Onderzoeksrapport
Hengelo 2013
Afstudeeronderzoek Mirthe Bruins Praktijkonderzoek naar de mogelijkheden waarop Integrale Vroeghulp zich kan positioneren binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in de gemeente Hengelo. In opdracht van MEE Twente ten behoeve van Integrale Vroeghulp.
Naam student
Mirthe Bruins
Studentnummer
S1033006
Datum
24 juni 2013
In opdracht van
MEE Twente ten behoeve van Integrale Vroeghulp Twente
Correspondentie adres Postcode en woonplaats Naam opdrachtgever/ begeleider Onderwijsinstelling: Naam minorbegeleider: Minor:
Postbus 139 | 7550 AC Hengelo Deldenerstraat 26 | 7551 AG Hengelo
Liesbeth Rogge Hogeschool Windesheim Zwolle Aliz Vékony Ontwikkelingsstimulering
1
Voorwoord Voor u ligt het eindrapport van mijn praktijkonderzoek naar de mogelijkheden voor positionering van Integrale Vroeghulp binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo. Met dit onderzoek sluit ik mijn studie hbo- Pedagogiek aan de Hogeschool Windesheim af. Het praktijkonderzoek is onderdeel geweest van de minor Ontwikkelingsstimulering die ik het afgelopen half jaar heb gevolgd. Doordat ik zelf werkzaam ben geweest als consulent bij MEE Twente, was mijn interesse voor de onderzoeksvraag van MEE Twente ten behoeve van Integrale Vroeghulp al snel gewekt. De uitdaging hierbij was om de achtergrondkennis die ik door het werk bij MEE Twente bezit zo nuttig mogelijk in te zetten en tegelijkertijd zo objectief mogelijk te werk te gaan. Het woord ‘mogelijkheden’ in de titel van dit onderzoeksrapport doet al vermoeden dat er niet per se een pasklaar antwoord te geven is op de onderzoeksvraag. Na overleg met de opdrachtgever en met de beleidsmedewerker jeugd en onderwijs van de gemeente Hengelo, is het de bedoeling dat dit onderzoek inzicht zal geven in wat de inzet van Integrale Vroeghulp mogelijk kan zijn binnen de zorgstructuur van het jonge kind (0-7 jaar) in Hengelo. Voor de begeleiding van dit praktijkonderzoek wil ik twee personen speciaal bedanken, naast alle respondenten en personen die mij van informatie hebben voorzien. Ik wil Liesbeth Rogge bedanken voor de communicatieve en vlotte begeleiding vanuit de instelling. Ondanks het feit dat ze me vrij liet in het proces, gaf ze waar nodig tips en steun. De tweede persoon is Aliz Vékony, de minorbegeleider vanuit de opleiding. Ik wil haar bedanken voor de technische tips en voor de opmonterende woorden als ik meer dan eens door de bomen het bos niet meer zag. Tenslotte, zonder de support van familie en vrienden, had ik deze klus waarschijnlijk niet kunnen klaren. Mirthe Bruins, Juni 2013
2
Inhoudsopgave Voorwoord ........................................................................................................................................ 1 1.
Samenvatting........................................................................................................................... 5
2
Inleiding ................................................................................................................................... 6 2.1 Lijst met afkortingen ............................................................................................................... 6 2.2
Achtergrondinformatie opdrachtgever ............................................................................... 6
2.3
Aanleiding tot onderzoek .................................................................................................... 8
2.4
Doel van het onderzoek ...................................................................................................... 9
2.5
Probleemstelling en deelvragen .......................................................................................... 9
2.5.1
Hoofdvraag .................................................................................................................. 9
2.5.2
Deelvragen................................................................................................................... 9
2.5.3
Gewenst product ......................................................................................................... 9
2.6 Begripsafbakening................................................................................................................ 10
3
2.5
Theoretische ondersteuning ............................................................................................. 12
2.6
Maatschappelijke relevantie ............................................................................................. 15 Methode ................................................................................................................................ 17
3.1 Kwalitatief onderzoek ........................................................................................................... 17 3.2 Populatie en steekproef ........................................................................................................ 17 3.3 Meetinstrumenten ............................................................................................................... 17 3.4 Dataverzamelingsmethode en verloop veldwerk ................................................................ 17 3.5 Analysemethoden ................................................................................................................ 18 3.5.1 Documentanalyse en literatuurstudie ........................................................................... 18 3.5.2 Interviews....................................................................................................................... 18 3.5.3 De SWOT-analyse ........................................................................................................... 19 3.6 Kwaliteit ................................................................................................................................ 19 3.6.1 Validiteit ......................................................................................................................... 20 3.6.2 Betrouwbaarheid ........................................................................................................... 20 4.
Resultaten.............................................................................................................................. 21 4.1 Beschrijving onderzoeksgroep .............................................................................................. 21 4.2 Resultaten Literatuuronderzoek ........................................................................................... 21 4.2.1 De Transitie Jeugdzorg vraagt om samenwerking ......................................................... 22 4.2.2 Gemeenten, scholen en zorginstellingen moeten krachten bundelen ......................... 22 4.2.3 Zorgstructuur rondom de vindplaatsen ......................................................................... 23 4.2.4 Overeenkomsten en verschillen tussen CJG en IVH ...................................................... 23 4.2.5 Mogelijke samenwerking IVH en CJG ............................................................................ 24 4.3 Resultaten Interviews ........................................................................................................... 24 4.3.1 Zorgstructuur Hengelo ................................................................................................... 24 3
4.3.2 Huidige positie IVH binnen deze zorgstructuren ........................................................... 27 4.3.3 Waar is behoefte aan binnen een sluitende zorgstructuur? ......................................... 28 4.3.4 Expertise behoefte binnen de zorgstructuur ................................................................. 29 4.3.5 Doorgaande lijn. ............................................................................................................. 30 4.3.6 Vindplaatsen .................................................................................................................. 31 4.3.7 Samenwerking binnen de zorgstructuur........................................................................ 31 4.3.8 Wat zou de positie van IVH moeten zijn binnen de zorgstructuur ? ............................. 32 4.3.9 Sterkten, Zwakten, Kansen en Bedreigingen ................................................................. 34 4.4 Tabellen, diagrammen en overzichten ................................................................................. 41 4.4.1 SWOT-overzicht ............................................................................................................. 41 5. Conclusie ..................................................................................................................................... 43 5.1 Beantwoording deelvraag 1 .................................................................................................. 43 5.2 Beantwoording deelvraag 2 .................................................................................................. 44 5.2 Beantwoording deelvraag 3 .................................................................................................. 44 5.4
Beantwoording centrale vraagstelling .............................................................................. 45
5.5
Aanbevelingen ................................................................................................................... 46
5.6. Bruikbaarheid en beperkingen ............................................................................................ 47 6
Literatuurlijst ......................................................................................................................... 48
7.
Bijlagen .................................................................................................................................. 52 7.1 Netwerk/mindmap van codes en relaties ten behoeve van de analyse............................... 52 7.2 Beoordeling opdrachtgever .................................................................................................. 53
4
1. Samenvatting In dit hbo-praktijkonderzoek is onderzocht hoe Integrale Vroeghulp (vanaf nu aangegeven als IVH) zich kan positioneren binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo. Hieronder een beknopte samenvatting van de opzet en de bevindingen van dit hbo-praktijkonderzoek. Voor dit kwalitatieve praktijkonderzoek zijn door de opdrachtgever een aantal respondenten geselecteerd waarvan de visie op waarde werd geschat. Deze respondenten bevonden zich intern IVH en extern IVH. Naast de interviews met de respondenten heeft er een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit onderzoek is gekeken naar de huidige positie van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind in Hengelo en wat deze zou moeten zijn volgens de respondenten. In verband hiermee wordt er een overzicht weergegeven van sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen van IVH in Hengelo volgens de respondenten. Tenslotte wordt er onderzocht wat de mogelijke posities voor IVH binnen de zorgstructuur in theorie zouden kunnen zijn. De belangrijkste resultaten zijn als volgt. IVH blijkt nog geen structurele positie te hebben in de huidige zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo. Er lijkt wel behoefte te zijn aan een positie van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind in Hengelo. Omdat de gemeente Hengelo na de Transitie Jeugdzorg verantwoordelijk wordt voor de nieuwe inrichting van de zorgstructuur (een zorgstructuur die voor álle jonge kinderen geldt), ontstaan er mogelijkheden voor positionering binnen deze zorgstructuur voor IVH. Hierin in blijkt echter, dat de gemeente Hengelo eerst duidelijk moet hebben hoe de jeugdzorg effectief schakelt met het onderwijs, alvorens de gemeente concrete afspraken kan maken met zorginstanties over positionering binnen de zorgstructuur. De reden hiervoor is dat de Transitie Jeugdzorg parallel loopt met de invoering van Passend Onderwijs. Om samenwerking tussen gemeenten, onderwijs en zorg te bereiken, is er een Projectplan genaamd Transitie Jeugdzorg in relatie tot Passend Onderwijs en zorg voor jeugd in het leven geroepen in Hengelo, Hof van Twente en Borne. Dit biedt voor IVH nog meer mogelijkheden voor een positie binnen de zorgstructuur, omdat er door het Passend Onderwijs meer ondersteunings- en expertisebehoefte in het reguliere onderwijs zal komen. Als IVH hierop wil anticiperen blijkt het uit dit onderzoek belangrijk te zijn dat zij zich de werk- en denkwijze van het Handelingsgericht Werken eigen maakt. Dit is een methode die binnen de 1-zorgroute van het Passend Onderwijs gehanteerd zal worden in de benadering van onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van een kind op de basisschool. Een goed functionerende zorgadviesstructuur blijkt volgens de literatuur te vallen of staan bij voldoende kennis van elkaars werk- en denkwijze. Een belangrijke rol lijkt hierin weggelegd te zijn voor het CJG in Hengelo. De zorgstructuur van het jonge kind zal dichtbij de vindplaatsen worden ingericht in Hengelo. Vanuit deze vindplaatsen zal er, indien nodig, opgeschaald worden naar specifieke expertise zoals de expertise vanuit Integrale Vroeghulp. Uit de literatuur blijkt dat er verschillende vormen van samenwerking tussen het gemeentelijke CJG en IVH mogelijk zijn welke zijn weergegeven in de resultaten. Dit hbo-praktijkonderzoek besluit met een aantal aanbevelingen voor vervolgstappen. Het is naar aanleiding van dit onderzoek sterk aan te bevelen om in gesprek te gaan met de betrokken partijen rondom de verschillende visies om tot één visie over de positie van IVH in Hengelo te komen. Een andere aanbeveling is het onderzoeken van de vraag hoe IVH regionaal kan aansluiten bij de lokale zorgstructuren, zodat er een directe lijn ontstaat met alle Twentse gemeenten. Het lijkt namelijk ondoenlijk om met alle lokale zorgstructuren afzonderlijk afspraken te maken over een positie van IVH binnen de zorgstructuren van het jonge kind na de Transitie Jeugdzorg.
5
2 Inleiding 2.1 Lijst met afkortingen AMW= Algemeen Maatschappelijk Werk CJG = Centra of Centrum Jeugd en Gezin GGD = Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst HGW= Handelingsgericht werken IVH = Integrale Vroeghulp JGZ = Jeugdgezondheidszorg KDV = Kinderdagverblijf PMT = Plein Midden Twente PO = Primair Onderwijs PSZ = Peuterspeelzaal SBO = Speciaal Basisonderwijs SO = Speciaal Onderwijs WMO= Wet Maatschappelijke Ondersteuning WSNS = Weer Samen Naar School
2.2 Achtergrondinformatie opdrachtgever De onderzoeksvraag is vormgegeven vanuit het ketenverband IVH. IVH valt echter onder de coördinatie van MEE. Om deze reden wordt er kort in gegaan op de MEE organisatie, maar zal er uitgebreid worden gekeken naar de doelgroep en werkwijze van IVH. Dit verschilt van elkaar en is niet te verwarren met elkaar. MEE-Twente MEE is een landelijke, onafhankelijke organisatie, die cliëntondersteuning kan bieden aan alle mensen met een handicap, functiebeperking of chronische ziekte. MEE biedt informatie, advies en ondersteuning aan mensen met een beperking, hun familie, verzorgers of andere betrokkenen, zonder dat zij een indicatie nodig hebben (MEE Twente, 2013.) MEE levert diensten aan mensen met een verstandelijke beperking, mensen die moeilijk leren, mensen met een lichamelijke beperking, mensen met een chronische ziekte, mensen met een zintuiglijke beperking, mensen met een autisme spectrum stoornis en mensen met een niet aangeboren hersenaandoening (letsel opgelopen na 18e levensjaar) of aan hun netwerk of betrokkenen in hun omgeving. In principe is elke leeftijd, elke etniciteit, elke sociaal economische en maatschappelijke positie en elke vraag welkom als de vraag gerelateerd is aan de beperking. Mocht blijken dat de hulpvraag niet binnen de doelgroep valt, (bijv. bij hoofdzakelijk geestelijke gezondheidsproblemen) wordt er doorverwezen naar andere hulporganisaties. MEE werkt samen met cliëntenorganisaties die de collectieve belangen behartigen. MEE werkt samen met het Rijk, gemeenten, uitvoerende organisaties en het bedrijfsleven om de ondersteuning aan mensen met een beperking te optimaliseren. Zowel reguliere instellingen (bijv. woning- bouwcorporaties, werkgevers) als zorg- en welzijnsinstellingen behoren tot de relaties van MEE. De MEE-organisaties maken gebruik van de bijdrage die vrijwilligers kunnen leveren aan het ondersteunen van mensen met een beperking. (Dienstenboek MEE Nederland 2011 en MEE Twente, 2011) MEE speelt een belangrijke rol in het coördineren van sommige van deze netwerken, waaronder IVH.
6
Integrale Vroeghulp IVH is een landelijk dekkend netwerk binnen de keten zorg en onderwijs. IVH bundelt de krachten en ervaring middels een multidisciplinaire aanpak. Op deze manier wil men sneller tot antwoorden komen op de hulpvraag van ouders zonder dat zij van de ene instantie naar de andere instantie worden gestuurd en vragen onbeantwoord blijven (Folder Integrale Vroeghulp). IVH biedt multidisciplinair overleg, advies en trajectbegeleiding vanuit de kernteams. Dit zijn teams van professionals die geleverd worden door de partijen die deel uitmaken van de keten IVH (zie partijen verderop). De kernteams zijn onafhankelijk, werken grondig en snel en kennen geen schotten. Vanuit IVH vindt doorverwijzing plaats naar de organisatie die het beste antwoord kan geven op de hulpvraag van ouders en kind (Uitwerking Werkproces IVH nieuwe Stijl, 2012). Doelgroep De samenwerking richt zich op kinderen in de leeftijd van 0 tot 7 jaar (het jonge kind), bij wie sprake is van een (vermoeden van) een ontwikkelingsachterstand, welke het gevolg kan zijn van een verstandelijke, psychische en/ of lichamelijke beperking of bij wie sprake is van complexe of meervoudige problematiek al dan niet in combinatie met gedragsproblemen. Doelstellingen De kernteams Integrale Vroeghulp willen er samen met de ouders voor zorgen dat een kind zich zo goed mogelijk ontwikkelt. Daarom werken hulpverleners van verschillende organisaties samen aan de volgende doelstellingen: de hulpverlening start zo vroeg mogelijk; de toegang tot de hulpverlening is eenvoudig, laagdrempelig en doelmatig; ouders en organisaties die Integrale Vroeghulp inschakelen ondervinden zo weinig mogelijk hinder van stelsel overschrijdende dienstverlening; ouders worden ondersteund in de eigen regie en er wordt voortdurend gestreefd naar een samenhangend en flexibel aanbod op het gebied van diagnostiek, trajectbegeleiding en gezinsondersteuning voor ouders en kind(eren). Financiering Integrale Vroeghulp wordt gesteund door subsidies vanuit het ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De MEE organisaties worden door het ministerie van VWS gefinancierd voor uitvoering van de coördinatie van Integrale Vroeghulp. Met het oog op de Transitie Jeugdzorg en de overheveling van de AWBZ-gelden (waaronder cliëntondersteuning, de MEE-gelden) is het waarschijnlijk dat ook de gelden voor IVH overgaan naar de gemeenten in 2015. Werkwijze Door zo vroeg mogelijk hulp te bieden wil IVH verdere ontwikkelingsachterstand te voorkomen. Ouders kunnen zich zelf aanmelden bij IVH, of worden verwezen door het consultatiebureau, het audiologisch centrum, het kinderdagverblijf of een andere betrokken partij. Dit gaat dan wel altijd in samenspraak met de ouders. De trajectbegeleider vanuit MEE zal na aanmelding een intakegesprek voeren thuis bij de cliënt. Ook wordt er met toestemming van de ouders een video opname gemaakt van de cliënt. Zo krijgen de deskundigen uit het kernteam een beter beeld van de situatie. De trajectbegeleider maakt een intakeverslag en verzamelt de reeds beschikbare rapportage en verslagen van onderzoeken. De ouders worden uitgenodigd voor de kind-bespreking in het kernteam. Het uitnodigen en betrekken van ouders bij de kindbespreking is een innovatie in de werkwijze sinds maart 2013. De samenstelling van het kernteam kan variëren, afhankelijk van de vraag van ouder en kind en wat nodig is om hen te helpen. Per keer is er in ieder geval kinderarts of revalidatie arts en twee orthopedagogen aanwezig, de coördinator en de trajectbegeleider van de betreffende cliënt . De deskundigen komen samen tot een advies voor diagnostiek, behandeling en/of (school)begeleiding. De trajectbegeleider of coördinator zal dit nadien met ouders bespreken en in gang zetten. De trajectbegeleider volgt de zaak totdat de ouders zelf verder kunnen of een andere organisatie de hulp heeft overgenomen. 7
Betrokken sectoren/partners bij IVH regio Twente (Folder IVH) MEE Twente( coördinatie en cliëntondersteuning); Aveleijn (begeleiding en behandeling verstandelijk beperkten); De Twentse Zorgcentra (begeleiding en behandeling verstandelijk beperkten); ‘t Roessingh (revalidatiegeneeskundig centrum); Ambiq (orthopedagogisch centrum); Koninklijke Kentalis (centrum voor zintuigelijke en/of spraaktaal problemen of autisme); Pento (audiologisch centrum); Attendiz (overkoepelende organisatie voor onderwijs en begeleiding kinderen met een beperking; Stichting ZML Twente Oost Gelderland; Ziekenhuisgroep Twente, (medische sector) Medisch Spectrum Twente (medische sector); Dimence (GGZ-instantie); Mediant (GGZ-instantie); Karakter (kinderpsychiatrie); Bartiméus (instantie voor mensen met visuele beperking); GGD Twente.
2.3 Aanleiding tot onderzoek Zowel het onderwijs als de gemeente krijgen binnen de Transitie Jeugdzorg en het Passend Onderwijs de opdracht om de speelvelden en plannen op elkaar af te stemmen. Dit zal gebeuren vanuit de achterliggende gedachte: effectiever, sneller en preventiever ondersteuning bieden aan kinderen en hun ouders die hulpvragen hebben bij opvoeding, opgroeien en onderwijs. Van het onderwijs wordt in het kader van Passend Onderwijs gevraagd helder te formuleren welke zorg zij wel kan bieden en welke zorg niet. Een heldere zorglijn in het onderwijs wordt vertaald in de ‘1 zorgroute’, die voorschools start en doorloopt tot in het MBO. De schakels die gevormd worden door schoolse zorg en zorg voor de bredere ontwikkeling van het kind en het gezin of de leefomgeving van het kind moeten versterkt worden. Met deze schakels bedoelt men dat alle betrokkenen in een zorgstructuur van het kind een plek hebben binnen die ene zorgroute. Dit krijgt een vertaling in het uitgangspunt 1 kind, 1 gezin, 1 plan (Projectplan 3 gemeente Hengelo, 2013). Er is door de gemeente Hengelo overleggroep ‘Zorg Jonge Kind 0-4 jaar’ in het leven geroepen waar een aantal partijen rondom het jonge kind bijeen zijn gekomen. De aandachtspunten die hierin zijn overlegd rondom zorg voor het jonge kind, zijn o.a. opgenomen in het Projectplan Transitie Jeugdzorg in relatie tot Passend Onderwijs en zorg voor jeugd. Eén deel van dit Projectplan van de gemeente Hengelo (onderdeel A) is om de zorg en ondersteuning van het jonge kind (0-4 jaar) te stroomlijnen. Op dit punt wordt er beroep gedaan op Integrale Vroeghulp in het plan. In onderdeel c van onderdeel A staat het volgende doel: de zorgstructuur van het jonge kind sluiten. Hiermee bedoelt men dat er voor elke hulpvraag die gesteld wordt, een passend zorgaanbod is. De actie die de gemeente in het Projectplan aankaart is: verkenning op welke wijze Integrale Vroeghulp en de lokale zorgstructuren nog meer verbonden kunnen worden met elkaar. IVH wil graag dat dit onderzoek hier toe een aanzet geeft voor de gemeente Hengelo (de gemeente Hengelo kan als spreekbuis voor de gemeenten Hof van Twente en Borne fungeren). Vanwege de overheveling van de meeste AWBZ-gelden naar de gemeente, gaan in 2015 de MEE-gelden over naar de gemeenten en hoogstwaarschijnlijk de IVH gelden ook. Het is alleen zeer de vraag of deze gelden ook geoormerkt worden (of de subsidie die nu IVH bedoeld is straks ook nog voor IVH wordt gebruikt). Dus het is van belang voor het voortbestaan van de specifieke kennis van IVH als ze verbonden, dan wel opgenomen en onmisbaar zijn in de lokale zorgstructuren van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag. 8
In het kader van Passend Onderwijs en de Transitie Jeugdzorg, wil de gemeente Hengelo een meer integrale aanpak rondom de zorg van het jonge kind. Integrale Vroeghulp wil hier op inspelen door te onderzoeken wat haar positie is en wat haar positie zou kunnen zijn binnen de zorgstructuur van het jonge kind in Hengelo.
2.4 Doel van het onderzoek Verkennen hoe IVH zich kan positioneren binnen de voor- en vroegschoolse zorgstructuur rond het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo. IVH wil aanknopingspunten krijgen hoe zij haar expertise kan positioneren binnen deze genoemde zorgstructuren. De onderzoeksresultaten zullen een aanzet zijn op het projectplan van de gemeente Hengelo, waarin wordt gevraagd wat de rol/inzet van IVH kan zijn om de ondersteuning en zorg voor het jonge kind te stroomlijnen.
2.5 Probleemstelling en deelvragen 2.5.1 Hoofdvraag Op welke manier kan IVH zich positioneren binnen de voor- en vroegschoolse zorgstructuren rondom het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in de gemeente Hengelo?
2.5.2 Deelvragen
1. Welke mogelijkheden zijn er voor een positie van IVH binnen de zorgstructuren van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo in theorie? 2. Wat is de positie van IVH op dit moment binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag? (SWOT-analyse op huidige positie Integrale Vroeghulp binnen zorgstructuur Hengelo) 3. a. Wat zou de positie van IVH binnen de genoemde zorgstructuren moeten zijn volgens de interne leden van IVH? b. Wat zou de positie van IVH binnen de genoemde zorgstructuren moeten zijn volgens de betrokkenen partijen binnen de genoemde zorgstructuren?
