h u i s d i e r e n
?
HELPEN HUISDIEREN? Helpen huisdieren in de psychiatrie? Op deze vraag reageerden maar liefst 125 mensen. Helpt een hond bij uw herstel? Vrolijkt een poes meer op dan Prozac? Geeft een vis meer rust dan
h e l p e n
Valium? En heeft een huisdier wel eens een zelfdoding voorkomen? Een greep uit de inzendingen voor de schrijfwedstrijd.
Foto’s & illustraties: tekeningen van Saskia Kegel, familiefoto’s en ansichtkaarten van diverse herkomst
Het wolletje ‘Wil je misschien een konijntje? Of misschien wel een hondje?’ De vrouw in de witte jas keek mij liefdevol aan. Ik zat op een stoel en peuterde aan de zoom van mijn jurk die een beetje los zat. Ik had alles goed gedaan. De ogentest, het klopje op de knie en de orentest. Maar toen de vrouw in de witte jas vroeg of ik wel vriendjes of vriendinnetjes had, durfde ik niets te zeggen. En nu dit, een konijntje of een hondje. Zo’n klein wolletje. Lekker zacht. Maar mijn moeder die rechts van mij zat sprong ineens op. ‘Hoe haalt u het in uw hoofd? Weet u wel hoeveel rotzooi zo’n beest geeft? En wie kan dat allemaal opruimen?’ De vrouw in de witte jas rechtte haar rug en kreeg ineens een strenge blik. ‘Ik zeg dit,’ begon ze, ‘omdat uw dochtertje een erg sombere en eenzame indruk op mij maakt. Iets om voor te zorgen zou haar goed doen.’ ‘Belachelijk,’ riep mijn moeder. ‘Dit is werkelijk belachelijk.’ Ze pakte mij bij mijn arm en trok mij mee naar buiten. Zo kwam er een einde aan mijn eerste schoolartsbezoek. ’s Avonds kreeg het een vervolg. Mijn vader werd tijdens het avondeten over het bespottelijke voorstel ingelicht. Mijn moeder vulde aan: ‘Je dochter is gewoon lui. Ze wil alleen maar in bed liggen. En die luiheid, die heeft ze van jou.’ Dat was het slot van het kleine wolletje. Vijfendertig jaar geleden werd er nog weinig gesproken over depressie. Laat staan over depressie bij kinderen. Nu zoveel jaren later, is vastgesteld dat ik waarschijnlijk mijn eerste depressie had op mijn vijfde levensjaar. Er zouden er nog vele volgen. Ze zouden erger worden, langer duren en er zouden psychoses bijkomen (Syndroom van Cotard). Ze leidde op mijn zeventiende tot mijn eerste langdurige opname. En nooit was er een wolletje. In 1996 kwam ik na een gesloten opname op de KKP (Kortdurende Klinische Psychiatrie) in Groningen van de
DEVIANT
september
2006
nr.
50
h e l p e n
ene op de andere dag weer thuis zonder nazorg. Ik was verwaarloosd op de afdeling. Had geen therapie gehad, medicijnen waren in te lage en te hoge doseringen gegeven. Door dat laatste kreeg ik nierproblemen. Ook had ik de zelfdoding van een medepatiënt meegemaakt, waarna tot mijn grote ontsteltenis dezelfde dag nog de verpleging een feestje ging bouwen om een stagiare uitgeleide te doen. Zo weinig was een mensenleven dus waard en vooral het mijne. Die opname is echt het dieptepunt in mijn leven geweest, ook voor mijn partner die alles had moeten aanzien. Ik kwam ineens weer thuis, terwijl mijn partner naar zijn werk moest. Er was geen reden om ’s ochtends op te staan en alleen ’s middags sleepte ik me over straat om de boodschappen te doen. De dag was de nacht, en de nacht was de dag. Ik was zwaar depressief, dat duurde zo een jaar en er leek geen einde aan te komen. Totdat mijn partner op een middag thuiskwam uit zijn werk. Hij had een boek gekocht. ‘We nemen een hond,’ zei hij en legde het boek op tafel. Ik zag dat het een hondenencyclopedie was. Voorzichtig deed ik het open en bladerde wat. ‘Jij bepaalt het ras,’ zei mijn partner. ‘En ik regel dat er eentje komt.’ Een hond. Direct realiseerde ik met het voorval met de schoolarts weer. ‘Dan heeft ze iets om voor te zorgen.’ Eigenlijk was ik een beetje bang voor honden. En ergens voor zorgen leek me een hele klus. Maar ik moest ook aan het wolletje denken.
h u i s d i e r e n
?
De komst van Miró, onze nu negen jaar oude labrador, is een van de grootste veranderingen in mijn leven geweest. En geheel ten positieve. Was ik eerst nog wat onwennig met zo’n kleine pup die alle kanten uitsprong aan zijn riem en vooral veel sloopte in huis, gaandeweg ontstond een band. Het werd helemaal mijn hond en ineens had ik weer structuur in mijn leven. Vier keer per dag maakte ik een wandeling met hem en ik kon niet wachten totdat hij groter zou worden en lange wandelingen door het bos kon maken. Ik ontmoette ook andere hondenbezitters en legde zo contact. Aan één contact hield ik tijdelijk werk over waardoor ik me kon omscholen en mijn horizon kon verbreden. Maar het belangrijkste was de band die ik met Miró ontwikkelde. Ik kon bij hem aarden en ik merkte dat mijn aanleg voor psychose naar de achtergrond verdween. Ik werd actiever. Een aantal jaren kon ik oprecht zeggen dat Miró mijn beste antidepressivum was. Altijd vrolijk als hij me zag en ik kon hele gesprekken met hem voeren als ik met hem wandelde. Ik hechtte me, voelde me verbonden en voor het eerst sinds lang weer verantwoordelijk. De liefde van een hond is onvoorwaardelijk en dat maakt het zo bijzonder. Maar elk dier geeft een band, biedt structuur en geeft je een verantwoordelijkheid in handen. In 2001 ging het mis. Nu ik terugkijk denk ik dat ik absoluut over al mijn grenzen heen was gegaan en ik werd opnieuw zwaar depressief. Miró was mijn enige houvast en voor hem wilde ik nog wel in actie komen, maar voor de rest kon ik niet meer. Eten was een groot probleem en mijn gewicht daalde aanzienlijk. Mijn partner greep in en regelde een intake voor een opname. Hij wilde absoluut niet dat ik nog terug ging naar de KKP dus het zou dit keer het UMCG (Universitair Medisch Centrum Groningen) worden. De intake staat me nog helder voor de geest. De arts vroeg mij waarom ik zo aarzelde over een opname terwijl ik er zo slecht aan toe was. ‘Het is mijn hond,’ antwoordde ik. ‘Hij is naast mijn partner het enige wat mij op dit moment nog met het leven verbindt. Ik ben bang dat als ik mijn hond moet loslaten ik weer psychotisch word en mijn depressie nog erger wordt. Nu kom ik tenminste nog in beweging als ik mijn hond moet uitlaten.’ ‘Dan regelen we een opname waarbij u ook voor uw hond kunt zorgen,’ zei de arts. ‘U komt hier vijf dagen in de week, maar tussen de middag gaat u twee uur naar huis om met uw hond te wandelen.’ Dat aanbod nam ik aan. Vier maanden lang ben ik elke dag vanuit het UMCG naar huis gefietst om Miró uit te laten. Ik vertelde Miró alles wat ik zag en meemaakte en als we thuiskwamen lag ik nog een kwartiertje met mijn hoofd op zijn borst om te aarden en om hem te voelen. Zijn ademhaling maakte mij rustig en als hij snurkte moest ik lachen. In het UMCG kreeg ik voor het eerst in mijn leven de juiste medicatie en ik knapte weer op. Inmiddels ben ik samen met Miró inmiddels in rustig vaarwater. Nee, niet altijd. Ik heb nog steeds moeilijke perioden, maar dan trek ik er heel veel met Miró op uit. Vorig jaar nam ik contact op met Psychiatrisch Centrum Joris in Delft omdat ik gehoord had dat je daar je huisdier mee kunt nemen als je er opgenomen bent. En inderdaad bestaat die mogelijkheid daar. Je kunt je huisdier meenemen en er zelf voor zorgen. Kun je er niet voor zorgen dan wordt zorg geregeld. Andere cliënten kunnen dan de zorg overnemen als ze dat leuk vinden. En zo snijdt het mes aan twee kanten. Ik vind dat een hele goede ontwikkeling. Dieren zijn belangrijk. Ze geven je verantwoordelijkheid, warmte, gezelschap en ze houden je actief. De band tussen mens en dier moet je niet verbreken. Sinds de aanwezigheid van Miró ben ik niet meer psychotisch geweest. Zolang hij er is, heb ik het gevoel dat dat ook niet kan. Hij houdt mij letterlijk en figuurlijk op de been. Ik heb mijn wolletje uiteindelijk gekregen. Ik heb er jaren onbewust op gewacht. Er zijn mensen die er niets van begrijpen, die zeggen: ‘Hoe kan een dier nou zo belangrijk voor je zijn?’ Voor die mensen hoop ik maar dat ze nooit depressief, psychotisch of heel eenzaam worden. Of dat ze in een psychiatrische inrichting of verzorgingshuis belanden waar ze afstand van hun huisdier moeten doen. Dieren helpen mensen. In mijn leven was de schoolarts de eerste die dat inzag. ✍ Selma Parmentier
DEVIANT
september
2006
nr.
