Hellebertus Eliza van Den Dool, een beruchte boef Dit is een wellicht nog incompleet verhaal over een van de meest kleurrijke mensen uit onze stamboom. Het verhaal volgt de tijdlijn van de geboorte tot het overlijden, opgetekend door Arie van den Dool tijdens zijn speurwerk naar familiegegevens in de archieven. 1842 Op 18-11-1842 wordt Hellebertus Eliza te Schoonhoven geboren als eerste kind van Reinier van Den Dool en Margaretha Littel (Genealogie pag. 782) Hij kwam uit een vrij onstabiel gezin, waarin vader verschillende beroepen heeft gehad en soms ook geen werk had. De vader verwaarloosde en mishandelde zijn gezin, hetgeen zou leiden tot een echtscheiding en het verdere leven van de man nog beroerder zou maken. 1850 Op 25 februari 1850 wordt een faillissement afgekondigd van Reinier Matthijs van Den Dool, winkelier enz. te Schoonhoven en gaat het verder bergafwaarts met het gezin. De toevoeging ‘enz.’ hierboven, door de Curator achter het beroep winkelier, geeft al aan dat Reinier meerdere bezigheden had. 1859 Moeder Margaretha overlijdt na de scheiding, op 30-06-1859. Op dat moment worden de kinderen, Hellebertus (16 jr.), Willem (15 jr.), Christiaan (12 jr.), Elisabeth (10 jr.) en Judith ( 7 jr.) mogelijk onder voogdij gesteld van hun oom J.H. Littel. 1861 Hellebertus Eliza wordt volgens het Militieregister op 19-jarige leeftijd ingelijfd bij het Regiment Infanterie, kanton Noord-Holland. Hij heeft zichzelf ingeschreven en staat geregistreerd als bakker van beroep. ‘Woonachtig bij H.H. van Den Dool, Rozengracht DD 477’. Vader staat omschreven als: ‘buitenslands, zeevarend’. 1867 Henriette Judith Emalia van Den Dool (Judith), op dat moment 14 jaar oud, wordt in januari 1867 opgenomen in het Schoonhovense Weeshuis. Ze wordt ‘Jetje’ genoemd en is vrij onhandelbaar (zie elders op de website). 1870 Op welk moment opa Hillebertus Hollart in het bezit kwam van een eigen bakkerijzaak is niet duidelijk, maar op dit moment in 1870 verkoopt hij op 77-jarige leeftijd zijn bakkerij aan H. Salzmann. Op 31-10-1870 verschijnt een advertentie in het Algemeen Handelsblad. De ondergetekende heeft de eer bij dezen aan zijne geachte Begunstigers te berichten, dat hij op heden zijne BROODBAKKERSAFFAIRE, op de Utrechtschestraat,hoek Utrechtsche dwarsstraat, heeft overgedaan aan den heer O M. SALZMANN; dankbaar voor de genoten gunst, beveelt hij bij dezen zijn opvolger minzaam aan. Amsterdam, 31 October 1870. H. VAN DEN DOOL.
Op heden de BROODBAKKERSAFFAIRE van den Heer H. VAN DEN DOOL, overgenomen hebbende, beveelt de ondergetekende zich minzaam aan bij zijne geachte Begunstigers. Amsterdam, 1 november 1870. (32043) C. M. SALZMANN. De bakkerij in de Utrechtsestraat hoek Utrechtsedwarsstraat bestaat in 2012 nog steeds onder de naam Molen bakkerij.
1870 Op 29-12-1870 staat te lezen in het Algemeen Handelsblad: Heden overleed, na een spoedig toenemen van verval van krachten, onze geliefde Vader en Behuwdvader HILLEBERTUS HOLLARD VAN DOOL, in den ouderdom van ruim 78 jaar. H. H. VAN DOOL
Waarna op Oudejaarsdag een correctie volgt, luidende: NB. In bet doodsbericht van H. H. VAN DEN DOOL, geplaatst 29 december, staat 78 jaren, dit moet zijn 77. Hij overleed dus binnen twee maanden na de verkoop van zijn bakkerij. 1873 Judith Emalia van den Dool (Jetje) verlaat het Weeshuis te Schoonhoven en gaat naar het gezin van haar oom. De Echo weet de volgende bijzonderheden omtrent H.E. van den Dool mede te delen: Naar wij reeds meldden is Van Dool iemand, die tot 10 jaren gevangenisstraf veroordeeld is geweest, wegens deelneming aan een inbraak, gevolgd door brandstichting bij een bakker op het Singel te Amsterdam. Er was toen een vrij aanzienlijk bedrag aan effecten ontvreemd, maar men kon den man niet van zijn schuld overtuigen. Deze verhuurde zich later als hofmeester op een boot naar Indië, (te weten S.S. Java)
ss Java
De bakker echter, wien het verlies zijner effecten zeer aan het hart ging, had den kapitein van het stoomschip gewaarschuwd, hem verzoekende een oogje in het zeil te houden. Te Port-Saïd wenschte de nieuwe hofmeester aan wal te gaan, maar de kapitein had een paar gasten genodigd en dus zijn hofmeester eerst recht nodig. “Wat wilt ge aan wal doen?” vroeg hij hem. “Ik heb wat geld nodig, was het antwoord, en nu wou ik een paar coupons wisselen.” De kapitein kreeg achterdocht. “Geef mij die coupons maar, antwoordde hij, ik zal ze wel voor u wisselen.” De hofmeester gaf zijn coupons. De kapitein, die een lust van de gestolen effecten had, keek die na en zag, dat de coupons van die effecten waren. Hij zei niets, gaf het geld voor de coupons en behield deze tot hij in Batavia aankwam. Hier liet hij den man in hechtenis nemen. 1873 De ‘Java Bode’ meldt o.a. op 19 september 1873 dat: Met de boot van Soerabaia is alhier (te Batavia) aangekomen, onder geleide van den 1e sleuteldrager Th. Pasma, de 2e hofmeester van het stoomschip “Java”, H. E. van den Dool beschuldigd van moedwillige brandstichting in Nederland en van diefstal bij dien brand door hem gepleegd. Hellebertus wordt dus gearresteerd en vastgezet tot het moment van repatriëring naar Nederland. 1874 Overbrenging naar Nederland laat niet op zich wachten, drie maanden later is hij in Holland. Bron: Java Bode 07-01-1874:
Naar Nederland teruggevoerd, werd hij daar tot 10 jaren gevangenisstraf veroordeeld.