2.5.3 Gewenst product 1. Overzicht van de huidige positie binnen de genoemde zorgstructuren van IVH vanuit SWOTanalyse, met daarin Sterkten, Zwakten, Kansen en Bedreigingen. 2. Concrete aanbevelingen op welke mogelijke manieren IVH zich kan positioneren binnen de genoemde zorgstructuren.
9
2.6 Begripsafbakening Stipulatieve betekenissen (speciaal voor dit onderzoek vormgegeven). Positioneren De definitie van ‘positioneren’ is volgens de ketencoördinator van IVH Hengelo (Rogge, 2013) de plek die de organisatie inneemt binnen een bepaalde basisstructuur. Neemt de organisatie bijvoorbeeld aan de voordeur van de zorgstructuur plaats met haar expertise, daar waar de zorgvragen binnenkomen, of wordt de organisatie door middel van opschaling bereikt. Van opschalen spreken we als de zorgvraag meervoudig of complex is en niet aan de ‘voordeur’ kan worden opgelost. Als het gaat om belangen en posities gedurende de Transitie Jeugdzorg gaat het volgens Merks (2013) voor bestuurders vooral om hoe men in onderlinge samenwerking voorbij de concurrentie kan komen en hoe men zich kan positioneren in samenwerking met de gemeente. Als het gaat om positioneren volgens managers van zorginstellingen vragen zij zich af hoe de professionals hun blikveld kunnen verruimen en over grenzen heen kunnen kijken, belangen durven te benoemen, eigen grenzen weten en flexibel kunnen om gaan met positioneren. Als laatste onderscheidt Merks wat positioneren voor de professionals zelf betekent: in de gezinnen waar zij werken op zoek naar de positie om te volgen of te leiden. En in samenwerking met collega’s gaan de positioneringsvragen over het inzetten en bewaken van expertisegebieden. Het jonge kind Met het jonge kind wordt in dit onderzoek de leeftijdsgroep die in de doelgroep van IVH wordt gehanteerd verstaand. Kinderen van 0-7 jaar. Zorgstructuur In een Zorg- en Advies team 0-4-jarigen nemen volgens de Rijksoverheid (2013) deel: de jeugdgezondheidszorg voor 0-4-jarigen, het peuterspeelzaalwerk, de kinderopvang, het welzijns- en maatschappelijk werk, verloskundigen, kraamzorg en pedagogen. Andere betrokken hulp- en zorgverleners zijn op afroep beschikbaar. De samenstelling van Zorg-Advies teams voor basisschool leerlingen (4-12 jarigen) verschillen volgens de Rijksoverheid per regio, maar bestaan meestal uit de jeugdgezondheidszorg, onderwijsprofessionals, algemeen maatschappelijk werk, vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg, politie en leerplichtambtenaar. Deze zorgstructuur in Hengelo is vanuit het CJG als volgt: de voorscholen, dit zijn de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, hebben een vast aanspreekpunt bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ/GGD). De JGZ-verpleegkundigen komen op gezette tijden bij het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal langs en kunnen de leidsters ondersteunen als zij vragen hebben of als er kinderen zijn waar zij zich zorgen over maken. Kernpartners zijn van CJG zijn ook Algemeen Maatschappelijk Werk en Bureau Jeugdzorg Overijssel (CJG Hengelo, 2009) Aan elke basisschool is een koppel van JGZ-verpleegkundige (GGD) en Schoolgericht Maatschappelijk Werker verbonden. Deze medewerkers komen 3 keer per jaar op school; tussentijds kunnen zij door intern begeleiders vanuit de scholen worden geconsulteerd. Wanneer de problematiek in een gezin meervoudig of complex is kan opgeschaald worden naar het zorgteam. In het zorgteam participeren een JGZ-arts, Maatschappelijk Werker en een medewerker van het Bureau Jeugdzorg. Het stedelijk zorgteam wordt voorgezeten door een procesmanager van de gemeente. Momenteel wordt in Hengelo geëxperimenteerd met een nieuwe aanpak voor Multi Probleem Gezinnen (MPG) middels het GRIP-team. Ook is het mogelijk voor gezinnen om kosteloos een Eigen Kracht Conferenties in te zetten om zo zelf aan het roer staan als het gaat om hun problemen (Projectplan 3, gemeente Hengelo, 2013).
10
De zorg Hiermee worden voornamelijk de betrokken partijen bij Integrale Vroeghulp/MEE regio Twente bedoeld: MEE Twente( coördinatie en cliëntondersteuning); Aveleijn (begeleiding en behandeling verstandelijk beperkten); De Twentse Zorgcentra (begeleiding en behandeling verstandelijk beperkten); ‘t Roessingh (revalidatiegeneeskundig centrum); Ambiq (orthopedagogisch centrum); Koninklijke Kentalis (centrum voor zintuigelijke en/of spraaktaal problemen of autisme); Pento (audiologisch centrum); Attendiz (overkoepelende organisatie voor onderwijs en begeleiding kinderen met een beperking; Stichting ZML Twente Oost Gelderland; Ziekenhuisgroep Twente, (medische sector) Medisch Spectrum Twente (medische sector); Dimence (GGZ-instantie); Mediant (GGZ-instantie); Karakter (kinderpsychiatrie); Bartiméus (instantie voor mensen met visuele beperking); GGD Twente. Het onderwijs Hiermee wordt het reguliere basisonderwijs (PO) bedoeld binnen Hengelo. Voorschools Hiermee bedoelen wij in dit onderzoeken de peuterspeelzalen voor kinderen van 0-4 jaar, vallende onder Spring! Peuterspeelzalen Hengelo. De ‘voorscholen’ hebben eigenlijk een meer educatieve functie (Voor- en Vroegschoolse Educatie) met betere voorwaarden dan reguliere peuterspeelzalen (Sardes, 2007). In dit onderzoek gaat het niet speciaal om de VVE trajecten maar om al het peuterspeelzaalwerk. Vroegschools Met vroegschools wordt bedoeld de basisschoolgroepen 1 en 2, de kleuterklassen binnen het reguliere onderwijs. Vroegsignalering Vroege signalering, diagnostiek, ondersteuning, zorg en onderwijs voor (zeer) jonge kinderen met beperkingen. Een probleem is dat deze kinderen vaak laat worden aangemeld voor hulp, terwijl zij en hun ouders veel baat kunnen hebben bij vroege signalering. (VVI, 2013) Om te kunnen zorgen dat een kind zich zo goed mogelijk ontwikkelt is het van belang dat de hulpverlening zo vroeg mogelijk start (doelstelling IVH). Dit vormt de leidraad in dit onderzoek met betrekking tot vroegsignalering. Doorgaande lijn / transitie voor- naar vroegschools Bij doorgaande lijnen gaat het om een ononderbroken ontwikkelingsgang van kinderen door het onderwijs. Het gaat in dit geval om een doorgaande lijn (transitie) van voorschoolse educatie (in peuterspeelzalen of kinderdagverblijven) naar vroegschoolse educatie (in groep 1 en 2). Er zijn heel veel manieren om een doorgaande lijn te realiseren. Hoe je dat doet, is afhankelijk van de visie en aanpak van de school, de omgeving waarin de school staat, en allerlei andere factoren. (Oberon, 2009)
11
Specifieke ontwikkelingsvraag Hiermee worden de hulpvragen die cliënten uit de doelgroep van Integrale Vroeghulp hebben bedoeld. Kinderen in de leeftijd van 0 tot 7 jaar, bij wie sprake is van een (vermoeden van) een ontwikkelingsachterstand, welke het gevolg kan zijn van een verstandelijke, psychische en/ of lichamelijke beperking of bij wie sprake is van complexe of meervoudige problematiek al dan niet in combinatie met gedragsproblemen.
2.5 Theoretische ondersteuning Inleiding Om antwoord te vinden op hoofdvraag is het noodzakelijk om de ontwikkelingen rondom de inrichting van onderwijs en gemeentelijke aansturing te belichten. Er is verschillende literatuur te geraadpleegd om tot een theoretische basisondersteuning te komen voor de rest van het onderzoek. Er wordt hierbij niet alleen naar de recente ontwikkelingen gekeken, maar ook naar de ontwikkelingen in de hulpverlening in de vorige eeuw. Hiermee worden de ontwikkelingen in de vormgeving van de huidige hulpverlening verklaart. Door de ontwikkelingen op meso- en macroniveau middels literatuur in kaart te brengen, zullen de mogelijkheden voor een positie en inzet van IVH gaandeweg duidelijk worden. Aantekening hierbij is dat deze mogelijkheden speculatief van aard zijn. Ook de gemeente Hengelo heeft nog geen doorslaggevende visie voor de positie van Integrale Vroeghulp binnen de zorgstructuur voor het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag. Terugblik Rispen e.a. (1994) spreken anno 1994 over een verbrokkeling in de Nederlandse hulpverlening. Zij geven aan dat de overheid sinds de jaren negentig streeft naar samenwerking, bundeling en afstemming op de pedagogische zorggebieden. Zij schrijven de verbrokkeling toe aan het belang van particulier initiatief en de vrees voor overheidsbemoeienis dat een tijd lang speelde. Volgens Houwaart (2011) is er na 1970 een cultuurverandering ontstaan, waarin er steeds minder geloof in autoriteit en wetenschappelijke autoriteit werd waargenomen. Voor de jaren zeventig heerste er een lokale, normerende aanpak in public health en preventie , in een bepaalde maatschappijmensvisie. Het ging er destijds om, om de individuele burger tot een lid van de gemeenschap te maken. Het succes van de publieke gezondheidszorg tot de jaren zeventig is volgens Houwaart een preventiemengsel van lokale hulpverlening, al dan niet particulier van karakter, zorg voor de openbare orde en paternalistische (vaderlijke) aansturing van zorgarrangementen vanuit een krachtig, burgerlijk, kerkelijk moraal. Volgens de historicus James Kennedy (2010) is het succes van de publieke gezondheidzorg tot 1970 gebaseerd op vertrouwen en het gevoel dat men wortelt in een morele gemeenschap van kerk, school, ziekenhuis en culturele instellingen en dat men over een gedeelde identiteit beschikt. De veranderingen in de jaren zeventig vonden plaats doordat de vanzelfsprekendheid van de rol van de Rijksoverheid verdween. Klassieke vormen van preventie werden vanaf de jaren zestig soms als ongewenste overheidsbemoeienis gezien. Daarnaast vielen organische samenhang van stad en wijk uiteen door migratie, anonimiteit en het uiteenvallen van sociale groepen. Tenslotte keerde men zich eind jaren zestig tegen het paternalisme en de verstikkende moraal van de jaren vijftig in het algemeen, zoals dat in de publieke gezondheidszorg werd geuit. Vanaf de jaren zestig klonk een moreel protest tegen grote zorgbureaucratieën die de burgers van hun eigen zorgvermogen zouden beroven en afhankelijk maakten van anonieme instanties (Trommel & van der Veen, 1999). Wet op Jeugdzorg Omdat de verschillende vormen van jeugdhulpverlening vervolgens allen hun eigen procedures en regels er op na hielden, was de jeugdzorg tamelijk ondoorzichtig voor ‘niet ingewijden’. Ook werkten 12
verschillende sectoren regelmatig langs elkaar heen. De Wet op Jeugdzorg moest hierin verandering brengen (Janssen, L. 2008). In 1994 heeft het kabinet Lubbers reeds een begin voor de Wet op de Jeugdzorg gemaakt door middel van het kabinetsstandpunt ‘Regie in de Jeugdzorg’ (Standpunt van Ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en Justitie, 1994). In die tijd is er ook begonnen met de oprichting van Bureaus Jeugdzorg. Het kabinet Kok heeft in 1998 hierop voortgebouwd door de nieuwe Wet op Jeugdzorg (ingevoerd in 2005) te maken. De Wet op Jeugdzorg zorgt ervoor dat iedere jongere tot 18 jaar recht heeft op vraaggerichte jeugdzorg (Janssen, L. 2008). Transitie Jeugdzorg Anno 2010 blijkt de jeugdzorg alsnog te versnipperd. Knelpunten die worden gesignaleerd in de evaluatie van de jeugdzorg zijn het ontbreken van een integrale aanpak van de problematiek, de versnipperde organisatie en financiering, toenemende bureaucratie, een stijgende vraag naar zware zorg en te lange doorlooptijden (Haan-Kamminga, 2012). Het regeerakkoord 2010-2012 Rutte heeft besloten dat alle taken met betrekking tot jeugdzorg over zullen gaan naar de gemeente (plaatsvindend tussen 2012 en 2015). Dit heet de Transitie Jeugdzorg. De ‘Wet op Jeugdzorg’ zal vervangen worden door de ‘Wet Zorg voor Jeugd’. Het Centrum voor Jeugd en gezin (CJG) zal de frontoffice zijn bij de gemeente (Nederlands Jeugd Instituut, 2012). De nieuwe koers is Jeugdzorg Dichtbij (Tweede Kamer, 2010). De gemeenten krijgen de centrale verantwoordelijkheid voor de zowel de financiering als de uitvoering van het beleid. Dit wordt ook wel de decentralisatie genoemd, de jeugdzorg gaat van de provincies naar de gemeenten. Met als doel om betere verbindingen te kunnen leggen tussen zorg, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid (Meulepas, 2012). De decentralisatie biedt ook de mogelijkheid om de uitvoering van de zorgvragen opnieuw te ontwerpen (Haan-Kamminga, 2012). Opnieuw inrichten De gemeente gaat de uitvoering van de hulpvragen van professionals en kinderen en gezinnen regisseren door de verschillende instellingen en zorgaanbieders in te schakelen(Haan-Kamminga, 2012). Die taak moet worden uitgevoerd door één zorgcoördinator als contactpersoon per gezin. Dit gaat uit van ‘1 kind, 1 gezin, 1 plan’, een aanpak die door voormalig minister Rouvoet werd gepresenteerd. Bij deze aanpak dienen alle beroepskrachten die een gezin helpen van elkaar te weten wat er gaande is (Ministerie voor Jeugd en Gezin, 2007). Daarnaast is het de bedoeling dat Jeugdzorg Dichterbij sterk lokaal is gericht: de schaal van de gemeente is niet leidend, maar de directe woonomgeving van een kind moet het uitgangspunt zijn van de zorg. Dit geldt zowel voor het signaleren van de problematiek, als voor het zoeken naar een oplossing (Haan-Kamminga, 2012). Het is uiteindelijk de bedoeling dat de gemeenten verantwoordelijk worden voor de gehele zorgketen. Dit geldt dan voor het flankerend beleid, de eerstelijns zorg en de tweedelijns zorg. De uitvoering van het beleid zal deels door de gemeente zelf gebeuren en deels door de inschakeling van zorgaanbieders/instellingen. De gemeente zou voor de tweedelijns zorg bijvoorbeeld de grotere hulpverleningsorganisaties kunnen inschakelen (contracteren) voor specifieke onderdelen van de jeugdzorg. Het is voor de gemeenten de kunst om alle bestaande ketens en netwerken logisch te gaan verbinden en borgen binnen het centrum Jeugd en Gezin (Handreiking Centrum Jeugd en Gezin, 2012). De tendens zal het stimuleren van eigen kracht van de gezinnen zijn en het aanbieden van preventieve interventies. Hierdoor worden op lange termijn hogere kosten en onnodig leed voorkomen (CJG, 2012). Passend Onderwijs De Wet Passend Onderwijs is op 9 oktober 2012 aangenomen door de Eerste Kamer (Nederlands Jeugd Instituut, 2013). Een van de redenen hiervoor is de explosieve toename van de ‘zorgleerlingen’ met zware ondersteuning in de afgelopen tien jaar, wat onbeheersbare extra kosten met zich meebrengt (Rijksoverheid, 2013). Vanaf 1 augustus 2014 worden scholen verplicht om een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Dit heet de zorgplicht. Met kinderen die extra ondersteuning nodig hebben worden de kinderen bedoeld die op dit moment 13
deelnemen aan speciale basisscholen (moeilijk lerende kinderen en kinderen met gedragopvoedingsproblemen), cluster drie speciaal onderwijs (lichamelijk en/of verstandelijke beperking) en cluster vier onderwijs (psychiatrische en/of gedragsproblematiek) (Steunpunt Passend Onderwijs, 2013). Het het Passend Onderwijs zijn de volgende zes doelen beoogd in de voorgestelde wetswijzigingen (Luijn van& Rijssenbeek, e.a., 2012): 1) Budgettaire beheersbaarheid en transparantie van het financiële systeem dat bij het nieuwe wettelijke kader hoort. 2) Geen thuiszitters, een zo passend mogelijk onderwijsprogramma voor alle kinderen. 3) Minder bureaucratie, dat wil zeggen geen wachtlijsten, geen lange indicatieprocedures, geen gescheiden circuits voor lichte en zwaardere ondersteuning en zo min mogelijk administratieve lasten voor bevoegde gezagsorganen van scholen. 4) Noodzaak tot labelen van kinderen vervalt, op dit moment speelt het hebben van een medische geïndiceerde stoornis een belangrijke rol in de indicatiestelling. Door de afschaffing van de landelijke indicatiestelling krijgen scholen meer ruimte om middels handelingsgerichte diagnostiek uit te gaan van de onderwijsbeperking van de leerling. 5) Handelingsbekwame leerkrachten, goed onderwijs en goede ondersteuning in de klas valt of staat met de leerkracht. Er wordt geïnvesteerd in opbrengstgericht werken voor alle leerlingen én in de professionalisering van de leerkrachten. 6) Afstemming met andere sectoren, de inzet van ondersteuning in het onderwijs moet beter worden afgestemd met andere sectoren in het jeugddomein. Denk hierbij aan de jeugdzorg en de Centra voor Jeugd en Gezin. Er is meer integraliteit van de zorg voor het kind en het gezin nodig. Samenwerkingsverbanden In het kader van Weer Samen Naar School (het beleid dat is opgezet om kinderen die extra ondersteuning vragen zoveel mogelijk in het reguliere onderwijs te houden), zijn er regionale samenwerkingsverbanden samengesteld. Deze verbanden bestaan uit verschillende reguliere basisschoolbesturen en één of meerdere speciale basisscholen. Ieder samenwerkingsverband heeft een Permanente Commissie Leerlingen zorg die moet beoordelen of het noodzakelijk is dat een leerling in het speciaal onderwijs geplaatst wordt (Rijksoverheid, 2013). De oude samenwerkingsverbanden die ondersteuning bieden aan scholen voor regulier en speciaal basisonderwijs, komen te vervallen als het Passend Onderwijs ingaat (Luijn van & Rijssenbeek e.a. 2012). Ten tijde van dit schrijven spreken we in regio Hengelo nog van twee samenwerkingsverbanden, namelijk 7.01 en 7.02. Dit zijn de samenwerkingsverbanden waarbij schoolbesturen zijn aangesloten vanuit de gemeenten Hengelo, Hof van Twente en Borne. Bij 7.01 zijn de openbare en algemeen bijzondere schoolbesturen aangesloten en bij 7.02 de katholieke en christelijke scholen. In 2014 zal er één nieuw samenwerkingsverband ontstaan: Passend Onderwijs 23.02. Dit omvat de gemeenten Hengelo, Enschede, Oldenzaal, Borne en Hof van Twente. Er is reeds een initiatief vanuit de samenwerkingsverbanden speciaal onderwijs 7.01 en 7.02, namelijk Plein Midden Twente (PMT). Dit is een startpunt, ontmoetingsplek en werkplek voor alle instanties die zich bezighouden met de onderwijs- en zorgbehoefte van kinderen, ouders en leerkrachten. Plein Midden Twente werkt nauw samen met de verschillende gemeenten in het werkgebied om de zorg voor kinderen te kunnen optimaliseren. Aandachtspunten daarbij zijn volgens PMT(2013): aansluiting voorschoolse periode op het regulier basisonderwijs; afstemming gemeenten - onderwijs - maatschappelijk werk - GGD/JGZ - Jeugdhulpteams – Centra Jeugd en Gezin. Koppeling Gemeente en Onderwijs De toepassing van de Wet Passend Onderwijs loopt parallel met de Transitie Jeugdzorg. Ondanks de nog onvolledige uitwerking van deze transitie, is het duidelijk dat een goede samenwerking tussen gemeente en samenwerkingsverband van belang is (Rijksoverheid, 2013). De gezamenlijke opgave 14
van het onderwijs en de gemeente is om zoveel mogelijk leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden, zodat ze later zo zelfstandig mogelijk kunnen participeren in de samenleving (Projectplan 3 gemeente Hengelo, 2013). Zowel het onderwijs als de gemeente krijgen de opdracht om de speelvelden en plannen op elkaar af te stemmen. Dit zal gebeuren vanuit de achterliggende gedachte: effectiever, sneller en preventiever ondersteuning bieden aan kinderen en hun ouders die hulpvragen hebben bij opvoeding, opgroeien en onderwijs. Door deze wettelijk verplichte wederzijdse afstemming, worden de gemeente en het onderwijs gezamenlijk verantwoordelijk voor een sluitend aanbod voor hulpvragen. Verder biedt dit kansen voor ontschotting van de onderwijs-, opgroei en opvoedhulp. Naast de gezamenlijke verantwoordelijkheden op eerder genoemde gebieden, zijn de gemeente en het onderwijs ook op elkaar aangewezen als het gaat om een goed verloop van voor- en vroegschoolse educatie, schoolverlaten en de overgang onderwijs-arbeidsmarkt (Handreiking Verbinding Passend Onderwijs en zorg voor jeugd, 2012). Gemeente Hengelo De gemeente Hengelo heeft een regie rol om diverse partijen met elkaar in contact te brengen en te verbinden op een gedeelde visie binnen bovenstaande ontwikkelingen. Het uitgangspunt moet zijn 1 kind, 1 gezin, 1 plan (Projectplan 3 Transitie Jeugdzorg in relatie tot Passend Onderwijs en zorg voor jeugd, Hengelo, 2013).. De gemeenten Hengelo, Borne en Hof van Twente hebben deze regierol opgepakt door het opstarten van de samenwerking tussen onderwijs en zorgpartners. Ter voorbereiding op de Transitie Jeugdzorg ligt er een Projectplan van de gemeente Hengelo. Deze heeft als doel om de Jeugdzorg in relatie tot Passend Onderwijs (zorg in en om school) aan te sturen en te verbinden voordat de Transitie Jeugdzorg plaatsvindt . De gemeente Hengelo wil stimuleren dat verschillende velden van zorg echt verbinding maken. Ook streven zij ernaar dat de gezinnen hierin straks eenheid ervaren. De gemeente Hengelo wil de partijen samen brengen rondom het projectplan bij de start, hopelijk ook bij de uitvoering straks. Dit gebeurt met professionals, hun managers en ook de bestuurders. De gemeente zal ook het overzicht van welke vormen van ondersteuning er zijn, continu bij moeten stellen en het voor zowel burgers als voor professionals zo overzichtelijk mogelijk maken. Als de gemeente Hengelo uit het projectplan kan herleiden op welke wijze de jeugdzorg effectief schakelt met het onderwijs, dan levert dit inzichten op voor de afspraken die de gemeente in de toekomst gaat maken met partijen voor ondersteuning van de jeugd (Schellings, 2013).