50
h u i s d i e r e n
?
Overleven
Poes, ik wil je danken voor de aanblik van je ranke
h e l p e n
Kent u ze ook, die huizen uit nieuwbouwwijken die overal bestaan uit lijf, mijn wang langszij blokken eengezinswoningen met een voor en een achtertuin? Dan zal het De zachtheid van je flanken, u niet verbazen wanneer ik u vertel dat dit verhaal zich afspeelt in een van die huizen. U herkent het huis meteen als u door de wijk loopt. De je spinnen maakt me blij tuin is niet zo goed verzorgd, maar in de achtertuin staat wel een prachtige boom met roodbruine bladeren. Aan de voet van die boom ziet u een paar witte tegels, waaronder de overleden huisdieren begraven liggen. Je vachtje streelt mijn huid Nu poes Yessie daar ook ligt heeft die plek een speciale betekenis gekregen je hebt je neergevleid voor de bewoners van dat huis. Yessie was nog maar een paar weken oud toen de tienjarige jongen met het beestje kwam aanzetten. Hij had het geBevrijd van eenzaamheid red van een wrede verdrinkingsdood in een met stenen gevulde zak. Het zucht ik mijn zorgen uit poesje kon nog niet zelfstandig eten en met heel veel liefde en zorg heeft hij het diertje door deze moeilijke periode gesleept. Rommelend met pipetjes en theelepeltjes bracht hij de kattenmelk bij haar naar binnen. Hij Anoniem sloot zijn jongenshanden om haar heen en gaf haar meer warmte en moederliefde dan menige vrouw haar kind. Yessie groeide uit tot een kwieke dame. Een lieve kat was ze niet. Ze duldde geen andere huisdieren in huis en eiste haar plek grommend op. Zij droeg de sporen van de evolutie van een boerderijkat die moest overleven. Geen spreeuw was veilig voor haar. Af en toe bracht ze de jongen haar jachtbuit. Daar schrok hij van, maar hij toonde zich wel gevleid over dit bewijs van aanhankelijkheid. Zijn verbod om te jagen maakte op Yessie geen enkele indruk. Tussen de kat en hem bestond een innige band. Ze hadden alles voor elkaar over, zelfs hun leven, zoals later zou blijken. Wanneer hij uit school kwam, liep ze hem tegemoet en als hij thuis was zat ze spinnend bij hem op schoot. Zij maakte daarmee voor hem een uitzondering, de andere gezinsleden vereerde ze nooit met een bezoek op hun schoot. Hiermee zou het sprookje kunnen eindigen. Het liep anders. Toen de jongen een jaar of zestien was, begon het op te vallen dat hij bizar gedrag vertoonde. Hij werd van school gestuurd en bleef dagenlang op zijn bed liggen. Zijn kamer veranderde in een zwijnenstal en zijn ouders verloren het contact met hem. Hij zonderde zich af op zijn kamer met als enig gezelschap Yessie. Het leek wel of hij alleen nog met Yessie ‘gewoon’ kon blijven doen. Zij was zijn enige contact met de realiteit. Voor het overige leefde hij in een wereld van wanen en demonen. Het leven met hem onder één dak was ondraaglijk geworden voor zijn ouders. In die tijd was er niemand die kon of wilde helpen, omdat hij geen hulp wilde. Toen zijn ouders een paar dagen er tussenuit waren om wat op adem te komen, ontstond er brand in huis. De jongen, die op zolder lag te slapen, merkte daar niets van. Weldra zou de rook hem dermate bedwelmen dat wakker worden niet meer mogelijk was. Als Yessie verstandig was dan nam ze de benen via het kattenluik. Zij dacht er niet over en is naast hem gaan zitten krijsen, net zo lang tot hij wakker werd. Met haar geschreeuw wees ze hem de weg door het donkere met rook gevulde huis. Met zijn handen langs de muren en met behulp van de poes kon de jongen het vege lijf redden en het huis uitkomen. Buiten ontdekte hij dat Yessie nog binnen was. Hij is het huis weer in gerend om haar te zoeken. Hij vond haar en droeg haar liefdevol naar buiten. Liefde tussen mens en dier overstijgt dikwijls het eigenbelang. Toen de jongen uiteindelijk na diverse opnames een eigen huis kreeg, was het voor iedereen vanzelfsprekend dat Yessie met hem mee zou gaan. Behalve voor hem. Hij die zichzelf niet ziek vond, die van psychiaters niets moest weten, die vond dat hij geen medicijnen nodig had, bleek meer inzicht te hebben in zijn beperkingen dan op het eerste gezicht leek. ‘Ik kan af en toe niet eens voor mezelf zorgen mam, dat doe ik haar niet aan.’ Hij liet Yessie achter in het ouderlijk huis. Wanneer hij zijn ouders een bezoek bracht, werd zijn komst al geruime tijd tevoren aangekondigd door het zenuwachtige gemekker en gedrentel van Yessie. Het eerste wat hij deed als hij thuiskwam, was wat lekkers uit de ijskast pakken en haar verwennen. Yessie had beter naar hem moeten luisteren. Ze werd op het laatst te oud om te jagen. Ze had een mooiere dood verdiend, dan te stikken in een door haar gevangen spreeuw. De jongen bleef er wonderlijk nuchter onder. ‘Jagen hoorde bij haar natuur en is niet zonder risico’s’, zei hij terwijl hij haar met veel zorg een mooie plek onder de boom gaf. ✍ Martijntje van Reenen
10
DEVIANT
september
2006
nr.
50
h e l p e n
Helpen dieren in de psychiatrie?
september
2006
?