ss Conrad
1874 Op 17-07-1874 publiceert het Algemeen Handelsblad het volgende: Op 21 juli a.s. en volgende dagen zal Voor het Prov. Gerechtshof in Noord-Holland terecht staan Hellebertus Eliza van den Dool, oud 31 jaar, geboren te Schoonhoven, laatst hofmeester op het stoomschip Java, vroeger bakkersknecht bij A. W. Meier, in de Torensteeg alhier. Beklaagde wordt beschuldigd van diefstal ten huize zijns meesters, in den nacht van 14 op 13 Sept. 1872, tijdens den brand, die toenmaals in genoemd perceel in de Torensteeg gewoed heeft. Zoals indertijd werd medegedeeld, heeft de beschuldigde zich onmiddellijk na den brand verhuurd als hofmeester aan boord der Java. De kapitein was echter tijdig ingelicht van de vermoedens die er ten opzichte van deze opvarende bestonden en aan de juiste maatregelen van dien gezagvoerder heeft men het vooral te danken, dat het gestolene, voornamelijk bestaande in bankpapier en effecten, even voor de aankomst in Ned -Indïe. in beslag genomen en aan de justitie aldaar overhandigd zijn, waarop beschuldigde in hechtenis genomen en naar Nederland teruggevoerd Is. Het ontvreemde moet een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Beschuldigde ontkent het hem ten laste gelegde en beweert de papieren, die bij hem gevonden zijn, gekocht te hebben van een timmerman. Er zijn tusschen de 30 en 40 getuigen gedagvaard. Advocaat Mouthaan zal als verdediger van den beklaagde optreden. Op 23-07-1874 meldt het Algemeen Handelsblad: AMSTERDAM, dinsdag 21 juli. Men zal zich nog wel herinneren, dat in den nacht van 15 september 1872 brand ontstond in het huis van den bakker : A. W. Meijer, in de torensteeg, alhier. Al de bewoners bevonden zich op de kermis en de overburen, die zich met het gewoel in de straat van achter hunne ramen vermaakten, hadden tevens gelegenheid gehad het volgende op te merken. Even na 12 uur was de bakker met zijne familie uitgegaan, nadat hij de winkeldeur behoorlijk had gesloten; ongeveer een kwartier daarna werd de deur door twee hun onbekende personen geopend; daarna werd op de insteekkamer licht ontstoken en telkens bewogen zich twee gestalten heen en weder. Toen dit ongeveer 20 minuten geduurd had, verlieten die twee onbekenden de woning weder met een pak onder den arm. Niemand echter dacht, dat het licht, dat op de kamer brandde, een begin van brand was geworden. Eindelijk kwamen ze tot die noodlottige ontdekking. Een voorbijganger werd dit eveneens gewaar en bleef voor het huis staan. Een tweede meende echter, dat da brand daarmede niet geblust kon worden, en men ging als toen tot andere maatregelen over. Men bracht water aan en deed dit door de reten in de kamer, die gesloten was, neerkomen. Toen dit echter niet hielp, trapte men de deur in en bluschte zonder verdere hulp den brand. Toen de brand gebluscht was, werd man echter iets anders gewaar. Uit oen opengebroken secretaire, waarvan de Luiken openstonden, was een bedrag van f 1200 aan bankpapier ontvreemd, terwijl uit een trommel, met hangslot gesloten, effecten met talons en couponbladen werden vermist ter waarde van ongeveer ƒ 12,000 nominaal, benevens twee quitantiën ten; laste van een zeker persoon, ieder groot ƒ 50, ƒ l4, aan halve centen, een zilver knipbeugeltje met beursje, twee loterijbriefjes der vijfde klasse der toen trekkende loterij. Het spreekt van zelf, dat men alles in het werk stelde, om de daders op het spoor te komen; niets mocht echter baten. Wel ontving de bakker Meijer een
ongetekende brief, waarin zijn meesterknecht en zijn gewezen knecht H. E. v.d. Dool als de schuldigen werden opgegeven, doch de pogingen der justitie bleven zonder gevolg. Beide personen beweerden op dien avond niet in het huis te zijn geweest. De bakker koesterde echter argwaan, en toen hij vernomen had, dat Van den Dool zich verhuurd had als tweede hofmeester op het stoomschip Java, kapitein J. van Ingen, ging hij, een dag vóór het vertrek van het schip, met een neef naar het Nieuwe Diep. Voorzichtigheidshalve begaf zich zijn neef aan boord, die den kapitein verzocht acht te geven op den tweeden hofmeester, Of deze coupons in zijn bezit had, waarvan de nummers overeen kwamen met die, welke door hem werden opgegeven. Ten gevolge daarvan kwam de kapitein tot de ontdekking, dat de tweede hofmeester werkelijk coupons in zijn bezit had en gaf de eerste hofmeester in last moeite te doen daarvan enige in handen te krijgen, hetgeen zeer wel gelukte. Op de hoogte van St. Nicolaaspunt gekomen, besloot de kapitein de goederen van Van den Dool te onderzoeken en vond enige coupons ter waarde van ongeveer f 200, waarvan