Dit is een selectie uit het familiegeschriftje Heilige huisjes uit Halfweg
H
eilige huisjes uit Halfweg
Halfweg! bevestig ik, even kijken? Heb de auto half in de schaduw gezet naast waar vroeger de zijtuin was en nu een bredere toegang naar achter het huis. Het huis Haarlemmerstraatweg 63. We lopen voorlangs, het voormalige schoolplein voorbij, dan Haas Azijn, andere huizen, het raadhuis van de Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Dan twijfel ik het juiste adres aan te wijzen waar toen die Vauxhall altijd stond van de baas van een naaiatelier; die zwarte auto met benzinedop die zo mooi opensprong als je er op drukte. Achter die panden rijzen nu gigantische ronde silo’s op – suikeropslag, maar al weer tijden herbestemt voor, ja waarvoor ook weer.. Ergens bij Mereboer houd ik het voor gezien, niets meer van dat expeditiebedrijfje te ontdekken waar Martien en ik mee mochten rijden. Zie nog wel dat rijtje huizen waar de Coöperatie zat, Niet voor het gewin, maar voor het gezin, waar ik vele rollen Haustbeschuit haalde om de autoplaatjes in Van Koets tot Stroomlijn, al jaren ereplaatsje in mijn boekenkast. . We slenteren terug, foto’s makend en verhalend over bijzondere trivialiteiten. Kan dat – gewone voorvallen uit mijn kindertijd toch bijzonder? Voor haar, voor familie, voor mij? Die Mereboer bijvoorbeeld die ons achter in zijn slome, bijna stapvoets rijdende vrachtwagen meenam. Martien en ik, ons uitslovend, levensmiddelen afleverend bij buurtwinkels in tal van dorpen in de omgeving. Eerst inladen op Haarlems emplacement – ‘k struikelde een keer van ’t perron, sjouwend met een krat limonadeflesjes, schrok geweldig van gebroken glas en oranje spul over de laadklep. Hij kwaad. Maar nog voel ik verontwaardiging over het ijsje dat hij zijn voorin zittende dikke dochter wèl gaf. Zagen wij door het raampje kijkend vanuit de laadruimte die twee zitten smikkelen. Wij maar sappelen en nog dankbaar ook omdat we zomaar mee mochten rijden. Rotvent. Spannender vertel ik Maria van de politiecel in dat neorenaissance stadhuisje. “Rijkspolitie Halfweg, Wachtmeester 1e klasse, Met De Kler.” Bakelieten wandtelefoon – na maanden wachten. Nam ons mee naar de kleine cel onder in dat deftige gebouw. Onderin, want daar werden de Halfwegse boeven opgesloten. In de cel een grijs koud geheel betonnen bed, een stenen tafelplaat uit de muur en net zo’n plaat als zetel. Er zal ook wel een onwrikbaar toilet in geweest zijn. En tralies natuurlijk, klein raampje met tralies. “Papa, waarom is alles vast aan de muur, dat bed, die stoel?” Dan kunnen ze zich niet bezeren, jongens.
1
Teruglopend vertel ik bij dat fraaie bespitste huis aangekomen van de neonreclame van Haas Azijn, daar in de tuin, een driehoek met een verlichte haas erin. Ach, denk ik, Maria sparend, een andere keer mijn lamentatie maar over die verraderlijke vriendjes, die ons na een ruzie weer in genade kwamen ophalen en plots Martien en mij met handen vol zout bekogelden. Of het relaas van de steen die ik daar naar Marijke’s hoofd ging gooien. ‘Je durft niet!’ Bezorgde haar een zwaar bloedend hoofd. ‘k Wilde het niet echt maar ’t was alsof mijn hand gestuurd werd. Kreeg in de consternatie thuis gelukkig niet op m’n kop, mijn vader rende resoluut de grote weg op, Marijke in zijn armen. Sommeerde een auto naar de dokter. Toen ze weer terug kwamen ging (gelukkig voor mij) alle aandacht uit naar de tig krammetjes op haar schedel. Terug bij ‘ons’ huis aangekomen ziet Maria er naast een bloeiende tuin met bomen, maar ìk zie een betegeld schoolplein waar we met een opgetuigde kar trammetje speelden. Hoor het gejoel van de openbare kinderen daar naast ons huis, achter het smeedijzeren hek. Al woonden wij in het voormalige huis van de bovenmeester, wij moesten zelf een heel eind lopen naar school. Een andere school, juist ja, een betere, een School met de Bijbel. Vier keer per dag kwamen wij over de grote brug bij de suikerfabriek en langs het plein met Garage Pollé – rood en geel geverfde houten wanden en deuren - en dan bij ’t postkantoor de straat in naar onze school. De straat waar wij – als de deur open stond – de felrode brandweerauto bewonderden met massieve banden, ècht waar. Een grote ladder natuurlijk, veel koperwerk waaronder de grote bel en alle mannen zaten in de open lucht, ook de chauffeur. Eens bij huis hoorden we het luide geklingel van de brandweerbel, maar daar doorheen het gehuil van een sirene: de oude antieke werd uitgeluid en de nieuwe gestroomlijnde