DEVIANT
h u i s d i e r e n
Je hoort het mensen vaak zeggen tegen iemand die zich eenzaam voelt: neem dan een hond! Het klinkt wel logisch: een hond is een gezelschapsdier, hij wordt graag geaaid en vraagt om je aandacht. Een hond is trouw, waakzaam en hij is er altijd, je hoeft hem niet op te bellen wanneer je hem wilt zien en hij zal je niet afwijzen. Maar er zijn ook nadelen aan het hebben van een huisdier. Veel mensen die met zichzelf in de knoop zitten en een huisdier aanschaffen, storten zich volledig op de verzorging van dat beestje. Ze zien hun dier als een troost, een vriend, een bezigheid. Maar stel nou dat zo’n dier doodgaat? Een ongeluk zit in een klein hoekje, en het is iets waarop je voorbereid moet zijn. Het zou niet de eerste keer zijn dat iemand zich van het leven berooft vanwege het verlies van een huisdier. Dat is dan niet de enige reden, maar wel de aanleiding, de druppel die de emmer doet overlopen. Als je je voelt alsof je niets en niemand meer hebt in het leven, behalve je hond, en die raak je kwijt, wat moet je dan? Ik denk dat het juist belangrijk is dat mensen leren met eenzaamheid om te gaan, of er verandering in te brengen. Praten met lotgenoten, activiteiten ondernemen, tot rust proberen te komen in een klooster; wat er op dat moment kan helpen en wat het beste bij die persoon past. Er zijn zoveel andere mogelijkheden die waarschijnlijk op de lange termijn zinvoller zijn dan het nemen van een hond of een kat. Ik zie de verzorging van een huisdier als een tussenoplossing. Een theorie die ik wel eens heb gehoord is dat mensen op dieren kunnen oefenen in het hebben van contact met mensen. Maar als je met die instelling een huisdier neemt, zul je waarschijnlijk teleurgesteld raken. Mensen zijn heel verschillend van dieren. Mensen hebben een weerwoord, zij zijn het niet blindelings met je eens. Zij stellen eisen, en je kunt ze niet dag en nacht bij je hebben. Iemand die er oprecht van geniet en van opknapt om voor een dier te zorgen, kan er zeker voor kiezen om een huisdier aan te schaffen. Maar het is niet voor iedereen een goed advies, wat bij de een helpt hoeft bij de ander totaal niet te werken. En sta ook eens stil bij het dier. Voordat je een huisdier aanschaft, moet je een aantal dingen heel goed overwegen. Zal het beestje niet te veel alleen zijn? Woon je in een diervriendelijke omgeving? Ga je je woede, angst of verdriet niet afreageren op je huisdier? Kun je een huisdier onderhouden? Niet alleen financieel, maar je moet er ook iedere dag aan denken om het beestje te voeren, uit te laten en aandacht te geven. Stel dat het beter met je gaat en je krijgt een druk sociaal leven of een baan, zul je dan nog steeds evenveel tijd aan je dier besteden? Dit zijn allemaal dingen die je je moet afvragen voor je besluit een huisdier te nemen. Je kunt een dier immers niet zomaar wegdoen wanneer je het niet meer nodig hebt. Er is nog een ander belangrijk punt. Er zijn namelijk ook mensen die het leuk vinden om voor een dier te zorgen en dat graag willen, maar er simpelweg niet toe in staat zijn. Iemand met een geestelijke ziekte, zoals schizofrenie, of iemand die last heeft van psychoses, heeft momenten waarop hij zich niet kan concentreren op het dier. Is het dan wel verantwoord om een dergelijk risico te nemen? Voordat ik dit verhaal ging schrijven, heb ik eerst wat vooronderzoek gedaan omMijn poes spint zachtjes dat ik het niet alleen op mijn eigen mening wilde baseren. Zo kwam ik op de site onder mijn aaiende hand www.animalfreedom.org, waar ik las over een groep psychiatrische patiënten die vrijwilligers hielpen bij het verzorgen van zieke dieren. Dat was geen succes, haar diertjes-concert. want de dieren stierven waar zij bij stonden en het drong niet tot hen door wat er gebeurde. Vandaar dat ik vind dat je heel voorzichtig moet zijn voordat je iemand aanraadt om een dier te gaan verzorgen; je moet eerst zeker weten dat de betreffende persoon dat aankan. Voordat ik afsluit wil ik twee voorbeelden geven, waarbij ik voor een deel uit eigen ervaring spreek. Ik ken een vrouw van in de vijftig, die jarenlang een redelijk stabiel huwelijk had, een grote vriendenkring en een goede baan. In korte tijd
nr.
50
11
? h u i s d i e r e n h e l p e n
glipten deze dingen haar een voor een uit handen. Haar huwelijk liep op de klippen omdat haar man een affaire bleek te hebben, haar vrienden en familie hadden geen belangstelling meer voor haar nu ze alleenstaand was, en haar collega’s hielden geen rekening met haar nieuwe situatie. Al snel werd ze depressief, en na enige tijd moest ze zelfs worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Toen ze daar uitkwam, nam ze een hond. Haar hond werd haar steun en toeverlaat en ze werd emotioneel afhankelijk van het beestje. Het heeft haar geholpen er bovenop te komen, omdat zij in staat was om goed voor haar hond te zorgen en omdat haar probleem van tijdelijke aard was. Na enige tijd kreeg ze een nieuwe relatie, leerde ze nieuwe mensen kennen en veranderde ze van baan. Ze is nu gelukkiger dan voorheen, en haar hond neemt nog steeds een belangrijke plaats in haar leven in. Het tweede voorbeeld gaat over een man van begin veertig, die samen met zijn vrouw een hele hoop dieren had. Hij was niet gelukkig in zijn huwelijk, en om zijn pijn te verzachten dronk hij vaak te veel. Totdat zijn vrouw het zat was en van hem wegging. Alle remmen gingen nu los bij hem, en hij werd in korte tijd een zware alcoholist. Hij hield nog wel van zijn dieren, maar zijn vrouw vond dat de dieren bij hem niet goed verzorgd waren en nam ze mee. Hoewel het een feit was dat hij niet goed voor zijn honden, katten, konijnen en duiven zorgde, voelde het voor hem alsof alles hem (onterecht) was afgenomen. Na een aantal keren gedreigd te hebben met zelfmoord, werd hij opgenomen in een ontwenningskliniek, en later in een psychiatrisch ziekenhuis. Nu, enkele jaren later, woont hij op zichzelf in een klein huisje. Hij heeft twee poezen, en dat zijn de enige levende wezens die hij nog ziet. Hij doet vaak uitspraken zoals: waarom zou je contact met mensen hebben als dieren veel liever zijn? Dieren laten je niet in de steek, dieren wijzen je niet af, dieren voelen het aan als je somber bent... Hij doet geen moeite om zijn oude leven op te pakken, hij wil geen sociaal leven meer hebben. Nog steeds heeft hij medicijnen en psychische begeleiding nodig, maar een belangrijke reden dat het niet veel uithaalt is dat hij niet beter wil worden. Voor wie zou hij moeten veranderen? Hij heeft genoeg aan zijn poezen, zegt hij. Maar aan de bitterheid in zijn stem is duidelijk te horen dat dit niet waar is. Dieren kun je hebben naast je sociale leven, niet als sociaal leven. Samengevat, dieren kunnen helpen in de psychiatrie. Wanneer men zich er bewust van is dat men te maken heeft met een dier en niet met een mens, kan het zeker iets toevoegen aan het leven. Er moet altijd rekening gehouden worden met het dier, een dier mag niet in gevaar worden gebracht of verwaarloosd omDe betere soap dat iemand niet in staat is er goed voor te zorgen. De beslissing voor het aandroomt poes in mijn armen schaffen van een huisdier door psychiatrische patiënten moet goed worden overwogen. Door diens psychiater, en voor zover mogelijk ook door de patiënt zelf. ongecensureerd. En ten slotte, een dier kan niet dienen als vervanging voor het contact met mensen, dit is een oplossing die slechts tijdelijk werkt. ✍ Cynthia Pallandt
De wereld is tegen mij Witte Reus is wit, zacht en gewillig. De meeste medewerkers op de afdeling waar ik ben opgenomen niet. Ik weet het, ik ben opstandig, heb altijd hommeles met de verpleging. Niet met Witte Reus. Nee, Witte Reus is mijn enige vriend in een wereld van muren, eenzaamheid en zonder uitzicht. Ik ben een vrouw van 34 jaar en weeg een stevige 110 kilo. Mijn leven is altijd al een puinhoop geweest. Iedere vent in mijn leven heeft misbruik van me gemaakt, inclusief mijn eigen vader. Maar daar praat ik liever niet over, het geeft te veel verdriet en pijn, ik laat het liever achter me. Door mijn verleden en een probleem met stofjes in de hersenen (volgens mijn psychiater) kan ik mijn draai niet vinden. Ik zit niet lekker in mijn vel. Probeer het uiterste om vrienden te maken, maar altijd belazeren ze me. Als ik het vraag, doen ze net alsof er niks aan de hand is, maar ik weet wel beter. Misschien kan ik maar beter alleen door het leven gaan. Helaas is ‘alleen door het leven gaan’ vandaag de dag niet echt mogelijk. Ik zit in een psychiatrisch ziekenhuis, zeg maar een gesticht. Ik ben gek zeggen ze. En ja, misschien klopt dat ook wel. Al die tegenslagen en alle energie die ik er heb in gestopt, uiteindelijk is het helemaal mis gegaan. Het was vorige zomer dat de oude buurvrouw me wat vroeg. Ik had die dag al zoveel aan mijn hoofd gehad en voelde me diep ongelukkig. Maar dat mens kwam zeuren dat de muziek te hard stond. Dat was ook wel zo, maar
12
DEVIANT
september
2006
nr.