de nummers met de opgegeven nummers overeenkwamen, benevens een bankbiljet van ƒ 1OO. Een en ander werd aan den officier van justitie te Batavia ter hand gesteld. Daar ondervraagd, gaf Van den Dool op ze gekocht te hebben van zekeren Meijer te Amsterdam. Hij had zich voorgenomen zijn vader te bezoeken en vertrok daartoe met de stoomboot naar Soerabaja. Daar werd hij echter door den schout in hechtenis genomen en in dien toestand keerde hij naar Nederland terug, om aldaar aangekomen, preventief gevangen genomen te worden. Verscheidene verhoren moest hij ondergaan. Hij verklaarde de coupons gekocht te hebben van den bakker Meijer voor ƒ 160, daar hij dien heer overtuigd had, dat de effecten, als gestolen opgegeven, zich in een brandkast bevond, op den meelzolder. Heden stond Dool voor het provinciaal gerechtshof van Noord-Holland terecht, als beschuldigd van medeplichtigheid aan diefstal in een bewoond huis, met behulp van valsche sleutels en binnenbraak, door welbewust een deel van het gestolene te helen en te bergen. De verdediging wordt, door afwezigheid van mr Ph. A. j Haas Az. (door de beschuldigde daartoe uitgenodigd), waargenomen door den advocaat mr. W. K. Mouthaan. Er waren 35 getuigen gedagvaard, waarvan twee afwezig, de een wegens ziekte, de ander wegens verblijf op zee; 16 werden er heden van gehoord; onder hen bevonden zich de bakker I.Meijer, die de opgaven van den beschuldigde als leugen verklaarde; de tweede officier van het stoomschip Java, die verklaarde dat na het ontdekken der coupons do houding van beschuldigde enigszins gejaagd was. Morgen voortzetting. Op 23-07-1874 meldt o.a. het Algemeen Handelsblad: De procureur-generaal bij het Prov. Gerechtshof in Noord- Holland heeft bij zijn heden genomen requisitoir tegen den beschuldigde. H. E. Dool, geëischt veroordeling tot een tuchthuisstraf van vijf jaren. Op 29-07-1874 veroordeelt het Gerechtshof te Amsterdam hem tot vijf jaar tuchthuisstraf. Hij zal dus tot medio 1879 in gevangenschap hebben gezeten. Op 31-07-1874 lezen we het volgende bericht in het Algemeen Handelsblad. Bij een uitvoerig arrest veroordeelde heden het Prov. Gerechtshof van Noord-Holland H. E. v. d. Dool tot een tuchthuisstraf Voor den tijd van 5 jaren. Het Hof nam de diefstal als bewezen aan; maakte derhalve gebruik van de verklaring des bakkers. Tevens werd als bewezen aangenomen, dat hij, hoewel bekend met de misdadige afkomst der coupons, deze ten eigen bate heeft aangewend.
1880 bron: digitaal archief Nieuwe Gorcumse Courant:
Steiger, Rotter dam
Kennelijk beheert Hellebertus hier in januari 1880 het koffiehuis Café du Commerce aan de Steiger in Rotterdam en geeft in deze advertentie spreekgelegenheid aan een heer De Jong die bij machte is jongelieden uit militaire dienst te houden, door middel van plaatsvervanging of nummer verwisseling. De straat “Steiger” was vroeger een bekende straat, maar werd in 1940 bij het bombardement op Rotterdam totaal weggevaagd. De straatnaam bestaat nog altijd en bevindt zich tussen de Blaak en de Hoogstraat aan de Rotte die zich door de stad slingert. Het café (waarover niets terug te vinden is) lag dus in het hartje van de stad.
1880 Op 08-09-1880 huwt Hellebertus met Johanna Catherina van Oosterhout, geboren op 25-091856.
1881 Op 13-04-1881 meldt De Tijd: Het gerechtshof te Arnhem heeft zaterdag l.l. in de zaak tegen Mohme en Jorwerda uitgemaakt, dat het in den loop der instructie en van de behandeling ter terechtzitting geblekene het horen van nieuwe getuigen noodzakelijk maakte, wier oproeping tegen 5 mei is gelast. In verband met dit bericht deelt de Arnh. Ct mede, dat zeer belangrijke onthullingen alsnog gedurende de laatste dagen in deze zaak hebben plaatst gehad. Zoals men weet, was het niettegenstaande de ijverigste onderzoekingen, aan de justitie niet gelukt op te sporen waar al het zilver gebleven was, gestolen bij baron van Tuyll, wonende bij Haarlem onder de gemeente Heemstede. Ook te Rotterdam hadden reeds vele huiszoekingen plaats gehad, doch allen zonder resultaat. Ook bij zekeren Van den Dool, houder van een vrij groot koffiehuis op den Steiger aldaar, had men onderzoek gedaan, doch tot eene huiszoeking was men bij hem niet overgegaan, daar de man gunstig bij de politie bekend stond en men hem aldaar niet in staat achtte handlanger van dieven als Mohme te zijn. Dezer dagen echter kwam iets naders aan het licht, hetgeen aanleiding gegeven heeft, dat alsnog door de rechtbank te Arnhem eene gerechtelijke huiszoeking in genoemd koffiehuis bevolen is. Deze heeft woensdag plaats gehad met het belangrijke resultaat, dat een groot deel van het nog ontbrekende zilver daar in beslag is genomen. Van den Dool is aangehouden en bevindt zich in de gevangenis te Arnhem. Een signalement van Hellebertus van de Amsterdamse Politie in 1881
