Indien deze pagina in een nieuw (volledig) venster verschijnt (na web-zoekopdracht,...): (dubbel)klik op onderstaande link voor de pagina in zijn volledige context (met keuzelijsten,...) homdad.com/HOM-alg/fr/omd-2011-publicatie.htm
www.heemkringopwijk.be/fr/omd-2011-publicatie.htm.
Heemkring Opwijk-Mazenzele Open Monumentendag 2011
Jaarthema:
Conflict
Het onroerend erfgoed in Opwijk en in Mazenzele: een stand van zaken. Totaalvoorstelling met erfgoedwandeling zondag 11 september 2011 G.C. Hof ten Hemelrijk te Opwijk.
Tentoonstellingsgids
De beschermde vroegere jongensschool van Nijverseel: dringend aan herstel en restauratie toe.
Open Monumentendag kan rekenen op de steun van veel partners: Onroerend Erfgoed Vlaanderen, Provinciale service voor het erfgoed, Vereniging van Vlaamse Provincies vzw, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw, Erfgoed Vlaanderen vzw, Forum voor Erfgoedverenigingen vzw, Monumentenwacht Vlaanderen vzw, Maredsous, één, Radio 2, Cobra.be, De Standaard, De Lijn, Toerisme Vlaanderen, Erfgoeddag, De Lijn, Vlaanderen Vakantieland, en UiT in Vlaanderen. p/a Coördinatiecentrum Open Monumentendag Vlaanderen Erfgoedhuis Den Wolsack, Oude Beurs 27, 2000 Antwerpen.
INHOUD
Erfgoedbeleid: een complexe materie in evolutie .................................................... Tentoonstelling (Her)inventarisatie van ons onroerend erfgoed ............................................... Enkele actuele erfgoeddossiers - Sint-Pieterskerk van Mazenzele ............................................................ - Houten vakwerkschuur Oude Pastorie .................................................... - 't Kasteeltje (villa Wynants) ................................................................. - De vroegere gemeentelijke jongensschool van Nijverseel ........................... - De Sint-Annakapel .............................................................................. - De Kints- of Sint-Rochuskapel .............................................................. - De Sint-Pauluszaal .............................................................................. Algemeen - Archeologie ........................................................................................ - Buurtwegen ....................................................................................... - Algemene bronnen en literatuur ............................................................ - Het plaatselijk bouwkundig erfgoed inspireerde onze kunstenaars… ......... Bronnen en literatuur ..........................................................................................
2 17 21 22 22 23 23 23 23 24 24 25 25 25
Mijnheer de Gouverneur, Herhaaldelijk werd er mijn aandacht op gevestigd dat sommige gemeentebesturen oude gebouwen die zij niet meer van nut achten laten vervallen. Ik ben van mening dat het zinvol is die besturen erop te wijzen dat zij zodoende ingaan tegen de belangen die zij denken te vrijwaren. De oude monumenten moeten worden beschouwd als een erfgoed waarvan de gemeenteraden het behoud moeten verzekeren en waarvan de vernieling kan worden vergeleken met het wegscheuren van een blad uit hun lokale geschiedenis. Een gemeentebestuur dat een monument laat vervallen is dus even schuldig als wanneer het dat laat afbreken. De minister van Landbouw en Openbare Werken, (get.) Léon De Bruyn, 26 juni 1897.
1
Erfgoedbeleid: een complexe materie in evolutie Vandaag wordt steeds meer gebruik gemaakt van de ruime term onroerend erfgoed, wanneer we het hebben over objecten, zones of relicten met erfgoedwaarde. In feite is deze integrale benadering een eerder recent fenomeen. In het verleden kwamen verschillende wetten, decreten of regels tot stand die begrippen als monument, landschap en archeologisch monument of archeologische zone apart definieerden. Er is ook een duidelijke verruiming van wat of welke objecten als (onroerend) erfgoed worden beschouwd, zowel naar tijdsperiode (het meest recente beschermde monument in Vlaanderen werd pas in 2000 gebouwd!) als naar onderwerp (bijvoorbeeld de bescherming van een elektriciteitscabine was enkele jaren geleden ondenkbaar). De integrale benadering van het onroerend erfgoed zorgt er voor dat er steeds meer raakvlakken zijn met het cultureel erfgoed(beleid). Tegelijkertijd zijn er ook heel wat maatregelen uit andere beleidsdomeinen die hun invloed hebben op de zorg voor het onroerend erfgoed. Bijvoorbeeld de visie met betrekking tot beheer en ontwikkeling van bos en natuur is niet altijd gelijklopend met de visie gericht op het behoud van de intrinsieke erfgoedwaarden. Een ander voorbeeld zijn de buurtwegen en bij uitbreiding alle trage wegen, vaak historische verbindingen die mee het collectief geheugen en de identiteit van een dorp, stad of regio vormen. Hoewel ze officieel niet tot het beleidsdomein onroerend erfgoed behoren, is de zorg ervoor, ook vanuit erfgoedoogpunt een erg belangrijk gegeven. Op dit ogenblik wordt op Vlaams niveau werk gemaakt van een nieuw onroerend erfgoeddecreet, waarin gezorgd wordt voor een actualisering van de
bestaande wet- en regelgeving. Het is uiteraard bijzonder moeilijk om op die actualisering vooruit te lopen. Om een aantal begrippen te duiden of om een overzicht te geven van de actuele stand van zaken van de inzichten, zullen we waar mogelijk toch proberen om begrippen en definities te hanteren of visies weer te geven die in de toekomst mogelijk of wellicht hun vertaling krijgen in de nieuwe regelgeving. Een definitie van onroerend erfgoed zou er dan als volgt kunnen uitzien: - onroerend erfgoed: het geheel van onroerende goederen met intrinsieke erfgoedwaarde met inbegrip van de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken; De klassieke opdeling tussen monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologisch erfgoed, zoals dit in de huidige regelgeving bestaat, wordt bijgevolg verlaten. In de plaats daarvan wordt het begrip onroerend erfgoed(site) integraal benaderd en wordt de term onroerend erfgoed of onroerend erfgoedsite gebruikt. Onroerend erfgoed is immers niet zo maar op te delen in kleinere eenheden. Elk gebouw kent immers een archeologisch verleden of verhaal en elk archeologisch spoor heeft zijn plaats in het landschap enzovoort. Het behoud en beheer van onroerend erfgoed verdient daarom een integrale benadering binnen één juridische context. - intrinsieke erfgoedwaarde: de artistieke, culturele, historische, natuurhistorische, aardkundige, archeologische, architecturale, stedenbouwkundige, historisch-technologische, esthetische, wetenschappelijke, sociale, ruimtelijke of volkskundige waarde, waaraan goederen hun huidige en toekomstige maatschappelijke betekenis ontlenen.
De Mazelse Dries, voor sommigen maar een plein met bomen, is beschermd omwille van de historische waarde. De Dries is immers reeds eeuwenlang eigendom van de individuele leden van de Sint-Pietersgilde, een nagenoeg unieke situatie in gans Vlaanderen.
2
Het begrip intrinsieke erfgoedwaarde is een ruime omschrijving. De intrinsieke erfgoedwaarden zijn de meest essentiële waarden en kenmerken van het erfgoed. Erfgoed kan om verschillende redenen waardevol zijn. Meestal gaat het om een combinatie van kenmerken of waarden, maar één waarde is in principe voldoende om bijvoorbeeld de bescherming mogelijk te maken. Bijvoorbeeld de Mazelse Dries werd vooral beschermd omwille van de historische waarde, omdat het gebied reeds eeuwenlang door de SintPietersgilde wordt beheerd, terwijl voor het oeuvre van Paul Semal (vroegere jongensschool Nijverseel) eerder het architectuurhistorische belang van toepassing was. Binnen de natuurhistorische erfgoedwaarde is het op dit ogenblik reeds mogelijk om bijvoorbeeld paleontologische, geologische, paleo-ecologische of andere fenomenen te gaan opnemen. Via het algemene begrip aardkundige waarde wordt meteen een grote hoeveelheid fenomenen gevat. Het kan zowel gaan om plaatsen met een paleontologische, geologische, paleo-ecologische,… waarde. In onze regio (bv. Meldert) zou op deze manier bijvoorbeeld de voormalige ontginningsplaatsen van kalkzandsteen en de fossielen die er worden gevonden kunnen worden beschermd. Concreet betekent het dus dat intrinsieke erfgoedwaarden naast elkaar kunnen komen te staan, vaak in verschillende en andere combinaties. Verschillende vormen van onroerend erfgoed (bijv. bouwkundig erfgoed) kunnen ook over bijvoorbeeld archeologische of zelfs aardkundige waarden beschikken. Het huidige (en zeker ook het) toekomstige onroerend erfgoedbeleid is gebaseerd op de internationaalrechtelijke beginselen, uit internationale verdragen, charters en conventies zoals dat van Venetië (monumenten), Firenze (landschappen), Malta (archeologie),… Concreet gaat het om beginselen zoals duurzaamheid, (voor)zorg, voorkoming, integratie en veroorzaking. De toepassing van deze beginselen wordt geconcretiseerd.
Inventaris onroerend erfgoed Sinds het midden van de jaren '70 van de vorige eeuw is gestart met de inventaris van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen. De laatste gemeenten worden ondertussen voor de eerste keer in kaart gebracht. Vlaanderen zal 'binnen afzienbare tijd' dan ook voor het eerst beschikken over een gebiedsdekkend overzicht van het bouwkundig erfgoed. Naast het afronden van de eerste geografische inventaris, moet verder werk worden gemaakt van de actualisatie ervan (controle straatnamen, huisnummers,… en aanvulling beschrijving). Daarnaast is ook de koppeling van de gegevens met een GIS-databank noodzakelijk, als basis voor een afstemming met het vergunningenregister. Omdat de eerste inventarissen ondertussen gedeeltelijk achterhaald zijn (bijvoorbeeld alleen de gebouwen voor 1850 opgenomen) en niet langer beantwoorden aan de huidige inzichten, is het opstarten en afronden van de herinventarisatie binnen redelijke en aanvaardbare termijnen een prioriteit. Opwijk en Mazenzele horen tot deze eerste geïnventariseerde gemeentes. Het is op dit ogenblik nog niet duidelijk wanneer een officiële herinventarisatie een feit zal zijn. Vanuit de overheid wordt in eerste instantie blijkbaar voorrang gegeven aan de faciliteitengemeenten en de
gemeenten in de Vlaamse Rand. Daarom wil de Heemkring Opwijk-Mazenzele zelf werk maken van de actualisatie. Dat is nodig, want bijvoorbeeld een gebouw als het Kasteeltje was tot voor kort niet eens opgenomen in de inventaris. Sinds enkele jaren wordt de inventaris bouwkundig erfgoed door het Vlaamse gewest vastgesteld. Op deze manier krijgt deze lijst in feite een bepaald statuut. Wanneer er bijvoorbeeld een sloopvergunning wordt aangevraagd voor zo'n gebouw dan moet er verplicht het advies worden ingewonnen van de administratie onroerend erfgoed. Om de intrinsieke erfgoedwaarden van deze panden te behouden, zijn er langs de andere kant ook uitzonderingen mogelijk m.b.t. de verplichtingen rond energieprestatie, toegankelijkheid,... In de toekomst zou het perfect mogelijk moeten zijn dat deelinventarissen rond specifieke erfgoedvormen (bijvoorbeeld hoperfgoed, luchtvaartpatrimonium, oeuvrecatalogi van architecten zoals die van Paul Semal), die vaak op initiatief van het maatschappelijk middenveld (dit zijn de erfgoedverenigingen en de vrijwilligers) ontstaan of die het gevolg zijn van aan de lokale besturen opgelegde verplichtingen (bijv. inventaris historisch waardevol, niet-beschermd funerair erfgoed), systematische en dynamisch kunnen worden vastgesteld. Naast de vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed is het ook van belang dat de inventarissen over de andere erfgoedvormen (landschappen, archeologisch en bij uitbreiding ook aardkundig erfgoed) in de toekomst op een gelijkwaardige en even dynamische manier kunnen worden vastgesteld. Naast het specifieke statuut voor het beschermd erfgoed zorgt de vaststelling van de inventaris ervoor dat voor iedereen het belang van dit niet-beschermd erfgoed duidelijk wordt. Het kan op deze manier ook de basis vormen voor de verdere uitbouw van een (lokaal) onroerend erfgoedbeleid, onder andere dankzij de koppeling van de inventaris aan een aantal bepalingen binnen het Decreet Ruimtelijke Ordening (voornamelijk m.b.t. sloop). De vaststelling van de inventaris zorgt ervoor dat er als het ware een knipperlicht gaat branden wanneer er een aanvraag is voor het uitvoeren van werken of voor de sloop. De inventaris kan dan ook de basis vormen voor de uitbouw van ondersteuningsmechanismen voor dit nietbeschermd erfgoed. Vandaag hebben sommige steden of gemeenten al specifieke bepalingen opgenomen in een BPA of RUP (bv. Sint-Truiden), via een verordening (bv. Brugge) of is er voorzien in financiering van het onderhoud of het herstel van nietbeschermd waardevol erfgoed (bv. onderhoudspremies provincies).
Bescherming De huidige regelgeving voorziet vergelijkbare, maar soms licht verschillende procedures voor de bescherming van respectievelijk monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten, archeologische monumenten en zones. De 'klassieke' procedure verloopt in twee stappen met eerst een voorlopige bescherming en na een adviesronde met inbegrip van een openbaar onderzoek ook een definitieve bescherming. De procedure kan maximaal één jaar in beslag nemen; in sommige gevallen is deze termijn nog met 6 maanden verlengbaar.
3
Beschermingsbesluiten hebben bindende kracht en gebeuren op basis van een evaluatie van de aanwezige intrinsieke erfgoedwaarden. Op dit ogenblik kunnen die artistiek, cultureel, (kunst)historisch, archeologisch, architecturaal, stedenbouwkundig, historischtechnologisch, esthetisch, wetenschappelijk, sociaal of volkskundig van aard zijn. Daarbij is het van belang dat er een globaal afwegingskader is dat toelaat om alle relevante objecten in Vlaanderen te toetsen en te selecteren op basis van hun relevantie op Vlaams niveau. Een thematisch-typologische benadering is hierbij het uitgangspunt. Concreet krijgt dat afwegingskader vorm via thematische of typologische criterianota die ook rekening houden met eventuele geografische verschillen. Ook de eerder genoemde inventarissen zoals oeuvracatalogi bijvoorbeeld kunnen als wetenschappelijk toetsingskader dienen. Sinds 1931 is de wet- en regelgeving voor de verschillende beschermingen regelmatig geëvolueerd. Dat betekent ook dat het statuut van de bescherming in een aantal gevallen van elkaar afwijkt, wat het praktijkbeheer niet altijd vergemakkelijkt. De beschrijving van de intrinsieke erfgoedwaarden gebeurde lange tijd erg summier. De laatste jaren wordt sterk geïnvesteerd in uitgebreide en kwalitatieve beschermingsdossiers die meteen de basis kunnen vormen voor het latere beheer. Sinds enkele jaren is er inzake landschapsbescherming een tweede beschermingsspoor via de aanduiding van ankerplaatsen en de bescherming als erfgoedlandschap. Ankerplaatsen zijn de meest waardevolle landschappen in Vlaanderen en staan beschreven in de Landschapsatlas. De aanduiding ervan gebeurt in twee stappen (voorlopig en definitief), waarbij de landschapswaarden- en kenmerken voor deze vrij grote gebieden uitvoerig worden beschreven. Wanneer deze kenmerken en waarden in het kader van de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan na de afweging als relevant worden ervaren, kunnen ze binnen het RUP stedenbouwkundig worden vertaald. Op dat ogenblik spreken we van een erfgoedlandschap en zijn alle bepalingen van de 'klassieke' landschapsbescherming (inclusief premiemogelijkheden) van toepassing. De betekening van een beschermingsbesluit is uiteraard een essentiële stap in de procedure. Vandaag gebeurt die betekening uitsluitend vanuit juridischadministratief oogpunt. Dat is uiteraard terecht, maar de juridisch-administratieve taal komt soms ook afschrikwekkend of bedreigend over. Op deze manier wordt bijvoorbeeld de misvatting dat aan beschermd onroerend erfgoed niets mag worden gewijzigd onterecht in stand gehouden. Bij de betekening moet dan ook voldoende aandacht worden besteed aan voldoende duiding van de gevolgen, en misschien meer nog, aan de mogelijkheden en opportuniteiten die een bescherming met zich meebrengt. Naar de toekomst toe blijkt er consensus te ontstaan dat de twee beschermingssporen aangehouden, geactualiseerd en waar nodig aangepast of uitgebreid worden. Enerzijds is er wat we de 'klassieke' bescherming kunnen noemen waarbij via bijzondere erfdienstbaarheden het behoud van het erfgoed wordt gegarandeerd en anderzijds het nieuwere spoor van bescherming via ruimtelijke verankering door middel van de procedure van de ankerplaatsen/erfgoedlandschappen.