2.6 Maatschappelijke relevantie De gemeente wordt verantwoordelijk voor de Jeugdzorg . De functie extramurale begeleiding voor zowel LVBG-Jeugd als GGZ-jeugd zal in dit kader worden gefinancierd door de gemeente vanuit de WMO (Nederlands Jeugd Instituut, 2012). Door de bezuinigingen van de overheid, zijn deze gelden niet onuitputtelijk en zal er gestreefd worden naar het voorkomen van dure jeugdzorg en onderwijs. Er zijn aanzienlijke meerkosten voor bijvoorbeeld een kind met een extra ondersteuningsbehoefte. De meerkosten van speciaal basisonderwijs (SBO) zijn ongeveer € 4000 per leerling per jaar. En voor speciaal onderwijs (SO) is dit € 9000 per leerling per jaar (Gemeente Hengelo, 2012). Met het oog op de verantwoordelijkheden voor de inkoop van deze zorg op termijn, ontstaat er een financiële prikkel om te investeren in preventie (Haan-Kamminga, 2012). Daarom zal er preventief gewerkt gaan worden in de toekomst. Een preventieve integrale aanpak van ondersteuning dichtbij de leefomgeving kan volgens de gemeente Hengelo uiteindelijk resulteren in afgeronde opleidingen op een zo hoog mogelijk niveau, wat de kans op werk vervolgens verhoogt. Op termijn moet dit leiden tot betere, efficiëntere en zelfs goedkopere ondersteuning en zorg (Projectplan 3 gemeente Hengelo, 2013).
15
Integrale Vroeghulp werkt integraal en daarbij staat preventie voorop. Hieronder wordt verstaan: vroegsignalering, vroegdiagnostiek en vroege interventie. In praktijk blijkt dat al op zeer jonge leeftijd (vanaf zes maanden) met de juiste interventieprogramma’s binnen een gezin veel verbetering kan worden gerealiseerd. Door ouders en kind met effectieve programma´s in een zo vroeg mogelijk stadium te ondersteunen, kan achteruitgang worden voorkomen of zelfs een verbetering van de ontwikkeling worden gerealiseerd (IVH over Vroeg Voortdurend Integraal , 2013). Als de expertise van IVH kan worden ingezet binnen de preventieve integrale aanpak die de gemeente beoogt, is dit in belang van de maatschappij. In het kader van Passend Onderwijs dat in 2014 wordt ingevoerd, wil men bereiken dat kinderen die speciale zorg behoeven zoveel mogelijk in het regulier onderwijs worden opgevangen, om daarmee het verwijzingspercentage naar het Speciaal Onderwijs te verlagen (Gemeente Hengelo, 2012). Er zullen hierdoor meer leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte naar het regulier onderwijs gaan. IVH beoogt een samenhangend aanbod van onderwijs- en zorgarrangementen en een soepele toegang tot onderwijs of combinaties van onderwijs en zorg. Uit een eerder onderzoek van MEE Twente(2012), blijkt dat de scholen wel behoefte hebben aan ondersteuning vanuit de zorg, maar dat zij daar nu nog geen zicht op hebben hoe dit moet worden vorm gegeven, gezien de geplande veranderingen Passend Onderwijs. Hiernaar kijkend is het onderzoeken van de mogelijkheden naar een positie van IVH binnen de zorgstructuren van het jonge kind een zeer actueel en relevant onderwerp. Als er kinderen met een specifieke ontwikkelingsvraag steeds meer gaan deelnemen aan het reguliere onderwijs, is het van belang dat dit deskundig wordt opgevangen. Het in een slaan van de handen van zorg en onderwijs lijkt hierin van wezenlijk belang. Deze samenwerking wordt gerealiseerd doordat zowel het onderwijs als de gemeente de opdracht krijgen om de speelvelden en plannen op elkaar af te stemmen. Dit zal gebeuren vanuit de achterliggende gedachte: effectiever, sneller en preventiever ondersteuning bieden aan kinderen en hun ouders die hulpvragen hebben bij opvoeding, opgroeien en onderwijs. Door deze wettelijk verplichte wederzijdse afstemming, worden de gemeente en het onderwijs gezamenlijk verantwoordelijk voor een sluitend aanbod voor hulpvragen. Deze samenwerkingen biedt kansen voor ontschotting van de onderwijs-, opgroei en opvoedhulp (Handreiking Verbinding Passend Onderwijs en zorg voor jeugd, 2012). Als IVH een positie binnen de gemeentelijk georganiseerde zorgstructuur krijgt, betekent dit dus tevens samenwerking met het onderwijs.
16
3
Methode
3.1 Kwalitatief onderzoek Dit praktijkonderzoek is uitgegaan van kwalitatief onderzoek. Het onderzoeken van de meeste deelvragen in dit onderzoek heeft ‘in het veld’ plaatsgevonden door middel van interviews, waardoor de uitkomsten van dit onderzoek interpretatief van aard zijn. In het onderzoek wordt belang gehecht aan de visie en de mening van de respondenten, daarom is er uiteindelijk gekozen voor open interviews. De topiclijsten hebben als kader gediend, maar hebben wel ruimte voor de inbreng van de respondenten opengelaten. Dit kwalitatieve onderzoek is hierdoor minder cijfermatig en meetbaar zoals bij een kwantitatief onderzoek. Door de koppeling te maken met theorie, zijn de kwalitatieve resultaten meer meetbaar geworden. Bij kwalitatief onderzoek is het ook mogelijk om door te vragen, zodat er minder voor de hand liggende informatie naar boven kan komen, of antwoorden kunnen worden verduidelijkt. Dit kan minder bij kwantitatief onderzoek.
3.2 Populatie en steekproef De resultaten hebben betrekking op het ketenverband IVH in Hengelo. De resultaten zeggen iets over de huidige positie van IVH en de mogelijke posities van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo. De aanbevelingen vragen iets van de beleidsmakers en werknemers van IVH. Uiteindelijk hebben de onderzoeksresultaten ook betrekking op alle aangesloten partijen binnen de zorgstructuur in de gemeente Hengelo, omdat in een zorgstructuur wordt samengewerkt en afgestemd op elkaar, heeft een verandering in positie dus invloed op de gehele zorgstructuur. In dit praktijkonderzoek is uit gegaan van een selecte steekproef, dit omdat de geïnterviewde personen reeds geselecteerd zijn door de opdrachtgever. Dit maakt het onmogelijk om de conclusies n.a.v. dit onderzoek te generaliseren (Verhoeven, 2007). De resultaten zullen daarentegen worden gebruikt binnen IVH om inzicht te krijgen in de (mogelijk) positie van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo.
3.3 Meetinstrumenten Voor dit kwalitatieve onderzoek is gebruik gemaakt van topiclijsten. Dit zijn lijsten waarin alle onderwerpen zijn verwerkt die besproken dienden te worden in de interviews. De onderwerpen zijn in vraagvorm verwerkt in de lijst. Zo is vooraf nagedacht over de richting die een gesprek moest krijgen, om antwoord te vinden op de deelvragen. Deze topiclijsten zijn samen met de opdrachtgever vormgegeven. De topics zijn n.a.v. begrippen uit de literatuurstudie en de probleemstelling geoperationaliseerd. Gedurende de interviews zijn deze topiclijsten bijgeschaafd, sommige vragen bleken overbodig en ook zijn er enkele vragen bijgekomen.
3.4 Dataverzamelingsmethode en verloop veldwerk Door de latere goedkeuring van het Plan van Aanpak dan gepland, is het veldwerk te laat gestart. Hierdoor was het noodzakelijk om de deadline van het onderzoek (27 mei 2013) uit te stellen naar 1 juli 2013. Dit gaf meer ruimte om de interviews voor te bereiden en meer tijd voor de dataverzamelingsmethoden, het literatuuronderzoek en de SWOT-analyse. De respondenten waren reeds ingelicht door de opdrachtgever over dit onderzoek. Zij zijn vervolgens via e-mail benaderd voor het maken van een afspraak. In deze e-mail werden de respondenten ook geïntroduceerd met de bedoeling van het onderzoek. Hierin werd vermeld: de functie en opleiding van mij als onderzoeker en de verwachte duur van het gesprek. N.a.v. deze mail was het niet alle respondenten
17
precies duidelijk wat hun aandeel in het geheel zou zijn. Door de topiclijsten met daarin de relevante deelvragen voor het interview van te voren toe te sturen, werd er meer duidelijkheid gegeven. Aan de hand van de topiclijsten zijn de interviews afgenomen met de geselecteerde respondenten. De interviews zijn met behulp van audioapparatuur opgenomen, hiervoor is aan elke respondent toestemming gevraagd. Vervolgens zijn de opnames letterlijk uitgewerkt (getranscribeerd). Middels het ‘sneeuwbaleffect’ (Verhoeven, 2007) zijn er nog twee interviews bijgekomen. Dit zouden nuttige extra bronnen kunnen zijn voor het onderzoek. Eén interview daarvan is daadwerkelijk uitgevoerd. De tweede was niet meer realistisch om uit te voeren, gezien het korte tijdsbestek tot de deadline. Na overleg met de minorbegeleider vanuit de opleiding is besloten om in dit geval dicht bij het originele Plan van Aanpak te blijven. De interviews hebben plaatsgevonden tussen 22 april en 10 juni. De zeven interviews duurden tussen minimaal 49 en maximaal 97 minuten. Naar gelang het onderzoek vorderde werd de omvang van de onderzoeksvraag duidelijk, mede door het brede onderwerp (Passend Onderwijs, Transitie Jeugdzorg). Gezien de beperkte tijd die de opleiding Pedagogiek geeft voor dit praktijkonderzoek, was ik genoodzaakt om keuzes te maken ten nadele van het onderzoek. Eén daarvan, was dat ik het overleg niet kon bijwonen dat georganiseerd werd door de gemeente Hengelo rondom Casuïstiek Zorgstructuur van het Jonge Kind in Hengelo. Dit overleg had een goede bron kunnen zijn voor mijn onderzoek. Een ander punt was het aanscherpen van de deelvragen in overleg met de opdrachtgever en minorbegeleider. De laatste deelvraag ‘Welke methode zou IVH kunnen inzetten om zich te positioneren binnen de huidige zorgstructuren van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo?’ moest komen te vervallen omdat dit om een uitgebreide literatuurstudie en extra interviewtopics zou vragen, wat niet realistisch was binnen de tijd.
3.5 Analysemethoden 3.5.1 Documentanalyse en literatuurstudie De documentanalyse en de literatuurstudie hebben gedurende het hele onderzoek plaats gevonden. In het begin was dit vooral ter voorbereiding en kennisname van het onderwerp. Later kregen de gelezen documenten meer nut doordat de informatie beter kon worden geplaatst in het geheel. Hiermee is ook de theoretische onderbouwing uit het Plan van Aanpak aangescherpt en weergegeven in dit eindrapport. In het Plan van Aanpak wordt er gesproken over een literatuurstudie én een documentanalyse. De literatuurstudie zou vooral gaan om de theoretische mogelijkheden voor een positie binnen de zorgstructuur van IVH en de documentanalyse zou vooral gaan om positie die IVH in theoretische zin al heeft. In het praktijk onderzoek bleek echter dat deze twee methoden door elkaar liepen. Informatie uit documenten, literatuur en rapporten gaven vooral de mogelijkheden voor de positie van IVH weer, wat uiteindelijk ook de hoofdvraag is. Het komt voor dat documenten worden geproduceerd voor het onderzoek (Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMCUvA, 2002). Doordat de ketencoördinator IVH in een eerder stadium van dit onderzoek al een document had opgesteld t.b.v. de SWOT-analyse, kon ik deze gebruiken als theoretische basis voor de SWOT-analyse.
3.5.2 Interviews De interviews zijn uitgevoerd en vervolgens getranscribeerd. Een deel van de interviews zijn aan de hand van de topiclijst uitgewerkt onder de topics zelf zodat er een duidelijke structuur ontstond, de eerste analyse. Bij sommige interviews was dit niet nodig omdat er een duidelijke vraag- antwoord structuur in de uitwerking van interviews te herkennen was. Vervolgens zijn er codes verbonden aan de relevante fragmenten. De codes zijn gebaseerd op terugkerende begrippen uit de theoretische onderbouwing, begripsafbakening, de probleemanalyse of op veldkennis (Wester, 18
2004). Er zijn voor het categoriseren (coderen) van data twee manieren: inductief ( van te voren is niet bekend naar welke categorieën wordt gezocht) en deductief (er wordt gewerkt met categorieën die vooraf zijn vastgesteld). Vaak wordt een tussenvorm hierin gebruikt, waarbij aan het begin van het onderzoek met een lijst van begrippen wordt begonnen, in het geval van dit onderzoek: de begripsafbakening en theoretische onderbouwing. Deze is na de eerste analyse van de data (de interviews) aangevuld met nieuwe categorieën die naar voren kwamen (Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC-UvA, 2002). Door een mindmap/netwerk te maken met behulp van het ICT-programma Atlas.ti is er voor de onderzoeker een beeld geschetst van welke codes in welke verhouding staan tot elkaar staanen welke codes het meest centraal stonden (zie bijlage 1). Aan de hand van deze codes en verhoudingen is er een analyserende/samenvattende tekst geschreven, om orde te scheppen in de veelheid aan informatie. Tijdens dit proces zijn de deelvragen en het gewenste product als leidraad gehanteerd om scherpte te houden in de analyse. Hierbij zijn de centrale begrippen zorgstructuur, positionering, sterkte, zwakte, kans en bedreiging als hoofdcategorieën gebruikt, omdat dit ter voorbereiding op de input voor de SWOT-analyse het meest praktisch leek . De overige codes zijn verwerkt in deze categorieën, al dan niet als subcategorieën. In de analyserende tekst is steeds terug te vinden wie de bron van de uitspraken is, om binnen dit kleinschalige onderzoek helder te houden wie wat aangeeft. In de resultaten zijn zoveel mogelijk de eigen bewoordingen van de respondenten gebruikt om interpretatiefouten te reduceren. De resultaten zijn waar mogelijk verwerkt in overzichten. Uiteindelijk is er n.a.v. de memo’s die zijn bijgehouden tijdens de analyseren een conclusie en aanbeveling geschreven.
3.5.3 De SWOT-analyse Omdat dit geen officieel marketingonderzoek is, maar een hbo-praktijkonderzoek vanuit de pedagogiek, is er geen uitgebreide SWOT-analyse uitgevoerd. Hier zou immers te weinig tijd en kunde voor zijn, omdat een SWOT-analyse uitgaat van een aantal analyses op verschillende niveaus. Wel is er gebruik gemaakt van de basisprincipes van de SWOT-analyse zoals beschreven door De Boer & Doornbos (2010) in Marketing voor non-profit organisaties. De resultaten van de interviews hebben een overzicht opgeleverd met sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen in een SWOToverzicht. Dit is beperkt tot de inzichten van de extern betrokken partijen en interne betrokken medewerkers van IVH in Hengelo. Er is bewust gekozen om géén confrontatiematrix uit te voeren binnen dit onderzoeksrapport. Dit zou veel vragen van de inzichten en interpretaties van de onderzoeker en hiermee is niet gezegd dat dit tot nut is voor dit onderzoek. Beter leek het om een aanbeveling te doen om de informatie uit het SWOT-onderzoek door IVH zelf samen met de betrokken partijen in een confrontatiematrix te plaatsen, zodat de informatie gezamenlijk kan worden geïnterpreteerd.
3.6 Kwaliteit Als onderzoeker van een kwalitatief onderzoek ben je tevens een soort meetinstrument (Meulepas, 2012). Je stelt de vragen en interpreteert de antwoorden. Om de antwoorden zo goed mogelijk te kunnen interpreteren is er gebruik gemaakt van gesprekstechnieken om onduidelijke begrippen te verhelderen bij de respondent. Ook zijn de interviews met de gemeente Hengelo, de intern pedagogisch begeleiders van Spring! en van de ketencoördinator IVH na uitwerking op verzoek gecontroleerd door de respondenten zelf. Dit was om eventuele hiaten en onjuistheden er uit te halen. Omwille van de tijd kon dit niet door alle respondenten gebeuren, waardoor de kans bestaat dat er onjuistheden in de analyse zitten. Verder zijn er veel uren in het bestuderen van recente literatuur en rapporten gaan zitten om kennis op te doen over het onderwerp. Ook zijn er vele mailwisselingen en gesprekken geweest met de opdrachtgever, om grip te krijgen op de benodigde achtergrondinformatie voor dit onderzoek. Door mijn praktijkervaring als Consulent Opvoeding en 19
Ontwikkeling bij MEE Twente merkte ik dat ik al deze informatie relatief goed kon plaatsen binnen de ontwikkelingen op meso- en macro niveau, waardoor de kwaliteit ook meer gewaarborgd wordt. Hieronder een weergave van hoe de validiteit en betrouwbaarheid verder zoveel mogelijk is gewaarborgd.
3.6.1 Validiteit De topiclijsten zijn een week van te voren naar de respondenten gestuurd via e-mail. Er kan op deze manier niet worden aangenomen dat de informatie die de respondent geeft ‘uniek’ is zonder dat de respondent de antwoorden heeft voorbesproken of opgezocht. Gezien de antwoorden vooral om meningen en zienswijzen gaat, waar dan ook op gebaseerd, was het geen probleem als dit vooraf bedacht zou zijn. Daarnaast is er op deze manier zoveel mogelijk voorkomen dat de respondenten het antwoord ten tijde van het interview niet wisten, of overhaaste antwoorden gaven. Op deze manier is, in overleg met de opdrachtgever, de validiteit verhoogt door systematische fouten te voorkomen . Het ontbreken van systematische fouten maakt een onderzoek namelijk valide, een onderzoek moet meten wat de onderzoeker beoogt te meten (’t Hart, Boeije & Hox, 2009). Alle beoogde respondenten zijn bereikt in dit onderzoek en daarbij is er in alle interviews gesproken over de beoogde topics, op deze manier is gewerkt aan een verhoogde validiteit (meten wat met beoogt te meten). Om de validiteit bij kwalitatief onderzoek te waarborgen, moet de onderzoeker zorgen dat de antwoorden juist geïnterpreteerd worden (Meulepas, 2012). Vijf van de zes interviews in dit onderzoek zijn opgenomen en uitgewerkt. De overige twee zijn alleen schriftelijk uitgewerkt n.a.v. een telefoongesprek en een schriftelijke topic-vragenlijst. Deze methode maakt de informatie grotendeels controleerbaar omdat het ruwe materiaal nog beschikbaar is. Door de letterlijke bewoording van de respondenten te gebruiken in de uitwerking wordt de kans op interpretatiefouten kleiner. Deze methode verhoogt tevens de betrouwbaarheid.
3.6.2 Betrouwbaarheid Omdat een kwalitatief onderzoek bij herhaling nooit dezelfde resultaten zal geven, is het onderzoek in dat opzicht niet betrouwbaar. Ook doordat de beleving van de respondenten op andere momenten in de tijd anders zullen zijn en er weer andere personen betrokkenen zullen zijn, is het onderzoek niet betrouwbaar (Verhoeven, 2007). Het onderzoek is echter zo betrouwbaar mogelijk gemaakt door o.a. een nauwe samenwerking met de opdrachtgever. In deze samenwerking zijn alle keuzes die ik als hbo-praktijkonderzoeker moest maken besproken. Bijvoorbeeld: wel of niet informatie delen met betrokken partijen, wel of niet doorzetten op deze manier? De waarnemingen in een onderzoek mogen door zo min mogelijk toevallige fouten worden beïnvloed. Deze toevallige fouten komen minder voor bij een gestandaardiseerde methode, bijvoorbeeld met behulp van een structuur in een topiclijst (’t Hart, Boeije en Hox, 2009). Om deze reden is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van topiclijsten voor elk interview. Door vervolgens meerdere methodes te gebruiken, zoals de SWOT-analyse, de interviews en daarnaast een literatuurstudie, om antwoord te vinden op de hoofdvraag, worden de uitkomsten zo betrouwbaar mogelijk gemaakt (triangulatie). Wat beschrijft bijvoorbeeld de literatuur over dit onderwerp, naast de subjectieve antwoorden uit de interviews? Op deze manier wordt het mogelijk om de resultaten wetenschappelijk te onderbouwen vanuit de literatuur. Zo bleek bijvoorbeeld dat kansen uit de SWOT analyse en uitspraken van bijvoorbeeld de respondent van de gemeente Hengelo door de theorie bevestigd werden. Ook is er een onderzoeklogboek bij gehouden waarin keuzes verantwoord worden. Deze gegevens zijn deels in dit hoofdstuk verwerkt en deels in het persoonlijk procesverslag (separaat van dit rapport).
20
4. Resultaten In dit hoofdstuk zullen de bevindingen worden uitgewerkt naar aanleiding van een literatuuronderzoek en een analyse van de interviews met de respondenten.
4.1 Beschrijving onderzoeksgroep Om antwoord te krijgen op de deelvragen, is er door de opdrachtgever een onderzoeksgroep geselecteerd. Dit betreft een kleinschalig, select groepje binnen de betrokken partijen in Hengelo waarvan IVH de visie op waarde schat, omdat deze respondenten naar verwachting inzicht kunnen geven in de deelvragen. Dit zijn grotendeels deelnemers die betrokken waren bij de overleggroep ‘Zorg Jonge Kind 0-4 jaar’ in Hengelo en door hun functie verbonden met de doelgroep van IVH. De respondenten die hebben meegewerkt aan de interviews zijn te verdelen onder twee groepen. De externe respondenten en de interne respondenten. Om een zo objectief beeld te krijgen van de positie van IVH is er gekozen om ook (of juist) externe respondenten te bevragen. De respondenten kunnen als volgt beschreven worden. Extern: - De beleidsmedewerker Jeugd en Onderwijs van de gemeente Hengelo - De coördinator van het samenwerkingsverband WSNS 7.02 - De manager van Spring! Peuterspeelzalen Hengelo - De twee intern pedagogisch begeleiders van heel Spring! Peuterspeelzalen Hengelo Intern: - De ketencoördinator van IVH Twente - De regiocoördinator van IVH Twente regio Midden en Zuid (waaronder Hengelo) - De trajectbegeleider van IVH Twente regio Midden (waaronder Hengelo)
4.2 Resultaten Literatuuronderzoek In dit deze literatuurstudie wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een positie van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo volgens de theorie. Omdat er onvoldoende literatuur bestaat om de positie van IVH binnen Hengelo zelf te onderzoeken, heeft de literatuurstudie zich gefocust op de algemene mogelijkheden voor een positie van IVH binnen een zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag. In de theoretische ondersteuning (hoofdstuk 2.7) staan de voorgenomen stelselwijzigingen rondom de Transitie Jeugdzorg omschreven. De gemeenten krijgen de centrale verantwoordelijkheid voor de zowel de financiering als de uitvoering van het beleid voor jeugdzorg. Met het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) als frontoffice, zou het jeugdbeleid straks organisatorisch ‘af’ moeten zijn. Dit betekent dat gemeenten de preventie, signalering en lichte hulp met als laagdrempelige toegang het CJG gaan realiseren (Commissie Zorg voor Jeugd, 2009). Uit citaten in de literatuur, blijkt dat de stelselwijzigingen nieuwe mogelijkheden bieden voor de inrichting van de zorg. Zo schrijft HaanKamminga (2012) in haar artikel ‘Decentralisatie jeugdzorg: hoe kunnen gemeenten sturen op de aanbieders van zorg?’ dat de nieuwe verantwoordelijkheden van de gemeente, ook mogelijkheden bieden om de uitvoering van de zorgvragen opnieuw te ontwerpen. Van Delden (2009) schrijft in zijn artikel ‘Samenwerking in de publieke dienstverlening, ontwikkelingsverloop en resultaten’ dat nieuw beleid van de overheid nieuwe kansen en budgetten betekenen. De uitdaging is om hierop in te springen, de organisaties die het initiatief neemt kan zijn positie versterken.