Op 10-05-1881 meldt het Algemeen Handelsblad: Bij het Hof te Arnhem is donderdag II. de zaak van Mohme c. s. weder in behandeling gekomen. De 3 getuigen, die opgeroepen waren, hebben gene nieuwe bijzonderheden aan het licht gebracht; maar Mohme, die op do vorige zitting de diefstallen bij den baron van Tuyll van Serooskerken te Heemstede en bij den heer Stok te Arnhem ontkende, erkende die thans te hebben gepleegd, en wel die bij den heer v. Tuyll voornoemd met Jorwerda. Bij den diefstal ten nadele van den heer van S. verklaarde hij geen medeplichtigen gehad te hebben. Het gestolen zilverwerk
is aan den koffiehuishouder H. E. Van den Dool te Rotterdam in bewaring gegeven, om het later met dezen verkopen en de gelden te delen; evenzo beeft hij gehandeld met het gestolen zilverwerk van den heer v. Tuyll. Jorwerda bleef alles pertinent ontkennen, maar door Mohme is het toch uitgekomen, dat het zilver zich te Rotterdam moest bevinden bij een koffiehuishouder. Hij had daarvan iets gezegd tegen een medegevangene, te Arnhem in hechtenis!; die het weder ter kennis bracht van den directeur, waardoor de politie op het spoor is gekomen van het thans in beslag genomen zilver. Aan het einde van deze zitting nam de proc.-gen. zijn requisitoir en requireerde, dat het Hof het horen van nog andere getuigen zou gelasten. Hot Hof heeft daarna de oproeping gelast van die getuigen, ter constatering van het ‘ onlangs bij Van den Dool in beslag genomen zilver, en de verdere behandeling gesteld op 24 mei e. k. Op 08-07-1881 wordt te Rotterdam een zoontje geboren, Hellebertus Johannes, maar hij overlijdt vier maanden later op 07-11-1881. Het huwelijk houdt niet lang stand. Op 26-09-1881 meldt het dagblad De Tijd: Door den procureur-generaal bij het Hof te Arnhem is eene gevangenisstraf geëischt van 15 jaren tegen Van den Dool en van 6 jaren tegen Mohme. Volgens de Arnh. Crt heeft Mohme eergisteren in de terechtzitting van het Gerechtshof te Arnhem niet opgespeeld, maar werd hij bij herhaling door een werkelijk of voorgewend zenuwtoeval getroffen. De voorzitter gelastte toen, dat men hem verwijderen zou, en vijf veldwachters werden voor dit werk vereischt. Op 01-10-1881 lezen we in Het Nieuws van de Dag een vonnis: Het Gerechtshof te Arnhem heeft uitspraak gedaan in de zaak van Mohme en Van Den Dool, en heeft Mohme tot 2 en Van Den Dool tot 10 jaar tuchthuisstraf veroordeeld. 1882 Op 13-03-1882 scheiden Hellebertus en Johanna. N.B. Johanna zal op 11-04-1893 in het huwelijk treden met Ary Leeuwenstein. Op 17-05-1882 Veroordeelt het Gerechtshof te Amsterdam Hellebertus tot 10 jaar gevangenisstraf wegens het vervaardigen van valsche bankbiljetten en eveneens ter zake van valschheid in geschrifte. Samen met medekompanen Exter en Ten Boekhorst zit hij in de gevangenis te Leeuwarden. Op 18-05-1882 bericht het Nieuws van de Dag: De in september 1872 hier ter stede voorgevallen diefstal van effecten ten nadele van den bakker Meijer, in de Torensteeg, heeft nog een nasleep, waarover het Gerechtshof te Amsterdam heden een beslissing heeft gegeven. Een zekere H. E. van den Dool is in Indië in het bezit gevonden van enige coupons van te dier gelegenheid vermiste effecten. Hij werd herwaarts opgezonden en door het Gerechtshof van Noord-Holland deswege tot een tuchthuisstraf van 5 jaren veroordeeld. Uit de gevangenis ontslagen, had hij zich te Rotterdam als koffiehuishouder gevestigd. Bij een huiszoeking naar aanleiding van medeplichtigheid aan andere diefstallen, waarvoor hij door het Gerechtshof te Arnhem tot een tuchthuisstraf van 10 jaren werd veroordeeld, trof men ook nog enkele Peruaansche effecten, die aan den Heer Meijer bleken toe te behoren. Daarvoor werd hij andermaal voor dit gerechtshof geroepen. De advocaat-generaal Mr. Jolles eischte een tuchthuisstraf van 5 jaren. De verdediger, mr. Pool, van Arnhem, pleitte de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, op grond dat hij reeds voor dezelfde zaak was veroordeeld. Het Hof verwierp echter die exceptie, en nam met het O. M. aan, dat hij toen voor de coupons en nu voor de obligatiën te recht stond. Vermits intusschen daarop zou zijn gelet als de heide zaken tegelijkertijd zouden zijn berecht, veroordeelde het Hof hem hiervoor slechts tot een tuchthuisstraf van één jaar.
1882 – 1893 In deze periode zit Hellebertus van den Dool in de gevangenis te Leeuwarden.