4
Eerste spoor: 'klassieke bescherming' Wat de zgn. klassieke bescherming betreft, is het de bedoeling dat omwille van de integrale benadering, niet langer onderscheid gemaakt tussen een bescherming als monument, stads- en dorpsgezicht, landschap en archeologisch monument, zoals vandaag wel het geval is. Bedoeling is om één beschermingsstatuut 'als onroerend erfgoed' te realiseren. Het behoud van de intrinsieke erfgoedwaarden wordt via het beschermingsbesluit en meerbepaald de bindende bepalingen gegarandeerd. Met betrekking tot de 'oude' beschermingen dienen een aantal maatregelen zich op, onder andere in functie van een uniforme benadering inzake beheer van alle beschermd onroerend erfgoed en in functie van een oplossing voor het probleem dat werd gecreeerd door de veranderende inzichten in de erfgoedbescherming (bijvoorbeeld waar men volgens de hedendaagse inzichten een pastorie met tuin integraal als monument zou beschermen, werd de pastorie enkele decennia geleden als monument en de tuin als landschap beschermd, in die zin is onderlinge afstemming nodig; hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de orgels: het orgel van de kerk van Nijverseel, afkomstig uit de kerk van mazenzele, is als enige object in die ganse kerk beschermd) en de eraan gekoppelde wijzigingen in de regelgeving. Als eerste maatregel wordt voorzien in een manier om de 'oude' beschermingen te laten vigeren binnen de nieuwe regelgeving. Bij eerdere fundamentele wijzigingen in de regelgeving is dat niet gebeurd, met alle nefaste gevolgen vandien voor de zorg in de praktijk. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat er door deze operatie nieuwe erfdienstbaarheden of individuele rechtsgevolgen worden opgelegd. Op basis van de beschikbare informatie zal de omzetting wellicht moeten gebeuren door een globale publicatie in het Belgisch Staatsblad. Uiteraard zal de omzetting met de nodige omzichtigheid moeten gebeuren, zullen de juiste modaliteiten moeten worden uitgewerkt en moeten procedurefouten vermeden worden. Als tweede maatregel wordt werk gemaakt van een evaluatie van deze oude beschermingsbesluiten (en meerbepaald van de intrinsieke erfgoedwaarden die aanleiding hebben gegeven tot de bescherming). Indien nodig wordt een nieuwe procedure opgestart om de bescherming aan te passen of uit te breiden (bv. in het verleden werden heel vaak enkel de oudste delen van een kerk beschermd; vanuit een integrale benadering wordt doorgaans het ganse gebouw beschermd). Om dit te kunnen spreiden in de tijd wordt de evaluatie gelijktijdig gerealiseerd met bijvoorbeeld het opmaken van een beheersplan of het beoordeling van een aanvraag om werken of handelingen uit te voeren. Naar analogie met de nieuwe beschermingsdossiers wordt er ook gezorgd voor een duidelijke lijst, beschrijving of omschrijving van de cultuurgoederen (dit zijn bijvoorbeeld de beelden of schilderijen in de kerk) die integrerend deel uitmaken van het onroerend erfgoed. Bijkomend moet ook bekeken worden op welke manier deze informatie wordt ontsloten. Recent werd bijvoorbeeld een nieuwe databank online gesteld waarin alle beschermingen terug te vinden zijn. Deze worden gekoppeld aan de beschermingsbesluiten en de kadastrale gegevens. In de praktijk blijkt deze databank allesbehalve optimaal te werken. Bijvoorbeeld voor Opwijk wordt het deel op Mazels grondge-
bied van het als landschap beschermde Kravaalbos niet eens vermeld. Misschien daarom dat deze databank enkele weken na inwerkingtreding alweer offline werd gehaald. De bescherming zorgt er eigenlijk voor dat een aantal algemene erfdienstbaarheden van toepassing worden die gelden voor al het onroerend erfgoed. Onder andere in functie van een vergunningenbeleid is dit erg essentieel. Voor specifieke gevallen is het ook mogelijk om bijzondere erfdienstbaarheden op te nemen. In overeenstemming met de Werelderfgoedconventie uit 1972 wordt ook de mogelijkheid van een overgangszone gecreëerd. De overgangszone regelt bijzondere aspecten van de omgeving van het beschermd erfgoed, zoals aangepast beheer, behoud van zichten, enz. De evaluatie van de intrinsieke erfgoedwaarden, het onderzoek of de erfgoedwaarden voldoende relevant zijn om een bescherming te verrechtvaardigen moet op Vlaams niveau gebeuren. Onroerend erfgoed kan op lokaal niveau uniek zijn of een bijzondere betekenis hebben, maar dat betekent nog niet dat het ook binnen de grenzen van het Vlaams gewest voldoende relevant is. Om de objectieve afweging of toetsing van die relevantie te garanderen, worden criterianota opgesteld (bijv. per thema, rekening houdend met geografische verschillen) die als globaal afwegingskader kunnen worden gebruikt. Relevantie op Vlaams niveau zegt niets over de omvang van het beoogde onroerend erfgoed. Een veldkapel kan even waardevol zijn als een groot complex. De criterianota's zijn interne motiveringsdocumenten waarin bijvoorbeeld het historisch kader en de historische ontwikkeling worden geschetst, waarin eventuele regionale verschillen worden geduid, maar waarin ook de afwegingscriteria (bv. authenticiteit, zeldzaamheid,…) als het ware worden geëxpliciteerd zodat ze zo objectief mogelijk kunnen worden afgewogen. Zoals reeds eerder aangegeven zou het beschermingsdossier idealiter ook de basis vormen voor het latere beheer . Net daarom is het essentieel dat de intrinsieke erfgoedwaarden (maar bijvoorbeeld ook de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken) er duidelijk in opgesomd en besproken worden. Op die manier wordt een kader gecreëerd voor de beoordeling van bijvoorbeeld aanvragen om werken uit te voeren of de functie te wijzigen. In het beschermingsdossier wordt (verplicht) zoveel mogelijk relevante informatie opgenomen. De samenstelling van een dossier zou er in de toekomst dan ook als volgt kunnen gaan uitzien: - de afweging om tot bescherming over te gaan. Aan de hand van de toepassing van de criterianota wordt een globaal afwegingskader voor de beschermingswaardigheid gegarandeerd. - de evaluatie van de intrinsieke erfgoedwaarden. De intrinsieke waarden worden duidelijk in het beschermingsdossier opgesomd, besproken en gemotiveerd. - motivatie van de afbakening - de beschrijving van de beheersdoelstellingen. In de beschermingsdossiers worden de randvoorwaarden voor het latere beheer, onderhoud, restauratie en herstel vastgelegd. Dit vormt de basis voor het beheersplan.
- de lijst van cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken (uiteraard indien relevant of van toepassing) - de rapportage van de fysische toestand op het moment van de bescherming. Het toestandsrapport wordt samen met talrijke illustraties, zoals foto's, opgenomen. Dit rapport omvat ook de lijst van alle cultuurgoederen, die integrerend deel uitmaken van het onroerend erfgoed. Zowel de zgn. nagelvaste voorwerpen als niet-nagelvaste objecten worden in dit toestandsrapport beschreven. Daarbij wordt gezorgd voor een werkzaam systeem dat ook toelaat om op het ogenblik van bescherming verborgen interieurelementen te vrijwaren en - indien relevant mee te beschermen. Voor de opmaak van deze toestandsrapporten kan, mits aan bepaalde randvoorwaarden beantwoord wordt, Monumentenwacht een rol krijgen. Verschillende partijen zijn er vragende partij voor dat de volledige beschermingsprocedure een kortere doorlooptijd van 9 maanden kent , die éénmalig kan worden verlengd met 3 maanden. Deze formele procedure verloopt in twee fasen: een voorlopige bescherming, waarna de rechtsgevolgen van de bescherming voorlopig van toepassing zijn. Tijdens de voorlopige bescherming wordt een openbaar onderzoek gevoerd, met inbegrip van het inwinnen van adviezen, waarna de definitieve bescherming kan volgen. De maximale termijn binnen dewelke een beslissing moet worden betekend ligt vast. Het is ook de bedoeling ervoor te zorgen dat de inhoud van het betekeningsbesluit naar de burger toe niet alleen de nodige juridische garanties biedt, maar ook de (positieve) gevolgen van een bescherming voldoende duidt. Om tegemoet te komen aan een oplossing voor acute bedreigingen van de intrinsieke erfgoedwaarden bij onroerend erfgoed is het maatschappelijk middenveld vragende partij om een tijdelijke bescherming van 3 maanden, eenmaal verlengbaar met 3 maanden, mogelijk te maken. Deze tijdelijke bescherming, via een beslissing van de minister, zonder noodzakelijk advies van de Koninklijke Commissie, kan worden gebruikt in het geval van een reële bedreiging die definitief verlies van de intrinsieke erfgoedwaarden tot gevolg heeft. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de dagelijkse praktijk van adhoc-aanvragen die omwille van een acute bedreiging een snelle beslissing vereisen. Gedurende deze periode van tijdelijke bescherming kan de administratie de intrinsieke erfgoedwaarden beoordelen en indien opportuun een beschermingsdossier opmaken en de gewone procedure opstarten.
Tweede spoor: ankerplaatsen en erfgoedlandschappen Het tweede bestaande beschermingsspoor van de ankerplaatsen en de erfgoedlandschappen zou op basis van de praktijkervaring geactualiseerd en aangepast kunnen worden aan de concrete behoeften op het terrein, bijvoorbeeld door een uitbreiding van de meest waardevolle landschappen naar alle vormen van onroerend erfgoed. De procedure ankerplaatsen/erfgoedlandschappen biedt een antwoord op de uitdaging om de ruimtelijke aspecten van het onroerend erfgoed af te stemmen met en te integreren in het instrumentarium van ruimtelijke ordening. Immers, onroerend erfgoed kan
5
niet losgezien worden van het grotere ruimtelijke geheel, het ontleent waarde aan de omgeving en heeft daar op zijn beurt een positieve uitstraling op. Vooral voor complexere en omvangrijke gehelen is deze manier van beschermen aangewezen (mede daarom wordt het klassieke spoor van de bescherming van stads- en dorpsgezichten door dit nieuwe spoor vervangen). De meest typische kenmerken en waarden worden duidelijk omschreven en kunnen, indien ze na afweging als relevant worden beschouwd, bewaard en ruimtelijk verankerd worden via aangepaste stedenbouwkundige voorschriften. Bijvoorbeeld voor de bescherming van de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog is dit instrument sterk aangewezen omdat er gediversifieerd en voldoende flexibel kan worden opgetreden. Bijvoorbeeld het behoud van bepaalde zichtlijnen is in tegenstelling tot een 'klassieke' bescherming via dit systeem perfect realiseerbaar. In feite betekent de aanduiding van een ankerplaats het sectorale voorstel vanuit onroerend erfgoed in het kader van ruimtelijke planning. Deze sectorale voorstellen worden door middel van de vigerende procedures binnen ruimtelijke ordening (opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen bijvoorbeeld, zowel op gewestelijk, provinciaal als gemeentelijk niveau) vertaald als erfgoedlandschappen. Deze manier van 'vrijwaren', die op zich al zeer integraal is, wordt tot alle vormen van onroerend erfgoed uitgebreid (dus niet alleen landschappen, maar ook bouwkundige complexen, archeologisch of aardkundig erfgoed). Het beschermen van de ruimtelijke aspecten van het onroerend erfgoed blijft hierdoor een belangrijke rol spelen. Deze werkwijze en methode van bescherming komt eveneens tegemoet aan de onroerend erfgoedconventies, die een afstemming tussen onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening voorstaan. Omwille van de rechtszekerheid is het van belang dat de aanduiding van alle ankerplaatsen zo snel mogelijk kan gebeuren. Dit kan uiteraard gradueel gebeuren op basis van de beschikbare wetenschappelijk vastgestelde inventarissen. De procedure tot aanduiding van een ankerplaats verloopt op dezelfde wijze als een beschermingsprocedure. Het kent twee fasen: de procedure start met een voorlopige aanduiding waarna de rechtsgevolgen van een aanduiding voorlopig van toepassing zijn. Tijdens de duur van de voorlopige aanduiding wordt een openbaar onderzoek gevoerd, met inbegrip van het inwinnen van adviezen, waarna de definitieve aanduiding kan volgen. Naast de rechtsgevolgen (die omwille van het openbaar onderzoek in een vroegere fase ook reeds voor de burger gelden) heeft een aanduiding als ankerplaats het behoud van de ruimtelijke kenmerken tot doel. Om die reden worden in een besluit tot aanduiding van een ankerplaats onder meer de erfgoedkenmerken vermeld die typisch zijn voor de erfgoedsite in kwestie, met inbegrip van de ruimtelijke kenmerken die er eigen aan zijn. De definitief aangeduide ankerplaatsen vormen de sectorale voorstellen voor de afbakening in ruimtelijke uitvoeringsplannen als erfgoedlandschap of opname in beleidsplannen. In het ruimtelijk planningsproces kunnen de ruimtelijke aspecten van de ankerplaatsen door middel van verordende stedenbouwkundige voorschriften worden meegenomen. Daarnaast doet een aanduiding als ankerplaats een bij-
6
zondere zorgplicht voor een administratieve overheid ontstaan met het oog op het behoud van de waarden of typische kenmerken eigen aan de site of de overgangszone.
Beheer Beheer van onroerend erfgoed moet erop gericht zijn om de intrinsieke erfgoedwaarden te behouden. Machtiging voor het uitvoeren van werken of andere ingrepen en zelfs generieke of specifieke verbodsbepalingen zijn dan ook te verantwoorden. Vandaag de dag gebeurt dat beheer nog te veel adhoc, zonder dat het gekoppeld is aan een langetermijnvisie. De afgelopen twee decennia heeft de Vlaamse overheid stelselmatig het belang van regelmatig onderhoud benadrukt, eerder dan het uitvoeren van grote en vaak ingrijpende restauratie- of herstelwerken. Inzake onderhoud is de flankerende werking van Monumentenwacht essentieel. De Vlaamse overheid ondersteunt de werking ervan fundamenteel. De dienstverlening van Monumentenwacht is de afgelopen jaren dan ook stelselmatig uitgebreid, zowel naar de aard van de te inspecteren objecten (bijv. eveneens interieur of archeologische relicten) als naar de output (toevoegen van kostencalculatie aan toestandsrapport). Er is uiteraard ook een wisselwerking tussen het beheer en de eventuele handhaving. Op dit ogenblik wordt ervaren dat de bestaande instrumenten niet meer voldoen aan de hedendaagse verwachtingen en uitdagingen. Wanneer beheer door de eigenaar tekortschiet, duurt het erg lang of is het soms zelfs onmogelijk om in de plaats te treden. Ook bestaande instrumenten als onteigening in het geval van verwaarlozing zijn in de praktijk niet altijd even makkelijk uitvoerbaar. Kijk maar in de praktijk naar de vakwerkschuur van de Oude Pastorie die enkele jaren geleden door de eigenaar de gemeente Opwijk werd gedemonteerd in afwachting van een grondige restauratie. Nu jaren later ligt het dossier nog steeds stil en is er geen enkele aanzet tot een concrete oplossing. Vanuit de visie 'beter voorkomen dan genezen' primeert onderhoud en beheer boven restauratie of herstel. Regelmatig onderhoud gebeurt het best gepland, kaderend binnen een langetermijnvisie. De gehanteerde filosofie van het landschapsbeheers- en herwaarderingsplan wordt dan ook idealiter doorgetrokken naar alle vormen van onroerend erfgoed. Een beheersplan kan invulling geven aan de beheersdoelstellingen van het beschermd onroerend erfgoed. Concreet zou zo'n beheersplan een overzicht kunnen geven van de activiteiten, handelingen en acties die nodig zijn voor het behoud of het herstel van de intrinsieke erfgoedwaarde en van de manier waarop dit op een langere termijn kan/moet worden georganiseerd. De afstemming met andere beleidsinstrumenten (bosbeheersplan, natuurbeheersplan en / of inrichtingsplannen) wordt meegenomen. Wel is het belangrijk dat ook wordt nagedacht om de omgekeerde beweging door te voeren, zodat in de bos-, natuur- en inrichtingsplannen ook op een gepaste manier rekening wordt gehouden met het beheer van het onroerend erfgoed. Een beheersperiode van bijvoorbeeld 10 jaar lijkt het minimum in functie van een visie op lange termijn. Omwille van de dynamiek, eventueel veranderende
De vakwerkschuur aan de Oude Pastorie is eigendom van de gemeente Opwijk. Omwille van de bouwvallige toestand besloot de gemeente de schuur te demonteren in afwachting van restauratie en heropbouw. Die demontage gebeurde jaren geleden... Van een voorbeeldfunctie door de gemeente gesproken... Eén van de problemen is het lakse optreden van de hogere overheid die nalaat proces verbaal op te stellen en de gemeente te dwingen (via dwangsommen, uitvoering in de plaats van,...) om de nodige restauratiewerken uit te voeren en om in de praktijk te handelen als een goed huisvader.
inzichten, nieuwe praktijkmogelijkheden, opportuniteiten,… is het belangrijk dat een beheersplan indien noodzakelijk kan worden aangepast. Bijvoorbeeld een gemeente als Opwijk zou zelf het goede voorbeeld kunnen geven door voor alle beschermd onroerend erfgoed in openbaar bezit zo'n beheersplan op te stellen. In zo'n beheersplan zou onder andere een duidelijk onderscheid gemaakt kunnen worden tussen onderhoud- en restauratiewerken. De realisatie van een langetermijnvisie binnen een dynamisch en periodiek aanpasbaar beheersplan zorgt voor een duidelijk afsprakenkader, dat de basis vormt voor een globale machtiging voor het uitvoeren van alle werken en ingrepen, die opgenomen zijn binnen het goedgekeurde beheersplan (en bij uitbreiding ook voor alle werken die niet strijdig zijn met de realisatie van het beheersplan). Omwille van deze reden kan de indiener van het beheersplan bij het afkeuren van dit plan – naar analogie met de machtigingen (zie verder) – in beroep gaan. De opmaak van het beheersplan zorgt er ook voor dat de bestaande fysische of juridische toestand van het onroerend erfgoed kan worden geëvalueerd en opgevolgd en dat eventuele hiaten ook kunnen worden gedetecteerd, geanalyseerd en indien nodig aanleiding kunnen geven tot een aanpassing van de bescherming. Spijtig genoeg zijn er in een beperkt aantal gevallen blijkbaar onoverkomelijke problemen die het adequaat beheer van onroerend erfgoed in de weg staan, onmogelijk maken of minstens sterk bemoeilijken. De redenen daartoe kunnen erg divers zijn: het kan gaan
om een complexe en juridische problematiek (bijvoorbeeld onverdeeldheid over vele tientallen mensen in verschillende landen) of bijvoorbeeld ook om onroerend erfgoed dat qua schaalgrootte de draagkracht op lokaal niveau overstijgt (zeer grote gebouwen in kleine gemeenschappen) of nog om problemen die verband houden met de stedenbouwkundige randvoorwaarden,… Net voor dit soort (vaak strategische) projecten wordt een combinatie van nieuwe mogelijkheden gecreëerd die onder andere betrekking hebben op bijzondere mogelijkheden inzake verwerving, vergunning en financiering. Omwille van het bestaande juridisch kader is het niet altijd evident om een betredingsrecht van beschermd onroerend erfgoed te voorzien door bevoegde ambtenaren. In functie van handhaving en het toezicht kan het in ieder geval wel en wordt het voorzien. Andere mogelijkheden worden verder onderzocht.
