording niet geciteerde werk van P. Lehmann, Franciscus Modius als Handschriftenforscher, [Quellen und Untersuchungen zur lateinischen Philologie des Mittelalters, Bd. III, Heft 1], München 1908, p. 20–22 (handelend over ‘die nichtphilologischen Veröffentlichungen der Frankfurter Zeit’). De nummering hieronder in de tekst wijkt af van die van Lehmann, die tussen de juridische werken nog vier niet-juridische vermeldt. Door Lehmann worden van de genoemde werken geen latere drukken vermeld die op het titelblad nog de naam Modius bevatten. Voor werken waarvan dergelijke drukken wel bestaan wordt dit hieronder in de voetnoten toegevoegd. 21 De naam van Modius komt niet op het titelblad voor maar alleen onder de door hem geschreven dedicatie. 22 Op het titelblad wordt de naam van Modius alleen met initialen aangeduid: ‘editum notationibusque nonnullis auctum a F.M.I.C.B.’ (op te lossen als ‘Francisco Modio Iuris Consulto Brugensi’). 23 Herdruk van een Frankforter editie van dit werk uit 1565; Modius brengt correcties en toevoegingen aan. 24 Het eerste deel begint met de Praxis rerum criminalium van Damhouder, gevolgd door soortgelijke praxes van o.a. Iacobus de Bellovisu en Hippolytus de Marsiliis; het tweede deel bevat vooral tractatus ad criminalia iudicia pertinentes, beginnend met Placentinus, De accusationibus publicorum iudiciorum. 25 Tweede druk van een werk van Pieter Cornelisz. van Brederode (1558 [?] – 1637) dat in 1585 in Lyon was verschenen onder de titel Thesaurus dictionum et sententiarum iuris civilis. Voor de auteur en de geschiedenis van de editie zie mijn artikel Pieter Cornelisz. van Brederode (1558 [?] –1637) als rechtsgeleerd schrijver, Een bio-bibliografische bijdrage, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 27 (1959), p. 412–468, met name p. 424–426 en p. 451–452; aanvullingen in Notice sur Pierre Corneille de Brederode (1558 [?] –1637), in: Jacques Godefroy (1587–1652) et l’Humanisme juridique à Genève, Actes du colloque Jacques Godefroy, éd. B. Schmidlin et A. Dufour, Bâle et Francfort-sur-le-Main 1991, p. 245–248, reprint in mijn Legal scholarship and doctrines of private law, 13th – 18th centuries, [Variorum Collected Studies Series, CS 556], Aldershot 1996, als nr. V, en Addenda, p. 7 (waar naar het – in 1959 mij niet bekende – werk van P. Lehmann over Modius wordt verwezen). Op p. 452 en 453 van mijn artikel uit 1959 vindt men een beschrijving van de herdrukken van de editie van Modius: Lyon 1607, Frankfort 1664 en Napels 1775. 20
134
R. Feenstra / Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 79 (2011) 129-135
6. Brissonius, Lexicon iuris [en andere geschriften van hem, van Hotomanus en van Oldendorpius, gevolgd door de leges regiae et decemvirales uitgegeven door Lipsius] (1587)26 7. Corpus iuris civilis in IIII partes distinctum [met commentaar van Gothofredus], 4 dln. (1587)27 Deze publicaties tonen aan dat Modius zich na zijn promotie wel degelijk nog met de rechtswetenschap heeft beziggehouden. Zijn naam zal voor vele juristen uit de 16e, 17e en 18e eeuw vertrouwd hebben geklonken, vooral door de minstens 15 edities van het Corpus iuris civilis waarin deze op de titelbladen en in het notenapparaat voorkomt. Overigens heeft hij zich in 1591 nog geïnteresseerd getoond voor een professoraat in het canonieke recht in Würzburg; hij heeft het aanbod uiteindelijk niet aangenomen28. In de notitie over Gabriel Mudaeus (1500–1560) wordt wat teveel nadruk gelegd op zijn methode van onderwijs volgens de mos gallicus, een methode ‘die minder belang [hechtte] aan de praktische toepassing van de rechtsregels’ (p. 35). In 1996 heeft A. Wijffels een consilium van Mudaeus over een bank van lening gepubliceerd en toegelicht, en in 2005 heeft hij een door Mudaeus en Peckius ondertekend consilium over wijnimport behandeld29. Beide studies hadden de samenstellers wellicht tot een wat genuanceerder uitspraak kunnen brengen. Na deze opmerkingen over drie van de notities tegenover de gravures nog een enkel woord over de bibliografische verantwoording die de samenstellers aan het slot van hun publicatie gegeven hebben betreffende de bronnen van hun notities bij de gravures. Naast de algemene naslagwerken, zoals de biografische woordenboeken van België en Nederland (genoemd op p. 54) vindt men op p. 55, bij de bronvermeldingen per jurist, terloops ook enkele naslagwerken betreffende juristen, zoals de – onvermijdelijke maar niet altijd betrouwbare – Bibliotheca belgica juridica van René Dekkkers uit 195130 en Juristen, Ein biographisches Lexikon, von der Antike bis zum 20. Jahr26