21
4.2.1 De Transitie Jeugdzorg vraagt om samenwerking Bij een effectieve jeugdzorg zijn meerdere partijen betrokken. De jeugdzorg kent verschillende visies, achtergronden, ervaringen, belangen overtuigingen en drijfveren. Dit zorgt er volgens Merks (2013) voor dat elke partij een eigen professionele bril heeft waardoor de werkelijkheid in beeld wordt gebracht. Prof. dr. Boonstra (2011) beschrijft in zijn congres ‘Succesvol samenwerken aan vernieuwing in jeugdzorg’ het volgende. Volgens hem is het voor de vernieuwing in de jeugdzorg cruciaal dat de betrokkenen uit meerdere organisaties een probleem ervaren of een ambitie delen. Op die manier beseffen ze dat ze van elkaar afhankelijk zijn en elkaar kunnen steunen in de vernieuwing. Samen gaan ze op zoek naar een nieuwe toekomst. Hierbij wordt gekeken naar wat er gaande is, wordt onderzocht wat de nieuwe mogelijkheden zijn, kiest men een positie en realiseert men een nieuwe toekomst. Voor deze strategische vernieuwing is het volgens Boonstra essentieel dat de afzonderlijke professionals en hun organisaties weten waarvoor ze staan. Ze moeten weten wat hun specifieke bijdrage is, wat de eigen kracht is en welke kracht aanwezig is bij andere professionals in het netwerk. Daarbij moeten de professionals en anderen betrokkenen weten met wie ze zich willen verbinden om tot een vernieuwende jeugdzorg te komen. Volgens Merks (2013) is het bij een samenwerking een uitdaging om alle belangen die spelen inzichtelijk te maken, door oprechte interesse in elkaars belangen en de open durven te leggen. De ‘cruciale vraag’ is hierbij volgens Merks of men een deel van de eigen autonomie durft op te geven ten behoeve van het algemeen belang. Hierover zegt zij het volgende: “Van organisaties en professionals met een maatschappelijke verantwoordelijkheid zou dat verwacht mogen worden” (2013, p29).
4.2.2 Gemeenten, scholen en zorginstellingen moeten krachten bundelen De hierboven beschreven samenwerking gaat uit van een gedeelde visie en missie zoals beoogd in de Transitie Jeugdzorg en het Passend Onderwijs. Om dit gezamenlijk doel te bereiken is het vervolgens essentieel dat gemeenten, scholen en zorginstellingen de krachten bundelen. Dat zij onder één noemer samenwerken en elkaar versterken, in plaats van te concurreren. Het handelen moet gebeuren vanuit één gezamenlijke, sector-overschrijdende visie waarin het kind en het gezin centraal staat. De partijen moeten zich gezamenlijk inspannen om kinderen een goede start met goede overdracht en overgangen te regelen. Problemen en uitval moeten zoveel mogelijk voorkomen worden en adequate ondersteuning moet geboden worden in en rond de school en het gezin. (Handreiking Verbinding Passend Onderwijs en zorg voor jeugd, 2012). In dit verband geeft IVH aan een samenhangend aanbod van onderwijs- en zorgarrangementen en een soepele toegang tot onderwijs of combinaties van onderwijs en zorg te willen realiseren (IVH, 2013). Zowel het onderwijs als de gemeente krijgen de opdracht om de speelvelden en plannen op elkaar af te stemmen. Dit zal gebeuren vanuit de achterliggende gedachte: effectiever, sneller en preventiever ondersteuning bieden aan kinderen en hun ouders die hulpvragen hebben bij opvoeding, opgroeien en onderwijs. Door deze wettelijk verplichte wederzijdse afstemming, worden de gemeente en het onderwijs gezamenlijk verantwoordelijk voor een sluitend aanbod voor hulpvragen. Verder biedt dit kansen voor ontschotting van de onderwijs-, opgroei en opvoedhulp (Handreiking Verbinding Passend Onderwijs en zorg voor jeugd, 2012). De gemeente Hengelo heeft hierin een regie rol om diverse partijen met elkaar in contact te brengen en te verbinden op een gedeelde visie te bereiken. Als de gemeente Hengelo uit het Projectplan Transitie Jeugdzorg in relatie tot Passend Onderwijs en zorg voor jeugd (Hengelo, 2013) kan herleiden op welke wijze de jeugdzorg effectief schakelt met het onderwijs, dan levert dit inzichten op voor de afspraken die de gemeente in de toekomst gaat maken met partijen voor ondersteuning van de jeugd (Schellings, Hengelo, 2013).
22
4.2.3 Zorgstructuur rondom de vindplaatsen Om het een slag concreter te maken en antwoord te vinden op de vraag wat de positie van IVH kan zijn binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag, is gezocht naar wat de literatuur schrijft over een zorgstructuur. In de begripsafbakening (hoofdstuk 2.6) staat reeds de definiëring van het begrip zorgstructuur (in Hengelo) beschreven. Volgens Bijlsma-Schlösser & Lijs-Spek (2010) is het belangrijk dat er een duidelijke zorgstructuur bestaat waarbij signalen vanuit de peuterspeelzalen en kinderdagopvang en die van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) samengebracht worden. Hierin moet gebruik gemaakt worden van elkaars expertise en waar, bij voorkeur één partij verantwoordelijk is voor de inrichting en functioneren van de zorgstructuur. Het CJG met als basisfunctie JGZ lijkt hiervoor het meest voor de hand te liggen. Dit omdat het CJG de opdracht heeft om te monitoren en te signaleren, maar ook verantwoordelijk is voor informatieverstrekking, begeleiding, zorgcoördinatie, toeleiding naar zorgaanbod en lichte pedagogische hulpverlening. Binnen de nieuwe verantwoordelijkheden van de gemeente, zal casuïstiekoverleg, zoals in de zorgen adviesteams op de scholen, zorgen voor afstemming tussen verschillende disciplines en sneller signaleren en handelen. Deze zorg gaat naadloos over in gespecialiseerde hulpverlening, indien dit nodig blijkt (Commissie zorg om Jeugd, 2009). Voor de organisatie hiervan in het kader van de Transitie Jeugdzorg, betekent dit, dat er op alle belangrijke vindplaatsen van kinderen, jongeren en ouders een eerstelijns hulpverlener beschikbaar is. Deze hulpverlener kan cliënten hulp bieden en de daar werkzame beroepskrachten ondersteunen. Deze eerstelijns hulpverlener moet beschikken over zoveel professionele kwaliteiten en handelingsruimte, dat er eerder, sneller en effectiever hulp en ondersteuning kan worden geboden. Als het nodig is moet deze hulpverlener specifieke deskundigheid inroepen. (Commissie Zorg voor Jeugd, 2009). Omdat kinderen steeds meer tijd doorbrengen op peuterspeelzalen, voorscholen en kinderdagverblijven, zijn dit de zogenaamde vindplaatsen waar risicosignalen kunnen worden opgevangen (Bijlsma-Schlösser & Lijs-Spek, 2010). Signalen bij kinderen met een specifieke ontwikkelingsvraag kunnen daarnaast op verschillende plaatsen voor het eerst naar voren komen. Ook door de school als vind- en actieplaats te zien ontstaan er mogelijkheden om de jeugdhulp zo tijdig, licht en doelmatig mogelijk in te zetten (Handreiking Verbinding Passend Onderwijs en zorg voor jeugd, 2012). Vaak uiten ouders hun zorgen eerst bij vrienden en familie of collega’s, daarna bij zorgverleners. Het uiten zal in een voor de hand liggende situatie gebeuren zoals een rapportbespreking op school, bij de huisarts, jeugdarts (JGZ), opvoedspreekuren of bij de intern begeleider op school. Vaak zal dit uitmonden in een bespreking in een (schoolgebonden) zorgadviesteam (Prinsen, Bruinsma & Oudhof, 2008). Een goed functionerende zorgadviesstructuur valt of staat bij voldoende kennis van elkaars werk- en denkwijze (Bijlsma-Schlösser & Lijs-Spek, 2010).
4.2.4 Overeenkomsten en verschillen tussen CJG en IVH Er van uitgaande dat het CJG de frontoffice zal zijn na de Transitie Jeugdzorg, is er in de literatuur gekeken naar de verschillen en overeenkomsten tussen het CJG en IVH. De uitgangspunten en doelen van het CJG (vroegsignalering, informatie en advies, lichte opvoedingsondersteuning, toeleiding naar passende zorg en zorgcoördinatie) komen overeen met die van IVH. Zowel IVH als CJG nemen het kind als uitgangspunt, leggen de regie bij de ouders en organiseren daar omheen specifieke expertise met behulp van ketenpartners. IVH en CJG bieden beide zoveel mogelijk hulp en ondersteuning in de eigen leefomgeving van het kind (IVH, 2013). IVH heeft een andere doelgroep dan het CJG, IVH richt zich op een kleinere, specifieke doelgroep: de zorgintensieve kinderen tussen nul en zeven jaar en hun gezinnen. Rondom de specifieke ontwikkelingsvragen van deze kinderen, heeft IVH specialistische (para)medische expertise en uiteenlopende specialistische partners(IVH, 2013). Veel vragen die bij het CJG binnenkomen kunnen in het reguliere zorgcircuit worden beantwoord. Kinderen met specifieke hulpvragen worden niet dagelijks bij het CGJ gezien. Het beantwoorden van specifieke hulpvragen vraagt om specifieke expertise, welke op verschillende manieren door IVH aan het CJG kunnen worden toegevoegd. Als de 23
lichtere ondersteunende interventies of programma’s onvoldoende blijken, kan de lokale zorgstructuur worden verrijkt met de specifieke expertise en uniforme werkwijze van IVH (Handreiking Centrum Jeugd en Gezin, 2012).
4.2.5 Mogelijke samenwerking IVH en CJG Uiteindelijk is er in de literatuur gezocht naar concrete mogelijkheden voor samenwerking tussen het CJG (onder leiding van de gemeente) en IVH, die een mogelijke positie aangeven voor IVH. Volgens IVH (2013) kan de opgebouwde expertise rondom kinderen met een specifieke ontwikkelingsvraag, direct worden benut door de gemeente, als er een intensievere samenwerking wordt georganiseerd tussen het CJG en de netwerken IVH. Op deze manier wil IVH behulpzaam zijn in het benutten van de kansen die er liggen voor een integrale aanpak van de kinderen met een specifieke ontwikkelingsvraag. Dit is nu al zinvol, maar met de voorgenomen stelselwijzigingen nog meer (Handreiking Centrum Jeugd en Gezin, 2012). In de handreiking ‘Samen sterk voor jonge kinderen met ontwikkelingsproblemen. Een handreiking voor gemeenten: mogelijkheden voor effectieve samenwerking tussen CJG en de netwerken IVH’ (Centrum voor Jeugd en Gezin, 2012) staan aanbevelingen voor de gemeenten, hoe zij de samenwerking tussen het CJG en IVH kunnen borgen, verstevigen, integreren of uitbouwen. In de handreiking zijn een vijftal varianten van mogelijke samenwerking tussen CJG en IVH beschreven. Dit zijn reeds bestaande samenwerkingsvormen uit diverse regio’s. Hieronder een korte schets per variant. 1) Integratie. Bij deze vorm is IVH een onderdeel van het CJG en bevindt zich direct aan het front-office waar de ontwikkelingsvragen binnenkomen. De hulpvrager treft of een coördinator van IVH aan of een pedagogisch adviseur van het CJG. Dubbele intakes of het heen en weer verwijzen wordt voorkomen. 2) Intensieve samenwerking en verwijzing. Op deze manier werken CJG en IVH intensief samen en verwijzen naar elkaar. Ouders kunnen beroep doen op een breed scala aan advies- en ondersteuningsmogelijkheden. Hierbij is het van belang dat de professionals elkaar goed kennen en de expertise goed kan aansluiten. Zonder bij alle kinderen vroegtijdige te problematiseren of medicaliseren, kunnen kinderen waar een vermoeden van een specifieke ontwikkelingsvraag blijft bestaan, worden doorgeleid naar IVH. 3) Afspraken over onderlinge samenwerking. In deze variant zijn er op procesniveau goede afspraken gemaakt, over wanneer en op welke manier kinderen naar IVH worden verwezen door het CJG. CJG en IVH zijn dan afzonderlijke netwerken. Soms is er afgesproken dat een casemanager van IVH een of meerdere dagdelen deelneemt binnen het CJG voor consulatie. 4) Gezamenlijk casuïstiekoverleg. Ook in deze variant zijn IVH en CJH afzonderlijke netwerken, die regelmatig casuïstiek overleg met elkaar voeren. Hierbij bepaalt IH mede hoe een vervolgtraject voor een kind zal verlopen binnen of buiten het CJG. 5) Gezamenlijke deskundigheidsbevordering. Bij deze vorm zijn IVH en CJG afzonderlijke netwerken, die gezamenlijke deskundigheidsbevordering organiseren. Op deze manier willen ze van elkaar leren, elkaar leren kennen en expertise delen. Bijvoorbeeld door het organiseren van intervisiebijeenkomsten, netwerkbijeenkomsten met als thema vroegsignalering, deskundigheidsbevordering over vroegsignalering in de kinderopvang en een gezamenlijke zoektocht naar de versterking van de samenwerking tussen IVH, CJG en de huisartsen.
4.3 Resultaten Interviews 4.3.1 Zorgstructuur Hengelo
24
Na analyse bleek het begrip ‘zorgstructuur’ voor alle respondenten een verschillende dimensie te hebben. De verschillende dimensies zullen hieronder worden uitgewerkt, om zicht te krijgen op de verschillende invalshoeken. Aan alle respondenten is gevraagd hoe de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag er volgens de respondent op dit moment er uit ziet en welke verbetermogelijkheden er geconstateerd worden. De meeste respondenten bekijken de zorgstructuur in het kader van 1kind, 1gezin, 1 plan en de 1-zorgroute. De begrippen zorgstructuur, 1-zorgroute en 1 kind, 1 gezin, 1 plan lijken in dit onderzoek nauw verbonden met elkaar. Het 1kind, 1gezin, 1plan en het 1-zorgroute principe zal n.a.v. de Transitie Jeugdzorg en het Passend Onderwijs een aanpak zijn die moet zorgen voor meer verbondenheid tussen betrokken partijen bij een kind en gezin (zie ook hoofdstuk 2). Gemeente Hengelo De gemeente Hengelo geeft aan dat zij te maken heeft met verschillende zorgstructuren. De vraag in brede zin hierin is: hoe moet deze zorg er straks uitzien? Als het gaat over de zorgstructuur voor jong of oud worden een aantal principes gedeeld, zoals het dicht bij de burger staan en de eigen kracht aanspreken. Dit te vertalen naar de werkelijkheid is ingewikkelder. De bedoeling volgens de gemeente Hengelo is dat er voor álle kinderen een zorgstructuur is georganiseerd, zoals aangegeven in de begripsafbakening (hoofdstuk 2.6). Als er een specifieke vraag ligt bij een kind/gezin, kan men vanuit dat punt opschalen naar bijvoorbeeld het GRIP-team (bij multi-probleem gezinnen) of IVH (bij specifieke ontwikkelingsvragen kind). De zorgstructuur is deels al zo ingericht, maar de gemeente merkt, ook n.a.v. het Projectplan Passend Onderwijs in relatie tot Transitie Jeugdzorg, dat het nog niet stevig genoeg staat. En dat maakt het heel belangrijk is hoe het wordt ingericht op de vindplaatsen,. Dit ligt nog onvoldoende vast. Het meest wenselijk is het effectief werken vanuit het principe 1 kind, 1 gezin 1 plan en de 1-zorgroute. Met het oog op effectief werken, zou het ideaal zijn als er vanuit de plek waar kinderen en ouders veel komen, de zogeheten vindplaats, nog maar een enkele stap hoeft te worden gezet om antwoord te vinden op de zorgvragen. Dit vraagt van de verbonden JGZ verpleegkundige op de PSZ en de PSZ-medewerkers zelf, dat zij de link naar de juiste ondersteuning goed kunnen leggen. Veel zorgroutes zullen op dit moment nog om het gemak of om de snelheid worden gekozen door PSZ-leidster of andere professionals. Dit betekent niet dat dit altijd de meest slagvaardige routes zijn. Hier moet verandering in komen door de 1-zorgroute. Het is niet wenselijk dat gezinnen naar allerlei instanties worden gestuurd. Het 1 kind, 1gezin, 1plan principe gaat ook uit van een centraal contactpersoon per gezin die overzicht heeft in alle lijntjes van de zorg en die steeds meedenkt. Risico hierbij is wel dat de ouders de touwtjes zelf niet meer in handen hebben. Samenwerkingsverbanden WSNS Het samenwerkingsverband 7.02 geeft in het interview haar eigen zorgstructuur aan. Deze zorgstructuur verschilt per samenwerkingsverband. Vier keer per jaar vindt er op de scholen een leerlingenbespreking plaats. Hierin worden kinderen besproken met extra zorgbehoefte. Bij deze leerlingbespreking zit altijd een orthopedagoog vanuit Expertis of vanuit de SBO-school. Als blijkt dat er niet meer goed op een onderwijsbehoefte kan worden ingespeeld en de school niet verder kan vanuit de adviezen die daar gegeven zijn, dan kan een kind op een hoger niveau getild worden. En dat betekent aanmelding bij óf een expertise-team, dit betreft samenwerkingsverband 7.02, óf bij de Commissie Leerlingenzorg, bij het samenwerkingsverband 7.01. Het kan zijn dat de Commissie Leerlingenzorg adviseert om een onderzoek te doen, dit voeren zij dan ook uit, koppelen het terug en vervolgens komen daar handelingsadviezen uit. De betreffende school gaat aan de slag met die handelingsadviezen en mocht dit niet lukken, dan volgt het advies richting SBO of een SO voor het kind. De Commissie Leerlingenzorg bestaat uit een orthopedagoog, een schoolarts van de GGD, het AMW en op afroep een andere deskundige. De voorzitter is een directeur van een SBO-school. Dan zit er een intern begeleider bij vanuit de basisschool en deze zit er voornamelijk bij om de vertaalslag te maken richting de adviezen. De leerkracht/intern begeleider van de eigen basisschool waar het kind zit is in principe de contactpersoon naar ouders toe. De hierboven besproken zorgstructuur van 25
7.01, zal hoogstwaarschijnlijk voor heel Plein Midden Twente gaan gelden. Het opschalen naar bijvoorbeeld een GRIP-team gebeurt incidenteel. Dit kan vanuit de Commissie Leerlingenzorg gebeuren, maar ook rechtstreeks vanuit de basisschool. Dit gebeurt dan weer vanuit de voorposten: de JGZ en het AMW. De 1-zorgroute, zal in het kader van Passend Onderwijs een manier van werken worden, waarin alle stappen beschreven staan rondom een ondersteuningsvraag van een kind. Je spreekt dan van basiszorg en dieptezorg. In de basiszorg moet de school volgens respondent zelf kunnen voorzien. Dit kan ook betekenen dat er gebruik wordt gemaakt van ondersteuning rondom de school, zoals de JGZ of AMW, zoals nu eigenlijk ook al gebeurt. Bij dieptezorg wordt de ondersteuningsvraag op bovenschools-niveau getild, waarbij expertise vaan SBO en SO-scholen of andere organisaties zoals MEE of Jarabee wordt ingeschakeld. Dit alles wordt weergegeven in het ondersteuningsplan per samenwerkingsverband (straks Passend Onderwijs 23.02). Daarnaast moet elke school een ondersteuningsprofiel opstellen waarin per school wordt aangegeven hoe de basis- en dieptezorg wordt georganiseerd. Definitie van ‘basiszorg’ de door het samenwerkingsverband afgesproken preventieve en licht curatieve interventies die: binnen de onderwijszorgstructuur van de school onder regie en verantwoordelijkheid van de school waar nodig met inzet van expertise van andere scholen soms met inzet van ketenpartners zonder indicatiestelling op het overeengekomen kwaliteitsniveau planmatig worden uitgevoerd. Onder ‘ketenpartens’ wordt verstaan: “Lokale/regionale instanties die een bijdrage (kunnen) leveren aan een sluitende keten jeugd en onderwijs, zoals: scholen, (bureau) jeugdzorg, peuterspeelzalen/kinderdagverblijven, (school)maatschappelijk werk, politie, justitie, MEE, jeugdgezondheidszorg/GGD, Jeugd-ggz, AMK, (sport)verenigingen, leerplicht, RMC-functie, verslavingszorg, buitenschoolse opvang, welzijnswerk” De definitie van ‘dieptezorg’ is: “alle vormen van onderwijszorg die de basiszorg overstijgen. Binnen ‘extra zorg’ kunnen verschillende typeringen voor het aanbod worden gebruikt, zoals breedte- en dieptezorg of een indeling in zorgzwaartes” (Ludeke, 2011)
Spring! Peuterspeelzalen Hengelo Spring Peuterspeelzalen Hengelo spreken in de interviews met name over hun interne zorgstructuur. Spring heeft twee intern pedagogisch begeleiders in dienst. Deze worden door de PSZ-leidsters ingeschakeld op het moment dat zij iets signaleren in de ontwikkeling van het kind, of bijvoorbeeld in contact met de ouders. Als het nodig is wordt er, in overleg met ouders, een observatie op de groep gedaan door de intern pedagogisch begeleiders. Afhankelijk van de uitkomst van deze observatie, besluit Spring of zij deze zorgbehoefte zelf oppakken of dat er extra expertise nodig is. Bijvoorbeeld als het vermoeden bestaat dat het kind het niet zal redden in het reguliere onderwijs. De intern pedagogisch begeleiders gaan dan een traject uitzetten en raadplegen hun netwerken. De kracht van deze werkwijze, is volgens Spring het direct contact met de werkvloer. De werknemers zijn vertrouwd met elkaar , zorgen delen en elkaar steunen in de ondersteuningsvraag wordt hierdoor 26
laagdrempelig. Dit is anders als een extern betrokken partij de ondersteuningsvraag oppakt. Ook sta je als PSZ dicht bij ouders in dit traject. Ouders brengen hun kind 2 tot 4 keer per week en staan in nauw contact met de PSZ. Een andere kracht van de werkwijze is volgens Spring het effectieve en snelle traject dat wordt uitgezet door de intern pedagogisch begeleiders. Integrale Vroeghulp Naast de bovenstaande extern betrokken partijen, zijn ook drie respondenten intern bij IVH geïnterviewd. De geïnterviewde regiocoördinator en de trajectbegeleider geven aan niet exact te weten hoe de zorgstructuur in Hengelo gemeentelijk geregeld is. Omdat zij werkzaam zijn in meerdere gemeenten hebben zij geen goed overzicht over welke zorgstructuur per gemeente wordt toegepast. Zij zijn bekend met de zorgadviesteams op de voorscholen en basisscholen en dat hier de JGZ en het AMW (AMW alleen op de basisscholen) zijn aangesloten. De geïnterviewde ketencoördinator noemt dat als de problematiek te complex is voor het zorgadviesteam, kan de zorgvraag worden opgeschaald naar een zorgteam op gemeentelijk niveau. Hierbij is ook bureau Jeugdzorg betrokken. Dit zorgteam wordt geleid door de procesmanager van de gemeente. De zorgadviesteams komen volgens deze respondent slechts enkele keren per jaar bij elkaar. De JGZverpleegkundige is tussentijds ook te consulteren. De regiocoördinator noemt dat de interne zorgstructuur die Spring! Peuterspeelzalen Hengelo hanteert een belangrijke rol speelt in de zorgstructuur van het jonge kind in Hengelo. Omdat veel zorgvragen door de intern pedagogisch begeleiders worden opgepakt. De zorgstructuur op schoolniveau is volgens twee respondenten vooral gericht op hoe het kind op school functioneert en wordt er niet direct gekeken naar hoe de situatie thuis is of hoe een kind thuis functioneert. Daarvoor moet eerst worden opgeschaald naar gemeentelijk niveau. Het feit dat de zorgadviesteams slechts een paar keer per jaar bij elkaar komen, ziet één respondent tevens als verbetermogelijkheid in de zorgstructuur. Het risico bestaat dat als kinderen niet met regelmaat worden ingebracht, de problematiek al behoorlijk ver kan zijn bij het kind. Eén respondent vraagt zich af of hulpverlenende organisaties voldoende afweten van de huidige zorgstructuur en waar ze hulp kunnen halen, zij signaleert ‘chaos’ in de zorgstructuren.