Onroerend erfgoed als onderdeel van afwegingskader - Advies - Machtiging Zoals reeds eerder aangegeven, is het in functie van optimaal beheer en behoud van de intrinsieke erfgoedwaarden van beschermd erfgoed aangewezen dat de administratie onroerend erfgoed machtiging of toelating moet geven om bepaalde werken of handelingen uit te voeren. Deze verplichting is vandaag overigens ingeschreven in de regelgeving. Voor werken of handelingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning nodig is, wordt die toelating of machtiging gegeven via een bindend advies (of een advies dat bindend is wanneer het voorwaarden op-
7
legt). Voor alle niet-vergunningsplichtige werken of handelingen dient rechtstreeks bij de betrokken dienst machtiging of toelating te worden gevraagd. Samen met het agentschap wegen was het agentschap onroerend erfgoed één van de enige met een bindend advies. Omwille van de gelijkschakeling van de adviezen teneinde een zo objectief mogelijke beoordeling te bewerkstelligen, werd in het nieuwe decreet Ruimtelijke Ordening ingeschreven dat dit advies werd omgevormd tot een niet-bindend advies, uiteraard met de nodige garanties voor het behoud van het erfgoed. Het agentschap R-O Vlaanderen dient veel tijd en energie te steken in het beoordelen van de verschillende dossiers. In de praktijk wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de beoordeling van eenvoudige ingrepen en die van grote werken in complexe gehelen. De beoordeling gebeurt ook individueel, dossier per dossier. Op zich is dat te begrijpen, maar het zorgt er wel voor dat een globaal afwegingskader soms ontbreekt, alleen impliciet en te weinig expliciet bestaat of door verschillende mensen anders wordt geïnterpreteerd. De uitdaging bestaat er dan ook in om voor elke eigenaar of beheerder van beschermd erfgoed eenzelfde rechtszeker kader te creëren. Naast adviezen m.b.t. het beschermd erfgoed wordt voornamelijk door lokale besturen ook beroep gedaan op het agentschap R-O Vlaanderen voor adviezen m.b.t. het niet-beschermd erfgoed dat bijvoorbeeld beschreven is in de 'Inventaris Bouwen door de Eeuwen Heen'. Wanneer het bijvoorbeeld gaat om voorafgaandelijk advies in het kader van de aanvraag van een sloopvergunning (zoals overigens voorzien in het nieuwe decreet RO) is dit relevant. Wanneer ook advies voor andere vergunningsplichtige werken wordt gevraagd, probeert het agentschap R-O ook daar aan tegemoet te komen. Ook hier zijn er echter individuele verschillen en dient er bovendien te worden nagedacht over de opportuniteit (o.a. in functie van werkdruk) om aan al deze adviesvragen tegemoet te komen. Bijvoorbeeld in functie van de Milieueffectenrapportage of van planningsinitiatieven wordt ook het onroerend erfgoed mee in overweging genomen bij de visievorming of bij afweging van de maatregelen. In de praktijk merken we toch nog aanzienlijke verschillen in de mate waarin dat gebeurt. Het is niet altijd even makkelijk om aan te duiden hoe dat komt, maar volgende elementen lijken hierin toch wel relevant: - uit hun aard is het voor sommige onderdelen van het onroerend erfgoed zeer moeilijk om de intrinsieke erfgoedwaarden adequaat in kaart te brengen, wat een onderlinge afweging uiteraard erg moeilijk maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de archeologische waarde van een bepaalde zone. - erfgoedwaarden zijn intrinsiek en kunnen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld natuurwaarden, niet gecompenseerd of zomaar hersteld worden. Niet alle betrokkenen zijn zich daar altijd even goed van bewust; - …
8
Onroerend erfgoed als deel afwegingskader In de toekomst zouden daartoe de nodige instrumenten moeten voorzien worden die moeten toelaten dat het beleidsveld onroerend erfgoed bij de opmaak van sectorale bestemmingsplannen, inrichtingsplannen, beheersplannen en verordeningen die het beoordelingskader vormen voor handelingen en werkzaamheden (aan onroerend erfgoed) waarvoor een machtiging of toelating gelijktijdig en naar inhoud evenwaardig met de sociale, economische, ecologische en andere maatschappelijke belangen wordt meegenomen. Om hiervoor te zorgen is het belangrijk dat de verschillende intrinsieke erfgoedwaarden zo veel mogelijk en zo goed mogelijk ter beschikking kunnen worden gesteld. Belangrijk daarbij is dat niet alleen wordt aangegeven dat er (mogelijk) intrinsieke erfgoedwaarden aanwezig zijn, maar ook dat de verschillende erfgoedkenmerken en –waarden zo gedetailleerd mogelijk worden besproken en aangeleverd. In dat verband kan worden gewezen naar het scenario ankerplaatsen/erfgoedlandschappen en naar de opmaak van archeologische of aardkundige evaluatiekaarten. Dergelijke kaarten kunnen uit de aard van het erfgoed nooit volledig exhaustief zijn. Het volledig karteren van het archeologisch en het aardkundig erfgoed zou dan via vooronderzoek op het terrein (proefsleuven e.d.) moeten gebeuren. Iedereen is het erover eens dat dit in de praktijk niet alleen gewoon onmogelijk is in verhouding tot de resultaten, maar bovendien ook zeer grote financiële inspanningen zal vragen. Daarom is het belangrijk dat, uiteraard met duidelijke randvoorwaarden, toch een poging wordt ondernomen om aan te geven waar de meeste kans is om archeologische (of aardkundige) sporen aan te treffen. Ook wanneer in een bepaalde zone zeker geen archeologisch (of aardkundig) erfgoed terug te vinden is, is dat relevante informatie. De opmaak van archeologische of aardkundige evaluatiekaarten, die in het kader van de opmaak van sectorale bestemmingsplannen, inrichtingsplannen, beheersplannen en verordeningen kunnen worden gebruikt, wordt in het decreet structureel opgenomen. Dergelijke kaarten zijn een combinatie van gegevens over vergraven zones zonder archeologische relevantie, de beschikbare informatie uit de Centraal Archeologische Inventaris (vondstmeldingen, literatuurstudie, onderzoeksresultaten,…), en tenslotte een kansinschatting van de meest potentiële zones op basis van relevante info over de plaats van gelijkaardige sites, van digitale hoogtemeting, erosiekartering,… Dezelfde informatie zal ook nodig zijn voor de zones met aardkundige waarde. Omwille van de eigenheid van dit erfgoed is het aantal noodzakelijke kaarten wel geringer. Bovendien is er, weliswaar verspreid, toch al enige basisinformatie beschikbaar (bodemkaarten, geologische waarderingskaarten, wetenschappelijke beschrijvingen van bepaalde formaties of sites,…). Naast de terbeschikkingstelling van voldoende, al naargelang het belang tegen elkaar afweegbare informatie, blijft het essentieel te investeren in de nodige duiding rond de specificiteit van het onroerend erfgoed en meerbepaald in het feit dat intrinsieke erfgoedwaarden, in tegenstelling tot andere waarden,
niet compenseerbaar of zomaar herstelbaar zijn. De consequentie is dan ook dat erfgoedwaarden, meer dan welke andere waarden dan ook, definitief verloren kunnen gaan zonder kans op herstel.
Advies - Machtiging Op basis van de algemene principes (bv. zorgplicht) worden in de sectorale regelgeving die een nieuw onroerend erfgoeddecreet zou zijn, de nodige maatregelen genomen om vanuit onroerend erfgoedbeleid voorwaarden op te leggen bij het uitvoeren van werken of handelingen, die voor het onroerend erfgoed een ongunstig effect kunnen hebben. Om het behoud van het onroerend erfgoed en van de intrinsieke erfgoedwaarden ervan te vrijwaren zal de administratie machtigingen en toelatingen kunnen verlenen. Om de procedures zo eenvoudig mogelijk te houden en om de rechtszekerheid bij de burger te verhogen zouden er verschillende nieuwe maatregelen moeten voorzien worden Eerst en vooral bijvoorbeeld door via een goedgekeurd beheersplan de mogelijkheid te bieden om globale machtigingen of toelatingen te krijgen voor werken of handelingen die kaderen binnen de langetermijnvisie rond beheer en onderhoud of voor werken of handelingen die niet strijdig zijn met de realisatie van de beheersdoelstellingen. Concreet betekent dit dat er niet telkens een machtigingsaanvraag bij de administratie moet worden ingediend, maar dat voor werken of handelingen die conform het goedgekeurde beheersplan gebeuren kan worden volstaan met een meldingsplicht. Als tweede maatregel wordt er, vanuit een streven naar een globaal afwegingskader en een zo kort mogelijke doorlooptijd van dossiers, gezorgd voor een algemene en gedragen visie van de administratie en externe experts over alle mogelijke hedendaagse uitdagingen, noden en behoeften. Dit moet ervoor zorgen dat alle aanvragen op dezelfde manier kunnen worden getoetst. De onderwerpen die in dergelijke beoordelingsnota's, die een antwoord bieden op de huidige uitdagingen voor onroerend erfgoedzorg, behandeld worden, zullen uiteraard zeer uiteenlopend zijn. Die beoordelingsnota's kunnen voor ontwerpers ook meteen een kader vormen waar zij rekening mee kunnen houden wanneer ze een dossier opmaken. Dit komt de doorlooptijd van dossiers ten goede. Ten derde wordt alles in het werk gesteld om de doorlooptijd van een aanvraag zo kort mogelijk te maken. In het verleden werden teveel dossiers op de lange baan geschoven omdat over een bepaald discussiepunt geen consensus kon worden gevonden of omdat het lang duurde vooraleer de consensus bijvoorbeeld schriftelijk werd meegedeeld. Hiertoe worden een aantal maatregelen voorzien. Uiteraard is de situatie in elk dossier anders, maar het aanduiden van bekwame in de erfgoedzorg gespecialiseerde ontwerpers en zo snel mogelijk en geregeld overleg tussen initiatiefnemers, ontwerpers en administratie kan de doorlooptijd van een dossier zeker verkorten. Eventuele problemen worden immers snel gedetecteerd en er kan afstemming worden gezocht. Het inbouwen van een gestructureerd vooroverleg wordt dan ook voorzien. Ook de inbreng van de resultaten van de (door de Vlaamse overheid gefinancierde vooronderzoeken) biedt de mogelijkheid van een kwalitatief onderbouwd overleg en machtiging.
Naast het gestructureerd vooroverleg wordt de procedure voor het aanvragen van een machtiging of toelating voor het uitvoeren van werken of handelingen duidelijk afgelijnd met vaste termijnen, die zoveel mogelijk aansluiten bij de termijnen voorzien in het Decreet Ruimtelijke Ordening. Indien voor de uit te voeren werken of handelingen een stedenbouwkundige vergunning vereist is, wordt de machtiging verleend in de stedenbouwkundige vergunning. Uitgangspunt is dat de burger de machtiging of toelating aanvraagt. De administratie dient binnen een vooropgestelde termijn eventuele bezwaren kenbaar te maken (of toelating of machtiging te verlenen). Indien de administratie zinnens is geen machtiging te verlenen wordt de aanvrager hiervan in kennis gesteld. In de mate van het mogelijke wordt ook aangegeven wat de reden is voor afwijzing. Binnen de tien dagen na de betekening van deze beslissing kan een bezwaarschrift worden ingediend. Wordt er binnen deze termijn geen bezwaarschrift ingediend dan wordt de definitieve beslissing onverwijld vastgesteld. Wanneer er een bewaarschrift wordt ontvangen wordt dit bezorgd aan een door de Vlaamse regering samengestelde expertencommissie die bestaat uit één vaste voorzitter-jurist, twee vaste commissieleden en twee commissieleden die worden aangewezen in functie van de aard van het betrokken erfgoed en/of de aard van de betrokken instandhoudings-, onderhouds-, restauratie- of herstelwerken. De expertencommissie gaat na of de bezwaarschriften toelaatbaar kunnen worden verklaard. Is dat niet het geval wordt dit gemeld aan de aanvrager, is dat wel het geval dan brengt de commissie een advies uit ten behoeve van de Vlaamse Regering die op haar beurt de nodig geachte bindende richtlijnen over de inhoud van de eindbeslissing geeft. Indien noodzakelijk kan de adviesverlenende administratie ter motivering van haar machtiging een vooronderzoek laten uitvoeren. Ook hiertoe worden de nodige termijnen ingebouwd.
Financiering Voor het beheer van het beschermd erfgoed (zowel voor de 'klassieke' beschermingen als voor de beschermingen via ankerplaatsen/erfgoedlandschappen) bestaat de mogelijkheid voor financiële ondersteuning. De omvang ervan en de te volgen procedure verschilt niet alleen al naargelang het om een onderhoudspremie of een restauratie- of herstelpremie gaat, maar is ook afwijkend voor de verschillende soorten bescherming (bouwkundig, landschappelijk, archeologisch) en afhankelijk van het juridisch statuut van de eigenaar (openbare besturen krijgen globaal gezien meer dan private initiatieven). In de praktijk hebben de meeste onderhouds- en restauratiepremies betrekking op het bouwkundig erfgoed. Wat de oorsprong van de middelen betreft, kunnen we globaal genomen zeggen dat de onderhoudspremies volledig ten laste zijn van het Vlaamse gewest. Voor de restauratiepremies wordt, in de meest relevante categorie van het bouwkundig erfgoed, de zgn. koppelsubsidie gehanteerd, het principe dat er volgens een vaste verdeelsleutel bijdragen zijn van zowel het Vlaamse gewest, de provincie, de stad of gemeente. Alleen voor vooronderzoek is de bijdrage volledig van het Vlaamse gewest afkomstig. Nog in verband met de restauratiepremies is het belangrijk erop te wijzen dat voor de architectenkos-
9
ten slechts een percentage van 7 % in aanmerking wordt genomen voor berekening van de premie. Inzake (pre)financiering gaat het hier nochtans om een belangrijke post. De uitbetaling van de premie met twee voorschotten en een saldo komt tegemoet aan een behoefte. Toch blijft het opvallend dat de doorlooptijd tussen de toekenning van de premie en de uiteindelijke realisatie van de werken vrij lang blijft. De Vlaamse overheid investeert reeds geruime tijd in het aanmoedigen van regelmatig onderhoud om zo de restauratietermijn (dit is de termijn tussen twee algemene restauraties) zo veel mogelijk te verlengen. 50 jaar wordt aanzien als een gemiddelde restauratietermijn, door regelmatig onderhoud kan deze ter-
mijn worden verlengd tot 70 jaar; gebrek aan onderhoud zorgt voor een termijn van 30 jaar, met alle financiële implicaties van dien. De onderhoudspremie is vandaag de dag begrensd tot een bedrag van 30.000 euro. Zeker voor grote complexen is dat onvoldoende. Het principe van de onderhoudsenveloppen is in de huidige regelgeving ingeschreven, maar is voorlopig niet omgezet in uitvoeringsbesluiten. Alleen voor de privé-sector werd de onderhoudspremie gelijkgeschakeld met de restauratiepremie. Dit heeft een duidelijk gunstig gevolg voor het aantal aanvragen van onderhoudspremies, ondanks het plafond van 30.000 euro. Een recente beslissing om de onderhoudspremie voor lokale besturen nagenoeg af te schaffen, wordt op het
De Sint-Rochuskapel in Droeshout is ongetwijfeld één van de mooiste kapellen uit de streek. Ook de link met de legendarische juffrouw 't Kint draagt bij tot de historische waarde. Het is dan ook niet toevallig dat de kapel enkele jaren geleden beschermd werd als monument. De toestand van de kapel is dermate dat een restauratie zich opdringt. Nadat de gemeente Opwijk als niet-eigenaar zich sterk maakte het dossier rond te kunnen krijgen, was het uiteindelijk dankzij de Opwijkse kerkfabriek dat het restauratiedossier bij de Vlaamse overheid kon worden ingediend. Voor een zgn. ZENmonument is een premie van 80 % voorzien. Hoewel het dossier volledig in orde is, kunnen de werken nog niet starten. Dat kan pas op het ogenblik dat de nodige middelen zijn vrijgemaakt. Precies daar knelt het schoentje, want de budgetten op Vlaams niveau zijn ontoereikend om alle aanvragen te honoreren. Daarom staat de restauratie van de kapel nu op een wachtlijst, mogelijk nog voor verschillende jaren.