50
h e l p e n
die opmerkingen, de hele wereld die tegen me is. Ik weet het niet, iets knapte in me en ik ben dat mensje te lijf gegaan. Om een lang verhaal kort te maken, nu zit ik in dat gesticht. Ik ben er met het witte busje afgeleverd. Verschrikkelijk is het. Al dat gezeik aan je hoofd, die verpleegkundigen die wel weten wat goed voor je is, en dan ook nog die idioten die gillend of kwijlend door de gang schuifelen. Ik wil hier zo graag weg, het benauwt me zo, maar niemand helpt me. Ten einde raad ben ik ook een verpleegkundige naar de strot gevlogen. Er was geen land meer met me te bezeilen en dus ging ik de isoleercel in. De isoleercel, dat kun je je echt niet voorstellen. Die onrust in mijn borst, de muren die op me afkomen. Ik moet hier weg. Ik beraam plannen, hou me opvallend koest, ik schreeuw moord en brand, ik bonk met mijn hoofd tegen de muur, maar het helpt me niet. Als ik moedeloos ben, mag ik er eindelijk uit. Ze denken dat het nu wel veilig voor ze is om me los te laten op de afdeling. Het duurt niet lang of het gaat weer mis. Opgehitst door zo´n zeurderig type dat vindt dat ik mijn trui binnenstebuiten aan heb. Ik ga door het lint en eindig weer in de isoleer. Het wordt normaal, maar toch ook niet. Ik kan me er niet bij neerleggen dat een ander bepaalt wat goed voor me is. Uiteindelijk breng ik te veel tijd door in de isoleer. De verpleging en de behandelaar vinden dat ook niet normaal. Ze zoeken een alternatief om me rustig te krijgen. Op het terrein van de instelling bevindt zich een soort kinderboerderij en een van mijn favoriete verpleegsters, die weet dat ik een dierenliefhebber ben, vraagt de dierenbegeleidster Margreet om een keer met een dier langs te komen. Margreet blijkt een stille vrouw te zijn met grijs haar. Ze kijkt alsof ze meer met dieren opheeft dan met mensen. Dat mag ik wel, ik heb ook geen zin om te praten. Ze heeft een wit konijn bij zich. Voorzichtig pak ik hem aan en wat trillend zit hij op mijn schoot. Na een poosje gaat hij op onderzoek uit. Snuffelt wat, doet zijn oortjes omhoog en duwt zijn neus tegen mijn hand. Lange tijd aai ik hem met lange streken over de rug. Witte Reus noem ik hem in gedachten. Margreet blijft een half uurtje en gaat dan weer weg. Ik vergeet haar gedag te zeggen en staar naar de doos waarin Witte Reus zit. Schijnbaar is de verpleging onder de indruk dat ik ook stil kan zijn en rustig. Ze vragen of Margreet vaker langs kan komen. Zachtjes vraag ik Margreet of ze voortaan steeds het witte konijn wil meenemen. Ze knikt. Na enkele weken komt er een verrassing: Witte Reus mag bij mij op de kamer logeren. Ik weet niet voor hoe lang en durf het ook niet te vragen. Het is geweldig, vanuit bed kan ik hem zien staan. Ik heb een maatje, een onvoorwaardelijke. Hij is er altijd (tja, hij kan ook niet bepaald ergens heen in zo´n kooitje), wil altijd gekroeld worden en is blij met een schoon hok en eten. De verpleging is laaiend enthousiast dat ik ineens zo rustig en meegaand ben. Natuurlijk word ik ook rustig van Witte Reus. Maar ik zou wel gek zijn: als ik gekke dingen uithaal nemen ze hem dadelijk van me af. Af en toe komt Margreet bij mij en Witte Reus langs. Ze brengt zaagsel en voer mee. Op een dag is ze opvallend spraakzaam. “Je moet opletten Saskia. De verpleging heeft onderling bonje over je konijn. Ze zijn bang dat je hem wat aandoet als je weer door het lint zou gaan.” Angstig kijk ik haar aan. Ik besluit er alles aan te doen om Witte Reus bij me te houden. Trouwens, het gaat toch hartstikke goed met me?
h u i s d i e r e n
?
Het gaat toch fout, de wereld is nu eenmaal tegen me. Op een dag komt kenau eersteklas mijn kamer binnen. “Saskia kind, je konijn moet weg. De laatste tijd gaat elk werkoverleg over dat beessie. Dat is niet waar we onze tijd aan willen besteden. Margreet is met vakantie, dus ik breng hem nu naar haar vervangster. Wil je nog even afscheid nemen?” Ik zie alleen maar haar gezicht voor me, hoor niet eens meer wat ze zegt. Ik storm op haar af en schreeuw dat ze met haar fikken van mijn konijn af moet blijven. Daarna weet ik niet meer wat er gebeurt. En nu? Nadat ik een tijd lang en vaak in de isoleer heb gezeten, is de medicatie flink opgebouwd en heb ik de spirit niet meer om ergens voor te vechten. Het heeft allemaal toch geen zin. Alles wordt me afgepakt, zelfs dat ene kleine, witte vriendje dat ik had. Ik slijt mijn dagen nu in de instelling, schuifelend door de donkere gangen. En geen mens zal ik ooit nog mijn vertrouwen schenken. Laat maar, het hoeft niet meer van mij. ✍ S. de Ruiter
DEVIANT
september
2006
nr.
50
13
h u i s d i e r e n
?
Tippie Nozinan
De dag is vol zon en mijn parkietje pleziert –
h e l p e n
In mijn opleidingsjaren in het psychiatrisch ziekenhuis Welterhof te mussen blijven grauw Heerlen heb ik gewerkt op de gesloten afdeling. Het was in 1978 en 1979. Op deze afdeling zaten allemaal patiënten met een IBS of RM. Het afdelingshoofd had ooit een jong bastaardhondje meegenomen naar de afdeling. Het hondje kreeg de naam Tippie Nozinan. Nozinan werd toen veel gebruikt als rustgevend medicijn. Bijzonder was dat deze hond hetzelfde dossier had als de patiënten. Het zat keurig opgeborgen in de kast op het verpleegstation bij de patiëntendossiers. Tippie had dezelfde onderzoeken ondergaan als de patiënten, zoals een volledig lichamelijk onderzoek en een psychiatrisch onderzoek. Zo werd bijvoorbeeld geadviseerd hem spuiten toe te dienen tegen vlooien en wormen. In het psychiatrisch rapport werd onder andere melding gemaakt van zijn vriendelijke gedrag naar de onderzoeker, al had hij deze tijdens het onderzoek wel in de hand gebeten. Uiteindelijk stond in zijn dossier te lezen dat Tippie een hond was met therapeutische mogelijkheden! Die therapeutische mogelijkheden werden dan ook zoveel mogelijk benut. Zo werd Tippie ingezet bij depressieve patiënten. Zij kregen de zorg over hem. Moesten hem eten geven en verzorgen. Eten was niet zo’n probleem, maar verzorgen wel. Tippie was flink behaard en zat regelmatig vol met klitten. Borstelen was dan het devies. Omdat hij zo speels was en overal doorheen liep, moest hij ook regelmatig gewassen worden. Dat werd door de aangewezen patiënten gedaan. Door depressieve patiënten de zorg over Tippie te geven, konden ze hun gedachten op iets (concreters) richten en kregen ze veel positieve feedback van het personeel en natuurlijk ook van Tippie, zodat hun zelfbeeld weer toenam. Het was bijzonder om mee te maken dat patiënten hierdoor weer opfleurden. Velen wilden Tippie graag meenemen als ze met ontslag gingen, maar dat ging natuurlijk niet. Tippie hoorde bij deze afdeling, dat was zijn bestemming, maar ook zijn lot. Tippie werd ook ingezet bij patiënten die de eerste keer vrijheden kregen. De kans op vluchten was dan aanwezig. Zij kregen dan het verzoek om Tippie uit te laten. Tippie meenemen was niet te verwachten als ze zouden weglopen, dus kwamen ze altijd met z’n tweetjes weer terug. Tippie tevreden en de patiënt had bewezen met zijn vrijheden om te kunnen gaan. Het personeel had ook zijn voordelen met Tippie. Als er ergens onrust was op de afdeling dan begon Tippie te blaffen. Hij koos altijd voor het personeel, maar heeft voorzover ik weet nooit iemand gebeten. Daar was hij te goedaardig voor. Als nachtdienst had je er aan Tippie een trouwe waker bij. En je kon je zo aardig met hem bezighouden. Mijn grootste plezier was om een balletje over de gang te rollen en Tippie er achter aan te zien gaan. Hij bracht het keurig terug om meteen alweer klaar te staan voor het volgende spelletje. Gevolg was wel dat hij dan ook een omgedraaid dag-nachtritme kreeg. Ik denk dat dit niet erg op prijs werd gesteld door mijn collega’s, want zij hadden dan overdag niets aan Tippie. Tippie Nozinan was dus inderdaad een hond met therapeutische mogelijkheden. Ik denk af en toe met een glimlach terug aan deze bijzondere hond. ✍ Hans Marechal Directeur Stichting De Boei Eindhoven
Geachte redactie, Normaal gesproken laat ik me niet verleiden om te reageren op van die tijdschriftnonsens, maar door die bespottelijke schrijfwedstrijd van jullie voel ik me toch echt gedwongen. Helpen huisdieren in de psychiatrie? Echt een retorische domme mensenvraag als je het mij vraagt. Uiteráárd helpen huisdieren in de psychiatrie. Vragen jullie je dat echt af? Dieren helpen mensen en maken daarbij geen onderscheid tussen psychiatrische en andersoortige mensen, daar zijn jullie zelf nu juist veel te veel mee bezig. Vervolgens gaan jullie, briljante vragenbedenkers, nog verder: Vrolijkt een poes meer op dan Prozac? Allicht, zelfs een poes, wat een verwerpelijk soort beest is, maar dit terzijde, vrolijkt haar baas meer op dan Prozac. Prozac vrolijkt niet op, Prozac leeft niet en hij zal dus per definitie niet opvrolijken. Toch moet ik jullie nageven, jullie fantasie reikt ver, de volgende vraag is: Geeft een vis meer rust dan Valium? Deze vraag kan niet anders beantwoord worden dan met een wedervraag: hoe mag een vis dat dan wel doen? Een vis kent slechts twee staten: of hij zwemt rusteloos heen en weer (in die veel te kleine kom van
14
DEVIANT
september
2006
nr.
