Hang naar verstilling Drang naar spektakel Eindrapport Evaluatiecommissie Bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam
1
Hang naar verstilling Drang naar spektakel Eindrapport Evaluatiecommissie Bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam 8 november 2013
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 5 SAMENVATTING 7 1. OPDRACHT, WERKWIJZE EN VERANTWOORDING 1.1 Opdracht 1.2 Werkwijze en verantwoording 1.3 Leeswijzer
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN 2.1 Inleiding 2.2 De periode van exploratie 2.3 Naar een integraal plan?
3. KANTELPUNT ‘TERUG NAAR DE TOP’ 3.1 Inleiding 3.2 Instellen van de Commissie-Sanders 3.3 Het advies van de Commissie-Sanders
4. VAN NU AF AAN 4.1 Inleiding 4.2 Planvoorbereiding Nieuw Stedelijk Museum 4.3 Bouwperiode Midreth 4.4 Voltooiing van de bouw door VolkerWessels
5. BOUWPROCES IN RELATIE TOT EXPLOITATIE, BEHEER EN ONDERHOUD 5.1 5.2 5.3 5.4
Inleiding Keuzes in ontwerp- en bouwproces Exploitatie-afspraken bij besluit verzelfstandiging museum Toekomstige onderhoudslasten en exploitatiesubsidie
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES 6.1 6.2 6.3 6.4
Inleiding Van planningen die doorschuiven Signalen over brandveiligheid en sluiting van het gebouw Ontwikkeling bezoekersaantallen
7. CONCLUSIES 7.1 Inleiding 7.2 De periode van exploratie 7.3 Omslagpunt naar nieuw vertrouwen 7.4 De planfase 7.5 Het bouwproces en de voltooiing van de bouw 7.6 Bouwproces in relatie tot exploitatie 7.7 Gevolgen van de verzelfstandiging van het museum 7.8 De effecten van de sluiting van het museum 7.9 Toepassing en doorwerking lessen eerdere evaluaties
17 17 18 21
23 23 23 35
49 49 49 50
53 53 53 67 84
93 93 94 95 96
101 101 101 107 108
111 111 111 114 115 117 121 122 122 123
8. AANBEVELINGEN
125
Bijlagen 129 1. Begrippenlijst 129 2. Overzicht wethouders Kunst en Cultuur vanaf 1982 tot heden en directeuren Stedelijk Museum in periode 1989 tot heden 130 3. Analysekader evaluatie bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam 134 4. Overzicht ontwikkelde varianten en scenario’s voor nieuwbouw en verbouw van het Stedelijk Museum 138 5. Projectorganisatie vanaf oktober 2004 139 6. Plattegrond oorspronkelijk gebouw 142 7. Overzicht geraadpleegde gesprekspartners 144 8. Overzicht geraadpleegde archieven 145
4
VOORWOORD ‘Evalueer het bouwproces van de ver- en nieuwbouw van het Stedelijk Museum Amsterdam om concrete lessen te trekken voor toekomstige complexe bouwprocessen in de gemeente Amsterdam.’ Met deze opdracht stelde het college van B&W in het najaar van 2012 de ‘Evaluatiecommissie Bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam’ in. De opdracht aan onze commissie hield in dat wij zijn gevraagd een bouwproces te evalueren dat zijn oorsprong heeft in het eind van de jaren ’80. Renovatie of nieuwbouw van een museum is geen alledaagse bezigheid en is bovenal mensenwerk. Dat betekent dat er fouten gemaakt kunnen worden. Als het daarbij ontbreekt aan eenduidige gedachtevorming over de toekomst van het museum, is het geen eenvoudige opgave om verbouw en nieuwbouw van het Stedelijk Museum te realiseren. Dat maakte dat in de periode tot medio 2003 weliswaar veel ideeën en plannen voor ver- en nieuwbouw zijn ontwikkeld, maar dat deze niet tot uitvoering zijn gebracht. Wanneer het proces van gedachtevorming vervolgens gepaard gaat met een lange looptijd, leidt dat tot het evolueren van visies. De ideeën over het museumgebouw veranderden geleidelijk van een gebouw dat ten dienste diende te staan van de kunst naar een gebouw dat nevengeschikt was aan de kunst zelf. Zo maakte de ‘hang naar verstilling’ vanaf 2002 plaats voor een ‘drang naar spektakel’. Veranderende eisen, een nieuwe tijdgeest, veranderend maatschappelijk denken en veranderende politieke en economische omstandigheden lagen daaraan ten grondslag. Het advies van de Commissie-Sanders uit 2003 markeerde het omslagpunt in het denken, bood ruimte voor een fundamentele heroverweging en was een katalysator voor nieuw vertrouwen van de Amsterdammers dat het goed kon komen met het Stedelijk Museum. Na het overnemen van het advies van de Commissie-Sanders is het proces van planvoorbereiding voortvarend verlopen. Het bouwproces vanaf de zomer van 2007 verliep vanaf het begin moeizaam in termen van doorlooptijd en financiële controle. Het faillissement van de aannemer leidde tot voltooiing van de bouw door een andere aannemer. Het bouwproces heeft een periode van circa vijf jaar in beslag genomen. Dat is een verdubbeling van de oorspronkelijke planning. De stichtingskosten voor het museumgebouw zijn toegenomen van de geprognotiseerde € 75,6 miljoen voor aanvang van de bouw naar € 89,1 miljoen. Als het Stedelijk Museum in september 2012 zijn deuren heropent, is het museumgebouw aan de Paulus Potterstraat iets meer dan achtenhalf jaar dicht geweest en heeft de totale periode van ideevorming tot en met realisatie van het nieuwe Stedelijk Museum 23 jaar in beslag genomen. Tegelijkertijd merken we hier op dat als het proces van ver- en nieuwbouw meer voortvarend was verlopen, niet het gebouw was gerealiseerd zoals dat nu gestalte heeft gekregen. In onze rapportage hebben we het bouwproces feitelijk beschreven. In het verlengde daarvan hebben we onze conclusies en aanbevelingen geformuleerd. Als commissie hebben we terughoudendheid betracht om met de kennis van nu te oordelen over hoe dit proces, dat ruim twintig jaar geleden op gang is gebracht, anders had moeten worden aangepakt. Zoals verwoord in onze opdracht, gaat het er om concrete lessen te trekken voor toekomstige complexe plan- en bouwprocessen. Op deze plaats spreken we tot slot onze dank uit aan onze gesprekspartners voor de openhartige en constructieve opstelling en samenwerking. Drs. W.J. Deetman (voorzitter) Prof. mr. dr. E.F. ten Heuvelhof Prof. dr. ir. J.W.F. Wamelink
5
6
SAMENVATTING Opdracht en werkwijze In 2012 besloot het college van B&W een onafhankelijke evaluatiecommissie in te stellen met de volgende opdracht: ‘Evalueer het bouwproces van de ver- en nieuwbouw van het Stedelijk Museum Amsterdam om concrete lessen te trekken voor toekomstige complexe bouwprocessen in de gemeente Amsterdam.’ De evaluatiecommissie Bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam kende als samenstelling: drs. W.J. Deetman (voorzitter), prof. mr. dr. E.F. ten Heuvelhof en prof. dr. ir. J.W.F. Wamelink. De evaluatiecommissie formuleerde in overleg met het college van B&W en de raadscommissie KSZ enkele punten van aandacht die van belang zijn voor het trekken van lessen uit de evaluatie: • de effectiviteit van het politiek-bestuurlijk samenspel; • de effectiviteit van het bestuurlijk-ambtelijk samenspel; • de effectiviteit van het ambtelijk samenspel (diensten, Project Management Bureau en Stichting Stedelijk Museum); • de gevolgen van de verzelfstandiging van de gemeentelijke dienst naar de Stichting Stedelijk Museum en de effectiviteit van het samenspel tussen gemeente en museum voor en na de verzelfstandiging; • de effectiviteit van het samenspel met marktpartijen (ontwerpers en bouwers) en maatschappelijke partners; • de effectiviteit en het kostenbewustzijn van het projectmanagement; • de toepassing en werking van lessen uit eerdere evaluaties. De evaluatiecommissie ving haar werkzaamheden aan met archiefonderzoek en feiteninterviews. Voor het verifiëren van feiten en het toetsen van voorlopige bevindingen, hield de evaluatiecommissie een gespreksronde. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek stelde de evaluatiecommissie deze rapportage op, bestaande uit de feitelijke beschrijving van het bouwproces, conclusies en aanbevelingen.
Feitelijke beschrijving bouwproces Periode van exploratie Als beginpunt voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum hanteert de evaluatiecommissie het jaar 1989, het jaar waarin museumdirecteur Wim Beeren een ambitiedocument opstelt voor het Stedelijk Museum. De periode van voorbereidingen op het bouwproces vanaf 1989 tot en met 2002 typeert de commissie als een periode van exploratie. Op basis van het ambitiedocument van Wim Beeren worden vier architecten uitgenodigd schetsontwerpen te maken voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum. De schetsontwerpen worden op 8 december 1992 gepresenteerd tijdens een besloten informatiebijeenkomst van de raadscommissie CEJB. De keuze valt op de Amerikaanse architect Robert Venturi. In diezelfde maand wordt dankzij een overschot op de jaarbegroting ook besloten fl. 30 miljoen te reserveren voor investeringen in het gebouw van het Stedelijk Museum. De (principe)keuze voor Venturi is gemaakt op de valreep van het vertrek van Wim Beeren, die op 1 februari 1993 wordt opgevolgd door Rudi Fuchs als directeur van het Stedelijk Museum. In november 1994 besluit het college de samenwerking met Venturi te beëindigen. Het college van B&W vreest een onbeheersbare financiële situatie vanwege de eis van Venturi te werken volgens de regels voor Amerikaanse architecten. Gelijktijdig neemt het college in november 1994 het besluit de Portugese architect Alvaro Siza te benaderen. Na discussie over de juistheid van de gevolgde aan7
Samenvatting
bestedingsprocedure, wordt de overeenkomst tussen de gemeente Amsterdam en Siza getekend op 11 december 1995. Inmiddels speelt in de jaren ‘90 een discussie tussen de gemeente Amsterdam, het Stedelijk Museum en het Stadsdeel Oud-Zuid over de herinrichting van het Museumplein en de uitbreiding van het Stedelijk Museum. Plannen voor de herinrichting van het Museumplein staan haaks op de ideeën voor uitbreiding van het Stedelijk Museum. Siza loopt tegen het feit aan dat de uitbreiding van het Stedelijk Museum wordt beperkt door het bestemmingsplan voor het Museumplein. Met name het geprojecteerde ‘ezelsoor’, de tot zeven meter oprijzende grashelling op het Museumplein, zorgt voor hoofdbrekens. Siza is op dat moment niet bereid een bouwplan te ontwikkelen binnen de kaders van het bestemmingsplan voor het Museumplein. De komst van de Albert Heijn-vestiging, de parkeergarage en de financiering van het herinrichtingsplan voor het Museumplein maken in de tweede helft van de jaren ‘90 een eind aan de discussie. Het ‘ezelsoor’ herbergt de ingangen van de ondergrondse Albert Heijn-vestiging en de parkeergarage. Er zit voor Siza niets anders op dan zijn eerdere plan uit 1996 aan te passen en een nieuw ontwerp te maken binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan van het Museumplein. Dat leidt tot een Masterplan in het voorjaar van 1997, dat uitgaat van nieuwbouw (fase A), vervangen van de nieuwe vleugel (de Sandbergvleugel) en renovatie oudbouw (fase B). Op 18 februari 1998 stelt de raad een krediet beschikbaar van fl. 34,6 miljoen voor fase A van het Masterplan van Siza. Deze kredietverlening is gebaseerd op de eerdere reservering van fl. 30 miljoen van december 1992, aangevuld met een eerder door de raad verstrekt voorbereidingskrediet van fl. 4,6 miljoen (uit 1995). Het definitief ontwerp voor de nieuwbouw van het Stedelijk Museum (fase A) en voor de renovatie van de oudbouw (fase B) wordt in april 1999 vastgesteld door de stuurgroep1. Eind 1999 zijn de bestekken voor het plan van Siza gereed om te worden aanbesteed.
Naar een integraal plan? Terwijl eind 1999 de bestekken gereed zijn voor aanbesteding, wordt begin 2000 door de zakelijk directeur van het Stedelijk Museum, Stevijn van Heusden, het initiatief genomen om de plannen voor het Stedelijk Museum voor nieuwbouw, renovatie en depot meer met elkaar in samenhang te brengen. Uit vijf varianten wordt een keuze gemaakt voor de zogenaamde maximalisatievariant (renovatie van de oudbouw, nieuwbouw, sloop van de Sandbergvleugel en realisatie van een nieuw depot). De planvoorbereiding voor deze variant is medio 2002 vergevorderd. Inmiddels heeft de raad in december 2001 een motie aangenomen, waarin het college wordt verzocht binnen de lopende raadsperiode de planvorming te voltooien. Er wordt op dat moment een bedrag van fl. 100 miljoen (€ 45,3 miljoen) gereserveerd voor de bouw van het Stedelijk Museum. Het benodigde budget wordt vervolgens in januari 2002 geraamd op € 93 miljoen. In september 2002 voert het college van B&W de besprekingen over de begroting voor 2003. Rudi Fuchs wordt aan het eind van deze besprekingen besteld (in Huizen) voor een overleg met het college. Het college deelt Fuchs op dat moment mee dat het ontwerp van Siza duurder is dan verwacht. Er is sprake van een financieringstekort van € 10 miljoen. Het gesprek gaat op dat moment niet over de vraag of dit tekort is te dichten door aanpassingen in het ontwerp of het werven van sponsoren. Rudi Fuchs komt tijdens dit gesprek tot de conclusie dat hij, gezien de omstandigheden, beter kan vertrekken. Vanwege het financieringstekort, dat als onoverbrugbaar wordt gezien (mede vanwege het wijkende perspectief van de Rijksbijdrage), valt het college in september 2002 bij de behandeling van de begroting voor 2003 terug op de zogenoemde maximale onderhoudsvariant. Deze variant houdt in dat
1
8
Begin 1994 stelt het college van B&W de stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ in. Deze stuurgroep staat onder voorzitterschap van de heer mr. A.W. Jansen.
Samenvatting
de oudbouw gereed wordt gemaakt voor de komende 30 jaar, zonder uitbreiding, maar met een nieuw depot (collectiecentrum). Het college geeft tegelijkertijd opdracht om alternatieve mogelijkheden te verkennen. Eind 2002 ligt een aantal varianten voor, waaronder twee varianten waarin nieuwbouw wordt gecombineerd met commerciële functies. Het college kiest op dat moment voor een variant die wordt aangeduid als de ‘combinatievariant 2A/B’ (renovatie en nieuwe bebouwing, waaronder beperkte commerciële nieuwbouw). Deze variant is niet verder uitgewerkt. Vanaf 2000 zijn er diverse signalen over de slechte staat van het gebouw, het ruimtetekort en het door de brandweer gedogen van de onveilige situatie. Aanvankelijk dreigt een sluiting per begin 2003. In dat jaar worden enkele maatregelen getroffen om het gebouw langer open te kunnen houden. Daarna sluit het museum op 1 januari 2004. In de geraadpleegde archieven is overigens geen formeel besluit aangetroffen voor de sluiting van het museum.
Kantelpunt ‘Terug naar de top’ Vrijwel direct na de keuze voor de combinatievariant 2A/B besluit het college eind 2002 de commissie ‘Toekomst Stedelijk Museum’ in te stellen onder voorzitterschap van Martijn Sanders. Er is op dat moment dertien jaar gesproken over nieuwbouw en renovatie van het museum en er is sprake van een financieringstekort. De Commissie-Sanders wordt gevraagd te adviseren over de inrichting van het bouwproces, een inhoudelijke visie op het functioneren van het Stedelijk Museum, het beleid en de bedrijfsvoering. De door het college van B&W geformuleerde uitgangspunten voor de combinatievariant 2A/B vormen het vertrekpunt voor de Commissie-Sanders. De Commissie-Sanders brengt op 21 juni 2003 haar advies uit ‘Het Stedelijk Museum: Terug naar de top’. De commissie adviseert als ambitieniveau te kiezen voor een Stedelijk Museum dat deel uitmaakt van de top van de internationale musea (direct onder de wereldtop). De Commissie-Sanders concludeert dat de plannen van Siza niet passen bij dit ambitieniveau. Met de keuze voor dit ambitieniveau vervalt het collegebesluit van 3 december 2002 voor de combinatievariant 2A/B. De Commissie-Sanders geeft daarnaast aan dat realisatie van het ambitieniveau een versnelling van de externe verzelfstandiging van het museum vereist. De commissie meent dat snel een duidelijk en nieuw programma van eisen vereist is vanuit een inhoudelijke visie. Op basis van een aanbesteding dient vervolgens een keuze te worden gemaakt voor een architect, die een ontwerp en bestek dient te maken. De Commissie-Sanders is daarnaast van mening dat het museum tijdens de bouwwerkzaamheden in één of andere vorm open dient te blijven voor het publiek. Overtuigende blijvende financiële steun van de gemeente Amsterdam acht de Commissie-Sanders vereist zowel voor de exploitatie als voor de nieuwbouw om zo het aantrekken van externe medefinanciers mogelijk te maken. Tijdens de collegevergadering van 11 september 2003 neemt het college van B&W het advies van de Commissie-Sanders over. Tot eind 2003 is een bedrag uitgegeven van € 8 miljoen aan planvoorbereiding en € 4,2 miljoen aan tijdelijke huisvesting aan de Deccaweg. De relatie met Siza wordt in maart 2004 definitief beëindigd.
Planvoorbereiding Nieuw Stedelijk Museum Na het overnemen van het advies van de Commissie-Sanders volgt een periode van planvoorbereiding voor het Nieuwe Stedelijk Museum. Bij de begrotingsbehandeling voor 2004 stelt de raad, in aanvulling op het beschikbare budget van € 57,6 miljoen, een aanvullend krediet beschikbaar van € 10 miljoen, onder de voorwaarde dat een bedrag van minimaal € 22,7 miljoen wordt geworven via externe fondsen. Er wordt een Stichting Fondsenwerving opgericht met het doel extern fondsen te werven. Het totaalbudget komt daarmee op € 90,3 miljoen. Er wordt een nieuw programma van eisen ontwikkeld, dat in april 2004 wordt vastgesteld door het college van B&W. Dit programma van eisen vormt de basis voor de selectie van de architect. In september 2004 kiest de gemeente Amsterdam, op basis van een unanieme voordracht van de jury, 9
Samenvatting
voor het ontwerp van Benthem Crouwel Architecten. De doorrekening van het schetsontwerp van de architect overstijgt met € 5,5 miljoen het taakstellende budget. Bezuinigingen worden gerealiseerd door de kelder kleiner te maken. Het voorlopig ontwerp wordt vastgesteld in mei 2005 tijdens de startbijeenkomst van de stuurgroep Stedelijk Museum2. In december 2005 wordt het definitief ontwerp vastgesteld. Op dat moment staat de opening van het museum gepland in 2008. Inmiddels is in de loop van 2005 gestart met de ‘inventariserende sloop’ van de oudbouw en per oktober 2006 met de sloop van een aantal bijgebouwen (waaronder de Sandbergvleugel). Blijkens de eindejaarsrapportage van het Project Management Bureau (PMB) zijn deze sloopwerkzaamheden eind 2006 afgerond. Eind juli 2006 is het bestek gereed en wordt de directiebegroting opgesteld. Met de EU-publicatie van 26 juli 2006 begint de aanbestedingsprocedure voor de selectie van de aannemer voor het perceel ‘bouwkundige werken’. Voor dit perceel dient één gegadigde een aanbieding in (Midreth). De inschrijving van Midreth van 12 december 2006 bedraagt € 47 miljoen en overstijgt daarmee de directiebegroting met € 12 miljoen (35%). Er wordt niet voor gekozen de aanbesteding mislukt te verklaren. Met ‘open boeken’3 wordt gekeken naar mogelijke bijstelling van de bieding. Dat resulteert erin dat de aanbieding met € 7 miljoen naar beneden wordt bijgesteld. Op 2 april 2007 wordt het contract met Midreth getekend. Er kan begonnen worden met de bouwvoorbereiding. Het budget bedraagt op dat moment € 107,1 miljoen (met indexering tot einde werk medio 2009), waarvan € 75,6 stichtingskosten voor het museumgebouw (oudbouw en nieuwbouw).
Bouwperiode Midreth Wanneer in de zomer van 2007 wordt gestart met de bouwwerkzaamheden, is de verwachting dat het museum in 2009 wordt heropend. De bouwwerkzaamheden vangen aan met de bouw van de kelder van het museum. Begin 2008 ontstaan de eerste discussies over de doorlooptijd, extra (vertragings)kosten en gebrekkige planning. De beperkte bouwruimte, het graven van de bouwput voor de kelder en de hoofdstaalconstructie voor de nieuwbouw leiden tot vertraging van de bouw en tot extra kosten. In de zomer van 2009 schakelt de gemeente – na herhaaldelijk aandringen bij Midreth op verbetering van de planning – een planningsadviseur in die alle planningen van neven- en onderaannemers doorlicht op onderlinge relaties en kritieke tijdpaden. Op dat moment wordt de aannemer formeel in gebreke gesteld en gesommeerd een planning af te geven die een publieksopening nog in 2010 mogelijk maakt. Begin 2010 stelt het Project Management Bureau (PMB) de financiële positie van Midreth aan de orde. Aangegeven wordt dat de opdrachtgever ruimschoots aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en Midreth een aantal malen tegemoet is gekomen met voorschotten, betere betalingsvoorwaarden en een bedrag voor de afkoop van zes weken voor de vertraging bij de werkzaamheden aan de kelder. De gedelegeerd opdrachtgever4 beschrijft, op basis van signalen van onderaannemers en leveranciers, de financiële positie van Midreth in februari 2010 als zeer zorgelijk. IPMMC Consult wordt ingeschakeld om een ‘expert opinion’ te geven over de financiële positie van Midreth. Op basis van consultatie binnen het relatienetwerk en beoordeling van het jaarverslag 2008, constateert IPMMC Consult dat de financiële situatie van Midreth geen reden voor verontrusting is. Uit de geraadpleegde archieven blijkt niet dat er dat moment gericht onderzoek is gedaan naar de liquiditeitspositie van Midreth. De periode vanaf maart 2010 staat in het teken van discussies over meerwerkclaims. De claim van Midreth op 24 maart 2010 bedraagt (afgerond) € 5,8 miljoen. De gemeente claimt een bedrag van circa € 3,2 miljoen als gevolg van vertraging, te wijten aan de aannemer. In september 2010 is de claim van Midreth opgelopen tot circa € 8,2 miljoen en bedraagt de claim van de gemeente aan Midreth € 3,3 miljoen. Er wordt besloten een mediator in te schakelen om de hardheid van de claims vast te stellen. Het mediationtraject wordt niet formeel afgerond vanwege het faillissement van Midreth 2 3 4
10
Eind november 2004 stelt de gemeenteraad de projectorganisatie ‘Het Nieuwe Stedelijk Museum’ vast. Onderdeel van deze projectorganisatie is de stuurgroep Stedelijk Museum. De wethouder Kunst en Cultuur vervult de rol van voorzitter van deze stuurgroep. Daarnaast maakt de wethouder Ruimtelijke Ordening onderdeel uit van deze stuurgroep. Deze aanpak hield in dat de directiebegroting van het Project Management Bureau (PMB) van de gemeente Amsterdam en de begroting van Midreth naast elkaar zijn gelegd en de financiële gegevens en berekeningen met elkaar zijn vergeleken. Zie toelichting in bijlage 1: Begrippenlijst.
Samenvatting
lopende het mediationtraject. De meerwerkclaims zijn onderdeel geworden van de afwikkeling van de boedel. De raadscommissie wordt op 22 september 2010 geïnformeerd over de slechte liquiditeitspositie van Midreth. Eerder, op 29 april 2010, is de raadscommissie geïnformeerd over de second opinion van IPMMC. Op 29 september 2010 stelt de gedelegeerd opdrachtgever Midreth opnieuw in gebreke. In de ingebrekestelling geeft de gedelegeerd opdrachtgever aan dat er in de voorafgaande week niet of nauwelijks werkzaamheden zijn verricht op de bouwplaats en dat onderaannemers hebben gemeld dat zij het werk hebben stilgelegd en pas weer het werk zullen hervatten wanneer zij worden betaald. In oktober 2010 verslechtert de liquiditeitspositie van Midreth. Een kapitaalinjectie van een groep welgezinde participanten lijkt het tij te keren. Tijdens het bespreken van de voortgangsrapportage van het PMB tijdens de besloten raadscommissievergadering van 13 oktober 2010 wordt de raadscommissie mondeling geïnformeerd over nieuwe investeerders in Midreth. Met deze voortgangsrapportage wordt de raadscommissie tevens geïnformeerd over de stand van zaken van meerwerkclaims en het mediationtraject. In november 2010 ontstaat echter opnieuw een probleem met de liquiditeit van Midreth. Ondertussen verlaten onderaannemers de bouwplaats vanwege achterstallige betalingen. Het werk komt gaandeweg stil te liggen. Vanwege de achterstallige betalingen aan onderaannemers en het daardoor stilvallen van het werk op de bouwplaats, stelt de gemeente Midreth op 27 januari 2011 opnieuw in gebreke. Een dag later deelt Midreth de gemeente mee diezelfde middag surseance van betaling te zullen aanvragen. De rechtbank Utrecht benoemt op 28 januari 2011 twee bewindvoerders die later optreden als curatoren. De gemeente grendelt de bouwplaats af, stelt 24-uurs bewaking in en overlegt met de onderaannemers – onder voorbehoud van de formele posities ten opzichte van Midreth – over het voortzetten van de bouwwerkzaamheden. Daarnaast neemt de gemeente reeds gerealiseerde bouwwerken in eigendom. De gemeente heeft reeds in 2010 scenario’s uitgewerkt voor het geval Midreth failliet zou gaan. Daarnaast was verkend hoeveel werk nog moest worden uitgevoerd om de bouw af te ronden. Er was sprake van opstellingen met nog uit te voeren werkzaamheden die uitgingen van een bedrag van ongeveer € 7,6 miljoen (aangeduid als de ‘lijst Schram’). Het faillissement van Midreth wordt op 14 februari 2011 uitgesproken. De gemeente zet in op voortzetten van het werk door de boedel van Midreth. Met de curatoren wordt overeengekomen de aannemingsovereenkomst met Midreth in stand te houden en Bébouw Midreth (dochteronderneming van VolkerWessels) het werk te laten voltooien. Er wordt overeengekomen dat de bouw voltooid wordt voor een bedrag van € 12 miljoen met oplevering van het werk binnen tien maanden na ondertekening van de overeenkomst (met een bonus van € 250.000 bij tijdige oplevering). De gemeente betaalt de curatoren een forfaitair bedrag van € 250.000. Er is begin 2011 geen nadere kwantitatieve analyse gemaakt om het gehele verschil te verklaren tussen de ‘lijst Schram’ (een raming van resterende bouwwerkzaamheden, uitkomend op € 7,6 miljoen) en de met VolkerWessels overeengekomen contractsom (van € 12 miljoen). De lijsten zijn verschillend van karakter en gebaseerd op verschillende aannamen (zo volgt de ‘lijst Schram’ de bestekonderdelen, de opgave van VolkerWessels doet dat niet). Dat maakt de lijsten lastig onderling vergelijkbaar. Directbetrokkenen brengen als verklarende factoren voor het verschil van € 4,4 miljoen naar voren: de afkoop van niet uitbetaalde bedragen door Midreth voor geleverd werk of geleverde producten van onderaannemers en leveranciers, opstart- en coördinatiekosten voor de nieuwe aannemer en nog uit te voeren meerwerk. De raadscommissie is dienovereenkomstig geïnformeerd bij de 11
Samenvatting
kredietaanvraag op 16 maart 2011 en later – naar aanleiding van vragen in de raadscommissie – in mei 2012. Er is druk uitgeoefend om het onderhandelingsproces in korte tijd af te ronden, omdat met een langere onderhandelingsprocedure de kosten verder zouden oplopen. De aangereikte argumenten, de geraadpleegde bronnen en de bestudeerde emailberichten geven een kwalitatieve duiding van de verschillen, maar leiden niet tot een traceerbare en volledige onderbouwing van het verschil tussen de eerdere raming van € 7,6 miljoen en de met VolkerWessels overeengekomen contractsom van € 12 miljoen.
Voltooiing van de bouw door VolkerWessels Op 28 maart 2011 wordt de bouw hervat. De bouw heeft ongeveer vier maanden stil gelegen. De voltooiing van de bouwwerkzaamheden verloopt zonder noemenswaardige problemen. Begin februari 2012 wordt het museum bouwkundig opgeleverd, waarna het Nieuwe Stedelijk Museum op 22 september 2012 zijn deuren opent.
Totaal beschikbaar gesteld krediet Het totaalkrediet dat beschikbaar is gesteld voor het Stedelijk Museum bedraagt € 122.358.000. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Tabel 1: Totaalkrediet Stedelijk Museum Amsterdam
Omschrijving
Bedrag (€)
Voorbereidingskrediet (2001)
12.300.000
Voorbereidingskrediet (2004)
5.158.000
Uitvoeringskrediet Museum (2007)
76.200.000
Uitvoeringskrediet Depot (2007)
13.500.000
Subtotaal kredieten per maart 2007
107.158.000
Kredietverhoging 7 juni 2010
7.200.000
Kredietverhoging 16 maart 2011
8.000.000
Totaal kredieten april 2011 Ingeroepen bankgaranties
Totaal beschikbare financiële middelen Bouwproces in relatie tot exploitatie, beheer en onderhoud Keuzes in het ontwerp- en bouwproces bepalen (mede) de kosten voor beheer en onderhoud van het museum. De exploitatie van het Stedelijk Museum is de afgelopen jaren een terugkerend onderwerp van gesprek geweest. Bij de verzelfstandiging van het museum per 1 januari 2006 is afgesproken dat de gemeente verantwoordelijk is voor de bouw van het nieuwe museum en dat de Stichting Stedelijk Museum de verantwoordelijkheid draagt voor de exploitatie, inclusief de huisvestingslasten. De jaarlijkse onderhoudskosten worden op het moment van verzelfstandiging geraamd op € 1,15 miljoen. Een raming van de Brinkgroep in september 2006 komt uit op een bedrag van € 4,5 miljoen. Een second opinion (door ABT, augustus 2007) komt uit op een raming van € 2,76 miljoen. De discussie over dit onderwerp leidt tot uitstel van ondertekening van de huurovereenkomst. Het Stedelijk Museum en de gemeente besluiten op basis van ervaringscijfers opnieuw over de onderhoudslasten in gesprek te gaan. In het huurcontract voor het depot wordt dit verschil van inzicht vastgelegd in een bepaling. Daarbij wordt de intentie uitgesproken het huurcontract voor het museumgebouw op eenzelfde manier in te richten als voor het depot (met het benoemen van dit verschil van inzicht). 12
122.358.000 5.055.000
127.413.000
Samenvatting
Tijdens een overleg tussen een delegatie van het college van B&W en vertegenwoordigers van de Raad van Toezicht en de directie van het Stedelijk Museum op 1 februari 2012 wordt afgesproken een objectieve, onafhankelijke deskundige in te schakelen. In september 2012 verschijnt het rapport van Dubois, waarin een bandbreedte gepresenteerd wordt voor de exploitatiesubsidie tussen € 13 miljoen (voor de kernfunctie) en € 15,5 miljoen (voor kernfunctie en publieksactiviteiten). Na verwerking van de generieke korting van 15% wordt in het Kunstenplan 2013–2016 een jaarlijkse subsidie opgenomen van € 11,6 miljoen.5 Daarnaast stelt de gemeente een extra incidentele bijdrage beschikbaar voor het opvangen van frictiekosten. De subsidieaanvraag van het Stedelijk Museum bedroeg € 15,5 miljoen (exclusief de generieke korting). De toegekende subsidie betekent dat het museum de nodige bezuinigingen moet realiseren.
Doorlooptijd van het bouwproces Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan, is in juli 1993 voor het eerst melding gemaakt van een beoogde opleverdatum. Op dat moment is de verwachting dat het vernieuwde museum in 1997 wordt opgeleverd. In de jaren daarna is met name de beoogde datum van de start bouw aan de orde. Die datum schuift in verschillende stappen door naar eind 2002. Op het moment waarop de keuze valt op het ontwerp van Benthem Crouwel Architecten is de verwachting dat het nieuwe museum in 2008 wordt opgeleverd. Bij de start van de bouw in 2007 ligt er een planning die uitgaat van opening van het museum in 2009. In december 2008 wordt als aangepaste opleverdatum 24 december 2009 afgesproken. De staalconstructie zorgt vervolgens voor verdere vertraging. In mei 2010 wordt uitgegaan van oplevering van de oudbouw in april 2011. Lange tijd zijn de inspanningen erop gericht de heropening in 2011 te realiseren. Na de doorstart met VolkerWessels wordt uitgegaan van een resterende bouwtijd van tien maanden. De eerste bouwkundige oplevering vindt plaats op 2 februari 2012. Eind april wordt het nieuwe museum definitief opgeleverd en overgedragen aan de Stichting Stedelijk Museum.
5
De basissubsidie in 2012 bedroeg € 13,8 miljoen (inclusief de tweede extra subsidieverhoging van € 1 miljoen).
13
Samenvatting
Conclusies Op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek formuleert de commissie haar conclusies. De conclusies van de commissie zijn – in lijn met de opbouw van dit rapport – geordend naar verschillende periodes en onderwerpen.
De periode van exploratie (1989 t/m 2002): 1. het ontbrak aan overtuigende en gedeelde gedachtevorming over de toekomst van het Stedelijk Museum; 2. er was geen koppeling tussen plannen, (schets)ontwerpen en financiële randvoorwaarden; 3. de dreigende sluiting leidde niet tot een proces van convergeren; 4. tot medio 2003 is tenminste € 8 miljoen besteed aan planvoorbereidingskosten; 5. het ontbrak aan bestuurlijke regie en politieke interesse.
Omslagpunt naar nieuw vertrouwen (2003): 6. de instelling van de Commissie-Sanders is een kristallisatiepunt geweest; 7. het advies van de Commissie-Sanders leidde tot een fundamentele heroverweging en was een katalysator voor nieuw vertrouwen.
De planfase (2004 t/m 2007): 8. de planvoorbereiding is voortvarend verlopen; 9. de directiebegrotingen overschreden in elke fase van het planproces het beschikbare krediet; 10. tijdens de aanbestedingsprocedure heeft de gemeente Amsterdam bewust een risico genomen.
Het bouwproces en de voltooiing van de bouw (2007 t/m 2012): 11. het bouwproces vanaf medio 2007 tot eind 2010 verliep vanaf het begin moeizaam; 12. de projectstructuur was niet volledig; 13. de gemeente heeft tijdig en voortvarend gehandeld rond het faillissement van Midreth; 14. het belang van een spoedige voltooiing van de bouw stond voorop; 15. de totale kosten van het project zijn netto € 15,3 miljoen hoger dan geraamd bij de start van de bouw; 16. de stichtingskosten voor het Stedelijk Museum aan de Paulus Potterstraat zijn netto € 13,5 miljoen hoger dan bij aanvang van de bouw was voorzien; 17. het nieuwe Stedelijk Museum sluit aan bij de geformuleerde ambities en voldoet aan de gestelde (kwaliteits)eisen.
Het bouwproces in relatie tot de exploitatie van het museum: 18. de exploitatiediscussie is buiten het ontwerp- en bouwproces gehouden.
De gevolgen van de verzelfstandiging van het museum: 19. de verzelfstandiging van het museum veranderde het samenspel en de juridische verhoudingen tussen de gemeente en het museum niet.
De effecten van de sluiting van het museum: 20. de langdurige sluiting van het museum heeft nadelige effecten gehad.
De toepassing en doorwerking van lessen van eerdere evaluaties: 21. lessen van eerdere evaluaties zijn niet systematisch en slechts incidenteel toegepast.
14
Samenvatting
Aanbevelingen In het verlengde van haar conclusies formuleert de commissie haar aanbevelingen. Voor de ordening van de aanbevelingen benut de commissie de punten van aandacht zoals deze zijn geformuleerd voor deze opdracht.
Effectiviteit politiek-bestuurlijk samenspel 1. Handhaaf de systematiek van het aanwijzen van risicovolle projecten. Benoem alle ‘iconische’ projecten als risicovol. Organiseer voor alle risicovolle projecten stevige politiek-bestuurlijke regievoering, waarbij minimaal aandacht is voor de volgende punten: a. organiseer consensus; b. houd de optie van stoppen open als het ontbreekt aan consensus en onderling vertrouwen; c. voer met een vaste regelmaat een risicoanalyse uit en organiseer de risicobeheersing; d. breng samenhang aan tussen visie, schetsontwerp en budget en bewaak deze samenhang; e. rond onderhandelingen over aanbestedingen af met heldere afspraken over verdeling van risico’s en verantwoordelijkheden; f. stuur vanaf de start strak op een realistische en samenhangende planning; g. acteer voortvarend bij het ontstaan van controverses; h. informeer de raad transparant over dilemma’s en relevante adviezen op cruciale momenten in het proces.
Effectiviteit bestuurlijk-ambtelijk samenspel, effectiviteit en kostenbewustzijn van het projectmanagement en effectiviteit van het ambtelijk samenspel 2. Zorg voor een sluitende projectorganisatie: a. beleg de rollen en verantwoordelijkheden binnen de driehoek van bestuurlijk opdrachtgever, ambtelijk opdrachtgever en ambtelijk opdrachtnemer; b. organiseer kracht en tegenkracht (countervailing power); c. organiseer structurele momenten van reflectie op de werking van de afspraken binnen de projectstructuur. 3. Breng zowel bij de Bestuursdienst als bij het Project Management Bureau de dossiervorming en archivering op orde.
Effectiviteit samenspel gemeente en museum en gevolgen verzelfstandiging 4. Houd een museum zichtbaar en beleefbaar. 5. Betrek de exploitatie expliciet in de ontwerpkeuze en in keuzes tijdens het bouwproces. 6. Wees alert op het ontstaan van achterstallig onderhoud.
Effectiviteit samenspel met marktpartijen 7. Ontwikkel een draaiboek voor aanbestedingen met inachtneming van nationale en Europese regelgeving voor mededinging en aanbesteding. 8. Bepaal de aanbestedingsvorm zodanig dat recht wordt gedaan aan de match tussen de complexiteit van de opgave en de kwaliteit van de uitvoering.
Toepassing en werking lessen eerdere evaluaties 9. Organiseer de internalisering van lessen van evaluaties.
15
16
1. OPDRACHT, WERKWIJZE EN VERANTWOORDING 1.1 Opdracht Het college van B&W besluit in de zomer van 2012 een onafhankelijke commissie in te stellen voor het uitvoeren van een evaluatie van het proces van de ver- en nieuwbouw van het Stedelijk Museum Amsterdam. De evaluatiecommissie Bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam kende als samenstelling: drs. W.J. Deetman (voorzitter), prof. mr. dr. E.F. ten Heuvelhof (hoogleraar Bestuurskunde, Faculteit Techniek, Bestuur en Management, Technische Universiteit Delft) en prof. dr. ir. J.W.F. Wamelink (hoogleraar Bouwmanagement, Faculteit Bouwkunde, sectie Real Estate & Housing, Technische Universiteit Delft). Na afstemming met het college van B&W en de raadscommissie Kunst, Sport en Zorg (KSZ) is de opdracht aan de evaluatiecommissie als volgt geformuleerd:
‘Evalueer het bouwproces van de ver- en nieuwbouw van het Stedelijk Museum Amsterdam om concrete lessen te trekken voor toekomstige complexe bouwprocessen in de gemeente Amsterdam.’ Daarbij is aangegeven6 dat sinds 1989 concreet is gesproken over plannen voor ver- en nieuwbouw van het museum en dat de nadruk van de evaluatie dient te liggen op de daadwerkelijke bouwperiode vanaf het rapport van de Commissie ‘Toekomst Stedelijk Museum’ uit 2003 (Commissie-Sanders) tot de heropening in september 2012. De commissie is evenwel reeds snel bij haar werkzaamheden tot de conclusie gekomen dat voor een goed begrip van de feiten en omstandigheden in de periode na 2003, de ontwikkelingen vanaf 1989 in het evaluatieonderzoek betrokken dienen te worden. In de notitie aan het college van B&W7 heeft de evaluatiecommissie de volgende punten van aandacht geformuleerd die van belang zijn voor het trekken van lessen uit de evaluatie: • de effectiviteit van het politiek-bestuurlijk samenspel; • de effectiviteit van het bestuurlijk-ambtelijk samenspel; • de effectiviteit van het ambtelijk samenspel (diensten, PMB en Stichting Stedelijk Museum); • de gevolgen van de verzelfstandiging van gemeentelijke dienst naar de Stichting Stedelijk Museum en de effectiviteit van het samenspel tussen gemeente en museum (voor en na de verzelfstandiging); • de effectiviteit van het samenspel met marktpartijen (ontwerpers en bouwers) en maatschappelijke partners; • de effectiviteit en kostenbewustzijn van het projectmanagement; • de toepassing en werking van lessen uit eerdere evaluaties, zoals de lessen van de Commissie-Herweijer (Stadhuis/Muziektheater, 1988), de aanbevelingen in de rapporten Ringeling 1 en 2 (Afval Energie Bedrijf, 2007 en 2009) en de tien lessen van de Noord-Zuidlijn (2011).
6 7
Brief van wethouder Gehrels aan de gemeenteraad van Amsterdam d.d. 26 juni 2012. Notitie ‘Opdracht, werkwijze en planning voor evaluatie bouwproces Het Nieuwe Stedelijk Museum’ van de Evaluatiecommissie Stedelijk Museum Amsterdam aan het college van B&W, d.d. 5 november 2012. Deze notitie is vastgesteld in het college van B&W en beschikbaar gesteld aan de raad.
17
1. Opdracht, werkwijze en verantwoording
1.2 Werkwijze en verantwoording Uitgangspunten vooraf De evaluatiecommissie heeft voorafgaand aan de uitvoering van het evaluatieonderzoek enkele uitgangspunten geformuleerd.