10
terrein als bijzonder nefast ervaren. Bijvoorbeeld de kerkfabriek van Opwijk maakte geregeld gebruik van deze onderhoudspremies en wordt vandaag met het afschaffen ervan geconfronteerd. Dat onderhoud is nochtans belangrijk. De kerk is ondertussen zo'n 30 jaar geleden gerestaureerd en de eerste mankementen manifesteren zich ondertussen. Wanneer er geen onderhoudswerken worden uitgevoerd zou het betekenen dat er op korte termijn opnieuw ingrijpende restauratiewerken zouden moeten plaatsvinden. De afgelopen decennia merken we een evolutie inzake de eigendom en het beheer van het onroerend erfgoed (en dan vooral voor het bouwkundig erfgoed). Daar waar er vroeger slechts een beperkt aantal eigendomsstatuten bestonden (bijvoorbeeld volle eigendom of erfpacht) merken we dat er vandaag, voornamelijk met het oog op het opzetten van allerlei vormen van publiek-private samenwerking, heel wat nieuwe eigendoms- of beheersvormen worden gerealiseerd. Denken we bijvoorbeeld aan de zogenaamde onroerende leasing of aan de steden en gemeenten die het beheer van hun patrimonium vaak overlaten aan autonome stads- of gemeentebedrijven. Op dit ogenblik wordt hier eerder pragmatisch mee omgegaan, maar ontbreekt een globaal kader. Aanvullend ook nog even meegeven dat restauratiepremies alleen door eigenaars of houders van zakelijke rechten (bijv. erfpacht) kunnen worden aangevraagd, daar waar onderhoudspremies ook ten gunste van de huurder kunnen zijn. Inzake landschappen leert de praktijk dat het beheer ervan door eigenaars en beheerders vaak als minder dringend ervaren wordt. Bovendien is gebrek aan of achterstallig onderhoud doorgaans minder opvallend of meetbaar, maar daarom niet minder noodzakelijk. De aanvragen voor landschapspremies variëren dan ook sterk van jaar tot jaar. Sinds enkele jaren is ook gestart met de opmaak van landschapsbeheersplannen. De systematische operationalisering ervan zorgt voor meer permanent aandacht, maar heeft uiteraard ook financiële consequenties omdat de voorgestelde ingrepen meestal structureler zijn. Een tweede luik van de financiering heeft betrekking op het archeologisch onderzoek. Binnen de huidige regelgeving is dat vandaag de dag alleen geregeld via het zorgplichtprincipe (vooronderzoek en onderzoek financieel volledig ten laste van de zgn. veroorzaker, met andere woorden van de bouwheer of projectontwikkelaar) of via de verklaring van algemeen nut (kosten ten laste van het Vlaamse gewest). Er is een duidelijk draagvlak om deze regeling aan te passen, niet alleen omdat de financiële consequenties aanzienlijk kunnen zijn, maar ook omdat de kans dat er iets gevonden wordt in bepaalde gebieden nu eenmaal groter is dan in andere. Iedereen is het erover eens dat dagelijks beheer en regelmatig onderhoud, nog meer dan vroeger het geval was, moet worden aangemoedigd. De bedoeling is om de restauratietermijn, de termijn tussen twee algemene restauraties, te verlengen en zo lang mogelijk te maken.
Archeologie Implementatie Verdrag van Malta Het archeologiedecreet uit 1993 houdt, hoewel soms impliciet, al rekening met de belangrijkste bepalingen
van het Verdrag van Malta. De omzetting ervan in de praktijk is niet altijd even gemakkelijk, maar heeft als voordeel dat de uitdagingen ook duidelijk zijn. Eerst en vooral zorgt de definitie van wat archeologische relicten zijn voor de nodige interpretatieproblemen. Voor leken of toevallige vinders is het immers niet altijd even gemakkelijk om in te schatten of iets archeologische waarde heeft of niet. Sporen van muren of bijvoorbeeld Middeleeuwse voorwerpen kan iedereen misschien nog wel herkennen, maar wanneer bijvoorbeeld prehistorische artefacten in vuursteen worden aangetroffen is die herkenning zeker niet evident. Bovendien heeft deze definitie ook aanleiding gegeven tot discussies met bepaalde vrijetijdsarcheologen en dan vooral met betrekking tot de resten van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Een belangrijke bepaling binnen het archeologiedecreet is het zgn. zorgplichtprincipe. Dat vormt vandaag de basis voor het uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek. Het zorgplichtprincipe is uiteraard goed als algemene basis, maar er is toch nood om een en ander specifieker te maken. Vandaag stopt het archeologisch traject bijvoorbeeld met de terbeschikkingstelling van een basisrapport. Het is dan ook zaak dat dit archeologisch traject duidelijk omschreven wordt en dat meteen de nodige garanties worden ingeschreven voor een kwalitatieve realisatie ervan. Bijvoorbeeld voor de opgravingen die op en rond de Borchtsite werden uitgevoerd, is er niets meer gebeurd met de vondsten sinds de opmaak van het basisrapport. Het is niet duidelijk waar en hoe die vondsten worden bewaard. Eén van de grote uitdagingen is uiteraard de financiering van het archeologisch onderzoek. Op basis van het zorgplichtprincipe vallen die kosten vandaag ten laste van de zgn. veroorzaker, dit is de bouwheer of de projectontwikkelaar. Op termijn is deze situatie niet houdbaar, alleen al omdat er op bepaalde plaatsen nu eenmaal meer kans is om archeologische relicten aan te treffen dan op andere. Basisprincipe van het Verdrag van Malta is behoud van het archeologisch patrimonium in situ als het kan, ex situ als het moet. Met betrekking tot het behoud in situ is het relevant dat de archeologische waarden zo snel mogelijk kunnen worden meegenomen in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten- of initiatieven. Omwille van de eigenheid van het bodemarchief (het komt pas aan het licht op het ogenblik dat het op het punt staat vernield te worden), is het niet altijd even eenvoudig om een voldoende zeker archeologisch afwegingskader te creëren. De opmaak van archeologische evaluatiekaarten is uiteraard een stap in de goede richting. Bedoeling van Malta is dat in het geval van zeer hoge archeologische potentie wordt afgezien van de ruimtelijke ontwikkeling of dat naar alternatieven wordt gezocht. Andere grote uitdaging blijft de wisselwerking tussen vrijetijdsarcheologen en opgeleide archeologen. De afgelopen jaren is het archeologische landschap toch wel grondig veranderd, onder andere omwille van de totstandkoming van een aantal archeologische bedrijven. Stilaan groeit er consensus dat de eigenlijke opgravingen (het wetenschappelijke onderzoek) voorbehouden moeten blijven voor gespecialiseerde, opgeleide mensen. Inzake de rol van de vrijetijdsarcheologen is er nood aan een duidelijk afsprakenkader dat er moet toe
11
leiden dat toevalsvondsten worden gemeld. De meerwaarde van het gericht prospecteren door vrijetijdsarcheologen heeft het voordeel dat op deze manier heel wat nieuwe vindplaatsen aan het licht komen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de toelating om met metaaldetectors of via andere specifieke instrumenten te zoeken naar archeologica. Dit blijft vooralsnog voor discussies zorgen. Voor de invulling van het onderdeel archeologie binnen de verwachte nieuwe regelgeving worden de krachtlijnen van Malta als globaal uitgangspunt genomen: concreet gaat het om de vrijwaring van het archeologisch erfgoed via planologische maatregelen, het behoud in situ als het kan en het behoud ex situ als het moet en een financiële regeling m.b.t. het archeologische traject. Deze uitgangspunten en de eerder beschreven uitdagingen m.b.t. het archeologische erfgoed gelden overigens ook voor het aardkundig erfgoed. De verschillende elementen die aan bod komen en die betrekking hebben op het archeologisch erfgoed, zijn bijgevolg ook toepasbaar op het aardkundig erfgoed. De implementatie van het verdrag van Malta betekent dat archeologie een evident onderdeel gaat uitmaken van een bouw- of ontwikkelingstraject. Net zoals iedereen het tegenwoordig logisch vindt dat er een architect of een veiligheidscoördinator betrokken wordt, moet het evident worden om tijd, ruimte en financiële middelen ter beschikking te stellen voor archeologisch onderzoek en – indien nodig - onderzoek naar bepaalde aardkundige waarden. Belangrijke maatregelen om de krachtlijnen van Malta te verwezenlijken door de optimale afweging van de waarde van het archeologisch (en bij uitbreiding het aardkundig) erfgoed in bouw- of ontwikkelingsprojecten werden reeds opgenomen in de voorgaande rubriek 'Onroerend erfgoed als deel afwegingskader – Advies – Machtiging'. Indien relevant moet archeologisch (of aardkundig) erfgoed in situ behouden blijven. Het is dan ook zaak dat het ganse financieringsmechanisme voldoende garanties biedt dat de gegarandeerde financiering geen aanleiding biedt om meer dan nodig ex situ te gaan bewaren als een soort van gemakkelijkheidsoplossing. Voor de bescherming van het archeologisch (en het aardkundig) erfgoed (het ex situ-behoud) worden vanuit de integrale benadering de twee sporen die uitgebreid beschreven zijn in het deel 'Bescherming' aangehouden. Zowel de 'klassieke' bescherming op basis van de archeologische waarden als de bescherming via het systeem van de ankerplaatsen en erfgoedlandschappen zijn bruikbaar voor dit specifieke erfgoed. Wanneer in situ behoud niet mogelijk is, dient er geopteerd te worden voor een ex situ vrijwaring. Meestal gebeurt dit via een opgraving gebruik makend van alle mogelijke wetenschappelijke technieken. Ex situ behoud behelst niet alleen de voorbereidende werkzaamheden, de opgraving zelf, maar ook de vondstverwerking, allerhande onderzoekstechnieken (natuurwetenschappelijke en andere), de wetenschappelijke en publieksontsluiting, de conservatie en de bewaring in een depot. Om vast te stellen welke archeologische (of aardkundige) waarden aanwezig zijn, is er doorgaans een vooronderzoek nodig. Het is essentieel dat dit vooronderzoek deze archeologische of aardkundige waar-
12
den zo objectief mogelijk in kaart brengt. Op basis van de praktijkervaring blijkt dit niet altijd gemakkelijk (grote kwalitatieve verschillen tussen de verschillende uitvoerders van vooronderzoek, objectiviteit van uitvoerders vooronderzoek die hopen ook het onderzoek te kunnen uitvoeren of inde toekomst nog voor dezelfde opdrachtgever willen werken,…). Het is dan ook essentieel dat het vooronderzoek zo objectief mogelijk en telkens door dezelfde organisatie die een duidelijk en vaststaand afwegingskader hanteert, kan gebeuren. Op basis van de resultaten kan dan ook aangegeven worden op welke manier en met welke kwaliteitsgaranties het uiteindelijke onderzoek moet worden uitgevoerd via een programma van eisen. Om dit te kunnen realiseren, zou bijvoorbeeld de Vlaamse overheid alle archeologisch vooronderzoek (mogelijk is het VIOE daartoe de meest geschikte instelling) kunnen uitvoeren. Idealiter gebeurt de financiering van dit vooronderzoek door de Vlaamse overheid zelf, indien dit volgens de Europese regelgeving kan. Indien dat niet het geval is, gebeurt financiering vanuit het archeologisch fonds, waaraan de overheid zelf uiteraard ook bijdraagt. Het spreekt voor zich dat deze maatregel niet alleen een financiële impact, maar ook een personele impact zal hebben. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek wordt een bepaalde zone vrij van archeologische of aardkundige waarden verklaard of worden op basis van een programma van eisen de randvoorwaarden (welke competenties noodzakelijk, welke opgravingsof onderzoeksmethode, eventueel ook relevante geschatte kostprijs,…) voor het verdere onderzoek bepaald. Op basis van die randvoorwaarden kan het archeologisch of aardkundig onderzoek worden uitgevoerd door iedereen die aan de gevraagde competenties beantwoord. Concreet kan het zowel om overheidsdiensten, wetenschappelijke of andere onderzoeksinstellingen, bedrijven of gelijk welke andere uitvoerders gaan. Voor de financiering van het archeologisch of het aardkundig onderzoek wordt een bijzonder Fonds gecreëerd. Dit Fonds wordt gedragen door een duidelijk afgebakende groep initiatiefnemers of hun koepelorganisaties, die op basis van hun individuele en meetbare verantwoordelijkheid ten aanzien van het archeologische of aardkundig erfgoed bijdragen leveren (zonder limitatief te gaan gaat het over de verschillende overheden, nutsmaatschappijen, ontginningsbedrijven, projectontwikkelaars, bouwsector,…). Op deze manier wordt een gesolidariseerd systeem bekomen dat zekerheid biedt voor de uniforme behandeling en uitvoering van kwalitatief archeologisch of aardkundig onderzoek en er tegelijk voor zorgt dat dit onderzoek voor elke initiatiefnemer betaalbaar blijft. Door het solidariteitsprincipe binnen het Fonds zullen initiatiefnemers, die ontwikkelingen in archeologische of aardkundig interessante zones ontplooien, van een uniform en betaalbaar regime genieten. De globale verdeelsleutel en de individuele bijdragen worden in overleg met de initiatiefnemers bepaald. Hoewel er een aantal ramingen beschikbaar zijn, is het voorlopig nog onmogelijk om met zekerheid te zeggen welke bedragen jaarlijks zullen moeten worden voorzien. Naast de omvang van het fonds zullen ook degenen die (moeten) bijdragen en de verdeelsleutel permanent worden geëvalueerd en geactuali-
seerd. Het is wel duidelijk dat dit pas ten volle kan gebeuren op het ogenblik dat deze manier van werken echt op het terrein en in de praktijk wordt gebruikt.
Toevalsvondsten – vondstmeldingen Zoals reeds eerder aangegeven vertrekt de regeling van de toevalsvondsten van een wel zeer algemeen omschreven definitie. Concreet is iedereen die iets vindt, waarvan hij vermoedt of redelijkerwijze kan aannemen dat dit een archeologische waarde bezit, verplicht om dit te melden. In de praktijk is het natuurlijk niet zo eenvoudig voor een niet-gespecialiseerd iemand om te kunnen inschatten of iets archeologische waarde heeft of niet (zie eerder). De afgelopen jaren is het aantal vondstmeldingen beetje bij beetje toegenomen. Dat komt onder andere omdat men geïnvesteerd heeft in de contacten met vrijetijdsarcheologen en detectoramateurs. Toch worden er jaarlijks betrekkelijk weinig vondstmeldingen geregistreerd, zeker wanneer we rekening houden met de hoge archeologische potentie van gans Vlaanderen. Naar de redenen hiervoor blijft het deels raden. Wellicht zijn veel mensen er zich niet eens van bewust dat ze een archeologisch voorwerp hebben gevonden en/of weten ze niet dat ze dit moeten melden en waar dit te melden. Bovendien blijven er ook een aantal misvattingen leven bij veel mensen, bijvoorbeeld dat alle gevonden voorwerpen automatisch eigendom worden van de overheid. Dat is, conform de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, uiteraard niet het geval. Enkele jaren geleden, bij de eerste contacten die werden gelegd met duikers inzake maritieme archeologie, bleek dit echt een hardnekkig probleem te zijn. De belangrijkste uitdagingen bestaan er dan ook in dat er een duidelijk kader wordt gecreëerd die interpretatieverschillen over het al dan niet archeologische waarde hebben van een vondst uitsluiten, dat iedereen er kan van overtuigd worden dat het melden van een vondst de bedoeling heeft om de wetenschappelijke waarde te documenteren en niet om het voorwerp (zomaar) te verwerven en om ervoor te zorgen relevante vondsten met wetenschappelijke waarde kunnen worden verworven. Tot slot is er nog de uitdaging met betrekking tot het gericht zoeken naar archeologica met behulp van een metaaldetector of andere hulpmiddelen. Vandaag bestaat er reeds een vergunningsplicht, maar die is in de praktijk niet altijd even gemakkelijk realiseerbaar. Op een goede manier omgaan met metaaldetectoren kan een meerwaarde hebben, maar binnen de huidige situatie is een werkbaar systeem niet makkelijk en zijn er nog teveel inbreuken. Een toenemend maatschappelijk draagvlak en zekerheid over de financiering van eventueel noodzakelijk onderzoek moet ervoor zorgen dat archeologische of relevante aardkundige relicten worden gemeld. De huidige regelgeving heeft zeer duidelijke regels inzake eigendom van archeologische en aardkundige relicten. Kort samengevat behoudt de eigenaar van de grond de eigendomsrechten al dan niet in combinatie met de vinder. Vondstmeldingen hebben dan ook enkel de bedoeling om de wetenschappelijke informatie te verzamelen. Soms is de wetenschappelijke waarde van bepaalde vondsten dermate hoog,
dat het aangewezen is dat de Vlaamse overheid deze vondsten kan verwerven. Daartoe kan, naar analogie met de regelgeving in een aantal omringende landen, voor vondsten, waarvan de wetenschappelijke waarde door experten onweerlegbaar werd vastgesteld, in een voorkooprecht door de Vlaamse overheid worden voorzien. In dit verband is een wisselwerking met andere relevante internationale of andere regelgeving noodzakelijk. Een andere uitdaging waar antwoorden moeten worden voor geformuleerd is de verkoop van archeologische en aardkundige objecten. Hier kan best een onderscheid worden gemaakt tussen de vondsten die het resultaat zijn van wetenschappelijke opgravingen (al dan niet gefinancierd vanuit het bijzondere fonds), waarbij het uiteindelijke resultaat het plaatsen in een depot moet zijn en de zgn. toevalsvondsten. Naar analogie met de regelgeving in ons omringende landen, wordt ook de nodige aandacht besteed aan de verkoop van deze archeologische of aardkundige objecten. Dit is enkel mogelijk wanneer de vondst gemeld werd, de relevante informatie door experten kon worden verzameld en de bepalingen inzake voorkoop niet van toepassing zijn of er van het recht van voorkoop wordt afgezien. In de andere gevallen zou verkoop onmogelijk (moeten) zijn. Inzake het zoeken naar archeologische voorwerpen via metaaldetectoren en andere instrumenten is een absoluut verbod in de praktijk moeilijk te handhaven. Bovendien kan het zoeken met een metaaldetector gekoppeld aan correcte vondstmelding ook een meerwaarde hebben doordat nieuwe sites kunnen worden gedetecteerd. De vergunningsplicht voor het gebruik van metaaldetectoren wordt dan ook gehandhaafd en op basis van de praktijkervaring aangepast. Een metaaldetectievergunning wordt steeds perceelsgebonden (schriftelijk akkoord van de eigenaar noodzakelijk) en voor een in tijd beperkte periode afgeleverd. Voor vrijetijdsarcheologen geldt bovendien dat vergunningen alleen kunnen worden uitgereikt aan diegenen gen die aangesloten zijn bij een vereniging waarmee een convenant werd afgesloten en die bereid zijn een deontologische code te onderschrijven (zie verder). Vergelijkbare maatregelen kunnen er ook komen met betrekking tot het zoeken naar aardkundige objecten. Dergelijk kader zorgt er ook voor dat bij wetenschappelijk onderzoek, indien opportuun en gewenst, een beroep kan worden gedaan op de expertise van deze vrijetijdsarcheologen.