4.3.2 Huidige positie IVH binnen deze zorgstructuren Aan alle respondenten is gevraagd wat volgens hen de huidige positie van IVH is binnen de zorgstructuur die zij, zoals hierboven omschreven, kennen. Volgens de gemeente Hengelo wordt IVH op dit moment vooral ingeschakeld als de vraag rondom de kindontwikkeling complex is. Zover de gemeente kan beoordelen, heeft de werkwijze van IVH zijn nut wel bewezen. De grote vraag is echter hoe deze werkwijze moet worden vormgegeven als IVH niet meer is ingebed bij MEE. Ook constateert de gemeente dat er een laag percentage kinderen wordt aangemeld bij IVH Hengelo. Dit staat in contrast met bijvoorbeeld de cijfers uit het jaarverslag van Spring! Peuterspeelzalen Hengelo waar de intern pedagogisch begeleiders jaarlijks aanzienlijk meer trajecten in gang zetten. De lijntjes worden daar rechtstreeks uitgezet naar bijvoorbeeld audiologisch centrum, fysiotherapie, logopedie. Er komt slechts een beperkt groepje bij IVH in Hengelo. IVH maakt op dit moment niet structureel deel uit van de zorgstructuur binnen samenwerkingsverbanden WSNS 7.01 en 7.02. De bemoeienis met IVH is er nauwelijks. Dit kan volgens de respondent verklaard worden door het feit dat veel aaanmeldingen naar het speciaal (basis) onderwijs via jeugdartsen, peuterspeelzalen en andere betrokken instellingen gaan, zonder dat deze kinderen eerst bekend zijn bij de samenwerkingsverbanden. IVH wordt door Spring ingeschakeld als de intern pedagogisch begeleiders zelf het verloop van de ontwikkeling niet goed konden duiden, of als er een vraag is met betrekking tot het niveau van het kind. De interne zorgstructuur van Spring bepaalt de relatie met IVH. Als de intern pedagogisch begeleiders niet in dienst zouden zijn bij Spring zou IVH het eerste aanspreekpunt zijn voor 27
zorgvragen. De drempel zou volgens Spring dan echter wel hoger liggen omdat de leidsters minder vertrouwd zullen zijn met externe trajectbegeleiders. Volgens de ketencoördinator IVH zijn er nauwelijks tot geen structurele contacten tussen IVH en de zorgadviesteams, ofwel de zorgstructuur. Van de aanmeldingen bij IVH in 2012 in Hengelo is niet duidelijk in hoeverre de kinderen eerst zijn besproken in een zorgadviesteam. Of een kind via school wordt doorverwezen hangt meer van toeval af, bijvoorbeeld of de Intern begeleider of de JGZverpleegkundige IVH kent. De JGZ verpleegkundigen raadplegen over het algemeen de orthopedagoog van de JGZ, dus interne consultatie. Deze orthopedagoge is betrokken bij IVH, dus verwijst nog wel eens door naar IVH. De trajectbegeleider IVH in Hengelo vermoed dat de professionals binnen zorgstructuren onvoldoende afweten van de mogelijke positie die IVH kan innemen. Dit merkt zij aan het fenomeen dat kinderen soms te laat worden aangemeld bij IVH, als zij bijvoorbeeld bijna vier worden, terwijl de schoolkeuze nog moet worden onderzocht. De regiocoördinator IVH van Hengelo-Enschede noemt dat IVH geen structureel onderdeel is van de zorgstructuur, afgezien van de losse aanmeldingen vanuit bijvoorbeeld het consultatiebureau (JGZ) of de peuterspeelzaal.
4.3.3 Waar is behoefte aan binnen een sluitende zorgstructuur? Aan externe respondenten is gevraagd waar behoefte aan is Wat verstaat de gemeente Hengelo binnen een sluitende zorgstructuur. onder een sluitende zorgstructuur? Bij de gemeente Hengelo wordt dit in verband gebracht met de “Bij signalen die er zijn bij jonge kinderen is schakels tussen zorg en onderwijs die versterkt moeten er altijd een passend antwoord op de worden. Als n.a.v. het Projectplan Transitie Jeugdzorg in relatie ondersteuningsvraag die (hoe zwaar of licht tot Passend Onderwijs (zorg in en om school) duidelijk wordt op ook) gesteld wordt.” welke wijze jeugdzorg effectief schakelt met het onderwijs, “Jong ondersteuning bieden, betekent vaak levert dit inzichten op in de afspraken die de gemeente in de een positieve wending in het ontwikkelingsverloop en dit heeft effect op toekomst kan maken met de partijen voor de ondersteuning het latere leven. Een waaier van van jeugd. De gemeente wil hierin stimuleren dat mogelijkheden van ondersteuning kan altijd verschillende velden van zorg echt verbinding maken en er iets bieden aan gezinnen en kinderen. De naar streven dat gezinnen hierin eenheid ervaren. beschikking hebben over ondersteuning van De respondent van het samenwerkingsverband WSNS 7.02 licht tot zwaar maakt ook dat je afspraken noemt dat binnen een sluitende zorgstructuur zorgsignalen zo met alle betrokken partijen kunt maken op vroeg en zo preventief mogelijk moeten worden vertaalt naar basis van dezelfde uitgangspunten. Deze handelen. uitgangspunten zijn zo veel mogelijk in Volgens Spring! Peuterspeelzalen Hengelo zou het wenselijk dagelijks leven ondersteunen, zo licht zijn binnen een sluitende zorgstructuur als er één gemeentelijk mogelijk, eigen kracht voorop, professionals en eigen omgeving werken samen.” georganiseerd loket was waar de zorgvraag kon worden neergelegd. Dit kan in de vorm van een team of persoon zijn die de sociale kaart in beeld heeft, korte lijnen heeft en kan besluiten welke ondersteuning het beste is. Je zou niet moeten hoeven kiezen tussen allerlei verschillende instanties en financieringsstromen. Dit maakt het onoverzichtelijk. Er moet duidelijkheid komen waar een kind van een bepaalde leeftijd met een bepaalde zorgvraag besproken wordt en welke hulp ingeschakeld gaat worden. Spring ziet ook hierin het belang van samenwerking met het onderwijs in het kader van Passend Onderwijs. Wat Spring verder aankaart met het oog op een sluitende zorgstructuur is dat als óuders van kinderen in een hulpverleningstraject zitten, dat er ook moet worden gekeken naar hoe het met de kinderen gaat. De hulpverleners zouden, met toestemming, scholen en voorscholen op de hoogte moeten stellen zodat alle signalen bekend zijn. De problematiek van ouders kan invloed hebben op de kinderen op de PSZ, bijvoorbeeld als er moeder het kind niet of onregelmatig naar de PSZ brengt. De mogelijkheid tot afstemming tussen de hulpverleners en de (voor)scholen zou wenselijk zijn. 28
4.3.4 Expertise behoefte binnen de zorgstructuur
Wat wordt bedoeld met de expertise van IVH?
IVH biedt multidisciplinair overleg, advies en De extern betrokken respondenten hebben trajectbegeleiding vanuit de kernteams. aangegeven voldoende af te weten van de Dit zijn teams van professionals die geleverd worden expertise en ketenpartners van Integrale door de partijen die deel uitmaken van de keten IVH Vroeghulp. vanuit verschillende sectoren. De kernteams zijn De gemeente Hengelo gaf hierin echter aan dat zij onafhankelijk, werken grondig en snel en kennen geen geen goed beeld heeft van de routes die IVH kan schotten. Vanuit IVH vindt doorverwijzing plaats naar bewandelen en heeft behoefte aan praktische de organisatie die het beste antwoord kan geven op de voorbeelden (hier wordt verderop op ingegaan in hulpvraag van ouders en kind. (Uitwerking Werkproces IVH Nieuwe Stijl, 2012) de conclusie). Aan alle respondenten is vervolgens gevraagd of er binnen de zorgstructuur die zij kennen behoefte is aan extra expertise, vanuit bijvoorbeeld Integrale Vroeghulp. De gemeente Hengelo geeft aan dat de zorgstructuur voor alle kinderen is. IVH is voor een beperkte doelgroep bedoeld. Er is behoefte aan de expertise van IVH als de ontwikkelingsvraag van het kind niet goed kan worden geduid en het zorgvraag na verschillende pogingen niet is beantwoord. Al zou dit om een kleine doelgroep gaan, als IVH niet bestaat, blijven er ouders bestaan die er niet uitkomen met de ontwikkelingsvraag van hun kind. De coördinator uit het samenwerkingsverband 7.02 geeft aan dat er binnen de 1-zorgroute die momenteel wordt vormgegeven t.b.v. het Passend Onderwijs behoefte is aan extra expertise vanuit bijvoorbeeld IVH. Het is hierbij belangrijk dat scholen zo vroeg mogelijk hulp vragen aan het samenwerkingsverband als er iets gesignaleerd wordt bij een kind. Door een goede samenwerking met allerlei instanties kan hun kennis en kunde zo vroeg mogelijk worden ingevlogen bij de basisscholen. Het is de wens om met andere instanties die op het gebied van ondersteuning kunnen bieden samen meer voor elkaar te kunnen krijgen. Als het gaat om gespecialiseerde hulp voor een kind/gezin, zal er per situatie gekeken worden welke expertise gewenst is. De JGZ-verpleegkundige speelt een belangrijke rol hier in. Deze staat dicht bij het gezin. Op dit moment komt er behoorlijk wat ondersteuning vanuit de ambulante dienst, als het gaat om ondersteuning rondom gedragsproblemen binnen school. Spring! Peuterspeelzalen Hengelo geeft aan dat er wel behoefte is aan expertise en ondersteuning binnen de zorgstructuur. De manager van Spring ziet dit vooral voor zich als extra deskundigheid en ondersteuning in omgang met het kind of diens ouders. Met name als er meerdere zorgbehoevende kinderen op de groep zitten, is er behoefte aan expertise en extra handen van buitenaf. Deze persoon zou bijvoorbeeld kunnen adviseren in hoe je de peuterspeelzaalgroep het beste leidt. Het is hierin belangrijk dat de leidsters zich gehoord voelen. En het gaat hier dan om het invliegen van extra deskundigheid, ondersteuning, consulatie op locatie: op de vindplaats. Het zou in dit geval wenselijk zijn als je een hulpvraag bij een gremium kan neerleggen die vervolgens aangeeft welke hulp zij kunnen bieden. Samen ga je dan in gesprek en stem je af over welke hulp ingezet kan worden. Als de expertise van IVH zou kunnen aansluiten op de vindplaats, zou Spring hier gebruik van willen maken. Een andere voor de hand liggende mogelijkheid hierin ziet de manager in de samenwerking met het samenwerkingsverband Passend Onderwijs. Als het onderwijs daar expertise heeft zitten, die ook in het voorschoolse traject kan worden ingezet, ligt dit voor de hand omdat het kind later op een school binnen het samenwerkingsverband terechtkomt. Verder geeft Spring aan dat het prettig zou zijn als de expertise van IVH gemeentelijk geregeld en ingezet gaat worden.
29
4.3.5 Doorgaande lijn. Een terugkerend begrip in de interviews is de ‘doorgaande lijn’ van de voorscholen naar de basisscholen. In het Projectplan Transitie Jeugdzorg in relatie tot Passend Onderwijs (zorg in en om school) wordt een meer ‘vanzelfsprekender doorgaande lijn’ beoogd. Aan de respondenten is gevraagd hoe zij dit voor zich zien. Aan de interne respondenten van IVH zijn gevraagd wat de inzet van IVH zou kunnen zijn binnen een meer vanzelfsprekende doorgaande lijn.
Uit de begripsafbakening: “Bij doorgaande lijnen gaat het om een ononderbroken ontwikkelingsgang van kinderen door het onderwijs. Het gaat in dit geval om een doorgaande lijn van voorschoolse educatie naar vroegschoolse educatie. Er zijn heel veel manieren om een doorgaande lijn te realiseren. Hoe je dat doet, is afhankelijk van de visie en aanpak van de school, de omgeving waarin de school staat, en allerlei andere factoren (Oberon, 2009).”
Externe respondenten Als het gaat om de doorgaande lijn merkt de gemeente Hengelo dat niet iedereen op de hoogte is van een efficiënte schoolkeuze. De boodschap vanuit de samenwerkingsverbanden WSNS in Hengelo, is volgens de gemeente dat er kinderen die het echt nodig hebben voor de leeftijd van vier jaar moeten worden toe geleid naar de speciale voorzieningen. Maar als de hulpvraag bij kinderen goed in beeld is, moet er wel worden gekeken naar welke reguliere basisschool geschikt zou kunnen zijn. Op dit moment worden kinderen nog rechtstreeks toe geleid vanuit bijvoorbeeld Spring Peuterspeelzalen Hengelo of Jarabee naar bijvoorbeeld SO de Zevensprong Hengelo, zonder dat het samenwerkingsverband betrokken is. Terwijl er wellicht ook ergens een reguliere basisschool het onderwijs had kunnen verzorgen voor het betreffende kind. Deze afweging kan straks niet meer zonder het samenwerkingsverband Passend Onderwijs gemaakt worden, om het aantal kinderen in speciaal onderwijs te reduceren. De respondent van het samenwerkingsverband WSNS geeft hierin aan dat de nieuwe 1-zorgroute ook de vertaalslag moet maken naar de voorschoolse voorzieningen. Kinderen vanuit de voorschoolse voorziening moeten eerder in beeld komen bij het samenwerkingsverband. Samen met de gemeenten Hengelo, Borne en Hof van Twente is Plein Midden Twente naar een effectieve route aan het kijken. Wenselijk is dat een soortgelijke zorgstructuur en stappenplan als in het onderwijs ook gehanteerd wordt bij de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Een andere wens is om binnen een doorgaande lijn niet te spreken van de leeftijdscategorieën 0-4 en 4-12 maar van 0-12. Spring! Peuterspeelzalen Hengelo ziet het voor zich dat op termijn de driejarige kinderen meer zijn geïncorporeerd binnen het basisonderwijs. Op deze manier kunnen ze vroeger worden betrokken in de toeleiding naar het juist basisonderwijs. Op dit moment wordt de overdracht van de voorschool naar de basisschool in Hengelo middels een overdrachtsformulier geregeld waarin eventuele zorgen voer het kind worden gemeld vanuit de peuterspeelzaal. Hier is samen met het onderwijs een procedure voor afgesproken. Deze procedure is in april jl. geëvalueerd en daaruit bleek dat de informatie vanuit de peuterspeelzaal van toegevoegde waarde is. Spring merkt dat vanuit het reguliere basisonderwijs soms nog wordt aangegeven dat zij de kinderen ‘blanco’ willen zien. Hiermee misken je volgens Spring de professionaliteit van de professionals op de peuterspeelzalen. Door het Passend Onderwijs worden de voorscholen interessanter, omdat het voor de basisscholen noodzakelijk is om te weten welk kind binnenkomt en welke begeleiding dit kind nodig heeft. Op dit moment wordt er samen met de gemeente Hengelo en Plein Midden Twente gekeken naar op welke manier de inzet van de voorscholen benut kan worden. Spring ziet verbetermogelijkheden binnen de doorgaande lijn in de vorm van elkaar meer als gelijkwaardige partners zien binnen de overlegsituaties op bestuurlijk niveau en op de werkvloer. Verder geeft Spring aan dat de toeleiding naar de voorscholen door de GGD beter kan. Hoe eerder en hoe meer kinderen deelnemen aan de voorscholen, hoe beter signalen rondom problematiek kunnen worden opgevangen en omgezet naar handelen.
30
Interne respondenten De interne respondenten van IVH zijn gevraagd wat de inzet van IVH zou kunnen zijn binnen een meer vanzelfsprekende doorgaande lijn. De ketencoördinator IVH geeft aan dat IVH kan worden ingezet tijdens het transitiemoment van voorschools naar vroegschools, omdat het traject van IVH vaak in de voorschoolse leeftijd begint en door kan lopen tot in de kleuterklassen. Vaak is een groot onderdeel van de hulpvraag aan IVH bij driejarigen de schoolkeuze. Bij het opstellen van het adviesplan wordt gekeken naar hoe het kind functioneert, zowel thuis als op het KDV of de PSZ. Deze informatie en adviezen kunnen meegenomen worden in het basisonderwijs. De respondent merkt dat sommige scholen/leerkrachten het kind nog graag ‘blanco’ willen zien in de kleuterklas, zonder voorinformatie of stempel. Zij is echter van mening dat kinderen meer gebaat zijn bij een goede ondersteuning en handvaten bij aanvang op de basisschool. Als het gaat om de schoolkeuze bij driejarige kinderen in een IVH-traject wordt er volgens de regiocoördinator IVH eerst en altijd gekeken naar de mogelijkheden van het kind en welk advies hieraan verbonden kan worden. Verder wordt het traject gevolgd door IVH totdat blijkt dat het kind op de juiste plek zit. De regiocoördinator geeft aan nog te weinig kennis te hebben van het Passend Onderwijs om de precieze rol van IVH binnen de doorgaande lijn te kunnen benoemen. Maar bij specifieke ontwikkelingsvragen zou IVH ingeschakeld kunnen worden. De trajectbegeleider IVH in Hengelo denkt dat de deelname van IVH groot kan zijn binnen een vanzelfsprekender doorgaande lijn. Vooral met het Passend Onderwijs in het verschiet, waar kinderen met een specifieke ontwikkelingsvraag in het reguliere onderwijs terecht gaan komen. Hierin kan IVH ondersteunen om duidelijk te krijgen wat er met het kind aan de hand is, onderzoeken starten en meedenken in adviezen.
4.3.6 Vindplaatsen De gemeente Hengelo geeft in het interview de functie van de De gemeente Hengelo verstaat onder vindplaats aan binnen de zorgstructuur voor het jonge kind. De de vindplaatsen de peuterspeelzaal, het gemeente Hengelo verstaat onder de vindplaatsen de kinderdagverblijf, het consultatiebureau peuterspeelzaal, het kinderdagverblijf, het consultatiebureau en de school. en de school. Hier zijn de mensen met ouders in gesprek en wordt er besloten wat de vervolgstap is. Hoe het functioneert op de vindplaats is essentieel binnen de zorgstructuur, dit moet steviger worden vastgelegd. Vanuit de Transitie Jeugdzorg staat centraal hoe de ‘toegang tot zorg’ wordt ingericht. Hierin moet gekeken worden naar de meest natuurlijke weg voor ouders waar zij hun zorgvraag kunnen stellen. Dit moet beredeneerd worden vanuit het leven van alledag. De gemeente Hengelo ziet het voor zich dat ouders vooral hun vraag stellen op de vindplaats en dat de professionals daar door kunnen leiden naar bijvoorbeeld IVH. De vindplaats moet niet worden toegerust met een groot aantal experts.
4.3.7 Samenwerking binnen de zorgstructuur Wat door enkele respondenten werd aangestipt is het belang van een goede samenwerking tussen partijen binnen de zorgstructuur. De manager van Spring noemt in dit verband dat de Transitie Jeugdzorg niets zegt over de kwaliteit van werken van de partijen. De Transitie Jeugdzorg zegt wel iets over hoe moeilijk samenwerking te organiseren is. De gemeente beoogt samenhang in het werk van alle partijen en zij heeft hierbij een belangrijke taak om een kader te stellen. De Transitie Jeugdzorg biedt volgens Spring in ieder geval een kans tot meer samenwerking. Doordat er op dit moment nog schotten zijn binnen de jeugdzorg moet men veel uit de kast halen om tot samenwerking te komen. Dan wil de organisatie graag samenwerken, maar doordat je met verschillende wet- en regelgeving van doen hebt beginnen ze er niet altijd aan. Verder noemt Spring dat binnen een samenwerking tijd moet worden genomen voor implementatie van de uitgangspunten van de samenwerking. 31
Volgens de respondent van het samenwerkingsverband WSNS 7.02 kan men het verschil in denkwijzen tussen de zorg en het onderwijs ,dat soms nog gesignaleerd wordt, overbruggen, door met elkaar om de tafel te gaan; dit is een groeiproces. Volgens de intern pedagogisch begeleiders gaat er ook veel veranderen in de samenwerking met het onderwijs. Door het Passend Onderwijs moeten kinderen eerst worden besproken in het samenwerkingsverband Passend Onderwijs. We kunnen dan niet rechtstreeks aanmelden bij bijvoorbeeld de Zevensprong. Het samenwerkingsverband gaat meedenken in de schoolkeuze voor kinderen. De regiocoördinator van IVH noemt dat samenwerking met o.a. scholen altijd moet worden opgezocht tijdens een IVH traject, zodat er niet naast elkaar gewerkt wordt met een kind. Ook verwijst IVH door naar bijvoorbeeld een GRIP team, of Families First, als IVH merkt dat de problemen groter zijn dan alleen de kindproblematiek. Verder noemt de respondent dat de samenwerking in de zorgstructuur goed moet worden afgebakend door de gemeente, als de jeugdzorg straks naar de gemeente gaat.