ingehuldigd. De vrijwillige mannen in vol ornaat, met glimmende helmen, doorkruisten trots gans het dorp met hun mobiele blusgebeuren. Waar waren wij gebleven? Langs die tuin dus, aanstalten makend het halfwegse intermezzo te beëindigen, komt vanachter het huis een mooie vrouw aangelopen van wat jaartjes jonger dan ons beider bouwjaar. Het zal niet de enige keer zijn dat Maria en ik op vriendelijke wijze uitgenodigd worden verder te komen! Nou graag, fantastisch, stilletjes had ik er al aan gedacht. En voor het eerst na – pakweg – een zestigtal jaren loop ik niet alleen over de grond waar wij vroeger de zandbak hadden en de hond Sonja rondstruinde, maar betreed ik ook dat huis. Dat toch wel heel bijzondere huis waar mijn ouders, broers en zusters – net als ik – giga veel hebben meegemaakt. Eigenlijk maar in het tijdsbestek van enkele jaren, maar met een intensiteit die geen van ons meer vergeet. Bij het hek al heeft Anneke, want zo heet de huidige bewoonster, het over regelmatige bezoekers die daar rondlopen, over botteliers. En ja zeg ik, dat was mijn oudste broer, die was bottelier bij de Koninklijke Marine. Maar nee, het waren tantes Bottelier van wat oudere datum. Dan neemt ze ons mee naar haar atelier, want ze is kunstenaar en heeft een grote ruimte waar vroeger een klaslokaal was. Ach, wat moet ik veel verwerken in die korte stonde en in mijn enthousiasme komt de oude Adam boven en heb ik 2
– bijna zonder toestemming – een foto gemaakt: twee charmante vrouwen, de één in strakke zwartwit outfit wijzend op een kunstwerk, de ander in fraai CD japonnetje in rode lievelingskleur, beetje links op haar slanke stelten staand1. Beider lichaamstaal een studie waard: blik, armen, voeten. Soms ben ik een irritante vastlegger van gedenkwaardige momenten. Geef het wel toe, leer het niet af. Maar wat komt allemaal boven in mijn ontmoeting met de daar in ‘ons’ huis wonende kunstenares Anneke, haar atelier in een voormalig schoollokaal, het interieur en de tuin. Heel veel in een kort tijdsbestek en nog veel meer nu ik het uitwerk. Eerst iets over de huidige bewoonster, die na een leven in Griekenland met haar partner pas twee jaar geleden hier kwam wonen. Een wereld van verschil, want daar runde(n) zij een hotel voor artistiekelingen (niet ironisch bedoeld hoor) en gaf zij creatieve cursussen. Met overduidelijke heimwee praat Anneke daarover en het is duidelijk dat zij daar in Halfweg aan die drukke Haarlemmerstraatweg moeite moet doen om haar draai te vinden. Dat atelier dus, met proeven van haar bekwaamheid; glimmend geometrisch werk en geweven paneeltjes met pastoraal aandoende abstracten. Eigenlijk besteed ik er te weinig aandacht aan. Maria wel - is meer in het heden. Dat atelier was vroeger klaslokaal, verborgen achter de schoolmuur, we hoorden leerlingen in de wc-tjes plassen. Ons kippenhok stond daar tegenaan en het viel ons na verloop van tijd op dat die bruine barnevelder beestjes op een kleddernatter wordende bodem moesten scharrelen. Trouwens ze kakelden ook steeds minder en begonnen elkaars kont kaal te pikken. Bruine teer daar op de veren hielp niet. Hadden ze nog zin eieren te leggen? ‘k Weet het niet meer, maar wel dat het grut duidelijk in grafstemming verkeerde. Wat wil je ook: ze moesten door de rijkelijk stromende zeik van al die plassertjes ploeteren. Wij kregen dat pas in de gaten toen de sijpelende spleten in de muur steeds groter werden en de pisgele plees erachter zichtbaar werden. Ouwe rotschool hadden die openbaren. ‘k Vertel van de Dromedaris achter in de tuin, een reusachtige eik stond er, in de punt van de driehoek. Op een nacht in tweeën gekliefd door onweer: we zagen een witte wond op de stam. Die volkstuin – thans aan het oog onttrokken door opschietend groen – daar valt een boek mee te vullen. Mijn vader zag kans er nog een stuk bij te krijgen voor de grote tuinbonen, aardappelen en rabarberstruiken. En wij maar schoffelen, wieden, plukken. Ik schreef al eens over ‘Het tuintje’ in ons familieboekje over Papa.2 In een van mijn levenslang bewaarde tekenschriftjes – ‘k was de beste met tekenen – een 1 2
Die Maria.. gelukkige hand van kringloopaankopen. Christian Dior, toch maar mooi. ’t Lijkt in mijn leven altijd wel strijd te moeten zijn. Den Haag 1991, p. 53 en 55
3