Ontwerpers - Uitvoerders De zorg voor het onroerend erfgoed is een gespecialiseerde materie. Intrinsieke erfgoedwaarden kunnen erg kwetsbaar zijn en onherstelbaar aangetast worden als er niet op een aangepaste manier wordt mee omgegaan. Iedereen is er dan ook bij gebaat dat beroep kan worden gedaan op deskundige ontwerpers en uitvoerders (zowel voor het bouwkundig als voor het landschappelijk erfgoed). Dat komt niet alleen het onroerend erfgoed ten goede, maar ook de doorlooptermijn van een dossier. In de praktijk zorgen niet-gespecialiseerde ontwerpers die niet vertrouwd zijn met de procedure er immers voor dat het nodeloos lang duurt vooraleer een dossier ontvankelijk kan worden verklaard. Dat zorgt niet
13
alleen voor wrevel, maar doorgaans ook voor een hoger kostenplaatje. Voor het uitvoeren van restauratiewerken wordt vandaag uitsluitend een beroep gedaan op erkende aannemers. Op dit vlak zijn er een aantal uitdagingen. Het aantal erkende aannemers is relatief beperkt. Soms zijn er echter restauratiewerken die een zo specifieke expertise vragen dat er slechts een handvol uitvoerders te vinden zijn. Meestal gaat het om kleine familiebedrijven met mensen die het vak van vader op zoon hebben geleerd. Hun deelname aan offertes moet mogelijk worden gemaakt. Het is ook zaak ervoor te zorgen dat nieuwe ontwerpers en uitvoerders zich kunnen bekwamen. In het verleden werd bijvoorbeeld voor het aanbrengen van bliksem- en andere beveiliging gewerkt met een bestellingsopdracht. Dat zorgde weliswaar voor iets betere financiële voorwaarden, maar had tot gevolg dat er bij een hernieuwde offertevraag nauwelijks bedrijven waren die over de nodige bekwaamheid beschikten om te kunnen deelnemen. Binnen het groenboek wordt er van uitgegaan dat besturen, organisaties of instellingen die beschikken over voldoende gespecialiseerde ontwerpers of uitvoerders het dossier in eigen beheer kunnen opstellen of de werken in eigen beheer kunnen uitvoeren. Ook inzake archeologie zijn er uitdagingen met betrekking tot de uitvoerders. Het archeologiedecreet voorziet dat uitsluitend opgeleide mensen of mensen die door ervaring de nodige expertise hebben opgedaan opgravingen kunnen leiden. Sinds 1993 is de toestand echter veranderd, onder andere door de vermarkting van de archeologie en het ontstaan van archeologische bedrijven. In die zin is er stilaan consensus gegroeid om alleen opgeleide archeologen de opgraving te laten leiden.
Intergemeentelijke samenwerking De afgelopen jaren vond, niet alleen in de onroerend erfgoedsector, de intergemeentelijke samenwerking doorgang. Precies omdat de zorg voor het onroerend erfgoed een gespecialiseerde materie is, is het niet evident om bijvoorbeeld op het niveau van een doorsnee gemeente full time krachten aan te werven. Intergemeentelijke samenwerking kan hier soelaas bieden, omdat de bundeling van krachten wel een full time functie kan verantwoorden. Voor deze intergemeentelijke samenwerking bestaat voorlopig geen decretaal kader. Vooralsnog gaat het om een adhocondersteuning. Inzake het onroerend erfgoed zijn er vandaag reeds de Regionale Landschappen, waaraan een extra financiering wordt gegeven die het mogelijk maakt (o.a. via de aanduiding van een landschapsanimator) om binnen de werking ook voldoende aandacht te besteden aan het landschap. Eén van de uitdagingen heeft betrekking op het werkingsgebied van deze Regionale Landschappen. Een Regionaal Landschap heeft vanuit het standpunt van het onroerend erfgoed alleen zin als er voldoende intrinsieke landschapswaarden in het gebied aanwezig zijn. Sinds enkele jaren zijn er ook Intergemeentelijke Archeologische Diensten actief die als het ware fungeren als een laagdrempelig aanspreekpunt inzake archeologie. In een aantal gevallen (bv. Brugge) neemt de stad de voortrekkersrol voor de omliggende gemeenten. Enkele stedelijke diensten brengen die
14
ondersteunende opdracht ook in de praktijk, maar worden daarvoor niet (financieel) ondersteund. In het verleden werden er gesprekken gevoerd om ook in Opwijk en de omliggende gemeenten een intergemeentelijke archeologische dienst op te starten. Deze voornemens stierven echter een stille dood, onder andere omdat de betrokken besturen niet erg happig waren om hierin mee te stappen. Stilaan groeit consensus dat naast de bestaande initiatieven m.b.t. landschappen en archeologie, vanuit de integrale benadering, in de toekomst ook samenwerking rond bouwkundig en zelfs aardkundig erfgoed ondersteund wordt, indien er in het werkingsgebied voldoende kwalitatief erfgoed aanwezig is. Het spreekt voor zich dat er op dit vlak ook een duidelijke wisselwerking met bijv. de culturele erfgoedconvenanten mogelijk is en dat een en ander dan ook in het protocol tussen beide beleidsdomeinen zal worden geconcretiseerd. Naast intergemeentelijke samenwerkingsverbanden wordt idealiter ook de relevante werking van gemeentelijke en stedelijke onroerend erfgoeddiensten ondersteund worden, mits hun werkingsgebied voldoende groot is en mits er voldoende kwalitatief onroerend erfgoed aanwezig is. De financiële ondersteuning van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zou kunnen bestaan uit een basisbedrag aangevuld met een bedrag per invalshoek (bouwkundig erfgoed, landschappen, archeologie en aardkundig erfgoed) waarrond wordt samengewerkt.
Samenwerking vrijwilligers en maatschappelijk middenveld De onroerend erfgoedzorg kan gelukkig rekenen op een groot aantal actieve, gemotiveerde en deskundige vrijwilligers al dan niet in verenigingsverband. De wisselwerking tussen deze mensen die in hun vrije tijd onbetaald actief zijn en betaalde krachten verlopen over het algemeen erg positief. De afgelopen jaren heeft het maatschappelijk middenveld er mee voor gezorgd dat er een verruiming kwam van het begrip onroerend erfgoed en is het erin geslaagd een aantal nieuwe uitdagingen onder de aandacht van het beleid te brengen. Bijvoorbeeld de toenemende aandacht voor de archeologie van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog of de luchtvaartarcheologie is een verdienste van dit erg actieve maatschappelijke middenveld. Dit heeft ervoor gezorgd dat ook wetenschappelijke instellingen geïnteresseerd worden in dit onderzoek. Eén van de uitdagingen is ongetwijfeld om een afdoende antwoord te formuleren op de vraag hoe hiermee kan worden omgegaan en hoe er een wisselwerking met een meerwaarde kan worden gecreeerd voor alle partijen. Met betrekking tot het maatschappelijk middenveld ondersteunt het Vlaamse gewest een beperkt aantal partnerverenigingen (Erfgoed Vlaanderen, Open Monumentendag Vlaanderen, Forum voor Erfgoedverenigingen en Monumentenwacht Vlaanderen) wiens werking complementair is met de werking van de eigen administratie. Ondertussen werd gestart met een traject dat moet leiden tot verregaande samenwerking en synergie. De (financiële) ondersteuning van deze partnerverenigingen gebeurt op dit ogenblik ad hoc binnen de begroting, zonder decretale basis.
Handhaving De meeste eigenaars en beheerders zorgen goed voor hun patrimonium. In een aantal gevallen en om zeer uiteenlopende redenen wordt onroerend erfgoed toch ontsierd, beschadigd, vernield of op een andere manier bedreigd. In dat geval dient er opgetreden te worden. Van zodra een inbreuk wordt waargenomen wordt die officieel vastgesteld door de bevoegde diensten. In eerste instantie wordt getracht een oplossing in der minne te krijgen en bijvoorbeeld de aangebrachte schade te herstellen. Wanneer deze oplossing niet haalbaar is of gerealiseerd wordt binnen de vooropgestelde termijnen worden verdere stappen ondernomen. Deze verdere stappen zijn erop gericht om de aangebrachte schade zo snel mogelijk te herstellen en/of te vermijden dat er verder nog schade wordt aangebracht, bijvoorbeeld door het mogelijk te maken dat werken onmiddellijk worden gestaakt, door in de plaats van de eigenaar te kunnen optreden (uiteraard met mogelijkheid om de kosten te verhalen op de eigenaar),… Vandaag de dag zijn deze procedures erg tijdrovend en vergen ze ook op financieel vlak de nodige inspanningen (zie bv. dossier kasteel van Heers). Bijvoor-
beeld een onteigening op basis van verwaarlozing gebeurt niet kosteloos, maar gaat gepaard met het betalen van een omvangrijke vergoeding. Bovendien is sommige schade moeilijk of onmogelijk te herstellen. Dat is bijvoorbeeld het geval met de vernieling van archeologisch bodemarchief. Deze schade is onherstelbaar.
Register en herkenningsteken Het beschermd onroerend erfgoed kan worden opgenomen in een register dat zowel ter beschikking is bij het Vlaamse gewest, bij de provincie en bij de stad of gemeente. Het register bevat enkele basisgegevens (datum bescherming, object, kadastraal nummer,…) Dit register is bij veel mensen echter onbekend. De mogelijkheid bestaat om een herkenningsteken aan te brengen op beschermd onroerend erfgoed. Dat gebeurt echter op vrij initiatief en is geen verplichting. Voor bouwkundig erfgoed gaat het om het gekende blauwe schildje, voor de beschermde landschappen gaat het om een ander symbool. Iedereen is het erover eens dat het register van beschermd onroerend erfgoed echt een werkinstrument moet kunnen worden. Daarom is het belangrijk dat naast de basisgegevens ook werk wordt gemaakt van
Op OMDjunior 2009 plaatsten jonge bezoekers symbolisch het plaatje 'Beschermd monument' aan de vroegere jongensschool van Nijverseel. Beschermde monumenten mogen in principe dit herkenningsteken dragen: een blauw schildje met de aanduiding beschermd monument. Dat blauwe schildje gaat terug op de conventie van Den Haag die alles wat te maken heeft met de oorlogsomstandigheden regelt (bv. Krijgsgevangenen e.d.). In die conventie is ook voorzien dat bepaalde gebouwen met historische waarde niet gebruikt mogen worden bij oorlogsconflicten. Internationaal worden die monumenten aangeduid met het zgn. Blue Shield. In Vlaanderen heeft men zich op het Blue Shield gebaseerd om een eigen herkenningsteken te ontwikkelen. Heemkring Opwijk-Mazenzele pleit er alvast voor dat op alle beschermde monumenten in Opwijk en Mazenzele dergelijk plaatje wordt aangebracht. Ook het idee om een herkenningsteken te creëren voor het geïnventariseerd erfgoed is de vereniging genegen.
15
georeferentie, dat er een duidelijke beschrijving voorhanden is van het beschermd goed, van wat er nu precies beschermd is en van welke intrinsieke erfgoedwaarden aanwezig zijn. Het lijkt ook logisch dat er op een of andere manier ook informatie van de vastgestelde inventaris wordt toegevoegd aan het register. Bovendien wordt het register van het beschermd erfgoed, net zoals de inventaris gekoppeld aan het vergunningenregister. Omwille van het maatschappelijke draagvlak is het belangrijk dat mensen kunnen zien dat een bepaald object of een specifieke zone beschermd is als erfgoed. Het verhoogt niet alleen de kennis over het erfgoed, het zal er ook voor zorgen dat er sneller kan worden opgetreden, bijvoorbeeld omdat mensen eventuele schade, gevallen van verwaarlozing of inbreuken kunnen melden. Daarom wordt voorgesteld het aanbrengen van het herkenningsteken verplicht te maken. Met het blauwe schildje als basis zal een ontwerp worden gemaakt voor een herkenningsteken voor alle onroerend erfgoed. Uiteraard zal ook nagedacht worden over de wijze waarop het herkenningsteken kan worden aangebracht in of aan grote gehelen of uitgestrekte beschermde zones. Bovendien wordt ook de mogelijkheid voorzien dat in een aantal erg specifieke gevallen (bv. bepaalde archeologische sites om plundering tegen te gaan) geen herkenningsteken moet worden aangebracht. Ook voor het geïnventariseerd erfgoed is het relevant dat er een herkenningsteken kan worden aangebracht. Het aanbrengen van dit teken is facultatief. De basis voor dit herkenninsgteken is hetzelfde als dat voor het beschermd erfgoed. Het onderscheid wordt aangeduid door een duidelijk kleurverschil (donkerblauw voor beschermd erfgoed, lichtblauw voor geïnventariseerd erfgoed).
16
Actoren Voor wie niet dagdagelijks bezig is met de zorg voor het onroerend erfgoed is het moeilijk om door de bomen het bos nog te zien en te weten wie nu eigenlijk voor wat verantwoordelijk is. De Vlaamse overheid is daarbij ook niet erg behulpzaam, want om de paar jaar wordt, vaak op basis van het inzicht van een toevallige minister, een ganse hervorming van de administratie doorgevoerd. Dat is recent ook gebeurd. Daar waar onroerend erfgoed in de afgelopen jaren een zichtbaar en onafhankelijk onderdeel was van het agentschap Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed is dat opnieuw volledig ongedaan gemaakt. Het onderdeel onroerend erfgoed van het agentschap wordt overgeheveld naar het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed. dat was tot nu toe de wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid die op basis van haar onderzoek beleidsondersteunend moest gaan werken. Na de nochtans slechte ervaring in het verleden met de rechtsvoorloper van het VIOE, het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, dat in de problemen kwam door het instituut zowel een wetenschappelijke opdracht had als verantwoordelijk was voor het beheer (uitreiken van vergunningen, premies,...) wordt opnieuw een administratie gecreëerd die rechter en partij tegelijkertijd kan zijn. Afwachten maar wat het wordt. Overigens blijft er binnen het departement Ruimte, Wonen en Onroerend Erfgoed nog een speciale cel onroerend erfgoed die de minister moet bijstaan in zijn beleidsvoorbereiding en geldt hetzelfde ook voor de inspectie RWO die verantwoordelijk blijft voor alle aspecten van handhaving... Kan u nog volgen?