50
h e l p e n
jullie) óf dat doet hij niet en nooit meer. Bovendien weet de weldenkende mens vast wel dat de meest rustgevende factoren afwezig zijn, namelijk: een vis kun je niet aaien, kun je geen sappige wortel geven, een vis kan ook nooit de illusie wekken dat hij gelukkig is. We gaan door: Helpt een hond bij uw herstel? Een hond zou kunnen helpen ja, mits deze welopgevoed en bij voorkeur gemuilkorfd is, zodat de herstelbehoevende eigenaar niet bij een buitenwandeling extra getraumatiseerd wordt door hondlief die met aangevreten zachtaardige langorige diersoorten aan komt zetten. Maar eerst nu de vraag die mij besluiten deed te schrijven: Heeft een huisdier wel eens een zelfdoding voorkomen? Denk nu maar niet dat ik jullie niet doorheb, ik weet precies op wat voor soort verhaal jullie zitten te azen! Wat een goedkope vraag, en dat voor een blad dat zich Deviant noemt. De brievenbus stroomt natuurlijk over met van die overgeromantiseerde heroïsche kulverhalen met Duitse herdershonden die hun baas wegtrekken bij een richel van een flatgebouw of geneuzel over een grijze roodstaart-papegaai die ‘always look on the bright side of life’ gaat zingen net wanneer de voedselbrenger een afscheidsbrief aan het schrijven is en die direct tot inkeer komt bij het horen van dit gevangen optimisme. Natuurlijk ontken ik niet dat wanneer dieren slagen in het voorkomen van zelfvernietigingdaden dat hun gedrag braaf is, maar een professioneel ingesteld huisdier had het nooit zover laten komen! Die hond moet eerst afrekenen met zijn Duitse herdercomplex (zeer neurotische problematiek meestal veroorzaakt door impliciete Duitserhaat, zie DSM-I, Animal Edition) voordat hij geschikt is als GGZ-dier. Papegaaien zouden echt iets kunnen wanneer ze hun bazen niet tot wanhoop zouden brengen. Hun narcistische trekjes leiden ertoe dat ze alle aandacht op willen krijsen en zichzelf kaal plukken wanneer ze die even niet krijgen. Zeg nou zelf, niets is zo deprimerend als een naakte krijsende papegaai. Het lijkt me dan ook onnodig om nog op de vraag En waarom mag opa’s vogelkooi niet mee naar het verzorgingshuis? in te gaan. In mijn bescheiden zucht naar kort en bondigheid van stof verzuim ik haast mij correct aan u voor te stellen. Mijn naam is Puck van Baas, orde der Lagomorpha, familie der Leporidae en ik vertegenwoordig het beroemde geslacht Oryctolagus, dat zich gespecialiseerd heeft in het verrijken van levens. Nu, na mijn relaas over de onzinnigheid van jullie vragen wil ik niet de indruk wekken een verbitterd konijn te zijn, uiteraard ben ik ook zeker niet tegen het thema ‘huisdieren in de psychiatrie’. Integendeel, elke volgende editie zou moeten gaan over de bijzondere rol van het huisdier! Zolang jullie maar doorhebben dat het een serieuze zaak betreft en dat er voor fictie in dit verband geen ruimte kan zijn. De hele mensenzorg dient zich ervan te doordringen dat het houden en goed verzorgen van geschikte huisdieren onontbeerlijk is voor de menselijke gezondheid. Carnivore kapitaalvernietiging zou vervolgens met dit inzicht per direct op mondiaal niveau worden moeten bestreden.
h u i s d i e r e n
?
Dan rest mij nu alleen jullie in het kort te illustreren hoe een echt geschikte huisdiersoort, mijn geslacht in het bijzonder, in de praktijk te werk gaat bij een zorgvragende verzorger. In mijn geval gaat het om een vrouwmens dat geneigd is in somberheid en passiviteit door te schieten. Het is dan ook zaak op precies de juiste momenten activerend en irriterend gedrag te vertonen, om zo het niveau van levenswil te controleren. Mijn aanwezigheid alleen al en mijn natuurlijke vraag naar aandacht en voedsel doet haar normaliter voldoende bewegen. Op momenten dat haar aandacht verzwakt, is het een kwestie van ingrijpen. Meestal voldoet het om haar uit te nodigen mij te knuffelen zodat ze tenminste weer oog voor iets belangrijks heeft. Weigert zij, dan is de volgende stap om mijn tanden in een meubelstuk of kabel te zetten. Bij ernstigere gemoedsverstoringen zie ik mij helaas genoodzaakt haar persoonlijk te bijten. Soms zelfs tot bloedens toe, dat zijn de moeilijkste momenten, jullie hebben geen idee. Daarover komen vast geen verhalen binnen bij jullie! Niemand die een dier een held noemt wanneer het zijn baas kastijdt om hem niet af te laten glijden. Váls worden we dan zelfs genoemd terwijl het is uit pure liefde. Minder begaafde huisdiersoorten grijpen pas in op ultieme crisismomenten. Zulke escalaties voorkomen, dat kun je toch het beste aan gespecialiseerde dieren, leden van mijn geslacht, overlaten. Het viel mij zwaar om buiten mijn normale communicatievormen te treden, naar ik hoop is dit niet voor niets geweest. Breng alstublieft meer begrip op voor de ware hulpkrachten in de GGZ en beloon de dieren met de juiste handelwijze. Hoogachtend,
Puck van Baas
DEVIANT
september
2006
nr.
50
15
h u i s d i e r e n
?