4.3.8 Wat zou de positie van IVH moeten zijn binnen de zorgstructuur ? Aan de respondenten is gevraagd wat de positie van IVH zou moeten zijn binnen de zorgstructuur zoals zij deze omschreven. Externe respondenten De gemeente Hengelo geeft aan nog geen helder beeld te kunnen geven van de mogelijke posities binnen de zorgstructuur en hoe IVH hieraan gekoppeld gaat worden. De meest voor de hand liggende invliegroute van IVH zal waarschijnlijk zijn als er bij een specifieke zorgvraag van een kind een slag dieper moet worden gemaakt. IVH moet niet als deur worden gezien waar men als eerste aan klopt met een hulpvraag. De samenwerkingsverbanden 7.01 en 7.02 zien een deelname aan de zorgstructuur door IVH wel voor ogen. Het zou hen heel wat waard zijn om zo vroeg mogelijk kinderen in beeld te hebben om zo snel en adequaat mogelijk te kunnen reageren met elkaar op de ondersteuningsbehoefte die er ligt. Het is volgens de respondent aan de stuurgroep (bestaande uit de Gemeente Hengelo en de samenwerkingsverbanden) om vorm te geven aan o.a. de samenwerking met IVH. De manager van Spring denkt dat IVH goed moet nadenken over haar functie binnen de ontwikkelingen rondom de Transitie Jeugdzorg. Als de organisatie overeind wil blijven kan dit wellicht op een andere manier. Kijkend naar de huidige ontwikkelingen denkt de manager dat het voor IVH raadzaam is om bij de vindplaatsen aan te sluiten. Als Spring zijnde zouden zij de expertise van de ketenpartners van IVH goed kunnen gebruiken. In de vorm van tijdelijk invliegen van de experts uit IVH op de vindplaats of een directe aansluiting in doorverwijzing naar IVH. Met het oog op de positionering van IVH binnen de algemene zorgstructuur van het jonge kind (dus niet specifiek de zorgstructuur van Spring zelf), moet er volgens Spring goed worden gekeken naar wat op dit moment de meest logische positie is voor IVH binnen de zorgstructuur voor het jonge kind in Hengelo. De sterke punten van IVH zouden bijvoorbeeld kunnen worden uitgebouwd in de vorm van een breder kernteam. Dit team zou vanuit de gemeente geregeld moeten worden zodat er een kader is voor alle belangen en financiering. Het zou prettig zijn voor ouders om één team te hebben in Hengelo waar het kind besproken wordt. Dit team zou regelmatig bij elkaar moeten komen. Ook zou het nuttig zijn om een professional uit het samenwerkingsverband Passend Onderwijs aan te laten sluiten. Interne respondenten Aan de interne respondenten binnen IVH is dezelfde vraag gesteld: wat de positie van IVH zou moeten zijn binnen de zorgstructuur voor het jonge kind in Hengelo.
32
Volgens de ketencoördinator IVH zou het wenselijk zijn als IVH in Hengelo gepositioneerd is in de tweede schil van de zorgstructuur. Hiermee doelt zij op een positie tussen de zorgadviesteams (ZATteams) en het opschalen naar de gemeentelijke zorgteams in. Er zou bijvoorbeeld een procesbeschrijving van de zorgstructuur kunnen komen waarin IVH geconsulteerd wordt bij vragen, zorgen, problemen op een of meerdere ontwikkelingsgebieden. Voor deze ontwikkelingsgebieden bestaat een checklist. Die consultatie bij IVH zou kunnen gedaan worden door het ZAT-team zelf, maar tussentijds ook door de JGZ- of AMW medewerker. Daarnaast geeft de ketencoördinator aan dat er een duidelijker positie en naamsbekendheid van IVH moet komen onder de Intern Begeleiders vanuit het onderwijs. Het zou wenselijk zijn als een coördinator van IVH kon aansluiten bij een Intern Begeleiders overleg die volgens de ketencoördinator in Hengelo jaarlijks plaatsvindt. Ook de regiocoördinator IVH ziet het voor zich dat als de ZAT-teams twijfels hebben over de route die moet worden ingezet voor een kind, dat er een beroep op IVH kan worden gedaan. Het gaat dan om de specifieke ontwikkelingsvragen zoals beschreven in de doelgroep van IVH. Daarnaast ziet de respondent een mogelijke positie in het aansluiten van IVH bij het zorgteam in Hengelo op gemeentelijk niveau. IVH heeft deskundigheid in huis die daar benut kan worden. Volgens de trajectbegeleider IVH in Hengelo zou een positie midden in de zorgstructuur wenselijk zijn, om te kunnen meedenken en adviseren. Zij ziet het voor zich dat IVH plaatsneemt aan het voorportaal waar de zorgvragen binnen komen. Het zou goed zijn om dan met een team deze kinderen te bespreken en daarna de juiste route te kiezen. De expertise van IVH op gebied van specifieke ontwikkelingsvragen en de omgang hiermee, zou een aanvulling kunnen zijn voor de huidige kennis binnen de zorgstructuur.
33
4.3.9 Sterkten, Zwakten, Kansen en Bedreigingen Aan zowel de interne als de externe respondenten is gevraagd welke sterkten en zwakten zij signaleren bij IVH Hengelo, met het oog op de huidige positie van IVH. Daarnaast is gevraagd welke kansen en bedreigingen de respondenten zien voor positionering van IVH binnen de ontwikkelingen Transitie Jeugdzorg en Passend Onderwijs. De kansen bleken in de analyse overlap te hebben met de mogelijkheden voor positionering van IVH. Hieronder volgt een uitwerking van de sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen die genoemd zijn door de externe en interne respondenten. De sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen die n.a.v. dit hoofdstuk naar voren zijn gebracht, zijn verwerkt in een SWOT-overzicht in hoofdstuk 4.4.1 Over welke elementen kunnen sterkten en zwakten iets zeggen binnen een organisatie? Huidige marketingstrategie: missie, doelstelling, strategie en beschikbaar budget. Huidige organisatie: structuur en efficiency van de organisatie, communicatie en samenwerking binnen de organisatie Kwaliteit van geleverde diensten Wat zijn de verwachtingen van de verschillende diensten? Onderdelen zoals: product, prijs, distributie, marketingcommunicatie en personeel Overige functies, financiële posities, personeel, etc. (De Boer & Doornbos, 2010)
Over welke elementen kunnen kansen en bedreigingen iets zeggen voor een organisatie? Omvang en groei van de doelgroepsegmenten Afnemersgedrag, doelgroepen en segmenten De bedrijfstak en stakeholders Kritische succesfactoren in de markt Concurrentie Demografische, economische, politieke, ecologische, sociaalculturele en technologische ontwikkelingen ( De Boer & Doornbos, 2010)
Sterkten van IVH in Hengelo Externe respondenten De gemeente Hengelo geeft aan de IVH een aantal sterke elementen heeft in haar werkwijze die goed aansluiten bij de uitgangspunten van de gemeentelijke zorgstructuur binnen het 1kind, 1gezin, 1plan principe. Bijvoorbeeld dat er in een IVH-traject ook direct thuis naar het kind en de situatie gekeken wordt. Daarbij de nieuwe insteek dat ouders bij de kindbespreking bij IVH aan tafel zitten. Door ouders als beginpunt te nemen in je advies, voorkom je dat je over ouders heen gaat plannen. De gemeente geeft aan hiervan te kunnen leren, omdat er bij de ZAT-team overleggen nog geen ouders aansluiten. Ook de niet geïndiceerde zorg die IVH biedt is wenselijk en een sterk punt van IVH op dit moment. De specifieke doelgroep die IVH bedient is een sterkte, omdat hiermee ouders 34
worden bereikt die vragen over de ontwikkeling kind blijven houden. Er zal altijd een percentage kinderen blijven bestaan die specifieke problematiek hebben; die moeten worden geholpen. De respondent van het samenwerkingsverband WSNS vind het een sterk punt dat kinderen via kinderartsen en jeugdartsen bij IVH besproken worden waar vervolgens externe disciplines worden ingeschakeld. Op die manier kunnen signalen vroegtijdig worden vertaalt in handelen. Spring! Peuterspeelzalen Hengelo ziet met name het multidisciplinaire team en het multidisciplinair werken van IVH als sterk punt. Daarnaast vinden ze het een sterkte dat er goed te communiceren is over hoe de samenwerking met IVH is geweest na een traject. De samenwerking is hierdoor praktischer en slagvaardiger geworden. Het is prettig dat IVH eerst te consulteren is via de coördinator of een kind aangemeld kan worden bij IVH of niet. Als er een duidelijke hulpvraag ligt, kan IVH snel en opmaat werken (bijvoorbeeld niveaubepaling bij een kind), dit is een sterk punt. Interne respondenten De ketencoördinator van IVH vindt het een sterk punt dat IVH ouders beschouwt als deskundigen en dat zij daarom bij de kindbespreking aan tafel zitten om samen tot een advies te komen. De veelheid van disciplines is een sterkte van IVH, met name de betrokkenheid van de kinderartsen onderscheidt IVH van andere multidisciplinaire samenwerkingsverbanden rond het jonge kind. Uit een eerder onderzoek van MEE Twente (2012) bleek dat scholen in Hengelo en Borne behoefte hebben aan een centraal punt waar ze terecht kunnen voor kennis van de Sociale Kaart. Deze kennis heeft IVH in huis, door de ketenpartners die aangesloten zijn. Dit is een sterk punt. Daarnaast ook de trajectbegeleiding die IVH levert, deze loopt door zolang dit nodig is. Dit kan met name gedurende het transitie moment van voorschools naar vroegschools een sterk punt zijn, omdat zo vanzelfsprekend mogelijk te laten verlopen. De regiocoördinator van IVH vindt ook dat het multidisciplinaire team een sterk punt is. De bundeling van reeds beschikbare informatie vanuit kinderarts en andere organisaties is een sterkte van IVH. De trajectbegeleider vertolkt een belangrijke rol in het verzamelen en bundelen van de informatie. Het uitgebreide intakeverslag waarin de zorg om het kind van alle kanten belicht wordt is een sterk punt. De lijntjes die de trajectbegeleider vervolgens uit kan zetten binnen de eerstelijnszorg is en de begeleiding van ouders hierin is een sterkte. Dat de regie bij ouders ligt is volgens de regiocoördinator een meerwaarde van IVH. Een andere kracht is de laagdrempeligheid van IVH. Voor ouders is het kosteloos. Ook is het laagdrempelig omdat er bij IVH niet direct een stempel in de vorm van een diagnose op het kind wordt geplakt, maar eerst advies. Het is overigens niet zo dat IVH alleen maar adviseert tot diagnostiek, IVH gaat ook preventief te werk. Als laatste sterke punt noemt de regiocoördinator de onafhankelijkheid van IVH, IVH staat naast de ouders. Ouders mogen het advies ook naast zich neerleggen. Ondanks dat IVH een adviesorgaan is, nemen ze wel verantwoordelijkheid als het gaat om de veiligheid van het kind. De trajectbegeleider IVH in Hengelo geeft aan dat er door het multidisciplinaire team veel kennis in huis is, dit is een sterk punt. Er wordt breed naar het kind gekeken op de verschillende ontwikkelingsgebieden. De mogelijkheden voor onderzoek worden in kaart gebracht. Dat ouders aan tafel zitten tijdens de kindbespreking is een sterk punt. Daarna volgt de trajectbegeleiding, wat volgend de trajectbegeleider een kracht is. Hierin worden ouders gezien als deskundig en kan de juiste weg rustig worden bewandeld met ouders. Het kind krijgt hierdoor ontwikkelingskansen. Het feit dat de personeelsleden binnen IVH enthousiast zijn over hun werk, is een sterk punt. De werkwijze van IVH (resultaatgericht, ouders de regie) past binnen de visie van de gemeenten in het kader van de Transitie Jeugdzorg.
35
Zwakten van IVH in Hengelo Externe respondenten Binnen de jeugdzorgketen wordt een De gemeente Hengelo heeft de neiging om de onderscheid gemaakt tussen (lichte) eerstelijns zorgstructuur van licht naar zwaar te ordenen. Een zwakte hulpverlening in het gemeentelijke, voorliggende van IVH is dat IVH mogelijk te lichte vragen oppakt doordat veld en meer ingrijpende (zware) tweedelijns zij niet geïndiceerde zorg leveren terwijl de opdracht in de interventies in het geïndiceerde achterliggende maatschappelijke ontwikkeling is om de zorg zoveel veld (Goedee & Rijkers, z.d. p20) mogelijk naar licht te brengen. Een ander gevaar is dat IVH Na de Transitie Jeugdzorg krijgt de met al haar expertise op specialistisch gebied de hulpvraag gespecialiseerde provinciale gefinancierde hulp zou kunnen problematiseren. Het feit dat IVH een voor GGZ-jeugd en LVG-jeugd eenzelfde beperkte doelgroep bedient is een zwakte, omdat de financieringssystematiek en worden toegankelijk zorgstructuur voor alle kinderen is bedoeld. via verwijzing. Hierbij moet onderbouwt worden waarom de gespecialiseerde hulp nodig is. Op De respondent van het samenwerkingsverband WSNS 7.02 termijn worden de gemeenten ook heeft in het interview geen specifieke zwakten van IVH verantwoordelijk voor inkoop van deze benoemt. gespecialiseerde hulp (Commissie zorg om Jeugd, Spring! Peuterspeelzalen Hengelo geeft aan dat de 2009). ervaring met IVH is geweest dat het traject soms verzande in een langdurig traject, met veel overleg, waarin iedereen wat onderneemt, maar waar geen verantwoordelijkheid wordt genomen. Dit is echter al wel besproken met IVH en er is verbetering opgetreden. Wat in het IVH traject gemist wordt is een stuk overdracht van de informatie vanuit de PSZ aan IVH. De informatie werd op nieuw ingewonnen door de trajectbegeleider, terwijl de PSZ dit voorwerk al had gedaan. Het zou hierin wenselijk zijn als de intern pedagogisch begeleider de overdracht in het kernteam zelf kan doen samen met ouders, dit voorkomt extra lijntjes en ouders hoeven hun verhaal niet opnieuw te vertellen . De positie van een trajectbegeleider in het traject is een belangrijk punt, de ervaringen zijn hier wisselend mee. De respondent geeft aan dat dit niet als een zwakte moet worden gezien, maar als verbeterpunt. De rol van een trajectbegeleider moet duidelijk en eenduidig zijn. Het moet duidelijk zijn naar alle betrokken partijen wat de trajectleider komt doen. Als de PSZ ouders en kind doorverwijst naar een organisatie zoals IVH, vertrouwen ze er op dat het traject voorspoedig zal verlopen. Soms heeft het voor de PSZ moeite gekost om ouders te overtuigen van gespecialiseerde hulp. Ouders brengen hun kind twee tot vier keer per week naar de PSZ en vragen soms aan de leidsters hoe het traject van IVH nu verder gaat. De terugkoppeling van de trajectbegeleider aan de ouders is hierin van uiterst belang. Soms vond er in een traject tijdverlies plaats, doordat bijvoorbeeld ouders niet te bereiken waren door de trajectbegeleider. Als de trajectbegeleider contact had opgenomen met de PSZ, kon er samen naar een oplossing worden gezocht. Verder is het volgens een respondent van Spring jammer dat IVH onder de paraplu van MEE valt. MEE roept vaak het beeld van een handicap op, dit schrikt ouders af.
Interne respondenten De ketencoördinator geeft een aantal zwakten aan die IVH kent. Zij denkt dat er soms nog te veel vanuit de aangesloten organisaties van IVH wordt gedacht, in plaats van onafhankelijkheid in het belang van het kind (er spelen soms ook organisatiebelangen mee). Daarnaast kan er concurrentie ontstaan tussen de partnerorganisaties binnen IVH als het gaat om de uitvoering van diagnostisch onderzoek. Hier zou een beter kunnen worden samengewerkt. De relatief lange wachttijden voor diagnostisch onderzoek bij de partnerorganisaties zijn ook een zwakte volgens de ketencoördinator. Verder geeft zij aan dat het regionale karakter van IVH een zwakte is, omdat dit de aansluiting op lokaal niveau bemoeilijkt. De regiocoördinator noemt dat de meerdere deskundigen in één team soms een zwakte is omdat dit wel eens weerstand schept bij ouders. Sommige ouders schrikken ervan als er een orthopedagoog of gz-psycholoog meedenkt over hun kind, omdat ze een bepaald beeld hebben van de problematiek 36
die het kind dan zou hebben. Ouders moet goed worden uitgelegd dat de partnerorganisaties zijn aangesloten in naam van deskundigheid. De trajectbegeleider van IVH in Hengelo merkt dat de nieuwe werkwijze met ouders aan tafel implementatie tijd nodig heeft. Dit vraagt om een verbeterde afstemming onderling en met andere organisaties. Daarnaast ervaart de trajectbegeleider een drukke caseload te hebben, dit zou nadelig kunnen zijn van de cliënten. Kansen en mogelijkheden voor positionering IVH binnen de ontwikkelingen Transitie Jeugdzorg en Passend Onderwijs Externe respondenten De respondent van de gemeente Hengelo denkt dat IVH haar nieuwe werkwijze, de kindbespreking met ouders aan tafel, breder bekend zou moeten maken, omdat deze werkwijze aan zal spreken bij bijvoorbeeld gemeenten, in het kader van de Transitie Jeugdzorg. IVH zou met het oog hierop aan moeten sluiten bij een regionaal platform. Daarnaast zou het een overweging kunnen zijn om het reguliere onderwijs vanuit Plein Midden Twente te laten plaatsnemen in het IVH team. Op die manier kan bijvoorbeeld een persoon uit het samenwerkingsverband meedenken als het gaat om het thema schoolkeuze voor een kind, vanuit de gedachte Passend Onderwijs. De vraag hierbij is, moet IVH naar het onderwijs bewegen of het onderwijs naar IVH? De respondent merkt wel een bereidheid om naar elkaar toe te bewegen in onderwijs en zorg. Ook is er een goede relatie tussen het onderwijs en gemeente rondom het thema zorg. Voor een werkwijze als IVH is het wellicht raadzaam deze regionaal in te vliegen en niet lokaal. Het aantal aanmeldingen bij IVH zijn er volgens de respondent niet naar om deze werkwijze een plek te geven binnen elke afzonderlijke lokale zorgstructuur in de regio. In dit verband zou het een interessante vraag zijn of het voor IVH zinvol is om de schaal die Plein Midden Twente hanteert aan te nemen. De respondent van de gemeente Hengelo geeft aan om als spreekbuis te kunnen functioneren als het gaat om de positionering van IVH bij de gemeenten Borne en de Hof van Twente. De respondent van het samenwerkingsverband WSNS 7.02 geeft aan alleen maar kansen te zien als het gaat om Passend Onderwijs voor het gebied van Plein Midden Twente voor zowel de gemeente, het onderwijs als de zorginstellingen. De respondent geeft aan dat deze regio in de gelukkige omstandigheid is, dat de organisaties openstaan om met elkaar samen te werken. Om naar buiten te willen kijken en dienstbaar te willen zijn aan andere instellingen, dat biedt mogelijkheden. Daarnaast hebben ook de gemeente en het onderwijs elkaar gevonden wat betreft de inrichting van de zorg route. Alle schoolbesturen binnen Plein Midden Twente hebben uitgesproken om te gaan werken volgens de methode Handelingsgericht Werken (HGW) van Noëlle Pameijer (2009). Het is aan de schoolbesturen zelf hoe zij dit gaan oppakken. HGW is volgens de respondent een onderdeel van de 1-zorgroute, omdat in de 1-zorgroute staat beschreven dat scholen werken volgens het systeem van HGW. Dit ligt voor de hand omdat er straks wordt overgegaan op handlingsgerichte diagnostiek. Hierin wordt gekeken naar de kansen van het kind. Er wordt in deze methode meer gekeken naar de hulpvraag van de leerkracht en hoe de leerkracht moet handelen om in de onderwijsbehoefte van het kind te voorzien. Dit vraagt een omslag van denken. Het vraagt iets van de leerkracht om zo te handelen (bijvoorbeeld hulp vragen of zich ergens in verdiepen) dat het kind minder moeite heeft met hetgeen hij moeite heeft. In deze denkwijze ziet de respondent een kans voor de samenwerking met andere organisaties. IVH is een adviesorgaan en biedt eventueel ondersteuning, als zij adviezen geven, moeten deze adviezen toepasbaar zijn binnen de bassischool en afgestemd zijn op het handelingsgericht werken. Elke organisatie die extra ondersteuning geeft binnen het basisonderwijs moet de vertaalslag kunnen maken naar het handelingsgericht werken. Het is zoeken naar een advies 37
dat past binnen bijvoorbeeld een gecombineerde klas met 30 kinderen met drie verschillende leerniveaus.