Tentoonstelling
(Her)inventarisatie van ons onroerend erfgoed Monumentenzorg in Vlaanderen: middelen en instrumenten. 'Monumenten en landschappen' is in ons land (en elders) de traditionele omschrijving van al wat tot het onroerend erfgoed behoort en als zodanig geacht wordt een zekere vorm van bescherming te (moeten) genieten. De ruimtelijke omschrijving van het toepassingsgebied zegt uiteraard nog niets over de kwaliteiten die aanwezig moeten zijn om iets als cultureel erfgoed te bestempelen en als dusdanig te bewaren en te beschermen. In de zin van wet en decreet gaat het om goederen die zo waardevol zijn, dat hun behoud een zaak van algemeen belang is. Wat de monumenten, stads- en dorpsgezichten betreft, wordt de 'monumentenwaarde' beoordeeld naar een aantal eigenschappen, waarvan er minstens één in belangrijke mate moet aanwezig zijn: artistiek, wetenschappelijk, historisch, volkskundig, industrieelarcheologisch of sociaal-cultureel. Elk van deze eigenschappen kan slechts van plaatselijk en/of relatief belang zijn. Meteen is ook duidelijk dat een monument niet per se oud en mooi hoeft te zijn: de betekeniswaarde kan ook uit heel andere kwaliteiten worden afgeleid. Voor de uitvoering van monumentenzorg kan men een aantal middelen aanwenden zoals bijvoorbeeld aangepaste regelgevingen, de wettelijke bescherming, sensibiliseren van de eigenaars om zelf initiatieven re ontwikkelen, instellen van fiscale tegemoetkomingen,…
Inventarisatie Monumenten- en landschapszorg begint bij een goede inventarisatie: men moet weten wat men heeft vooraleer er maatregelen kunnen worden getroffen voor het behoud ervan. Een efficiënt optreden is pas mogelijk na kennis van de objecten en hun omgeving. Een inventaris verschaft vooral inzicht in de monumentenzorg; hij maakt het mogelijk te komen tot een selectieve keuze, gesteund op de kwaliteiten van de objecten en gekoppeld aan wetenschappelijk gefundeerde appreciaties. Alhoewel zonder direct juridische waarde is het toch een middel tot bescherming. Naar de toekomst toe moet deze basisinventarisatie, die per se zowel een cultuurtoeristische als een wetenschappelijke dimensie heeft, resulteren in voortdurend geactualiseerde inventarissen. Over 't algemeen worden uit een inventaris de gebouwen geselecteerd die voor bescherming in aanmerking komen. Men zou het een informatieve wegwijzer of een inventaris van voor bescherming vatbare gebouwen kunnen noemen. Een inventaris maakt de onmisbare basis uit voor de rangschikking van de monumenten, waarvan de wettelijke bescherming en de valorisatie moeten georganiseerd worden volgens de hiërarchie van de waarden. Anderzijds dient een gebouw niet noodzakelijk geïnventariseerd te zijn om voor bescherming in aanmerking te komen. Sommigen beweren wel eens dat inventarissen een negatieve signaalfunctie kan hebben: voor sommigen zou de opname van bepaalde gebouwen -zonder dat ze beschermd waren- een
signaal geweest zijn om ze snel af te breken of ze naar eigen inzicht te verbouwen... In opdracht van het Ministerie van Nederlandse Cultuur startte de universiteit van Leuven o.l.v. prof. R. Lemaire in 1970 voor de eerste maal in België met een systematische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed. Een eerste deel, gewijd aan het arrondissement Leuven, werd gepubliceerd in 1971 onder de titel 'Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen'. Hetzelfde concept wordt doorgevoerd voor Wallonië onder de titel 'Le patrimoine Monumentale de la Belgique'. Het deel 2n - Vlaams-Brabant - Halle-Vilvoorde, waarin ook Opwijk en Mazenzele behandeld worden, verscheen in 1975. Het opzet van deze snelinventaris was drievoudig: vooreerst wil hij een beschermingsinstrument zijn door een lijst op te stellen van voor bescherming vatbare monumenten. Vervolgens wilde hij een gids zijn voor de architectuur van de streek. Ten slotte wilde hij, door een eerste, uiteraard verbeterbaar overzicht te geven van het erfgoed, een uitgangspunt vormen voor de nog steeds onontbeerlijke verdere wetenschappelijke uitdieping. De werkwijze bij het opstellen van deze inventaris kan als volgt samengevat worden: veldbezoek als basis voor de opname en vluchtig bibliografisch onderzoek ter aanvulling van de beschrijvingen teneinde de belangrijkste gebouwen in een historische context te situeren en eventueel hun vroegere functie en hun evolutie te belichten. Aangezien het een snelinventaris betreft, werden in principe geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd. De normen voor opname in de lijst werden wel enigszins verruimd, parallel overigens met de verbrede visie op monumentenzorg. Doelbewust werden er geen gebouwen van na het einde van de 19de eeuw opgenomen in deze inventaris. Op schaarse uitzonderingen na, werden de interieurs van de privégebouwen niet bezocht zodat elementen van het onroerend kunstbezit als trappen, plafonds, lambriseringen, schouwen, enz. doorgaans niet worden vermeld. Uit pragmatische overwegingen werd het voornaamste kerkmobilair, zichtbaar en interessant voor een gewone bezoeker, wel opgetekend. Het geheel van deze beschrijvende 'snel'-inventaris, vormde een basisinstrument voor het beschermingsbeleid van ons gewest, maar heeft als dusdanig geen juridische waarde. Helaas, zoals voor zoveel plaatsen in Vlaanderen, was deze inventaris niet erg nauwkeurig of volledig voor onze gemeente (verkeerde adressen, direct achterhaalde gegevens door afbraak, niet erg evenwichtige keuzes,…). In deze inventaris (1975) zijn voor Opwijk 25 gebouwen opgenomen (20 voor Opwijk en 5 voor Mazenzele). Een behoorlijk aantal hiervan zijn ondertussen reeds verdwenen! Andere zijn door verbouwing onomkeerbaar verminkt, nog andere zijn gedurende jaren erg verwaarloosd waardoor hun totaal verval en hun verdwijning nakende is.
17
Vanaf 1972 werd, op vraag van de Ministers van Cultuur, door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium een reeks Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen gerealiseerd en gepubliceerd. Het betreft een summier maar vrij volledig repertorium van het kunstbezit van de kerken van ons land (meubelen, schilderijen, beelden, cultusvoorwerpen en toebehoren). Het werk werd aangevat met een beveiligingsinventaris in die sector van ons patrimonium die het meest in gevaar was, nl. de kerken waarvan het meubilair en uitrusting dreigde te verdwijnen of veranderingen te ondergaan o.m. ingevolge de wijzigingen van de liturgie in 1963.
Naar een herinventarisatie Aangezien de visie op onroerend erfgoed doorheen de jaren evolueert en het patrimonium in Vlaanderen sterk onderhevig is aan veranderingen zoals verbouwingen, sloop en adreswijzigingen, is regelmatige actualisatie van de vastgestelde inventarisgegevens aangewezen. Waar vroeger de nadruk lag op grote monumenten, krijgt nu ook ander waardevol patrimonium aandacht. Daarom bekijken onderzoekers eerder geïnventariseerde gebieden opnieuw. Ze (her)ontdekken waardevol patrimonium, zoals architectuur uit de 19de en 20ste eeuw, industriële architectuur en specifieke vormen van ruraal erfgoed. Een inventaris met karakter. De inventaris tekent gebouwen op die iets zeggen over onze culturele identiteit. Dan gaat het niet alleen over kerken en kastelen. Ook volkscafés, kapelletjes, oude fabriekspanden en eenvoudige dorpswoningen vertellen een verhaal. Ze getuigen van bepaalde opvattingen, smaken en van de technische mogelijkheden uit het verleden. Zo'n gebouwen geven karakter aan de straat, het dorp, de leefomgeving. Wie deze tijdloze bakens vastlegt, documenteert ze voor de toekomst. Daarom is de inventaris van het bouwkundig erfgoed zo belangrijk. Tot in 2005 werden deze inventarissen in boekvorm gepubliceerd. Nu kan men terecht in de databank http://inventaris.vioe.be, waar men al de beschikbare informatie vindt over intussen ruim 78.000 gebouwen en bouwkundige gehelen met erfgoedwaarde. Selectiecriteria Een gebouw wordt niet zomaar opgenomen in de inventaris. Onderzoekers wegen ieder item zorgvuldig af en houden rekening met een aantal wettelijke criteria. Eerst en vooral moet het gebouw een historische, artistieke, socioculturele, volkskundige, wetenschappelijke en/of industrieelarcheologische waarde hebben. Daarnaast spelen ook de zeldzaamheid, de gaafheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde een rol. Ook de directe omgeving telt mee. Of een pand wordt opgenomen in de inventaris hangt af van een globale beoordeling van al deze aspecten. Beschermd versus vastgesteld De inventaris van het bouwkundig erfgoed bevat zowel beschermde als niet-beschermde gebouwen. Voor beschermde gebouwen geldt de regelgeving van het monumentendecreet. Niet-beschermde, waardevolle gebouwen in de inventaris hadden lange tijd niet meer rechten dan een gewoon gebouw. Dat veranderde toen de inventaris in september 2009 juridisch werd vastgesteld. Deze vaststelling gebeurt jaarlijks. De betekenis van een vastgestelde inventaris
18
Komt uw eigendom voor in de vastgestelde lijst, dan gelden vier wettelijke rechtsgevolgen: 1. voor gebouwen uit de vastgestelde lijst mag je afwijken van de normen rond energieprestatie en binnenklimaat, als dat nodig is om de erfgoedwaarde van het pand in stand te houden. 2. zonevreemde gebouwen uit de vastgestelde lijst kunnen gemakkelijker een nieuwe functie krijgen. Zo kan een leegstaande hoeve bijvoorbeeld een woonfunctie krijgen, ook al ligt hij in agrarisch gebied. 3. wanneer je een gebouw uit de vastgestelde lijst wil afbreken, heb je een stedenbouwkundige vergunning nodig. Een gemeente kan die alleen uitreiken, nadat zij advies heeft gevraagd over de erfgoedwaarden van het gebouw. 4. bij gebouwen in de inventaris wordt sociale huisvesting door renovatie gestimuleerd. In de sociale woningbouw geldt de regel dat kosten voor renovatie maximaal 80% mogen bedragen van de prijs voor een nieuwbouw van dezelfde omvang. Als de renovatiekosten meer bedragen, moet het gebouw worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Voor gebouwen uit de lijst geldt die regel niet. Mijn huis in de inventaris? Wil je weten of jouw huis in de inventaris staat? Dan kan je die informatie vinden in de online inventaris inventaris.vioe.be. Wil je weten of jouw huis ook vastgesteld is? Je kan de juridisch vastgestelde lijst raadplegen op inventaris.vioe.be/dibe/rechtsgevolgen. Die lijst wordt ieder jaar bijgewerkt. Heb je dan recht op premies voor restauratie of onderhoud? De Vlaamse overheid zelf geeft geen premies voor het restaureren of onderhouden van niet-beschermde gebouwen uit de inventaris. Maar sommige provincieof gemeentebesturen doen dit wel. Alle mogelijkheden vind je op de website www.premiezoeker.be. De inventaris bevat zowel beschermde als nietbeschermde gebouwen. Voor de beschermde gebouwen (ca. 10% van de lijst) geldt de regelgeving van het monumentendecreet. Niet-beschermde waardevolle gebouwen (ook 'Merkwaardig Bouwkundig Erfgoed' genaamd, ca. 90% van de lijst) zijn sedert oktober 2009 onderhevig aan enkele wettelijke rechtsgevolgen, met enkele plichten, maar ook duidelijke rechten en faciliteiten voor de eigenaars en de gebruikers van het goed. Meer info vindt men o.m. op de webpagina's: - inventaris.vioe.be/bestanden/vaststelling /vaststelling_14_09_2009.pdf - http://www.vioe.be/images/uploads/content /downloads/inventaris-folderLR.pdf (e-folder 'Erfgoed in mijn straat') - inventaris.vioe.be/dibe/rechtsgevolgen Met een brief van 24 oktober 1985 vroeg het toenmalig gemeentebestuur aan de Heemkring te overwegen een B.T.K.-project aan te vragen voor: - opmaken van een inventaris van architectonische, historische, belangrijke gebouwen of gebouwen die een invloed hebben op het uitzicht en het karakter van straat of landschap;
- opmaken van een inventaris van groene ruimten, bossen, natuurgebieden, parkgebieden.....met oppervlakte, perceelaanduiding, beplanting,... - opmaken van een inventaris van open ruimten in dorpskommen, van waardevolle landschappen en uitzichten. Vermits de twee laatste vragen niet direct verband houden met onze primair werkingsveld, concentreerden we onze aandacht vooral op de gebouwen. Het resulteerde in een B.T.K.-project 'Inventarisatie en valorisatie van het onroerend patrimonium', met een duurtijd van 1 jaar. De uitvoering kon starten op 1 oktober 1985, met 3 voltijdse betrekkingen (o.l.v. Herman Van Durm -licentiaat kunstgeschiedenis-, een technisch bouwkundig tekenaar en een klerktypiste). Projectpromotor was de Heemkring Opwijk-Mazenzele zelf. Het Opwijks gemeentebestuur aanvaardde het patroonschap ervan. De studie behandelde de St.-Pauluskerk (gebouw, interieur en uitrusting), de St.-Pieterskerk, de oude
pastorie van Opwijk, de huidige pastorie van Opwijk en van Mazenzele, Tesseshof (Klaarstraat), de Oudgasthuiskapel, alle Opwijkse kapellen, het kloostergebouw van de congregatie van de zusters van de H. Vincentius a Paulo, de St.-Pauluszaal, de restanten van de Opwijkse en Mazelse molens, de oude (nu parochiezaal) en de huidige kerk van Droeshout, de pastorie van Droeshout, de kerk van O.-L-Vrouw Middelares Nijverseel, het gemeentehuis en de restanten van de oud-jongensschool van Mazenzele, de herenhuizen Marktstraat 16, 41 en 57, de gebouwen van het vroeger pensionaat Lindemans in de Schoolstraat, het Schoolhuis en oud-jongensschool van Opwijk-Centrum, de villa Wynants, het spoorwegstation Opwijk, het Hof ten Hemelrijk en de burgerhuizen Kloosterstraat 16, 18, 22 en 24. Onder meer voor de bedehuizen (kerken en kapellen), werd ook het interieur en de uitrusting in de studie betrokken.
Beschermd erfgoed in Opwijk Sint-Pauluskerk Singel 1745 Opwijk Beschermd als monument met K.B. 6 juli 1957
Orgel in de O.L.-Vrouwkerk Nijverseel (afkomstig van Sint-Pieterskerk Mazenzele) Nijverseelstraat, 1745 Opwijk Beschermd als monument met K.B. 21 augustus 1979
Kravaalbos en omgeving (Aalst, Asse, Opwijk-Mazenzele) Huizekensstraat, Meldert (Aalst) Beschermd als landschap met K.B. 13 oktober 1980
Pastorie van Opwijk en pastorietuin Singel 7, 1745 Opwijk Beschermd als monument met M.B. 23 oktober 1997
Sint-Pieterskerk van Mazenzele Dorp, 1745 Mazenzele Beschermd als monument met M.B. 13 november 1997
Hoeve 'Het Tesseshof' Klaarstraat 125, 1745 Opwijk (Situatieplan) Beschermd als monument met M.B. 27 januari 1998
Onmiddellijke omgeving van 'Het Tesseshof' (achterliggende weide) Klaarstraat 125, 1745 Opwijk Beschermd als dorpsgezicht met M.B. 27 januari 1998
Sint-Rochuskapel ('t Kintskapel) met drie linden Mazelstraat 50 - 't Kintsstraat, 1745 Opwijk Beschermd als monument met M.B. 10 maart 1998
Oude pastorie van Opwijk, met bijgebouwen en oorspronkelijk omgrachte tuin Oude pastoriedreef 32, 1745 Opwijk Beschermd als monument met M.B. 23 maart 1998
Dries Mazenzele Dries, 1745 Mazenzele Beschermd als monument met M.B. 4 februari 1999
Romp van windmolen met maalderij Mazenzele Kouterbaan 17, 1745 Mazenzele Beschermd als monument met M.B. 4 februari 1999
Molenkouter Mazenzele Dorp, Dries, Gildelaan, Kouterbaan, 1745 Mazenzele Beschermd als dorpsgezicht met M.B. 4 februari 1999
Vroegere jongensschool Nijverseel Steenweg op Aalst 59, 1745 Opwijk Beschermd als monument met M.B. 15 mei 2009 Alle beschermingen van na 1984 gebeurden op vraag van Heemkring Opwijk-Mazenzele, voor elk van de gebouwen met een ruime documentatie en motivatie.
Voor meer informatie over sommige van deze beschermde relicten verwijzen wij ook naar het hoofdstuk 'Actuele erfgoeddossiers', pag. 22 e.v.
19
3. Kopievergroting van het (geactualiseerd) docuDe oorspronkelijke inventaris van Opwijk en Mazenzele, die dus dateert van de jaren '70 van vorige eeuw, is sindsdien nauwelijks gewijzigd. Dat betekent ook dat er bijvoorbeeld van de periode na 1850 slechts een erg beperkt aantal gebouwen in de huidige inventaris is opgenomen. De inventaris voor onze dorpen bevat grote hiaten en is niet aangepast aan de actualiteit. Bovendien staat het erfgoed van onze gemeente momenteel ook onder toenemende druk door de groeiende verstedelijking. Aan de gegevens van de inventaris van 1975 werd schier enkel 't Kasteeltje (villa Wynants, hoek Marktstraat-Ringlaan). Verschillende van de 'geactualiseerde' lijst van 2010 nog aanwezige gebouwen zijn al sinds enkele jaren afgebroken, zelfs bepaalde beschermde gebouwen zijn niet vermeld,… De Heemkring Opwijk-Mazenzele nam in het voorjaar 2011 het initiatief om een eigen erfgoedinventaris voor Opwijk en Mazenzele te ontwikkelen. Wij krijgen voor dit project de (financiële) steun van de provincie Vlaams-Brabant. Voor de realisatie wordt samengewerkt met het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE, Vlaamse overheid), onder meer voor een zo goed mogelijke afstemming met de VIOEinventaris, zodat de gegevens kunnen aansluiten bij de officiële Vlaamse inventaris van het bouwkundig erfgoed.
ment 'Vlaamse overheid – Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed – Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed – Besluit van de administrateur-generaal houdende vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed', dd. 20 sept. 2010. 4. Kopie (afdruk) van het uittreksel voor Opwijk (en Mazenzele) van de actuele 'Lijst van vastgesteld bouwkundig erfgoed', dd. 20 sept. 2010 (pag. 2196) Er zijn voor onze gemeente slechts 24 items vermeld (met ID nr., Beschrijving, Adres en Lambertcoördinaten). Deze lijst is onvolledig t.o.v. de actuele 'Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed' – zie volgend nummer.
5. Webafdruk van de actuele 'Inventaris van het
6.
7.
1. Bouwen door de eeuwen heen – inventaris van het cultuurbezit in België - Architectuur/deel 2n, Vlaams Brabant, Halle Vilvoorde, ministerie van Nederlands Cultuur - Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg, uitgegeven door Snoeck-Ducaju en Zoon n.v., Gent, 1975. Mazenzele: pag. 377-379 en Opwijk: pag. 452458. 2. Kopie van de brief 6 april 2009 van de Vlaamse overheid – Min. Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed – Agentschap R-O Vlaanderen – Onroerend Erfgoed aan het College van Burgemeester en Schepen van Opwijk met een advies betreffende het ontwerp van RUP (Ruimtelijk uitvoeringsplan) 'Wijziging van het aantal woonlagen binnen kernwoongebieden'. Het advies vermeldt de 3 beschermde gebouwen (waarvan 2 met tuin) in het betrokken gebied staan (11 centrumstraten Opwijk of delen er van). Het advies meldt ook dat 38 gebouwen (met enige toelichting) van de betrokken zone (RUP) opgenomen zijn in de 'Lijst van de niet beschermde, waardevolle gebouwen'. De gemeente houdt geen enkele rekening met het advies en dit met het argument 'het advies is buiten termijn ingekomen' (gemeenteraad 25 maart 2010).
20
8.
9.
10.