Op het titelblad wordt er o.a. de nadruk op gelegd dat Modius de uitgave van de leges regiae et decemvirales van Lipsius (reeds eerder afzonderlijk verschenen) heeft toegevoegd. Over deze buiten weten van Gothofredus verschenen herdruk van diens beroemde editie van 1583 (waaraan ook Brederodius had meegewerkt) zie mijn artikel Pieter Cornelisz. van Brederode (hierboven, noot 25), p. 426 (over de editie van 1583 p. 419–423), alsmede opmerkingen van mij in de inleiding van Corpus iuris civilis, Tekst en vertaling, dl. II: Digesten 1–10, uitgegeven door J.E. Spruit et al., Zutphen–’s Gravenhage 1994, p. XLIII–XLIV. Modius voegde in deze editie zijn eigen noten toe, die in zeventiende- en achttiende-eeuwse edities herdrukt zouden worden. In 1994 heb ik voor details verwezen naar R.M. Thilo, Drucke des Corpus Iuris Civilis im deutschen Sprachraum, Gutenberg-Jahrbuch, 59 (1984), p. 52–66, aldaar op p. 57. Daar worden genoemd edities Frankfort 1663, 1687, 1688, en 1690 alsmede Leipzig 1688, 1705, 1720, 1726 en 1740. Daaraan kunnen worden toegevoegd Antwerpen 1726 (nadruk van de Leipziger editie van 1720), Bazel 1756, 1781 en 1790 alsmede Venetië 1836–1844. 28 Zie Lehmann, Franciscus Modius (supra, noot 20), p. 26–27. 29 A. Wijffels, Een prince ende heere van justitie: un avis de G. Mudaeus sur l’organisation d’une table de prêt, Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 64 (1996), p. 113–139, en id., A consultancy on wine imports, T.v.R., 73 (2005), p. 321–355. 30 Voor de volledige titel zie hierboven, noot 15. In 1997 is een anastatische herdruk verschenen (zonder eigen titelblad met datering; men vindt er alleen het gereproduceerde titelblad met het jaartal 1951 en een ongedateerd voorwoord dat niet van enig inhoudelijk gebrek rept). 27
R. Feenstra / Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 79 (2011) 129-135
135
hundert, uitgegeven door Michael Stolleis31. Verder wordt bij de meeste juristen ook nog naar meer specifieke bronnen verwezen. In het algemeen is de keuze van de bronnen zeer bevredigend32. Enkele aanvullingen heb ik reeds vermeld bij Modius, Mudaeus en Wesenbecius. Hieraan moge nog het volgende worden toegevoegd. Over Franciscus Balduinus is in 1978 een belangrijke monografie verschenen33. Bij Joannes Wamesius had nog verwezen kunnen worden naar een artikel van A. Wijffels34. Voor Franciscus Zypaeus had het vermelding verdiend dat L. Verbeek in 1968 niet alleen in het Nationaal biografisch woordenboek over hem heeft geschreven, maar ook een uitvoerige studie aan hem heeft gewijd in het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis35. De door Dankers en Delsaerdt samengestelde ‘portrettengalerij’, die in de eerste plaats bestemd is voor abonnees van het modernrechtelijke Tijdschrift voor Privaatrecht, verdient ongetwijfeld ook de aandacht van rechtshistorici. Het had misschien voor de hand gelegen een van hen bij de samenstelling te betrekken, maar ‘le mieux est l’ennemi du bien’ en elk middel om de belangstelling voor de oude juristen uit de Lage Landen – en met name ook voor enkele minder bekende onder hen – aan te wakkeren verdient lof. Daarop hebben de samenstellers volop recht, niet in de laatste plaats vanwege de fraaie typografische vormgeving.
31 De samenstellers hebben daarvan de tweede en laatste druk, München 2001, gebruikt. Men zij er op bedacht dat de paginering daar, tengevolge van toevoegingen, afwijkt van die van de eerste druk, München 1996, die overigens wat de oude Nederlandse juristen betreft inhoudelijk niet verschilt van die van 2001 omdat aan de desbetreffende auteurs geen gelegenheid tot het aanbrengen van toevoegingen is gegeven. 32 In de namen van moderne auteurs zijn enkele kleine foutjes gemaakt: P.C. Kop wordt tweemaal als P.C. Cop geciteerd; bij Zoesius moet in plaats van H. van Kuyk gelezen worden: J. van Kuyk. 33 M. Erbe, François Bauduin (1520–1573), Biographie eines Humanisten, [Quellen und Forschungen zur Reformationsgeschichte, 46], Gütersloh 1978 (Bibliografie op p. 210–239). 34 A. Wijffels, La pratique du droit commercial dans l’œuvre d’un professeur louvaniste, in: Liber Amicorum Guy Horsmans, Bruxelles 2004, p. 1151–1175. 35 L. Verbeek, François Zypaeus (1580–1650), juriste belge, Tijdschrift voor Rechtgeschiedenis, 36 (1978), p. 267–311.