Uitgangspunten vooraf • De commissie is onafhankelijk en levert een rapport op dat openbaar wordt gemaakt. • Vertrouwelijke informatie die bij de commissie wordt aangeleverd of die de commissie ter inzage krijgt voorgelegd, blijft vertrouwelijk. De commissie kan aangeven dat geheime stukken zijn ingezien en dat zij op grond daarvan haar conclusies trekt. • De commissie zal in haar rapport geen conclusies trekken over personen. • De commissie werkt conform de procedure van de Algemene Rekenkamer. Dit houdt in dat: -- de commissie zorgvuldig, transparant en verifieerbaar te werk gaat; -- de onderzoeksopdracht, werkwijze en planning van het onderzoek bij de start van het onderzoek helder zijn, vastgesteld zijn door de opdrachtgever en dat de commissie daarover naar betrokkenen communiceert; -- de commissie zorgvuldig omgaat met informatie uit interviews, hoor en wederhoor toepast en uitspraken van gesprekspartners verifieert; -- de commissie gedurende het onderzoek geen informatie naar buiten brengt over de inhoud van het onderzoek; -- de commissie het college van burgemeester en wethouders als opdrachtgever (in de persoon van de verantwoordelijk wethouder) regelmatig informeert over de voortgang van het onderzoek; voor het waarborgen van de onafhankelijkheid van de commissie, zal tussentijds overleg met de opdrachtgever zich beperken tot gesprekken over de procesmatige voortgang van het onderzoek; -- de commissie het feitenrelaas voor toetsing op feitelijke onjuistheden voorlegt aan de opdrachtgever; -- het college in staat wordt gesteld om een bestuurlijke reactie te geven op het volledige conceptrapport (feitelijk deel); -- de commissie op basis daarvan haar conclusies en verbetervoorstellen formuleert in het eindrapport; -- de commissie een onderzoeksdossier samenstelt, dat na beëindiging van de opdracht aan de opdrachtgever wordt overhandigd. • Conform het voorstel van het college van B&W bestrijkt de evaluatie de periode vanaf 1989 (start planontwikkeling) tot en met de fase van inrichting en heropening (september 2012), met de nadruk op de periode 2003 – 2012. De evaluatie behelst de volgende ontwikkelingen: -- planontwikkeling ver- en nieuwbouw Stedelijk Museum (1989 – 2003); -- het proces van architectenselectie naar nieuw ontwerp (2004 – 2005); -- de aanbesteding (2006 – 2007); -- de jaren Midreth (2008 – februari 2011); -- depot (2008 – 2010); -- oudbouw (openstelling; 2010 – 2011); -- doorstart door VolkerWessels tot oplevering (maart 2011 – april 2012); -- fase van inrichting tot heropening (1 mei 2012 – 23 september 2012). • De commissie verricht haar werk zonder in de openbaarheid te treden. Tijdens de uitvoering van het onderzoek worden geen uitlatingen naar de media gedaan. Desgewenst staat de commissie de pers te woord bij de afronding van haar opdracht (presentatie eindrapport). • De commissie wordt ondersteund door een onafhankelijk bureau, Lysias Consulting Group, vertegenwoordigd door mevrouw C.J. de Rie (projectleider) en de heer drs. C.T. Sengers. Woordvoerder van de commissie is de heer G.J. Verhoog.
18
1. Opdracht, werkwijze en verantwoording
Nadere afspraak over toetsing feitelijke onjuistheden In haar brief van 19 april 20138 heeft de evaluatiecommissie met de opdrachtgever de nadere afspraken afgestemd over de aanpak voor het verifiëren van feiten en het laten toetsen van het feitenrelaas. Voor het verifiëren van feiten is afgesproken dat van alle feiteninterviews en gesprekken die de commissie en/of de commissieondersteuning heeft gevoerd, verslagen worden gemaakt. Deze verslagen zijn voor een toets op feitelijke onjuistheden teruggelegd bij en vervolgens geaccordeerd door de gesprekspartners. De verslagen zijn uitsluitend bedoeld voor gebruik binnen de evaluatiecommissie. Het feitenrelaas is voor een toets op feitelijke onjuistheden voorgelegd aan de opdrachtgever, het college van B&W, vertegenwoordigd door wethouder Gehrels.
Fasering De evaluatiecommissie heeft voor de uitvoering van het onderzoek de volgende fasering gehanteerd: • voorbereidingsfase; • onderzoeksfase; • toetsings- en verdiepingsfase; • rapportagefase.
Voorbereidingsfase Tijdens de voorbereidingsfase zijn archieven geraadpleegd en documenten geanalyseerd. Het overzicht van geraadpleegde archieven is opgenomen in bijlage 8. Op basis van een actorenanalyse zijn de betrokken partijen in beeld gebracht, inclusief hun rollen en verantwoordelijkheden. Aan de hand van deze analyse is bepaald op welke wijze en op welke momenten de relevante partijen en sleutelfiguren betrokken dienden te worden in het onderzoek. Op basis van de documenten- en actorenanalyse ontwikkelde de evaluatiecommissie een analysekader, waarin de onderzoeksvragen een logische plaats kregen. De evaluatiecommissie benutte dit kader voor de evaluatie van het bouwproces van het Stedelijk Museum. Het kader vormde het vertrekpunt voor het archiefonderzoek en diende als basis voor het op maat opstellen van de vragenlijsten voor de feiteninterviews en de gespreksronde van de evaluatiecommissie. Daarnaast benutte de evaluatiecommissie het analysekader voor de ordening van haar conclusies, zoals verwoord in hoofdstuk 7 van deze rapportage. Het analysekader fungeerde daarmee als meetlat waarlangs de commissie haar onderzoeksbevindingen heeft gelegd. Het analysekader is opgenomen in bijlage 3.
Onderzoeksfase De onderzoeksfase stond in het teken van verdere informatie- en feitenverzameling. Daarvoor zijn de beschikbare archieven geraadpleegd en feiteninterviews gehouden. De selectie van gesprekspartners is gemaakt op basis van de actorenanalyse uit de vorige fase. De raadpleging van archieven en de feiteninterviews resulteerden in een eerste opzet van het feitenrelaas. Tijdens de onderzoeksfase is een gespecialiseerde archiefonderzoeker ingeschakeld. In de opdrachtnotitie van 5 november 2012 merkte de evaluatiecommissie reeds op zich het recht voor te behouden een dergelijke specialist in te schakelen. De brief van 19 april 2013 van de evaluatiecommissie aan de wethouder bevatte de nadere afspraken over de inschakeling van de archiefonderzoeker. Het aanvullende archiefonderzoek was gericht op het invullen van bepaalde witte vlekken en het aanscherpen van het voorlopige feitenrelaas.
8
Een afschrift van deze brief is verstrekt aan de raadscommissie KSZ.
19
1. Opdracht, werkwijze en verantwoording
Toetsings- en verdiepingsfase Tijdens de toetsings- en verdiepingsfase hield de evaluatiecommissie een gespreksronde. De commissie benutte deze gesprekken voor het verifiëren van feiten bij de relevante sleutelfiguren. Tijdens deze ronde kwam de evaluatiecommissie tot verdere verdieping van de uitkomsten van het onderzoek en tot verdere concretisering van de voorlopige bevindingen. Het overzicht van geraadpleegde gesprekspartners is opgenomen in bijlage 7. Drie personen gaven aan geen nadere informatie te kunnen verstrekken, die voor de commissie behulpzaam zou zijn, naast de schriftelijke informatie die aan de evaluatiecommissie ter beschikking is gesteld. De evaluatiecommissie is van mening dat deze afweging van deze personen terecht is geweest en heeft met hen geen gesprek gevoerd (zie bijlage 7).
Rapportagefase Op basis van de uitkomsten van de voorgaande fasen, stelde de evaluatiecommissie tijdens de rapportagefase het eindrapport op zoals dat voor u ligt. Het eerste deel van dit rapport bevat de feitelijke beschrijving van het bouwproces. De conceptversie van dit deel van het rapport (het feitenrelaas, zoals uitgewerkt in de hoofdstukken 2 tot en met 6) is voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden voorgelegd aan de opdrachtgever, het college van B&W, vertegenwoordigd door wethouder Gehrels. Aan de hand van het analysekader formuleerde de evaluatiecommissie in het tweede deel van dit rapport haar conclusies en aanbevelingen.
Doorlooptijd van het onderzoek De opdrachtnotitie van 5 november 2012 bevatte een globale planning die uitging van afronding van de rapportagefase in mei 2013. Bij deze globale planning is opgemerkt dat, als er iets meer tijd nodig zou zijn voor het opleveren van een zorgvuldig afgewogen rapport, de commissie die tijd dan zal nemen. In haar brief van 2 juli 20139 heeft de evaluatiecommissie de opdrachtgever laten weten dat tijdens het overleg van de evaluatiecommissie van 25 juni 2013 is besproken dat de evaluatiecommissie in september 2013 haar eindrapportage zal opleveren. Daarbij is aangegeven dat het verzamelen van alle relevante documenten over het gehele proces vanaf eind jaren ’80 tot en met 2012 veel meer tijd in beslag nam dan de evaluatiecommissie kon voorzien. Dit vanwege het feit dat de archivering van de te raadplegen stukken onvolledig, fragmentarisch en verspreid heeft plaatsgevonden, onder verantwoordelijkheid van onderscheiden actoren.
9
20
Ook van deze brief is een afschrift verstrekt aan de raadscommissie KSZ.
1. Opdracht, werkwijze en verantwoording
1.3 Leeswijzer In de hoofdstukken twee, drie en vier is de feitelijke, chronologische beschrijving van het bouwproces opgenomen. De evaluatiecommissie beschrijft in deze hoofstukken de gebeurtenissen gedurende de periode van 1989 tot en met de heropening van het museum in september 2012. In hoofdstuk vijf gaat de evaluatiecommissie nader in op het bouwproces in relatie tot de exploitatie, het beheer en onderhoud van het museum. In de brief van wethouder Gehrels aan de gemeenteraad van Amsterdam (brief d.d. 26 juni 2012) is aangegeven dat de ‘exploitatie van het vernieuwd Stedelijk Museum en de discussie daaromtrent per 1 januari 2006’ één van de aspecten is die bij de evaluatie dient te worden betrokken. De evaluatiecommissie besteedt daarom aandacht aan dit onderwerp. De doorlooptijd van het bouwproces is beschreven in hoofdstuk zes. In dit hoofdstuk brengt de evaluatiecommissie in beeld hoe de planning op verschillende momenten is doorgeschoven en hoe de bezoekersaantallen zich ontwikkeld hebben. In hoofdstuk 7 formuleert de evaluatiecommissie haar conclusies. Slothoofdstuk 8 bevat de aanbevelingen van de evaluatiecommissie. De tekst van dit rapport is op enkele plaatsen gelardeerd met citaten van gesprekspartners om zo het verloop van het bouwproces te illustreren. Het gebruik en de selectie van citaten van gesprekspartners is voor rekening van de commissie. De commissie heeft gekozen voor het gebruik van citaten omdat deze uitspraken treffend bepaalde situaties weergeven. Naar personen herleidbare citaten zijn ter accordering voorgelegd aan de betreffende gesprekspartner. Dit rapport bevat enkele bijlagen die de leesbaarheid van het rapport beogen te vergroten. Zo zijn in bijlage 1 (begrippenlijst) enkele veel gebruikte begrippen gedefinieerd. Bijlage 2 bevat de overzichten van de wethouders Kunst en Cultuur gedurende de periode van 1982 tot heden en van de directeuren van het Stedelijk Museum in de periode van 1989 tot heden. Voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum is een groot aantal plannen gemaakt, zijn varianten uitgewerkt en mogelijke scenario’s ontwikkeld. Het overzicht van ontwikkelde varianten en scenario’s is opgenomen als bijlage 4. Bijlage 5 beschrijft de projectorganisatie zoals deze in 2004 is vastgesteld. De omschrijving van het totale project, de partijen, rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden evenals de overlegstructuur zijn in deze bijlage toegelicht. De plattegrond van het oorspronkelijke gebouw van het Stedelijk Museum (het Weissman-gebouw) is opgenomen als bijlage 6. Deze bijlage brengt onder andere het Marmottenhuis en de Sandbergvleugel in beeld.
21
22
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat de feitelijke beschrijving van het proces van nieuwbouw en verbouw van het Stedelijk Museum vanaf eind jaren ’80 tot eind 2002. Deze periode typeert de commissie als een exploratiefase; een periode van ideeën genereren en plannen maken. Vanaf 2000 wordt meer samenhang aangebracht tussen de plannen voor de nieuwbouw, de renovatie van de oudbouw en het depot.
2.2 De periode van exploratie
Hoofdlijn Deze paragraaf beschrijft de voorbereidingen op het bouwproces gedurende de periode van 1989 tot 2000. De commissie typeert deze fase als een periode van exploratie. Op basis van een ambitiedocument van mei 1989 van museumdirecteur Wim Beeren worden vier architecten uitgenodigd schetsontwerpen te maken voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum. De schetsontwerpen worden eind 1992 gepresenteerd tijdens een besloten informatiebijeenkomst van de raadscommissie CEJB. De keuze valt op de Amerikaanse architect Robert Venturi. In diezelfde maand december wordt dankzij een overschot op de jaarbegroting ook besloten fl. 30 miljoen te reserveren voor investeringen in het gebouw van het Stedelijk Museum. In november 1994 besluit het college de samenwerking met Venturi te beëindigen. De gemeente vreest een onbeheersbare financiële situatie vanwege het honorarium (inclusief diverse onkostenvergoedingen) dat Venturi eist. Gelijktijdig neemt de gemeente in november 1994 het besluit de Portugese architect Alvaro Siza te benaderen. De overeenkomst tussen de gemeente en Siza wordt getekend op 11 december 1995, nadat onzekerheden over de aanbestedingsprocedure zijn weggenomen. Midden jaren ‘90 speelt de discussie tussen de gemeente Amsterdam, het Stedelijk Museum en het Stadsdeel OudZuid over de herinrichting van het Museumplein in relatie tot de uitbreiding van het Stedelijk Museum. Plannen voor de herinrichting van het Museumplein staan haaks op de ideeën voor uitbreiding van het Stedelijk Museum. Siza loopt tegen het feit aan dat de uitbreiding van het Stedelijk Museum wordt beperkt door het bestemmingsplan voor het Museumplein. Met name het geprojecteerde ‘ezelsoor’, de tot zeven meter oprijzende grashelling op het Museumplein, zorgt voor hoofdbrekens. Siza is in eerste instantie niet bereid om een bouwplan te ontwikkelen binnen de kaders van het bestemmingsplan voor het Museumplein. De komst van de Albert Heijn-vestiging, de ondergrondse parkeergarage en de financiering van het herinrichtingsplan voor het Museumplein maken in de tweede helft van de jaren ‘90 een eind aan de discussie. Het ‘ezelsoor’ herbergt de ingangen van de ondergrondse Albert Heijn-vestiging en de parkeergarage. Er zit voor Siza niets anders op dan zijn eerdere plan uit 1996 aan te passen en een nieuw ontwerp te maken binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan van het Museumplein. Dat leidt tot een nieuw Masterplan in het voorjaar van 1997. Dat Masterplan bestaat uit fase A (nieuwbouw) en fase B (renovatie oudbouw en vervanging van de Sandbergvleugel). Op 18 februari 1998 stelt de raad een krediet beschikbaar van fl. 34,6 miljoen voor fase A van het Masterplan van Siza. Deze kredietverlening bestaat uit de eerdere reservering fl. 30 miljoen van december 1992 en het eerder door de raad beschikbaar gestelde krediet van fl. 4,6 miljoen voor voorbereidingskosten (februari 1995). Het definitief ontwerp voor de nieuwbouw van het Stedelijk Museum (fasen A en B) wordt in april 1999 vastgesteld door de stuurgroep. Het bestek is eind 1999 gereed.
23
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
In deze paragraaf zijn de ontwikkelingen gedurende de periode van 1989 tot en met 1999 nader uitgewerkt. De volgende onderwerpen komen hierna achtereenvolgens aan de orde: • het ambitiedocument van 1989 en de meervoudige opdracht aan vier architecten; • de keuze voor Robert Venturi; • de keuze voor Alvaro Siza.
Ambitiedocument 1989 en meervoudige opdracht aan architecten De uitbreiding van het Stedelijk Museum kent geen duidelijk begin. Het proces van ideeën- en gedachtevorming over renovatie en uitbreiding van het Stedelijk Museum start in de periode waarin Edy de Wilde directeur is van het Stedelijk Museum (van 1963 tot 1985). Al in de jaren ’70 en ‘80 wordt nagedacht over verbouwing en nieuwbouw van het Stedelijk Museum. Deze gedachten worden verder uitgewerkt in de periode van de opvolger van Edy de Wilde, Wim Beeren. Wim Beeren was van 1985 tot februari 1993 directeur van het Stedelijk Museum. De eerste jaren als museumdirecteur gaf Wim Beeren prioriteit aan het maken van tentoonstellingen. Voor hem is tegelijkertijd duidelijk dat er een beweging op gang moet komen voor verbouw en nieuwbouw van het museum vanwege onvrede over het bestaande gebouw. In mei 1989 schrijft Wim Beeren een brief aan de wethouder Kunst en Welzijn (Minny LuimstraAlbeda) over de uitbreiding van het museum. In deze brief geeft de museumdirecteur aan dat het bestuur van de Vereniging ‘Vrienden van het Stedelijk Museum voor Moderne Kunst’ heeft besloten vier architecten een studieopdracht te laten uitvoeren naar de uitbreidingsmogelijkheden van het Stedelijk Museum. Met het laten maken van deze schetsen wil Wim Beeren, met hulp van de ‘Vereniging Vrienden van …’, vooral een denkproces op gang brengen. Duidelijk is dat er iets moet gebeuren met het museum. Tegelijkertijd is op dat moment niet duidelijk wat er precies zou moeten gebeuren. De brief van Wim Beeren van mei 1989 borduurt voort op een eerder ingediend vlekkenplan. Bij de brief van mei 1989 biedt Wim Beeren, ter kennisgeving, een nieuw programma van eisen aan aan de wethouder. Dit programma van eisen heeft een globaal karakter, is hoofdzakelijk kwalitatief van aard en wordt door gesprekspartners vooral getypeerd als een ambitiedocument. De kern van dit programma laat zich als volgt omschrijven:
Hoofdpunten ambitiedocument Stedelijk Museum, mei 1989: • handhaving van het 19e eeuwse gebouw dat als hoofdfunctie krijgt het tonen van de eigen collectie in wisselende opstellingen; • realisatie van nieuwbouw die vooral wordt bestemd voor tijdelijke exposities (25 per jaar) en voorts voor het onderbrengen van enkele andere functies; • er wordt nog geen uitspraak gedaan omtrent de toekomst van de Nieuwe Vleugel (de ‘Sandbergvleugel’ uit de jaren ’50) en de directievleugel uit de jaren ’70 (‘Het Marmottenhuis’); • een belangrijk uitgangspunt is het ‘schonen’ van het oude gebouw en het daarin herstellen van de puur museale functies; • de hoofdentree dient zo gesitueerd te worden dat zowel de eigen collectie als wisseltentoonstellingen direct bereikt kunnen worden, bij voorkeur aan de Van Baerlestraat; • de depotruimte moet worden ondergebracht in het eigen museumgebouw (verlaten centraal buitendepot aan de Jan van Galenstraat); • barakken (aan de noordoostkant van het 19e eeuwse gebouw) worden geamoveerd en de tuin zal worden gehandhaafd; • er wordt uitgegaan van een ruimtebehoefte van 8.000m2, waarin begrepen 2.500m2 ten behoeve van depots.
24
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
In antwoord op de brief en het ambitiedocument van Wim Beeren besluit het college van B&W in 1989 op initiatief van wethouder Luimstra-Albeda een opdracht te verstrekken aan de directie van het Stedelijk Museum om schetsontwerpen te laten maken. Vervolgens stuurt het hoofd Wonen en Werken van het Stadsdeel Oud-Zuid op 16 januari 1990 een notitie aan de wethouders Luimstra-Albeda en Van der Vlis (Ruimtelijke Ordening) ter voorbereiding op een gesprek met de directeur van het Stedelijk Museum op 17 januari 1990. In die notitie staat dat eind 1989 ambtelijk vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen de heren Beeren, Gerson, Jansen en Ebberink. Laatstgenoemde is belast met het inrichtingsplan van het Museumplein. In dat overleg is afgesproken dat de studieopdracht aan de architecten (Koolhaas, Quist, Cahen en Weeber) wordt ingetrokken, dat er eerst een bouwkundig programma van eisen wordt opgesteld en dat daarna een op te richten werkgroep (met vertegenwoordigers van het Stedelijk Museum, het Stadsdeel Oud-Zuid en de centrale stad) voorstellen aan het stadsbestuur doet voor opdrachtverstrekking aan één of twee architecten. In latere documenten in het archief is niets terug te vinden over een ingestelde werkgroep. Ook gesprekspartners die in deze periode betrokken waren bij het Stedelijk Museum, geven aan zich niet te kunnen herinneren dat er begin 1990 een werkgroep is ingesteld. Op 22 februari 1990 spreekt de gemeenteraad over ‘Herinrichting Museumplein en omgeving’. Bij dit agendapunt besluit de raad de wethouder voor Kunst en Welzijn “…uit te nodigen om de directeur van het Stedelijk Museum te verzoeken schetsontwerpen te laten ontwikkelen voor een mogelijke uitbreiding van het museum…” In het verlengde van dit raadsbesluit ontstaat discussie tussen de directeur van het Stedelijk Museum en de directeur van de Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) over het al dan niet herroepen van de opdracht aan vier architecten. Deze discussie blijkt uit de volgende briefwisseling in maart 1990 (rond de gemeenteraadsverkiezingen) tussen de directeur van het Stedelijk Museum en de directeur van de Dienst Ruimtelijke Ordening:
Briefwisseling directeur Stedelijk Museum, college B&W en directeur DRO maart 1990 19 maart 1990: brief van de directeur van het Stedelijk Museum aan het college van B&W over het verzoek van de raad van 22 februari 1990. In de brief vraagt de directeur Stedelijk Museum aan het gemeentebestuur in te stemmen met het uitzetten van een meervoudige opdracht tot het maken van schetsontwerpen voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum conform het bestaande programma van eisen (op onderdelen nader uit te werken) aan vier architecten (Renzo Piano, Wim Quist, Rem Koolhaas, Carel Weeber). 23 maart 1990: reactie op de brief van 19 maart 1990 van de directeur DRO aan de directeur Stedelijk Museum. In deze brief geeft de directeur DRO aan dat hij hogelijk verbaasd is over de brief van 19 maart 1990 aan het college. Deze verbazing betreft het feit dat er geen recht wordt gedaan aan wat bestuurlijk aan de directeur van het Stedelijk Museum is opgedragen. De verleende opdracht door de ‘Vereniging Vrienden van’ zou worden herroepen en een voorstel voor de architectenkeuze zou – na het opstellen van een programma van eisen – in gezamenlijkheid (museum, centrale stad en Stadsdeel Oud-Zuid) worden voorgelegd aan het college. Daarnaast was in een overleg tussen de directeur DRO en de directeur Stedelijk Museum op 1 maart 1990 gesproken over het uitzetten van een ideeënprijsvraag bij zes of zeven architecten ter voorbereiding op de uiteindelijke (meervoudige) opdracht. In dat overleg is een mogelijk tijdpad besproken en heeft de directeur DRO aangegeven dat hij dit voorstel bij de wethouder RO (Van der Vlis) zou bepleiten (schriftelijk gedaan op 2 maart 1990). De directeur DRO geeft in zijn brief verder aan dat de wethouder het voorstel van de directeur Stedelijk Museum van 19 maart 1990 in strijd acht met de bestuurlijke opdracht en derhalve niet acceptabel.
25
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
De wethouder Kunst en Welzijn houdt vast aan de eerdere opdracht om tot een gezamenlijke selectie van architecten te komen en deze architecten schetsontwerpen te laten maken voor een mogelijke uitbreiding van het museum. Gelet op de gevoeligheid van de materie wenst de wethouder Kunst en Welzijn de uitvoering van deze opdracht uit te stellen tot na de vorming van een nieuw college (na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1990). Na de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 1990 ontstaat in Amsterdam een college van PvdA, Groen Links, D66 en VVD. Marja Baak wordt wethouder Kunst en Cultuur en volgt Minny LuimstraAlbeda op. Jeroen Saris volgt Michael van der Vlis op als wethouder Ruimtelijke Ordening. Op 6 juni 1990 stuurt de directeur Stedelijk Museum (Wim Beeren) een programma van eisen voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum Amsterdam naar de wethouder Kunst en Cultuur. Daarin wordt geschetst dat het Stedelijk Museum een schreeuwend ruimtetekort heeft. Het programma van eisen geeft in kwalitatieve bewoordingen weer hoe het museum moet gaan functioneren. Er zijn geen kwantitatieve specificaties opgenomen. De status van dit programma van eisen is onbekend. Feitelijk is het naar het oordeel van de commissie ook geen programma van eisen maar een probleemstellende notitie en een globaal ambitiedocument dat voortborduurt op het programma van eisen uit 1989. Op 23 juli 1990 volgt een brief van de directeur DRO aan de wethouder RO. Kern van deze brief is dat de directeur DRO en de directeur van het Stedelijk Museum, niet enthousiast zijn over een recent geopperde mogelijkheid om een prijsvraag onder zes of zeven architecten uit te schrijven ter voorbereiding op de uiteindelijke (meervoudige) opdracht, vanwege tijdverlies, de hoeveelheid werk die daarmee gepaard gaat en de onzekerheid over de toegevoegde waarde van zo’n prijsvraag. Er liggen volgens de directeur DRO en de museumdirecteur voldoende bouwstenen om in de loop van september 1990 tot een architectenselectie te komen. De brief van 23 juli wordt op 1 augustus 1990 door de directeur van het Stedelijk Museum ter informatie doorgestuurd naar de wethouder Kunst en Cultuur. In oktober 1990 stuurt de directeur Stedelijk Museum aan de wethouder Kunst en Cultuur een brief betreffende het uitwerkingsvoorstel van het verzoek van de raad van 22 februari 1990. De directeur Stedelijk Museum stelt voor om een meervoudige opdracht uit te zetten bij de oorspronkelijke vier architecten (zoals besproken op 17 januari 1990) op basis van het programma van eisen en een beoordelingscommissie in te stellen. De directeur Stedelijk Museum stelt het college voor om een bedrag van fl. 360.000 (op basis van BNA 1990) beschikbaar te stellen (fl. 90.000 per architect). Aanvankelijk was het idee dat de ‘Vereniging Vrienden van’ een vergoeding zou verstrekken van fl. 3.000 per architect. Vervolgens besluit het college van B&W op 14 juni 1991 de directeur van het Stedelijk Museum te machtigen om tot een maximum van fl. 320.000 aan vier architecten een opdracht te verlenen om een schetsontwerp te maken voor de verbouw en uitbreiding van het Stedelijk Museum. De raadscommissie Cultuur, Educatie, Jeugdzaken en Bestuurlijke betrekkingen (CEJB) gaat op 19 juni 1991 akkoord met dit B&W-besluit onder de voorwaarde dat nadere informatie wordt verstrekt over de relatie tussen de herinrichting van het Museumplein en de uitbreiding van het Stedelijk Museum. Ten tijde van het besluit in juni 1991 ligt er geen financieel kader van het college voor verbouwing en nieuwbouw van het Stedelijk Museum. Wel zijn er in 1991 enkele restkredieten beschikbaar voor kleinere aanpassingen in het museum. Al met al is er op dat moment een paar miljoen gulden te besteden, zo geven gesprekspartners aan. Volgens betrokkenen leefde binnen het college de opvatting
“laat die schetsontwerpen maar maken.” In november 1991 stelt de directeur Stedelijk Museum (Wim Beeren) aan de wethouder Kunst en Cultuur (Marja Baak) voor om de architectenkeuze voor drie Nederlandse architecten te accorderen (Wim Quist, Carel Weeber, Rem Koolhaas). De naam van de vierde architect (buitenlandse kandidaat) wordt op dat moment nog niet genoemd.
26
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
April 1992 treedt Marja Baak af als wethouder Kunst en Cultuur. Zij wordt opgevolgd door Ernst Bakker. De directeur van het Stedelijk Museum (Wim Beeren) stelt in mei 1992 aan het college voor om de meervoudige opdracht te verlenen aan de drie eerder genoemde architecten en deze lijst aan te vullen met de architect Robert Venturi. In vervolg hierop gaat het college van B&W op 26 juni 1992 akkoord met de brief van de wethouder Kunst en Cultuur aan het college over de opdrachtverlening ‘Schetsontwerpen uitbreiding Stedelijk Museum’. Vier architecten zijn geselecteerd (Quist, Weeber, Koolhaas en Venturi). Het college machtigt de wethouder Kunst en Cultuur inzake ‘randvoorwaarden opdrachtverlening schetsontwerpen Stedelijk Museum’ met inachtneming van een nadere onderbouwing van de geraamde bouwsom aan het college, een financiële bovengrens (zonder dat deze financiële bovengrens wordt gekwantificeerd) en een onderbouwing van de grondprijsberekening of de kostenberekening. Op basis van dit collegebesluit wordt de opdracht voor het maken van schetsontwerpen verstrekt aan de vier genoemde architecten. Op 1 juli 1992 worden de geselecteerde architecten op de hoogte gesteld. De schetsontwerpen worden tijdens een besloten informatiebijeenkomst van de raadscommissie CEJB op 8 december 1992 gepresenteerd. Eveneens op 8 december 1992 besluit het college (voor het eerst) over de financiële randvoorwaarden voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum. Dankzij een overschot op de jaarbegroting wordt, op initiatief van de wethouder Financiën (De Grave), bepaald om fl. 30 miljoen (exclusief grondkosten, prijspeil 1992) te reserveren voor het Stedelijk Museum. Het gaat op dat moment niet om een krediet dat beschikbaar wordt gesteld door de raad, maar om een reservering. De raad is daarbij niet actief betrokken. De reservering van het bedrag van fl. 30 miljoen is niet gebaseerd op een analyse van wat nodig is voor de nieuwbouw en renovatie van het museum.
De keuze voor Robert Venturi In zijn brief van 22 januari 1993 aan het college spreekt de directeur van het Stedelijk Museum, Wim Beeren, zijn voorkeur uit voor het gepresenteerde ontwerp van architect Robert Venturi. Op 27 januari 1993 neemt het college het advies van de museumdirecteur om te kiezen voor Venturi voor kennisgeving aan en gaat akkoord met het openbaar maken van het advies. Dat moet nog worden besproken in de raadscommissie CEJB (17 februari 1993) en ook het Stadsdeel Oud-Zuid moet advies uitbrengen (in relatie tot de herinrichting van het Museumplein). Het Stadsdeel Oud-Zuid geeft op 15 februari 1993 aan dat het nog niet gelukt is om een advies uit te brengen over de vier studieontwerpen, omdat de planvorming voor de herinrichting van het Museumplein nog onvoldoende ver gevorderd is. Het advies wordt medio april 1993 verwacht. Dat zou inhouden dat de architectenkeuze pas in mei 1993 gemaakt kan worden. De (principe)keuze voor Venturi is gemaakt op de valreep van het vertrek van Wim Beeren, die op 1 februari 1993 wordt opgevolgd door Rudi Fuchs als directeur van het Stedelijk Museum. Op dat moment is ook de presentatie van de schetsontwerpen van de architecten aan de orde. Uit de gevoerde gesprekken komt naar voren dat Wim Beeren zijn voorkeur voor Venturi, voorafgaand aan zijn definitieve keuze, met Rudi Fuchs heeft afgestemd. Uit deze afstemming komt naar voren dat Rudi Fuchs zich goed kon vinden in de keuze van Wim Beeren. Rudi Fuchs bezocht gebouwen die door Venturi ontworpen waren (waaronder Princeton University) en was daar enthousiast over.
27
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Het ontwerp van Venturi voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum, december 1992
Begin 1993 rekent GEAM (het gemeentelijke adviesbureau voor bouw en installatie) door wat het plan van Venturi zou gaan kosten. Het is een globale berekening, want het voorstel van Venturi betreft een globaal ruimtelijk ontwerp. De kosten worden door GEAM globaal geschat op fl. 72 miljoen (inclusief BTW). Terwijl het college van B&W in december 1992 heeft besloten een budget te reserveren van fl. 30 miljoen. Daarnaast wordt voorzien dat de exploitatielasten bij het ontwerp van Venturi zullen stijgen met fl. 700.000 tot circa fl. 3,7 miljoen. Op 2 juni 1993 reageert de wethouder Kunst en Cultuur (Bakker) ‘ontzet’ over de kostenoverschrijding naar de directeur Stedelijk Museum (alle ontwerpen zijn groter en omvangrijker dan de oorspronkelijk voorgestelde uitbreiding van 10.000m2). De directeur Stedelijk Museum (Fuchs) geeft als reactie aan dat het programma van eisen uit 1989 niet geschikt was voor een meervoudige studie. Daardoor hebben de architecten voorstellen gedaan die verder gingen dan oorspronkelijk de bedoeling was. De directeur Stedelijk Museum geeft aan dat het beter was geweest om op basis van het globale programma van eisen uit 1989 door een aantal architecten een globaal studieontwerp te laten maken (voor een vergoeding van fl. 20.000 per architect) en daarna één architect een ontwerp te laten uitwerken op basis van een goed doorwrocht programma van eisen en financieel kader. Op basis van de doorrekeningen van GEAM zijn in 1993, met instemming van wethouder Bakker, de vervolggesprekken met Venturi van start gegaan over mogelijke aanpassingen van zijn ontwerp en over het maken van financiële afspraken. Deze gesprekken zijn gevoerd onder leiding van André Jansen (directeur Bestuursafdeling Cultuur, Educatie en Recreatie), samen met de directeur van het Stedelijk Museum. Uit de stukken blijkt dat de berekeningen van GEAM door Venturi worden aangevochten. De gesprekspartners, die in deze periode betrokken waren bij dit onderhandelingsproces, geven aan dat aanpassingen op het ontwerp mogelijk leken om dichter in de buurt te komen van het gereserveerde budget van fl. 30 miljoen. Echter, de gemeente Amsterdam wilde niet tegemoet komen aan de financiële eisen van Venturi, waaronder de eis van Venturi dat hij zou werken volgens de regels voor Amerikaanse architecten. Dat hield in: betalingen in vaste termijnen, ook als er even niets gebeurt (terwijl het Nederlandse systeem werkt met betalingen na afronding van bepaalde fasen). Venturi schatte het project in als risicovol en hield daarom vast aan deze betalingswijze. Dit systeem was naar het oordeel van de gemeente riskant, omdat het Stadsdeel Oud-Zuid de bestemmingsplanbevoegdheid heeft en de vergunningen moest verlenen. Als daar vertraging zou ontstaan, zouden de betalingen vanuit de centrale stad naar Venturi gewoon door moeten lopen. Voor Venturi was het niet acceptabel te werken volgens de – in Nederland gebruikelijke – wijze van betalingen na afronding van overeengekomen fasen. Uiteindelijk besluit het college op 18 november 1994 om de besprekingen met Venturi te beëindigen. De gemeente acht het onverstandig door te gaan met Venturi, aangezien wordt gevreesd voor een onbeheersbare financiële situatie. Uit diverse correspondentie blijkt dat Venturi zeer ontstemd is over de gang van zaken.
28
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Inmiddels zijn er nadere afspraken gemaakt over het projectmanagement en over het instellen van een stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’.
Projectmanagement, stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ en programma van eisen Het college besluit op 15 juni 1993 om Twijnstra Gudde te belasten met het projectmanagement van de uitbreiding van het Stedelijk Museum. Op 22 februari 1994 stemt het college in met een notitie van Twijnstra Gudde waarin projectaanpak, projectorganisatie, werkzaamheden van Twijnstra Gudde en het tijdschema zijn beschreven. Op advies van Twijnstra Gudde wordt begin 1994 een stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ ingericht. Het college benoemt de volgende stuurgroepleden: • mr. A.W. Jansen, voorzitter (directeur bestuursafdeling Cultuur, Educatie en Recreatie); • dr. P. Olton, ambtelijk secretaris (bestuursmedewerker bestuursafdeling Cultuur, Educatie en Recreatie); • drs. R.H. Fuchs (directeur Stedelijk Museum); • H.C. Bongers (hoofd Algemene Zaken Stedelijk Museum); • drs. H.A.J. Moor (directeur Financiën); • H. Weulink (projectmanager Twijnstra Gudde). De opdracht aan en het mandaat van deze stuurgroep zijn niet bekend. Stukken hierover ontbreken zowel in het archief van de Bestuursdienst als in het archief van het Project Management Bureau (blijken te zijn vernietigd). Gesprekspartners die in deze periode bij het Stedelijk Museum betrokken zijn geweest, hebben deze informatie niet meer paraat. Op 24 maart 1994 levert Twijnstra Gudde een conceptversie van het programma van eisen op voor de uitbreiding en (beperkte) renovatie van het Stedelijk Museum. De conceptversie van het programma van eisen wordt op 29 maart 1994 vastgesteld door de stuurgroep, waarbij wordt aangegeven dat dit programma in september/oktober 1994 bij de besluitvorming over de keuze van een architect ter goedkeuring aan het college wordt voorgelegd.
De keuze voor Alvaro Siza Op hetzelfde moment dat het college op 18 november 1994 besluit niet verder te gaan met Venturi, besluit het college (op suggestie van de directeur Rudi Fuchs van het Stedelijk Museum) om de Portugese architect Alvaro Siza te benaderen voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum. Het besluit van het college leidt tot protesten van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) tegen de gevolgde gang van zaken. De BNA is van mening dat de keuze voor een nieuwe architect (Siza) in strijd is met de Europese richtlijn Diensten (van toepassing vanaf 1993). De gemeente zet echter door en start (mede op advies van de gemeenteadvocaat) een aanbestedingsprocedure voor de architectenselectie (de zogenaamde ‘onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking’). Parallel aan de aanbestedingsprocedure vindt uitvoerige correspondentie plaats tussen gemeente, Rijksoverheid en Brussel of de gevolgde procedure wel op goedkeuring van Brussel kan rekenen. Er schrijven 12 architecten in (inclusief Siza) en er worden vijf architecten geselecteerd op basis van de gestelde criteria. De kern van het plan van Siza is dat veel van de bestaande gebouwen (waaronder de Sandbergvleugel en het Marmottenhuis) in stand blijven en een losstaand paviljoen wordt gerealiseerd aan de noordoostkant van het museum. Medio 1995 verneemt Siza van de stuurgroep dat hij is geselecteerd. Siza wordt gevraagd alvast te beginnen met zijn voorbereidingen. Siza geeft aan dat hij pas begint als er een besluit is van de Europese Commissie over de juistheid van de gevolgde procedure.
29
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Ondertussen besluit de raad op 22 februari 1995, op voorstel van het college van 9 februari 1995, het programma van eisen voor de nieuwbouw van het Stedelijk Museum vast te stellen. De raad stelt tevens een voorbereidingskrediet vast van fl. 4,6 miljoen (voor de studiefase t/m bestekfase). In september 1995 wijst de raad Alvaro Siza definitief aan als architect voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum op voorwaarde dat de Europese Commissie geen bezwaar heeft. De overeenkomst tussen de gemeente en Siza wordt getekend op 11 december 1995 nadat de Europese Commissie op 7 november 1995 heeft besloten om de zaak over de architectenselectie voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum te seponeren. De onduidelijkheid over de aanbestedingsprocedure en de bijbehorende correspondentie met Brussel heeft tot een vertraging van ongeveer 10 maanden geleid. De overeenkomst van 11 december 1995 bevat de afspraak dat de ontwerpfase loopt tot mei 1997 (definitief ontwerp). Terwijl er plannen worden gemaakt voor de uitbreiding en renovatie van het Stedelijk Museum zijn ook de voorbereidingen voor de herinrichting van het Museumplein aan de orde. Het kader op de volgende pagina bevat een beschrijving van deze ontwikkelingen en de discussies die daarmee gepaard zijn gegaan.
30
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Verdeling bevoegdheden centrale stad en Stadsdeel Oud-Zuid en controverse herinrichting Museumplein en uitbreiding Stedelijk Museum Op 1 mei 1990 worden de bevoegdheden voor de herinrichting van het Museumplein (en dus ook voor het opstellen van een stedenbouwkundig programma van eisen voor het plein) overgedragen van de centrale stad aan het Stadsdeel Oud-Zuid.
In maart 1993 geeft de directeur van het Stedelijk Museum (Rudi Fuchs) aan dat de plannen voor de herinrichting van het Museumplein van de Deense architect Sven-Ingvar Andersson haaks staan op de ideeën van het uitbreidingsplan voor het Stedelijk Museum van Venturi. De door Andersson geprojecteerde uitbreiding van het Stedelijk Museum is waarschijnlijk veel te klein om het programma van eisen in kwalitatieve zin te realiseren. Begin 1996 leidt de discussie tussen het Stadsdeel Oud-Zuid en de centrale stad (en tussen de architecten Siza en Andersson) tot een impasse. Siza loopt tegen het feit aan dat de uitbreiding van het Stedelijk Museum wordt beperkt door het bestemmingsplan voor het Museumplein. Met name het geprojecteerde ‘ezelsoor’, de tot zeven meter oprijzende grashelling op het Museumplein, zorgt voor hoofdbrekens. Siza is op dat moment niet bereid om een bouwplan te ontwikkelen binnen de kaders van het bestemmingsplan voor het Museumplein. In 1996 werkt Siza aan de verdere uitwerking van zijn plan. De heer Dijkstra (oud Rijksbouwmeester) wordt gevraagd te bemiddelen. In mei 1996 geeft de heer Dijkstra aan dat er door onvoldoende integrale besluitvorming een vrijwel onoplosbare situatie is ontstaan. De uitgangspunten voor het museum en het Museumplein moeten integraal worden heroverwogen. Daarop geeft het Stadsdeel Oud-Zuid aan dat het niet bereid is om het bestemmingsplan voor het Museumplein te herzien. De bemiddeling door de heer Dijkstra leidt niet tot het gewenste resultaat. De controverse over de uitbreiding van het Stedelijk Museum in relatie tot de herontwikkeling van het Museumplein houdt in 1996 aan. Van diverse kanten ontstaat verzet tegen het ‘ezelsoor’ aan de Van Baerlestraat. Ook de welstandscommissie komt tot de conclusie dat het ontwerp voor de herinrichting van het Museumplein niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In de gesprekken van de commissie is aangegeven dat eerder – in 1987 of 1988; dus voordat de Deense architect Andersson in beeld kwam en ook voorafgaand aan de plannen om vier architecten ontwerpen te laten maken voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum – al eens was gesproken met de heer Albert Heijn (namens Ahold) over plannen voor een ondergrondse Albert Heijn-vestiging op het Museumplein, met een ingang gekoppeld aan het Stedelijk Museum. De gesprekken hierover eind jaren ’80 kregen echter op dat moment geen opvolging. Eind jaren ’90 komt Ahold opnieuw in beeld met het voorstel een Albert Heijn-vestiging te realiseren in combinatie met de parkeergarage Museumplein. De komst van de Albert Heijn-vestiging en de parkeergarage heeft een belangrijke rol gespeeld voor het beëindigen van de controverse over de plannen voor de herinrichting van het Museumplein en de uitbreiding van het Stedelijk Museum. Het ‘ezelsoor’ herbergt de ingangen van de ondergrondse Albert Heijn-vestiging en de parkeergarage. Uit de gevoerde gesprekken is naar voren gekomen dat Ahold en de exploitant van de parkeergarage (Q Parks) hebben bijgedragen aan de realisatie van het herinrichtingsplan voor het Museumplein in de vorm van het betalen van een commercieel tarief voor in erfpacht uitgegeven grond. In de geraadpleegde archieven is hierover geen informatie aangetroffen. Door realisatie van de parkeergarage en de Albert Heijn-vestiging kon het ‘ezelsoor’ als een gegeven worden beschouwd. Uiteindelijk verzoekt de stuurgroep in november 1996 Siza om alternatieven te onderzoeken voor uitbreiding van het Stedelijk Museum binnen de (stedenbouwkundige) randvoorwaarden van het bestemmingsplan van het Museumplein. Er zit voor Siza niets anders op dan een nieuw ontwerp te maken voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum dat gerealiseerd kan worden binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan van het Museumplein.