Handelingsgericht werken in zeven samenhangende punten volgens Pameijer (2009) 1. Onderwijsbehoeften staan centraal, wat heeft deze leerling nodig om een bepaald doel te behalen 2. Afstemming en wisselwerking. Leerlingen verschillen, maar groepen, leerkrachten, scholen en ouders ook! 3. De leerkracht doet er toe. Verander je de leerkracht, dan verander je het kind. En andersom. 4. Positieve aspecten zijn van een groot belang. De aandacht voor positieve aspecten beschermt ons voor een negatief beeld. 5. Constructieve samenwerking met ouders en leerlingen. Een belangrijk kenmerk van ouderbetrokkenheid is goede communicatie. 6. Doelgericht werken. Zonder doelen geen richting, geen effectieve feedback en geen mogelijkheid om je werk te evalueren. 7. Systematisch en transparant. Op school zeggen we wat we doen en doen we wat we zeggen. Luijn, van & Rijssenbeek, e.a. (2012)
Spring! Peuterspeelzalen Hengelo ziet voor IVH een kans liggen in breder multidisciplinair team of gremium voor het jonge kind dat door de gemeente wordt aangestuurd, niet meer onder de paraplu van MEE. Hierbij zou dan ook iemand uit het samenwerkingsverband Passend Onderwijs moeten zijn aangesloten. De vindplaats, de PSZ wil zelf lijfelijk deelnemen en de bevindingen, expertise en mogelijkheden van de PSZ aangeven. Zo creëer je korte lijntjes: het IVH-traject hoeft niet meer eerst via de intern begeleider, de regiocoördinator, de trajectbegeleider, ouders en de disciplines enz. Bij het loket waar ouders hun zorgvraag stellen moet een professional/consulent zitten die de hulpvraag in beeld kan brengen en kan inschatten of het kind moet worden ingebracht in het team. Deze professional moet ook de sociale kaart goed in het hoofd hebben. Spring geeft hierbij aan dat er wel verschil is in hulpvragen rondom kindproblematiek of systeemproblematiek. Spring geeft verder aan dat er kansen liggen voor organisaties die deskundigheid in huis hebben, om dicht bij de vindplaatsen te werken. Er is vanuit de vindplaatsen behoefte aan het versterken van kwaliteit. Interne respondenten De ketencoördinator IVH ziet kansen voor IVH als de gemeenten met ingang van 2015 de verantwoording over de jeugdzorg en cliëntondersteuning krijgen. Gemeente worden dan verplicht om afspraken te maken met de besturen van de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs, over hoe Passend Onderwijs vormgegeven moeten worden. Nu lijken jeugdzorg en onderwijs nog twee gescheiden werelden te zijn. Door de verantwoordelijkheden van de gemeente worden jeugdzorg en onderwijs gedwongen om samen te werken. Het kind wordt dan in een totale context geplaatst. Dit past ook bij de visie van IVH. IVH hoopt dat door de ontwikkelingen van het Passend Onderwijs, het onderwijs meer de wens heeft tot samenwerken met IVH. Door de overheveling van een deel van de AWBZ-gelden naar de gemeente komt er een eenduidige financieringsstroom voor zorg voor LVG en GGZ-jeugd, dit was tot nu toe verschillend. Dit is gunstig, omdat er volgens de respondent nog te veel vanuit de instellingen wordt gedacht, want er is ook een organisatiebelang dat met financiering te maken heeft. Een andere kans voor de positie van IVH ziet de respondent in het feit dat de Twentse gemeenten samen op zullen trekken onder de vlag van Regio Twente. Het motto is: centraal wat centraal kan, lokaal wat lokaal moet. IVH wordt op Twents niveau aangeboden en door Regio 38
Twente zal IVH wellicht niet lokaal te hoeven worden opgeknipt, omdat dit gezien de specifieke doelgroep bijna onmogelijk is. De laatste kans die de respondent noemt is die in PPT Jeugd (Preventie Partners Twente). PPT is, in tegenstelling tot IVH, een formele rechtsvorm. Een grootdeel van de ketenpartners van IVH maken deel uit van PPT Jeugd, hier kan IVH van profiteren. PTT Jeugd maakt bijvoorbeeld afspraken met de gemeenten als het gaat om taken in de backoffice van het CGJ, op gebied van deskundigheidsbevordering en consultatie. Het is een kans om IVH te positioneren onder PPT Jeugd, in de backoffice van het CJG. Dan heeft IVH een lijn naar alle Twentse gemeenten. De regiocoördinator van IVH ziet kansen in de Transitie Jeugdzorg, door een verbeterde samenwerking met de JGZ, onder leiding van de gemeente. Door één loket te hebben zullen de hulpvragen sneller worden opgepakt met kortere lijntjes. De trajectbegeleider IVH Hengelo denkt dat de expertise van IVH van groot belang kan zijn voor de gemeenten, omdat ze twijfelt aan de specifieke deskundigheid rondom kindproblematiek binnen de gemeenten. Als de gemeente de expertise van IVH wil benutten, biedt dit een kans voor de positionering van IVH. Bedreiging voor positionering IVH binnen de ontwikkelingen Transitie Jeugdzorg en Passend Onderwijs Externe respondenten In 2015 wordt de gemeente Hengelo aangesteld om de jeugdzorg te organiseren. Dit is een bedreiging voor het bestaan voor IVH, omdat alle zorg op de bezuinigingsschaal gelegd wordt. Het bijeenbrengen van alle partijen van IVH kost geld, ook het mogelijk maken van de trajectbegeleiding. De vraag hierbij is wat de meerwaarde is van de specifieke zorg die IVH biedt, naast het werk van de JGZ. Binnen de visie van de gemeente Hengelo, wordt IVH niet ingezet voor alle kinderen met een zorgvraag, maar alleen voor de specifieke ontwikkelingsvragen. Het is een bedreiging voor IVH dat de gemeente nog niet precies weet wat ze met deze werkwijze van IVH wil. De gemeente Hengelo noemt het feit dat IVH en haar werkwijze niet bij alle gemeenten in beeld is (onbekendheid) een bedreiging. Daarnaast is er veel verschil in lokale inrichtingen van de zorgstructuren, dit maakt ook dat de verbindingen met IVH lokaal anders zullen worden gelegd. IVH heeft te maken met allerlei andere netwerken, die lokaal zijn opgezet. Zo zou IVH in Enschede bijvoorbeeld kunnen concurreren met Alert4You in de kinderopvang in Enschede. Daar gaat een jeugdhulpverlener al naar de vindplaats en wellicht worden er, ondanks dat er geen multidisciplinair team achter zit, de juiste stappen wel genomen. De respondent van het samenwerkingsverband noemt geen directe bedreigingen voor de positie van IVH binnen de ontwikkelingen Passend Onderwijs en Transitie Jeugdzorg. Wat hem wel is opgevallen, is dat de kinderen die bij IVH in beeld zijn behoren tot een jongere en kleinere doelgroep in Hengelo dan de basisschooldoelgroep. Hierdoor geniet IVH mogelijk meer onbekendheid binnen het onderwijs. Spring! Peuterspeelzalen Hengelo noemt dat binnen de huidige ontwikkelingen Transitie Jeugdzorg en Passend Onderwijs, IVH haar werkwijze zal moeten aanpassen, om te blijven bestaan. Hiermee denkt zij vanuit haar eigen organisatie, waarbij expertisebehoefte en een werkwijze rondom de vindplaatsen gewenst is. Binnen de Transitie Jeugdzorg gaat samengewerkt worden, IVH moet kijken wat haar functie en positie is binnen deze samenwerking. Interne respondenten Volgens de ketencoördinator is het een bedreiging voor de financiering van zowel MEE als IVH als de gelden worden overgeheveld naar de gemeente met ingang van 2015. De kans bestaat dat deze geleden niet geoormerkt worden en dus niet gebruikt gaan worden waarvoor ze nu gebruikt worden. De verschillende wijzen waarop de gemeente vorm gaan geven aan de Centra voor Jeugd en Gezin, maakt het voor IVH complex om afspraken te kunnen maken over een positie. Ook zijn er 39
bezuinigingen bij de partnerorganisaties van IVH, waardoor het lastiger wordt voor IVH om expertise te leveren vanuit eigen middelen. Een bedreiging voor de positie van IVH zijn de samenwerkingsverbanden, kinderteams, kindercentra en multidisciplinaire teams die lokaal ontstaan. Dit leidt tot onduidelijkheden bij verwijzers en gemeenten. De regiocoördinator noemt de onduidelijkheden over het bestaansrecht van MEE (en daarmee IVH) na de overheveling van de MEE gelden naar de gemeente een bedreiging. Hierdoor kunnen medewerkers van IVH zich niet goed profileren in het werkveld. Daarnaast is het een bedreiging voor de positie van IVH dat er meerdere soortgelijke kinderteams ontstaan lokaal. Deze teams zullen ook kinderen naar zich toe trekken en onderling naar elkaar verwijzen. De trajectbegeleider IVH Hengelo noemt de onduidelijkheden over de levensvatbaarheid en financiering van IVH na de overheveling van de MEE-gelden naar de gemeente een bedreiging voor de positie van IVH. Daarnaast merkt de respondent dat professionals zoals huisartsen, scholen en JGZ-medewerkers niet voldoende afweten van de expertise van IVH, hierdoor wordt IVH te laat gevonden. Verder noemt de respondent dat alle zorgstructuren lokaal verschillend zijn ingericht waardoor er voor verwijzers onduidelijkheid ontstaat waar de juiste hulp moet worden gehaald.
40
4.4 Tabellen, diagrammen en overzichten 4.4.1 SWOT-overzicht Tabel 1 SWOT-overzicht Sterken en Kansen
Intern S1. De werkwijze van IVH past binnen het 1 kind, 1 gezin, 1 plan principe (ouders betrokken, hele context kind in beeld) S2. IVH heeft multidisciplinaire expertise in huis heeft en onderscheidt zich met kinderarts S3. IVH biedt trajectbegeleiding die kan worden ingezet gedurende het transitiemoment voor- naar vroegschools. S4. IVH staat open voor samenwerking en communicatie S5. IVH bedient een specifieke doelgroep S6. De niet geïndiceerde zorg die IVH levert is wenselijk S7. Signalen kunnen door IVH vroegtijdig worden vertaalt naar handelen S8. De werknemers van IVH zijn enthousiast over hun werk S9. IVH heeft kennis van de Sociale Kaart
Extern K1. Er zijn regionale aansluitingen mogelijk ( bijv. PPT Jeugd, Regio Twente) K2. De schaal van IVH gelijk trekken met schaal Plein Midden Twente K3. In de regio is bereidheid tot samenwerking onder betrokken partijen rondom kind K4. Gemeente en Onderwijs werken samen rondom onderwijs en jeugdzorg, dit zorgt voor afstemming op zorg voor jeugd K5. Onder leiding van de gemeente zal jeugdzorg eenduidiger, effectiever, sneller worden georganiseerd (ook de financieringsstromen en de samenwerking) K6. Iemand uit het reguliere basisonderwijs of uit het samenwerkingsverband Passend Onderwijs zou aan kunnen sluiten bij IVH K7. De gemeente Hengelo kan als spreekbuis dienen voor positionering van IVH binnen de zorgstructuur bij de gemeente Borne en de Hof van Twente. K8. Er kan door organisaties worden aangesloten bij het onderwijs door de methode Handelingsgericht Werken eigen te maken Behoefte aan expertise van IVH: K8. Er is vanuit de gemeente binnen de zorgstructuur behoefte aan de expertise van IVH als de ontwikkelingsvraag van kind specifiek is K9. Er is vanuit de vindplaatsen behoefte aan expertise van deskundigen binnen IVH K10. Er is vanuit de samenwerkingsverband WSNS 7.01 en 7.02 behoefte aan de expertise van IVH binnen de 1zorgroute
41
Tabel 2. SWOT-overzicht Zwakten en Bedreigingen
Intern Zwakten Z1. IVH heeft een regionaal karakter, sluit moeilijk lokaal aan
Extern Bedreigingen B1. De levensvatbaarheid van MEE en IVH is nog onzeker nadat de MEE gelden naar de gemeente worden overgeheveld in 2015
Z2. IVH bedient een specifieke doelgroep B2. IVH is niet overal in beeld (onbekendheid) Z3. IVH pakt mogelijk te lichte vragen op, of problematiseert de problematiek, dit past niet bij tendens gemeente Z4. Afstemming en terugkoppeling van IVH-traject onderling en naar externen kan beter Z5. Het IVH traject is soms langdurig (o.a. relatief lange wachttijden diagnostisch onderzoek)
B3. Er zijn veel verschillen in lokale zorgstructuren B4. Er bestaat concurrentie voor IVH door andere kinderteams B5. Er zijn bezuinigingen vanuit gemeente en partnerorganisaties van IVH
Z6. IVH valt onder de paraplu van MEE, dit schrikt ouders soms af Z7. Soms spelen organisatiebelangen vanuit de ketenpartners mee i.p.v. onafhankelijk t.b.v. kind Z8. Het multidisciplinaire team schikt soms ouders af
42
5. Conclusie 5.1 Beantwoording deelvraag 1 Welke mogelijkheden zijn er voor een positie van IVH binnen de zorgstructuren van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo in theorie? De nieuwe inrichting van het jeugdbeleid naar aanleiding van de Transitie Jeugdzorg en het Passend Onderwijs, biedt volgens de literatuur mogelijkheden om de zorgstructuur rondom het jonge kind opnieuw in te richten. Om dit mogelijk te maken, is het van belang dat alle betrokken partijen (de gemeente, het onderwijs en de zorg) een ambitie delen en de krachten bundelen. De ambitie van de Transitie Jeugdzorg en het Passend Onderwijs is het effectiever, sneller en preventiever ondersteuning bieden aan kinderen en hun ouders die hulpvragen hebben bij opvoeding, opgroeien en onderwijs. Doordat de mogelijkheden van IVH aansluiten bij deze ambitie van het Passend Onderwijs en de Transitie Jeugdzorg ontstaat er draagvlak voor samenwerking, ofwel een positie voor IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag. De uitgangspunten en doelen van het CJG (vroegsignalering, informatie en advies, lichte opvoedingsondersteuning, toeleiding naar passende zorg en zorgcoördinatie) komen namelijk overeen met die van IVH. Zowel IVH als CJG nemen het kind als uitgangspunt, leggen de regie bij de ouders en organiseren daar omheen specifieke expertise met behulp van ketenpartners. IVH en CJG bieden beide zoveel mogelijk hulp en ondersteuning in de eigen leefomgeving van het kind. Doordat de gemeente Hengelo en het onderwijs wettelijk verplicht zijn om de ondersteuning rondom het kind op elkaar af te stemmen, zorgt dit voor een sluitend aanbod voor hulpvragen. Hierdoor ontstaat er voor IVH een bij zowel de gemeente als het onderwijs draagvlak voor een positie binnen de zorgstructuur. Adequate ondersteuning moet namelijk in en rondom de school en het gezin georganiseerd worden. IVH sluit hierbij aan doordat zij de mogelijkheid heeft om een samenhangend aanbod van onderwijs- en zorgarrangementen en een soepele toegang tot onderwijs of combinaties van onderwijs en zorg te realiseren. Uit de literatuur blijkt dat een goed functionerende zorgadviesstructuur valt of staat bij voldoende kennis van elkaars werk- en denkwijze binnen de zorgstructuur. De gemeente richt een zorgstructuur in, dicht bij de vindplaatsen van risicosignalen bij het jonge kind. Door de zorgadviesteams op scholen en een eerstelijns hulpverlener vanuit het Centrum Jeugd en Gezin dichtbij de vindplaatsen, zal, indien nodig, specifieke hulp ingeroepen worden. Deze eerstelijns hulpverlener moet dus beschikken over kennis in de werk- en denkwijze van IVH. IVH onderscheidt zich door zich te richten op een kleinere specifieke doelgroep. Als de lichtere ondersteunende interventies of programma’s onvoldoende blijken, kan de lokale zorgstructuur worden verrijkt met de specifieke expertise en uniforme werkwijze van IVH. De opgebouwde expertise rondom kinderen met een specifieke ontwikkelingsvraag, kan direct worden benut door de gemeente, als er een intensievere samenwerking wordt georganiseerd tussen het CJG en de netwerken IVH. In verband hiermee zijn er meerdere opties mogelijk. Deze worden weergegeven in ‘Samen sterk voor jonge kinderen met ontwikkelingsproblemen. Een handreiking voor gemeenten: mogelijkheden voor effectieve samenwerking tussen CJG en de netwerken IVH’ (Centrum voor Jeugd en Gezin, 2012). Hieronder een schets van de mogelijkheden voor een samenwerking tussen het CJG en IVH en daarmee een positie voor IVH binnen de zorgstructuur. 1) Integratie. Bij deze vorm is IVH een onderdeel van het CJG en bevindt zich direct aan het front-office waar de ontwikkelingsvragen binnenkomen. 2) Intensieve samenwerking en verwijzing. Op deze manier werken CJG en IVH intensief samen en verwijzen naar elkaar. 3) Afspraken over onderlinge samenwerking. In deze variant zijn er op procesniveau goede afspraken gemaakt, over wanneer en op welke manier kinderen naar IVH worden verwezen door het CJG. 4)Gezamenlijk casuïstiekoverleg. Ook in deze variant zijn IVH en CJH afzonderlijke netwerken, die regelmatig casuïstiek overleg met elkaar voeren. Hierbij bepaalt IH mede hoe een vervolgtraject voor een kind zal verlopen binnen of buiten het CJG. 5)Gezamenlijke deskundigheidsbevordering. Bij 43
deze vorm zijn IVH en CJG afzonderlijke netwerken, die gezamenlijke deskundigheidsbevordering organiseren. Op deze manier willen ze van elkaar leren, elkaar leren kennen en expertise delen.
5.2 Beantwoording deelvraag 2 Wat is de positie van IVH op dit moment binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag? Op dit moment wordt IVH ingeschakeld als de ontwikkelingsvraag van het kind complex is en de ontwikkeling niet goed kan worden geduid. IVH is echter niet structureel verbonden aan een zorgstructuur binnen de zorgadviesteams van (voor-) scholen, de expertiseteams van de samenwerkingsverbanden WSNS, of zorgteams op gemeentelijk niveau. Of IVH wordt ingeschakeld hangt van de netwerken van de verwijzer af. De naams- onbekendheid van IVH lijkt hier volgens IVH een rol in te spelen. Alle extern betrokken partijen in dit praktijk onderzoek is het opgevallen dat uit het jaarverslag van IVH 2012 blijkt dat in Hengelo slechts 3 aanmeldingen bij IVH zijn geweest. Zij vragen zich af wat dit zegt over de positie van IVH in Hengelo. Dit is echter niet onderzocht in dit praktijkonderzoek. Er is t.b.v. dit praktijkonderzoek een kleinschalige SWOT-analyse uitgevoerd. Dit heeft een overzicht opgeleverd van sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen van IVH op dit moment. Dit overzicht is te vinden in hoofdstuk 4.4.2
5.2 Beantwoording deelvraag 3 a. Wat zou de positie van IVH binnen zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo moeten zijn volgens de interne respondenten van IVH? Door de interne respondenten worden drie mogelijke posities genoemd. Volgens twee van de drie interne respondenten zou het wenselijk zijn als IVH een positie heeft in de tweede schil van de zorgstructuur. Dit betekent dat de procesbeschrijving van de zorgstructuur vanuit het CJG zo zou moeten zijn, dat de zorgadviesteams op (voor-) scholen IVH consulteren bij specifieke ontwikkelingsvragen. Een andere wenselijke positie voor IVH zou binnen het zorgteam op gemeentelijke niveau zijn. De laatste wenselijke positie die wordt genoemd door een interne respondent zou binnen het voorportaal van de zorgstructuur zijn, waar de hulpvragen binnen komen. Door deze positie in te nemen kan IVH direct meedenken en adviseren in effectieve vervolgstappen voor een kind met een specifieke ontwikkelingsvraag zonder opschaling. In al deze posities wordt de specifieke expertise van IVH tot nut binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag. b. Wat zou de positie van IVH binnen zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo moeten zijn volgens de betrokkenen partijen van IVH? Allereerst is het goed om te beseffen dat er onder de respondenten verschillende dimensies van een zorgstructuur blijken te bestaan. Dit maakt de mogelijke positie van IVH voor elke definitie van zorgstructuur anders. De respondent van de gemeente Hengelo kan nog niet aangeven welke positie IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind moet hebben. De zorgstructuur is voor alle kinderen, hij wordt niet alleen gericht op kinderen met een specifieke ontwikkelingsvraag. De meest waarschijnlijke positie is volgens de gemeente Hengelo een positie die bereikt wordt door opschaling, als de ontwikkelingsvraag van het jonge kind te specifiek is en de expertise van IVH gewenst is. Daarbij geeft de gemeente Hengelo aan dat de werkwijze van IVH alleen mogelijk is als deze regionaal wordt ingevlogen in plaats van lokaal. Gezien de specifieke doelgroep en het beperkt aantal aanmeldingen bij IVH, is het onmogelijk om IVH binnen elke afzonderlijke lokale zorgstructuur een positie te geven. 44
De respondent van de gemeente Hengelo geeft aan behoefte te hebben aan een positionering van IVH in zijn geheel. Op dit moment kan IVH nog niet gekoppeld worden aan een positie binnen de zorgstructuur. De respondent geeft aan onvoldoende te weten hoe de zorgroutes vanuit IVH lopen en of deze overlap hebben of juist niet met andere zorgroutes zoals Spring! Peuterspeelzalen Hengelo, de JGZ, het Grip-team en de zorgroutes binnen Plein Midden Twente. Om deze reden heeft er op 17 juni jl. een casuïstiek plaatsgevonden met deze partijen, waarin de zorgroutes aan de hand van praktische voorbeelden zijn uitgediept. De uitkomsten van deze casuïstiek konden in verband met tijdsgebrek niet worden meegenomen. De samenwerkingsverbanden 7.01 en 7.02 zien een deelname aan de zorgstructuur door IVH wel voor ogen. Het zou hen heel wat waard zijn om zo vroeg mogelijk kinderen in beeld te hebben om zo snel en adequaat mogelijk te kunnen reageren met elkaar op de ondersteuningsbehoefte die er ligt. Het is volgens de respondent aan de stuurgroep (bestaande uit de Gemeente Hengelo en de samenwerkingsverbanden) om vorm te geven aan o.a. de samenwerking met IVH. Spring! Peuterspeelzalen Hengelo geven aan dat een positie van IVH zich dicht bij de vindplaats (o.a. de voorscholen) moet bevinden, omdat dit binnen de tendens van de Transitie Jeugdzorg past . Volgens de respondenten van Spring zou een wenselijke positie van Integrale Vroeghulp onder leiding van de gemeente zijn, in een multidisciplinair team, zodat er een eenduidige, effectieve aanpak bestaat voor kinderen in de zorgstructuur van Hengelo.
5.4 Beantwoording centrale vraagstelling Op welke manier kan IVH zich positioneren binnen de voor- en vroegschoolse zorgstructuren rondom het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in de gemeente Hengelo? Met de Transitie Jeugdzorg en het Passend Onderwijs in het verschiet, ontstaan er vraagtekens of er een mogelijke positie voor IVH is weggelegd binnen de zorgstructuur van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag in Hengelo. De gemeente Hengelo heeft de regie en de verantwoordelijkheid over dit vraagstuk en lijkt een van de weinige partijen te zijn die antwoord kan geven op de centrale vraagstelling in dit praktijkonderzoek. De gemeente Hengelo is bezig om een zorgstructuur in te richten voor alle jonge kinderen, niet speciaal voor kinderen met een specifieke ontwikkelingsvraag. Deze zorgstructuur zal dichtbij de vindplaats worden ingericht; hier kunnen ouders hun zorgvraag neerleggen. De gemeente Hengelo is nog niet zo ver is dat zij concreet kan aangeven waar zij IVH wil positioneren binnen deze zorgstructuur. Wel geeft zij aan dat de vindplaats niet moet worden toegerust met tig experts. Vanuit de vindplaatsen in dit praktijkonderzoek wordt aangegeven dat er wel behoefte is aan expertise vanuit Integrale Vroeghulp, maar deze moet volgens de gemeente middels opschaling worden ingeschakeld, als het gaat om specifieke ontwikkelingsvragen. Op dit moment heeft IVH nog geen structurele positie binnen de zorgstructuur voor het jonge kind in Hengelo. De Transitie Jeugdzorg en het Passend Onderwijs bieden echter wel mogelijkheden voor een structurele positie van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind. Doordat de uitgangspunten van IVH op veel vlakken aansluiten bij de uitgangspunten van de Transitie Jeugdzorg, het Passend Onderwijs en het Centrum Jeugd en Gezin, lijkt er voldoende draagvlak te zijn voor samenwerking. Als de mogelijke posities in theorie en de mogelijke posities volgens de respondenten naast elkaar worden gelegd, onderscheiden zich een aantal mogelijkheden. De samenwerking tussen het CJG en IVH zou intensief kunnen zijn, waarbij er voldoende kennis is van elkaar en waarbij naar IVH kan worden toe geleid indien nodig. Een andere mogelijkheid is de samenwerkingsvorm waarbij afspraken over onderlinge samenwerking tussen het CJG en IVH worden gemaakt, hierin is vastgelegd wanneer en hoe er opgeschaald wordt naar IVH. Tenslotte de mogelijkheid van het
45
gezamenlijk casuïstiekoverleg, waarbij IVH als apart netwerk aansluit op gemeentelijk niveau voor regelmatig casuïstiekoverleg en meebepaalt in een zorgroute die wordt gekozen voor een kind. Als de gemeente Hengelo uit het Projectplan ‘Transitie Jeugdzorg in relatie tot Passend Onderwijs en zorg voor jeugd kan herleiden op welke wijze de jeugdzorg effectief schakelt met het onderwijs, levert dit inzichten op voor de afspraken die de gemeente in de toekomst gaat maken met partijen voor ondersteuning van de jeugd en zal de positie van IVH bekend worden. Doordat de gemeente Hengelo en het onderwijs wettelijk verplicht zijn om de ondersteuning rondom het kind op elkaar af te stemmen, zorgt dit voor een sluitend aanbod voor hulpvragen. Hierdoor ontstaat er voor IVH zowel bij de gemeente als bij het onderwijs draagvlak voor een positie binnen de zorgstructuur. Adequate ondersteuning moet namelijk in en rondom de school en het gezin georganiseerd worden. IVH zou bij het onderwijs aan kunnen sluiten doordat zij de mogelijkheid heeft om een samenhangend aanbod van onderwijs- en zorgarrangementen en een soepele toegang tot onderwijs of combinaties van onderwijs en zorg te realiseren. Als IVH nog beter wil aansluiten bij het onderwijs, verwacht het onderwijs dat IVH haar werk- en denkwijze afstemt op de methode Handelingsgericht Werken. Omdat IVH een kleine specifieke doelgroep bedient, is het vrijwel onmogelijk om binnen alle lokale zorgstructuren in de regio Twente afzonderlijke afspraken te maken over een positie van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind. Als IVH regionaal zou kunnen aansluiten, bijvoorbeeld onder de vlag van Preventie Partners Twente, of bij Regio Twente, ontstaat er een directe lijn naar de lokale gemeenten. Dit zou een positie voor IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind in Hengelo kunnen opleveren.