Kat en zorg
haar bewijs van goed gedrag Beng! De deur valt dicht. Als een bliksemschicht zit Ace achter de bank, elke dag verspeeld. bang voor wat er binnen komt. Het is het baasje. Absinth, die er al een tijdje woont roept naar Ace: ‘Wees maar niet bang, het is ons baasje maar!’ Niet al te dapper mauwt Ace van achter de bank: ‘Maar hij is zo groot! En hij is nog een schizo ook! Wie weet wat hij met me doet!’ ‘Je bent hier nu al enkele weken en alles wat het baasje doet is lief zijn voor ons. Hij geeft ons eten als we erom vragen en zet een extra bakje met water neer als het warm is. Het enige dat ik op hem aan te merken heb is dat als hij een pilsje te veel op heeft hij me niet meer wil kroelen.’ Absinth loopt luid mauwend naar Steven. ‘Ha Absie, heb je honger? Kom dan krijg je wat te eten. Waar is Acie trouwens? Toch niet weer achter de bank?’ En Steven gaat kijken. Ja hoor, Ace kruipt nog verder weg en is een klein, bang pluizenbolletje. ‘Kom maar Ace, lekker eten!’ Absinth snauwt een beetje: ‘Schijterd, er is niks mis met ons baasje, hij kriebelt me altijd als ik erom vraag en is gewoon een groot mens. Ook al is hij schizo, hij begrijpt ons daardoor extra goed, als ik zijn verhaal goed begrepen heb. Misschien is hij wel één van de weinige mensen die doorheeft hoe slim we zijn.’ ‘Maar..., maar hij is echt heel groot.’ ‘Nee, jij bent gewoon zo klein. Kom nou maar eten, hij zit nu toch op het toilet.’ Langzaam aan komt Ace te voorschijn, zijn staart tussen zijn poten. ‘Zo is het goed,’ mauwt Absinth. ‘Komt hij er alweer aan?’ ‘Wees gerust, hij zit nog wel even.’ Steven komt de kamer in en ziet Ace wegsnellen. Hij herinnert zich nog de tijd dat zijn zusje bij hem woonde. Toen Ace net kwam, was deze helemaal gek op haar. Ace voelt de baas aan en weet dat het zusje er niet meer is. Klagelijk zegt Ace tegen Absinth: ‘Toen dat meisje er nog was voelde ik me nog wel veilig. Ik kon altijd op haar schoot kruipen als ons grote baasje kwam. Nu is ze weg en voel ik me angstig.’ Absinth zucht: ‘Ik kruip toch ook bij Steven op schoot? En hij kriebelt echt heel lekker hoor. Zo over mijn buikje. Dat is goed voor de spijsvertering en trouwens we zijn hier niet alleen voor de sier. We zijn zijn huisdieren. We behoren hem toch minstens lief te hebben voor alle goede zorgen?’ Ace denkt na: ‘Ik vind het nog steeds een beetje vreemde jongen hoor. Met zijn verhalen. Ik snap trouwens niet dat hij überhaupt ons katten in zijn huis laat. Weet je nog wat hij laatst tegen die man, Pieter of zo zei?’ ‘Jazeker’, zegt Absinth ‘en hij sloeg de spijker op zijn kop. Ik neem aan dat je dat verhaal bedoelt waarbij hij vertelt over onze communicatie met andere katten?’ ‘Ja, dat bedoel ik. Daardoor durf ik niet meer te mauwen in zijn bijzijn. Bang dat ie me verstaat!’ ‘Hij heeft volgens mij een psychose gehad toen hij de kat van zijn ouders hoorde mauwen: Vergeef hem, hij weet niet beter. Hij moet nog leren waar zijn pad ligt. Hij zal doen wat gedaan moet worden, maar wel op zijn tijd... tenminste dat hoorde ik hem aan Pieter vertellen. Nu is hij weer uit zijn psychose en hoort hij alleen maar onze mauwtjes om eten en aandacht.’ ‘Dat mag dan wel zo zijn, maar hij is raar. Hij hoorde ook de vogels praten over hem.’ ‘Ach, mochten we maar naar buiten. Dan zou ik alle merels die ons baasje lastig vallen opsmikkelen en dan zouden ze ook niet meer kunnen roepen: Querico, querico, houd van je, birdie birdie. Je bent hem. Het zijn rottige momenten voor hem geweest, dat weet ik wel. Maar zoals ik al zei, hij is nu uit zijn psychose en leeft net als wij bij de dag.’ ‘Ik weet nog wel dat ik hier voor het eerst kwam’, zegt Absinth terwijl hij achter zijn oor krabt, ‘toen was ik als de dood voor Steven. Hij was ook voor mij groot en angstaanjagend. Ik heb drie weken achter de bank gezeten
h e l p e n 16
Ondeugende kat
DEVIANT
september
2006
nr.
50
h e l p e n
en at mijn voer ’s avonds als hij sliep. Maar hij is nu echt het liefste baasje dat ik ooit gehad heb. Ik kan me wel voorstellen hoe hij zich gevoeld heeft. Alleen. Ook ik was alleen, op straat en werd overal weggestuurd, totdat ze me vingen en voedden. Daar waren niet eens Schizo’s, maar lieve kattenvrouwtjes. Ik voelde me ellendig in mijn hokje waar ik niet uit mocht. Nu heb ik een heel huis voor mezelf, al moet ik het delen met jou en Steven. Ik ben hier op mijn plek en jij vindt de jouwe ook wel.’ ‘Denk je?’ vraagt Ace. ‘Als je stopt met bang zijn, dan komt alles goed. Baasje Steven is inderdaad groot en schizo, maar hij heeft nu al heel lang geen last meer van zijn ziekte. Al vertelt hij die Pieter nog wel eens over geesten, entiteiten, demonen en engelen. Maar wij weten allebei: die bestaan ook!’ ‘Dat is waar, maar wij raken er niet van in de war. Wat als Steven nou eens echt bang wordt van ons en ons kwaad wil doen?’ ‘Dat gebeurt niet en zo wel, dan bescherm ik jou wel. Dan ga jij achter de bank zitten en ik zet mijn grootste staart op!’ ‘Zou je dat echt voor me doen?’ vraagt Ace. ‘Tuurlijk, ik ben niet voor niets de baas in dit huis. Kijk maar eens naar al mijn haren op de bank en zie toe, dan kruip ik op schoot bij Steven en wedden dat hij me dan kriebelt?’ Steven zit rustig een pilsje te drinken als Absinth op schoot springt: ‘Wil je aandacht?’ vraagt Steven zacht. ‘Oh lekker kroelen hè, ja smeer je geurtje maar op mijn gezicht, dat mag wel hoor. Je bent een dik baasje hoor, Absie. Misschien moet je wel op dieet?’ Absinth mauwt afkeurend en legt zijn bolle buik naar boven zodat Steven er goed bij kan. ‘Je bent me er eentje hoor, zo maar kroelen als ik een pilsje drink. Nu zit ik helemaal onder de haren, zacht beestje.’ En Absinth springt van Stevens schoot. ‘Nu jij!’ roept Ab naar Ace. Traag komt Ace naar voren en snuffelt aan de broek van Steven. ‘Ha Acie, kom je er ook bij? Ja baasje is lief hoor, wees maar niet bang.’ En Ace gaat naast Steven zitten. ‘Hij ruikt raar’, zegt Ace tegen Ab. ‘Moet je dan zo Kraaloog in de kooi mauwen kleintje?’ zegt Steven en hij kriebelt nog even achter de oren van ziet de mensen achter glas Ace. Dan springt deze weg. ‘Ohh, het is tijd om te gaan!’ roept Steven plotseling. klemt de tralies vast. Hij pakt een trui en doet de deur open. Ab en Ace kijken toe. Beng! De deur gaat dicht en Ace zit achter de bank. ✍ Steven Wouters ‘Schijterd’, roept Ab hem na.
h u i s d i e r e n
?
Meisje en paard Mijn lief dochtertje was een ongelukje, een gelukkig ongelukje. Het zit haar niet mee, want naast de brille van haar ouders heeft ze ook hun piekstemmingen en mensenschuwheid meegekregen. Ze was en is oneindig lief, mooi als een hertje en voor alles ontvankelijk. Maar zie dat alles maar eens te hanteren als je ouders je niet kunnen voordoen wat je met alles moet. Emoties en stemmingen natuurlijk, en het lastigste van alles, je staande houden tussen mensen. Wij, haar ouders, beiden maar amper in staat overeind te blijven in de wereld, hielpen haar al snel van de regen in de drup. We zochten steun bij vrienden, bij onderwijzers, bij hulpverleners, en allen hielpen wat maar altijd te veel zodat lief dochtertje al verder van huis raakte. Andere kinderen aanbad of verguisde zij, ze trok pedofielen aan die haar nooit kwaad deden, op school haalde ze tienen en nullen, en ze viel bijna dagelijks ergens vanaf of uit – haar fiets, bed, een boom of de boekenkast. Toen zij zeven jaar oud was begonnen de suïcidepogingen. Inspringouders, toneellessen en sociale vaardigheidstraining werden beproefd, voldeden zelden of maakten alles erger. Maar de paardrijlessen vanaf haar tiende gedurende bijna anderhalf jaar maakten een beter mens van haar. Op haar paard kon zij veilig oefenen met controle, nabijheid en samenwerking, juist die dingen die zij in de omgang met mensen nu zo griezelig vond. Zij leerde hoe ze haar paard kon berijden en tezelfdertijd hoe zij met zichzelf en haar medemensen kon omgaan. Inmiddels is zij een gewone korzelige manipulerende puber die geen enkele aanvechting meer heeft zich om het leven te brengen. Ze heeft een paar vriendinnen, ieder seizoen een nieuwe lover, valt alleen nog ergens af of uit als ze veel te veel gedronken heeft, haalt op school meestal negens, veel achten, een enkele tien en als ze daar iets voor doet een twee of een vier. Zijzelf vindt dat het paardrijden een keerpunt ten goede heeft betekend in haar leven. Zonder de ruiterij, meent zij, zou zij nu dood of dakloos junk en prostitueetje geweest zijn. Paardrijles zou uit AWBZ of PGB betaald moe✍ Siepje Drees ten worden, oppert mijn dochter.