31
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
In het voorjaar van 1997 leidt de uitspraak dat het ontwerp voor het Stedelijk Museum moet passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan van het Museumplein tot een Masterplan van Siza. De kern van het Masterplan van Siza luidt als volgt: • geheel vrijmaken van het 19e-eeuwse gebouw door het slopen van alle latere toegevoegde bebouwing (en oudbouw zoveel mogelijk terugbrengen in oorspronkelijke staat); • renovatie centrale hal; • slopen van het Marmottenhuis; • loskoppelen van de (te realiseren) nieuwbouw aan het Sandbergplein, rondom de museumtuin en vervanging van de Sandbergvleugel aan de Van Baerlestraat; • tussen oudbouw en nieuwbouw realiseren van enkele patio’s en de museumtuin; • verbinding oudbouw en nieuwbouw door middel van twee transparante doorgangen. Zie ook bijlage 6: ‘Plattegrond oorspronkelijk gebouw’.
Ontwerp van Alvaro Siza voor uitbreiding van het Stedelijk Museum, voorjaar 1997
De planning op dat moment (voorjaar 1997) is dat het voorlopig ontwerp (inclusief toetsing aan het programma van eisen) gereed is in oktober 1997 en het definitief ontwerp in juli 1998. Aansluitend zal vervolgens het bestek eind 1998 worden afgerond. De verwachting is dat de bestekken rond de jaarwisseling 1998/1999 conform de Europese regelgeving kunnen worden aanbesteed. Op 22 december 1997 wordt het voorlopig ontwerp van Siza door Twijnstra Gudde getoetst aan het programma van eisen (het programma van eisen van maart 1994 is op onderdelen aangepast en vastgesteld op 26 mei 1997). De stuurgroep neemt het (principe)besluit tot: • realisatie van de nieuwbouw vanaf het Sandbergplein tot aan de Sandbergvleugel; • renovatie van de garderobe en publieke sanitaire voorzieningen; • het aanbrengen van brandcompartimenten en noodtrappenhuizen. Siza maakt in zijn plannen onderscheid naar fase A en fase B. Fase A van het Masterplan van Siza betreft partiële nieuwbouw en gedeeltelijke renovatie van de oudbouw. Deze fase kan worden gerealiseerd binnen een investeringskrediet van fl. 34,6 miljoen (fl. 4,6 miljoen voorbereidingskrediet uit 1995 en aanvullend krediet van fl. 30 miljoen uit 1998). Fase B van het Masterplan van Siza omvat het ‘opschonen’ en op hoog niveau renoveren van de oudbouw tot zijn oorspronkelijke vorm, het vervangen van de Sandbergvleugel door nieuwbouw en het ombouwen van de elektrische installatie van de oudbouw. Fase B kan volgens Twijnstra Gudde en de stuurgroep onafhankelijk van fase A – en eventueel in deelfasen – worden uitgevoerd. Voor fase B is een investeringskrediet nodig van circa fl. 26,5 miljoen. Dat brengt de benodigde investering voor beide fasen op een bedrag van ongeveer fl. 60,5 miljoen. Begin januari 1998 stemt het college in met het raadsvoorstel voor het investeringskrediet voor fase A. Daarbij wordt de afspraak gemaakt dat de directie van het Stedelijk Museum zich zal inspannen voor het verkrijgen van additionele investeringskredieten van derden (Rijk, provincie, gemeente Amsterdam en private partijen), noodzakelijk voor het realiseren van fase B.
32
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Op 1 februari 1998 wordt wethouder Bakker (in verband met zijn benoeming tot burgemeester van Hilversum) opgevolgd door wethouder Cornelissen (tot de verkiezingen in maart 1998). Op 18 februari 1998 stemt de raad in met het programma van eisen, met de wijzigingen uit 1998 naar aanleiding van het plan van Siza (voornaamste wijziging is dat de Sandbergvleugel wordt geamoveerd) en het beschikbaar stellen van een krediet van fl. 34,610 miljoen voor fase A van het Masterplan van Siza. Deze kredietverlening is gebaseerd op de eerdere reservering fl. 30 miljoen van december 1992, aangevuld met een eerder door de raad verstrekt voorbereidingskrediet van fl. 4,6 miljoen (uit 1995).11 De financiering van de renovatie ‘op hoog niveau’ van het bestaande gebouw (onderdeel van fase B) wordt in februari 1998 niet als beslispunt voorgelegd aan de raad. De raad geeft aan dat voor de nieuwe vleugel exogene middelen moeten worden gevonden. Door de stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ worden bedragen genoemd van fl. 10 miljoen voor de nieuwbouw van de nieuwe vleugel en fl. 15 miljoen voor renovatie van het bestaande gebouw ‘op hoog niveau’ en het aanleggen van klimaatbeheersing. In maart 1998 wordt opdracht verleend aan de ingenieursbureaus Ketel en Corsmit en aan Siza voor het uitwerken van het definitief ontwerp voor de fasen A en B van het Masterplan Stedelijk Museum. Tevens komt Twijnstra Gudde met een budgetrapportage waaruit blijkt dat er in totaal tot 3 maart 1998 fl. 1,077 miljoen is gefactureerd voor voorbereidende werkzaamheden voor nieuwbouw en fl. 2,047 miljoen voor voorbereidende en uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot renovatie. In maart 1998 zijn de gemeenteraadsverkiezingen. In Amsterdam ontstaat een college van PvdA, VVD, Groen Links en D66. Jikkie van der Giessen wordt wethouder Kunst en Cultuur en volgt Leo Cornelissen op die drie maanden wethouder Kunst en Cultuur is geweest. Op 3 juli 1998 is het definitief ontwerp gereed. In diezelfde maand geeft Twijnstra Gudde aan dat toetsing van het definitief ontwerp aan het programma van eisen laat zien dat het definitief ontwerp op een aantal punten moet worden aangepast. Uit de correspondentie blijkt dat er twijfels zijn bij het bouwmanagement (Twijnstra Gudde) en bij de Stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ over het halen van de deadline van het definitief ontwerp (augustus 1998). Daarnaast wijst Twijnstra Gudde er op dat gezien de staat van het gebouw, op last van het energiebedrijf ENW, de aanpassing van de elektrische installatie in de oudbouw (van 230V naar 400V) al in fase A moet plaatsvinden, in plaats van in fase B. In totaal gaat het om een bedrag van fl. 1,66 miljoen dat niet is gedekt door het krediet dat de raad beschikbaar heeft gesteld. Verder wijst Twijnstra Gudde er op dat de mogelijke sponsorovereenkomst met Audi/PON (in beeld vanaf de zomer van 1998) gevolgen kan hebben voor het definitief ontwerp. Twijnstra Gudde geeft aan dat het maken van een herzien programma van eisen en een definitief ontwerp minimaal drie maanden zal gaan vergen. In december 1998 rapporteert Twijnstra Gudde aan de Stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ dat het definitief ontwerp rond de jaarwisseling wordt afgerond. Er is sprake van een vertraging van een half jaar ten opzichte van de planning van het voorjaar 1997 en een vertraging van anderhalf jaar ten opzichte van de planning ten tijde van het afsluiten van het contract met Siza (december 1995). Voornaamste reden voor deze vertraging is de controverse tussen de plannen voor de herinrichting van het Museumplein en de uitbreidingsplannen van het Stedelijk Museum. De nieuwe planning gaat uit van vaststelling van het definitief ontwerp in januari 1999, het afronden van de bestekfase in mei 1999, de gunning in juni/juli 1999, de start van de sloop eind augustus 1999 en de aanvang van de nieuwbouw in september 1999 (direct na de Uitmarkt).
10 Uit latere stukken (o.a. projectbegroting 2004 van PMB) blijkt dat de dekking van de fl. 30 miljoen als volgt is: --quotum onrendabele top 1993/1994: fl. 9,4 miljoen; --werkgelegenheidsimpuls Rijk 1994: fl. 17,6 miljoen; --Kunstenplan 1993-1996: fl. 3 miljoen. 11 Uit een brief van 31 maart 1998 van de voorzitter van de stuurgroep aan de directeur Financiën van de gemeente blijkt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met indexering naar 1998. Inclusief indexering gaat het om een bedrag van fl. 35,3 miljoen. Daarover heeft de raad afzonderlijk besloten.
33
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
In april 1999 stelt de Stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ het definitief ontwerp voor de fasen A en B vast. In diezelfde maand wordt Saskia Bruines wethouder Kunst en Cultuur. Zij volgt Jikkie van der Giessen op, die een jaar wethouder Kunst en Cultuur is geweest. April 1999 is tevens de maand waarin het college een aantal maal spreekt over de financiering van het renovatiedeel van fase B. In een raadsvoorstel wordt een voorstel gedaan om: • in te stemmen met een sponsorovereenkomst (fl. 12 miljoen renteloze lening Audi/PON); • het restant van de renovatiekosten in fase B (in totaal fl. 15,3 miljoen; restant fl. 3,3 miljoen) te dekken uit de verwachte onderschrijding van fase A van fl. 1,3 miljoen; • een aanvullend krediet van fl. 2 miljoen beschikbaar te stellen. De behandeling in het college op 13 april 1999 wordt uitgesteld tot 20 april. Op 20 april is de behandeling aangehouden tot 27 april en daarna in de collegevergadering op 27 april 1999 teruggenomen. Reden is dat er in het college sprake is van weerstand tegen de overheersende aanwezigheid van Audi/PON met een luxe autoshowroom in het Stedelijk Museum. Op 16 juli 1999 bespreekt het college de mogelijkheden voor sponsoring van de nieuwe vleugel. Er liggen verschillende (financiële) opties op tafel. Er lijkt te worden gekozen voor optie 1 (instemmen met een renteloze lening van fl. 12 miljoen van Audi/PON). Het raadsbesluit van 19 juli 2000 bevat het besluit “B&W te machtigen een convenant met PON uit te werken en af te sluiten.” Later blijkt echter dat dit voorstel niet op een meerderheid kan rekenen in de gemeenteraad (zie paragraaf 2.3). De raad acht de voorwaarden voor het verstrekken van de (inmiddels gevonden) exogene financiering niet acceptabel.
34
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
2.3 Naar een integraal plan?
Hoofdlijn Terwijl eind 1999 de bestekken voor het plan van Siza gereed zijn voor aanbesteding, wordt begin 2000 door de kort daarvoor aangetreden zakelijk directeur van het Stedelijk Museum (Stevijn van Heusden) het initiatief genomen om meer integraal te kijken naar de opgave en de plannen voor het Stedelijk Museum voor nieuwbouw, renovatie en depot meer met elkaar in samenhang te brengen. Uit vijf varianten wordt gekozen voor de zogenaamde maximalisatievariant (hoogwaardige renovatie van de oudbouw, nieuwbouw en sloop van de Sandbergvleugel (conform ontwerp Siza) en realisatie van een nieuw depot). De planvoorbereiding voor deze maximalisatievariant is medio 2002 vergevorderd. Inmiddels heeft de raad in december 2001 een motie aangenomen, waarin het college wordt verzocht binnen de toen lopende raadsperiode de planvorming te voltooien. Er wordt op dat moment een bedrag van fl. 100 miljoen (€ 45,3 miljoen) gereserveerd voor de bouw van het Stedelijk Museum. Samen met het eerdere budget uit 1998 is in totaal € 57,6 miljoen beschikbaar. Het totaal benodigde budget wordt vervolgens in januari 2002 geraamd op € 93 miljoen. In september 2002 voert het college de besprekingen over de begroting voor 2003. Rudi Fuchs wordt aan het eind van deze besprekingen besteld (in Huizen) voor een overleg met het college. Het college deelt Fuchs op dat moment mee dat het ontwerp van Siza duurder is dan verwacht. Er is sprake van een financieringstekort van € 10 miljoen. Het gesprek gaat op dat moment niet over de vraag of dit tekort is te dichten door aanpassingen in het ontwerp of het werven van sponsoren. Rudi Fuchs komt tijdens dit gesprek tot de conclusie dat hij, gezien de omstandigheden, beter kan vertrekken. Vanwege het financieringstekort, dat als onoverbrugbaar wordt gezien, wordt in september 2002 bij de behandeling van de begroting voor 2003 teruggegrepen op de zogenoemde maximale onderhoudsvariant. Deze variant houdt in dat de oudbouw gereed wordt gemaakt voor de komende 30 jaar, zonder uitbreiding, maar met een nieuw depot (collectiecentrum). Het college geeft tegelijkertijd opdracht om alternatieve mogelijkheden te verkennen. Eind 2002 ligt een aantal varianten voor, waaronder twee varianten waarin nieuwbouw wordt gecombineerd met commerciële functies. Het college kiest op dat moment voor een variant die wordt aangeduid als de ‘combinatievariant 2A/B’ (renovatie en nieuwe bebouwing, waaronder beperkte commerciële nieuwbouw). Deze variant is niet verder uitgewerkt.
In het vervolg van deze paragraaf gaan we achtereenvolgens nader in op de volgende onderwerpen: • scenariostudie en keuze voor maximalisatievariant; • ontoereikende financiering; • afscheid van Rudi Fuchs en keuze voor maximale onderhoudsvariant.
Scenariostudie en keuze voor maximalisatievariant In december 1999 zijn de bestekdocumenten voor de nieuwbouw in concept gereed. Voor de plannen wordt onderscheid gemaakt naar: • Fase A: uitbreiding museum overeenkomstig het programma van eisen van 1994 (paviljoen, gedeeltelijke renovatie en brandvoorzieningen voor het investeringskrediet van fl. 36,9 miljoen, prijspeil 2000). Deze fase A komt overeen met de fase A uit het Masterplan van Siza uit 1997 (partiële nieuwbouw en gedeeltelijke renovatie oudbouw). • Fase B: vervanging van de nieuwe vleugel aan de Van Baerlestraat (Sandbergvleugel) door nieuwbouw (nog geen besluit). Deze fase is onderdeel van fase B in het Masterplan van Siza uit 1997. • Fase C: hoogwaardige renovatie van de oudbouw van het museum. Deze fase is onderdeel van fase B in het Masterplan van Siza uit 1997.
35
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Door de raad is eerder (op 18 februari 1998) voor fase A een krediet beschikbaar gesteld van fl. 36,9 miljoen (prijspeil 2000, inclusief voorbereidingsbudget). Er wordt van uitgegaan dat de fasen A, B en C onafhankelijk van elkaar kunnen worden uitgevoerd. Dat zou betekenen dat het museum tijdens de uitbreiding en verbouwing niet gesloten hoeft te worden. Begin 2000 is Stevijn van Heusden aangesteld als zakelijk directeur van het Stedelijk Museum naast algemeen directeur Rudi Fuchs. In die periode neemt het Project Management Bureau (PMB) van de gemeente Amsterdam het projectmanagement over van Twijnstra Gudde. Met de komst van Van Heusden en het PMB ontstaat begin 2000 de behoefte om meer integraal te kijken naar de opgave en de plannen voor nieuwbouw en renovatie. Tot dat moment was geen gedetailleerde inventarisatie uitgevoerd van de totale opgave. “De bouwopgave van de nieuwbouw was eigenlijk niet
goed gedefinieerd; niet in relatie tot het bestaande gebouw en ook niet in relatie tot het depot” zo geven diverse betrokkenen uit deze periode aan. Medio maart 2000 wordt het rapport ‘Inventarisatie en Beleidsplan 2001-2004’ aangeboden aan de wethouder Kunst en Cultuur. Daaruit blijkt dat het Stedelijk Museum dringend behoefte heeft aan vervanging van het huidige depot en dat renovatie van het huidige museum (het Weissman-gebouw) binnen afzienbare tijd onvermijdelijk is. Dat laatste blijkt uit onderzoek naar de bouwkundige toestand van het bestaande gebouw. Uitkomst van dit onderzoek is dat het gebouw aanzienlijke bouwtechnische gebreken heeft en niet voldoet aan eisen op het gebied van brandveiligheid, installatietechniek, beveiliging, klimaat en de Arbowet. De museumdirectie concludeert dat renovatie van het bestaande gebouw binnen afzienbare termijn onvermijdelijk is en zoveel mogelijk moet worden gecombineerd met de nieuwbouw. Combinatie van nieuwbouw en aanpassing van het bestaande gebouw verkort volgens het PMB de periode dat het Stedelijk Museum zou moeten worden gesloten. Het rapport stipt de mogelijkheid/noodzakelijkheid van sluiting van het museum aan zonder dat concreet uit te werken. In juni 2000 zijn de bestekken voor de fasen A en B van het plan van Siza aanbestedingsgereed. De raad stelt op 19 juli 2000 een aanvullend krediet vast voor fase B van fl. 15,87 miljoen. (Daarmee stemt de raad tevens in met vervanging van de Sandbergvleugel). Deze middelen zijn beschikbaar gesteld in het programma-akkoord. De kapitaallasten worden ten laste gebracht van de in de voorjaarsnota 2000 gereserveerde middelen ten behoeve van de uitbreiding van het Stedelijk Museum. Samen met de toegezegde bijdrage van Audi/PON van fl. 2 miljoen12 en het eerder verstrekte krediet van (geïndexeerd) fl. 36,9 miljoen komt het totale budget uit op een bedrag van ongeveer fl. 55 miljoen (voor fasen A en B). De raad draagt het college op om alvorens de fasen A en B aan te besteden alle consequenties van bouw, renovatie, exploitatie en eventuele sluitingsgevolgen in kaart te brengen13. In de gesprekken van de commissie is naar voren gebracht dat Audi/PON zich, gezien de groeiende politieke weerstand en de heftige publieke discussie14, in de loop van 2000 heeft teruggetrokken als ‘founder’ of sponsor van het Stedelijk Museum. Gedurende de zomer van 2000 heeft het PMB samen met het museum verschillende mogelijkheden en combinaties van nieuwbouw en renovatie van het museum en bouw van een depot geïnventariseerd en op consequenties beoordeeld. Uit de inventarisatie komt naar voren dat de totale investeringsbehoefte voor de realisatie van het Masterplan van Siza circa fl. 120 miljoen bedraagt. De renovatie van de oudbouw (fase C) blijkt met fl. 65 miljoen duurder te zijn dan de fasen A en B samen (fl. 55 miljoen).
12 In de raad was geen meerderheid voor instemming met de renteloze lening van Audi/PON van fl. 12 miljoen. Alternatief voorstel was een sponsorbijdrage van Audi/PON van fl. 2 miljoen. 13 Afgeleid uit de bestuurlijke samenvatting van de vergadering van het college van B&W van 16 januari 2001. Het besluit van de raad is niet aangetroffen in de geraadpleegde archieven van de gemeente. 14 De sponsorovereenkomst is nauwgezet voorbereid door de directie van het Stedelijk Museum (Rudi Fuchs en Hugo Bongers), in overleg met Audi/PON en met de voorzitter van de stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’, André Jansen). Het voorstel wordt door de wethouder Kunst en Cultuur voorgelegd aan de raad. Enkele raadsleden blijken fel tegen dit voorstel te zijn. Als blijkt dat het voorstel niet op een meerderheid kan rekenen in de raad, trekt Audi/PON zich terug als mogelijke ‘founder’ van het Nieuwe Stedelijk Museum.
36
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
De inventarisatie leidt tot een aantal globale scenario’s. Het PMB presenteert deze scenario’s in september 2000 aan de commissie Cultuur. Het betreft de volgende vijf scenario’s voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum:
Vijf scenario’s van het PMB voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum, september 2000 Scenario Financiën Dit scenario gaat ervan uit dat de gevoteerde fl. 55 miljoen het bedrag is waarmee het museum (exclusief realisatie van het depot) het moet doen. • fl. 55 miljoen voor uitbreiding museum, zonder extra geld voor renovatie; • fl. 60 miljoen voor een tijdelijk depot en een nieuw buitendepot. Totaal: fl. 115 miljoen. Start bouw verwacht na april 2003 (plannen moeten ingrijpend worden gewijzigd). Scenario conform raadsbesluit Dit scenario gaat ervan uit dat de nieuwbouw wordt gerealiseerd conform het besluit van de gemeenteraad, zonder dat er zicht is op (de financiering van) renovatie. • fl. 55 miljoen voor uitbreiding; • fl. 10 miljoen voor tijdelijk depot; • fl. 65 miljoen voor renovatie; • fl. 66 miljoen voor nieuw depot en langer aanhouden tijdelijk depot. Totaal: fl. 196 miljoen. Start bouw vanaf september 2001. Scenario Stedelijk Museum Dit scenario gaat ervan uit dat op zo kort mogelijke termijn over financiering van de renovatie wordt besloten. In dat geval zouden de bouw en de renovatie begin 2003 kunnen starten. • fl. 120 miljoen voor Masterplan Siza; • fl. 60 miljoen depot. Totaal: fl. 180 miljoen Start bouw vanaf begin 2003. Scenario Maximalisatie In dit scenario wordt een combinatie gemaakt van nieuwbouw en renovatie aan het Museumplein, de realisatie van een nieuw depot, optimalisatie van de publieksruimten aan het Museumplein en onderbrenging van facilitaire functies in het depot. • fl. 175 miljoen voor nieuwbouw, renovatie en buitendepot; • fl. 10 miljoen voor tijdelijk depot. Totaal: fl. 185 miljoen. Start bouw vanaf april 2003. Scenario Gouden Eeuw Dit scenario is gelijk aan het maximalisatiescenario, waarbij een combinatie wordt gemaakt met ontwikkelingen op de Zuidas (depots, werkplaatsen en paviljoens). • fl. 130 miljoen voor nieuwbouw, renovatie en tijdelijk depot; • fl. 120 miljoen uit grondexploitatie voor paviljoens Zuidas. Totaal: fl. 250 miljoen. Start bouw vanaf april 2003.
37
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Bij elk van deze scenario’s zal het Stedelijk Museum ongeveer twee jaar gesloten dienen te worden. De belangrijkste genoemde redenen voor de tijdelijke sluiting zijn: • de brandweer heeft de situatie beoordeeld zoals die tijdens de bouw zal zijn en acht het niet acceptabel dat de nooduitgangen op het (zeer krappe) bouwterrein uitkomen; • de veiligheid van de collectie kan niet worden gewaarborgd vanwege mogelijke wateroverlast ten gevolge van doorbraken op kelderniveau en doorbraken tussen het bestaande en het nieuwe gebouw op de overige verdiepingen; • openhouden van het huidige gebouw is van invloed op de bouwlogistiek, heeft een sterk kostenverhogend effect en vereist zeer veel afstemming met de aannemer over planning en organisatie; • ervaring met andere musea leert dat sluiting het meest efficiënt is en de beste garantie geeft voor het beheer van de collectie. Op 19 december 2000 besluit het college het maximalisatiescenario verder te laten uitwerken. Vervolgens stemt het college op 16 januari 2001 in met het conceptraadsvoorstel en de volgende daarin geformuleerde besluiten: • intrekken van de onderdelen van het raadsbesluit van 19 juli 2000, inzake het vaststellen van het bestek en aanbesteding van de fasen A en B; • uitwerken van het maximalisatiescenario (scenario D); • benoeming van Herman van Vliet, directeur van het Project Management Bureau (PMB), tot gedelegeerd opdrachtgever voor de nieuwbouw, de renovatie en het collectiecentrum van het Stedelijk Museum; • herbestemming van het restant van het krediet van fl. 30 miljoen voor het proces leidend tot het voorlopig ontwerp. Dit krediet werd eerder beschikbaar gesteld voor fase A van de uitbreiding. Van het restantkrediet dient fl. 17 miljoen te worden afgetrokken, omdat de dekking onzeker is. Deze dekking betreft de Rijksbijdrage inzake de werkgelegenheidsimpuls. Verder stemt het college op 19 december 2000 in met decharge aan de stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ onder leiding van André Jansen. Tijdens deze collegevergadering neemt B&W kennis van de omvang van de voorbereidingskosten, (groot fl. 19,2 miljoen) voor de uitbreiding, renovatie en het nieuwe collectiecentrum van het Stedelijk Museum conform het maximalisatiescenario. Het college machtigt de gedelegeerd opdrachtgever tot het aangaan van verplichtingen tot fl. 2,4 miljoen voor het maken van een voorlopig ontwerp conform het maximalisatiescenario. Dit is geen nieuw krediet, maar een nieuwe raming van de te maken voorbereidingskosten, ten laste van het gewijzigd in te zetten krediet uit 1998. In het verlengde van het collegebesluit van 19 december 2000 besluit de gemeenteraad op 7 februari 2001 tot het intrekken van de onderdelen van het raadsbesluit van 19 juli 2000 inzake het vaststellen van het bestek en de aanbesteding van de fasen A en B. De raad stemt in met de keuze voor het uitwerken van scenario D (het maximalisatiescenario) en met het herbestemmen van het restant van het krediet. De wethouders Cultuur en Ruimtelijke Ordening worden door de raad uitgenodigd nader onderzoek te doen naar de eventuele mogelijkheden tot het vestigen van een culturele voorziening op de Zuidas. In het raadsvoorstel wordt opgemerkt dat de kosten van de uitwerking van het maximalisatiescenario niet sluitend door de gemeente kunnen worden gedekt en dat medefinanciers dienen te worden gezocht. In deze raadsvergadering wordt Herman van Vliet benoemd tot gedelegeerd opdrachtgever voor de nieuwbouw, de renovatie en het collectiecentrum Stedelijk Museum. Enkele gesprekspartners geven aan dat “de titel van gedelegeerd opdrachtgever begin 2000 in het
leven was geroepen om (ambtelijke en bestuurlijke) rollen zuiver te houden en taken te verduidelijken en dat de exacte rolinvulling nog nader moest worden omschreven.” Het college van B&W stemt op 11 mei 2001 in met het voorlopig ontwerp (maximalisatiescenario) voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. In dit ontwerp neemt het aantal vierkante meters expositie en overige publieksruimte met ruim 2.800m2 toe ten opzichte van het oorspronkelijke plan van Siza. Daarnaast wordt besloten om een voorbereidingskrediet beschikbaar te stellen voor het 38
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
ontwikkelen van een definitief ontwerp voor zowel het Stedelijk Museum als het collectiecentrum. Tijdens deze collegevergadering stemt het college van B&W in met het ruimtelijke programma van eisen voor een collectiecentrum voor het Stedelijk Museum, het Amsterdams Historisch Museum en het Filmmuseum. Vervolgens wordt het college van B&W op 11 mei 2001 gevraagd kennis te nemen van de geraamde stichtingskosten voor zowel de herontwikkeling van het Stedelijk Museum (circa fl. 135 miljoen) als het collectiecentrum (circa fl. 83,4 miljoen). Het college verzoekt de portefeuillehouder om de plannen binnen het kaderstellende budget (circa fl. 205 miljoen) te brengen. Daarnaast wordt het college gevraagd kennis te nemen van de globale exploitatieraming (meerkosten fl. 10 miljoen structureel). Het college van B&W wordt uitgenodigd om gelijktijdig met het definitief ontwerp een uitgewerkte raming van de exploitatie-meerkosten aan de raad voor te leggen. Besloten wordt dat het volgende bestuurlijk moment van de herontwikkeling van het Stedelijk Museum is het vaststellen van een definitief ontwerp en de financiering van het project. Het volgende bestuurlijk moment voor het collectiecentrum is het vaststellen van een voorlopig ontwerp. Op 20 juni 2001 stemt de gemeenteraad in met het voorlopig ontwerp en stelt de raad een voorbereidingskrediet beschikbaar om te komen tot een definitief ontwerp voor het Stedelijk Museum en het collectiecentrum (fl. 19,5 miljoen voor het totaal; fl. 18,1 miljoen exclusief het Filmmuseum). Feitelijk betreft dit geen nieuw krediet, maar wordt het niet geheel uitgegeven krediet uit 1998 herbestemd en als voorbereidingskrediet ter beschikking gesteld aan het lopende proces15. De raad neemt kennis van de geraamde stichtingskosten en verzoekt de portefeuillehouder de plannen binnen het kaderstellend budget van fl. 196 miljoen (€ 88,94 miljoen) te brengen (prijspeil 2001). Het verschil tussen dit bedrag en het eerder genoemde taakstellende budget van fl. 205 miljoen betreft een taakstelling die de raad oplegt. Dit moment geldt tevens als financieel startpunt voor de voortgangsrapportages die door het PMB worden gemaakt. In mei 2001 is tevens in het college van B&W aan de orde op welke wijze de lessen van de CommissieHerweijer kunnen worden benut voor het bouwproces van het Stedelijk Museum.
15 Dat blijkt uit de jaarrapportage 2004 van het PMB.
39
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Lessen van de Commissie-Herweijer In de collegevergadering van 11 mei 2001 wordt de gemeentesecretaris uitgenodigd te onderzoeken op welke wijze de lessen van de Commissie-Herweijer betrokken kunnen worden bij het projectmanagement voor het bouwproces van het Stedelijk Museum. De Commissie-Herweijer heeft eerder onderzoek gedaan naar de oorzaken van de overschrijding van € 45 miljoen op een totaalbudget van €139 miljoen bij de bouw van het Muziektheater/Stadhuis. De Commissie-Herweijer formuleerde in 1988 de volgende aanbevelingen: 1. aanstellen van een beslissingsbevoegde projectcoördinator of projectleider; 2. aanwijzen van één wethouder tot projectwethouder; 3. regulering van inbreng gebruikers; 4. aanbesteding pas na volledig uitgewerkt plan; 5. budgetbewaking op basis van zeer gedetailleerde begroting of elementenbegroting; 6. niet bezuinigen op voorbereiding en directievoering bouw; 7. grotere rol afdeling Financiën bij het financieel beheer. In het raadsvoorstel van 15 januari 2002 wordt hier op teruggekomen. In dit voorstel wordt aangegeven wat is gedaan met de aanbevelingen van de Commissie-Herweijer in relatie tot de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. Daarbij wordt aangegeven dat: • er één beslissingsbevoegde coördinator/projectleider is (gedelegeerd opdrachtgever); • er één projectwethouder is (wethouder Kunst en Cultuur); • de zakelijk directeur van het Stedelijk Museum als vertegenwoordiger van de gebruiker betrokken is bij het planproces; • er pas tot aanbesteding wordt overgegaan bij een zo volledig mogelijk uitgewerkt plan; • een externe bouwmanager het bouwproces begeleidt; • budgetbewaking wordt uitgevoerd op basis van een (zeer) gedetailleerde begroting door een externe kostencalculator. Op 7 mei 2002 bespreekt het college van B&W in hoeverre de aanbevelingen van de Commissie-Herweijer zijn of worden verwerkt in de bouwprojecten Stedelijk Museum, Stadsschouwburg en Openbare Bibliotheek. Het college wordt op 7 mei gevraagd kennis te nemen van de toetsing die heeft plaatsgevonden op de verwerking van de adviezen van de Commissie-Herweijer voor deze drie bouwprojecten. Het overleg hierover binnen het college leidt tot de volgende uitkomsten: • de drie bouwprojecten hebben in hun aanpak rekening gehouden met de aanbevelingen van de CommissieHerweijer; • vastgesteld wordt dat de aanbevelingen 1 en 3 volledig zijn overgenomen; • vastgesteld kan worden dat aanbeveling 2 voor Stadsschouwburg en Openbare Bibliotheek is overgenomen en dat voor het Stedelijk Museum deze aanbeveling niet middels een B&W-besluit is overgenomen (daarbij wordt opgemerkt dat dit in de praktijk echter wel op die manier werkt); • de aanbevelingen 4 t/m 7 zijn voornemens die nog moeten worden uitgevoerd. Op 7 mei 2002 besluit het college van B&W: • de wethouder Kunst en Cultuur alsnog aan te wijzen tot projectwethouder in het bouwproject Stedelijk Museum; • de aanbevelingen 4 t/m 7 tot vaste bespreekpunten te maken bij het overleg tussen projectwethouder en gedelegeerd opdrachtgever.
40
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
De ontwikkeling van een gezamenlijk collectiecentrum van drie musea naar een depot voor het Stedelijk Museum gedurende de periode van mei 2001 tot en met juni 2010 lichten we toe in onderstaand kader.
Van een gezamenlijk collectiecentrum voor het Stedelijk Museum, het Filmmuseum en het Amsterdams Historisch Museum naar een depot voor het Stedelijk Museum Uit de geraadpleegde archieven komt naar voren dat op 11 mei 2001 in het college van B&W het voornemen aan de orde is een collectiecentrum te ontwikkelen voor het Stedelijk Museum, het Filmmuseum en het Amsterdams Historisch Museum. Achtergrond van het gezamenlijke collectiecentrum ligt in het besluit van januari 2001 om de herontwikkeling van het Stedelijk Museum te realiseren op de huidige locatie en daar zoveel mogelijk expositieruimte te creëren. Dit betekent dat er elders ateliers, werkplaatsen en kantoren moeten worden gehuisvest (volgens het principe van ‘front office / back office’). Hierbij wordt aangegeven dat het het meest logisch is om deze functies onder te brengen in het nog te bouwen collectiecentrum. Hiervoor is fl. 2,4 miljoen beschikbaar gesteld en Herman van Vliet is aangesteld als gedelegeerd opdrachtgever voor de bouw van het collectiecentrum van het Stedelijk Museum, het Amsterdams Historisch Museum en mogelijk het Filmmuseum. Op 11 mei 2001 wordt afgesproken te komen tot een langdurige huurrelatie met het Filmmuseum, waarbij een kostendekkende huur het uitgangspunt is. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is het voornemen het collectiecentrum te ontwikkelen zonder het Filmmuseum. Op 21 juni 2001 geeft de gemeenteraad te kennen dat voor het opnemen van het Filmmuseum in het collectiecentrum een contractvorm moet worden gevonden. In december 2001 is in het college van B&W het programma van eisen voor het collectiecentrum aan de orde. Op dat moment blijkt dat deelname van het Filmmuseum aan het collectiecentrum nog niet vaststaat. In januari 2002 wordt ingestemd met het bouwkundige en installatietechnische programma van eisen voor het collectiecentrum. Ook wordt ingestemd met een kaderstellend budget16 waarin tevens de grondkosten voor het collectiecentrum zijn opgenomen. De planning gaat uit van start bouw van het collectiecentrum eind 2003. Vervolgens is in de collegevergadering van 22 januari 2002 als uitgangspunt aan de orde dat bij de realisatie van het voorlopig ontwerp van het collectiecentrum duidelijkheid dient te bestaan over de participatie van het Filmmuseum. Aangegeven wordt dat, indien het Filmmuseum afhaakt, de ongedekte kosten voor de gemeente Amsterdam € 225.000 bedragen. In april 2002 verschijnt de rapportage ‘Exploitatie collectiecentrum Stedelijk Museum’ (opgesteld door Metafoor Vastgoed, in opdracht van het Project Management Bureau Amsterdam). In deze rapportage wordt ervan uitgegaan dat het Stedelijk Museum, het Amsterdams Historisch Museum en het Filmmuseum zullen huren van een besloten vennootschap of stichting die de exploitatie ter hand zal nemen. In dit model betalen alle drie de partijen een vastgestelde huurprijs en kan het saldo van baten en lasten via een voorziening worden verrekend. In dat geval is het huurbedrag van het Stedelijk Museum € 1.289.884. In aanloop naar de begrotingsbehandelingen in september 2002 spreekt het college van B&W op 25 juni 2002 over de stand van zaken van de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. Op dat moment komt ook het collectiecentrum aan de orde. Er zijn inspanningen gedaan voor het verkrijgen van een Rijksbijdrage, maar in juni 2002 is daar nog geen zicht op. Een van de mogelijke scenario’s op dat moment is dat het Rijk bijdraagt aan de exploitatielasten. Dat betekent dat bij de begrotingsbehandelingen een voorstel gedaan moet worden voor het resterende investeringsgeld voor de nieuwbouw en renovatie van het Stedelijk Museum (€ 7 miljoen) en voor de investering in het collectiecentrum (€ 29 miljoen). Daarbij wordt de mogelijkheid van een ‘knipvariant’ geschetst: tijdelijke huisvesting en een tijdelijk collectiecentrum aan de Deccaweg. Het alternatieve scenario is dat het Rijk bijdraagt aan de investeringskosten. Dit scenario zou betekenen dat de planvoorbereiding rondom het collectiecentrum opnieuw wordt opgestart en de tijdelijke huisvesting wordt voorbereid. Geen interesse of langdurige onduidelijkheid vanuit het Rijk zou betekenen dat de voorbereidingen voor het collectiecentrum blijven stil liggen en de tijdelijke huisvesting de status van tijdelijk collectiecentrum krijgt.
16 De binnen het taakstellend budget geraamde stichtingskosten bedragen € 93.184.000 voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten voor: a. de nieuwbouw en renovatie van het Stedelijk Museum: € 59.446.000; b. het collectiecentrum (inclusief archeologie): € 27.000.000; c. tijdelijke huisvesting € 4.538.000. Binnen het kaderstellend budget zijn tevens de grondkosten voor het collectiecentrum opgenomen ten bedrage van: € 2.200.000.
41
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
In de collegevergadering van 25 juni 2002 is tevens de tijdelijke huisvesting van het Stedelijk Museum aan de orde. Aangegeven wordt dat – in afwachting van het collectiecentrum – voor de periode van 1 oktober 2002 tot 31 maart 2006 een pand aan de Deccaweg zal worden gehuurd en geschikt worden gemaakt voor de tijdelijke huisvesting van het Stedelijk Museum. Het college machtigt tijdens deze vergadering de gedelegeerd opdrachtgever om een huurovereenkomst aan te gaan voor de genoemde periode. Daarmee wordt materieel het besluit genomen dat het Stedelijk Museum de deuren sluit per 1 januari 2003. Uit de gevoerde gesprekken maakt de commissie op dat het Filmmuseum zich op een bepaald moment terugtrekt uit het voorbereidingsproces dat moet leiden tot een gezamenlijk collectiecentrum van de drie musea. Dat maakt een collectiecentrum van de drie musea niet haalbaar. In de geraadpleegde archieven is niet terug te vinden op welk moment dit aan de orde is en wat de beweegredenen zijn geweest voor het Filmmuseum. Daarnaast blijkt eind 2002 dat de financiële middelen voor nieuwbouw, renovatie en collectiecentrum ontoereikend zijn (zie hierna). Dat plaatst de realisatie van het collectiecentrum in een ander daglicht. In mei 2003 verschijnt een rapportage van het PMB over de mogelijke alternatieven voor het collectiecentrum van het Stedelijk Museum. In deze rapportage worden de voor- en nadelen van de twee opties voor het collectiecentrum tegen elkaar afgewogen, namelijk Amsteldijk en Sloterdijk. Er wordt echter geen advies gegeven. Bij de bespreking van de begroting 2003 wordt het besluit genomen een depot te bouwen aan de Deccaweg. Het depot is bedoeld voor tijdelijke huisvesting van de museumorganisatie tijdens de sluiting van het museum en voor opslag van de collectie. In het verlengde van deze bespreking wordt op 9 september 2003 het besluit genomen tot definitieve vestiging van het depot en aanverwante functies aan de Deccaweg. Op 13 april 2004 neemt het college van B&W het besluit dat voor het depot een gedetailleerd programma van eisen wordt opgesteld. De aandacht zal vooral uitgaan naar de inventarisatie van de kunstcollectie en de methoden van opslag. In de bouwbegroting voor de nieuwbouw van het Stedelijk Museum wordt vervolgens op 14 juni 2005 voor het nieuwe depot een taakstellend bedrag beschikbaar gesteld van € 12 miljoen. In de B&W-vergadering van 5 september 2006 is de voortgang van de nieuwbouw van het depot Deccaweg aan de orde. Gemeld wordt dat de gedelegeerd opdrachtgever overeenstemming heeft bereikt met projectontwikkelaar NEMACO over de voorwaarden waaronder het depot zal worden gebouwd. Deze overeenstemming is vastgelegd in een intentieverklaring en een concept-realisatieovereenkomst. De bouwsom is vastgesteld op € 10,5 miljoen. Inclusief grondkosten (€ 1 miljoen) en inrichtingskosten (€ 0,5 miljoen) bedragen de totale stichtingskosten € 12 miljoen. Daarbij wordt opgemerkt dat NEMACO op korte termijn het definitief ontwerp zal aanbieden. Na goedkeuring hiervan zal de kredietaanvraag worden ingediend. Bij voortgang volgens planning zal het nieuwe depot begin 2008 gereed zijn. In december 2006 ligt in het overleg van de stuurgroep het voorlopig ontwerp van het depot ter goedkeuring voor. De verwachting is dat het definitief ontwerp in januari 2007 beschikbaar is. Het is de bedoeling het depotgebouw een half jaar vóór de opening van het museum in gebruik te nemen. Dit om de openingsactiviteiten niet te belasten. De huurverlenging van de tijdelijke huisvesting vraagt om een dekking van de extra huurkosten. De gemeenteraad stemt op 14 maart 2007 in met het betrekken van deze kosten bij de Voorjaarsnota. De gemeenteraad stemt op 4 juli 2007 in met het beschikbaar stellen van het uitvoeringskrediet van € 13,5 miljoen voor het depot. Begin 2008 start de bouw van het depot. In de stuurgroepvergadering van mei 2009 is aan de orde dat de bouwfase van het depot de laatste fase heeft bereikt. Vanaf 1 augustus 2009 kan de verhuizing starten. De nieuwbouw van het depot leidt uiteindelijk tot een positief resultaat van € 0,9 miljoen. Op 15 juni 2010 wordt in de collegevergadering afgesproken dit resultaat te benutten voor de verlenging van de huur van de huisvesting op de Deccaweg van € 1 miljoen. De overige kosten van € 0,1 miljoen komen ten laste van de reservering vertragingskosten opdrachtgever.