5.5 Aanbevelingen De aanbevelingen die voortvloeien uit dit onderzoeksrapport zijn aanbevelingen tot vervolgstappen voor IVH Hengelo. Dit kan in de vorm van een actie of een vervolgonderzoek of een combinatie hiervan zijn. De aanbevelingen luiden als volgt: Doordat de mogelijke posities van IVH in Hengelo met behulp van dit praktijkonderzoek in kaart zijn gebracht, zal er nieuwe gespreksstof ontstaan tussen de betrokken partijen in dit praktijkonderzoek. IVH kan initiatief nemen om aan hand van de inzichten uit dit praktijkonderzoek om te tafel te gaan met de betrokken partijen. Een mogelijkheid hiervoor is om samen met deze betrokken partijen de sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen van IVH in Hengelo in een confrontatiematrix te plaatsen. Op deze manier kan er een gezamenlijke strategiebepaling ontstaan over de meest nuttige positie van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind in Hengelo. De respondenten hebben aangegeven dat er onduidelijkheden bestaan over het jaarverslag 2012 van IVH waaruit blijkt dat er in Hengelo drie kinderen bij IVH Hengelo zijn aangemeld. Dit staat in contrast met de aanmeldingen bij IVH in gemeente Haaksbergen en de Hof van Twente, terwijl dit kleinere gemeentes zijn. De responderen vragen zich unaniem af hoe dit komt en wat dit zegt over de positie van IVH binnen de zorgstructuur van het jonge kind in Hengelo. Aan deze vraag is in dit onderzoek geen gehoor gegeven. Als IVH wil weten waarom er in Hengelo ‘slechts’ drie aanmeldingen zijn geweest en wat dit zegt over de positie van IVH, raad ik aan om dit te onderzoeken. Een tweede aanbeveling tot onderzoek is de vraag of het werkgebied dat IVH Twente nu hanteert kan worden aangepast aan de schaal van de samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School 7.01 en 7.02 of aan de schaal dat het nieuwe samengestelde samenwerkingsverband Passend Onderwijs 23.02 straks zal hanteren. Doordat de gemeente en het onderwijs wettelijk verplicht zijn 46
zorg op elkaar af te stemmen, zou het aansluiten van IVH op de schaal die voor de gemeente en onderwijs logisch zijn meer logische positie bieden voor IVH binnen de lokale zorgstructuren. Een derde aanbeveling tot onderzoek, al dan niet in combinatie met de aanbeveling hierboven, is de vraag op welke manier IVH Twente regionaal zou kunnen aansluiten om een directe lijn te creëren naar alle gemeenten in Twente. Op die manier hoeft de werkwijze van IVH niet onder allerlei verschillende voorwaarden en opschalingsmanieren te worden verbonden aan de lokale zorgstructuren van het jonge kind. Ook zou het probleem van de naams-onbekendheid van IVH binnen de lokale zorgstructuren hier mee kunnen worden opgelost. Wellicht is het raadzaam voor IVH om een professionele SWOT-analyse uit te voeren over heel IVH Twente en op deze manier inzicht te krijgen wat de positie van IVH Twente regionaal kan zijn binnen de zorgstructuren van het jonge kind met een specifieke ontwikkelingsvraag. Een laatste aanbeveling naar aanleiding van dit onderzoek, is het onderzoeken van de vraag op welke manier IVH de methode Handelingsgericht Werken kan integreren in haar beleid. Hier is in dit onderzoek geen gehoor aan kunnen geven. Omdat er behoefte blijkt te zijn binnen de zorgstructuur aan de expertise van IVH, wordt het van belang dat IVH haar werkwijze hierop zal anticiperen.
5.6. Bruikbaarheid en beperkingen Met dit hbo-praktijkonderzoek zijn er verschillende aspecten rondom de positie van IVH in Hengelo in kaart gebracht. Dit is gedaan door het onderwerp te belichten vanuit landelijk, regionaal, lokaal, theoretisch, intern en extern perspectief. Hierdoor is er nieuwe ‘gespreksstof’ tussen IVH en de betrokken partijen ontstaan met als doel de positie binnen de zorgstructuur van het jonge kind meer vast te leggen. Zo is bijvoorbeeld duidelijk geworden wat de huidige positie van IVH in Hengelo is volgens de respondenten, aan de hand van sterkten en zwakten, kansen en bedreigingen en wat deze positie zou moeten zijn. Omdat er slechts een beperkte en selecte steekproef is gedaan, en het een kwalitatief onderzoek betreft, is het ondenkbaar dat deze resultaten kunnen worden gegeneraliseerd over een populatie. Voor het ketenverband IVH in Hengelo zelf, kunnen de resultaten wel nuttig zijn om inzicht te krijgen wat nu daadwerkelijk haar positie is binnen de zorgstructuur in Hengelo en welke mogelijkheden er liggen. Een beperking van dit onderzoek is dat dit onderzoek alleen IVH in Hengelo heeft belicht. IVH Twente heeft echter regionaal te maken meerdere lokale zorgstructuren, het bepalen van een positie binnen deze zorgstructuren is een hele klus, tenzij IVH regionaal kan aansluiten. De vraag is in hoeverre dit onderzoek hieraan bijdraagt. Een andere beperking van dit onderzoek, is de zeer selecte steekproef die is genomen om interviews af te nemen. Waarschijnlijk hadden de resultaten in een breder perspectief kunnen worden geplaats als bijvoorbeeld ook een respondent uit de GGD, het Algemeen Maatschappelijk Werk en de Kinderopvang in Hengelo was bevraagd. Als onderzoeker had ik graag een concreter antwoord willen geven op de vraag: hoe kan IVH zich positioneren binnen de genoemde zorgstructuur? Omdat de deelvraag ‘welke methode kan IVH inzetten om zich te positioneren binnen de zorgstructuur’ is komen te vervallen, kon er ook geen concrete ‘oplossing’ uit de hoofdvraag worden geconcludeerd, dit was wel het gewenste product geweest. Mede doordat de Transitie Jeugdzorg en het Passend Onderwijs een complex geheel is en de zorgstructuur voor zowel de gemeente als het onderwijs zelf nog niet helder is, kon er nog geen positie worden bepaald. Wel zijn er verschillende invalshoeken ontstaan over de mogelijke positie van IVH. Ook zijn er een aantal ‘balletjes opgegooid’ in de vorm van aanbevelingen waar IVH naar eigen inzicht gehoor aan kan geven.
47
6 Literatuurlijst Boeken De Boer, J. & Doornbos, L. (2010) Marketing voor non-profitorganisaties. Oog voor de doelgroep. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Janssen, J. (2008). Jeugdrecht begrepen. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Luijn, M. van & Rijssenbeek, A. e.a. (2012) De Kleine Gids Passend Onderwijs. Kansen voor samenwerking tussen basisonderwijs en gemeenten. Alphen aan de Rijn/Deventer: Kluwer Rispen, J, Goudena, P.P., & Groenendaal, J.J.M. (1994). Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum ’t Hart, H., Boeije, H. & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Trommel, W. & Veen, R., van der. (1999). De herverdeelde samenleving. Amsterdam: University Press Verhoeven, N. (2007) Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken hoger onderwijs. Den Haag: Boom Lemma Onderwijs Uitgevers
Artikelen Houwaart (2011) Preventiebeleid vraagt om geheugen. TSG jaargang 89 nummer 3: p 136-138 Binnengehaald op 16-05-2013 via de URL http://link.springer.com/content/pdf/10.1007%2Fs12508011-0047-8 Kennedy J. (2011). Goede zorg en morele gemeenschap. In: C.Th.Bakker (red.), Terug naar de basis. Geschiedenis van het Staatstoezicht voor de inspectie van vandaag. Kenniscahiern Inspectie van de Gezondheidszorg. Den Haag: Ministerie VWS, p19-29. Wester, F. (2004) Analyse van kwalitatief onderzoeksmateriaal. Huisarts en Wetenschap, jaargang 2004, nummer 12: p565-570. Binnengehaald op 16-06-2013 via de URL: http://www.henw.org/archief/volledig/id2750-analyse-van-kwalitatief-onderzoeksmateriaal.html
Rapporten Bijlsma-Schlösser, J.F.M. & Lijs-Spek, W.J.G. (2010). Standpunt Jeugdgezondheidszorg in het Zorg- en Adviesteam. Geraadpleegd op meerdere data via de URL: http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/295001009.pdf CJG (2012). Een handreiking voor gemeenten: mogelijkheden voor effectieve samenwerking tussen de Centra voor Jeugd en Gezin en de netwerken Integrale Vroeghulp Geraadpleegd op meerdere data via de URL: http://www.integralevroeghulp.nl/media/4753/handreiking_cjg_-_ivh_-_juli_2012.pdf Delden, J.P. van (2009) Samenwerking in de publieke dienstverlening, ontwikkelingsverloop en resultaten. Geraadpleegd op 11-06-2013 via de URL: http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=96943 48
Hooghiemstra, E & Verharen, L. (red.) O.a. Merks(2013) Krachten in de zorg voor jeugd en gezin. Ervaringen en verwachtingen in kaart gebracht. Geraadpleegd op meerdere data via de URL: http://www.avans.nl/binaries/content/assets/nextweb/onderzoek/lectoraat-jgs/krachten-in-dezorg-voor-jeugd-en-gezin---def.pdf Jeugdzorg Dichterbij (2010), Rapport werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg, Tweede Kamer der Staten Generaal,. http://www.tweedekamer.nl/images/Rapport_Werkgroep_Toekomstverkenning_Jeugdzorg_Jeugdzo rg_dichterbij_118-206814.pdf Ludeke (2011) referentiekader Passend Onderwijs. Geraadpleegd op 17-06-2013 via de URL: http://www.zat.nl/zat/download/Passend%20Onderwijs_referentiekader_nov2011.pdf Meulepas, T. Onderzoek naar de effectieve samenwerking gemeenten en jeugdzorg. Geraadpleegd op meerdere data via de URL: http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2012-0928200841/Meulepas%2c%20T.%20Masterthesis.pdf Ministerie voor Jeugd en Gezin. (2007). Programma Alle Kansen voor Alle Kinderen 2007-2011. Den Haag: Ministerie voor Jeugd en Gezin Rijksoverheid ( 2013). Voortgangsrapportage Passend Onderwijs. Geraadpleegd op 15-06-2013 via de URL: http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/02/25/eerstevoortgangsrapportage-passend-onderwijs/eerste-voortgangsrapportage-passend-onderwijs1
VO-raad, PO-raad en VNG (2012) Handreiking Passend Onderwijs en Zorg voor Jeugd . Geraadpleegd op meerdere data via de URL: http://www.integralevroeghulp.nl/media/15801/2012_handreikingvpo_0.pdf
Internet A.T. Marseille & H.B. Winter (2012) O.a. Haan-Kamminga. In wetenschap voor de praktijk. Liber Amicorum Michiel Herweijer (red.) Geraadpleegd op meerdere data via de URL: viahttp://www.stibabo.nl/data/_uploaded/pdf/Liber_Amicorum_Michiel_Herweijer.pdf Boeije, H. (2005). Stappenplan Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom Onderwijs. Binnengehaald op 08-05-2013 via de URL: http://www.analysereninkwalitatiefonderzoek.nl/documenten/stappenplan.pdf Boonstra, J. (2011). Succesvol samenwerken aan vernieuwing in jeugdzorg. Geraadpleegd op 06-062013 via de URL: http://www.nji.nl/nji/download/congressen/110318Vernieuwingindejeugdzorg.pdf Centrum Jeugd en Gezin Hengelo (2013) Geraadpleegd op 19-03-2013 via de URL: http://www.cjghengelo.nl/Welkom/Documenten Integrale Vroeghulp, 2013. Samenwerken tussen CJG en IVH, een logisch voorbeeld? Geraadpleegd op 28-05-2013 via de URL: http://www.integralevroeghulp.nl/professionals/transitiejeugd/samenwerking-cjg-ivh/
49
Integrale Vroeghulp (2013) O.a. Wat is VVI? Geraadpleegd op meerdere data via de URL: http://www.integralevroeghulp.nl/index.php?page=cms&sub=showpage&id=12 en http://www.integralevroeghulp.nl/professionals/over-integrale-vroeghulp/wat-is-vvi/ Mee Twente(2013) Geraadpleegd op meerdere data via de URL: www.meetwente.nl Nederlands Jeugd Instituut (2012) Landelijk beleid. Geraadpleegd op 26-02-2013 via de URL: http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=35251 Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC – UvA (2002) Richtlijnen kwalitatief onderzoek. Geraadpleegd op 16-06 via de URL: http://www.emgo.nl/kc/preparation/research%20design/richtlijnen%20kwalitatief%20onderzoek_a mcogg.pdf MEE Nederland (2011) Nieuw dienstenboek MEE Nederland . Binnengehaald op 03-04 via de URL http://www.mee.nl/upload/File/_DEF_MEE-Dienstenboek_vz.pdf Overheid (2013) Diverse wetten geraadpleegd. Geraadpleegd op 26-02-2013 via de URL: http://wetten.overheid.nl/ Sociale Kaart Twente. Geraadpleegd op meerdere data via de URL: http://twente.socialekaartnederland.nl/search-organisaties.asp Standpunt van Ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en Justitie (1994) Geraadpleegd op 05-06-2013 via de URL: http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Jeugdzorg_Regeringsstandpunt_Regie_in_de_jeugdzorg_19 94.pdf Steunpunt Passend Onderwijs (2013). Veel gestelde vragen over Passend Onderwijs. Geraadpleegd op 9-05-13 via de URL: http://www.steunpuntpassendonderwijs.nl/vragen/veelgestelde-vragen/ WSNS-SWV 7.01. Geraadpleegd op 19-02-13 via de URL: http://www.wsns-swv701.nl/
Brochures M.R. Sanders, C Markie- Dads, K.M.T. Turner. (2009). Brochure Triple P. Positief opvoeden. Queensland, Australia: Triple P International Pty. Ltd. OBERON(2009). Doorgaande lijn van voor- naar vroegschoolse educatie. Focus op vroegschoolse educatie. Utrecht. [Elektronisch bestand] Opgehaald via de URL: http://www.focusvroegschool.nl/internet123/oberon/site.nsf/vimgfiles/CLIC-7XWC3W/$file/FocusDoorgaandeLijnVoorVroeg.pdf
50
Overig Gesprek met Kristel Schellings (voorheen Bayer), beleidsmedewerker jeugd en onderwijs gemeente Hengelo (2013) Inwerkprogramma stagiaires Mee Twente 2011-2011 Informatie bijeenkomsten voor de vijf stagiaires. O.a. informatie over Stichting MEE; Groepswerk; Reizen; Signalering; User- gebruik; Afdeling Personeel en Organisatie; Regionaal Voorlichtings Centrum; Advies en Consultatie teams binnen MEE; Groepswerk.’
MEE handboek (intranet). Met daaruit gebruikt: Functieomschrijvingen; Protocol privacyreglement; Protocollen P & O; Communicatie algemeen; Gedragscode MEE Twente (geraadpleegd op meerdere data)
MEE servicepunt (intranet). O.a. informatie over: Kenniskaart Kleine Stapjes; Mee Opvoeden; Sociale Kaart Twente (geraadpleegd op meerdere data)
Notitie lokaal en wijkgericht werken, MEE Twente, nov. 2012
Minorhandleiding Pedagogiek 2012-2013 Reinders, M.& Litamahuputty,C.
Leerlingen met specifieke zorg beter in beeld, gemeente Hengelo 2012
Methode Handelingsgericht werken, Pameijer en van Beukering 2006
Oberon (2009). Ouders over hun positie in Passend Onderwijs
Susan Papen-Forkink i.s.m. Annelies Meijer (2012). Analyse Passend Onderwijs binnen Plein Midden Twente t.a.v. het Jonge Risico Kind. Gemeente Hengelo
S. Krukkert (2011-2012). Onderzoek MEE Twente naar de ondersteuningsbehoefte van leerkrachten en Intern begeleiders in Borne en Hengelo.
Projectplan: Jeugdzorg in relatie tot Passend Onderwijs (Zorg in en om school) gemeente Hengelo, Borne en Hof van Twente, (2013)
51
7. Bijlagen 7.1 Netwerk/mindmap van codes en relaties ten behoeve van de analyse
52
7.2 Beoordeling opdrachtgever 1.
Beoordelingsadvies van praktijkbegeleider/opdrachtgever over onderzoeksopdracht
Gegevens instelling Naam instelling
MEE Twente
Naam opdrachtgever/degene die beoordelingsadvies vanuit de instelling geeft
Liesbeth Rogge
E-mailadres
[email protected]
Telefoonnummer
06 – 4223 8127
Datum
25 juni 2013
Gegevens van de student Naam en studentnummer Mirthe Bruins Opleiding
HBO Pedagogiek
Beoordelingsadvies Product voldoet aan de gestelde eisen:
Toelichting: Ja
Ja / ten dele / nee
Beoogde resultaten zijn met het product bereikt:
Toelichting: Ja
Ja / redelijk / nee
De student heeft op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar gefunctioneerd (bv. Zelfstandig, deskundig, bewust van
Toelichting: Ja. Wel vond ze haar rol als onderzoeker lastig nadat ze al een tijdje bij onze instelling als consulent had gewerkt. Een hele andere positie. Ik heb de indruk dat de rol medewerker i n de praktijk ( het werken met cliënten) haar beter ligt dan haar rol als uitvoerder van een onderzoek.
53
rol/positie) Ja / ten dele / nee
In hoeverre heeft de student middels het onderzoek gewerkt aan de beroepscompetenties behorend bij de 3 segmenten (zie uitgeschreven onder dit formulier)
Toelichting Segment I: Werken met cliënten (onderzoeksgroep) De onderzoeksgroep waren geen cliënten, maar professionals uit onze eigen organisatie en van andere organisaties. Zoals ze zelf ook al aangaf was ze wat laat met het maken van afspraken, maar verder liep het contact en de gesprekken goed.
Segment II: Werken in een organisatie Doordat Mirthe al werkte in onze organisatie voordat ze aan het onderzoek begon, was al wel bekend dat ze prima binnen een organisatie als de onze kan functioneren. Maar helaas was het ijdbestek boor het uitboeren van het onderzoek vrij kort, waardoor het nog wat kleiner moest worden dan aanvankelijk bedacht.
Segment III: Werken aan eigen professionaliteit Mirthe heeft denk ik wel veel geleerd door dit onderzoek, maar had ook wel stekt het idee dat ze met iets bezig was waar ze eigenlijk niet voor opgeleid is. Het maakte haar heel onzeker of ze het wel goed deed. Ze was heel kritisch op zichzelf. Ze legde me veel vragen en twijfels voor over de mail of in een gesprek. Ze zei duidelijk wat ze vond en dacht, dat was prettig. Het onderzoek heeft ons veel inzicht opgeleverd, het is een mooi document waar we mee verder kunnen.
Overige opmerkingen die belangrijk zijn om een totaalbeeld te geven van het functioneren van de student.
Toelichting:
54
Beoordelingsadvies Omcirkel het gewenste cijfer: weergegeven in een cijfer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Datum:
29 juni 2013
Naam opdrachtgever: Liesbeth Rogge
Handtekening: LR Segment 1
Werken met cliënten
Competentie Oriënteren
Omschrijving Een BoSW * beschikt over het vermogen om situaties en achtergronden van diverse cliënten (individuen, groepen en samenlevingsverbanden) op micro,meso en macro niveau te beschrijven, te analyseren en te interpreteren.
Plannen
Een BoSW beschikt over het vermogen om cliënten en diens omgeving op basis van onderzoek te onderkennen en weet in samenspraak op basis van die onderkenning (diagnose) een werkplan te ontwerpen welke resultaatgericht en in een reële tijdsfasering is geplaatst.
Uitvoeren
Een BoSW beschikt over het vermogen om methoden en technieken van veranderingsprocessen af te stemmen op specifieke cliëntsituaties, toe te passen en te evalueren.
Segment 2
Werken vanuit het kader van de organisatie
Competentie Organiseren
Omschrijving Een BoSW beschikt over het vermogen om vanuit het kader van de organisatie en de financiers ten behoeve van de cliënt te werken.
Samenwerken
Een BoSW beschikt over het vermogen om samen te werken met professionals, kan afstemmen en weet zowel intern als extern samenwerking te stimuleren en te organiseren.
Beleid
Een BoSW beschikt over het vermogen om bij te dragen aan de ontwikkeling, beïnvloeding en uitvoering van instellings- en overheidsbeleid.
Segment 3
Werken aan eigen professionaliteit
Competentie Zelfreflectie
Omschrijving Een BoSW beschikt over het vermogen om zijn handelen in relatie tot zijn eigen rol/functie/ taken kritisch te bekijken, te beoordelen en het handelen op basis daarvan vorm te geven.
Afstemmen
Een BoSW beschikt over het vermogen om te kunnen omgaan met en af te stemmen op een diversiteit van normen en waarden.
Ontwikkelen
Een BoSW beschikt over het vermogen om ontwikkelingen op het eigen vakgebied kritisch te volgen en actief bij te dragen aan het verder ontwikkelen van het beroep.
55
2. Evaluatie voor Werkveldbegeleiders onderzoeksopdrachten De vierdejaarsstudenten van Pedagogiek Windesheim hebben ondertussen alweer bijna hun minoronderzoek afgerond. Graag horen we van u, als begeleider vanuit het werkveld, hoe u de opleiding heeft ervaren, zodat wij ons in de toekomst verder kunnen ontwikkelen. Zou u onderstaande vragenlijst willen invullen en naar ons willen retourneren? Alvast hartelijk dank voor uw medewerking! Vriendelijke groet, Marjolein Reijners & Cilly Litamahuputty (coördinatoren vierdejaar)
1. Is een afgestudeerde HBO Pedagoog een meerwaarde voor uw organisatie? JA
NEE
Waarom wel/niet?
2. Wat vindt u van de professionele kwaliteiten van de student? 1 slecht
2 matig
3 voldoende
4 goed
5 uitstekend
Welke kwaliteiten vindt u uitermate goed?
Welke kwaliteiten ontbreken er volgens u?
3. Kunt u aangeven wat uw tijdsinvestering als begeleider is geweest? Ongeveer …………………1…… uur per week. gemiddeld
4. Wat vindt u van de balans tussen uw tijdsinvestering en rendement voor uw instelling?
0 0 0 0 0 0 0 0 0
Tijdsinvestering 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%>
Rendement 0 0 0 0 0 0 0 0 0
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%>
56
5. Overige opmerkingen?
6. Wilt u vanuit de praktijk een bijdrage leveren aan de opleiding HBO Pedagogiek? JA
NEE
Zo ja, op welke manier? 0 Aanbieden van een ander onderzoeksopdracht per begin september / februari 0 Derdejaars stageplek (één geheel jaar, vier dagen in de week) 0 Praktijkproject voor een groepje tweedejaars studenten 0 Praktijkwerkplek voor eerstejaars studenten (1 dag/dagdeel per week) 0 Deelname aan de Werkveld Advies Commissie 0 Gastcollege geven 0 Anders, namelijk……………………………………… Ruimte voor overige opmerkingen op de achterzijde. Naam instelling: MEE Twente Plaats: Hengelo E-mailadres:
[email protected] Eigen naam (niet verplicht):
Hartelijk dank voor het invullen! We nemen uw antwoorden mee in onze onderwijsevaluaties. Retouradres t.a.v. José Poelhekke: Pedagogiek, campus 2-6, 8000 GB , Zwolle
[email protected]
57