DEVIANT
september
2006
nr.
50
17
h u i s d i e r e n
?
Met kip meer mens
h e l p e n
‘Als ik gefrustreerd thuiskom en ik kijk in die lieve trouwe ogen glijdt alles van me af.’ ‘Ze geeft me zoveel, dat is met geen pen te beschrijven!’ ‘Hij weet het als ik uit Frankrijk in aantocht ben, uren van tevoren staat ie al in de gang, klaar om me te doldriest te bespringen.’ ‘Ze is zo gezellig, altijd levendig, nooit een slechte dag, dat springt op me over.’ ‘Zelfs in mijn moeilijkste tijden was hij mijn grootste steun.’ ‘Julia, Julia, neem er toch een, je weet écht niet wat je mist!’ Bovenstaand rijtje jubelzang zou ik met gemak nog veel langer kunnen maken. De jubelaars, allemaal in het gelukkige bezit van een gelukbrengend iets, willen hun geluk graag met me delen en nemen elke gelegenheid te baat mij op mijn gemis te wijzen. Dat is mooi natuurlijk. Waar het over gaat? Over iets dat ver boven de mens verheven is, zou je denken. Iets dat grote, eeuwigdurende, onvoorwaardelijke liefde-die-niet-stuk-kan schenkt. Kom daar maar eens om in deze roerige tijden, waarin je nooit weet of een mooie belofte van vandaag niet morgen totaal vergeten is. Laat het nu gaan over iets dat, naar ik me heb laten vertellen, juist ónder de mens staat, (sorry, aanhangers van de Partij voor de Dieren) over: een huisdier. Alleen al het woord ‘huisdier’ bezorgt me associaties met een vadsige, winderige kater op een ouwe vrouwenschoot. Beeld van een eindstation. Als je echt niet meer weet wat met je leven aan te vangen, moet er maar een kat in huis. Ik heb ze nooit echt serieus kunnen nemen, de jubelaars. Boerderijdieren daarentegen raken me. Zo’n logge herkauwende koe, een briesend paard, een koket waggelende kip of, desnoods, een modderig varken. Een boerderijdier, liefst type maatje meer, zou ik maar al te graag in mijn achtertuin hebben. Maar da’s moeilijk in de stad. Paard, koe en varken schijnen verboden te zijn. Bewerkelijk zijn ze natuurlijk ook. Ik zie me niet dagelijks om vijf uur opstaan om Rosa te melken, en een ‘tuinpaard’ moet natuurlijk regelmatig kunnen draven, wil het niet snel aan stress en vervetting ten onder gaan. Wordt moeilijk op een lapje grond van hooguit vier vierkante meter. Voor virtueel draven zijn ze (nog) niet uitgerust, de edele viervoeters. En, wat zou ik mijn varken te eten moeten geven? Spullen uit de koelkast die over de datum zijn schijnen niet bevorderlijk voor de zwijnengezondheid. Ooit heb ik het genoegen mogen smaken de trotse eigenares te zijn van een paar dikke kippen. Het was in de tijd dat ik een onbewoonbaar pandje betrok, midden in het centrum van Brabants ‘Lichtstad’. Mijn toenmalige vriend was na een pakje sigaretten kopen zomaar niet meer teruggekeerd. Zelf was ik ineens ook onbewoonbaar verklaard. Bij het pandje hoorde een grote, zeer bewoonbare, tuin met reusachtige bomen van minstens honderd jaar oud en een aantal krakkemikkige, schimmelige bijgebouwen. ‘Leuk voor de kippen’, dacht deze boerderijdierenvriendin. Plaats voor een rennetje was er ook. Stukje kippengaas gekocht, daarna naar een boer in de omgeving, die maar al te graag enkele stuks haveloos ogend pluimvee in mijn Dafje propte. Alles voor een spotprijsje. Er was geen warm water in het pandje, geen toilet, geen gas, om van een douche maar helemaal niet te spreken. Mijn comfortabele huis verruilen voor leven in barre omstandigheden leek me dé oplossing om de schok te boven te komen. Een passende manier om mezelf te harden voor alle rottigheid die, zeker weten, nog volgen zou. Nee, mij zouden ze niet meer hebben. Eenmaal afgehard zou ik tegen alles bestand zijn. Niet alleen mijn huis, ook mijn baan als hoedster van maatschappelijk teleurgestelden verruilde ik voor een opleiding aan de kunstacademie. Met peddelvoetjes keffend in vogelveertjes meer koet dan hondje.
18
DEVIANT
september
2006
nr.
50
Barre tijden braken aan. Wat het huis betreft: dingen stonden op instorten, waren net gerepareerd of moesten opnieuw dringend vervangen worden. Mijn hart was totaal geruïneerd en ook de samenhang in de geest was ver te zoeken. Het begon al dat ik ’s ochtends niet uit bed kon komen. Hoe uitnodigender de zon scheen, des te somberder en dieper zakte ik weg in mijn matras, ook al geen fris geval, met steeds dezelfde beelden in mijn hoofd. Het beeld van mijn verdwenen Tony. Tony kort vóór hij ons huis verliet voor een pakje Marlboro, het beeld van Tony die de wijde wereld inging zonder bagage met slechts één pakje sigaretten. Had ik het aan zijn gezicht kunnen zien dat hij van plan was nooit meer terug te komen? Was ie de dagen voor de definitieve uittocht niet anders dan anders? Ook dit soort vragen tolden dag en nacht door mijn overspannen geest.
BLUB BLUB
Ik zag ook beelden van het vrijgevochten Marlboro-gevoel. Tony dapper doorstappend in de eindeloze hete woestijn in gebleekte strakke jeans en hoge laarzen. Tony ’s avonds bij een kampvuurtje, laarzen uit, rokend (niet uit ’t zelfde pakje nam ik aan) met een somber gezicht. Hij dacht aan mij, natuurlijk alleen aan mij en hij zou terugkomen.
h u i s d i e r e n
BLUB
h e l p e n
BLUB
?
De enige die mij er destijds toe kon bewegen op te staan en de hoogst noodzakelijke levensverrichtingen uit te voeren was Doos, de enige kip zelfmoord van ’n goudvis die slim en handig genoeg was om zich met haar logge lijf door een gaatje in de ren te persen, de vrijheid tegemoet. ‘ s Morgens stond ze net zo lang B-Airco aan mijn achterdeur te pikken tot ik die, daas en doodsbleek want nauwelijks geslapen, open deed en neerkeek op haar parmantig opgestoken kopje met de felle zwarte kraaloogjes. Ik wierp een hand maïskorrels in de tuin waar ze zich onmiddellijk fanatiek opstortte. Ziezo, ik was in ieder geval opgestaan. Daarna moest er koffie gezet worden en ontbeten. Duurde uren. Ondertussen vroeg ik me af of ik naar school zou gaan. Het antwoord was meestal: nee. Ik sukkelde de dag door, voornamelijk malend en dromend over Tony in de barre woestijn, hoogstens hier en daar een plantje verzettend of een brandnetel uitrukkend. Heel af en toe verliet ik het huis om koffie en sigaretten te halen. Mijn achterdeur stond vaak open, om het uur kwam Doos de keuken binnengewandeld, een spoor van vettige strontjes achterlatend. Mijn sukkelachtige, dikke, vuilwitte (huis)kip, die ik Doos genoemd had omdat ze zo sloom leek. Ze sleurde me niet alleen uit bed, Doos. Steeds meer ging ze mijn dag bepalen. Als het zonnig was vloog ze op de gammele tuintafel om, kopje scheef, bewegingloos te blijven zitten op het plekje waar de zon het hardste scheen. ‘Ga nou toch eens iets doen’, leek ze te zeggen. Haar dwingende advies kon ik niet weerstaan. Als vanzelf pakte ik tekenblok, inkt en penseel en zwierde ik Doos regelmatig in een paar krachtige strepen op papier. ‘Je was er nooit, je werk is onder de maat, maar die kippen zijn klasse’, aldus het oordeel van de beoordelingscommissie van de kunstacademie aan het eind van het jaar. Ik mocht blijven. Doos zette me niet alleen aan het tekenen. Ook rond een uur of zes ’s avonds wandelde ze binnen, fladderde richting aanrecht om naast het gasstel te landen. Daar bleef ze ronddrentelen, onverzettelijk, weer met die activerende come on, come on, come on-blik. Pas als ik wat pannen op het gasstel zette werd ze rustig, ging ze zitten. Een pan zonder eten op het gas is als een fiets zonder wielen. Er moet iets in, er moet vuur onder, ’t moet borrelen en dampen. Onder het toeziende oog van Doos begon ik weer te koken. Heel af en toe pikte ze een korrel rijst uit de pan mee, in de rest was ze niet geïnteresseerd. Natuurlijk, afwassen was iets meer werk. Naast de vuile vaat lag elke dag een hoopje vettige kippenstront en veren. Maanden later kwam ik Tony, inmiddels twintig kilo zwaarder, weer tegen. Nee, het bleek niet de Camelkoorts die hem in de greep had. Tony was gewoon verslaafd aan een nieuwe vrouw, Liza. En Liza had hem kennis laten maken met wat intussen een passie geworden was: jenever. Bent u ook door de bodem van uw bestaan gezakt of in de greep van een andere heuse crisis? Grijp niet meteen naar een doosje stemmingsverbeteraars, ren niet achter een activerende begeleider of een life-coach aan, meld u niet meteen aan voor inzichtgevende gesprekken, maar denk eens aan een (huis)kip. Gezellig, betrouwbaar en zonder vervelende bijwerkingen. ✍ Julia Jones
DEVIANT
september
2006
nr.