42
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Ontoereikende financiering Op 12 oktober 2001 staat de ontwikkeling van het Stedelijk Museum als actualiteit op de agenda van het college. Tijdens de bespreking van de begroting van 2002 is vastgesteld dat de volledige financiering van het Stedelijk Museum niet geheel tijdens deze raadsperiode kan worden bekostigd en is de vraag gesteld of er serieuze problemen ontstaan indien de herontwikkeling later zal plaatsvinden. Vanwege de plannen voor nieuwbouw en renovatie van het Stedelijk Museum is er al enige tijd geen onderhoud gepleegd aan het huidige Stedelijk Museum en gedogen brandweer en andere instanties de slechte staat van het gebouw. Als de herontwikkeling van het Stedelijk Museum nog verder wordt uitgesteld zullen er serieuze problemen ontstaan en komt de staat van het gebouw opnieuw op de agenda te staan. Op 23 november 2001 vergadert het college van B&W over een brief die moet worden verstuurd naar staatssecretaris Van der Ploeg om een financiële bijdrage te vragen van het Rijk voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. Argumentatie is dat de gemeente de kosten van de herontwikkeling van het Stedelijk Museum niet alleen kan dragen en dat er een landelijk belang is voor verbetering van het museum. De brief bevat geen bedragen. Uit een intern ambtelijk memo van het PMB van 14 december 2001 aan de ‘staf herontwikkeling Stedelijk Museum’ komt naar voren dat van het investeringskrediet van fl. 55,5 miljoen (gemeenteraad 19 juli 2000, gewijzigd op 7 februari 200117) nog een bedrag resteert van fl. 8 miljoen. Dat is als volgt opgebouwd: Tabel 2: Resterend investeringskrediet, stand 14 december 200118
Beschikbaar krediet
Bedragen (in miljoenen guldens)
Februari 1995
4,6
Februari 1998
30,0
Juli 2000
15,9
Totaal
50,5
Totaal inclusief indexatie
55,5
Uitgaven ten laste van kredieten Voorbereidingskosten tot nieuwbouwbestek juli 2000 (Siza) (daadwerkelijk uitgegeven)
7,6
Voorbereidingskosten t/m voorlopig ontwerp nieuwbouw/renovatie en haalbaarheidsonderzoek collectiecentrum na juli 2000 (maximalisatievariant)
2,4
Voorbereidingskosten t/m bestek nieuwbouw/renovatie en collectiecentrum na juli 2000 (maximalisatievariant)
19,5
Aanpassingen vloer Stadsschouwburg18
18,0
Totale uitgaven ten laste van krediet
47,5
Restant budget
8,0
17 Op 7 februari 2001 wordt het bestek ingetrokken en het geld herbestemd. 18 Besproken in de collegevergadering van 19 september 2000. In de besluiten valt te lezen dat naar aanleiding van De Baak-besprekingen is besloten tot vrijval van het budget voor de nieuwe vleugel en deze vrijval in te zetten voor de investering vlakke-vloer Stadsschouwburg.
43
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Uit de notitie van 14 december 2001 valt niet af te leiden welke bedragen daadwerkelijk zijn uitgegeven en welke bedragen ramingen (nog uit te geven bedragen) betreffen. Uit latere stukken van het PMB blijkt dat de bedragen voor voorbereidingskosten na juli 2000 ramingen zijn (totaal dus fl. 21,9 miljoen [fl. 2,4 + 19,5 miljoen]). In de gesprekken is aangegeven dat de aanpassing van de vloer van de Stadsschouwburg op een later moment ten laste van een ander budget is gebracht. Derhalve resteert in december 2001 van het oorspronkelijke budget van fl. 55,5 miljoen volgens de opstelling in deze notitie een bedrag van fl. 26 miljoen. In december 2001 neemt de raad een motie aan (motie Spier c.s., nr. 731) over het Stedelijk Museum. Daarin wordt het college van B&W verzocht in deze raadsperiode de planvorming te voltooien. Er wordt een bedrag van fl. 100 miljoen (€ 45,3 miljoen) gereserveerd voor de bouw van het Stedelijk Museum, waarmee een politiek signaal wordt afgegeven dat Amsterdam bereid is te investeren in het Stedelijk Museum. Op 15 en 22 januari 2002 spreekt het college over een raadsvoorstel over de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. Daarin wordt aangegeven dat de uitbreiding van het Stedelijk Museum (nieuwbouw, renovatie en tijdelijke huisvesting) en het collectiecentrum (gezamenlijke planontwikkeling Stedelijk Museum, Amsterdams Historisch Museum en Filmmuseum) samen één project zijn. In de brief is een uitgebreide toelichting gegeven op het proces van voorlopig ontwerp naar definitief ontwerp, het programma van eisen, kaderstellend budget en planning. Het kaderstellende budget bedraagt € 93,18 miljoen en is als volgt onderverdeeld: Nieuwbouw
€ 59,4 miljoen
Collectiecentrum
€ 27,0 miljoen
Tijdelijke huisvesting
€ 4,5 miljoen
Grondkosten collectiecentrum
€ 2,2 miljoen
In de toelichting is verder aangegeven dat de beschikbare dekking per 1-1-2002 € 57,6 miljoen bedraagt (geïndexeerd naar 2002) en dat het eerstvolgende moment waarop de dekking aan bod kan komen, het aanstaande programma-akkoord is. De omvang van het beschikbare budget is niet verder gespecificeerd. Uit latere stukken valt af te leiden dat dit bedrag als volgt tot stand is gekomen: Restant bouwkrediet 1998/64 ultimo 2000
€ 12,3 miljoen*)
Reservering raadsmotie december 2001
€ 45,3 miljoen
Totaal
€ 57,6 miljoen
*) Dit bedrag is als volgt opgebouwd: Voorbereidingskrediet 1995 Bouwkrediet 1998 Totaal Gemaakte kosten
€ 2,0 miljoen € 13,7 miljoen € 15,7 miljoen € 3,4 miljoen
Resteert
€ 12,3 miljoen
(fl. 4,6 miljoen) -/(fl. 30,0 miljoen) -/(fl. 34,6 miljoen) -/(fl. 7,6 miljoen) -/-
De planning gaat er op dat moment vanuit dat het definitief ontwerp kan worden vastgesteld door de raad op 27 februari 2002. In januari 2002 kan worden gestart met het maken van het bestek, zodat deze in mei 2002 gereed is voor aanbesteding. Medio september 2002 zal het eerstvolgende beslismoment zijn voor het vaststellen van het bestek en het uitvoeringskrediet, waarna tot gunning kan worden overgegaan. Eind 2002 kan dan gestart worden met de bouw, waarbij de oplevering is voorzien begin 2005 en de verhuizing en herinrichting gereed zijn in april 2005. 44
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Op 23 februari 2002 stuurt de wethouder Financiën (Dales) een brief aan het college, waarin hij zijn zorgen uit over het doorgaan met het maximalisatiescenario in relatie tot de benodigde Rijksbijdrage (waar geen zicht op is en die misschien nog wel twee jaar op zich laat wachten). Hij geeft aan dat hij zich niet kan committeren aan een investering van ongeveer fl. 206 miljoen (€ 95 miljoen) zonder deugdelijke visie en serieuze artistiek-inhoudelijke onderbouwing. De wethouder Kunst en Cultuur (Bruines) geeft in haar reactie op 25 februari 2002 aan zich overvallen te voelen. De lijn van het college is altijd geweest om nu voorbereidingen te treffen en bij het komende programma-akkoord te bezien of het verantwoord is een go-beslissing te nemen. Ze geeft aan dat de timing hoogst ongelukkig is, daags voor behandeling van het definitief ontwerp in de raad. Enkele dagen daarna, op 27 februari 2002, stelt de raad het definitief ontwerp voor de maximalisatievariant vast. Daarnaast stemt de raad in met de binnen het taakstellend budget geraamde stichtingskosten ten bedrage van € 93.184.000 voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum (nieuwbouw en renovatie, collectiecentrum (inclusief archeologie) en tijdelijke huisvesting). De raad neemt kennis van het feit dat – om te starten met de Europese aanbesteding – er een besluit moet worden genomen over de financiële dekking. Het besluit over de financiële dekking en derhalve de beslissing over de start van de aanbesteding, kan pas na het programma-akkoord door het college en de raad worden genomen en is dus afhankelijk van de afspraken die bij het programma-akkoord gemaakt worden. In maart 2002 zijn de gemeenteraadsverkiezingen. In Amsterdam ontstaat een college van PvdA, VVD en CDA. Hannah Belliot wordt wethouder Kunst en Cultuur en volgt Saskia Bruines op. Na de verkiezingen zet wethouder Belliot de inspanningen voort om een Rijksbijdrage te verkrijgen. In mei 2002 vergadert het college over een position paper als basis voor de lobby naar het Rijk en wordt er kennis genomen van het feit dat het Stedelijk Museum, ongeacht de uitkomsten van de besluitvorming rond de herontwikkeling van het museum, vanaf 1 januari 2003 zijn deuren zal moeten sluiten. Op 25 juni 2002 bespreekt het college de stand van zaken van de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. Het college neemt kennis van de notitie ‘Stand van zaken herontwikkeling Stedelijk Museum in de aanloop naar de begrotingsbehandelingen in september 2002’. Deze notitie biedt inzicht in de mogelijke resultaten van de onderhandelingen met het Rijk en de consequenties daarvan voor de planning en de financiering van de verschillende onderdelen van de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. In de notitie worden enkele scenario’s geschetst voor mogelijke bijdragen en betrokkenheid van het Rijk (aan exploitatielasten en/of aan investeringskosten) en de consequenties daarvan voor de begrotingsbesprekingen voor 2003. In september 2002 stuurt het PMB aan de wethouder Kunst en Cultuur ter voorbereiding op de begroting van 2003 de indicatieve kosten van de onderhoudsvariant en van het plan van Siza. De indicatieve kosten van de minimale onderhoudsvariant en de maximale onderhoudsvariant zijn respectievelijk € 34,5 miljoen en € 55 miljoen (prijspeil december 2001). De kosten voor plan Siza bedragen € 56,7 miljoen (exclusief depot).
Afscheid van Rudi Fuchs en keuze voor maximale onderhoudsvariant De verschillende varianten binnen het ontwerp van Siza zijn in nauwe en goede samenwerking tussen Siza en Rudi Fuchs tot stand gekomen. Binnen het ontwerp van Siza had Rudi Fuchs een roulatiesysteem bedacht om in 45 zalen per jaar een veelvoud aan werken te kunnen laten zien. Het gebouw dat Siza en Fuchs voor ogen hadden, had een zekere intimiteit en diende primair voor het tonen van de eigen collectie (zoals oorspronkelijk het idee was) en voor een geconcentreerde beleving van de moderne kunst. Bij de ontwerpen van Siza had Fuchs steeds voor ogen ‘Hoe kan het gebouw gebruikt worden?’ en tekende hij uit hoe schilderijen opgehangen zouden kunnen worden. In september 2002 voert het college van B&W de besprekingen over de begroting voor 2003. Rudi Fuchs wordt aan het eind van deze besprekingen besteld (in Huizen) voor een overleg met het college. Het college deelt Fuchs op dat moment mee dat het ontwerp van Siza duurder is dan 45
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
verwacht. Er is sprake van een financieringstekort van € 10 miljoen. Aan Fuchs wordt op dat moment niet de vraag voorgelegd op welke wijze het tekort van € 10 miljoen gedicht zou kunnen worden, bijvoorbeeld door aanpassingen in het ontwerp (in relatie tot het aantal vierkante meters) of door het werven van sponsoren. De opmerking over het financieringstekort typeert Fuchs als ongewoon en verrassend. Hij communiceerde veel met het stadhuis en elke stap in de planontwikkeling is steeds besproken met de raadscommissie. Rudi Fuchs komt tijdens dit gesprek tot de conclusie dat hij, gezien de omstandigheden, beter kan vertrekken. Rudi Fuchs concludeert: “Er ontstond een zucht naar grootsheid. Met andere architectuur
moest het museum inspelen op andere verlangens en een veranderende cultuur. Ik ben niet weggegaan van het museum, het museum is de laatste twee jaar van mij weggegaan.” Kort na de begrotingsbesprekingen van september 2002 stelt Rudi Fuchs in een gesprek met burgemeester Cohen aan de orde dat het college kennelijk een ander museum en een andere voorstelling wenst en dat daar beter door een andere, jongere generatie invulling aan gegeven kan worden. Uit het archiefonderzoek komt naar voren dat het financieringstekort, dat als onoverbrugbaar wordt gezien, en het wijkende perspectief van de Rijksbijdrage, voor het college redenen zijn om een halt toe te roepen aan de maximalisatievariant (nieuwbouw en renovatie volgens plan Siza, een collectiecentrum in Amsterdam Noord en tijdelijke huisvesting Deccaweg). Tijdens de begrotingsbesprekingen voor 2003 besluit het college terug te vallen op de optie van de maximale onderhoudsvariant. Deze variant houdt in dat de oudbouw gereed wordt gemaakt voor de komende 30 jaar, zonder uitbreiding, maar met een nieuw depot (collectiecentrum). De hiermee gepaard gaande investeringen passen binnen de budgettaire kaders van € 57,6 miljoen. Het college geeft tegelijkertijd opdracht aan het PMB om alternatieve mogelijkheden te verkennen, waaronder een haalbaarheidsstudie naar de locatie Zuidas. De directie van het Stedelijk Museum wordt opgedragen een voorstel te doen voor de exploitatie van het museum, waarbij de exploitatielasten met maximaal € 3 miljoen mogen toenemen. In de periode van medio 2000 tot en met medio 2003 is op verschillende momenten de discussie aan de orde over gehele of gedeeltelijke verplaatsing van het Stedelijk Museum naar de Zuidas.
46
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
De Zuidas-variant Uit het archiefonderzoek komt naar voren dat het college op 14 juli 2000 krachtig stelling neemt tegen het idee om onderzoek te doen naar de eventuele verplaatsing van het Stedelijk Museum naar de Zuidas. In de vijf scenario’s die het PMB, in samenspraak met de zakelijk directeur van het Stedelijk Museum, presenteert in oktober 2000, maakt een dependance op de Zuidas onderdeel uit van het ‘Scenario Gouden Eeuw’. De kosten voor deze variant worden geraamd op fl. 250 miljoen, waarvan fl. 120 miljoen uit de grondexploitatie van de Zuidas. Vervolgens besluit de gemeenteraad op 7 februari 2001 de wethouders Cultuur en Ruimtelijke Ordening uit te nodigen de eventuele mogelijkheden tot het vestigen van een culturele voorziening op de Zuidas nader te onderzoeken. Uit het archiefonderzoek zijn geen resultaten van dit onderzoek naar voren gekomen. Op 12/13 september 2002 besluit het college opdracht te verlenen voor een haalbaarheidsonderzoek naar de invulling/ontwikkeling van een museale functie van een deel van het museum op de Zuidas. De directie van het Stedelijk Museum wordt opgedragen een voorstel te doen voor de exploitatie van het museum, waarbij de exploitatielasten met maximaal € 3 miljoen mogen toenemen. In oktober 2002 verschijnt een notitie over de stand van zaken van de herontwikkeling van het Stedelijk Museum. Hierin wordt opgenomen welke stappen er zijn gezet om te kijken naar de mogelijkheden van het verplaatsen van het museum naar de Zuidas. Daarbij wordt gesproken over een gegarandeerde bijdrage van de ING van € 12 miljoen en een eventuele bijdrage vanuit de grondexploitatie Zuidas (door de heer Dijckmeester, commercieel directeur Amsterdam Zuidas) van € 25 miljoen. Bij deze notitie wordt door het PMB nadrukkelijk het verzoek gedaan tot bestuurlijke richting, mede vanwege de vele steunbetuigingen om het Stedelijk Museum niet naar de Zuidas te verhuizen. Vervolgens wordt in opdracht van het bestuurlijk team (burgemeester Cohen en de wethouders Belliot, Dales en Stadig) een variantennotitie ‘Op weg naar het nieuwe Stedelijk Museum’ opgesteld door het PMB (definitieve versie 15 november 2002). De notitie is opgesteld naar aanleiding van het collegebesluit van 12/13 september 2002. In deze notitie worden de locatiemogelijkheden benoemd en gewogen (Museumplein, Zuidas). Er worden vier varianten onderscheiden: • variant 1: Renovatie huidig gebouw en Sandbergvleugel en beperkte sloop (in deze variant neemt de tentoonstellingsruimte af); • variant 2a: Renovatie en nieuwe bebouwing (waaronder commerciële nieuwbouw) en aanvullende sloop Sandbergvleugel; • variant 2b: Vergelijkbaar met 2a zonder commerciële nieuwbouw; • variant 3: Een ongedeeld nieuw museum op de Zuidas en eenvoudige renovatie van het 19e eeuwse gebouw. De varianten zijn bedoeld om een publiek debat op gang te brengen dat moet leiden tot een definitieve bestuurlijke keuze. DWA/Kunst en Cultuur schetst een gemeentelijke visie op de culturele component van de Zuidas en het Museumplein. Deze visie besteedt ook aandacht aan het aspect van stedelijke ontwikkeling en de economische invalshoek. Uit het archiefonderzoek is niet naar voren gekomen dat er daadwerkelijk een publiek debat is gevoerd. Wel komt de ‘Commissie-Sanders’ (zie hoofdstuk 3) terug op de Zuidas-variant. Eén van de hoofdpunten in het advies van de Commissie-Sanders ‘Het Stedelijk Museum: Terug naar de top’ (uitgebracht op 21 juni 2003) is dat gehele of gedeeltelijke verplaatsing naar de Zuidas geen levensvatbaar alternatief is.
47
2. VAN OUDE GEBOUWEN EN PLANNEN DIE VOORBIJ GAAN
Op 3 december 2002 besluit het college de variantennotitie ‘Op weg naar het nieuwe Stedelijk Museum’ vrij te geven. Tijdens deze collegevergadering kiest het college voor een combinatievariant 2A/B19. De wethouder Kunst en Cultuur wordt op 3 december 2002 verzocht de financiële en inhoudelijke mogelijkheden van een combinatievariant 2A/B (gebaseerd op Siza) verder te verkennen en daarover omstreeks 1 maart 2003 verslag uit te brengen aan het college. Vraag aan de wethouder Kunst en Cultuur is tevens om nadere voorstellen te doen voor de dekking van de middelen. Daarbij wordt opgemerkt dat het eventuele tekort betrokken dient te worden bij de Voorjaarsnota, indien de benodigde middelen niet gerealiseerd kunnen worden via commerciële exploitatie van culturele mogelijkheden. De beslissing om meer middelen beschikbaar te stellen zal dan via de Voorjaarsnota aan de raad worden voorgelegd. De gedelegeerd opdrachtgever wordt op 3 december 2002 opgedragen een schetsontwerp voor het museum voor te bereiden en te zoeken naar een oplossing voor een depot. Besloten wordt ook om in afwachting van de verbouwingsactiviteiten het Stedelijk Museum in 2003 open te houden voor publiek. De directeur van het Stedelijk Museum wordt opgedragen hiertoe alle nodige maatregelen te treffen binnen het budgettaire kader van de rompbegroting, verruimd met een bedrag € 0,9 miljoen ten behoeve van de openstelling van het museum in 2003, waarvan € 400.000 voor brandveiligheidsmaatregelen en € 500.000 voor overige noodzakelijke meeruitgaven. Het bedrag van € 0,9 miljoen wordt ten laste gebracht van het krediet voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum, zoals op 12/13 september 2002 beschikbaar gesteld. De wethouder Kunst en Cultuur wordt op 3 december 2002 gemachtigd tot het informeren van de raadscommissie, de pers, de omgeving en belangstellenden uit de kunst- en cultuurwereld over de verschillende varianten en het organiseren van een informatiebijeenkomst.
19 De combinatievariant 2A/B betreft de renovatie van de oudbouw, nieuwe bebouwing (waaronder beperkte commerciële nieuwbouw) en aanvullende sloop van de Sandbergvleugel. Deze variant is niet verder uitgewerkt.
48
3. KANTELPUNT ‘TERUG NAAR DE TOP’ 3.1 Inleiding
Hoofdlijn Eind 2002 wordt in het college van B&W besloten de commissie ‘Toekomst Stedelijk Museum’, onder leiding van Martijn Sanders, in te stellen. De Commissie-Sanders brengt op 21 juni 2003 haar advies uit ‘Het Stedelijk Museum: Terug naar de top’. Het college van B&W neemt dit advies over tijdens de collegevergadering van 11 september 2003.
In dit hoofdstuk gaan we in op het instellen van de Commissie-Sanders en de adviezen van de Commissie-Sanders.
3.2 Instellen van de Commissie-Sanders Op 17 december 2002 constateert het college van B&W dat er ruim 13 jaar is gesproken over nieuwbouw en renovatie van het Stedelijk Museum en dat er sprake is van een financieringstekort. Het college besluit op dat moment een commissie in te stellen voor de toekomst van het Stedelijk Museum. Deze commissie wordt ingesteld voor de begeleiding van de herontwikkeling van het Stedelijk Museum, de gewenste verzelfstandiging van het museum, het formeren van het toekomstige bestuur van het Stedelijk Museum, de vormgeving van inhoud en bedrijfsstructuur en een profiel voor de nieuwe directeur van het Stedelijk Museum, gezien het aanstaande vertrek van zowel de algemeen directeur, als de artistiek directeur van het Stedelijk Museum. De wethouder Kunst en Cultuur wordt verzocht om op basis van het vorenstaande nadere voorstellen te doen voor de taken, werkwijze en ondersteuning van de commissie en voor de benoeming van de leden van de Commissie-Sanders. De Commissie ‘Toekomst Stedelijk Museum’ wordt in januari 2003 ingesteld en kent de volgende samenstelling: Martijn Sanders (voorzitter), Victor Halberstadt en John Leighton. Na enige discussie over de opdracht aan de commissie en de planning van de werkzaamheden van de commissie, stemt het college van B&W in met het volgende: 1. Herformulering van de opdracht aan de commissie ‘Toekomst Stedelijk Museum’, te weten ‘Het uitbrengen van een advies aan B&W over de wenselijke herontwikkeling van het Stedelijk Museum, met als vertrekpunt de door B&W geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot de variant 2A/B. In het advies zijn visie en inhoud leidend. De commissie neemt de belangen van de korte en middellange termijn volledig mee in haar werkzaamheden. Dat wil onder meer zeggen dat zij een zo kort mogelijke periode van sluiting nastreeft.’ 2. Uiterlijk eind april 2003 brengt de commissie voorlopig advies uit aan het college over de op korte termijn nodige en binnen de reeds genomen besluiten in te passen noodzakelijke acties. De commissie geeft daarin de gevolgen aan van hetgeen zij voorstaat wat betreft beleid en gebouwen, in ieder geval voor 2004. Het advies wordt meegenomen bij de behandeling van de Voorjaarsnota. 3. Eventuele nieuwe voorstellen aan de raadscommissie en gemeenteraad met betrekking tot de ver- en nieuwbouw van het museum, doen B&W, in afwachting van de adviezen van de commissie Toekomst Stedelijk Museum, in overleg met deze commissie. De genomen besluiten worden aan de raadscommissie Cultuur en de gemeenteraad voorgelegd.
49
3. KANTELPUNT ‘TERUG NAAR DE TOP’
3.3 Het advies van de Commissie-Sanders In mei 2003 brengt de Commissie-Sanders een tussenrapportage uit voor het bestuurlijk overleg, het college van B&W en de raadscommissie. In deze tussentijdse rapportage wordt over de bestuurlijke inbedding aangegeven dat de Commissie-Sanders adviseur is van het college van B&W en dat de directeur van het Stedelijk Museum (Stevijn van Heusden) en de gedelegeerd opdrachtgever (Herman van Vliet) adviseurs zijn van de commissie. Deze adviseurs van de commissie hebben tevens een directe lijn met het gemeentebestuur. De tussenrapportage van de Commissie-Sanders bevat de volgende conclusies: • Op 3 december 2002 heeft het college van B&W voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum gekozen voor de combinatievariant 2A/B. Dit behelst de renovatie en uitbreiding van het Stedelijk Museum op het Museumplein en de bouw van een nieuw depot. • Hiervoor is € 57,6 miljoen ter beschikking gesteld voor alle bouwgerelateerde kosten inclusief tijdelijke huisvesting. Van dit bedrag resteert in mei 2003 volgens opgave van de gemeente aan de Commissie-Sanders nog € 47 miljoen20. Er wordt uitgegaan van een benodigd bedrag voor renovatie van de oudbouw van € 32 miljoen, waardoor nog ongeveer € 15 miljoen resteert voor nieuwbouw en depot. • Eind januari 2003 is de Commissie-Sanders ingesteld met de opdracht om voor de zomer van 2003 te adviseren over de toekomst van het Stedelijk Museum. Tot die tijd is er een time-out voor de bouwplannen. Het advies van de Commissie-Sanders ‘Het Stedelijk Museum: Terug naar de top’ wordt uitgebracht op 21 juni 2003 en op 9 september 2003 behandeld in B&W en daarna in de raadscommissie besproken. De commissie adviseert het ambitieniveau te kiezen voor een Stedelijk Museum dat deel uitmaakt van de top van de internationale musea (direct onder de wereldtop). De plannen van Siza (en de daarop gebaseerde combinatievariant 2A/B) passen niet bij dit ambitieniveau. Het advies van de Commissie-Sanders bevat de volgende hoofdpunten: • gehele of gedeeltelijke verplaatsing naar de Zuidas is geen levensvatbaar alternatief; • de commissie acht een bezoekersomvang van 600.000 per jaar haalbaar; • realisatie van het ambitieniveau vereist spoedige externe verzelfstandiging; • het Stedelijk Museum dient een tweehoofdige directie te krijgen en een Raad van Toezicht op afstand; • zeer spoedig is een duidelijk en nieuw programma van eisen vereist, waarna op basis van een aanbesteding een keuze dient te worden gemaakt voor een architect; • het museum dient tijdens de bouwwerkzaamheden in één of andere vorm open te blijven voor het publiek (tijdelijke expositieruimte organiseren) op basis van het uitgangspunt dat in 2005 gestart kan worden met de renovatie van de oudbouw en de bouw van de nieuwbouw; • overtuigende blijvende financiële steun van de gemeente Amsterdam is vereist, zowel voor de exploitatie als voor de nieuwbouw om het aantrekken van externe medefinanciers mogelijk te maken. Zoals ook naar voren komt in het volgende hoofdstuk, is aan de adviezen van de Commissie-Sanders opvolging gegeven. Er wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld voor het Stedelijk Museum en er komt tijdelijke huisvesting voor de expositieruimte. De projectstructuur voor de realisatie van het Stedelijk Museum wordt aangepast, er wordt een nieuwe projectorganisatie ingericht en een nieuw programma van eisen opgesteld ‘Het Nieuwe Stedelijk Museum’.
20 De evaluatiecommissie heeft in de archiefstukken van de gemeente geen onderbouwing gevonden van dit bedrag.
50
3. KANTELPUNT ‘TERUG NAAR DE TOP’
De relatie met Siza wordt in maart 2004 definitief beëindigd (voor een schikkingsbedrag van € 330.000) en er wordt een procedure gestart voor de selectie van een nieuwe architect. De discussie over gehele of gedeeltelijke verplaatsing van het Stedelijk Museum naar de Zuidas komt na het verschijnen van het advies van de Commissie-Sanders niet meer terug.
51
52
4. VAN NU AF AAN 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat de beschrijving van het bouwproces van het Stedelijk Museum gedurende de periode van medio 2003 tot de opening in september 2012. De eerstvolgende paragraaf beschrijft de fase van planvoorbereiding (nieuw programma van eisen, ontwerpfase en aanbestedingsprocedure) voor het Nieuwe Stedelijk Museum in de periode 2003 – 2007. In de paragraaf daarna komt de bouwperiode Midreth aan bod. De slotparagraaf van dit hoofdstuk beschrijft de voltooiing van de bouw door VolkerWessels.
4.2 Planvoorbereiding Nieuw Stedelijk Museum
Hoofdlijn Het college van B&W neemt in september 2003 het advies van de Commissie-Sanders over. Daarop volgt een periode van planvoorbereiding voor het Nieuwe Stedelijk Museum. Bij de begrotingsbehandeling voor 2004 stelt de raad, in aanvulling op het beschikbare budget van € 57,6 miljoen, een aanvullend krediet beschikbaar van € 10 miljoen, onder de voorwaarde dat een bedrag van minimaal € 22,7 miljoen wordt geworven via externe fondsen. Er wordt een Stichting Fondsenwerving opgericht met het doel extern fondsen te werven. Het totaalbudget komt daarmee op € 90,3 miljoen. Er wordt een nieuw programma van eisen ontwikkeld dat in april 2004 wordt vastgesteld door het college van B&W. Dit programma van eisen vormt de basis voor de selectie van de architect. De keuze valt op het ontwerp van Benthem Crouwel Architecten. De doorrekening van het schetsontwerp van de architect overstijgt met € 5,5 miljoen het taakstellende budget. Bezuinigingen worden onder andere gerealiseerd door de kelder kleiner te maken. Het voorlopig ontwerp wordt vastgesteld in mei 2005 door de stuurgroep Stedelijk Museum21. In december 2005 wordt het definitief ontwerp vastgesteld. Op dat moment staat de opening gepland in 2008. Inmiddels is in de loop van 2005 gestart met de ‘inventariserende sloop’ van de oudbouw en per oktober 2006 met de sloop van de bijgebouwen. Eind 2006 is deze sloop afgerond. Eind juli 2006 is het bestek gereed en wordt de directiebegroting opgesteld. Met de EU-publicatie van 26 juli 2006 vangt de aanbestedingsprocedure aan voor de selectie van de aannemer voor het perceel ‘bouwkundige werken’. Voor dit perceel dient één gegadigde een aanbieding in (Midreth). De inschrijving van Midreth van 12 december 2006 bedraagt € 47 miljoen en overstijgt daarmee de directiebegroting met € 12 miljoen (35%). Er wordt niet voor gekozen de aanbesteding mislukt te verklaren. Met ‘open boeken’22 wordt gekeken naar mogelijke bijstelling van de bieding. Dat resulteert erin dat de aanbieding met € 7 miljoen naar beneden wordt bijgesteld. Op 2 april 2007 wordt het contract met Midreth getekend. Er kan begonnen worden met de bouwvoorbereiding. Het totale budget bedraagt op dat moment € 107,1 miljoen (met indexering tot einde werk medio 2009), waarvan € 75,6 stichtingskosten voor het museumgebouw (oudbouw en nieuwbouw).
21 Eind november 2004 stelt de gemeenteraad de projectorganisatie ‘Het Nieuwe Stedelijk Museum’ vast (zie bijlage 5). Onderdeel van deze projectorganisatie is de stuurgroep Stedelijk Museum. De wethouder Kunst en Cultuur vervult de rol van voorzitter van deze stuurgroep. Daarnaast maakt de wethouder Ruimtelijke Ordening onderdeel uit van deze stuurgroep. 22 Deze aanpak hield in dat de directiebegroting van het PMB van de gemeente Amsterdam en de begroting van Midreth naast elkaar zijn gelegd en de financiële gegevens en berekeningen met elkaar zijn vergeleken.
53
4. VAN NU AF AAN
Deze ontwikkelingen zijn in deze paragraaf nader beschreven. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan bod: • nieuwe ronde, nieuwe kansen; • nieuw programma van eisen; • keuze voor ontwerp van Benthem Crouwel Architecten; • het schetsontwerp in relatie tot de financiële kaders; • de aanbestedingsprocedure.
Nieuwe ronde, nieuwe kansen Op het moment dat het college van B&W in september 2003 het advies van de Commissie-Sanders overneemt, is de inschatting van de Commissie-Sanders dat de herontwikkeling van het Stedelijk Museum ongeveer € 80 miljoen kost. Bij de begrotingsbehandeling wordt aan de raad voorgesteld om, aanvullend op het gemeentelijke budget van € 57,6 miljoen, een bedrag beschikbaar te stellen van € 10 miljoen, onder de voorwaarde dat er een bedrag van minimaal € 22,7 miljoen wordt gegenereerd via externe geldwerving. Het totaalbudget komt daarmee op € 90,3 miljoen. Dat bedrag bestaat uit de herontwikkeling van het Stedelijk Museum (inclusief depot, inrichtingskosten en bijzondere kosten, zoals kosten voor tijdelijke exposities) voor een bedrag van ongeveer € 80 miljoen en ongeveer € 10 miljoen voor reeds gemaakte kosten en opdrachtgeverschap van het PMB (zie tabel 3 hierna). Inmiddels is op 1 juli 2003 Hans van Beers aangetreden als interim-directeur van het Stedelijk Museum. Hij wordt aangesteld voor de duur van één jaar (met optie tot verlenging). Er wordt een Stichting Fondsenwerving opgericht met de heren Tabaksblat en Van Zadelhoff als co-voorzitters en op basis van de artistiek-inhoudelijke visie (zoals verwoord in het manifest ‘Van nu af aan’) om het bedrag van minimaal € 22,7 miljoen aan fondsen te werven. Het college geeft de gedelegeerd opdrachtgever opdracht om in drie maanden tijd een nieuw programma van eisen te schrijven. In het collegebesluit van 9 september 2013 wordt ingestemd met de volgende planning: • programma van eisen en bouwbegroting: december 2003; • sluiting hoofdgebouw: januari 2004; • definitief ontwerp: mei 2004; • opening nieuw Stedelijk Museum: najaar 2006. Eerder is in maart 2003 het principebesluit genomen het Stedelijk Museum te verzelfstandigen.
De verzelfstandiging van het Stedelijk Museum In maart 2003 wordt het principebesluit genomen het Stedelijk Museum te verzelfstandigen. Een verzelfstandigd museum zou meer mogelijkheden bieden voor toekomstige externe financiering. Vervolgens wordt in september 2003 besloten te onderzoeken of de verzelfstandiging van het museum versneld kan worden (met het oog op geldwerving) door fasering van de procedure in een deelexploitatie (via een stichting) en een deel overig (waaronder personeel). Vooruitlopend op de verzelfstandiging en om het proces van verzelfstandiging te versnellen, wordt een Raad van Toezicht i.o. ingesteld. Deze RvT gaat in januari 2004 van start. Naast voorzitter Rijkman Groenink kent de RvT de volgende samenstelling: mevrouw De Gaay Fortman, mevrouw Brinkman, de heer Dibbets, mevrouw Hlavajová, mevrouw Van der Plas, de heer Albrecht en de heer Andersson. Definitieve besluitvorming over de verzelfstandiging is voorzien voor de periode januari – maart 2004, gericht op de invoering van de externe verzelfstandiging per 1 januari 2005. In juni 2004 stuurt de Raad van Toezicht i.o. een brief aan wethouder Belliot over de dreigende stagnatie van de verzelfstandiging van het Stedelijk Museum vanwege van rechtspositionele zaken (ontwikkelen van een nieuwe rechtspositieregeling voor het personeel van de nieuwe stichting). Op dat moment wordt uitgegaan van enkele maanden tijdverlies. In de maanden november en december 2004 komt in het college, de raadscommissie en de raad de vertraging van de verzelfstandiging van het Stedelijk Museum aan de orde. Op dat moment wordt ervan uitgegaan het museum in de zomer van 2005 te verzelfstandigen. Het museum wordt uiteindelijk verzelfstandigd per 1 januari 2006.
54
4. VAN NU AF AAN
Op 1 januari 2004 sluit het Stedelijk Museum aan de Paulus Potterstraat zijn deuren. Op 15 mei 2004 is de opening van het Stedelijk Museum Centraal Station (SMCS).
Nieuw programma van eisen Medio april 2004 stelt het college het programma van eisen ‘Het Nieuwe Stedelijk Museum’ vast. Dit programma is tot stand gekomen dankzij een goede samenwerking tussen het PMB en het Stedelijk Museum. Het programma van eisen van april 2004 is gebaseerd op een taakstellend bouwbudget van € 80 miljoen23 (€ 90,3 miljoen, inclusief reeds gemaakte kosten en kosten voor opdrachtgeverschap van het PMB). In onderstaande tabel zijn de kosten uitgesplitst. Tabel 3: Reeds gemaakte kosten en kosten opdrachtgeverschap PMB, stand april 2004
Omschrijving
Bedrag
Bouwkosten Paulus Potterstraat: - bouwkundige werken - w-installaties - e-installaties - lift en transport - bijkomende kosten (verzekeringen, beveiliging etc.) - kosten directievoering en adviseurs - post onvoorzien
61.400.000 29.703.000 10.693.000 6.044.000 591.000 1.289.000 7.484.000 5.596.000
Bouwkosten extern depot24
12.000.000
Inrichtingskosten
4.300.000
Bijzondere kosten (o.a. tijdelijke expo)
2.731.000
Opdrachtgeverschap (PMB)
1.100.000
Subtotaal investeringen
81.531.000
Reeds gemaakte kosten planvoorbereiding 2001-2003
4.290.000
Tijdelijke huisvesting Deccaweg
4.171.000
Openstelling Paulus Potterstraat 200325
163.000
Commissie Toekomst Stedelijk Museum
145.000
Subtotaal bestedingen t/m 2003
Totale investeringen
8.769.000
90.300.000
Het programma van eisen gaat uit van het taakstellend programma van maximaal 30.000 m2 (locatie Museumplein en bi-locatie) en een taakstellend budget van in totaal € 80.000.000 (exclusief BTW, prijspeil 2003) conform het besluit van B&W op 11 september 2003 en gebaseerd op de adviezen van de Commissie-Sanders. Op het Museumplein zal het oude gebouw worden gehandhaafd en de later gebouwde onderdelen worden geamoveerd. Hier zal nieuwbouw voor in de plaats komen. In dezelfde collegevergadering stelt het college een beoordelingsjury in, bestaande uit de heren Kloos (Arcam), Soeters (architect), Quist (architect/ex-Rijksbouwmeester), Van Rooy (journalist/schrijver), Pijbes (directeur Kunsthal Rotterdam), Verhoef (beeldend kunstenaar), Van Beers (directeur Stedelijk Museum a.i.) en Van Vliet (gedelegeerd opdrachtgever en tevens voorzitter jury).
23 Dit bedrag is het totaal van de investeringen minus de kosten voor het opdrachtgeverschap. 24 Dit betreft een afzonderlijk krediet dat op een later moment in 2007 beschikbaar wordt gesteld. Later wordt het budget voor het depot vastgesteld op € 13,5 miljoen (indexatie tot einde werk). 25 De commissie heeft geen verklaring gevonden voor het verschil tussen dit bedrag en het collegebesluit van 3 december 2002, waarin € 900.000 beschikbaar is gesteld voor de noodzakelijke aanpassingen om het gebouw nog een jaar open te kunnen houden.
55
4. VAN NU AF AAN
Keuze voor ontwerp Benthem Crouwel Architecten In september 2004 kiest de gemeente, op basis van een unanieme voordracht van de jury, voor het plan van Benthem Crouwel Architecten voor de nieuwbouw en renovatie van het Stedelijk Museum. De jury is van mening dat het ontwerp van Benthem Crouwel erin slaagt eenheid aan te brengen in tweevoud, door één geheel te maken van het Weissman-gebouw en de nieuwbouw. “Het is
Benthem Crouwel gelukt om het begrip ‘eenheid in tweevoud’ op superieure wijze gestalte te geven”, aldus het juryrapport. Andere reden om voor het ontwerp van Benthem Crouwel te kiezen ligt in de keuze van de architect voor de entreepartij aan de kant van het Museumplein, waarmee de oriëntatie van het museum wordt omgedraaid van de Paulus Potterstraat naar het Museumplein. Deze omdraaiing wordt enthousiast ontvangen door de jury. Het was volgens de jury ook een innige wens van het nieuwe Stedelijk Museum26 om zich fysiek naar het Museumplein te manifesteren.
Het schetsontwerp in relatie tot de financiële kaders De doorrekening van het schetsontwerp van Benthem Crouwel komt ongeveer € 5,5 miljoen duurder uit dan het taakstellende budget en het ontwerp is ongeveer 3.500 m² bruto vloeroppervlak groter dan in het programma van eisen is aangegeven, met name door het opnemen van een grote en diepe kelder in het ontwerp (daar was niet in voorzien in het programma van eisen). Bezuinigingen worden gerealiseerd door de kelder kleiner te maken. Verschillende gesprekspartners geven hierover aan: “Het
was een brede wens van politiek, museum en samenleving om het ontwerp van Benthem Crouwel uit te voeren.” “Het was een zeer gewenst plan, waarvoor het budget net te krap was. Dat dilemma leverde druk op in het planproces.” “Het ontwerp moest blijven wat het was, maar moest wel passen binnen de financiële kaders.” Nieuwe projectorganisatie In oktober 2004 wordt de notitie opgesteld over de ‘Projectorganisatie: Het Nieuwe Stedelijk Museum’. In deze notitie worden afspraken vastgelegd over rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden en zijn de rollen belegd van bestuurlijk opdrachtgever en gedelegeerd opdrachtgever (zie bijlage 5). De projectorganisatie is door het college bekrachtigd, waarna in oktober 2004 de stuurgroep is ingesteld. DHV wordt verantwoordelijk voor het bouwmanagement. De projectorganisatie is eind november 2004 vastgesteld door de gemeenteraad.
Succesvolle externe fondsenwerving Eind oktober 2004 verklaart de Stichting Fondsenwerving dat het is gelukt om € 22,7 miljoen aan externe fondsen te werven. Daarop besluit de raad op 24 november 2004 om het gereserveerde bedrag van € 10 miljoen aan het budget toe te voegen. Tevens besluit de raad op dat moment om een aanvullend voorbereidingskrediet van € 5,1 miljoen beschikbaar te stellen ten behoeve van de dekking van de planvoorbereidingskosten. Samen met het nog resterende krediet uit 1998 (krediet 1998/64) van € 3,5 miljoen, bedraagt het voorbereidingskrediet voor de periode vanaf 2004 tot medio 2006 (geplande start bouw) € 8,6 miljoen.