Bouwkundig Erfgoed' (lijst en detailfiche van elk van 39 items). Kopie (afdruk) van de bijdrage Inventaris bouwkundig erfgoed juridisch vastgesteld, met reacties, gepubliceerd op de webpagina van ArcheoNet Vlaanderen www.archeonet.be/?p=8295. (14 september 2009). Kopie van de brief van het VIOE- Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed stuurde aan het College van Burgemeester en Schepenen, dd. 21 september 2009, betreffende de inwerkingstelling van het besluit tot vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Afdruk van de e-mail die onze Heemkring op 23 september 2009 ontving van het VIOE (mevr. Leen Meganck, Onderzoeker Bouwkundig Erfgoed) als antwoord op onze vraag en onze reactie in verband met de actualisering van de Inventaris Gemeente Opwijk en antwoord dat wij stuurden op 2 oktober 2009. Antwoordbrief van de Vlaamse overheid – Onroerend Erfgoed aan HOM, dd. 5 juli 2001, in verband met ons voorstel voor (her)inventarisatie van het bouwkundig erfgoed Opwijk en kopie van meegestuurde Handleiding Inventarisatie bouwkundig erfgoed – werkversie, vrij ter inzage. Een aantal recente foto's van gebouwen in Opwijk-centrum (op parcours van de erfgoedwandeling 'Binnen de Ring'), die naar de mening van HOM op de geactualiseerde lijst van onroerend erfgoed zouden moeten voorkomen (niet beperkende lijst).
Tentoonstelling
Enkele actuele erfgoeddossiers In deze tentoonstellingspublicatie beperken wij ons doelbewust tot: - de opsomming –telkens met summiere beschrijving- van de wellicht meest relevante en interessante documenten met betrekking tot een 7-tal actuele erfgoeddossiers. Veel van deze (gebundelde) documenten bevatten ook interessante foto's. - een lijst van bronnen en literatuurstukken betreffende deze gebouwen Bij deze dossiers gaat het over duidelijke erfgoedgebouwen die ofwel - in de uitvoeringsfase zijn van belangrijke restauratie of herstellingswerken: Sint-Pieterskerk Mazenzele, 't Kasteeltje (villa Wynants, hoek MarktstraatRinglaan) en de Sint-Annakapel (Processiestraat)
- een afgewerkt restauratie-uitvoeringsdossier hebben maar waarvoor men in afwachting is van een goedkeuringen en subsidies: Sint_Rochuskapel (Mazelstraat-'t Kintstraat) - een dossier waarvoor een blijkbaar politieke beslissing ontbreekt om verder gezet te worden: heropbouw van de lemen vakwerkschuur bij de Oude Pastorie (Oude Pastoriedreef) - gebouwen die geheel of gedeeltelijk in precaire staat zijn, maar waarvoor ook een duidelijke (politieke) beslissing ontbreekt om een ernstig restauratie of herstellingsdossier te starten: de vroegere gemeentelijke jongensschool van Nijverseel (Steenweg op Aalst) en de Sint-Pauluszaal (Processiestraat).
De Sint-Pieterskerk Mazenzele 11. Uittreksel uit studie BTK-project Valorisatie
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. St.-Pieterskerk Mazenzele, (Deel 1, pag. 1.41.50) – zie op de tentoonstelling bij Algemene Bronnen en literatuur. Ministerieel Besluit van 13 november 1997 houdende de bescherming van de Sint-Pieterskerk van Mazenzele (met voorafgaande rapportage,…). Diverse administratieve-, technische- en correspondentiedocumenten in verband met het restauratiedossier van de Sint-Pieterskerk. Bouwheer is de gemeente Opwijk. Ontwerper-architect is ontwerper PAJO PLAN Architecten BV/BVBA (Pepingen). Bestek 'Aanstelling van een archeoloog' (binnen in de kerk, vóór de uitvoering van de verwarmingsinstallatie), opgesteld door PAJO PLAN Architecten BV/BVBA (Pepingen), 01-11-2009. Bestek 'Restauratie Sint-Pieterskerk Mazenzele – Opwijk. Fase 1 – Perceel 2. Glas-in-lood. Onderhandelingsprocedure', opgesteld door de ontwerper PAJO PLAN Architecten BV/BVBA (Pepingen. Reeks van 8 architectuurplannen voor de restauratie van de St.-Pieterskerk (1.8 – 8.8, Inplanting, ligging, grondplannen, gevels en doorsneden), opgesteld door PAJO PLAN Architecten bv-bvba (Pepingen). Versie aug. 2010. Plaatsbeschrijving vóór de uitvoering van de werken, uitgevoerd door BE-Consult voor de aannemer nv Van Loy & Cie (Herselt), 19-052011. Diverse recente foto's (augustus/september 2011) van de restauratie aan de buitengevels van de kerk. Diverse andere bronnendocumenten en literatuur betreffende de St.-Pieterskerk - zie opsomming in 'Verdere bronnen en literatuur' hieronder.
Verdere bronnen en literatuur - Jan Verbesselt, Het Parochiewezen van Brabant tot het einde van de 13de eeuw, Deel V, Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, Pittem, 1966. , Mazenzele Sint-PietersBanden: pag. 215-225). - Bouwen door de eeuwen heen - inventaris van het cultuurbezit in België - Architectuur/deel 2n, Vlaams Brabant, Halle Vilvoorde, ministerie van Nederlands Cultuur - Rijksdienst voor Monumentenen Landschapszorg, uitgegeven door SnoeckDucaju en Zoon n.v., Gent, 1975. Mazenzele: pag. 377-379. - Denis Coeckelberghs, Jaak Jansen en Wilfried Janssens, Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen, Provincie Brabant, Kanton Asse, Ministerie van Nederlandse Cultuur, Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Brussel, 1979. Mazenzele: 27-28 (met 21 afzonderlijke foto's). - Tentoonstellingsgids Parochie Sint-Pietersbanden, Heemkring Opwijk-Mazenzele, 1985. - Herman Van Duerm, studie van B.T.K.-project Valorisatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. St.-Pieterskerk Mazenzele, in Deel 1, pag. 1.4-1.50. - Leo De Nil, De klokken van Mazenzele, 1950, overgenomen in Vriendenboek Leo De Nil, Heemkring Opwijk-Mazenzele, 1987. - Ministerieel besluit van 16 november 1997 houdende definitieve bescherming van de St.-Pieterskerk. - Bijdrage Open monumentendag Mazenzele – 10 september 2000 'In de voetsporen van pastoor Peeter Verhasselt' (Mazenzele 1538-1557). Gegidst bezoek aan de Sint-Pieterskerk. Geleide monumentenwandeling' op www.heemkringopwijk.be/fr/W2000-Mazenzele.htm, met uitgebreide literatuuropgave. - Flor De Smedt, De kerk van Mazenzele in Het manuaal van Peeter Verhasselt, pastoor van Mazenzele 1538-1557. Het landelijke leven in de 16e eeuw, Heemkring ASCANIA (Asse) en Heemkring OpwijkMazenzele, 2000, pag. 17-20.
21
- Bijdrage De Sint-Pieterskerk van Mazenzele Publicatie in de publicatie bij Open Monumentendag 2005 (thema: 'Hout – Grondstof, stof tot nadenken', Heemkring Opwijk-Mazenzele, pag. 56-62. Ook raadpleegbaar op de webpagina www.heemkringopwijk/fr/omd-2005/HoutRestauratiedossiers.pdf. - Bijdrage De Sint-Pieterskerk van Mazenzele Publicatie in de publicatie bij Open Monumentendag 2005 (thema: 'Hout – Grondstof, stof tot nadenken', Heemkring Opwijk-Mazenzele, pag. 56-62. Ook raadpleegbaar op
de webpagina www.heemkringopwijk/fr/omd2005/Hout-Restauratiedossiers.pdf.
- Carola Van den Wijngaert, Voorstudie voor de restauratie van de glasramen van de Sint-Pieterskerk van Mazenzele in de publicatie bij Open Monumentendag 2006 (thema: 'Import//Export', Heemkring OpwijkMazenzele, pag. 57-62.
- Beschrijving van de kerk in actuele inventaris 'Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed', het VIOEVlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (Vlaamse overheid), relict ID R 76333.
De houten vakwerkschuur Oude Pastorie 20. Uittreksel uit studie BTK-project Valorisatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. St.-Pieterskerk Mazenzele, (Deel 2, pag. 2.612.64) – zie op de tentoonstelling bij Algemene Bronnen en literatuur.
21. Ministerieel Besluit van 23 maart 1998 houdende de bescherming van de Oude Pastorie met bijgebouwen –waaronder de schuur- en de oorspronkelijk omgrachte tuin. 22. Plan bij de aanvraag voor de afbraak van de schuur. Architect: Carl De Smedt. 23. Studie 'Restauratie lemen vakwerkschuur – vooronderzoek. Bouwhistorisch & materiaaltechnisch vooronderzoek', met plannen, tekeningen en schetsen, foto's,…, opgesteld door het bureau A.M. Consult bvba (SintNiklaas). 24. Document 'Lijst met afmetingen van de balken (Houtstructuur), met aanduidingsplannen en foto's, opgesteld door aannemer Memibo cvba (Herselt). 25. Ontwerp van lastenkohier voor de 'Reconstructie van de voormalige lemen schuur aan de oude pastorie van Opwijk', opgesteld door ontwerper PAJO PLAN Architecten BV/BVBA (Pepingen).
26. Diverse andere administratieve-, technischeen correspondentiedocumenten in verband
met het dossier van de lemen vakwerkschuur, ook met fotomateriaal van de oude vervallen schuur.
Verdere bronnen en literatuur - Herman Van Duerm, studie van B.T.K.-project Valo-
risatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. Villa Wijnants, in Deel 6, pag. 6.17-6.21. - Ministerieel Besluit van 23 maart 1998 houdende de bescherming van de Oude Pastorie met bijgebouwen –waaronder de schuur- en de oorspronkelijk omgrachte tuin (met voorafgaande rapportage,… ). - Bijdrage De Oude pastorie in de publicatie bij Open Monumentendag 2003 (thema: 'Steen', Heemkring Opwijk-Mazenzele, pag. 26-34. Ook raadpleegbaar op de webpagina www.heemkringopwijk/fr/omd2003/fr/omd-2003-p-oude_pastorie.htm. - Bijdrage De houten vakwerkschuur van de Oude Pastorie in de publicatie bij Open Monumentendag 2005 (thema: 'Hout – Grondstof, stof tot nadenken', Heemkring Opwijk-Mazenzele, pag. 53-54. Ook raadpleegbaar op de webpagina www.heemkringopwijk/fr/omd2005/Hout-Restauratiedossiers.pdf.
- Beschrijving van de Oude Pastorie, samen met de lemen vakwerkschuur, in de actuele 'Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed', het VIOE- Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (Vlaamse overheid), relict ID R 40405.
't Kasteeltje (villa Wynants) 27. Uittreksel uit studie BTK-project Valorisatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. Sint-Annakapel, (Deel 5, pag. 5.9) – zie op de tentoonstelling bij Algemene Bronnen en literatuur.
28. Vergrote gekleurde gevelplannen op paneel, opgesteld door de architect voor de restauratiewerken Architectenbureau sXL.be (Opwijk). 29. Fotoalbum ''t Kasteeltje – Anno 2011', met opnamen van 2009 (overdracht naar nieuwe eigenaar) tot half 2011. Zij tonen ons goed de evolutie en vooruitgang van de restauratiewerken aan (staat in 2009, huiszwambestrijding, dakwerken, gevelwerken, buitenschrijnwerk, gedeeltelijke binnenafwerk,…).
22
Verdere bronnen en literatuur - Herman Van Duerm, studie van B.T.K.-project Valo-
risatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. Villa Wijnants, in Deel 6, pag. 6.17-6.21. - Bijdrage Onze OMD-ankerplaats: 't Kasteeltje (vroegere villa Wijnants) in de publicatie bij Open Monumentendag 2005 (thema: 'Hout – Grondstof, stof tot nadenken', Heemkring Opwijk-Mazenzele, pag. 6-12. Ook raadpleegbaar op de webpagina www.heemkringopwijk/fr/omd-2005/Hout-'t Kasteeltje.pdf.
- Beschrijving van de 't Kasteeltje in de actuele inventaris 'Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed', het VIOE- Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (Vlaamse overheid), relict ID R 212289.
De vroegere gemeentelijke jongensschool van Nijverseel 30. Ministerieel Besluit van 15 mei 2009 houdende de bescherming van de voormalige jongensschool 2 van Nijverseel (met voorafgaande rapportage,…). 31. Verslag van de bouwkundige inspectie door Monumentenwacht Vlaams-Brabant vzw, okt. 2009 (inspectie van 23-09-2009). Van alle dringende aanbevolen maatregelen is nu, schier 2 jaar later, nog maar weinig uitgevoerd.
32. Diverse andere recente en/of relevante admini-
Verdere bronnen en literatuur - Bijdrage Onze OMD-locatiel in de publicatie bij Open Monumentendag 2009 (thema: 'Zorg'), Heemkring Opwijk-Mazenzele, pag. 4-26. Ook raadpleegbaar op de webpagina www.heemkringopwijk/fr/omd2009/Nijverseel.pdf. - De webpagina's www.heemkringopwijk.be/fr/ojn.htm. - Beschrijving in de actuele 'Inventaris van het
Bouwkundig Erfgoed', het VIOE- Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (Vlaamse overheid), relict ID R 205269.
stratieve-, technische- en correspondentiedocumenten in verband met het dossier van de vroegere jongensschool Nijverseel.
De Sint-Annakapel 33. Uittreksel uit studie BTK-project Valorisatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. Sint-Annakapel, (Deel 5, pag. 5.9) – zie op de tentoonstelling bij Algemene Bronnen en literatuur. 34. Aanvraagdocument voor de erkenning door de provincie Vlaams-Brabant van de kapel als waardevol erfgoed, opgesteld door archtect Emiel Van Lembergen (pro deo), nov.-dec. 2007. Met deze erkenning kon de gemeente Opwijk
(eigenaar) genieten van subsidies voor herstellingswerken aan dak, torentje, gevels, binnenwerk,... 35. Enkele foto's van vóór en na het herstel van het torentje en het dak.
Verdere bronnen en literatuur - Herman Van Duerm, studie van B.T.K.-project Valo-
risatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. SintAnnakapel, in Deel 5, pag. 5.9.
De Kints- of Sint-Rochuskapel 36. Uittreksel uit studie BTK-project Valorisatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. SintRochuskapel, (Deel 5, pag. 5.8) – zie op de tentoonstelling bij Algemene Bronnen en literatuur. Vrij ter inzage.
37. Ingebonden bundel 'Restauratiepremieaanvraag, faze 1: dak, funderingen, gevels en schrijnwerk' met bouwhistorische nota, fotografische inventaris, opmetingsplannen, diagnosenota, restauratieopties, technisch dossier (bestek, meetstaat, ramingen, restauratieplannen enz.)'. Vrij ter inzage.
Verdere bronnen en literatuur - Herman Van Duerm, studie van B.T.K.-project Valo-
risatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. SintRochuskapel, in Deel 5, pag. 5.8. - Bijdrage Sint-Rochuskapel in de publicatie bij Open Monumentendag 2005 (thema: 'Hout – Grondstof, stof tot nadenken'), Heemkring Opwijk-Mazenzele, pag. 5556. Ook raadpleegbaar op de webpagina www.heemkringopwijk/fr/omd-2005/HoutRestauratiedossiers.pdf. - Beschrijving van de kapel, in de actuele 'Inventaris
van het Bouwkundig Erfgoed', het VIOE- Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (Vlaamse overheid), relict ID R 40402.
De Sint-Pauluszaal 38. Uittreksel uit studie BTK-project Valorisatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. Sint-Pauluszaal Opwijk, (Deel 3, pag. 3.253.27) – zie op de tentoonstelling bij Algemene Bronnen en literatuur.
39. Besluit van de burgemeester in verband met de stabiliteitsproblemen,… aan de SintPauluszaal, dd. 17 december 2010. 40. Brief van de gemeente Opwijk aan inwoners van de Processiestraat en een gedeelte van de Marktstraat en het Heiveld in verband met de stabiliteitsproblemen,… aan de SintPauluszaal, dd. 20 december 2010.
41. Voorverslag en definitief verslag, dd. respectievelijk 22 december 2010 en 9 januari 2011, van ingenieur-architect Johanna Vermeir over de stabiliteitsproblemen aan de zaal. 42. Diverse andere administratieve-, technischeen correspondentiedocumenten in verband met het dossier van de Sint-Pauluszaal, ook met fotomateriaal van de oude vervallen schuur.
Verdere bronnen en literatuur - Herman Van Duerm, studie van B.T.K.-project Valo-
risatie onroerend patrimonium, 1985-1986. Pro-
23
jectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. SintRochuskapel Opwijk, in Deel 5, pag. 3.25-3.27.
de webpagina www.heemkringopwijk/fr/omd2009/Sint-Pauluszaal.pdf.
- Bijdrage De Sint-Pauluszaal in de publicatie bij Open Monumentendag 2009 (thema: 'Zorg'), Heemkring Opwijk-Mazenzele, pag. 54-56. Ook raadpleegbaar op
Tentoonstelling
Algemeen Archeologie Archeologisch belangrijke plaatsen en het bijhorend reliktenonderzoek behoort uiteraard tot het onroerend erfgoed. 43. De laatste opgravingscampagne was deze van de Borchtsite van juni tot december 2008. Wij tonen hier een kleine selectie van foto's, plannen (uittreksels), schetsen en andere gegevens. Meer beelden hiervan worden getoond in een presentatie op het digitaal scherm. 44. Selectie van diverse bronnen- en literatuurstukken over onroerend erfgoed (algemeen en plaatselijk), vrij ter inzage. Voor de beschrijving: zie het hoofdstuk 'Bronnen en literatuur', pag. 25.