1895 Op 08-03-1895 lezen we in het Rotterdamsch Nieuwsblad het volgende: In de eerste plaats stonden terecht C. De K., 23 j., bierbottelaar en P. V., 25j., smid, beiden te Rotterdam wonende, voor het feit, als zouden zij den 5 december 1894 te Rotterdam tezamen en in vereeniging onlangs B. v. d. Dool hebben mishandeld door hem ieder enige slagen op het hoofd te geven. De eerste beklaagde ontkent geslagen te hebben, hij heeft wel staan kijken naar een twist tusschen P. V. en getuige Van den Dool, waarbij de eerste bezig was een knaapje, dat door den laatste werd mishandeld, uit diens handen te bevrijden en welke twist van weerskanten wel een beetje hardhandig toeging. Uit de verklaringen der getuigen blijkt tusschen beklaagden en v. d. Dool eene familievete te bestaan, en blijkt het daaruit, dat de beide beklaagden wel degelijk geslagen hebben. Het O. M. de feiten bewezen achtende, requireerde voor ieder der beklaagden een geldboete van tien gulden, subsidiair 10 dagen hechtenis. (B.B. is waarschijnlijk Bertus (kort voor Hellebertus) 1897 In de nacht van 10 op 11 april 1897 werd er brand gesticht, in een opslagruimte van verfwaren in het perceel Spuistraat 264 te Amsterdam, toebehorende aan N. van Exter. Hij en zijn compagnon Hellebertus Eliza van den Dool deden daarna frauduleuze opgave van verloren gegaan zijnde goederen bij de verzekeringsmaatschappij. In de nacht van zondag 16 op maandag 17 mei 1897 was het weer raak. De winkelzaak van mijnheer Ten Boekhorst in de Staalstraat gaat grotendeels in vlammen op veroorzaakt door een ontploffing. Er is moedwillig brand gestichtzo blijkt. Bovengenoemde Van Exter, wonende aan het Sarphatipark werd gewond opgepakt als verdachte, evenals Hellebertus Eliza van den Dool, die verbleef in een perceel aan de Lijnbaangracht nr. 22.
De werkelijke toedracht valt op te maken uit krantenberichten die hierna verschijnen, aangaande de rechtszaken tegen verdachten die volgen. Ten Boekhorst, Van Exter en Van Den Dool blijken alle drie tezamen jaren in de gevangenis te Leeuwarden te hebben doorgebracht en kennen elkaar goed. Op 27-05-1897 lezen we in het Algemeen Handelsblad: Omtrent den brand in de Staalstraat valt thans niet veel bijzonders meer te vermelden. Politie en justitie doen nog alles om een oplossing van het geheimzinnig raadsel te vinden, doch zoolang Exter, die nog leeft — ten onrechte werd heden in de stad van ‘s mans overlijden gerept — in zoodanige toestand verkeert dat hij niet geregeld verhoord kan worden, komt het onderzoek niet veel verder. De verdachte Van den Dool is heden ter beschikking van de justitie gesteld en naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans overgebracht. Nog enkele personen, die verdacht worden bij de zaak betrokken te zijn, werden gehoord, doch er is nog geen reden hen in voorlopige hechtenis te houden. De gevonden hoed is gebleken van Exter te zijn; de winkelier die ze leverde, heeft verklaard er op een zekeren dag twee verkocht te hebben, een aan Exter en een aan Van den Dool. En twee dagen later op 29-05-1897: De brand in de Staalstraat. Politie en justitie hadden reeds lang vermoeden gehad dat Ten Boekhorst, de bewoner van het verbrande perceel Staalstraat 12, van hetgeen daar gebeurd is, meer afwist. Tot dusverre had echter geen aanleiding bestaan hem in preventieve hechtenis te nemen, doch werd bij toch in bewaking gehouden. Donderdagavond echter heeft de commissaris van politie Versteeg in een pakhuis, staande in een slop aan de Lijnbaangracht een aantal goederen gevonden, die vóór den brand uit de woning van Ten Boekhorst eerst vervoerd waren naar de woning van Exter, later weder naar de woning van Van den Dool. Mede werd daar een ijzeren geldkist in beslag genomen. Een en ander gaf der politie aanleiding om Ten Boekhorst en diens huishoudster Sijtske Bijker na een gestreng verhoor in verzekerde bewaring to nemen en ter beschikking der justitie te stellen. Beiden bevinden zich nu in voorlopige hechtenis, terwijl de gevonden goederen eveneens in beslag genomen zijn. Er gaat dus in deze zaak hoe langer hoe meer licht op. Gisteravond is de verdachte Exter, die in het Wilhelmina-Gasthuis werd verpleegd, aan de bij den brand bekomen wonden overleden. Op 30-06-1897 verschijnt dit artikel in o.a. de Java Bode en andere kranten: In de Staalstraat te Amsterdam heeft dezer dagen in de winkelzaak van zekeren ten Boekhorst een brand gewoed, die hoogst vermoedelijk opzettelijk is aangestoken om de assurantiepenningen te kunnen innen; De buren hoorden een zware ontploffing en waarschuwden de politie, die de vermoedelijke daders ditmaal vrij spoedig gevat had. De eerste waarop zij de hand legde was zekere van Exter, een man van ongeveer 50 jaar, wonende in het Sarphatipark. Van Éxter was vroeger zadelmakerknecht, den laatsten tijd reiziger in lucifers. Reeds heeft h ij 10 jaren tuchthuisstraf te Leeuwarden ondergaan wegens het vervaardigen van valsche bankbiljetten en eveneens ter zake van valschheid in geschrifte geruimen tijd in de gevangenis doorgebracht. Van Exter is gehuwd met een weduwe B.; het gezin moest hoofdzakelijk bestaan van het verhuren van kamers. Uit Amsterdam weet men nog mede te delen, dat Van Exter er bij zijn arrestatie afzichtelijk uitzag, en dat niet alleen zijn handen, maar ook zijn aangezicht, borst en armen vreselijk gewond waren. De Echo geeft de volgende bijzonderheden: Op alle vragen door den commissaris tot van Exter gericht, bewaart deze een hardnekkig zwijgen. De politie herinnerde zich dat bedoelde van Exter, in den nacht van 10 op 11 april brand had gehad in een hem toebehorende bergplaats van verfwaren, enz. in perceel Spuistraat 264. Ook dat na dien brand door van Exter en zijn compagnon frauduleuze opgaven waren gedaan omtrent voorwerpen, die zouden zijn verbrand, een en ander met het doel om de assurantiepenningen te bemachtigen. Die compagnon vond men ongedeerd in de woning in perceel 22 aan de Lynbaansgracht. Hij is genaamd Hillebertus Elise van Dool, eveneens 49 jaar oud.