26 Zoals geuit door de museumdirecteur a.i. Hans van Beers.
56
4. VAN NU AF AAN
Overzicht financiële stand van zaken bij bespreking in de raad op 24 november 2004 Bij het raadsvoorstel is als bijlage de projectbegroting en de stand van zaken van het bouwkrediet van het PMB (oktober 2004) bijgevoegd. Daarin staat het volgende ten aanzien van het beschikbaar gestelde krediet: voorbereidingskrediet 1995/123 € 2,0 miljoen (fl. 4,6 miljoen) bouwkrediet 1998/64 € 13,7 miljoen (fl. 30 miljoen) reserve bouw Stedelijk Museum (raad dec. 2001) € 45,3 miljoen (fl. 100 miljoen) totaal € 61 miljoen (fl. 134,6 miljoen) Daarvan is volgens de notitie tot ultimo 2000 ongeveer € 3,4 miljoen (fl. 7,6 miljoen27) aan voorbereidingskosten gemaakt. Per saldo resteert daarmee een budget van € 57,6 miljoen (fl. 127 miljoen). In de notitie wordt geen melding gemaakt van het op 19 juli 2000 beschikbaar gestelde aanvullende krediet voor fase B van fl. 15,87 miljoen (€ 7,2 miljoen). Onduidelijk is of dit budget (volledig) is aangewend voor voorbereidingskosten na 2000 of dat dit budget is ingetrokken door de raad op 7 februari 2001. De notitie geeft verder aan dat in de periode 2001 – 2003 in totaal een bedrag is besteed van € 8,8 miljoen voor de planontwikkeling van het Stedelijk Museum (€ 4,6 miljoen) en de tijdelijke huisvesting aan de Deccaweg (€ 4,2 miljoen). Bovenstaande betekent dat er in de periode t/m 2003 in totaal tenminste € 12,2 miljoen ten laste van de kredieten uit 1995 en 1998 is uitgegeven, onderverdeeld naar voorbereidingskosten (€ 8 miljoen) en kosten voor tijdelijke huisvesting (€ 4,2 miljoen). Er resteert binnen deze kredieten op 1 januari 2004 nog een bedrag van € 3,5 miljoen. Uit de geraadpleegde stukken valt niet af te leiden of in het totaalbedrag van € 12,2 miljoen (bestaande uit voorbereidingskosten en kosten voor tijdelijke huisvesting) alle gemaakte kosten zijn verantwoord (zoals kosten voor de architectenselectie uit 1993 (keuze voor Venturi), de kosten voor Venturi, de kosten en afkoopsom voor Siza en kosten voor ambtelijke ondersteuning. Het is aannemelijk dat alle kosten van vóór 1995 (op dat moment werd het voorbereidingskrediet beschikbaar gesteld) en de kosten voor ambtelijke ondersteuning tot 2001 geen onderdeel uitmaken van het totaal verantwoorde bedrag van € 12,2 miljoen. Ook is niet duidelijk op welke wijze is omgegaan met het beschikbaar gestelde krediet van € 7,2 miljoen (fl. 15,9 miljoen) voor fase B (raadsbesluit 19 juni 2000). De commissie sluit niet uit dat ook ten laste van dit krediet voorbereidingskosten zijn gemaakt. Verder is het opvallend dat in de geraadpleegde stukken tot 2003 steeds wordt gesproken over indexatie van de beschikbare budgetten. In de begrotingsnotitie van het PMB van oktober 2004 blijkt niet dat deze budgetten daadwerkelijk geïndexeerd zijn.
Nadat op 1 januari 2004 het gebouw is gesloten, wordt in de loop van 2005 begonnen met de ‘inventariserende’ sloop van het interieur van het Weissman-gebouw. Doel van deze sloop is om tot een betere afstemming tussen de aangetroffen situatie en de ontwerpvoorstellen te komen. Daarnaast wordt begonnen met de sloop van de bijgebouwen en de Sandbergvleugel. Blijkens de eindejaarsrapportage van het PMB zijn deze sloopwerkzaamheden eind 2006 afgerond. Op 1 januari 2005 treedt Gijs van Tuyl aan als directeur van het Stedelijk Museum. Hij wordt benoemd voor een periode van vijf jaar28. In mei 2005 komt de stuurgroep Stedelijk Museum voor het eerst bijeen. De stuurgroep bestaat uit de wethouders Cultuur (wethouder Belliot) en Ruimtelijke Ordening (wethouder Stadig), de gedelegeerd opdrachtgever (de heer Van Vliet), de projectmanager (mevrouw Sookha), twee afgevaardigden van 27 Dit bedrag komt overeen met het bedrag dat in de interne notitie van het PMB wordt genoemd van 14 december 2001. 28 Gijs van Tuyl was reeds geselecteerd voordat de jury zijn keuze maakte voor het winnende ontwerp. Gezien zijn opzegtermijn is hij vanaf dat moment medebepalend geweest voor de uitwerking in de zomer van 2004.
57
4. VAN NU AF AAN
de Raad van Toezicht van het Stedelijk Museum (de heer Andersson en mevrouw De Gaay Fortman), de directeur van het Stedelijk Museum (de heer Van Tuyl), de projectmanager/bouwcoördinator van het Stedelijk Museum (de heer Sikkema) en een vertegenwoordiger van DMO/K&C (mevrouw Van den Bergh). In deze eerste vergadering stelt de stuurgroep het voorlopig ontwerp vast (dat vervolgens in het college wordt vastgesteld in juli 2005). Het plan is iets kleiner geworden, maar nog steeds te duur. De belangrijkste bezuiniging betreft het vervallen van de trucklift. In november 2005 geeft DHV (bouwmanagement Stedelijk Museum) in een projectnotitie aan de gedelegeerd opdrachtgever aan dat een post van 10% onvoorzien bij het afronden van de voorbereidingsfase niet redelijk is en veel te hoog. DHV adviseert na afronding van de voorbereidingsfase een post van 5% onvoorzien te hanteren. In december 2005 stelt de stuurgroep het definitief ontwerp vast. (Het definitief ontwerp wordt in maart 2006 vastgesteld door het college). De opening staat op dat moment gepland in 2008. Er is flink bezuinigd, maar de kosten van de kelder zijn naar aanleiding van onderzoeken naar de bodemverontreiniging, de maakbaarheid van de bouwput, de constructie van de (fundering van de) kelder fors gestegen. De overschrijding ten opzichte van het taakstellend budget bedraagt ongeveer € 2,2 miljoen, met een post onvoorzien van 7,5%. Op 19 december 2005 is de overeenkomst tussen de Stichting Fondsenwerving Stedelijk Museum en de gemeente Amsterdam gesloten waarin de overdracht van de externe fondsen van de stichting aan de gemeente wordt geregeld. Kern van de overeenkomst is dat de stichting haar bijdrage overdraagt aan de gemeente wanneer de gemeente circa tweederde van haar eigen middelen heeft besteed. Dit moment wordt op basis van de planning verwacht in 2008. In maart 2006 vinden de gemeenteraadverkiezingen plaats. In Amsterdam wordt op 26 april 2006 een college geïnstalleerd van PvdA en GroenLinks. Carolien Gehrels wordt wethouder Kunst en Cultuur en volgt Hannah Belliot op. Maarten van Poelgeest volgt Duco Stadig op als wethouder Ruimtelijke Ordening. Eind juli 2006 is het bestek gereed en wordt vervolgens gewerkt aan de directiebegroting. De directiebegroting laat een budgetoverschrijding zien van € 1,7 miljoen (2,5%), met een post onvoorzien van 7,5%. Grootste veroorzakers van de overschrijding blijven de bouwput en de kelder (onder andere als gevolg van de trucklift). In de rest van het gebouw is fors bezuinigd, maar nog steeds onvoldoende om te kunnen compenseren voor de extra kosten van de bouwput en de kelder. De gedelegeerd opdrachtgever geeft aan dat dit alleen kan worden bereikt door forse ingrepen in het ontwerp, bijvoorbeeld het laten vervallen van de trucklift, het halveren van de kelder of het laten vervallen van de roltrap. In het overzicht29 op de volgende pagina is de ontwikkeling van de bouwkosten, het budget en de ontwikkeling van het tekort ten opzichte van het budget weergegeven in de planfase (bedragen zijn excl. BTW).
29 Ambtelijk memo van het PMB van 28 augustus 2006 aan de wethouder Kunst en Cultuur ter voorbereiding op de stuurgroepbijeenkomst van 1 september 2006.
58
4. VAN NU AF AAN
Tabel 4: Ontwikkeling tekort directiebegroting ten opzichte van budget in planfase
Planfase
Beschikbaar budget30
Directiebegroting
Tekort
Programma van eisen 2004
€ 61.400.00031 onvoorzien 10%, prijspeil dec. 2003
€ 61.400.000
0
Prijsvraagontwerp
€ 63.900.000 onvoorzien 10%, prijspeil aug. 2004
€ 69.400.000
€ 5.500.000
Voorlopig ontwerp
€ 64.158.800 onvoorzien 10%, prijspeil jan. 2005
€ 65.109.300
€
Definitief ontwerp
€ 64.158.800 onvoorzien 7,5%, prijspeil jan. 2005
€ 66.353.800
€ 2.195.000
Bestek
€ 66.367.00032 onvoorzien 7,5%, prijspeil 1 juni 2006
€ 68.063.500
€ 1.687.500
950.500
De gedelegeerd opdrachtgever geeft in het memo van 28 augustus 2006 aan de wethouder Kunst en Cultuur aan dat het percentage onvoorzien van 7,5% – gezien de complexiteit van het project – een minimaal percentage is. Er zou sprake zijn van een sluitende begroting indien de post onvoorzien verlaagd zou worden naar 5%. De gedelegeerd opdrachtgever wijst er verder op dat het formeel mogelijk is om te besluiten de aanbestedingsprocedure te staken. Aanbesteden op basis van een directiebegroting die het budgettair kader nu reeds overstijgt, wijst al in dit vroege stadium op toekomstige overschrijdingen. Uitstel van de aanbesteding en herziening van ontwerp en/of bestek zullen leiden tot uitstel en meerkosten. De gedelegeerd opdrachtgever pleit er richting het college van B&W voor de aanbesteding op basis van de nu voorliggende directiebegroting te laten plaatsvinden. Daarbij wordt aangegeven dat het in dit stadium aanbeveling verdient om de resultaten van de aanbesteding af te wachten en op basis van die uitkomsten nadere besluiten te nemen over het project. Er wordt opgemerkt dat, mede gezien de complexiteit van het ontwerp, het risico op een aanbestedingsresultaat dat het budget fors te boven zal gaan, aanzienlijk moet worden geacht. De noodzaak tot een fundamentele heroverweging van ontwerp, aanpak en/of uitvoering van het project zal dan blijken.
De aanbestedingsprocedure Met de EU-publicatie van 26 juli 2006 begint de feitelijke aanbestedingsprocedure voor de selectie van de aannemers. Er is sprake van 6 percelen: bouwkundige werken (openbaar), werktuigbouwkundig werk (niet openbaar), elektrotechnisch werk (niet openbaar), transportinstallaties (onderhands), trucklift (onderhands) en beveiliging (onderhands). Gegadigden voor het eerste perceel kunnen zich tot 7 september 2006 aanmelden. Daarna hebben de inschrijvers tot begin november de gelegenheid om hun concrete aanbieding te deponeren. In het B&W-overleg van 5 september 2006 wordt het college gevraagd kennis te nemen van de stand van zaken ten aanzien van de aanbesteding, ontwikkeling en exploitatie van het Stedelijk Museum. De vraag aan het college is op dat moment ook om in te stemmen met de voortzetting van de aanbestedingsprocedure voor de nieuwbouw aan het Museumplein. In een vertrouwelijk memo van 18 september 2006 informeert de gedelegeerd opdrachtgever de verantwoordelijke wethouders (Gehrels en Van Poelgeest) over de stand van zaken ten aanzien van de aanbestedingsprocedure. In dit memo wordt aangegeven dat elf aannemers zich hebben aangemeld, waarvan uiteindelijk drie aannemers hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in het ophalen van de
30 Voor de indexering van de bouwkosten wordt gebruik gemaakt van het gemiddelde van de BDB-index voor bedrijfsgebouwen en kantoren. De basis is 1 januari 2003 (= index 100). 31 Voor een uitsplitsing van dit bedrag zie tabel 3 onder het kopje ‘Nieuw programma van eisen’. 32 Waarvan € 36,5 miljoen voor bouwkundige werken.
59
4. VAN NU AF AAN
bestekstukken. Het memo beschrijft vervolgens dat de markt het afgelopen jaar behoorlijk is aangetrokken en dat het niet ongebruikelijk is dat aanbestedingen mislukken. Daarnaast zijn openbare aanbestedingen niet geliefd bij aannemers en betreft het een risicovol project. In het memo wordt verder aangegeven dat de geringe belangstelling aanleiding is geweest om het vervolg van de aanbesteding te heroverwegen. De gedelegeerd opdrachtgever geeft verder aan dat hij diverse partijen (mondeling) heeft geraadpleegd: het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Amsterdam (OGA), Nauta Dutilh, DHV (bouwmanagement Stedelijk Museum), een lid van de RvT van het Stedelijk Museum en de bouwcoördinator vanuit het Stedelijk Museum (Aryan Sikkema). Op basis van de volgende overwegingen adviseert de gedelegeerd opdrachtgever om door te gaan met de lopende procedure: • er zijn drie serieus geïnteresseerde aanmelders; • er zijn geen harde argumenten voor het stoppen van de procedure; er is slechts een indicatie van een mogelijk slechte afloop; • een nieuwe procedure biedt geen garantie voor meer geïnteresseerden; • in het belang van een heldere procesgang is het verdedigbaar dat de lopende procedure wordt afgemaakt; • bij mislukken van de lopende procedure is het altijd mogelijk een nieuwe procedure te starten; • bij mislukken van de huidige procedure treedt een vertraging op van drie maanden. De inschatting is echter dat het traject van vergunningverlening (als gevolg van de status van Rijksmonument) de meest kritieke factor is binnen de planning. Een vertraging van drie maanden ten gevolge van het mislukt verklaren van de aanbestedingsprocedure vormt daarmee vooralsnog geen directe kritieke factor voor de planning. Uit diverse gesprekken, die de commissie heeft gevoerd met betrokkenen uit deze periode, ontstaat een beeld dat de betrokkenen bij de aanbesteding (DHV en de gedelegeerd opdrachtgever) taxeerden dat er een grote kans was dat er geen inschrijving zou worden gedaan op de aanbesteding van het eerste perceel (bouwkundige werken) vanwege gebrek aan belangstelling vanuit de bouwwereld. Dat heeft ertoe geleid dat betrokken projectmedewerkers in opdracht van de gedelegeerd opdrachtgever in het netwerk de vraag hebben gesteld of er mogelijk nog andere geïnteresseerde bouwondernemingen zouden kunnen zijn. In een van die gesprekken heeft de heer Van Zadelhoff de gemeente getipt Midreth te benaderen. Uit de gesprekken van de commissie komt tegelijkertijd naar voren dat de heer Van Zadelhoff Midreth heeft gesuggereerd om mee te doen aan deze aanbesteding. Ook wordt uit de gesprekken duidelijk dat op verzoek van Midreth tweemaal uitstel is gegeven van de sluitingsdatum van de indiening. Volgens directbetrokkenen had Midreth moeite om op alle onderdelen van de inschrijving een prijs te stellen. Bovenstaande blijkt echter niet uit de geraadpleegde archiefstukken. In de gesprekken van de commissie is naar voren gebracht dat andere, aanvankelijk geïnteresseerde partijen niet inschreven omdat zij de bouwtijd als kort kwalificeerden. Voor sommige partijen speelde ook de complexiteit van het ontwerp een rol. Het bestek werd getypeerd als “nogal eenzijdig” (risico’s eenzijdig bij de bouwer). “De bouwtijd (van start tot oplevering) was krap. In 2006 was sprake
van een overspannen bouwmarkt. Dan is een risicovol project als het Stedelijk Museum niet het eerste project waar je als bouwer op inschrijft.” Uiteindelijk wordt de inschrijving van Midreth op 12 december 2006 ingediend. Dezelfde dag vergadert de stuurgroep over de resultaten van de aanbesteding. Geconstateerd wordt dat de aanbieding van Midreth uitkomt op € 12 miljoen (35%) boven het budget (aanbieding van € 47 miljoen ten opzichte van budget van € 35 miljoen).
60
4. VAN NU AF AAN
De voorzitter van de stuurgroep (wethouder Gehrels) concludeert in de stuurgroepvergadering van 12 december 2006 dat: 1. partijen teleurgesteld zijn over de aanbesteding en dat alles wijst op een mislukte aanbesteding; 2. een goede analyse van de aanbieding noodzakelijk is om het goed te kunnen beoordelen, maar ook om de risico’s in beeld te brengen voor het vervolg; 3. het nodig is B&W zo snel mogelijk in te lichten, dat kan aanstaande dinsdag al; 4. de heer Van Vliet de mogelijke opties onderzoekt; 5. partijen de door de heer Andersson ingebrachte optie wensen te onderzoeken (betrokkenheid van een ontwikkelaar die behalve de bouw ook het onderhoud en beheer op zich neemt) en de heer Andersson deze optie zal verkennen na de melding in B&W33; 6. zorgvuldig met de publiciteit zal worden omgegaan en in ieder geval het overleg met B&W moet worden afgewacht voordat enige bekendmaking aan de orde is; 7. medio januari 2007 de verschillende opties in stuurgroepverband worden besproken. Het college van B&W wordt op 19 december 2006 geïnformeerd over het Stedelijk Museum. De wethouder informeert het college over een (mogelijke) budgetoverschrijding van € 12 miljoen (€ 47 miljoen ten opzichte van het taakstellende budget van € 35 miljoen voor het perceel ‘bouwkundige werken’). Er worden op dat moment twee opties geschetst: doorgaan met de aanbesteding (met mogelijke budgetoverschrijding) of de aanbesteding mislukt verklaren (met vertraging en oplopende kosten tot gevolg). Aangegeven wordt dat eraan gewerkt wordt om de aanbesteding op een lager bedrag te laten uitkomen. In januari zal de wethouder het college nader informeren.
33 Deze optie is niet nader verkend door de heer Andersson, wel is deze optie onderzocht door het PMB. Echter, uit latere archiefstukken komt niet naar voren dat nader onderzoek is gedaan naar deze optie. Uit de verslagen van de latere stuurgroepvergaderingen blijkt niet dat op dit punt is teruggekomen.
61
4. VAN NU AF AAN
Gunningadvies DHV en advies Nauta Dutilh Op 19 december 2006 stuurt DHV aan de gedelegeerd opdrachtgever in de vorm van een notitie een gunningadvies. Daarin adviseert DVH om het werk voor perceel W1 ‘bouwkundige werken’ niet te gunnen. DHV geeft aan dat een eerder uitgevoerde second opinion van PRC Kostenmanagement B.V. op de directiebegroting geen bijzonderheden heeft opgeleverd. PRC Kostenmanagement B.V. heeft aangegeven dat een overschrijding van meer dan 10 tot 15% niet acceptabel zou zijn. DHV geeft aan dat de overschrijding op het budget zodanig is, dat deze middels onderhandeling niet voldoende kan worden teruggebracht. Daarnaast geeft DHV aan dat is geconstateerd dat de stukken van de inschrijver niet compleet zijn. Naast het ontbreken van een aantal (meer formele) documenten (minimumeisen), ontbreekt informatie over de reeds gecontracteerde bedrijfsomzet voor de komende twee jaren (geschiktheidscriterium voor selectie). Daarnaast constateert DHV dat met betrekking tot de geschiktheidscriteria voor gunning de volgende onderdelen niet aanwezig zijn: • verklaring van de inschrijver dat de voorgestelde conceptplanning haalbaar is; • plan van aanpak voor uitvoerende werkzaamheden; er is geen aandacht besteed aan het logistieke plan per fase; • plan voor coördinatie van de werkzaamheden met de nevenaannemers. Tevens constateert DHV dat de begroting van de inschrijver is voorzien van veel stelposten en ingeschatte en verrekenbare hoeveelheden. Er is dus in de optiek van DHV niet echt sprake van een vaste prijs. Specifiek wijst DHV erop dat er sprake is van vijf stelposten (bouwkuipconstructie, sanering, kunststof composiet gevelbekleding, glasgevel en brandwerende coating staalconstructie) voor een bedrag van € 12,8 miljoen en dat het risico voor overschrijding van deze stelposten geheel bij de opdrachtgever ligt. DHV geeft aan dat dit ‘ongebruikelijk en onwenselijk’ is. DHV adviseert de gedelegeerd opdrachtgever een nieuwe aanbesteding uit te schrijven met bekendmaking van het taakstellende budget. DHV geeft aan dat dit wellicht niet ideaal is, maar dat dit het enige overgebleven alternatief is. Ook Nauta Dutilh adviseert vanuit het perspectief van het aanbestedingsrecht om de aanbieding terzijde te schuiven omdat de aanbieding voorwaarden bevat die zich niet verhouden tot de aanbesteding. Daarnaast kan worden gesteld dat de aanbieding ‘onaanvaardbaar’ is omdat de aanbieding te hoog is34. Nauta Dutilh raadt af om de mogelijkheden te verkennen om toch tot overeenstemming te komen met Midreth. Weliswaar is het afbreukrisico vanuit aanbestedingsrechtelijk oogpunt gering (gelet op de marktomstandigheden), maar door gebrek aan concurrentie verkeert de gemeente in een slechte onderhandelingspositie. Nauta Dutilh geeft aan dat het wel zinvol is om met Midreth na te gaan welke onderdelen van het werk niet goed te beprijzen zijn en welke onderdelen zij in de huidige opzet risicovol achten. Deze informatie kan gebruikt worden ten behoeve van de heraanbesteding. Op het moment dat het advies van Nauta Dutilh beschikbaar komt, is de aanbesteding nog niet formeel voltooid.
34
De adviezen om ‘de aanbieding terzijde te schuiven’ krijgen geen opvolging. Het college van B&W besluit om met ‘open boeken’35 te kijken of de bieding naar beneden kan worden bijgesteld. Zowel bestuurlijk als ambtelijk leefde de opvatting dat deze aanbesteding niet mocht mislukken. In verschillende gesprekken is aangegeven: “Liever één aannemer, dan geen aannemer.”
34 Nauta Dutilh heeft daarover eerder een notitie opgesteld, gedateerd 20 november 2006 (herzien op 4 december 2006). De commissie heeft deze notitie niet aangetroffen in de geraadpleegde archieven, maar deze – na instemming van de opdrachtgever – opgevraagd bij en ontvangen van Nauta Dutilh. 35 Deze aanpak hield in dat, onder leiding van DHV, de directiebegroting van het PMB en de begroting van Midreth naast elkaar zijn gelegd en de financiële gegevens en berekeningen met elkaar zijn vergeleken.
62
4. VAN NU AF AAN
In de collegevoordracht van 13 februari 2007 wordt over de aanbesteding het volgende aangegeven: • Het bleek een zeer moeizame aanbesteding. Gegeven de ongunstige marktomstandigheden van een aangetrokken en overspannen bouwmarkt, aanzienlijke loon- en prijsstijgingen en daarnaast de complexiteit van het project, is een zeer acceptabel onderhandelingsresultaat bereikt. • Gezien de zeer geringe belangstelling (geen concurrerende aanbiedingen en zelfs een grote kans op geen aanbieding) is overwogen de procedure stop te zetten en opnieuw aan te besteden. Hiervan is afgezien vanwege: -- de grote onzekerheid over meer belangstelling van partijen onder ongewijzigde (markt)omstandigheden; -- verdere toename van prijsstijgingen; -- vertraging van minimaal een halfjaar; -- meerkosten van architect en adviseurs; -- extra huurkosten voor tijdelijke huisvesting; -- een latere opening van het museum; -- de negatieve effecten op de externe beeldvorming. • Midreth voldeed aan de minimumcriteria (zoals ervaring en bedrijfsomvang) en onderhandelingen hadden geleid tot het terugbrengen van de overschrijding. Een verdere bijstelling van de prijs was alleen mogelijk op basis van een nieuw ontwerp en met alle gevolgen van dien voor de functionaliteit van het gebouw, de planning en de kosten. • Rekening houdend met de onzekerheid van de ontwikkeling van loon- en prijsstijgingen en de specifieke kenmerken van dit project, oordeelde het college dat onder de huidige marktomstandigheden het best haalbare resultaat was gerealiseerd. Een nieuwe aanbestedingsronde gaf geen uitzicht op een beter resultaat.
In de gespreksronde van de commissie is naar voren gebracht dat bij Midreth aanvankelijk niet bekend was dat zij de enige inschrijver was. Tijdens het proces van nadere onderhandelingen ontstond bij Midreth wel de indruk dat zij de enige partij was die een aanbieding had gedaan. Uit de gevoerde gesprekken is gebleken dat partijen de onderhandelingen verschillend hebben beleefd en verschillende verwachtingen hadden van het karakter van de gemaakte afspraken. Variërend van een correctie van de begroting vanwege onjuiste interpretaties van aannames in het bestek tot het afspreken van stelposten. De aannemer interpreteerde de kaders van het ontwerp op dat moment als ‘design & build’ en werkte op basis van het principe van “bouwen is vertrouwen”. De gemeente stelde zich op het standpunt: we hebben een contract, gebaseerd op een bestek en daar houden we elkaar aan. Gesprekspartners hebben tevens aangegeven dat het ontwerp op dat moment niet ter discussie stond. Op 23 januari 2007 spreekt het college van B&W over het Stedelijk Museum met als uitkomst de constatering dat het tekort is teruggebracht met € 7 miljoen. In het college van B&W zijn de adviezen van DHV en Nauta Dutilh mondeling aan de orde geweest, aldus de wethouder. De wethouder brengt op 15 februari 2007 een delegatie van de raadscommissie tijdens een informele sessie in vertrouwen op de hoogte van het verloop van de aanbestedingsprocedure. De gunningsadviezen zijn niet beschikbaar gesteld aan het college, de raadscommissie en de raad. In de stuurgroepvergadering van 1 februari 2007 komt vervolgens aan de orde dat nadere onderhandeling met de aannemer voor perceel 1 (bouwkundige werken) heeft geleid tot een aangepaste bieding waarbij de opdrachtsom met een bedrag van € 7 miljoen naar beneden is bijgesteld. Er resteert dan nog een tekort van € 2,7 miljoen36 dat gedekt kan worden door externe fondsen (onder andere de sponsorbijdrage van Teijin). Tijdens deze stuurgroepvergadering wordt voorgesteld een ‘zwartkijker’ in te stellen die zich een oordeel vormt over de risico’s in het project. De heer A. Vos (gedelegeerd opdrachtgever Openbare Bibliotheek en ambtelijk toezichthouder Stadsschouwburg) voert als ‘zwartkijker’ vervolgens een
36 Op basis van een post onvoorzien van € 4,6 miljoen (7,5%).
63
4. VAN NU AF AAN
second opinion op de risico’s uit.37 Wethouder Gehrels vraagt tijdens deze stuurgroepvergadering naar de mening van partijen over het percentage onvoorzien van 7,5%. Partijen zijn het erover eens dat 7,5% een minimaal percentage is en dat een percentage van 10% meer voor de hand zou liggen. De aangepaste bieding van Midreth voor de bouwopgave (oud- en nieuwbouw) komt uit op € 40.750.000 (waarvan € 10.200.000 voor de oudbouw en € 30.550.000 voor de nieuwbouw). Op 1 februari 2007 geeft Midreth formeel akkoord op deze prijsopgave. Binnen de prijsopgave is sprake van drie zogenaamde stelposten: • kunststof composietgevel: € 2,5 miljoen; • structurele glasgevel (nieuwbouw): € 0,95 miljoen; • justimax-systeem/plafond oudbouw: € 0,5 miljoen. Deze onderdelen worden aangemerkt als taakstellende uitwerkingsposten, die onder gezamenlijke verantwoordelijkheid, onder aansturing van Midreth, verder worden uitgewerkt. De stelposten worden aangemerkt als een gemaximeerd budget. De gerealiseerde besparingen van (afgerond) € 7 miljoen zijn volgens een interne memo van DHV als volgt: Tabel 5: Besparingen op aanbieding Midreth
Omschrijving Nieuwbouw
Bedrag (in €) 4.780.000
Oudbouw
570.000
Algemene bouwkosten
577.000
Algemene kosten (6,5%)
385.000
Winst en risico (4%)
253.000
Prijsstijgingen
115.000
Sponsorbijdrage Midreth
195.000
Totaal
6.875.000
37 In zijn second opinion concludeert de heer Vos dat de risico’s aanvaardbaar zijn. Wel stelt hij voor de post onvoorzien te verhogen naar 10%.
64
4. VAN NU AF AAN
De kostenbesparingen voor de nieuwbouw en oudbouw zijn als volgt op hoofdlijnen samengesteld: Tabel 6: Kostenbesparingen nieuw- en oudbouw
Omschrijving
Bedrag (in €)
Besparingen nieuwbouw
4.780.000
• • • • • • • •
990.000 250.000 250.000 1.650.000 450.000 650.000 200.000 340.000
aanpassen conform bestek wijziging bouwkuipconstructie afkoop sanering kunststof composietgevel (stelpost € 2,5 miljoen) aanpassingen beglazing (aanpassen bestek) prijsaanpassing staalconstructie staal t.b.v. composietgevel overig
Besparingen oudbouw • • • •
aanpassingen conform bestek prijsaanpassingen aanvullende renovatie lichtkappen overig
570.000 100.000 575.000 (180.000) 75.000
Op 26 februari 2007 brengt het ‘Bureau Screenings- en Bewakingsaanpak’ van de gemeente Amsterdam advies uit over de financieel-economische stabiliteit en de integriteit van Midreth. Zoals gebruikelijk verstrekt de burgemeester dit advies aan de wethouder. Uit het archiefonderzoek komt niet naar voren of dit advies aan de orde is geweest in B&W, de raadscommissie en de gemeenteraad. Het advies bevat enkele tekortkomingen (niet aanleveren van een verklaring van de arrondissementsrechtbank dat de onderneming niet in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert of heeft verkeerd en geen ‘tevredenheidsverklaringen’) en er komen verschillende voorbeelden naar voren van negatieve publiciteit. Het ‘Bureau Screenings- en Bewakingsaanpak’ adviseert bij de gunning van de aanbesteding te betrekken dat er ten aanzien van Midreth geen gronden zijn voor uitsluiting op basis van het ‘Besluit Aanbesteding Overheidsopdrachten’. Daarnaast adviseert het Bureau nadere afspraken te maken bij het aangaan van het contract, onder andere over schriftelijke toestemming van de gemeente Amsterdam voor het verlenen van opdrachten aan onderaannemers door Midreth en over toegankelijkheid van de administratie van Midreth voor leden van het Bureau.
65
4. VAN NU AF AAN
In maart 2007 komt de halfjaarlijkse budgetrapportage van DHV met de volgende cijfers: Tabel 7: Ontwikkeling budget en raming stichtingskosten, maart 2007
Ontwikkeling budget nieuwbouw/renovatie Museumplein (in miljoen euro): • • • •
budget nieuwbouw/renovatie Museumplein na bestek indexering december 2003 – juni 2006 indexering tot einde werk totaalbudget nieuwbouw/renovatie einde werk
61,4 5,0 5,0 71,4
De stichtingskosten voor het museum worden per eind februari 2007 als volgt geraamd: • • • • • • • • • •
bouwkundige werken W-installaties E-installaties lift en transport proefkamer subtotaal bouwkosten bijkomende kosten directiekosten onvoorzien (ongeveer 10%) totaal raming stichtingskosten
42,338 8,0 6,3 1,5 0,3 58,4 2,0 9,2 6,0 75,6
DHV geeft aan dat het geraamde tekort € 4,2 miljoen bedraagt, op basis van een post onvoorzien van 10%. Op basis van een post onvoorzien van 7,5% bedraagt volgens DHV het geraamde tekort € 2,7 miljoen.
Op 8 maart 2007 wordt in de vergadering van de raadscommissie gesproken over de bouw van het Stedelijk Museum en de resultaten van de aanbesteding. Uit de notulen blijkt dat er is gesproken over de hoogte van de post ‘onvoorzien’. Tijdens deze commissievergadering wordt afgesproken de post onvoorzien te verhogen van 7,5% naar 10%. Op 14 maart 2007 neemt de gemeenteraad kennis van de resultaten van de Europese aanbesteding en van de eindejaarsrapportage 2006. De raad gaat op 14 maart 2007 akkoord met de beschikbaarstelling van het uitvoeringskrediet van € 76,2 miljoen (zie voor een toelichting het kader op de volgende pagina). Op 14 maart 2007 neemt de raad ook kennis van het verstrekken van opdrachten door de gedelegeerd opdrachtgever aan de geselecteerde installateurs en de aannemer. Na de bouwvak 2007 (en na het afronden van een bezwaarprocedure tegen de bouwvergunning) wordt gestart met de bouwwerkzaamheden. Tijdens de stuurgroepvergadering van 25 mei 2007 komt aan de orde dat de verwachte openingsdatum voor het Nieuwe Stedelijk Museum 12 december 2009 is. Er wordt echter niet aangegeven wat de opleverdatum moet zijn om op 12 december 2009 de deuren van het vernieuwde museum daadwerkelijk te openen.
38 Dit bedrag bestaat uit de door Midreth afgegeven prijs van € 40,75 miljoen, inclusief een aantal aanvullende afspraken met Midreth voor een bedrag van ongeveer € 1 miljoen en diverse sloop- en saneringskosten voor een bedrag van ongeveer € 0,55 miljoen.
66
4. VAN NU AF AAN
Toelichting bij raadsbesluit 14 maart 2007 • Op 25 november 2004 stelt de raad een bouwbudget voor de algehele ontwikkeling van het Stedelijk Museum vast op € 90,3 miljoen (prijspeil december 2003). • Gegeven het aanbestedingsresultaat en de loon- & prijsontwikkelingen, ontwikkelt het budget zich tot een totaalbedrag van (afgerond) € 107,1 miljoen (met indexering tot einde werk; medio 2009): -- € 75,6 miljoen stichtingskosten voor het museumgebouw -- € 13,5 miljoen stichtingskosten extern depot -- € 5,1 miljoen inrichtingskosten -- € 3,0 miljoen bijzondere kosten (o.a. SMCS) -- € 1,2 miljoen opdrachtgeverschap -- € 8,8 miljoen besteed/verplicht t/m 2003. Er wordt een uitvoeringskrediet gevraagd van € 76,2 miljoen dat als volgt is opgebouwd: • totaal benodigd budget € 107,1 miljoen 39 • minus dekking stichtingskosten depot -/- € 13,5 miljoen • reeds verstrekt voorbereidingskrediet 2002 -/- € 12,3 miljoen • reeds verstrekt aanvullend voorbereidingskrediet (november 2004) -/- € 5,1 miljoen • totaal gevraagd uitvoeringskrediet € 76,2 miljoen.
Het contract met Midreth is getekend op 2 april 2007. De bouwvoorbereiding start op 4 april 2007. De aannemer heeft de coördinatieplicht met de nevenaannemers (de overige percelen).
4.3 Bouwperiode Midreth
Hoofdlijn Wanneer in de zomer van 2007 wordt gestart met de bouwwerkzaamheden, is de verwachting dat het museum in 2009 wordt heropend. De bouwwerkzaamheden vangen aan met de bouw van de kelder van het museum. Begin 2008 ontstaan de eerste discussies over de planning. De beperkte bouwruimte, het graven van de bouwput voor de kelder en de hoofdstaalconstructie voor de nieuwbouw leiden tot vertraging van de bouw. De bouwput voor de kelder leidt uiteindelijk tot een vertraging van acht tot tien maanden en tot € 2 miljoen aan extra kosten. Met de staalconstructie wordt een vertraging opgelopen van ongeveer een jaar en daar is een extra kostenpost mee gemoeid van € 3,5 miljoen. De realisatie van de kunststofgevel leidt tot € 1 miljoen aan extra kosten. De coördinatieplicht met de nevenaannemers ligt bij Midreth. De gemeente is echter van mening dat door Midreth vanaf het begin onvoldoende samenhangend wordt gepland. In de zomer van 2009 licht een planningsadviseur alle planningen van neven- en onderaannemers door op onderlinge relaties en kritieke tijdpaden. Op dat moment wordt de aannemer formeel in gebreke gesteld en gesommeerd een planning af te geven die een publieksopening nog in 2010 mogelijk maakt.
39 Dit krediet wordt op een later moment (juli 2007) aangevraagd.
67
4. VAN NU AF AAN
Begin 2010 stelt het Project Management Bureau (PMB) de financiële positie van Midreth aan de orde. Aangegeven wordt dat de opdrachtgever ruimschoots aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en Midreth een aantal malen tegemoet is gekomen met voorschotten, betere betalingsvoorwaarden en een bedrag voor de afkoop van zes weken voor de vertraging bij de werkzaamheden aan de kelder. De gedelegeerd opdrachtgever beschrijft, op basis van signalen van onderaannemers en leveranciers, de financiële positie van Midreth in februari 2010 als zeer zorgelijk. Het college van B&W besluit IPMMC Consult in te schakelen om een ‘expert opinion’ te geven over de financiële positie van Midreth. Op basis van consultatie binnen het relatienetwerk en beoordeling van het jaarverslag 2008, constateert IPMMC dat de financiële situatie van Midreth geen reden voor verontrusting is. Er wordt op dat moment geen gericht onderzoek gedaan naar de liquiditeitspositie van Midreth. De periode vanaf maart 2010 staat in het teken van discussie over meerwerkclaims. De claim van Midreth op 24 maart 2010 bedraagt (afgerond) € 5,8 miljoen. In september 2010 is dit bedrag opgelopen naar circa € 8,2 miljoen. De gemeente claimt een bedrag van circa € 3,3 miljoen als gevolg van vertraging, te wijten aan de aannemer. Er wordt besloten om een mediator in te schakelen om de hardheid van de claims vast te stellen. Het mediationtraject wordt niet formeel afgerond vanwege het faillissement van Midreth lopende het mediationtraject. De meerwerkclaims zijn onderdeel geworden van de afwikkeling van de boedel. Op 29 september 2010 stelt de gedelegeerd opdrachtgever Midreth opnieuw in gebreke. In de ingebrekestelling geeft de gedelegeerd opdrachtgever aan dat er in de voorafgaande week niet of nauwelijks werkzaamheden zijn verricht op de bouwplaats en dat onderaannemers hebben gemeld dat zij het werk hebben stilgelegd en pas weer het werk hervatten wanneer zij worden betaald. In oktober 2010 verslechtert de liquiditeitspositie van Midreth. Een liquiditeitsinjectie van een groep welgezinde participanten lijkt het tij te keren. In november 2010 ontstaat echter opnieuw een probleem met de liquiditeit van Midreth. Ondertussen verlaten onderaannemers de bouwplaats vanwege achterstallige betalingen. Het werk komt gaandeweg stil te liggen. Vanwege de achterstallige betalingen aan onderaannemers en het daardoor stilvallen van het werk op de bouwplaats, stelt de gemeente Midreth op 27 januari 2011 opnieuw in gebreke. Een dag later deelt Midreth de gemeente mee diezelfde middag surseance van betaling te zullen aanvragen. De rechtbank Utrecht benoemt op 28 januari 2011 twee bewindvoerders die later optreden als curatoren. De gemeente grendelt de bouwplaats af, stelt 24-uurs bewaking in en overlegt met de onderaannemers – onder voorbehoud van de formele posities ten opzichte van Midreth – over het voortzetten van de bouwwerkzaamheden. Daarnaast heeft de gemeente reeds gerealiseerde bouwwerken in eigendom genomen. De gemeente is voornemens het bedrag van € 2,5 miljoen (voorschot op de uitkomst van het mediationtraject over de meerwerkclaims) te plaatsen op een derdenrekening om zo zekerheid te bieden dat het bedrag wordt aangewend voor de voltooiing van de bouwwerkzaamheden. Dit voornemen is ingehaald door het faillissement van Midreth. De gemeente heeft reeds in 2010 scenario’s uitgewerkt voor het geval Midreth failliet zou gaan. De verkende opties zijn ‘zelf afbouwen’ en ‘opnieuw aanbesteden’. Het faillissement van Midreth wordt op 14 februari 2011 uitgesproken.
In deze paragraaf zijn achtereenvolgens de volgende ontwikkelingen nader beschreven: • de start van het bouwproces; • tegenslag met de staalconstructie en doorschuivende planning; • financiële positie van Midreth; • van verdere vertraging, meerwerkclaims en mediation naar faillissement.
68
4. VAN NU AF AAN
De start van het bouwproces Nadat de bouwvergunning onherroepelijk is geworden op 20 augustus 2007 start de uitvoering van de bouwkuip (de kelder). Het jaar 2008 staat in het teken van graafwerk en afvoer van grond. Daarnaast is de uitwerking en voorbereiding van het betonwerk van de kelder afgerond en is de basis gelegd voor de hoofdberekening van de staalconstructie van de nieuwbouw. De bouwkuip, tijdens de 48-uurs betonstort
Begin 2008 ontstaan de eerste discussies over de planning. De gedelegeerd opdrachtgever ontvangt van de aannemer in maart 2008 een brief waarin wordt aangegeven dat sprake is van veertien weken vertraging. Dat wordt door de opdrachtgever niet geaccepteerd. In de zomer van 2008 zijn door de gemeente en het bouwmanagement (DHV) intensieve gesprekken gevoerd over de voortgang van de werkzaamheden van de bouwkuip. De complexe logistieke situatie (zeer beperkte bouwruimte), tegenvallers in het graven van de bouwput (meer klei dan verwacht, waardoor moest worden afgegraven in plaats van afgezogen) en complicaties in de uitwerking van de hoofdstaalconstructie van de nieuwbouw (Midreth had gekozen voor een alternatieve staalconstructie) zijn debet aan de vertraging. In juli 2008 wordt afgesproken dat de oplevering van de nieuwbouw plaatsvindt op 24 december 2009. Op 22 april 2008 vergadert de stuurgroep over de voortgangsrapportage van het PMB. In deze stuurgroepvergadering is onder andere aan de orde dat de composietgevel leidt tot een overschrijding van € 1 miljoen (kosten voor deze gevel bedragen € 3,5 miljoen, ten opzichte van een begrote stelpost van € 2,5 miljoen). In de geraadpleegde archieven zijn geen argumenten naar voren gekomen waarom werd ingestemd met deze overschrijding. Ook gesprekspartners hebben niet kunnen verklaren waarom deze kostenpost van € 3,5 miljoen – en daarmee een overschrijding van € 1 miljoen – terecht was. Deze overschrijding wordt ten laste gebracht van de post onvoorzien, die daarmee voor 20% is uitgegeven. Ook een sprinklerinstallatie voor het nieuwe depotgebouw van € 0,5 miljoen wordt ten laste gebracht van de post onvoorzien. Daarnaast wordt in stuurgroepvergadering van 22 april 2008 een opmerking gemaakt over de effecten voor exploitatie en onderhoud van het museum. In reactie daarop wordt aangegeven dat deze stuurgroep gaat over de bouw van het museum en niet over exploitatie en onderhoud (zie ook hoofdstuk 5). De volgende stuurgroepvergadering is op 10 december 2008. Daarin is aan de orde dat in een brief van 5 december 2008 met de aannemer de datum van 24 december 2009 is vastgelegd als aangepaste opleverdatum voor de nieuwbouw. Aansluitend daarop zullen in het eerste kwartaal van 2010 de inrichtingswerkzaamheden plaatsvinden. De oudbouw zal over enkele maanden worden afgerond. Tijdens deze vergadering is de verwachting dat de opening zal plaatsvinden in maart of april 2010. Ook is in dit overleg aan de orde dat begin december 2008 in het college de nieuwe visie op het Museumplein is goedgekeurd. Stadsdeel Oud-Zuid en de Centrale Stad trekken gezamenlijk op bij de verdere uitwerking. Van de totale post onvoorzien van € 5,7 miljoen is op dat moment 75% in opdracht of gereserveerd. Uitgaven voor het depotgebouw vallen binnen het vastgestelde budget. 69
4. VAN NU AF AAN
In de stuurgroepvergadering van mei 2009 wordt gesproken over de voortgangsrapportage 2008 van het PMB. In dit overleg komt aan de orde dat het depotgebouw in de laatste fase verkeert van de bouw. Voor de oudbouw is eind mei de bouwkundige oplevering gepland. De installaties kunnen echter nog niet worden afgerond vanwege de koppeling hiervan met de nieuwbouw. Voorts wordt in de voortgangsrapportage aangegeven dat inmiddels duidelijk wordt dat oplevering op 24 december 2009 een illusie aan het worden is. Dat komt met name door problemen met de hoofdstaalconstructie. In de voortgangsrapportage wordt aangegeven dat wordt gezocht naar een opleverdatum voor 1 maart 2010. De aannemer heeft aangegeven ernaar te streven een planning voor te leggen aan het directeurenoverleg van 25 mei 2009. Vanaf de start bouw na de zomer van 2007 tot mei 2009 hebben college en raad geen besluiten genomen over het Stedelijk Museum. Gedurende die periode is de raad wel op diverse momenten geïnformeerd over de stand van zaken in vertrouwelijke dossieroverzichten Kunst en Cultuur, waarin ook het Stedelijk Museum was opgenomen. De raad is in deze periode op de volgende momenten geïnformeerd: 8 november 2007, 8 mei 2008, 11 december 2008 en 29 mei 2009.