plattegrond van de volkstuin. Door mijn vader getekend in mỳn schrift, zonder te vragen. Zo was hij. Ik kan Anneke vertellen hoe de tram heette die in haar atelier bij de halte aan het drukke dokter Baumanplein staat afgebeeld: dat is een Hamburger – zij schrijft het op en ook de Boedapester komt op tafel, op een foto. Die kun je herkennen aan een ovalen raampje tussen de deuren op het middenbalkon. Die reden naar Zandvoort, ook het Kikkertje, die schommelend over de rails schoof. Martien en ik verscholen ons eens achter het huis, in spanning of de tram zou ontsporen.. hadden een stuiver op de rails gelegd. Daar kwam die denderend voorbij, aan de overkant van de weg. Niks geen geknars, krasje op de rails, muntje weg, wij beduusd, ook wel opgelucht toch. Dan mogen wij het huis zien. Door de keuken – was toch veel groter? Drie kamers op een rij waren er – nu zijn het er twee, met veel schrootjes van de vorige bewoners. De dubbele gedenkwaardige tuindeuren naar achteren zijn verdwenen. Nee, heftiger zijn de herinneringen aan de rampnacht in 1953. Wij liggen in bed, het stormt en Han, net bij de Marine als 16jarig ‘jongetje’, is thuis. Dan hoor ik hem roepen boven het gebrul van de wind uit: Kees kom! Bel papa en mama! Met alle macht poogt Han de tuindeuren, waar de “zeer zware zuidwesterstorm” beukend tegen tekeer gaat, in bedwang te houden. En terwijl ik in m’n hempie bibberend van angst die twee naar huis bel, breekt het vensterglas uit de tuindeuren. Han huilt. Rennend hoor ik de buurman en papa de hoek om komen. Ze waren daar op bezoek, mijn ouders, en hadden zich de ernst nog niet gerealiseerd. Planken worden aangedragen waarmee de deuren worden gebarricadeerd. Wij mogen beneden in de tussenkamer slapen, durven niet meer naar boven. De volgende morgen, het is zondag, rustiger weer. Dan telefoon: alle militairen onverwijld naar hun kazernes. Han ook. De Februariramp is begonnen, is naast de Oorlog en Korea, gegrift in ons collectieve kindergeheugen. Neem nou alleen deze tekening – ‘k had moeite met de wielen.
4
Kwam dat geschriftje over papa al ter sprake – zie voetnoot 3 - wat zou het hem deren indien hij kon vermoeden dat de Gereformeerde Kerk ooit zou worden afgebroken. Ooit, in de volgende eeuw, ooit medio 2011. Anneke vertelt ons dat en later zien we de toch wel markante toren aan de doorgaande weg van Amsterdam naar Haarlem. Zoals elders hangt er nu communicatieapparatuur aan de dakgoot voor de mobiele telefoon. Maar wat erger is, wat niet te geloven is, de toren blijkt een reclamezuil voor een of andere provider. Hoor later dat dat tenminste nog iets oplevert. Niet het enige heilige huisje dat zal sneuvelen…, die dag. Het wordt te veel en wij moeten verder, alsmaar verder. Dan nemen we afscheid, beloven van ons te laten horen en rijden even later langs die verminkte toren van onze kerk. Rechts af naar de Roomse kerk, de katholieke, waar we vroeger vlakbij woonden en waar toen nog een grote school stond met een rood pannendak. Het is er warm daar voor de kerk, we drentelen er wat voor langs, en net als ik dit uitnodigende plaatje schiet: “Komt allen tot mij”, Komt er opnieuw een vrouw op ons af: of we de kerk van binnen willen zien? Wij verrast, vertellen van Anneke en zij beaamt dat Halfwegse vrouwen inderdaad gastvrij zijn. Maakte die toren met dat kopergroene ovalen dak ook vroeger al indruk – zie de volgende pagina - de monumentale ruimte binnen doet dat eveneens nu ik er voor het eerst binnen kom. Meteen refereer ik aan het beroemde postkantoor in Utrecht. Maar dan moet de mevrouw van de kerk bekennen dat ook deze kerk afgebroken zal worden: niet te geloven. Geldgebrek en zichtbaar achterstallig onderhoud doen de kleiner wordende parochie de das om. Misschien nog twee jaar, valt ook hier het doek. Op mijn vraag of het gemeentebestuur dan geen oog heeft voor dit lokale architectorale monument, zegt zij dat men er enkele duizenden euro’s wel voor over heeft. Ja, daar kom je ver mee. Misschien dat de toren nog behouden kan blijven. Beduusd druipen we af en laten het Hervormde Kerkje maar schieten – schijnt vergroot te zijn nu met de Gereformeerden daar de Protestantse Kerk van Nederland haar heilige huisje houdt. Het wordt te veel, die Julianastraat, waar we eerst woonden. Toch stoppen we even en ‘k maak vanuit het raampje een plaatje. Ach, er is nog zo veel. En dat is dan uit het geheugen van één van ons zeven, van Kees toen, later Cees en nu Cornelis. Want alleen Corneel ben ik voor Marial.
3
5
Cornelis de Kler fotografeerde en componeerde de Heilige huisjes uit Halfweg bij en na een bezoek met Maria op 20 juli 2011. De Julianastraat
Drs. C. de Kler, Pieterstraat 58 2513 BX Den Haag 070 3659994
[email protected]
6