Aanwijzing tot zijne arrestatie was het vinden van bebloede kleren van v.d. Dool, ten huize van Exter. Allerlei zaken, die men in het puin van het gedeeltelijk verwoeste perceel vindt, geven telkens aanleiding tot een uitgebreid onderzoek. Zoo trof men zaterdag enige fragmenten aan, die het vermoeden opwekten, dat zij tot een zogenaamde. “helsche machine” behoord zouden hebben. Men vond die zaken in het keldergedeelte bij de plaats, waar de gasmeter heeft gestaan en ook een huls, afkomstig van de patroon van een Beaumont geweer. Onmiddellijk werd deze vondst in handen van deskundigen gesteld, die op het ogenblik nog niet hebben uitgemaakt of het vermoeden gegrond is. Gisteravond werden door de politie een aantal zwarte lappen uit den kelder bijeengeraapt en in een kar vervoerd — naar het ons toescheen overblijfselen van kledingstukken, die ook als bewijsstukken zullen moeten dienen. De toestand van Exter was gisteravond bedenkelijk. Aanvankelijk ontkende hij iets van het geval te weten, maar na een “scherp verhoor”, waarbij de commissaris van politie, de heer Versteeg, hem zijn arrestatie en die van Exter in zake den brand in de Spuistraat in herinnering bracht, bekende hij te weten dat van Exter was verwond. Van den Dool, die eerst ontkende Ten Boekhorst te kennen, verklaarde later dat hij zaterdag voor den brand in de woning van Ten Boekhorst was geweest. Ten Boekhorst wilde, vertelde hij, zijn: zaak verkopen, daarover had hij met hem en met van Exter gesproken. Mede bekende Van den Dool ook dinsdag 11 bij van Exter aan huis te zijn geweest Van Exter’s vrouw had hem toen verzocht een jas, een vest en een broek van haar man, gedeeltelijk uit elkaar gerukt en gedeeltelijk stijf van bloed, te vernietigen; Aan dit verzoek had van Dool voldaan; hij had de kleederen verbrand. De vrouw van Van Exter verklaarde aan een der verslaggevers, dat haar man in den nacht van zondag op maandag, 16 op 17 mei, was thuis gekomen met vreeselijk bebloede handen, armen en gelaat, gescheurde kleren en zonder hoed. Hij had nog de kracht gehad om met zijn misvormde vingers den sleutel uit zijn zak te halen, de deur te openen en boven gekomen zich gedeeltelijk uit te kleden. Zijn vrouw, had hem daarbij echter moeten helpen; ten slotte was, van Exter flauw gevallen. Uit een en ander blijkt, dat van Exter de man is geweest, die in den nacht van 16 op 17 mei aan den Amstel was gezien en omtrent wien de politie inlichtingen verzocht. Op de vraag van zijn vrouw, hoe, hij zoo verwond was geraakt, had Exter geantwoord dat hij bij een vriend was geweest, te wiens huize een gasontploffing had plaats gehad. Een dokter werd daarop door van Exter’s vrouw ontboden, die overbrenging naar een gasthuis aanried, waartegen van Exter zich echter om begrijpelijke redenen verzette. Merkwaardig is ook nog, dat van Exter, Van den Dool en Ten Boekhorst tegelijkertijd in de strafgevangenis te Leeuwarden hebben gevangen gezeten. Van Exter heeft een gevangenisstraf ondergaan van 10 jaar, wegens het maken van valsche bankbiljetten, van Dool een straf van 10 jaar, en Ten Boekhorst een van 8 jaar. Van den Dool ontkent alle medeplichtigheid aan de ontploffing of aan den brand, alleen heeft hij, zoals gezegd, bekend de kleeren van Van Exter te hebben verbrand. De beweringen van het edele drietal zullen echter niet veel helpen, want ook Van den Dool’s doopceel is nu reeds gelicht. Later, bij een diefstal van zilver te Arnhem, bleek Van Dool opnieuw betrokken. Een huiszoeking bracht een groot deel van het gestolen zilver aan het licht en tevens nog een deel der effecten van den bakker. Hij werd toen wegens den diefstal van het zilver tot 6 jaren gevangenisstraf veroordeeld en wegens hetonder zich hebben van die effecten nog eens tot 1 jaar, zodat hij in het geheel thans 17 jaren gevangenisstraf achter den rug heeft, waaraan hij nog niet genoeg schijnt gehad te hebben. Er zijn reeds brieven gevonden, waarin de heeren elkander schreven dat: “er ge en olie behoefde te worden gebruikt; het zaakje zou toch wel branden!” De brand in de Staalstraat. Hedenmorgen half elf werden de getuigenverhoren hervat met J. de Vos, hoedenkoopman, wonende Reestraat, die verklaarde alle drie de beklaagden te kennen. Exter kende hij niet, doch naar het portret te zeggen zou hij menen, dat hij hem wel eens heeft gezien. Hij is eenmaal bij getuige geweest met v. d. Dool, en beiden kochten een hoed. De hoed, die in het verbrande huis gevonden is, werd door getuige herkend, Getuige E. P. Buysen, wed. van N. Exter, oud 59 jaar, legt weenende haar verklaring af. Zij kent alleen Van den Dool. Op den bewusten dag is Exter, als gewoonlijk ‘s avonds, om 8 uur uitgegaan. Hij was gekleed in een