Nieuwe directeur van het Stedelijk Museum Op 30 juni 2009 besluit het college van B&W in te stemmen met de voordracht van de RvT van de Stichting Stedelijk Museum om Ann Goldstein te benoemen tot directeur van het Stedelijk Museum.
Vertragende factoren Op basis van de bestudeerde documenten en de gevoerde gesprekken duidt de commissie de belangrijkste vertragende factoren als volgt (tot het moment van het faillissement van Midreth): • De bouwkuip (kelder). De samenstelling van de bodem is anders dan verwacht. Er is meer klei aanwezig, waardoor afgegraven moet worden in plaats van afgezogen. Daarnaast zijn er problemen met het betonwerk. Uiteindelijk leidt de aanleg van de bouwkuip tot acht tot tien maanden vertraging en ongeveer € 2 miljoen hogere kosten (meerwerkclaim Midreth). • De staalconstructie van de ‘badkuip’. Midreth heeft in de aanbesteding een ander voorstel gedaan dan in het ontwerp. In de fase van verdere uitwerking door Romkes (constructeur van Midreth) is er veel discussie met de hoofdconstructeur (Arup)40. De hoofdberekening voor de staalconstructie van begin 2009 was incompleet en riep dermate veel vragen op dat in maart 2009 Van Rossum wordt ingeschakeld om een second opinion uit te voeren. De hoofdberekening wordt pas in augustus 2009 goedgekeurd en ingediend bij het Stadsdeel Oud-Zuid. In september 2009 heeft Midreth Van Rossum gevraagd het werk van Romkes over te nemen. De vertraging wordt geschat op ongeveer een jaar en € 3,5 miljoen hogere kosten (meerwerkclaim Midreth). Midreth heeft voorafgaand aan de goedkeuring van de constructie al staal ingekocht. • De kunststofgevel. Stelpost: € 2,5 miljoen, realisatie circa € 3,5 miljoen (op basis van gesprek met Midreth). Er is een lange aanloop genomen voor grondige voorbereiding van de uitvoering van de kunststofgevel. Tijdens de uitvoering is geen verdere vertraging opgelopen. • De planning. Er wordt volgens de gemeente door Midreth vanaf het begin onvoldoende samenhangend gepland, waardoor het overzicht uit beeld raakt. De gemeente verleent uiteindelijk bijstand. Gesprekspartners schatten de vertraging als gevolg van een gebrekkige planning op ongeveer een half jaar.
40 De verantwoordelijkheid (en het risico) voor de constructie-uitwerking lag bij Midreth. Met ingrijpen zou de gemeente het risico naar zich toe halen.
70
4. VAN NU AF AAN
Aanstelling plaatsvervangend gedelegeerd opdrachtgever Op 7 juli 2009 wordt Nico Koers benoemd tot plaatsvervangend gedelegeerd opdrachtgever, vanwege een sabbatical van een half jaar van Herman van Vliet gedurende de periode van 1 juli 2009 tot 1 januari 2010. Tegelijkertijd stapt Herman van Vliet van het PMB over naar de Wibautgroep, onderdeel van het PMB. Vanuit de Wibautgroep zal Herman van Vliet, na terugkeer van zijn sabbatical, de rol van gedelegeerd opdrachtgever weer oppakken. Nadat eerder veelvuldig is gesproken over de planning van werkzaamheden, krijgt dit vanaf juli 2009 opvolging. In november 2009 wordt met alle betrokken partijen een risicoanalyse uitgevoerd. Bewaking vindt vanaf dat moment plaats door tweewekelijkse risicoanalyses.
Tegenslag met de staalconstructie en doorschuivende planning Tijdens de stuurgroepvergadering van 2 november 2009 zijn opnieuw de problemen met de hoofdstaalconstructie aan de orde. De constructeur van Midreth is vervangen door Van Rossum. De vertraging is opgelopen tot ruim tien maanden. De RvT is bezorgd en vraagt zich af waarom niet eerder is ingegrepen op de gebrekkige competenties van de constructeur van Midreth. De reactie van het PMB hierop is dat contractuele en juridische kaders bepalen wanneer kan worden ingegrepen. Tijdens dit overleg wordt ook afgesproken dat het PMB onderzoekt of Midreth in de financiële problemen kan komen (ook vanwege onder andere het stilvallen van de bouw van het Scheringa Museum, waarvan Midreth hoofdaannemer is). In deze vergadering brengt de wethouder Kunst en Cultuur naar voren dat op 30 juni 2009 is gemeld dat de planning van maart/april 2010 niet gehaald zal worden. Daarnaast is de raadscommissie op 29 juni 2009 per brief geïnformeerd over de oplevering van het depot. In deze brief wordt aangekondigd dat wordt gewerkt aan een nieuwe planning en dat de nieuwbouw later zal worden opgeleverd dan oorspronkelijk gepland. Tevens wordt aangegeven dat het PMB de hardheid van de nieuwe planning zal bepalen. De raadscommissie wordt vervolgens op 19 november 2009 geïnformeerd over de stand van zaken en de planning van de ver- en nieuwbouw van het Stedelijk Museum. Aangegeven wordt dat, om de planning van december 2010 te halen, aan de aannemer een aantal mijlpalen is opgelegd: • begane grond dicht november 2009; • start staalwerken januari 2010; • start gevelelementen april 2010; • composiet & glas gereed (wind- & waterdicht) juli 2010; • klimaat ingeregeld & gecertificeerd oudbouw augustus 2010; • klimaat ingeregeld & gecertificeerd nieuwbouw oktober 2010; • geheel Stedelijk Museum open voor publiek december 2010. Aan de raadscommissie wordt gemeld dat de aannemer zich heeft gecommitteerd aan deze planning en deze planning heeft bevestigd op 24 november 2009. Daarbij is ook opgemerkt dat de data van deze mijlpalen onverlet laten dat bij onvoorziene omstandigheden opnieuw de afweging gemaakt zal worden tussen tijd, geld en kwaliteit. Tijdens een extra stuurgroepvergadering op 9 december 2009 zal de voortgang besproken worden. Afgesproken wordt om op 10 december 2009 de raadscommissie nader op de hoogte te brengen van de planning van de ver- en nieuwbouw. Dat gebeurt aan de hand van een brief van de wethouder Kunst en Cultuur van 19 november 2009 inzake ‘de stand van zaken ver- en nieuwbouw Stedelijk Museum’.
71
4. VAN NU AF AAN
Vervolgens is in het college van B&W op 5 januari 2010 een vertrouwelijke brief aan de orde van de gedelegeerd opdrachtgever Nieuw Stedelijk Museum (Nico Koers, PMB) aan de wethouder Kunst en Cultuur over de stand van zaken van het Stedelijk Museum. In de brief wordt ingegaan op de planning als gevolg van de problemen met de staalconstructie.
Samenvatting van de brief van de heer N. Koers Na een moeilijke aanbesteding in 2006 beweegt de organisatie van het bouwproject zich binnen de grenzen van de contractuele relaties tussen aannemer (en zijn onderaannemers) en gemeente. Hierin zijn de verantwoordelijkheden en daaruit voortvloeiende aansprakelijkheden en sancties geregeld. Hiernaast heeft de gemeente contractrelaties met nevenaannemers (installaties, liften, beveiliging). De aannemer heeft de coördinatieplicht. Tot heden is er afgezien van het overnemen van verplichtingen uit het contract door de gemeente vanwege grote gevolgen voor de aansprakelijkheid en mogelijk grote financiële consequenties. De eerste meldingen van problemen rond constructie en planning dateren vanaf december 2008. Na aansporing van de aannemer door de gemeente volgden waarschuwingen, het aanspreken op contractuele verplichtingen en aansprakelijkstelling voor schade als gevolg van niet-nakoming van verplichtingen. Na maart 2009 is een tweewekelijks directieoverleg met de aannemer en de constructeurs van de gemeente ingesteld, uiteraard naast de reguliere bouwvergaderingen. De door de aannemer bijgestelde planningen zijn niet geaccepteerd. Door de aannemer zijn versnellingsmaatregelen in het vooruitzicht gesteld. In de zomer van 2009 is een seniorplanningsadviseur van het PMB ingeschakeld om alle planningen van (onder- en neven)aannemers door te lichten op de onderlinge relaties en de kritieke paden. Voor de constructie is de aannemer gevraagd een second opinion te laten uitvoeren, die ertoe heeft geleid dat de aannemer een andere constructeur heeft ingeschakeld. De aannemer is formeel in gebreke gesteld en is gesommeerd een planning af te geven die een publieksopening nog in 2010 mogelijk maakt. Momenteel wordt zwaar gestuurd om opening van het Stedelijk Museum in 2010 mogelijk te maken. Hiervoor zijn mijlpalen geformuleerd waarlangs de voortgang bewaakt wordt. Via deze mijlpalen zijn al versnellingsmaatregelen opgenomen ten opzichte van de door de aannemer voorgelegde planning. De aannemer heeft zich aan deze planning gecommitteerd en toegezegd daarvoor benodigde versnellingsmaatregelen door te voeren. De mijlpalen zijn bijzonder krap gepland om de druk op het proces maximaal te houden. Hierdoor, en door het innovatieve karakter van het gebouw, is de kans op slecht nieuws over de voortgang groot. U heeft ervoor gekozen hierover een zo groot mogelijke openheid te betrachten.
Tijdens de stuurgroepvergadering van 13 januari 2010 is de planning opnieuw aan de orde. De aannemer meldt dat er wordt gewerkt met een planning die eindigt in 2011. Dit wordt door de gemeente niet geaccepteerd, waarop de aannemer een schriftelijke intentie afgeeft de bouwkundige oplevering in 2010 na te streven. Op 22 januari 2010 becijfert DHV in een interne notitie dat door het uitlopen van de opleverdatum van augustus 2009 naar eind december 2010 (uitloop 17 maanden) de uitloopkosten in totaal € 4,6 miljoen bedragen (exclusief kosten Midreth is het bedrag € 2,5 miljoen).
72
4. VAN NU AF AAN
Financiële positie van Midreth Op 3 februari 2010 wordt in een interne notitie van het PMB aan de gedelegeerd opdrachtgever de financiële positie van Midreth in beeld gebracht. Er wordt aangegeven dat de opdrachtgever (PMB) ruimschoots aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en Midreth een aantal malen tegemoet is gekomen met voorschotten, betere betalingsvoorwaarden en een bedrag voor de afkoop van zes weken voor de vertraging bij de werkzaamheden aan de kelder. Dat wordt onderbouwd met een aantal concrete voorbeelden: • eind 2008 zijn voorschotten van 20% van de opdrachten voor de composietgevel, de glasgevel en het constructiestaal verstrekt (gezamenlijk circa € 2 miljoen), waarvoor eigendomsverklaringen als zekerheidsstelling zijn verstrekt; • in juli 2009 heeft de opdrachtgever Midreth € 2 miljoen werkkapitaal beschikbaar gesteld, daarbij is een bankgarantie van € 2 miljoen door de Rabobank als zekerheidsstelling verstrekt; • in december 2009 is het termijnschema aangepast, waarbij de opdrachtgever Midreth tegemoet is gekomen met een termijnschema dat vooruitloopt op de stand van het uitgevoerde werk. In de notitie wordt aangegeven dat de aannemer de opdrachtgever bij herhaling verzoekt om tegemoetkomingen in de liquiditeit ondanks het feit dat de aannemer contractuele afspraken niet nakomt. Verder blijkt dat de huidige bankgaranties het risico afdekken van het verschil in betalingen ten opzichte van het uitgevoerde werk, maar dat de risico’s van een faillissement en de kosten van een eventuele doorstart niet meer zijn gedekt. Er wordt de optie geopperd om betalingen via een ‘derdenrekening’ te laten verlopen. Daarnaast wordt aangegeven dat in de bestekvoorwaarden is opgenomen dat het Bureau Screenings- en Bewakingsaanpak (Bureau SBA) te allen tijde inzage in de boekhouding van de aannemer moet kunnen krijgen.
Tijdelijke openstelling oudbouw In een vertrouwelijke notitie van PMB/DMO van 9 februari 2010 aan de directie en Raad van Toezicht van het Stedelijk Museum wordt voorgesteld dat de gemeente op 12 mei 2010 de sleutel van de oudbouw overhandigt aan het Stedelijk Museum. Het museum krijgt de gelegenheid om van 12 mei tot en met 31 januari 2011 tijdelijke tentoonstellingen te programmeren in de oudbouw. Na deze periode gaat het gebouw terug naar de opdrachtgever om het klimaat in te regelen ten behoeve van de officiële opening. PMB/DMO geeft aan dat het openstellen van de oudbouw niet leidt tot vertraging dan wel meerkosten voor de nieuwbouw.
Voortgang mijlpalen De raadscommissie wordt op 11 februari 2010 geïnformeerd over de volgende punten: • de eerste mijlpalen van 19 november 2009 zijn gehaald (de begane grond is dicht en in januari 2009 is op de bouwplaats begonnen aan de staalconstructie); • de volgende belangrijke mijlpaal is het aanbrengen van de gevelelementen van de innovatieve kap van het museum, waarbij de verwachting is dat dit in april 2010 start; • er wordt vanuit gegaan dat de gevel en het glas in juli 2010 gereed zijn; • er blijkt meer tijd nodig om na de bouwkundige oplevering in december 2010 het klimaat in te regelen; • de laatste mijlpaal, de publieksopening in december 2010, is niet haalbaar; • het gebouw zal in 2010 worden opgeleverd en in 2011 in zijn geheel opengaan; • aangezien het aanbrengen van de gevelelementen (april tot juni 2010) één van de meest risicovolle onderdelen van de bouw is, wordt de voortgang van dit onderdeel afgewacht voordat een nieuwe definitieve planning wordt afgegeven; • het Stedelijk Museum kan vanaf 12 mei 2010 de oudbouw tijdelijk in gebruik nemen; • de oudbouw zal in 2010 voor het publiek worden opengesteld als opmaat voor de grote opening van het gehele museum in 2011.
73
4. VAN NU AF AAN
Zorgelijke financiële positie Midreth Op 23 februari 2010 meldt de gedelegeerd opdrachtgever aan de wethouder Kunst en Cultuur per brief als volgt: • De financiële positie van aannemer Midreth is zeer zorgelijk. Dit is gebaseerd op geluiden van (onder)aannemers en de vraag om steeds meer te bevoorschotten. • De vermogenspositie van de holding, met onder andere verschillend onroerend goed is volgens de gedelegeerd opdrachtgever niet slecht, maar er is een ernstig tekort aan liquide middelen. Met name in de aannemerspoot is dit goed merkbaar. • De wettelijke betalingstermijn van 30 dagen wordt vele malen overschreden en in nieuwe contracten met onderaannemers wordt al gesproken over termijnen van 100 dagen. • Volgens het bestek wordt de opdrachtgever geacht te betalen voor die zaken die op de bouw zijn aangebracht en verwerkt. Zo is de oudbouw van het museum zo goed als betaald overeenkomstig de stand van het werk. • Voor de nieuwbouw is de situatie ingewikkelder. De stand van verwerkte materialen en arbeid op de bouw is ongeveer € 16 miljoen. Veel materiaal wordt echter buiten de bouwplaats ‘veredeld’. Het betreft hier drie grote posten, teweten het staal, de polyester gevel en het glas. In de brief wordt al vooruitgelopen op een faillissement van Midreth, waarbij twee opties worden genoemd: een nieuwe aannemer zoeken of ‘zelf’ afbouwen. Ambtelijk worden beide opties verder verkend. Het college van B&W wordt op 2 maart 2010 door de wethouder Kunst en Cultuur geïnformeerd over de brief van de gedelegeerd opdrachtgever van 23 februari 2010. Het college besluit een expert opinion van buiten met gedegen kennis van de bouw- en vastgoedwereld in te schakelen. Op basis van zo’n expert opinion is de gemeente beter in staat de diverse scenario’s en risico’s in te schatten. Wethouder Gerson (portefeuillehouder Verkeer en Vervoer en Volkshuisvesting) beveelt de heer Verwoert van IPMMC Consult aan. Nadat de heer Verwoert in het college is geweest, is afgesproken dat hij onderzoek doet naar het proces, het geld en de kwaliteit van het bouwproces. Doel is op dat moment om het Stedelijk Museum zo snel mogelijk te openen en de kostenoverschrijding tot een minimum te beperken. Daarnaast is IPMMC gevraagd om te kijken naar de financiële positie van Midreth. Het college fungeert als opdrachtgever voor IPMMC.
74
4. VAN NU AF AAN
Advies omtrent de financiële positie van Midreth door IPMMC Consult Op 23 maart 2010 rapporteert de heer Verwoert zijn bevindingen aan het college van B&W. De kern van zijn presentatie (ten aanzien van de financiële positie van Midreth) is als volgt: • consultatie binnen het relatienetwerk van IPMMC heeft aangetoond dat de financiële situatie van Midreth momenteel niet verontrustend is; • dat blijkt tevens uit het jaarverslag 2008, waarin een solvabiliteitsratio van 28,52 staat; • door Creditsafe Nederland wordt de situatie per eind 2008 betiteld als ‘zeer goede kredietwaardigheid’; • wel heeft Midreth momenteel te kampen met tegenvallende resultaten uit diverse lopende (bouw)projecten; • daarnaast heeft Midreth geld verloren bij het omvallen van de DSB-Bank (naar verluid enkele miljoenen). IPMMC geeft aan dat niet te verwachten valt dat Midreth omvalt voorafgaand aan het voltooien van het bouwproces van het Stedelijk Museum. IPMMC merkt op dat financiers Midreth voorlopig zullen blijven ondersteunen, mede gezien de balanspositie. Verder geeft IPMMC aan dat – indien de financiële situatie van Midreth verontrustend wordt – relaties uit de bouwwereld zeer waarschijnlijk zullen helpen (uiteraard tegen een vergoeding). Daarnaast maakt IPMMC een opmerking over het ontbreken aan een onafhankelijk adviseur (een projectcommissaris) die de stuurgroep hulp kan bieden bij het nemen van besluiten. IPMMC geeft aan dat – indien het project onverhoopt in een kritieke fase terecht komt – een projectcommissaris objectief naar het proces kan kijken om de stuurgroep te voorzien van transparant advies. Dat vergroot de daadkracht van de stuurgroep om juist en snel te handelen. IPMMC adviseert om op de volgende wijze risico’s te reduceren: • organiseren van hoogwaardige eigendomspapieren, zodat bij een eventueel afscheid van Midreth geen discussie ontstaat over het eigendom van reeds gerealiseerde bouwwerken; • indien Midreth voortijdig afscheid neemt, adviseert IPMMC de gemeente om de bouw zelfstandig voort te zetten (de gemeente als hoofdaannemer); • de gemeente (het PMB) dient een plan van aanpak gereed te hebben indien dit scenario zich voordoet; • snel kunnen handelen is in een dergelijke situatie van wezenlijk belang om het budget en de planning te kunnen beheersen; • in deze fase van het proces moet de gemeente geen nieuwe aannemer selecteren omdat dat kan leiden tot een fikse overschrijding van het budget en de planning.
De second opinion over de financiële positie van IPMMC Consult gaat niet in op de constatering van de gedelegeerd opdrachtgever dat vooral de liquiditeitspositie van Midreth zorgen baart.
Meerwerkclaims Na uitvoerige correspondentie tussen de gedelegeerd opdrachtgever en Midreth eind 2009 en begin 2010 over meerwerk en bevoorschotting, komt Midreth op 24 maart 2010 met een aantal claims voor meerwerk. De claims worden betwist door de gemeente omdat de gemeente van mening is dat de claims kostenverhogingen betreffen die het gevolg zijn van bouwfouten, vertragingen als gevolg van handelen van de aannemer en door de aannemer slecht begrote bestekposten. In de voortgangsrapportage van juni 2010 valt te lezen dat de huisadvocaat van de gemeente van mening is dat de positie van de opdrachtgever (de gemeente) inzake deze claims sterk is. Veiligheidshalve neemt de gemeente voor de claim in de jaarrekening 2009 een juridische voorziening op van € 3 miljoen41. Voor het aanwenden van deze voorziening dient een aanvullend krediet te worden gevraagd.
41 Op basis van een inschatting van de gedelegeerd opdrachtgever. Dit bedrag wordt eveneens door IPMMC genoemd.
75
4. VAN NU AF AAN
Tabel 8: Opbouw claim Midreth 24 maart 2010
De claim van Midreth van 24 maart 2010 is als volgt opgebouwd:
Omschrijving
Bedragen (afgerond) (in €)
Hogere opslag stelpost composietgevel en glasgevel Uitloop bouwtijd nieuwbouw 2010
146.000 1.915.000
Kosten Mammoetkraan i.v.m. uitloop staalconstructie
360.000
Uitloop bouwtijd oudbouw tweeënhalve maand
120.000
Bouwwarmte oudbouw
102.000
Funderingsconstructie kelder (T-poer)
531.000
Wegaanpassing Paulus Potterstraat Meerwerk sanering (extra graafkosten en afvoerkosten) Wijziging uitvoering onderwaterbeton 1,75% prijsstijging goedgekeurd meerwerk Totaal claims
45.000 2.200.000 275.000 80.000 5.776.000
In de voortgangsrapportage van juni 2010 geeft de gedelegeerd opdrachtgever aan dat vertragingskosten voor de gemeente op dat moment ongeveer € 3,2 miljoen bedragen. Tevens wordt aangegeven dat de grens van de post onvoorzien is bereikt.
Second opinion IPMMC over planning en budget Nadat de heer Verwoert (IPMMC Consult) op 25 mei 201042 (college van B&W) en op 27 mei 2010 (raadscommissie OZK, extra/vertrouwelijk) zijn bevindingen heeft gepresenteerd, verschijnt op 10 juni 2010 de rapportage (second opinion) van IPMMC over de actuele situatie van het project met de vraag binnen welk tijdsbestek en binnen welke financiële voorwaarden het project kan worden voltooid.
De kern van de second opinion van IPMMC Consult van 10 juni 2010 luidt als volgt Planning De huidige planning sluit aan op de stand van het werk. Nieuwe vertragingen zijn niet uit te sluiten. De oplevering van Midreth vindt plaats op 28 maart 2011 (opening augustus 2011). Het versnellen van de afbouwfase met een maand is noodzakelijk tot zekerstelling van het behalen van die opleverdatum. Het is mogelijk om de bouwtijd te versnellen met twee maanden door integratie van de inrichting van het bouwproces. Daarmee is realisatie van de opening in juni 2011 mogelijk. Budget Er is sprake van een geprognotiseerde budgetoverschrijding einde werk van € 8,2 miljoen, bestaande uit: • huidige stand van zaken € 1,7 miljoen (negatief) • bouwtijdverlenging tot april 2011 € 1,7 miljoen • versnellingskosten tweede ploeg € 0,8 miljoen • nog te verwachten meerwerk € 1,0 miljoen 43 • reservering claim Midreth à 50% € 3,0 miljoen
42 Het college besluit op 25 mei 2010 – mede op basis van de bevindingen van IPMMC – tot een driemaandelijkse rapportage. 43 Dit betreft de claim van Midreth van 24 maart 2010 voor in totaal € 5,78 miljoen, verdeeld over 9 posten.
76
4. VAN NU AF AAN
Aanvullende kredietaanvraag Op 15 juni 2010 besluit het college in te stemmen met een aanvullende kredietaanvraag van € 7,2 miljoen. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: • reservering vertragingskosten opdrachtgever € 3,2 miljoen, uitgaande van oplevering in april 2011 (deze kosten behelzen adviseurskosten, nevenaannemers, kosten opdrachtgever en juridische ondersteuning); • reservering claims aannemer € 3,0 miljoen, gebaseerd op inschatting opdrachtgever en bevestigd in second opinion IPMMC; • ophoging post onvoorzien € 1 miljoen (€ 200.000 tekort op begroting en prognose einde werk € 800.000 ter dekking van eventuele risico’s zoals benoemd in de voortgangsrapportage). Daarnaast stemt het college in met het inzetten van het positieve resultaat van de nieuwbouw van het depot van € 0,9 miljoen (zie paragraaf 2.3) ter dekking van de verlenging van de huur van de huisvesting van het museum op de Deccaweg van € 1 miljoen. De overige kosten van € 0,1 miljoen komen ten laste van de reservering vertragingskosten opdrachtgever. Het collegevoorstel van 15 juni 2010 bevat de volgende toelichting. Gezien het feit dat de discussie met de aannemer over meerwerkclaims nog niet is beslecht en zal uitlopen op een juridisch traject, is het voorstel van het college van B&W aan de gemeenteraad een aanvullend krediet ter beschikking te stellen met als doel de bouw van het Stedelijk Museum te realiseren. De gedelegeerd opdrachtgever zal, bijgestaan door de huisadvocaat, zoveel mogelijk in het werk stellen om de kosten via schadeclaims terug te krijgen. Elk bedrag dat via schadeclaims wordt terugontvangen, zal ten gunste komen aan de algemene dienst. Verder wordt aangegeven dat de heer Verwoert van IPMMC Consult wordt gevraagd een onafhankelijke reactie te geven op de voortgangsrapportages. De commissie heeft in latere stukken geen reacties op de voortgangsrapportages van de heer Verwoert aangetroffen. Wel heeft IPMMC het meer- en minderwerk van Midreth beoordeeld (rapportage van 23 november 2010). Op 30 juni 2010 is de aanvullende kredietaanvraag aan de orde in de (besloten) raadscommissie OZK. Wethouder Gehrels stelt dat het raadsvoorstel de vraag bevat een bedrag van € 7,2 miljoen extra beschikbaar te stellen. Dat betekent echter niet dat dit bedrag ook daadwerkelijk zal worden uitgegeven. Veel claims worden namelijk nog betwist. Wethouder Gehrels geeft in reactie op vragen van raadsleden aan dat er met onverwachte uitgaven rekening gehouden moet worden. Als de rechter de gemeente in het gelijk stelt, dan is er geen sprake van grote overschrijdingen. Daarnaast geeft de gedelegeerd opdrachtgever in de commissievergadering aan dat “… het bij de verbouwing van het Stedelijk Museum niet gaat om een risicovol project…” Op de vraag van een raadslid waarom het geen risicovol project is, antwoordt wethouder Gehrels: “… omdat er waarschijnlijk geen extra kosten meer komen voor de gemeente…” Op 7 juli 2010 neemt de raad kennis van de voortgangsrapportage en stemt de raad zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming in met het aanvullende krediet van € 7,2 miljoen.
Temporary Stedelijk De oudbouw is in het voorjaar van 2010 opgeleverd. In augustus 2010 opent de oudbouw zijn deuren voor het Temporary Stedelijk. De openstelling duurt tot januari 2011 en wordt daarna verlengd van maart 2011 tot augustus (en later tot oktober) 2011.
Van verdere vertraging, meerwerkclaims en mediation naar faillissement Op 7 juli 2010 wordt in een interne notitie van het PMB aan de gedelegeerd opdrachtgever ingegaan op de meerwerkclaim van Midreth. Daarin is aangegeven dat een aantal claims door Midreth is ingetrokken (wegaanpassing Paulus Potterstraat, uitvoering onderwaterbeton en prijsstijging meerwerk) en dat de claim voor vertraging fors is toegenomen (van € 1,9 naar € 4,6 miljoen). In totaal claimt Midreth ongeveer € 8,5 miljoen. De gemeente geeft aan dat het vertragingsdossier en het saneringsdossier het meest gecompliceerd zijn. In de bijlage wordt gememoreerd dat de vertraging inmiddels is opgelopen tot in totaal 21 maanden ten opzichte van de oorspronkelijke bouwtijd van 27 maanden. 77
4. VAN NU AF AAN
In september 2010 constateren DHV en de gedelegeerd opdrachtgever dat onderaannemers wegblijven van de bouwplaats. Financiële problemen van Midreth liggen daaraan ten grondslag (onderaannemers worden niet betaald). Op 29 september 2010 stelt de gedelegeerd opdrachtgever Midreth voor de tweede keer in gebreke. In de ingebrekestelling geeft de gedelegeerd opdrachtgever aan dat er in de voorafgaande week niet of nauwelijks werkzaamheden zijn verricht op de bouwplaats en dat onderaannemers hebben gemeld dat zij het werk hebben stilgelegd en pas weer het werk hervatten wanneer zij worden betaald. De gedelegeerd opdrachtgever geeft aan dat hij aandringt en zo nodig sommeert om – ingevolge paragraaf 46 lid 1 UAV44 – de werkzaamheden alsnog uiterlijk maandag 4 oktober 2010 te doen hervatten. Hij geeft verder aan dat Midreth bij niet voldoen aan deze eis, zonder nadere ingebrekestelling in verzuim is en dat hij voornemens is om dan beide bankgaranties (voor een bedrag van € 5,05 miljoen) in te roepen. Midreth geeft in reactie hierop aan de problemen voor 9 oktober 2010 te zullen oplossen. In september 2010 bedraagt de meerwerkclaim van Midreth ongeveer € 8,2 miljoen. Daarnaast claimt de gemeente een bedrag van ongeveer € 3,3 miljoen als gevolg van vertraging, te wijten aan de aannemer. Er wordt besloten een mediator (Paul Smeets) in te schakelen om de hardheid van de claims vast te stellen. Op 6 oktober 2010 worden de gemeente en Midreth het eens over de voorwaarden van het mediationtraject en op 2 november 2010 wordt de bemiddelingsovereenkomst getekend. Daarna vindt bemiddeling plaats, waarvan de uitkomsten zijn vastgelegd in een aantal voortgangsberichten. De mediator komt in zijn voortgangsberichten uit op een bedrag van ongeveer € 631.000 (netto) door de gemeente te betalen aan Midreth. Dat is exclusief drie niet in de bemiddeling behandelde dossiers (verrekening stelpost glasvezel, T-poer en meerwerk sanering). Het is lastig te bepalen wanneer de voortgangsberichten zijn opgesteld, aangezien op de meeste voortgangsberichten een datum ontbreekt. Op 12 oktober 2010 wordt het college door middel van een spoedvoordracht geïnformeerd over de verslechterde liquiditeitspositie van Midreth. Daarin wordt geschetst dat de gedelegeerd opdrachtgever in een eerder stadium onderaannemers direct heeft betaald, maar dat dit niet afdoende is gebleken en dat de opdrachtgever het niet langer verantwoord acht om betalingen te verrichten zonder dat duidelijk is dat deze betalingen bijdragen aan het voltooien van de bouw. Er wordt aangegeven dat niet uit te sluiten valt dat verschillende onderaannemers het faillissement van Midreth zullen aanvragen. Er wordt in de toelichting verder aangegeven dat – in geval van een faillissement – zelf afbouwen de voorkeur geniet. Op 13 oktober 2010 wordt de raadscommissie OZK overeenkomstig geïnformeerd. Op 22 oktober 2010 stuurt Midreth een brief naar het PMB waarin wordt aangegeven dat door ingrijpen en met behulp van een groep welgezinde participanten een substantiële liquiditeitsinjectie aan Midreth ter beschikking is gesteld en dat het tij is gekeerd. In totaal betreft het een kapitaalinjectie van € 20 miljoen. Midreth geeft aan dat alle achterstallige crediteuren volgens toezegging zijn voldaan en dat ze de schouders eronder zetten om de opgelopen vertraging zoveel mogelijk in te lopen. Op 26 oktober 2010 worden de bouwwerkzaamheden aan het Stedelijk Museum hervat. Midreth verwacht op dat moment omstreeks de bouwvak 2011 te kunnen opleveren. Op 2, 16 en 23 november 2010 spreekt het college over eventuele betaling van een bijdrage van maximaal € 2,5 miljoen ter versterking van de liquiditeitspositie van Midreth voor het nieuwe Stedelijk Museum. Deze bijdrage wordt gezien als voorschot op de uitkomst van het mediationtraject over het meerwerk. Het besluit wordt aangehouden op 2 en 16 november. Op 23 november 2010 valt het volgende te lezen in de toelichting:
44 UAV staat voor Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012).
78
4. VAN NU AF AAN
Terugblik situatie 12 oktober 2010 Vlak voor de behandeling van de spoedvoordracht in het college van B&W op 12 oktober 2010 bleek de financiële situatie van Midreth heel precair. Een van de investeerders heeft contact gezocht met de gemeente en gemeld een hulpactie te willen starten onder de voorwaarde dat de gemeente meedeed. Het bod was als volgt. De gemeente betaalt in het kader van de meerwerkclaims € 3,2 miljoen. Mocht uit bemiddeling blijken dat dit bedrag hoger uitvalt, dan betaalt de gemeente dit. Mocht het bedrag lager uitvallen, dan krijgt de gemeente geen geld terug. Wanneer de gemeente met dit bedrag akkoord gaat, garanderen de investeerders de afbouw van het Stedelijk Museum. In het college van B&W heeft de gedelegeerd opdrachtgever voor de onderhandeling de volgende marges meegekregen: 1. De gemeente levert een bijdrage van € 2,5 miljoen. Het bemiddelingstraject, onder leiding van mediator Paul Smeets, gaat in. Mocht het resultaat lager uitvallen, dan is de gemeente het bedrag kwijt en mocht het bedrag hoger uitvallen dan moet de gemeente bijpassen. 2. De gemeente koopt de meerwerkclaims in één keer af voor een bedrag van € 4 miljoen. Het bemiddelingstraject wordt gestaakt. Bij beide afspraken wordt een afbouwgarantie opgesteld en ondertekend door de investeerders, Midreth en de gemeente. De wethouder Kunst en Cultuur wordt gemandateerd om samen met de gedelegeerd opdrachtgever de deal af te ronden. De bereidheid van de gemeente om een bijdrage te leveren van minimaal € 2,5 miljoen en maximaal € 4 miljoen heeft ertoe geleid dat investeerders een kapitaalinjectie hebben gedaan in Midreth van € 20 miljoen. Hierdoor kon het faillissement van Midreth worden afgewend. Naast de kapitaalinjectie blijkt uit een intern schrijven d.d. 11 november 2010 van Midreth dat de investeerders ook aandeelhouder in het bouwbedrijf zijn geworden. De investeerders menen hiermee ten aanzien van de afbouw van het Stedelijk Museum tot een maximum te zijn gegaan. Met als gevolg dat, in tegenstelling tot de situatie van 12 oktober jl., ze niet langer bereid zijn tot het geven van een schriftelijke concrete ‘afbouwgarantie’ voor de nog te besteden bouwsom tot oplevering. Zo bleek in de dagen daarna. Daarmee verviel ook een bijdrage van de gemeente. Midreth heeft per brief van 22 oktober 2010 gemeld dat de financiële positie weer dusdanig is dat sprake is van een gezonde situatie. Volgens Midreth is met de meeste crediteuren overeenstemming bereikt over de betalingsverplichtingen van Midreth. Op de bouw van het Stedelijk Museum zijn alle eerdere gestopte onderaannemers vanaf 26 oktober 2010 weer daadwerkelijk aan het werk gegaan. Er is sprake van minimaal vier weken stagnatie. De gevolgen in de planning ten aanzien van de opleverdatum van deze stagnatie worden door de aannemer in beeld gebracht. Het standpunt van de gemeente is dat kosten die hieruit voortvloeien voor rekening van de aannemer zullen zijn.
Onderhandelingstraject Met de kennisgeving dat Midreth is gered en aan zijn verplichtingen aan onderaannemers en opdrachtgever kan voldoen, is onderhandeld over de voorwaarden waaronder de gemeente kan bijdragen aan de liquiditeitspositie van Midreth. Er zijn verschillende opties onderzocht: 1. de afbouwgarantie door de investeerders; 2. een aanvullende bankgarantie van de Rabobank ter grootte van € 2,5 miljoen; 3. een bedrag van Midreth gestort op de derdenrekening, naast het voorschot van de gemeente als garantie voor de afbouw; 4. afkoop van alle meerwerkclaims tot een bedrag van € 4 miljoen.
79
4. VAN NU AF AAN
Uiteindelijk is, onder voorbehoud van goedkeuring door het college van B&W, het volgende overeengekomen: • de gemeente zet € 2,5 miljoen op een derdenrekening;45 • het bedrag betreft een voorschot op de te verwachten uitkomst van het mediationtraject over de meerwerkclaims; • het bedrag wordt betaald voor nog te verrichten werkzaamheden voor de nieuwbouw van het Stedelijk Museum na 1 november 2010; • Midreth overlegt de liquiditeitsprognose over het resterend deel van 2010 en over geheel 2011; de gedelegeerd opdrachtgever zal deze stukken beoordelen en het college hierover informeren. Daar de bijdrage een voorschot op de uitkomst van de onderhandelingen over de meerwerkclaims betreft, kan het bedrag gedekt worden uit het door de gemeenteraad vastgestelde aanvullende krediet.
Overwegingen bij de voorliggende beslispunten: 1. Op basis van de ontvangen liquiditeitsprognose 2010 en 2011, d.d. 8 november 2010, die door de gedelegeerd opdrachtgever en de directeur van het PMB is beoordeeld, is een algemeen beeld gevormd van de financiële situatie, en meer specifiek voor het bouwproject Stedelijk Museum. De prognose lijkt op dit moment een waarheidsgetrouw beeld te geven over de liquiditeitspositie van de aannemer. Een volledige garantie over de liquiditeitspositie van de aannemer is uit deze overzichten echter niet te halen. 2. Gezien de claims op meerwerk van Midreth en de inschatting van de claimbaarheid door Midreth, loopt de aannemer een groot risico op het werk. 3. De zorg bestaat dat met de gemeentelijke bijdrage oude rekeningen betaald worden en Midreth in een later stadium alsnog failliet gaat. 4. De consequenties voor de planning worden op dit moment in beeld gebracht. 5. De vertraging door de liquiditeitsproblemen van Midreth is minimaal vier weken. De verwachting is dat dit niet wordt ingelopen. Voorop staat dat alle financiële risico’s van de vertraging liggen bij de aannemer. 6. Ondanks de mondelinge toezegging aan de gedelegeerd opdrachtgever op 12 oktober jl., zijn de investeerders niet bereid een schriftelijke afbouwgarantie af te geven. Met de investering in Midreth is de grens van de risicodeelname voor deze participanten bereikt. Voor het afgeven van een extra bankgarantie door de Rabobank geldt dit ook. Daarnaast geeft Midreth aan dat storting van een bedrag door Midreth op de derdenrekening vanwege de liquiditeitspositie van het bedrijf niet mogelijk is. 7. Het voorstel aan het college van B&W is € 2,5 miljoen beschikbaar te stellen als voorschot op de uitkomst van het mediationtraject over het meerwerk. Hiervoor dient wel de zekerheid te worden geboden dat het bedrag wordt aangewend ten behoeve van de bouw van het Stedelijk Museum en niet wegvloeit in de algehele financiële boekhouding van Midreth. De betalingsconstructie via een derdenrekening is gebaseerd op de betalingsregeling zoals bij het De la Mar theater door de betreffende opdrachtgever is toegepast vanwege het deconfiture risico van de betreffende aannemer. De exacte vorm van deze rekening worden uitgewerkt in overleg met DMO en Concern Financiën. Risicopositie gemeente Er kunnen zich de komende maanden twee situaties voordoen: 1. Midreth gaat alsnog failliet. De gemeente is er dan van verzekerd dat de € 2,5 miljoen, voor zover reeds uitgegeven, daadwerkelijk aan het werk is besteed. Wat nog niet is uitgegeven, blijft beschikbaar voor het werk. Er moet nog voor ongeveer € 9 miljoen aan nieuw werk verricht worden tot de bouwkundige oplevering. Met de € 2,5 miljoen en de € 5 miljoen bankgarantie ontstaat er een restrisico van € 1,5 miljoen voor de gemeente. Kanttekening hierbij is dat Midreth ook nog rekeningen voor verricht werk bij onderaannemers heeft openstaan. Die onbetaalde rekeningen kunnen een voorspoedige afbouw onder regie van de gemeente compliceren (risico is hooguit enkele tienduizenden euro’s). 2. Midreth maakt het werk af. De bijdrage van € 2,5 miljoen is een voorschot op de bemiddeling van de meerwerkclaims. Midreth stelt € 9,5 miljoen aan meerwerk te hebben betaald; de gemeente meent vanwege de vertraging circa € 3,2 miljoen aan extra kosten te hebben moeten maken. Door middel van mediation (zonder bindend advies) wordt geprobeerd de meewerkkwestie op te lossen. De verwachting is dat Midreth een behoorlijk deel van het meerwerk voor eigen rekening moet nemen. Eventuele nieuwe claims na bemiddeling zijn zonder meer voor rekening van de aannemer.
45 Dit voornemen is niet geëffectueerd door het faillissement van Midreth.
80
4. VAN NU AF AAN
Hoewel toekomstige risico’s niet zijn uit te sluiten, draagt dit voorstel voor een financiële bijdrage (onder de gestelde zekerheden) bij tot een vermindering van de huidige risico’s (zoals het aanbrengen van de composietgevel). Het einddoel, de opening van het nieuwe Stedelijk Museum, komt weer een stap dichterbij. Het traject van bemiddeling betreffende de wederzijdse financiële claims is onder voorbehoud van het college van B&W opgestart. Op basis van het besluit van het college van B&W zal de bemiddelingsovereenkomst worden getekend. De bemiddeling omvat alle wederzijdse claims, zoals opgenomen in de financiële voortgangsrapportage van 7 oktober 2010. De bemiddeling wordt afgerond met een vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst zal aan het college van B&W worden voorgelegd. Indien de bemiddeling niet leidt tot een oplossing, wordt op dat moment afgewogen welk juridisch traject wordt gevolgd.
Financiële onderbouwing Het voorschot van € 2,5 miljoen past binnen het daarvoor gereserveerde bedrag van € 3,0 miljoen (reservering meerwerkclaims Midreth), zoals vastgesteld in het raadsbesluit van 7 juli 2010. Resultaat van het voorschot is namelijk een bijstelling van het door Midreth geclaimde meerwerk. Het bedrag dat Midreth claimt, wordt verminderd met € 2,5 miljoen.