Buurtwegen Hun ontstaan, het uitzicht en het tracé en de evolutie van deze trage wegen, hun gebruik, vroegere en huidige bewegingspatronen en hun verbondenheid
24
met leefgewoonten en gebruiken maken dat onze soms erg oude buurtwegen deel uitmaken van ons plaatselijk onroerend erfgoed. 45. Afdruk van de dia-presentatie 'Buurt- en landelijke wegen in Opwijk en in Mazenzele', samengesteld door HOM voor een voordracht- en discussieavond op 12 november 2003. 83 dia's. Vrij ter inzage. 46. Uitvergroting van het Provinciaal politiereglement op de buurtwegen, Provincie VlaamsBrabant, 209/2010 en Memorie van toelichting bij het ontwerp van het provinciaal politiereglement Vlaams-Brabant. 47. Enkele afdrukken (fragmenten) van de online Atlas der Buurtwegen (Opwijk en Mazenzele, met wijzigingen) zoals die te raadplegen is op de website van de provincie Vlaams-Brabant. Webadres: www.vlaamsbrabant.be/verkeermobiliteit/wegen/raadpleeg-atlas-derbuurtwegen.
Meer beelden hiervan worden getoond in een presentatie op het digitaal scherm.
48. Selectie van diverse bronnen- en literatuurstukken over onroerend erfgoed (algemeen en plaatselijk), vrij ter inzage. Voor de beschrijving: zie het hoofdstuk 'Bronnen en literatuur', pag. 25.
Algemene bronnen en literatuur 49. Selectie van diverse bronnen- en literatuurstukken over onroerend erfgoed (algemeen en plaatselijk), vrij ter inzage. Voor de beschrijving: zie het hoofdstuk 'Bronnen en literatuur', pag. 25.
50. Zicht op de Schoolstraat naar de kerk toe. Schilderij van Jan De Ridder.
51. De Sint-Pauluskerk. Ets van J. Guns.
52. Huis Cuddeman in de Schoolstraat. Aquarel van Anna Derden.
53. Droeshout 't Stad van vroeger. De drie gebouwen van de jonge parochie Droeshout op één rij langsheen de Steenweg: de voorlopige kapel (later schoolgebouw, nu parochiezaal) (1895), de pastorie (1895), en tussenin, de 'nieuwe' kerk (1911). Tekening van Jan Heunickx, 1985.
Het plaatselijk bouwkundig erfgoed inspireerden de kunstenaars… Van de vele tientallen tekeningen en schilderijen die er de laatste decennia gemaakt werden van het plaatselijk bouwkundig erfgoed tonen wij:
Bronnen en literatuur m.b.t. definities, de opvattingen, het beleid, de juridische en wettelijke regelingen, het onderzoek, het onderhoud, de instandhouding, de restauratie, de (her)bestemming, het beheer,… van onroerend erfgoed
Voor de redactie van deze tentoonstellingsgids, de realisatie de tentoonstelling 'Onroerend erfgoed in Opwijk en in Mazenzele: een stand van zaken' en de voorbereiding van de erfgoedwandeling 'Binnen de Ring' werd in hoofdzaak gebruik gemaakt van het Homarchief en documentatieverzameling, van de HOM-bibliotheek, van de gemeentelijke archieven, van de documentatie die ons bezorgd werd door diverse schenkers en bruikleengevers en van informatiebronnen op het internet. Bij de respectievelijke hoofdstukken en bijdragen over afzonderlijke Opwijkse en Mazelse erfgoedelementen wordt al melding gemaakt van en verwezen naar specifieke bronnen en literatuurstukken. Het eerste deel geeft ons een overzicht van de bronnen die het Opwijk en Mazels erfgoed in zijn geheel omvatten (of in elk geval meerdere elementen) De volgende delen betreffen belangrijkste bibliografische stukken (met inbegrip van webpagina's) over de definities, de opvattingen, het beleid, de juridische en wettelijke regelingen, het onderzoek, het onderhoud, de instandhouding, de restauratie, de (her)bestemming, het beheer,… van het onroerend erfgoed in zijn geheel. De opsomming is gegroepeerd voor het bouwkundig erfgoed algemeen, voor het archeologisch erfgoed, voor het funerair erfgoed en voor de buurtwegen. Het varend erfgoed, dat algemeen (beleidsmatig) ook tot het onroerend erfgoed wordt gerekend, nemen wij hier niet op omdat dit niet van toepassing is voor onze dorpen. Gegevens over erfgoedbeheer,… is een erf dynamisch gegeven (opvattingen en inzichten, beleid, regelgeving,…). Vandaar ook de nadruk op de verwijzingen naar informatie op internet die normaal gesproken de evolutie het best kunnen volgen. Wij trachten hierbij steeds de meest relevante en actuele bronnen en literatuur weer te geven, met zoveel mogelijk aanduiding van een datum of jaartal. Daarenboven is de beschikbare informatie op het internet (met aanduiding van de specifieke webadressen) vrij en algemeen gemakkelijk bereikbaar voor het publiek. De behoorlijk aantal van de opgesomde bronnen en literatuur liggen vrij ter inzage op de tentoonstelling bij deze OMD-activiteit (origineel of kopie of printafdruk, eventueel uittreksels, verspreid bij de onderwerpen van de tentoonstelling of verzameld).
25
Enkele werken over het geheel of een deel van het Opwijks en Mazels onroerend erfgoed • Bouwen door de eeuwen heen – inventaris van het cultuurbezit in België - Architectuur/deel 2n, Vlaams Brabant, Halle Vilvoorde, ministerie van Nederlands Cultuur - Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg, uitgegeven door Snoeck-Ducaju en Zoon n.v., Gent, 1975. Mazenzele: pag. 377-379 en Opwijk: pag. 452-458. Een samenvatting van de beschrijving van een aantal burgerlijke gebouwen van Opwijk en Mazenzele die in de inventaris opgenomen en beschreven zijn, vinden we terug in Opwijk ons Dorp, Davidsfonds Opwijk, 1978, p. 162-163. • Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische Bedehuizen - Provincie Brabant, Kanton Asse, door Denis Coekelberghs, Jaak Jansen en Wilfried Janssens, Ministerie van Nederlands Cultuur, Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Brussel, 1979, Mazenzele pag. 27-28 (met 21 foto's), Opwijk pag. 35-39 (met 115 foto's). Deze inventaris bevat zowel het onroerend als het roerend erfgoed. Kan geraadpleegd worden in de online fototheek van het KIK - Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium via de webpagina www.kikirpa.be/www2/wwwopac/nl/object.html. • Bijdrage Ons Kunstpatrimonium, door Frans Abbeloos, in Opwijk ons Dorp, Davidsfonds Opwijk, 1978, pag. 159-163. • VAN DUERM Herman, studie van B.T.K.-project 'Valorisatie onroerend patrimonium', 19851986. Projectpromotor: Heemkring Opwijk-Mazenzele. • De artikelen Opwijk: een monumenten(arme) gemeente? in HOM-tijdschrift 1992-3, pag. 2532 en Opwijk: een monumenten(arme) gemeente? Deel II - Monumentenzorg op gemeentelijk niveau in 1992-4, pag. 23-28. • HOM-aanvraag voor de wettelijke bescherming van een aantal Opwijkse en Mazelse monumenten en dorpsgezichten, in HOM-tijdschrift 1996-3 – Hom-binnenkrant, pag. 4-6. • Opwijkse monumenten en dorpsgezichten. De aan gang zijnde beschermingsprocedures: een stand van zaken, in HOM-tijdschrift 1996-4, pag. 30-38. • Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed Opwijk (en Mazenzele) – Relikten, op webadres http://inventaris.vioe.be/dibe/relicten?naam=&provincie=&gemeente=23060&deelgemeente_ naam=&straat_naam=&typologie=&datering=&stijl=&persoon_naam=&zoeken=zoeken
Enkele werken en informatieadresssen over het onroerend erfgoed algemeen • Monumenten en Landschapszorg - Gids Vlaanderen 1992, door Miek Goossens en Sieg
Vlaeminck, uitgegeven door Kluwer Editorial, 1992. • Hoofdstuk 54 - Monumenten en Landschappen, in Wegwijs Cultuur, uitgegeven door het
Davidsfonds Leuven, 1992, pag. 631-653. • Vlaamse overheid - VIOE-Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, op webadres www.vioe.be. • Vlaamse overheid - Agentschap Ruimte en Erfgoed, Onroerend Erfgoed, op webadres www.onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be. • Vlaamse overheid - Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, op webadres www.rwo.be/Default.aspx?tabid=12435. • Vlaamse overheid - Agentschap Inspectie RWO, op webadres www.rwo.be/Default.aspx?tabid=12436. • Vlaamse overheid - Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, op webadres www.onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be/Default.aspx?tabid=14893&language=nl-NL. • Wet-, Decreet- en Regelgeving Monumenten, Stads- en Dorpsgezichten Landschappen, Archeologie en Varend Erfgoed (officieuze coördinatie, laatste wijziging 25-08-2011), op webpagina www.onroerenderfgoed.ruimte-erfgoed.be/Portals/116 /Wet%20en%20Regelgeving/regelgeving.pdf. • Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen, op webpagina www.onderzoeksbalans.be. • Tijdschrift M&L – Monumenten, Landschappen & Archeologie, op webpagina's www.menl.be. Erfgoed en monumentenzorg, op de website van de Provincie Vlaams-Brabant, op de webpagina's www.vlaamsbrabant.be/vrije-tijd-cultuur/cultuur/erfgoed-en-monumentenzorg, met een aantal beschikbare relevante publicaties. • ArcheoNet Vlaanderen: nieuws- en portaalsite over archeologie en erfgoed in Vlaanderen, op webadres www.archeonet.be, met forum. • SARO: Strategische Adviesraad voor Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed, op webadres www.sarovlaanderen.be.
26
• SARO (Strategische Adviesraad voor Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed) - Advies van 26 januari 2011 over de conceptnota voor nieuwe regelgeving inzake onroerend erfgoed, op webadres SARO 2011-02 Advies conceptnota OE DvM.pdf • SARO (Strategische Adviesraad voor Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed) en Vlabest (Vlaamse adviersraad voor bestuurszaken)- Advies van 29 september 2010 over de conceptnota onroerend erfgoeddecreet, op webadres SARO 2010-12 Advies conceptnota onroerend erfgoed.pdf.
Bouwkundig erfgoed • Vlaamse overheid – Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed – Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed – Besluit van de adminitrateur-generaal houdende vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed, dd. 14 september 2009, op webpagina inventaris.vioe.be/bestanden/vaststelling/vaststelling_14_09_2009.pdf. • VIOE - Inventaris van het bouwkundig erfgoed, op webadres www.inventaris.vioe.be/dibe VIOE - Inventaris van het bouwkundig erfgoed - Rechtsgevolgen, op webadres www.inventaris.vioe.be/dibe/rechtsgevolgen. • Publicatie Erfgoed in mijn straat, samengesteld en uitgegeven door het VIOE – Vlaams Instituut voor onroerend erfgoed, jan. 2011, raadpleegbaar op webpagina www.inventaris.vioe.be/dibe/folder, bestellen en downloaden (PDF-bestand) vanaf publicaties.Vlaanderen.be/ebl-web/do/publicatieSessionFacade /publicatieEenvoudigeDetailAction/raadplegen?method=raadplegen&id=30875 • WILLOCX Maurice, Opwijk: een monumentenarme gemeente? Deel I, in HOM-tijdschrift 1992-3, pag 25-32. Deel II – Monumentenzorg op gemeentelijk niveau, in HOM-tijdschrift 1992-4, pag. 23-28. • Opwijkse monumenten en dorpsgezichten. De aan gang zijnde beschermingsprocedures: een gang van zaken en Merkwaardige gebouwen in Opwijk afgebroken, in HOM-tijdschrift 19964, pag. 30-38. • Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen – 2 Inventarisatie van bouwkundig erfgoed, op webpagina's www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/bouwkundig/inventarisatie. • Open Monumentendag, op webadres sector.openmonumenten.be. • Forum voor Erfgoedverenigingen vzw, op webadres www.forumerfgoedverenigingen.be. • Erfgoed Vlaanderen vzw, op webadres www.toekomstvooronsverleden.be. • Monumentenwacht Vlaanderen vzw, op webadres www.monumentenwacht.be, met een aantal interessante publicaties die kunnen geraadpleegd en gedownload worden. • Intergemeentelijke Archeologische Dienst (IAD) en Intergemeentelijke Onroerend Erfgoeddienst (IOED), op webadres onroerenderfgoed.ruimteerfgoed.be/Default.aspx?tabid=14817&language=nl-NL.
Landschappen • Regionale Landschappen, op webadres www.regionalelandschappen.be. • Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen – Landschap, op webpagina's www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/landschap.
Tuinen, parken • Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen – 2.5.3 Funerair erfgoed, op webadres www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/bouwkundig/inventarisatie/thematisch/tuinen_par ken.
Het archeologisch erfgoed • Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen – Archeologie, op webadres www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/archeologie. • Het publiek deel van website van de Centrale Archeologische Inventaris Vlaanderen cai.erfgoed.net/cai_publiek. • Archeonet: nieuws- en portaalsite over archeologie en erfgoed in Vlaanderen, op webadres www.archeonet.be, met forum. • Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie vzw - Vlaanderen-Brussel, op website www.vvia.be. • Website van de vereniging Forum Vlaamse Archeologie vzw www.f-v-a.be
27
Het funerair erfgoed • Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen – 2.5.3 Funerair erfgoed, op webadres www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/bouwkundig/inventarisatie/thematisch/funerair. Archeologie, op de website van de Provincie Vlaams-Brabant, op de webpagina's www.vlaamsbrabant.be/vrije-tijd-cultuur/cultuur/archeologie, met een aantal beschikbare relevante publicaties. • Archeonet: nieuws- en portaalsite over archeologie en erfgoed in Vlaanderen, op webadres www.archeonet.be, met forum. • Monumentenwacht Vlaanderen, webpagina Onderhoud funerair erfgoed www.monumentenwacht.be/nieuws/onderhoud-van-funerair-erfgoed, met diverse beschikbare publicaties betreffende funerair erfgoed. • Website van de vereniging Epitaaf vzw www.epitaaf.org. • Website van de vereniging Grafzerkje vzw, www.grafzerkje.be.
Buurtwegen • Vandierendonck, P., Het juridisch statuut van buurtwegen, Jura Falconis, 1976-77, p 45-68. • Vuye, H. Bezit en bezitsbescherming van onroerende goederen en onroerende rechten, Brugge, Die Keure, 1994. • Vuye, H., Fundamentele regels omtrent buurtwegen. Het arrest van het Hof van Cassatie van 13 januari 1994, Recente Arresten van het Hof van Cassatie, 1994, pag . 93-99. • Wastiels, F., Handboek wegenrecht, Brugge, Die Keure, 1986. • Yante, J. M., De atlassen van de buurtwegen (ca 1841-1845). Een miskend car tografisch patrimonium, in Tijdschrift Gemeentekrediet, 1995/3, p.43-72. • Onze buurtwegen juridisch bekeken. Een brochure voor gemeentebesturen en gebruikers, door Anne Mie Draye, Koning Boudewijnstichting, 1998-2002, ook gepubliceerd op de webpagina www.kbs-frb.be/uploadedFiles/KBSFRB/Files/NL/PUB_1287_Onze_buurtwegen_juridisch_bekeken.pdf. • Wegwijzer trage wegen. Praktische tips, voorbeelden en informatie, door Steven Clays, Iris Lauwaert en Freek Verdonck, Trage Wegen vzw, 2005. • Buurt- en voetwegen, op de website van de Provincie Vlaams-Brabant: http://www.vlaamsbrabant.be/verkeer-mobiliteit/wegen/buurt-en-voetwegen. • De Provincie Vlaams-Brabant en haar buurt- en voetwegen, provincie Vlaams-Brabant, 2010, ook beschikbaar op www.vlaamsbrabant.be/binaries/publicatie-buurt-en-voetwegen2011_tcm5-65291.pdf. • Online Atlas der Buurtwegen, op website van provincie Vlaams-Brabant www.vlaamsbrabant.be/verkeer-mobiliteit/wegen/raadpleeg-atlas-der-buurtwegen. • De webpagina's 'Buurtwegen' op www.heemkringopwijk.be/fr/buurtwegen.htm, met o.m. de dia-presentatie 'Buurt- en landelijke wegen in Opwijk en Mazenzele' 12 nov. 2003 (eveneens beschikbaar op www.authorstream.com/Presentation/mwillocx-285545-buurt-en-landelijkewegen-opwijk-mazenzele-atlas-buurtwegen-gemeente-provincie-vlaams-brabant-others-miscppt-powerpoint). • Vereniging Trage Wegen vzw, op webadres www.tragewegen.be.
28
De kerk van Droeshout werd ingezegend op 3 april 1911. Hoera voor de 100-jarige!
Heemkring Opwijk-Mazenzele Contactadres: Bolstraat 93, 1745 Opwijk Tel. 052-35 50 27 E-mail:
[email protected] URL: www.heemkringopwijk.be www.beeldbankopwijk.be
Samenstelling van deze publicatie: Ingo Luypaert, Jan Meeussen en Maurice Willocx.
Deze erfgoeddag kwam tot stand met de welwillende medewerking van Open Monumentendag Vlaanderen en het Gemeenschapscentrum van Opwijk. Met dank aan:
Provincie Vlaams-Brabant
Electro Service - Opwijk Architectenbureau sXL.be (Opwijk) Architect restauratie van 't Kasteeltje (Villa Wynants) PAJO Plan Architecten BV/BVBA (Pepingen) - Architecten restauratie Sint-Pieterskerk de zusters van de H. Vincentius a Paulo van Opwijk de Kerkraad Sint-Paulus Opwijk en de informanten, de schenkers en bruikleengevers voor deze tentoonstelling met publicatie.
Wettelijk depot: D/2011/5107/1 © 2011, Heemkring Opwijk-Mazenzele, p.a. Bolstraat 93 1745 Opwijk. Niets uit deze uitgave mag op welke manier ook vermenigvuldigd worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.