grijze broek, een kamgaren jas, dezelfde die later gevonden werd en die getuige herkende, en den hoed, die ook herkend werd. Des morgens bij drie, in de schemering, is hij thuisgekomen, toen getuige, te bed lag. Hij was gewoon zich beneden uit te kleeden, zodat getuige er niets vreemds in zag dat hij zonder jas en hoed thuis kwam. Hij” wekte haar echter en verzocht getuige hem te helpen bij het uitkleden, klagend over onuitstaanbaren pijn. Om de handen had hij lappen, die hij” noodwendig met behulp van anderen moet hebben omgeslagen. Hij had ook een vreemde jas aan gehad. Zijn goed was geheel bezoedeld met bloed, dat nog nat was. Getuige acht het onmogelijk, dat de man alleen de deur met den sleutel heeft kunnen openmaken; ook daarbij moet hij geholpen zijn. Aan den sleutel was ook geen bloed te zien. De handen waren trouwens geheel omwonden, alle vingers bij elkaar. Het goed is op verzoek van Exter door Van den Dool, bij zijn later bezoek, meegenomen. V. d. Dool was de voornaamste vriend van Exter, met wien hij het meest omging. De getuige beschrijft de wijze, waarop het goed van Exter in de kamer lag, waar hij zich uitkleedde. Het overhemd was stijf opgerold; de jas lag opgevouwen op een stoel. Er was ook een hoed van een ander. De getuige kreeg den indruk dat haar man geholpen is door iemand die goed in het huis bekend was. De vreemde jas was een oude winterjas met fantasievoering en de hoed was bruin en soepel. Maandagochtend nog zei Exter tegen zijn vrouw: “Dool zal vandaag het goed halen”. V.d. Dool is dan ook des middags gekomen, zonder geroepen te zijn, en heeft meubelen meegenomen. Getuige heeft v. d. Dool toen niet gesproken. Dinsdag is hij teruggekomen, heeft aangescheld en aan de vrouw een tienguldenstukje gegeven. Dat wou hij wel afgeven. De vrouw vroeg, of hij niet even Daar boven kwam, want de dokter zou komen, waarop v. d. Dool een teken maakte of ze gek was en heenging. Woensdag is hij weer aangelopen en toen heeft de getuige gevraagd: “waar moet ik met dat goed heen”. Exter zeide: “dat zal Dool wel meenemen”, en werkelijk nam v. d. Dool het mee, in een blauw papier gewikkeld, De goederen, die v, d. Dool maandag heeft weggehaald, waren de meubelen, die door den man van Sytske Bijker ter terechtzitting als zijn eigendom werden herkend. Ze waren aangebracht door Exter en Piet een kruier, doch op de vragen van de vrouw, waar dat goed vandaan kwam had Exter steeds gezegd: “Bemoei je met je pot”. Op verschillende tijdstippen waren de meubelen aangevoerd, naar getuige gist ongeveer drie weken vóór den brand in de Staalstraat. Getuige heeft “heeren van de recherche” bij zich aan huis gehad naar aanleiding van een brand in de Spuistraat, doch zij weet niet meer wanneer, en of de meubelen vóór of na dien dag gekomen zijn. Op den dag dat op aandringen van den geneesheer besloten was Exter naar het Gasthuis te doen vervoeren, is v. d. Dool driemaal aan huis geweest. V. d. Dool heeft Exter meegeholpen, zegt getuige om een verklaring te zoeken voor het ongeluk dat Exter was overkomen. Exter zou zeggen dat hij gewond was door het ontploffen van het petroleumtoestel in de keuken. V. d. Dool had toen voorgesteld dat men op den zolder een machinetje zou plaatsen en zou laten springen. Daar zou hij wel voor zorgen. Vrouw Exter bedankte daar wel voor. Ze zou niet vragen wat ze geknoeid hadden, doch zij moest er buiten blijven. Nader werd getuige nog gevraagd over die machine op den zolder. Ze verklaarde toen, dat er geen ontploffing zou nagemaakt worden, doch v. d. Dool zou een machine plaatsen, die er uit zag alsof zij gesprongen was. Getuige F. J. H. Bugs en, de broeder van juffrouw Exter, is op 17 mei zijn zuster met haar verjaardag gaan gelukwenschen. Exter lag- toen ziek te bed, maar getuige dacht dat hij influenza had en stelde geen belang in hem. Hij heeft alleen bij zijn bezoeken bemerkt dat toen v. d. Dool onrustig was. Anders niets. Getuige Anna Willegers is als dagmeisje nog in dienst van vrouw Exter. Zij is in het geheel niet op de kamer van den lijder geweest. V. d. Dool heeft, zij herhaaldelijk gezien, het eerst op maandag, Te Boekhorst en zijn huishoudster zag zij nooit in het huis aan het Sarphatipark. Getuige H. R. van den Aardweg, koopman in chemicaliën aan de Ceintuurbaan heeft benzine verkocht op vrijdag 14 mei aan een knecht van Van den Dool. De knecht heeft een bus gebracht, waar 8 kilo (± 2,5 liter) inging en die later gehaald. V. d. Dool is even daarna gekomen, doch toen was de knecht al weg. Er scheen haast bij de zaak te zijn. Doch er was niets bevreemdends in dat een handelaar in verfstoffen, als v. d. Dool, zooveel benzine haalde. Hij was echter geen geregelde klant. Beklaagde, beweert, dat hij onmiddellijk benzine nodig had voor iemand die een liter wilde hebben. Daarop zat een dubbeltje verdienste. De bus, waarin het vocht was geweest, moest nog aanwezig zijn. De loopjongen van den vorige getuige, H. Burgerman, bevestigt de verklaring van zijn patroon. Getuige J. van Wijck, winkelbediende bij den heer V. d. Aardweg, legt