In de loop van november 2010 wordt het de gemeente duidelijk dat er opnieuw een probleem ontstaat met de liquiditeitspositie van Midreth. Er blijken (nog meer dan de tot dan toe bekende) schuldeisers te zijn die niet zijn betrokken in de afweging voor de kapitaalinjectie in oktober 2010. Op maandagavond 22 november 2010 vindt een overleg plaats tussen wethouder Gehrels en de heer Van Zadelhoff. In dat overleg is aan de orde dat voor de voltooiing van de bouw volgens Midreth een bedrag nodig is van ongeveer € 7 miljoen, waarvan de gemeente nog € 750.000 verschuldigd is. Tevens komt aan de orde dat er een dispuut bestaat over meerwerk. De heer Van Zadelhoff stelt voor om het meerwerk te fixeren op € 6,25 miljoen en het totale bedrag van € 7 miljoen via een systeem van geblokkeerde rekeningen door de gemeente rechtstreeks te laten betalen aan de (onder)aannemers, met behoud van de € 5 miljoen aan bankgaranties. Dit voorstel van de heer Van Zadelhoff is gebaseerd op de gegevens waarover hij op dat moment beschikt, waarbij hij een voorbehoud maakt over de aspecten die hij niet kent (zoals de contractafspraken met Midreth en de meerwerkberekeningen). Naar aanleiding van dit overleg stelt de wethouder voor om op zaterdag 27 november 2010 bijeen te komen met haar, de burgemeester, de heer Van Zadelhoff en de gedelegeerd opdrachtgever. In het overleg van 27 november wordt door de heer Van Zadelhoff vertrouwelijk medegedeeld dat zich nieuwe schuldeisers hebben gemeld die mogelijk een faillissement van Midreth zullen aanvragen. De heer Van Zadelhoff adviseert de gemeente tijdig voor te sorteren vanwege dit nieuwe gegeven. Op 14 december 2010 heeft het college van B&W uitgesproken, ondanks de problemen van een mogelijk faillissement van bouwbedrijf Midreth, een zo snel mogelijke opening van het Stedelijk Museum binnen de gestelde kwaliteitseisen en zo goed mogelijk passend binnen het budget te willen realiseren. De gedelegeerd opdrachtgever is daarbij gemachtigd om uitgaven te doen om het hoofd te bieden aan onverwachte ontwikkelingen en die bijdragen aan een spoedige opening. Deze uitgaven dienen binnen het beschikbaar gestelde krediet te vallen. De raadscommissie OZK wordt op 16 december 2010 in een brief door de wethouder vertrouwelijk geïnformeerd over de stand van zaken ver- en nieuwbouw Stedelijk Museum. Er wordt aangegeven dat op 19 januari 2011 in de raadscommissie het routeplan naar opening en de financiële gevolgen van de opgelopen vertraging zullen worden gemeld. Daarnaast wordt aangegeven dat binnen een maand het mediationtraject zal worden afgerond, waarmee een nieuwe stand van zaken van de financiële positie van het project wordt gepresenteerd.
81
4. VAN NU AF AAN
De commissie heeft de zogenoemde ‘lijst Schram’ ontvangen. Deze lijst is opgesteld op 1 oktober 2010 en is gewijzigd op 17 januari 2011. De lijst brengt aan de hand van de bestekonderdelen de nog resterende werkzaamheden voor het Stedelijk Museum in beeld en de daarmee gemoeide bedragen. In de lijst wordt onderscheid gemaakt naar ‘nog te ontvangen facturen van crediteuren’ en ‘nog te verwachten overige kosten’. Uit de lijst komt naar voren dat er op 17 januari 2011 vanuit gegaan wordt dat er op dat moment nog voor € 7,6 miljoen aan werk te gaan is (gebaseerd op de stand van zaken en inclusief nog uit te voeren meerwerk). In de gesprekken is aangegeven dat deze lijst onderhands is verstrekt aan de gedelegeerd opdrachtgever en dat deze formeel niet bestond. Op 18 januari 2011 vergadert het college over het Stedelijk Museum. Aan de orde zijn het ambitiedocument ‘Versnelling Stedelijk Museum 2011’, de positie van de aannemer (die ten opzichte van de spoedvoordracht van 14 december 2010 nauwelijks tot niet is gewijzigd) en de notitie van de heer Smeets (mediator). Het college wordt gevraagd in te stemmen met het (indien nodig) machtigen van de gedelegeerd opdrachtgever om, vooruitlopend op de uitslag van het mediationtraject, € 2,5 miljoen aan de aannemer vooruit te betalen om de mediation op gang te houden. De stukken worden in de B&W-vergadering teruggenomen.
De heer Smeets schetst in de notitie, die beschikbaar is voor de collegevergadering van 18 januari 2011, dat het mediationtraject is gestagneerd en dat er vier scenario’s zijn: • ‘vrijwillige’ beëindiging van de overeenkomst; • ontbinding van de overeenkomst; • opzegging van de overeenkomst; • beëindiging van de overeenkomst in onvoltooide staat. De heer Smeets adviseert: • via bemiddeling overeenstemming te bereiken over het meer- en minderwerk; • inzicht te verkrijgen in de kosten die Midreth nog dient te maken om het werk te voltooien; • te zorgen dat zekerheden van de gemeente het bedrag benaderen dat Midreth nog aan kosten moet maken; • een nieuwe planning vast te stellen; • duidelijk vast te leggen wanneer sprake is van een verzuimstatus bij Midreth terzake de planning.
Op 19 januari 2011 spreekt de raadscommissie OZK over de brief van wethouder Gehrels van 16 december 2010. Tijdens deze commissievergadering ontvangt de raadscommissie tevens een vertrouwelijke mededeling over de financiële positie van Midreth. In antwoord op vragen van raadsleden geeft de wethouder aan dat Midreth op de rand staat van een faillissement. De wethouder geeft aan dat er een andere aannemer klaarstaat en dat het streven blijft het Stedelijk Museum in 2011 te heropenen. Een preciezere datum kan zij niet noemen. Dat geldt tevens voor het maximumbedrag, dat zal vallen binnen het bouwkrediet, zo geeft de wethouder aan. In diezelfde week verlaten de onderaannemers de bouwplaats vanwege achterstallige betalingen door Midreth en komt het werk gaandeweg stil te liggen. Dat leidt ertoe dat de gemeente op 27 januari 2011 Midreth (opnieuw) in gebreke stelt. Op initiatief van de gemeente vindt vervolgens op 28 januari 2011 een gesprek plaats tussen de burgemeester, de wethouder, de gedelegeerd opdrachtgever en de directie van Midreth. Midreth deelt de gemeente in dat gesprek mee diezelfde middag surseance van betaling aan te vragen. De raadscommissie OZK wordt per brief van 28 januari 2011 geïnformeerd over de aanvraag tot surseance van betaling. De rechtbank Utrecht benoemt op 28 januari 2011 twee bewindvoerders, later optredend als curatoren. Onmiddellijk na de bekendmaking van de aanvraag tot surseance van betaling heeft de gemeente de bouwplaats afgegrendeld en 24 uurs-bewaking ingesteld. Er is direct contact opgenomen met de belangrijkste onderaannemers en met hen zijn in het weekeinde en de dagen daarna, onder uitdrukkelijk voorbehoud van de formele positie ten opzichte van Midreth, gesprekken gevoerd over de mogelijkheden werkzaamheden te verrichten voor de voltooiing van de bouw van het museum. 82
4. VAN NU AF AAN
Partijen verklaarden zich daartoe in beginsel bereid. Het college van B&W is op 1 en 8 februari 2011 geïnformeerd. De raadscommissie is op 9 februari 2011 geïnformeerd, aan de hand van een brief van 8 februari 2011 over de stand van zaken. Op 30 januari 2011 wordt contact opgenomen met de bewindvoerders. Op 2 februari 2011 heeft de gemeente de bewindvoerders schriftelijk verzocht om binnen acht dagen te laten weten of zij voornemens zijn het bouwproject voort te zetten onder het stellen van de door de gemeente gevraagde zekerheid. Op 9 februari 2011 vergadert de raadscommissie OZK. In deze openbare vergadering komen als vragen aan de orde of het mogelijk is Midreth aan de gemaakte afspraken te houden (er is op dat moment nog geen sprake van een faillissement), welke vertraging zal ontstaan en wat het effect is op de kosten. De wethouder geeft aan dat ze verwacht dat Midreth binnen een week failliet zal gaan en dat er eind van de week meer bekend zal zijn over het vervolgtraject. Het faillissement van Midreth wordt op 14 februari 2011 uitgesproken, nadat een poging tot overname van Midreth door een andere marktpartij niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. De raadscommissie OZK ontvangt per brief van 15 februari 2011 de mededeling dat het faillissement van Midreth is uitgesproken op 14 februari 2011. Deze brief maakt tevens melding van constructieve gesprekken met VolkerWessels.
83
4. VAN NU AF AAN
4.4 Voltooiing van de bouw door VolkerWessels
Hoofdlijn Na het faillissement van Midreth zet de gemeente in op voortzetten van het werk door de boedel van Midreth. Met de curatoren wordt overeengekomen de aannemingsovereenkomst met Midreth in stand te houden en Bébouw Midreth (dochteronderneming van VolkerWessels) het werk te laten voltooien. De bouw wordt hervat op 28 maart 2011. De afbouw verloopt zonder noemenswaardige problemen. Begin februari 2012 wordt het museum bouwkundig opgeleverd, waarna het Nieuwe Stedelijk Museum op 22 september 2012 zijn deuren opent.
In deze paragraaf zijn achtereenvolgens de volgende ontwikkelingen nader beschreven: • instandhouding aanbestedingsovereenkomst; • hervatting en afronding bouw; • overzicht van kosten in relatie tot oorspronkelijk budget bij start bouw in 2007.
Instandhouding aanbestedingsovereenkomst De gemeente zet in de gesprekken met de curatoren in op voortzetten van het werk door de boedel Midreth i.c. de curatoren. Dit scenario betekent dat de aannemingsovereenkomst met Midreth in stand blijft en dat Bébouw Midreth (dochteronderneming van VolkerWessels) het werk voltooit. Daarmee wordt voorkomen dat er een nieuwe aanbesteding moet plaatsvinden. Op 25 februari 2011 is overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder VolkerWessels het werk kan voltooien (aanneemsom, garanties, aansprakelijkheid en planning). Daarna is onderhandeld met de curatoren over de afwikkeling, waaronder de afhandeling van de meerwerkclaims. Het college van B&W spreekt op 1 maart 2011 over de gevolgen van het faillissement van Midreth, over de stand van zaken van hervatting van de bouw van het Stedelijk Museum en over de boedelafwikkeling met Midreth. Aan de orde zijn drie mogelijke scenario’s voor de voltooiing van de bouw: 1) de gemeente wordt hoofdaannemer, 2) de boedel Midreth zet het werk voort of 3) de gemeente besteedt het resterende werk aan. Het college spreekt een voorkeur uit voor het tweede scenario en stemt in met de volgende punten: 1. De voorwaarde waarover overeenstemming is bereikt – onder de opschortende voorwaarde van overeenstemming met de curatoren – met bouwconcern VolkerWessels ter zake de voltooiing van de bouw van het Stedelijk Museum: deze voorwaarde als uitgangspunt te nemen voor een met de curatoren te sluiten overeenkomst, welke nog ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het college van B&W en de gemeenteraad. 2. Kennis te nemen van de stand van zaken met betrekking tot het overleg met de curatoren over de afhandeling van de gevolgen van het faillissement voor de gemeente. 3. De gedelegeerd opdrachtgever te verzoeken een planning en een kredietverhoging aan het college van B&W en de gemeenteraad voor te leggen, waarbij naast de gevolgen van de overeenkomst met VolkerWessels, ook een inschatting is gemaakt van de overige (proces)kosten. Daarnaast besluit het college van B&W op 1 maart 2011 om Herman van Vliet als gedelegeerd opdrachtgever te vervangen door Hans Gerson. De rol van Harry Meijer van DHV als bouwmanager is eerder (in december 2010) overgenomen door Ton Roelofs van ABT. Na het B&W-overleg van 1 maart 2011 zijn leden van de raadscommissie OZK in de gelegenheid gesteld om in de kamer van de wethouder vragen te stellen.
84
4. VAN NU AF AAN
Op 3 maart 2011 komt de mediator (Paul Smeets), op verzoek van de curatoren, met een voorlopig resultaat rond de bemiddeling inzake de meerwerkclaims. De heer Smeets komt tot het volgende resultaat Tabel 9: Resultaat mediationtraject d.d. 3 maart 2011
Omschrijving
Netto vergoeding Midreth (in €)
Staalconstructie en vertraging*)
465.000
Bouwwarmte oudbouw*)
166.000
Sanering**)
650.000
Totaal te betalen aan Midreth
1.281.000
*) Bedragen overeenkomstig de eerdere voortgangsberichten van de mediator (€ 631.000). **) Sanering maakte eerder geen deel uit van het mediationtraject.
In dit bedrag zijn niet opgenomen de afwikkeling van twee aanvullende claims voor meerwerk van Midreth voor een bedrag van ongeveer € 1,4 miljoen. Midreth reageert op 7 maart 2011 richting de curatoren op de slotconclusies van de heer Smeets. Kern van de brief is dat Midreth bij het standpunt blijft recht te hebben op de claim van € 2,9 miljoen. Daarnaast blijft Midreth staan achter de claim voor meerwerk rond het ‘staaldossier en de vertraging’ (totaal € 3,5 miljoen). In totaal meent Midreth nog recht te hebben op een vordering van ongeveer € 6,6 miljoen. Het mediationtraject wordt niet formeel afgerond vanwege het faillissement van Midreth lopende het mediationtraject. De gemeente heeft het bedrag zelf in reserve gehouden. Vervolgens zijn de meerwerkclaims onderdeel geworden van de afwikkeling van de boedel. Begin maart 2011 volgen diverse overleggen tussen de gemeente en de curatoren. Een van de aspecten betreft de afrekening van de claims van Midreth aan de gemeente en de claim van de gemeente aan Midreth vanwege de uitloop van de bouw. Er is daarnaast nog discussie over de meerwerkclaims van Midreth in relatie tot de verpanding van die claims aan de Rabobank Rijn en Veenstromen. Uit gesprekken die de commissie heeft gevoerd met betrokkenen blijkt dat de Rabobank de zaak besluit te laten rusten na overleg tussen de bestuursvoorzitter van de Rabobank en de burgemeester.
85
4. VAN NU AF AAN
Op 21 maart 2011 vindt overleg plaats tussen wethouder Gehrels, burgemeester Van der Laan, de heren Kurstjens (Rabobank Amsterdam) en Van IJlst (Rabobank afdeling Bijzonder Beheer) en vertegenwoordigers van de Nationale Borg-Maatschappij over de situatie rond de afwikkeling van het faillissement van Midreth en de uit te keren bankgaranties door de Rabobank en de Nationale Borg-Maatschappij. De Rabobank en de Nationale Borg-Maatschappij hebben tijdens dit overleg gemeld dat ze enerzijds hun rechten willen behouden, maar anderzijds de gemeente zoveel mogelijk ter wille willen zijn. De Rabobank en de Nationale Borg-Maatschappij hebben schriftelijk aan de gemeente verklaard de uitvoering van een overeenkomst tussen gemeente, curatoren en Bébouw Midreth (dochteronderneming van VolkerWessels) niet te zullen frustreren. Concreet zijn de volgende afspraken gemaakt: • de gemeente doet per direct een beroep op de twee bankgaranties, waarbij de garanten direct en zonder voorwaarden tot betaling overgaan; • de Rabobank en de Nationale Borg-Maatschappij behouden zich beiden het recht voor een onjuist beroep door de gemeente op de garanties achteraf ter discussie te stellen door deze bedragen terug te vorderen in de vorm van een procedure tegen de gemeente tot terugbetaling bij de bevoegde rechter; • de gemeente behoudt zich het recht voor zich tegen een dergelijke aanspraak te verweren en voor zover nodig deze te voldoen met een beroep op de door de gemeente neergelegde claim op Midreth; • de Rabobank reserveert het recht om de door Midreth op de gemeente gepretendeerde en aan de Rabobank stil verpande meerwerkclaim bij de gemeente te innen; • de Rabobank en de Nationale Borg-Maatschappij zullen op geen enkele wijze de voorgenomen overeenkomst van gestanddoening verhinderen of bemoeilijken, waaronder via aansprakelijkstelling van betrokken partijen, de curatoren en Bébouw Midreth (VolkerWessels). Na goedkeuring door de rechter commissaris is de gestanddoeningsovereenkomst tussen gemeente, curatoren en Bébouw Midreth (VolkerWessels) getekend op 25 maart 2011 (voor de gemeente onder voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring).46 In de overeenkomst is aangegeven dat de gemeente en de curatoren het niet eens zijn geworden over de claim van de gemeente aan Midreth (van ruim € 6 miljoen netto na aftrek van de ingeroepen bankgaranties van € 5,1 miljoen) en de claim van Midreth (van ruim € 9,2 miljoen), als gevolg van de opstelling van pandhouder Rabobank. Overeengekomen wordt dat Bébouw Midreth (VolkerWessels) de bouw voltooit voor een bedrag van € 12 miljoen met oplevering van het werk binnen tien maanden na ondertekening van de overeenkomst (met een bonus van € 250.000 bij tijdige oplevering). De gemeente betaalt de curatoren een forfaitair bedrag van € 250.000. Op 28 maart 2011 wordt de bouw hervat. De bouw heeft ongeveer vier maanden stil gelegen. Een aantal gesprekspartners heeft aangegeven dat zij de overeengekomen restant aanneemsom van € 12 miljoen voor de voltooiing van het werk door VolkerWessels niet kunnen plaatsen in relatie tot de ‘lijst Schram’ die uitkomt op € 7,6 miljoen. Waarbij ook is opgemerkt dat bij een dergelijke raming rekening gehouden moet worden met een inschattingsafwijking van circa 10% en dat het begrijpelijk is dat VolkerWessels eventuele financiële risico’s wilde inperken. Er is begin 2011 geen nadere analyse gemaakt om het gehele verschil te verklaren tussen de ‘lijst Schram’ (een raming van resterende bouwwerkzaamheden, uitkomend op € 7,6 miljoen) en de met VolkerWessels overeengekomen contractsom (van € 12 miljoen). De lijsten zijn verschillend van karakter en gebaseerd op verschillende aannamen (zo volgt de ‘lijst Schram’ de bestekonderdelen, de opgave van VolkerWessels doet dat niet). Dat maakt de lijsten lastig onderling vergelijkbaar. Wethouder Gehrels was op de hoogte van een lijst van Midreth, zoals opgesteld kort voorafgaand aan het faillissement van Midreth, met de nog uit te voeren werkzaamheden. Dat deze lijst uitkwam op circa € 8 miljoen was haar bekend. Zij kende de lijst zelf echter niet.
46 Het college geeft goedkeuring aan de overeenkomst op 19 april 2011.
86
4. VAN NU AF AAN
In het gesprek met wethouder Gehrels en in een nader telefoongesprek met de bouwmanager Ton Roelofs zijn de volgende overwegingen naar voren gekomen op basis waarvan met VolkerWessels tot de contractsom is gekomen: • de kosten van het voortzetten van de werkzaamheden met de belangrijkste onderaannemers (in verband met het verkrijgen van technische garanties op het werk en het behouden van de voortgang); • de afkoop van de risico’s van de overname van voor de nieuwe (onder)aannemer onbekend werk; • de afkoop van niet uitbetaalde bedragen door Midreth voor geleverd werk of geleverde producten van onderaannemers en leveranciers;47 • nog uit te voeren meerwerk (reeds gereed zijnde onderdelen die tijdens het stilvallen van het bouwproces beschadigd waren geraakt en vervangen moesten worden); • prijsstijgingen (de opdracht aan Midreth stamde uit 2007, de prijsstijgingen waren tot 2009 afgekocht, conform de contractplanning); • de opstart- en coördinatiekosten van de nieuwe aannemer en de nevenaannemers; • posten die door Midreth niet of te laag waren begroot, mede gezien de langere bouwtijd, zoals bouwwarmte, bewaking, precario, etc.). Deze overwegingen komen tevens aan de orde in het raadsvoorstel van 16 maart 2011 (aanvraag kredietverhoging voor ver- en nieuwbouw Stedelijk Museum). In mei 2012 wordt – naar aanleiding van vragen in de raadscommissie KSZ van 12 oktober 2011 – de raadscommissie nogmaals geïnformeerd over de totstandkoming van het bedrag van € 12 miljoen.
De aangereikte argumenten, de geraadpleegde bronnen en de bestudeerde e-mailberichten geven een kwalitatieve duiding van de verschillen, maar leiden niet tot een traceerbare en volledige onderbouwing van het verschil van € 4,4 miljoen tussen de eerdere raming van € 7,6 miljoen en de met VolkerWessels overeengekomen contractsom van € 12 miljoen. Op 9 maart 2011 spreekt de raadscommissie OZK (zowel vertrouwelijk als openbaar) over de situatie rond Midreth en de voltooiing van de bouw van het Stedelijk Museum. Er is een discussie over de verschillende scenario’s voor de voltooiing van de bouw en de vraag komt naar voren of VolkerWessels de verplichtingen van de onderaannemers overneemt. De wethouder spreekt in het overleg met de raadscommissie haar voorkeur uit voor voltooiing van het werk door de boedel van Midreth (Bébouw Midreth, dochteronderneming van VolkerWessels). Dat scoort volgens haar het beste in tijd, zekerheid en kwaliteit. Of deze keuze ook financieel gezien het beste scoort, is ongewis, aldus de wethouder. Verder geeft de wethouder aan “dat Midreth het werk te goedkoop had ingeschat”. VolkerWessels is volgens de wethouder bereid het werk voort te zetten, maar niet onder dezelfde voorwaarden. De gemeenteraad vergadert op 16 maart 2011 over de kredietverhoging van € 8 miljoen. In de besloten vergadering is veel ophef over het (kennelijk) lekken van vertrouwelijke informatie naar de NRC. Daarnaast vragen twee partijen zich af hoe het kan dat de gemeente meer geld aan Midreth heeft betaald dan er aan werk is verricht. Deze vraag komt terug in de raadscommissie OZK op 15 juni 2011. De wethouder gaat daar in de beantwoording van de vragen van 16 maart 2011 niet op in. In de commissievergadering van 15 juni 2011 geeft de wethouder aan op een later moment op deze vraag terug te komen. De raad besluit (onder voorbehoud van goedkeuring door de rechter commissaris) unaniem tot het beschikbaar stellen van een aanvullend krediet van € 8 miljoen. Het raadsvoorstel zal openbaar worden na het afsluiten van de tripartiete overeenkomst tussen de curatoren, VolkerWessels en de gemeente.
47 In de toelichting voor het college van B&W van 23 november 2010 staat dat dit een risico betreft van hooguit enkele tienduizenden euro’s.
87
4. VAN NU AF AAN
Toelichting bij het raadsvoorstel van 16 maart 2011 Na het faillissement van Midreth bestonden voor de gemeente drie hoofdscenario’s: • de gemeente wordt hoofdaannemer; • de boedel van Midreth zet het werk voort; • de gemeente besteedt het resterende werk aan. De scenario’s zijn gewogen op aspecten als planning, kosten, risico’s en organisatie. De gemeente heeft de voorkeur uitgesproken voor het tweede scenario, aangezien dat op korte en langere termijn de meeste zekerheid biedt. Inmiddels had VolkerWessels zich gemeld bij de curatoren voor overname van de projecten van Midreth. Er is overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder VolkerWessels het werk kan voltooien. Na het aanvullende krediet van 7 juli 2010 bedraagt het totale krediet € 114,3 miljoen. Daarvoor was ongeveer € 104 miljoen bestemd voor nieuwbouw van het museum, het depot en bouw gerelateerde kosten. € 10,3 miljoen had betrekking op reeds gemaakte kosten. Binnen het vastgestelde krediet resteert thans een besteedbare ruimte van € 4,3 miljoen:
Omschrijving
Bedrag (€ mln)
Reservering voor de afhandeling van de meerwerkclaims
3,0
Vrijvallen van de niet aangewende verhoging van de post onvoorzien
1,0
Een beperkte onderbesteding in de vertragingskosten
0,3
Totaal
4,3
Het benodigde aanvullende krediet komt als volgt tot stand:
Omschrijving Restant aanneemsom (conform opgave VolkerWessels) Boedelbijdrage curatoren Extra vertragingskosten en overige kosten (van 1-4-2011 tot oplevering)
Totaal nog aan te besteden
Bedrag (€) 12.000.000 250.000 5.100.000
17.350.000
Restant beschikbaar krediet
4.300.000
Bankgaranties
5.055.000
Dekkingstekort/benodigd krediet
7.995.000
Saldo
0
Daarmee bedraagt het totaalkrediet dat beschikbaar is gesteld voor het Stedelijk Museum € 122.358.000. Samengevat is dat als volgt opgebouwd:
Omschrijving Voorbereidingskrediet (2001)
12.300.000
Voorbereidingskrediet (2004)
5.158.000
Uitvoeringskrediet Museum (2007)
76.200.000
Uitvoeringskrediet Depot (2007)
13.500.000
Subtotaal kredieten per maart 2007
107.158.000
Kredietverhoging 7 juni 2010
7.200.000
Kredietverhoging 16 maart 2011
8.000.000
Totaal kredieten april 2011 Ingeroepen bankgaranties
Totaal financiële middelen 88
Bedrag (€)
122.358.000 5.055.000
127.413.000
4. VAN NU AF AAN
Uit kwartaalrapportage Stedelijk Museum april 2011 In de kwartaalrapportage van april 2011 zijn de tien lessen uit de evaluatie van de Noord-Zuidlijn toegepast op het project Nieuwbouw Stedelijk Museum. In deze kwartaalrapportage wordt ingegaan op een aantal organisatiewijzigingen in de projectstructuur van de bouw van het Stedelijk Museum: • Gelet op de ervaringen bij de Noord-Zuidlijn is het opdrachtgeverschap gewijzigd. DMO wordt ambtelijk opdrachtgever van de gedelegeerd opdrachtgever (Gerson). Voorheen was het opdrachtgeverschap direct belegd bij het bestuur en in de praktijk bij de gedelegeerd opdrachtgever. DMO blijft verantwoordelijk voor het kredietbeheer. • Relaties met bestuur/beleid lopen eenduidig via de gedelegeerd opdrachtgever. Bestuursondersteuning voor de wethouder wordt geleverd door de verschillende stadhuisafdelingen: Stedelijke Bestuursadvisering, Concern Financiën, Communicatie, etc. Enerzijds is er sprake van een nauwe samenwerking met de gedelegeerd opdrachtgever, anderzijds levert ‘het stadhuis’ een kritische toets op het werk van de gedelegeerd opdrachtgever. • Juridische ondersteuning wordt in eerste instantie geleverd door de directie Juridische Zaken van de bestuursdienst. In voorkomende gevallen wordt de gemeenteadvocaat of een ander extern bureau ingeschakeld48. • Het bestaande directieoverleg tussen de gedelegeerd opdrachtgever en het Stedelijk Museum zal worden gecontinueerd. Er wordt aangegeven dat het van belang is te onderkennen dat er spanning zit tussen de strikte erkenning van meerwerk en voortschrijdend inzicht bij het Stedelijk Museum over de eisen ten aanzien van de inrichting.
Hervatting en afronding bouw Op 28 maart 2011 wordt de bouw hervat. Er ligt een planning waaraan de hoofd- en nevenaannemers zich hebben geconformeerd. De nieuwe planning gaat uit van eindoplevering van de oudbouw en nieuwbouw eind januari 2012. Uit de geraadpleegde documenten komt naar voren dat het proces van afbouwen zonder noemenswaardige problemen is verlopen. Voor de zomer van 2011 zijn alle gevelpanelen aan de west- en zuidgevel en alle structurele glasgevels geplaatst. Verder wordt voor de zomer al gewerkt aan de afwerking in de nieuwbouw. In juni 2011 is bij de huldiging van Ajax aanzienlijke schade aangericht aan de nieuwbouw, met name aan de glaspanelen en het dak. De totale schade bedraagt ongeveer € 400.000. De gevel van het Stedelijk Museum is in november 2011 gereed en wordt op 25 november 2011 onthuld. Doordat aannemers en onderaannemers in november en december hebben doorgewerkt in de weekenden en tijdens de feestdagen, is de oplevering van het gebouw begin februari 2012 nog steeds in zicht. Op 30 november 2011 worden twee moties ingediend in de raad. De eerste motie gaat over exploitatielasten (zie ook hoofdstuk 5). De tweede motie gaat over het verzoek een raadsenquête uit te voeren naar het bouwproces. Aangegeven wordt dat de gemeente al sinds 2006 niet ‘in control’ is. Deze tweede motie wordt ingediend nadat vijf achtergrondartikelen over het bouwproces zijn verschenen in het Parool. De moties worden verworpen. Begin februari 2012 is de eerste bouwkundige oplevering van het Stedelijk Museum. Bouwkundige oplevering betekent dat de klimaatbeheersing en de beveiliging zijn aangebracht, maar dat deze nog niet ingeregeld en gecertificeerd zijn. Op het moment van bouwkundige oplevering ligt er een lijst van ruim 100 bemerkingen (opleverpunten). Afgesproken wordt deze opleverpunten toe te voegen aan het huurcontract. De tweede, definitieve, oplevering is op 26 april 2012. Op 27 april 2012 wordt het gebouw overgedragen aan de Stichting Stedelijk Museum en is het huurcontract ondertekend.
48 In deze periode is juridische ondersteuning geleverd door Houthoff Buruma.
89
4. VAN NU AF AAN
Na de oplevering eind april 2012 heeft het museum vier tot zes maanden nodig om het museum in te richten. “De openingstentoonstelling moest staan als een huis. Dat was het visitekaartje van het Stedelijk.” De heropening vond daarom plaats na de zomervakantie. Vanwege de opschuivende planning was de tentoonstelling van Mike Kelley een aantal maal uitgesteld. Besloten is daarom om ‘de veilige kant’ te kiezen en de Kelley-tentoonstelling te programmeren in het najaar van 2012. Op zaterdag 22 september 2012 opent het Nieuwe Stedelijk Museum zijn deuren en komt er een eind aan 23 jaar ideeën vormen, plannen maken, voorbereidingen treffen, bouwen en inrichten.
Overzicht van kosten in relatie tot oorspronkelijk budget bij start bouw in 2007 Bij de start van de bouw heeft de raad op 14 maart 2007 een krediet beschikbaar gesteld van € 107,1 miljoen. Uit de kostenopstelling van DVH van maart 2013 (in opdracht van de gedelegeerd opdrachtgever) blijkt dat de uiteindelijke kosten in totaal uitkomen op € 127,4 miljoen. Gecorrigeerd voor de ingeroepen bankgaranties komen de totale kosten uit op een bedrag van € 122,4 miljoen. De stichtingskosten voor het museumgebouw zijn gestegen van € 75,6 miljoen in 2007 naar € 94,1 miljoen (rekening houdend met de ingeroepen bankgaranties bedragen de stichtingskosten € 89,1 miljoen). De grootste stijging zit in het onderdeel nieuwbouw van het perceel ‘bouwkundige werken’. Deze stijging wordt veroorzaakt door een combinatie van uitloop van werkzaamheden, voorschotten op nog te verrichten werkzaamheden en het faillissement van Midreth. Het is niet mogelijk om de kostenstijging cijfermatig toe te rekenen naar de verschillende oorzaken. De overige kostenstijgingen (bij W-installaties en E-installaties) zijn voor iets minder dan de helft veroorzaakt door uitloop van de werkzaamheden en voor iets meer dan de helft door meerwerk dat ten laste is gebracht van de post onvoorzien. Volgens de financiële overzichten van DVH van maart 2013 is uiteindelijk voor een bedrag van € 8,9 miljoen aan meerwerk geaccordeerd.
90
4. VAN NU AF AAN
In onderstaande tabel is een specificatie gegeven van de kosten in 2007 en 2013. Tabel 10: Kosten bij de start van de bouw in relatie tot de uiteindelijke kosten
Maart 2007 (start bouw)
Maart 2013
42,3
59,3
W-installaties
8,0
10,9
E-installaties
6,3
7,2
Lift en transport
1,5
1,6
Proefkamer
0,3
0,3
58,4
79,3
Bijkomende kosten
2,0
3,0
Directiekosten
9,2
11,8
Post onvoorzien
6,0
*
Subtotaal stichtingskosten Museumgebouw
75,6
94,1
Stichtingskosten extern depot
13,5
12,6
Inrichtingskosten
5,1
5,1
Bijzondere kosten
3,0
2,1
Opdrachtgeverschap
1,2
2,3
-
2,4
Besteed/verplicht t/m 2003
8,8
8,8
Subtotaal overige kosten
31,5
33,3
Bouwkundige werken (oudbouw/nieuwbouw)
Subtotaal bouwkosten
Huur Deccaweg t/m 2011
Ingeroepen bankgaranties
Totaal kosten
-/- 5,0
107,1
122,4
*Opgenomen in de posten bouwkundige werken, W-installaties en E-installaties
91
92
5. BOUWPROCES IN RELATIE TOT EXPLOITATIE, BEHEER EN ONDERHOUD 5.1 Inleiding
Hoofdlijn Keuzes in het ontwerp- en bouwproces bepalen (mede) de kosten voor beheer en onderhoud van het museum. De exploitatie van het Stedelijk Museum is de afgelopen jaren een terugkerend onderwerp van gesprek. Bij de verzelfstandiging van het museum per 1 januari 2006 is afgesproken dat de gemeente verantwoordelijk is voor de bouw van het nieuwe museum en dat de Stichting Stedelijk Museum de verantwoordelijkheid draagt voor de exploitatie, inclusief de huisvestingslasten. De jaarlijkse onderhoudskosten worden op het moment van verzelfstandiging geraamd op € 1,15 miljoen. Een raming van de Brinkgroep in september 2006 komt uit op een bedrag van € 4,5 miljoen. Een second opinion (door ABT, augustus 2007) komt uit op een raming van € 2,76 miljoen. De discussie over dit onderwerp leidt tot uitstel van ondertekening van de huurovereenkomst. Het Stedelijk Museum en de gemeente besluiten op basis van ervaringscijfers opnieuw over de onderhoudslasten in gesprek te gaan. In het huurcontract voor het depot wordt dit verschil van inzicht vastgelegd in een bepaling. Daarbij wordt de intentie uitgesproken het huurcontract voor het museumgebouw op eenzelfde manier in te richten als voor het depot (met het benoemen van dit verschil van inzicht). Tijdens een overleg tussen een delegatie van het college van B&W en vertegenwoordigers van de Raad van Toezicht en de directie van het Stedelijk Museum op 1 februari 2012 wordt afgesproken een objectieve, onafhankelijke deskundige in te schakelen. In september 2012 verschijnt het rapport van Dubois, waarin een bandbreedte gepresenteerd wordt voor de exploitatiesubsidie tussen € 13 miljoen (voor de kernfunctie) en € 15,5 miljoen (voor kernfunctie en publieksactiviteiten). Na verwerking van de generieke korting van 15% wordt in het Kunstenplan 2013 –2016 een jaarlijkse subsidie opgenomen van € 11,6 miljoen.49 Daarnaast stelt de gemeente een extra incidentele bijdrage beschikbaar voor het opvangen van frictiekosten. De subsidieaanvraag van het Stedelijk Museum bedroeg € 15,5 miljoen (exclusief de generieke korting). De toegekende subsidie betekent dat het museum de nodige bezuinigingen moet realiseren.
49 De basissubsidie in 2012 bedroeg € 13,8 miljoen (inclusief de tweede extra subsidieverhoging van € 1 miljoen).
93
5. BOUWPROCES IN RELATIE TOT EXPLOITATIE, BEHEER EN ONDERHOUD
5.2 Keuzes in ontwerp- en bouwproces In de brief van wethouder Gehrels aan de gemeenteraad van Amsterdam (brief d.d. 26 juni 2012) is aangegeven dat de ‘exploitatie van het vernieuwd Stedelijk Museum en de discussie daaromtrent per 1 januari 2006’ één van de aspecten is die bij de evaluatie dient te worden betrokken. De evaluatiecommissie besteedt daarom aandacht aan dit onderwerp. Daarbij is de commissie van mening dat exploitatie en kosten voor beheer en onderhoud van het gebouw mede bepaald worden door keuzes die in het ontwerp- en het bouwproces zijn gemaakt. In een evaluatieonderzoek naar het bouwproces van het Stedelijk Museum dient dan ook aandacht te zijn voor de keuzen die gemaakt zijn in dit ontwerp- en bouwproces, evenals aandacht voor de consequenties van die keuzen voor het beheer en onderhoud van het gebouw.
De exploitatie; een terugkerend onderwerp van gesprek De exploitatie van het Stedelijk Museum is een terugkerend onderwerp van gesprek, zo blijkt uit het archiefonderzoek en de gevoerde gesprekken.
Doorrekening varianten van Siza Tijdens de fase van ontwikkeling van diverse plannen is steeds aandacht geweest voor de exploitatie. Hugo Bongers (van 1994 tot 2000 hoofd Algemene Zaken en later plaatsvervangend directeur van het Stedelijk Museum) gaf in het gesprek met de commissie aan dat “iedere nieuwe variant van Siza
steeds is doorgerekend op de gevolgen voor de exploitatie van het gebouw”. Rapportages over exploitatie van het museum en afspraken over dekking exploitatielasten Het rapport ‘Inventarisatie en beleidsplan 2001-2004’, zoals opgesteld in maart 2000, gaat in op de exploitatiegevolgen voor het museum. Dit rapport bevat een inventarisatie en samenbundeling van de plannen voor nieuwbouw en renovatie en van de plannen voor collectiebeheer en –behoud; verbonden met een inhoudelijke visie op het toekomstig functioneren van het museum. Op 18 december 2001 wordt in het college van B&W gesproken over een rapportage waarin de exploitatieopzet 2005 van het Stedelijk Museum wordt beoordeeld. Tijdens de bespreking van de begroting 2003 worden afspraken gemaakt over de dekking van de toegenomen exploitatielasten. Wanneer medio 2003 wordt gesproken over het opvolgen van de adviezen van de Commissie-Sanders, wordt de wethouder Kunst en Cultuur verzocht de directeur van het Stedelijk Museum op te dragen de organisatie en exploitatie van het Stedelijk Museum aan een nader onderzoek te onderwerpen en uiterlijk in december 2003 voorstellen te doen. Er wordt op dat moment een maximale gemeentelijke exploitatiesubsidie beschikbaar gesteld van € 12.043.000 voor het verzelfstandigd museum (dit bedrag is inclusief het aankoopbudget en exclusief kapitaallasten; conform prijspeil 2004).
Aandacht gevraagd voor exploitatiebudget tijdens eerste stuurgroepvergadering Tijdens de eerste stuurgroepvergadering op 24 mei 2005 benadrukken de RvT-leden van het Stedelijk Museum (de heer Andersson en mevrouw De Gaay Fortman) het belang van het betrekken van de exploitatiekosten in het proces. “Het gebouw moet niet alleen in het bouwbudget passen, maar ook in het exploitatiebudget.”
94
5. BOUWPROCES IN RELATIE TOT EXPLOITATIE, BEHEER EN ONDERHOUD
5.3 Exploitatie-afspraken bij besluit verzelfstandiging museum Tijdens het B&W-overleg op 14 juni 2005 is het ‘Ontwerpbesluit Externe Verzelfstandiging Stedelijk Museum’ aan de orde. Het volgende wordt op dat moment besloten: • de Stichting beheert het pand en het depot en is verantwoordelijk voor het huurders- en eigenaar-onderhoud en voor vervangingsinvesteringen vanuit het exploitatiebudget; • de Stichting heeft onder voorwaarden het recht om onderdelen van het pand onder te verhuren aan derden ten behoeve van de exploitatie van het gebouw, waarbij de vervangingsinvesteringen een taak blijven van de Stichting; • voor het nieuwe depot zal separaat een besluit worden voorgelegd met als uitgangspunt dat de exploitatie van het depot een taak van de Stichting is. Op 6 december 2005 neemt het college van B&W het definitieve besluit tot verzelfstandiging van het Stedelijk Museum. Per 1 januari 2006 wordt de verzelfstandigingsovereenkomst aangegaan tussen de gemeente en de Stichting Stedelijk Museum Amsterdam en er wordt een collectiebeheerovereenkomst gesloten, evenals huur- en beheerovereenkomsten voor het pand Paulus Potterstraat en voor het nieuw te bouwen depot. Afgesproken wordt dat de gemeente (als eigenaar/verhuurder) verantwoordelijk is voor de bouw van het nieuwe museum en dat de Stichting (als huurder) de verantwoordelijkheid draagt voor de exploitatie, inclusief huisvestinglasten. De Stichting beheert het pand Paulus Potterstraat en het nieuw te bouwen depot en is verantwoordelijk voor het huurders- en eigenaaronderhoud en voor vervangingsinvesteringen vanuit het exploitatiebudget. De jaarlijkse kosten hiervoor worden op het moment van de verzelfstandiging geraamd op € 1,15 miljoen (prijspeil 2005). In overleg met de gemeente zal een meerjaren onderhoudsplan worden opgesteld en zal een voorziening ten behoeve van het onderhoud worden opgebouwd. Als risicoparagraaf wordt opgenomen dat “de raming van de onderhoudslasten van de nieuwe gebouwen (€ 1,15 miljoen) heeft plaatsgevonden op basis van tekeningen en benchmarks. Indien uit de op te stellen onderhoudsplannen blijkt dat de daadwerkelijk te maken kosten hiervan afwijken, dan zal het bedrag dat binnen de subsidie is geoormerkt, worden aangepast.”