50
19
h u i s d i e r e n
?
Het kanariepietje als reddende engel?
h e l p e n
Jaren geleden werd ik als huisarts geroepen bij een oude dame met ernstige buikklachten. Zij woonde alleen; haar man was enige jaren eerder overleden. Doch geheel alleen woonde ze niet: haar huisgenoot was een kanariepiet die een belangrijke rol in haar leven speelde. Ook toen haar man nog leefde was Pietje een bron van vreugde voor het echtpaar. Regelmatig werd de kooi opengezet en fladderde het gekleurde vogeltje vrolijk door de kamer. Het summum van vreugde beleefden zij als Pietje de naam van de heer des huizes enige malen achtereen door de kamer liet schallen. Het was vooral dit laatste kunststukje dat na het overlijden van haar echtgenoot voor mevrouw van grote waarde was. Piet was als het ware de schakel tussen haar en haar overleden man en als Pietje ‘Gerrit’ riep, leek het of haar man lijfelijk aanwezig was. Als ik bij mevrouw visite maakte liet ze de vogel haar mans naam roepen, en met wat auditieve fantasie konden de uitgestoten klanken wel als zodanig geïnterpreteerd worden. Iedere keer kreeg zij tijdens zo’n demonstratie tranen in de ogen. Toen ik mijn patiënte voor haar buikklachten onderzocht had, zei ik haar dat de klachten van dien aard waren dat zij zo snel mogelijk opgenomen diende te worden in het ziekenhuis omdat er duidelijk tekenen waren van een darmafsluiting; een operatie zou noodzakelijk en levensreddend zijn. Nu was de algehele gezondheidstoestand van deze bejaarde dame dusdanig dat ook een operatie niet zonder risico zou zijn. Mevrouw stemde in met een opname onder voorwaarde dat Pietje bij haar kon blijven, en dus met haar mee moest naar het ziekenhuis. ‘Als Piet niet meegaat blijf ik thuis!’ zei ze zo pertinent dat iedere vorm van tegenspraak gedoemd was te mislukken. Een drietal regionale ziekenhuizen heb ik gebeld om mijn patiënte met haar vogeltje opgenomen te krijgen, maar ik kreeg overal nul op het rekest. ‘Als u niet geopereerd wordt, gaat u dood’, zei ik haar. Zij antwoordde: ‘Zonder mijn Piet ga ik niet!’ Er zat mij niets anders op dan haar beslissing te respecteren en een afwachtende houding aan te nemen. Ik bereidde me voor op een zeer zware tijd voor haar en gezien mijn diagnose zou zij op smartelijke wijze komen te overlijden. Met de dag verslechterde haar toestand en hoe ik haar ook smeekte zich te laten opnemen, zonder Piet ging zij niet. Na een dag of vijf (eten kon ze niet en drinken minimaal) trad er een lichte verbetering in en bij onderzoek leken de symptomen iets af te nemen. Het herstel zette door en de darmafsluiting leek zich spontaan te hebben opgeheven. (Bij bepaalde vormen van darmafsluiting is dat inderdaad mogelijk.) Mevrouw heeft nog enige jaren in betrekkelijk redelijke gezondheid geleefd en van haar Pietje kunnen genieten. Ik heb mij later vaak afgevraagd of zij een operatieve ingreep wel overleefd zou hebben. ✍ Ruud Jans Zou Pietje voor haar een reddende engel zijn geweest? Oosterbeek
Heeft een huisdier wel eens een zelfdoding voorkomen? Ja, absoluut. In een heel depressieve bui heb ik de schoorsteen van mijn oliekachel (in een stacaravan) verwijderd zodat alle koolmonoxide in mijn huiskamer zou komen. Daarna heb ik een aanzienlijke hoeveelheid alcohol en slaaptabletten genomen. Na verloop van tijd zag ik door mijn gesloten ogen een heel fel wit puntje licht dat steeds feller en witter werd. Op de een of andere manier heeft mijn geweten toen beslist dat ik bij bewustzijn moest komen om mijn hond naar buiten te laten. Als dat niet gebeurd was, waren we beiden die nacht overleden. Olie voor de kachel was er immers nog voor zeker tien uur. ✍ Leopold Koelman
20
DEVIANT
september
2006
nr.
50
h e l p e n
Koning à la totem Voor mijn kat
h u i s d i e r e n
Amice, ik doop u met een drietraps titelgevecht: a) Kwartierschootmeester 1e klasse b) Heer Zeur c) Maxie Meerstreel
?
Hij is in deze opstelling de liggende/zittende/trap opsprintende gebarenpoëet en allang geen verrassing meer, maar een vaste waarheid. Die blik die me aantuurt, zelfbewust als een adelaar, als ik die kon verkopen, maar tegen welke kostelijk hogere prijs? Zoveel geestkracht woordeloos verpakt en verzameld in jaren verkeren met die goede rover, die aimabele kaner, de onverschrokken stadsnomade, hij begrijpt mij zwijgend tot het einde.
De poezenpootjes liggen in ’n leuk bosje elke dag bloemen.
En alles in hem spreekt van een belangeloze, belangrijke, onbenoembare, onverstaanbare, meesterlijk mededelende aards sluipende zachte bron.
✍ Chris van Boetzelaer
Gevangen De vraag ‘helpen huisdieren als je gevangen bent’ kan ik alleen maar met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. Zelf heb ik twee grasparkietjes en die kunnen ongeveer veertien jaar oud worden. Mijn witte albino parkiet is een maand geleden van ouderdom gestorven en daar heb ik heel veel verdriet van. En ook z’n blauwe kameraadje ging zienderogen achteruit. Hij miste duidelijk z’n vriendje. Hij zat de hele dag maar zielig in zijn kooitje en at of dronk nauwelijks meer iets, dus daar moest gauw wat aan gebeuren. Maar omdat ik in een TBS-kliniek zit moet je voor een tweede vogeltje eerst toestemming krijgen van het behandelteam. Gelukkig kreeg ik dit al gauw. En direct op mijn eerstkomende verlof ging ik onder begeleiding naar de dierenwinkel in Haaksbergen en kocht daar een felgekleurde mannetjesparkiet. Liefde op het eerste gezicht bestaat ook in de dierenwereld, want de twee parkietjes waren direct stapeldol op elkaar. Wat een gefluit de hele dag door, dat geeft mij een goed gevoel. Ik verzorg ze erg goed. Elke dag schoon water en eten en eens in de week hun kooitje goed schoonmaken. Mijn vogeltjes hebben elkaar echt getroffen. Dikke vriendjes voor het leven. ✍ Koby Viel (Rekken)
DEVIANT
september
2006
nr.
50
21