dezelfde verklaringen af. Getuige H. F. L. Beimers, de knecht van V. d. Dool, zegt, dat de benzine in den winkel altijd in een klein busje werd bewaard, nooit in een grote, zoals getuige nu heeft meegebracht. Hij heeft ook nimmer iets gehaald bij den handelaar aan de Ceintuurbaan. Hij heeft op den bewusten vrijdag in opdracht gekregen de bus naar v. d. Aardweg te brengen. V. d. Dool was er toen al geweest, en de knecht had niets meer te zeggen. Op een puntig gestelde vraag verklaart getuige, “dat hij na dien vrijdag niets naar Te Boekhorst heeft gebracht.” Hij weet niet op welke wijze de benzine is verkocht; hij was enkel loopknecht. Getuige, deelt verder mede, dat hij kooien met een stuk of acht vogels in den winkel heeft gehad, een week of twee vóór den bewusten brand. Dit zijn dezelfde voorwerpen, die bij Te Boekhorst waren verdwenen en bij Exter in huis hebben gestaan, Ook krukjes van Te boekhorst heeft de knecht bij v. d. Dool in huis gezien en ze gebracht naar een café in de Amstelstraat, waar ze verkocht waren. De questie gaat nu over de benzinebus, die door den knecht is meegebracht. Op verzoek van den advocaat is er in den winkel naar de bus gezocht, en nu eerst verleden week heeft de knecht haar plotseling gevonden?. De knecht van V. d. Dool blijft intusschen pertinent bij zijn bewering, hoewel hem al het gewicht van den eed wordt onder het oog gebracht. Nu de houding van v. d. Dool na den brand. De verhouding van beklaagde en Exter was van dien aard, dat het belang van v. d. Dool mee kon brengen de handelingen van Exter verborgen te houden. Ze waren samen betrokken in to veel ongerechte zaakjes dat V. d. Dool moest vrezen, wetende de daad van Exter, ‘zgn. vriend’ aan de justitie overgeleverd te zien. V.d. Dool behoorde tot die menschen welke men bestempelt met den min eervollen naam van flesschentrekkers (V.d. Dool lacht met het gezicht in de handen), en de pakhuizen die hij huurde, konden bestemd zijn voor zogenaamde oneerlijke praktijken, buiten den brand om. PI. gaat de dagvaarding na en betoogt dat behulpzaamheid bij het plegen van het feit niets is aangetoond. Het verschaffen van middelen voor den brand volgt eveneens nergens uit. Omtrent de benzine is ten minste een spoor te vinden, van met petroleum gedrenkte voorwerpen niet het minste. Wat men dus beklaagde mocht ten laste leggen, van de feiten in deze dagvaarding genoemd, is geen bewijs aanwezig, en beklaagde moet deswege worden vrijgesproken. 1898 Op 19-01-1898 meldt het Algemeen Handelsblad: Het Nieuws van de Dag deelde indertijd mede, dat mr. Wentholt, de subst.-officier van justitie in de zaak van den brand in de Staalstraat, appèl had aangetekend tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij Te Boekhorst, diens huishoudster en v. d. Dool zijn vrijgesproken van het hun ten laste gelegde. Mr. Wentholt heeft dit gedaan, even voordat de daarvoor wettelijk gestelde termijn verstreken was. Het blad kan thans mededelen, dat hij zaterdag het appèl heeft ingetrokken. 1906 Foto Hellebertus Eliza 64 jr. oud Fotoalbum: Politiecommissaris Hordijk. De beruchte Hillebertus Elisa van den Dool, oud 64 jaar, verdacht van verschillende misdrijven o.a. diefstal met brandstichting enz. Hij werd reeds veroordeeld door het Provinciaal Gerechtshof in N. Holland, 29 juli 1874; door het Gerechtshof te Arnhem 29 september 1881, en door dat te Amsterdam, 17 mei 1882, telkens wegens diefstal en medeplichtigheid aan diefstal, respectievelijk: tot 5, 10 en 1 jaar tuchthuisstraf. In november 1906 is hij wederom ingesloten als verdacht van heling in zake diefstal ten nadele van den Heer Vettewinkel, en op 28 maart 1907 deswege veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf.
1907 De Tijd bericht op 19-05-1907 over Hellebertus: H.E. van den Dool. De Amsterdamsche rechtbank wees gister vonnis in de strafzaak tegen H. E. van den Dool, die tallooze jonge mannen tot misdrijven heeft aangezet en overgehaald; hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, conform den eisch van het O. M. wegens heling van de bij de firma Vettewinkel & Zn. Gestolen verfwaren en aanverwante artikelen, die hij onder de firma Gerritsen & Co, door zijnereizigers hier en elders liet verkopen. Op 10-10-1907 wordt het vonnis vermeld in het Algemeen Handelsblad. AMSTERDAM. 9 October. Het Gerechtshof legde heden aan den beruchten heler Van den Dool, wegens heling op groote schaal van gestolen goederen der firma Vettewinkel, in verfwaren, 5 jaar gevangenis op met aftrek van 3 maanden voorlopige hechtenis. Het vonnis der rechtbank was 6 jaren. 1908 In 1908 circuleerde het volgende signalement van H.E. van den Dool
1912 bron: Archief Hoofdcommissaris Hordijk:
1919 Hellebertus Eliza overlijdt volgens Het Algemeen Handelsblad op 29-12-1919 op 77-jarige leeftijd te Amsterdam. Bron: AHB van 31-12-1919