95
5. BOUWPROCES IN RELATIE TOT EXPLOITATIE, BEHEER EN ONDERHOUD
5.4 Toekomstige onderhoudslasten en exploitatiesubsidie In de tweede stuurgroepvergadering (9 december 2005) wordt afgesproken dat in de daaropvolgende stuurgroep een beheerplan en onderhoudsplan beschikbaar zijn die zijn getoetst aan het exploitatiebudget van het museum. Tijdens de derde stuurgroepvergadering (1 september 2006) is een eerste opzet (opgesteld door de Brinkgroep) aan de orde van de onderhouds- en beheerkosten. Naar voren komt dat deze kosten veel hoger zijn dan indertijd is begroot. Opgemerkt wordt dat op basis van geprognotiseerde onderhoudskosten het gebouw niet betaalbaar lijkt. Het eerste rapport van de Brinkgroep betreft een onderhoudsperiode van 30 jaar en geeft een schatting van de jaarlijkse onderhoudskosten van circa € 4,5 miljoen. In opdracht van DMO is een second opinion uitgevoerd door het externe bureau ABT. Op 5 september 2006 wordt de exploitatiebegroting besproken binnen het college van B&W. Aan de orde is het beleidsplan voor de periode 2006-2008, waarbij het Stedelijk Museum tevens de contouren heeft geschetst van de exploitatiebegroting voor 2009. Deze sluit met een negatief saldo van circa € 4 miljoen. Daarbij wordt opgemerkt dat “hoewel het formeel een verantwoordelijkheid van de Stichting Stedelijk Museum Amsterdam betreft, ons college dit feit niet naast zich neer kan leggen, vooral omdat in de opvattingen van het Stedelijk Museum het voorziene tekort grotendeels wordt veroorzaakt door aanzienlijk hogere kosten van onderhoud en beheer van het nieuwe gebouw.” Aangegeven wordt dat een in opdracht van de wethouder Kunst en Cultuur opgestelde second opinion over de raming van deze kosten veel twijfels heeft opgeroepen over de nauwkeurigheid van ten minste dat element van de begroting. Afgesproken wordt de Raad van Toezicht van de Stichting Stedelijk Museum schriftelijk mede te delen dat geen genoegen wordt genomen met de indicatieve begroting 2009 van het museum, aan te dringen op bijstelling binnen de vastgelegde financiële kaders en te vragen om meer aandacht voor de zakelijke en financiële aspecten van de bedrijfsvoering van het Stedelijk Museum. Daarnaast zal een reactie worden gevraagd op een aantal vragen met betrekking tot de inhoudelijke aspecten van het beleidsplan 2006-2008. Op 12 december 2006 wordt tijdens de vierde stuurgroepvergadering aangegeven dat er nog geen conclusies getrokken zijn over de onderhouds- en beheerkosten, omdat nog niet alle cijfers beschikbaar zijn. Afgesproken wordt dit onderwerp aan te houden totdat meer informatie beschikbaar is. In verslagen van latere stuurgroepvergaderingen komt dit onderwerp niet meer terug.50
Toekenning exploitatiesubsidie 2007 Op 2 maart 2007 stuurt de directie van het Stedelijk Museum een brief naar de afdeling Kunst & Cultuur van de dienst DMO over het ‘budget Stedelijk Museum 2007’. Aangegeven wordt dat het voorgestelde budget leidt tot een sluitende exploitatie. Uitgangspunt hierbij is de volledige toekenning van de in het budget opgenomen gemeentesubsidie van € 11.527.410. Eén miljoen euro uit het subsidiebedrag is nog niet toegekend. Het Stedelijk Museum geeft aan dat zonder de toekenning van deze extra miljoen euro een verantwoorde exploitatie in de huidige overgangssituatie onverantwoord onder druk komt te staan. Het Stedelijk Museum verzoekt dan ook om een volledige toekenning van de extra subsidie over 2007. Vervolgens stuurt de directie van het Stedelijk Museum op 25 april 2007, op verzoek van DMO, een brief aan wethouder Gehrels met een ‘raming 2008-2012’. Aangegeven wordt dat nadrukkelijk is geadviseerd dat het Stedelijk Museum binnen de financiële kaders, zoals vastgesteld ten tijde van de verzelfstandiging, zou blijven opereren. Het Stedelijk Museum geeft aan dat dit alleen mogelijk is 50 Tijdens de vierde stuurgroepvergadering van 12 december 2006 komt bij de vaststelling van het verslag van de stuurgroepvergadering van 1 september 2006 aan de orde dat er geen conclusies getrokken zijn over de onderhouds- en beheerkosten, omdat nog niet alle cijfers beschikbaar zijn. Afgesproken wordt dit onderwerp aan te houden totdat meer informatie beschikbaar is. Tijdens de rondvraag van de zesde stuurgroepvergadering van 25 mei 2007 geeft wethouder Gehrels aan dat de door het Stedelijk Museum aangeboden exploitatie 2008-2012 wordt behandeld in de raadscommissie. Op 22 april 2008 wordt tijdens de zevende stuurgroepvergadering opgemerkt dat er geen gelegenheid is onderhoud en exploitatie te bespreken, omdat deze stuurgroep is gericht op de bouw. Voorgesteld wordt het onderwerp onderhoud en exploitatie separaat te bespreken in een te beleggen vergadering tussen het Stedelijk Museum, de Raad van Toezicht, de wethouder Kunst en Cultuur en DMO.
96
5. BOUWPROCES IN RELATIE TOT EXPLOITATIE, BEHEER EN ONDERHOUD
indien de stijging van de huisvestingslasten, gerelateerd aan de nieuwbouw, geïsoleerd wordt beschouwd. Ten tijde van de verzelfstandiging zijn de jaarlijkse huisvestingslasten ingeschat op € 1,15 miljoen en deze blijken nu significant hoger uit te vallen. De meest recente inschatting bedraagt € 2,65 miljoen. Daarbij wordt aangegeven dat binnen de prognoses het Stedelijk Museum de verantwoordelijkheid neemt voor het verhogen van inkomsten uit entrees, verkoop tentoonstellingen, winkel, merchandising, horeca en catering, inclusief zaalverhuur en algemene sponsoring en sponsoring van tentoonstellingen. Om te kunnen werken met een jaarbudget dat hoort bij het museum, wordt ernaar gestreefd om deze bijdragen te laten groeien naar een dekking van 30 tot 40% van de totale kosten. Met deze uitgangspunten geeft het Stedelijk Museum aan dat uit de prognoses blijkt dat de exploitatieverliezen vanaf 2010, het eerste volledige jaar in de nieuwbouw, alleen veroorzaakt worden door de hogere huisvestingslasten (voor een bedrag van € 1,8 miljoen). Aangegeven wordt dat 2008 en 2009 nog gekenmerkt worden door een hoge mate van onzekerheid, met name over het al dan niet beschikken over een tentoonstellingslocatie. De raming is afgestemd met de Raad van Toezicht van het Stedelijk Museum. In het Kunstenplan 2009-2012 zal het Stedelijk Museum uitvoeriger ingaan op het geheel. Verdere detaillering van de raming zal daar onderdeel van uitmaken. Op 5 juni 2007 gaat het college van B&W akkoord met de definitieve toekenning van de exploitatiesubsidie 2007 aan de Stichting Stedelijk Museum Amsterdam. De volgende afspraken worden schriftelijk bevestigd aan de RvT en de directie van het Stedelijk Museum: • het bedrag van € 1.067.990 (structurele verhoging van de subsidie) wordt per 2007 ter beschikking gesteld en zal in 2008 worden gecontinueerd; • bij de oplevering van het nieuwe gebouw komt het tweede extra miljoen in beeld, waarbij aan de raad – in het kader van de Voorjaarsnota – zal worden voorgesteld dit tweede miljoen voor 2008 in te zetten als dekking voor de huurverlenging van de tijdelijke huisvesting tot medio 2009 aan de Deccaweg (uitgaande van heropening van het museum in 2008). Daarnaast wordt aangegeven dat van de meerjarenraming 2008-2012 kennis is genomen en wordt de volgende opmerking gemaakt: “Wij hechten eraan te melden dat de bij de verzelfstandiging vastgestelde financiële kaders en het huidige Kunstenplan voor ons het uitgangspunt vormen. Gezien de korte tijdsspanne tot 1 oktober voor de inlevering van de nieuwe aanvraag, hebben wij besloten deze raming niet ter advisering voor te leggen aan de Kunstraad. De beoordeling van de meerjarenraming en de definitieve plannen wordt meegenomen in het kader van de integrale afweging van het nieuwe Kunstenplan 2009-2012.” In augustus 2007 komt de definitieve versie van de second opinion van ABT beschikbaar. Daarin worden de jaarlijkse onderhoudslasten geraamd op € 2,76 miljoen (prijspeil 2006). Ten opzichte van het geraamde budget bij de verzelfstandiging betekent dit een bedrag van € 1,6 miljoen aan extra onderhoudslasten. Bij het vaststellen van het Kunstenplan 2009-2012 is als uitgangspunt afgesproken ervaringscijfers op te doen in de eerste vier jaar. Het Stedelijk Museum hoeft in deze periode geen reserveringen voor groot onderhoud te doen.
“Een witte gevel in een vervuilde stad vergt een jaarlijkse schoonmaakbeurt.” Hoofdlijnennota 2013-2016 Op 30 november 2011 heeft het gemeentebestuur de Hoofdlijnennota 2013-201651 vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat instellingen vanaf 2013 voor onderhoudslasten (gebaseerd op meerjaren onderhoudsplannen) een geoormerkte plek ontvangen binnen de gemeentelijke ondersteuning. Daarbij is besloten voor het Stedelijk Museum geen uitzondering te maken.
51 ‘Voor de stad en de kunst; Hoofdlijnen kunst en cultuur 2013-2016’.
97
5. BOUWPROCES IN RELATIE TOT EXPLOITATIE, BEHEER EN ONDERHOUD
Motie november 2011: risico’s toekomstig onderhoud en toekomstige exploitatie Op 30 november 2011 wordt een motie ingediend met het verzoek aan het college van B&W: • een analyse te maken en inzicht te geven in de kosten en financiële risico’s voor de gemeente van het toekomstige onderhoud van het gebouw van het Stedelijk Museum en de toekomstige exploitatie; • voorstellen te doen hoe deze risico’s optimaal af te dekken en te beperken. Deze motie wordt ingediend omdat het onderhoud van het nieuwe gebouw van het Stedelijk Museum leidt tot hoge kosten en op dat moment niet duidelijk is wie die zal dragen en wat de risico’s voor de gemeente zijn. Daarnaast zijn er vragen over de haalbaarheid van een sluitende exploitatie en wordt aangegeven dat bij financiële problemen met de exploitatie uiteindelijk ook de gemeente daarmee te maken krijgt. De motie wordt verworpen.
Nieuwe raming toekomstige onderhoudslasten In januari 2012 overleggen de gemeente en de directie van het Stedelijk Museum onder andere over huurcontracten, exploitatiesubsidie en onderhoudslasten. Naar voren komt dat de gemeente en het Stedelijk Museum het eens zijn over de raming van ABT van augustus 2007. Beide partijen zijn van mening dat op basis van de laatste gegevens uit 2011 ABT een nieuwe raming maakt voor de toekomstige onderhoudslasten. Deze raming zal uitmonden in een meerjaren onderhoudsplan, waaraan beide partijen zich committeren.
Toekomstige onderhoudslasten in relatie tot Kunstenplan 2013-2016 Tijdens de B&W-vergadering van 31 januari 2012 neemt het college kennis van het verschil van inzicht met het Stedelijk Museum over de toekomstige onderhoudslasten binnen de subsidie. De risicoparagraaf in het verzelfstandigingsbesluit van december 2005 blijkt verschillend te worden geïnterpreteerd. Het standpunt van de gemeente is dat de onderhoudslasten door het museum moeten worden gedragen binnen de subsidie. Het Stedelijk Museum is van mening dat de gemeente hiervoor extra middelen beschikbaar moet stellen en heeft om die reden de huurcontracten niet ondertekend. In het gesprek met de commissie hebben de vertegenwoordigers van het Stedelijk Museum naar voren gebracht dat de jaarlijkse huisvestingslasten € 1,8 miljoen hoger zijn dan bij de verzelfstandiging geraamd. Naar aanleiding van de collegevergadering van 31 januari 2012 besluit het college geen brief te sturen naar de directie van het Stedelijk Museum, maar een gesprek te organiseren op 1 februari 2012 tussen de burgemeester, de betrokken wethouders, de Raad van Toezicht en de directie van het Stedelijk Museum. Tijdens het B&W-overleg van 7 februari 2012 neemt het college kennis van de afspraken, zoals gemaakt tijdens het overleg van 1 februari 2012: • er zal een objectieve, onafhankelijke deskundige worden gevraagd een vergelijk te maken van de netto exploitatie voorafgaand aan de sluiting van het museum en hoe deze er na heropening uit zal zien; • het Stedelijk Museum zal in de vergadering van de Raad van Toezicht op 10 februari 2012 een besluit nemen over de duur van de te ondertekenen huurovereenkomsten.
Rapportage exploitatie van het Stedelijk Museum, september 2012 Tijdens de collegevergadering van 18 september 2012 neemt het college van B&W kennis van het rapport van Dubois van 10 september 2012 over de exploitatie van het Stedelijk Museum. Dit rapport geeft inzage in de exploitatiebasis van het Stedelijk Museum vanaf 2013 afgezet tegen de periode 2001-2003 voorafgaand aan de sluiting van het museum. Dubois maakt onderscheid tussen ‘exploitatiesaldo kernfunctie minus publieksinkomsten’ en ‘exploitatiesaldo kernfunctie en publieksactiviteiten’. Op basis van een extrapolatie van kosten en opbrengsten 2001-2003 naar de nieuwe huisvestingssituatie in 2013, gebaseerd op de begroting 2013-2016, komt Dubois op een bandbreedte van het exploitatiesaldo van € 13 miljoen voor de kernfunctie (beheren en tentoonstellen van de collectie) en € 15,5 miljoen met budgetruimte voor publiek gerelateerde 98
5. BOUWPROCES IN RELATIE TOT EXPLOITATIE, BEHEER EN ONDERHOUD
activiteiten. De basissubsidie in 2012 bedroeg € 13,8 miljoen (inclusief de tweede extra subsidieverhoging van € 1 miljoen). De subsidieaanvraag van het Stedelijk Museum bedroeg € 15,5 miljoen (exclusief de generieke korting/bezuinigingstaakstelling van 15%). In het Kunstenplan 2013-2016 is, na verwerking van de generieke korting, voor de Stichting Stedelijk Museum Amsterdam een jaarlijkse subsidie opgenomen van € 11,6 miljoen. Dit betekent een forse bezuinigingsoperatie voor het Stedelijk Museum. De gemeente stelt een extra incidentele bijdrage beschikbaar voor het opvangen van frictiekosten.
99
100
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES 6.1 Inleiding
Hoofdlijn Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan, is in juli 1993 voor het eerst melding gemaakt van een beoogde opleverdatum. Op dat moment is de verwachting dat het vernieuwde museum in 1997 wordt opgeleverd. In de jaren daarna is met name de beoogde datum van de start bouw aan de orde. Die datum schuift in verschillende stappen door naar eind 2002. Op het moment waarop de keuze valt op het ontwerp van Benthem Crouwel Architecten is de verwachting dat het nieuwe museum in 2008 wordt opgeleverd. Bij de start van de bouw in 2007 ligt er een planning die uitgaat van opening van het museum in 2009. In december 2008 wordt als aangepaste opleverdatum 24 december 2009 afgesproken. De staalconstructie zorgt vervolgens voor verdere vertraging. In mei 2010 wordt uitgegaan van oplevering van de oudbouw in april 2011. Lange tijd zijn de inspanningen erop gericht de heropening in 2011 te realiseren. Na de doorstart met VolkerWessels wordt uitgegaan van een resterende bouwtijd van tien maanden. De eerste bouwkundige oplevering vindt plaats op 2 februari 2012. Eind april wordt het nieuwe museum definitief opgeleverd en overgedragen aan de Stichting Stedelijk Museum.
In dit hoofdstuk komt de doorlooptijd van het bouwproces aan de orde. We schetsen in de volgende paragraaf het beeld van de planning die op verschillende momenten is doorgeschoven. In de paragraaf daarna gaan we in op de signalen over de brandveiligheid en de sluiting van het gebouw van het Stedelijk Museum. De slotparagraaf van dit hoofdstuk schetst de ontwikkeling van het gemiddeld aantal bezoekers per maand vanaf 1985 tot en met het eerste kwartaal van 2013.
6.2 Van planningen die doorschuiven In de voorgaande hoofdstukken is naar voren gekomen dat de planning op verschillende momenten is doorgeschoven. In het overzicht op de volgende pagina’s vatten we, op basis van de uitkomsten van ons archiefonderzoek, het proces samen van een planning die op verschillende momenten doorschuift. Met dit overzicht beogen we geen compleet beeld te geven van wanneer in welk gremium over de planning is gesproken. Het overzicht hieronder is bedoeld om het doorschuiven van de planning in kleine en grote stappen in beeld te brengen.
101
102 College van B&W
College van B&W Raad
Siza
Siza
Siza
Siza Siza
Siza Benthem Crouwel
17 oktober 1995: Collegebesluit opdracht aan Siza.
3 december 1998: Interne notitie Twynstra Gudde aan Stuurgroep Stedelijk Museum over vertraging van een half jaar ten opzichte van planning voorjaar 199752.
12/13 december 2001: Raad neemt motie aan over Stedelijk Museum.
15 januari 2002: Planning in raadsvoorstel.
Mei en juni 2002: Overleg in B&W over vier scenario’s voor herontwikkeling Stedelijk Museum en over consequenties van scenario’s voor planning.
9 september 2003: Overleg in college B&W over advies Commissie-Sanders.
25 november 2004: Instemming raad met planning renovatie en nieuwbouw Stedelijk Museum, waarbij wordt uitgegaan van heropening museum in 2008.
52 In de geraadpleegde archieven is geen planning aangetroffen uit het voorjaar van 1997.
Raad
Siza
13 juni 1995: Instemming college met aanwijzen Alvaro Siza als architect voor uitbreiding Stedelijk Museum.
Raad
Stuurgroep
College van B&W
College van B&W
Raadscommissie
Venturi
2 juli 1993: Rapportage wethouder Kunst en Cultuur aan commissie CEJB over planning.
Gremium
Ontwerp
Datum en gebeurtenis
Mei 2004
Afhankelijk van scenario
Februari 2002
Januari 2002
Januari 1999
Juli 1996 (Bestek en vergunning gereed: maart 1997)
Mei 1996 (Bestek en vergunning gereed: jan. 1997)
Maart 1994
Beoogde datum afronding ontwerpfase
Voorjaar 2004
Afhankelijk van scenario
Eind 2002
Sept. 1999
April 1997
Sept. 1995
Beoogde datum start bouw
2008
Najaar 2006
Afhankelijk van scenario
Begin 2005
1997
Beoogde opleverdatum
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES
College van B&W
Stuurgroep
Stuurgroep
Stuurgroep
Stuurgroep
Benthem Crouwel
Benthem Crouwel
Benthem Crouwel
Benthem Crouwel
8 maart 2007: Overleg college B&W over ‘Eindrapportage Stedelijk Museum 2006’: start renovatie en nieuwbouw in zomer 2007 verwacht; project ten opzichte van oorspronkelijke planning negen maanden vertraagd. Opening voorzien in 2009.
22 april 2008: Zevende stuurgroepvergadering over voortgangsrapportage. Werkplanning nieuwbouw loopt circa 6 weken achter; heeft vooralsnog geen consequenties voor de opleverdatum en zeker niet voor de opening eind 2009.
10 december 2008: Achtste stuurgroepvergadering op basis van bespreeknotitie PMB: met aannemer afgesproken 24 december 2009 te hanteren als aangepaste opleverdatum voor nieuwbouw.
19 mei 2009: Negende stuurgroepvergadering: Voor oplevering oudbouw zal aannemer nieuwe planning indienen (eerder afgesproken planning voor opleveren oudbouw voor eind mei wordt niet gehaald). In het najaar zal zeker worden wat opleveringsdatum wordt.
Benthem Crouwel 2 november 2009: Tiende stuurgroepvergadering over detailplanning; deze mist nog laatste slag van optimalisatie om realiteit opleverdatum hard te maken. De aannemer krijgt twee weken om de planning hard te maken.
Raadscommissie
Stuurgroep
Benthem Crouwel
1 september 2006: Derde stuurgroepvergadering. Planning op dat moment is dat de bouw begin volgend jaar van start kan (afhankelijk van de aanbesteding). De opening wordt begin 2009 verwacht.
Benthem Crouwel
Stuurgroep
Benthem Crouwel
9 december 2005: Tweede stuurgroepvergadering ‘het project verloopt in hoofdlijnen volgens planning, opening staat nog steeds gepland in 2008’.
19 november 2009: Brief van wethouder aan Raadscommissie over ‘Stand van zaken planning ver- en nieuwbouw Stedelijk Museum’. Om planning van december 2010 te halen, is aan de aannemer een aantal mijlpalen is opgelegd.
Gremium
Ontwerp
Datum en gebeurtenis
Beoogde datum afronding ontwerpfase
Zomer 2007
Begin 2007
Beoogde datum start bouw
Oplevering oudbouw: aug. 2010 nieuwbouw: okt. 2010
“Nieuwe planning volgt over 2 weken”
“In het najaar volgt nieuwe planning”
24 dec. 2009
Eind 2009
2009
Begin 2009
2008
Beoogde opleverdatum
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES
103
Gremium
College van B&W
Stuurgroep
Raad van Toezicht
Gemeenteraad
College van B&W
Ontwerp
Benthem Crouwel
Benthem Crouwel
Benthem Crouwel
Benthem Crouwel
Benthem Crouwel
Datum en gebeurtenis
5 januari 2010: Overleg B&W over brief gedelegeerd opdrachtgever van 10 december 2009, over planning naar aanleiding van problemen met staalconstructie. Hoofdpunten van deze brief: • Er wordt zwaar gestuurd om opening in 2010 mogelijk te maken, mijlpalen zijn bijzonder krap gepland om druk op proces maximaal te houden. Planning staat onder grote druk. • Het is nodig naar alternatieve openingen te kijken. Uitkomst: Het Stedelijk Museum wordt gevraagd om een Openingsstrategie 2010 te ontwikkelen, waarin verschillende mogelijkheden worden onderzocht.
13 januari 2010: Elfde stuurgroepvergadering: • Oplevering oudbouw: 28 april 2010; tot 12 mei 2010 kunnen opleverpunten worden afgerond. • Voor nieuwbouw heeft aannemer planning aangeleverd, die eindigt in 2011; deze planning wordt door gemeente niet geaccepteerd. Druk uitgeoefend om de mijlpalenplanning te halen.
9 februari 2010: Vertrouwelijk memo van gemeente (PMB/DMO) aan directie en RvT Stedelijk Museum over oudbouw. Gemeente zal op 12 mei 2010 sleutel oudbouw overhandigen aan Stedelijk Museum. Museum krijgt gelegenheid om van 12 mei 2010 t/m 31 januari 2011 te programmeren. Daarna gaat gebouw terug naar opdrachtgever voor inregelen klimaat voor officiële opening.
11 februari 2010: Brief van wethouder aan gemeenteraad over vooruitgang die is geboekt sinds brief van 19 november 2009 en over nieuwe inzichten die zijn ontstaan: ‘Aanbrengen gevelelementen (april tot juni 2010) is één van de meest risicovolle onderdelen van de bouw. Dit onderdeel wordt afgewacht voordat een definitieve planning voor de laatste mijlpaal wordt afgegeven.’
31 mei 2010: College B&W over ‘Overzicht uitloopkosten vertraging bouw Midreth’. Op dat moment wordt uitgegaan van een oplevering in april 2011.
Beoogde datum afronding ontwerpfase
Beoogde datum start bouw
104 Nieuwbouw: april 2011
“Nieuwe planning voor oplevering nieuwbouw volgt”
Oplevering oudbouw: 12 mei 2010 (voor tijdelijke openstelling oudbouw; daarna inregelen klimaat)
Oplevering oudbouw: april 2010
“Planning staat onder druk”
Beoogde opleverdatum
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES
College van B&W
Raadscommissie
18 januari 2011: B&W: gemeente zal uiterste inspanning plegen voor Benthem Crouwel versneld uitvoeren eindfase. Ambitie is: bouwkundige oplevering rond bouwvak 2011 en opening in 2011. De bouworganisatie wordt versterkt met projectmanager; bouw en inrichting maximaal in elkaar schuiven.
Benthem Crouwel 19 januari 2011: Raadscommissie OZK over brief van wethouder: ‘College van B&W wenst een zo snel mogelijke opening van het Stedelijk Museum te realiseren binnen gestelde kwaliteitseisen en zo goed mogelijk passend binnen budget.’
Stuurgroep
Benthem Crouwel
18 augustus 2010: Dertiende stuurgroepvergadering: ‘Oudbouw is nagenoeg gereed voor tijdelijke opening’. Ter vergadering wordt gebruikersovereenkomst ondertekend. ‘Planning nieuwbouw kent wat verschuivingen, maar deze hebben geen consequenties hebben voor de planning an sich. De bouw zal in de wintermaanden gestaag doorgaan. Opening zal zeker in 2011 plaatsvinden; dat kan ook sponsoren gemeld worden.’ College van B&W
Stuurgroep
Benthem Crouwel
19 april 2010: Twaalfde stuurgroepvergadering: ‘Mijlpalenplanning is verschoven in verband met een aanpassing werkvolgorde; mijlpalen worden opnieuw geformuleerd. Een formele planning zal na de zomer worden vastgesteld.’
Benthem Crouwel 14 december 2010: Overleg B&W over ‘marsroute naar opening’, gericht op opening op kortst mogelijke termijn. Dat vraagt om andere strategie dan vooralsnog gevolgd: in plaats van de ‘bouwplaats’ de openingsdatum te laten bepalen, wordt de openingsdatum bepalend voor de ‘bouwplaats’. Hoofdvraag: is opening in 2011 realistisch? Volgens huidige volgtijdelijke planningssystematiek opening vooralsnog voorzien in maart 2012. Opening in 2011 is slechts mogelijk indien er bijzondere maatregelen worden getroffen.
Gremium
Ontwerp
Datum en gebeurtenis
Beoogde datum afronding ontwerpfase
Beoogde datum start bouw
“Zo snel mogelijke opening van het museum”
“Uiterste inspanning voor opening museum in 2011”
“Opening nieuwbouw in 2011 slechts mogelijk als bijzondere maatregelen worden getroffen”
Nieuwbouw: opening in 2011
Oudbouw “nagenoeg gereed voor opening”
Formele planning volgt na de zomer
Beoogde opleverdatum
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES
105
106 Stuurgroep
Benthem Crouwel
16 juni 2011: Vijftiende stuurgroepvergadering over planning: ‘25 januari 2011 worden oudbouw en nieuwbouw bouwkundig opgeleverd; 1 februari 2011 kan het Stedelijk Museum verhuizen naar nieuwbouw en per 1 maart 2012 kan de Deccaweg opgezegd worden; dan is er nog ongeveer 4,5 tot 6 maanden gerekend voor inrichting.
Stuurgroep
College van B&W
College van B&W Raadscommissie
Benthem Crouwel
Benthem Crouwel
14 december 2011: Zestiende stuurgroepvergadering: ‘Tussen Kerst en oud & nieuw zal worden doorgewerkt; planning is krap, maar bouwkundige oplevering eind januari 2012 blijft mogelijk.
6 maart 2012: College van B&W over vierde kwartaalrapportage 2011. ‘Streven is eerste bouwkundige oplevering op 2 februari 2012 en eind april 2012 overdracht aan gebruiker.’
Benthem Crouwel 5 en 6 juni 2012: Bespreking eerste kwartaalrapportage 2012 in college en met raadscommissie: ‘tweede definitieve oplevering heeft op 26 april plaatsgevonden; op 27 april is het gebouw overgedragen aan de Stichting Stedelijk Museum en is het huurcontract getekend.’
College van B&W
Gemeenteraad
Benthem Crouwel
24 februari 2011: B&W in antwoord op schriftelijke vraag van de raad: ‘Voorlopige planning houdt in dat vanaf hervatting bouw wordt uitgegaan van resterende bouwtijd van tien maanden en een daarop volgende slotperiode van inregeling en nazorg van zes maanden.’
Benthem Crouwel 13 september 2011: College van B&W over ‘Rapportage tweede kwartaal 2011’. ‘Werkzaamheden verlopen conform laatste planning; aannemer kan op 9 oktober beginnen met laatste fase bouwproces. Eind januari 2012 zal museum deuren weer openen.’
Gremium
Ontwerp
Datum en gebeurtenis
Beoogde datum afronding ontwerpfase
Beoogde datum start bouw
Tweede, definitieve, oplevering: 26 april 2012
Eerste oplevering: 2 febr. 2012
Bouwkundige oplevering: eind jan. 2012
Opening van het museum: Jan. 2012
Bouwkundige oplevering oudbouw en nieuwbouw: Jan. 2011
“Resterende bouwtijd: 10 maanden na hervatting bouw”
Beoogde opleverdatum
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES
6.3 Signalen over brandveiligheid en sluiting van het gebouw Uit onderzoek in februari 2000 komt naar voren dat het gebouw van het Stedelijk Museum niet voldoet aan de eisen van brandveiligheid. Na zijn aantreden begin 2000 maakt de zakelijk directeur van het Stedelijk Museum, Stevijn van Heusden, een nadere inventarisatie van de kosten die zouden moeten worden gemaakt om het oude gebouw te laten voldoen aan de eisen van brandveiligheid en om het noodzakelijk onderhoud uit te voeren. In de geraadpleegde archieven is deze inventarisatie niet aangetroffen. In de gevoerde gesprekken is aangegeven dat de kosten voor het voldoen aan de brandveiligheidseisen en voor het noodzakelijk onderhoud begin 2000 zijn geraamd op fl. 17 miljoen. Documenten in het archief vóór 2000 maken ook reeds melding dat de brandveiligheid in het geding is. Echter, concrete rapportages daarover ontbreken zowel in de archieven van de gemeente en als in het archief van het Stedelijk Museum. Verificatie door de commissie bij de Brandweer Amsterdam Amstelland (afdeling Brandveiligheid) leverde op dat over de periode voorafgaand aan 2004 geen documenten over het Stedelijk Museum in het bezit zijn van de Brandweer. Wel blijkt uit het ‘Brandveiligheidsconcept’ van 13-10-2006 (opgesteld door Cauberg-Huygen) dat het Weissman-gebouw niet was ingedeeld in brandcompartimenten, niet was voorzien van voldoende vluchtwegen en dat “in het verleden de wens door de Brandweer Amsterdam is neergelegd twee aanvullende vluchttrappen te realiseren aan de kopgevels van het bestaande gebouw.” Als in oktober 2001 in het college van B&W wordt gesproken over de begroting voor 2002 komt aan de orde dat, vanwege de plannen voor nieuwbouw en renovatie van het Stedelijk Museum, er al enige tijd geen onderhoud is gedaan aan het huidige gebouw en dat de brandweer en andere instanties de slechte staat van het gebouw al enige tijd gedogen. Uit de geraadpleegde archieven komt naar voren dat, als de herontwikkeling van het Stedelijk Museum nog verder wordt uitgesteld, er serieuze problemen zullen ontstaan en de staat van het gebouw opnieuw op de agenda komt te staan. In mei 2002 is in het college van B&W aan de orde dat “ongeacht de uitkomsten van de besluitvorming rond de herontwikkeling van het museum, het Stedelijk Museum vanaf 1 januari 2003 zijn deuren zal moeten sluiten.” Op 3 december 2002 besluit het college van B&W dat in 2003 – in afwachting van de verbouwingsactiviteiten – het Stedelijk Museum open gehouden moet worden voor het publiek. De directeur van het Stedelijk Museum krijgt de opdracht hiertoe alle nodige maatregelen te nemen, binnen het budgettaire kader van ‘de rompbegroting’, verruimd met een bedrag € 0,9 miljoen ten behoeve van de openstelling van het museum in 2003, waarvan € 400.000 voor brandveiligheidsmaatregelen en € 500.000 voor overige noodzakelijke meeruitgaven. Deze maatregelen moeten mede gezien worden in het licht van de strengere eisen voor brandveiligheid, zoals deze zijn geformuleerd na de vuurwerkramp in Enschede in 2000 en de brand in Volendam tijdens nieuwjaarsnacht 2000/2001. Vervolgens sluit het Stedelijk Museum op 1 januari 2004 alsnog zijn deuren. Uit het archiefonderzoek is niet naar voren gekomen dat rapportages over de brandveiligheid van het Stedelijk Museum in het college van B&W aan de orde zijn geweest. Ook is uit het archiefonderzoek niet naar voren gekomen dat het college een formeel besluit heeft genomen tot sluiting van het museum. In verschillende gesprekken is dit beeld bevestigd. Als argument voor de sluiting van het gebouw per 1 januari 2004 is in de gesprekken aangegeven dat de brandveiligheid in het geding was. Echter, met de maatregelen die in 2003 waren getroffen, had het gebouw ook nog enige tijd open gehouden kunnen worden. In verschillende gesprekken is aangegeven dat het gebouw van het Stedelijk Museum per 1 januari 2004 is gesloten, omdat de brandweer de staat van het gebouw niet langer gedoogde. Terwijl in andere gesprekken naar voren is gebracht dat signalen van de brandweer over de brandveiligheid van het gebouw zijn gebruikt om druk op het proces te zetten en een doorbraak te forceren om van start te kunnen gaan met de ver- en nieuwbouw van het museum. De beschikbare documenten in het archief bieden geen uitsluitsel over de vraag 107
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES
of het Stedelijk Museum daadwerkelijk op last van de brandweer is gesloten of dat signalen van de brandweer zijn benut voor het creëren van voldongen feiten om druk te zetten op het proces. Verschillende betrokkenen hebben aangegeven dat “als het museum niet dicht was gegaan, er wellicht
nooit was gestart met de bouw.” “De dynamiek was ernaar om dit besluit te nemen.”
6.4 Ontwikkeling bezoekersaantallen Onderstaande figuur laat zien hoe de bezoekersaantallen van het Stedelijk Museum zich de afgelopen jaren ontwikkeld hebben. Gemiddeld aantal bezoekrs per maand 1985 - 2013 90.000 80.000 70.000 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 1985
‘87
‘89
‘91
‘93
‘95
‘97
‘99
‘01
‘03
‘05
‘07
‘09
‘11
2013
Opmerkingen • Mei 2004 tot en met eind 2007 betreft de SMCS-periode (tijdelijke tentoonstelling in het Centraal Station). • In de jaren 2008 en 2009 is het museum gesloten. • In 2010 en 2011 zijn er tijdelijke tentoonstellingen in de oudbouw.
Bovenstaande figuur laat de volgende ontwikkeling zien van het gemiddeld aantal bezoekers per maand: • in de periode van 1985 tot en met 2001 schommelt het gemiddeld aantal bezoekers per maand tussen 31.855 en 46.350 (aantal bezoekers per jaar varieert in deze periode van 556.203 tot 382.631); • in 2002 daalt het gemiddeld aantal bezoekers naar 27.386 per maand (328.631 per jaar); • een jaar later neemt dit aantal verder af naar gemiddeld 21.151 bezoekers per maand (253.813 per jaar); • tijdens de periode van de tijdelijke tentoonstelling van het Stedelijk Museum in het Centraal Station (SMCS) van mei 2004 tot en met eind 2007 beweegt het aantal bezoekers zich rond de 17.000 gemiddeld per maand (gemiddeld 200.000 per jaar); • het hoogste aantal bezoekers per maand wordt bereikt in oktober 2012 (111.975).
108
6. DOORLOOPTIJD VAN HET BOUWPROCES
In de gesprekken van de commissie is naar voren gebracht dat de energie in het oude gebouw begon te verdwijnen. Het afnemend aantal bezoekers vanaf 2002 illustreert dat. Gezien de eerdere signalen in de jaren daarvoor over de mogelijke sluiting van het gebouw, richtte de focus zich op een tijdelijke tentoonstelling, op een tijdelijke locatie. De ophanden zijnde verhuizing naar het SMCS had een goede pers en daar kon met nieuw elan worden begonnen, zo is in verschillende gesprekken naar voren gebracht.
Tijdelijke tentoonstelling SMCS en heropening sluiten niet op elkaar aan Wanneer op 1 januari 2004 het gebouw gesloten wordt, wordt niet nader onderzocht welke investeringen nodig zouden zijn geweest voor het langer open houden van het museum. De start van de ‘inventariserende sloop’ van de oudbouw vanaf medio 2005 betekent dat het gebouw anderhalf jaar dicht is geweest terwijl er niets gebeurde. De tijdelijke tentoonstelling SMCS startte in mei 2004 en liep tot en met 2007. Dat sloot aan bij de oorspronkelijke planning uit 2004 van heropening van het museum in 2008. De uiteindelijke opening in 2012 betekende dat het Stedelijk Museum steeds op zoek is gegaan naar nieuwe mogelijkheden voor tijdelijke maatregelen, zoals tentoonstellingen in het Van Gogh Museum, in de Nieuwe Kerk, het ‘Stedelijk in de Stad’ en twee tijdelijke tentoonstellingen in de oudbouw in 2010 en 2011. Voor een museum is het immers cruciaal om zichtbaar te blijven.
109
110
7. CONCLUSIES 7.1 Inleiding Op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek formuleert de commissie in dit hoofdstuk haar conclusies. De conclusies van de commissie zijn – in lijn met de opbouw van dit rapport – geordend naar verschillende periodes en onderwerpen. De commissie formuleert in de paragrafen 7.2 t/m 7.5 haar conclusies aan de hand van de volgende periode-indeling: • de periode van exploratie (1989 t/m 2002); • omslagpunt naar nieuw vertrouwen (2003); • de planfase (2004 t/m 2007); • het bouwproces en de voltooiing van de bouw (2007 t/m 2012). De paragrafen 7.6 t/m 7.9 bevatten de conclusies over de volgende onderwerpen: • het bouwproces in relatie tot de exploitatie van het museum; • de gevolgen van de verzelfstandiging van het museum; • de effecten van de sluiting van het museum; • de toepassing en doorwerking van lessen van eerdere evaluaties. Per periode en per onderwerp betrekt de commissie de relevante punten van aandacht, zoals deze zijn opgenomen in het analysekader (zie bijlage 3).
7.2 De periode van exploratie De periode tot eind 2002 betreft een periode van exploratie waarin ideeën tot stand komen, plannen worden ontwikkeld en waarin materieel gezien geen sprake is van verbouw of nieuwbouw van het museum. Over deze periode formuleert de commissie de volgende conclusies: 1. Het ontbrak aan overtuigende en gedeelde gedachtevorming over de toekomst van het Stedelijk Museum. 2. Er was geen koppeling tussen plannen, (schets)ontwerpen en financiële randvoorwaarden. 3. De dreigende sluiting leidde niet tot een proces van convergeren. 4. Tot medio 2003 is tenminste € 8 miljoen besteed aan planvoorbereidingskosten. 5. Het ontbrak aan bestuurlijke regie en politieke interesse. Deze conclusies zijn hierna toegelicht.
111
7. CONCLUSIES
Conclusie 1: Het ontbrak aan overtuigende en gedeelde gedachtevorming over de toekomst van het Stedelijk Museum. In de periode vanaf eind jaren ’80 tot aan het einde van 2002 is er geen sprake van overtuigende en gedeelde gedachtevorming over de toekomst van het Stedelijk Museum. Er is op geen enkel moment een duidelijk en gedeeld beeld van de ambitie en de opgave. Pas in 2000 wordt duidelijk dat renovatie van het bestaande gebouw duurder is dan de nieuwbouw. De noodzaak van een extern depot is tot 2000 niet of nauwelijks aan de orde. In de tweede helft van de jaren ’90 wordt steeds verder duidelijk dat de gedachtevorming over de toekomst van het museum en over de eisen die dat stelt aan het gebouw, zich niet eenduidig ontwikkelt. Betrokkenen verschillen van mening over de betekenis van het Stedelijk Museum en de wijze waarop de moderne kunst van dit museum beleefd zou moeten worden. De opvattingen lopen uiteen van ‘Kunst als verstilde beleving’ tot ‘Kunst als spektakel’. Van onderlinge chemie tussen sleutelfiguren uit deze periode is geen sprake. Financiële tekorten en andere begrotingsperikelen bij het museum zetten de persoonlijke verhoudingen onder druk. Dat compliceerde het geven van materiële en financiële uitwerking aan plannen of ontwerpen voor het museum. Vooral in de periode 1999 – 2002 is sprake van een ‘plannentombola’, waarin veel (meer en minder uitgewerkte) ideeën, plannen met verschillende fasen, varianten en scenario’s elkaar in hoog tempo opvolgen. In totaal wordt in een tijdsbestek van circa twee jaar gesproken over zo’n 15 varianten of scenario’s (meer of minder uitgewerkt). Na de eerste plannen van Siza in 1996 voor beperkte nieuwbouw en behoud van alle bijgebouwen variëren de plannen vanaf 1999 van volledige sloop van alle bijgebouwen van het Stedelijk Museum, het aanvullend realiseren van een extern depot in verschillende vormen, gehele of gedeeltelijke verplaatsing van het Stedelijk Museum naar de Zuidas, een ‘terugvaloptie’ (de maximale onderhoudsvariant) en een variant met commerciële functies (variant 2A/B53).
Conclusie 2: Er was geen koppeling tussen plannen, (schets)ontwerpen en financiële randvoorwaarden. Het ontbreken van een koppeling tussen de plannen en het financieel kader manifesteert zich reeds bij de (principe)keuze voor het schetsontwerp van Venturi in 1993. De (vier) geselecteerde architecten zijn in 1992 op basis van een zeer globaal programma van eisen, zonder financiële kaders, aan het werk gegaan. Op de valreep van de presentatie van de ontwerpen besluit het college tot een taakstellend budget van fl. 30 miljoen. Dit ‘toevallige’ budget kende geen enkele samenhang met enige conceptuele gedachtevorming over de toekomst van het Stedelijk Museum en het gebouw dat daarbij zou passen of dat daarvoor nodig zou zijn. Het bedrag van fl. 30 miljoen is vervolgens wel in hoge mate bepalend geweest voor het proces in de jaren daarna. Het gekozen ontwerp van Venturi blijkt aanmerkelijk duurder dan de beschikbare fl. 30 miljoen, zo komt naar voren uit berekeningen van GEAM (het gemeentelijke adviesbureau voor bouw en installatie). Ook in de periode waarin de architect Siza zijn plannen ontwikkelt, ontbreekt een koppeling tussen plannen en financieel kader. Er wordt in de jaren 1995 tot 2000 gewerkt aan verschillende plannen met verschillende fasen. De plannen worden steeds omvangrijker, terwijl het budget gelijk blijft. Eind 1999 zijn de plannen in een vergevorderd stadium (bestekgereed) en wordt gesproken over drie fasen (A: nieuwbouw, B: vervanging Sandbergvleugel en C: renovatie oudbouw) terwijl er in dat stadium alleen voor de eerste fase (A) middelen beschikbaar zijn. Dat gebeurt overigens met instemming van de raad. Het inhoudelijke voorbereidingsproces krijgt steeds meer het karakter van het creëren van voldongen feiten, als ware krediet verleend voor de fasen A, B en C.
53 Zie voor een overzicht van de verschillende plannen, varianten en scenario’s bijlage 4.
112
7. CONCLUSIES
Uiteindelijk blijkt eind 2002 dat alle eerdere plannen niet kunnen worden gerealiseerd wegens het ontbreken van voldoende middelen. De beoogde externe fondsenwerving loopt op dat moment op niets uit en ook het Rijk blijkt geen middelen beschikbaar te willen stellen voor het Stedelijk Museum. Eind 2002 constateert het college dat er ruim 13 jaar is gesproken over nieuwbouw en renovatie van het Stedelijk Museum en dat sprake is van een financieringstekort dat op dat moment niet opgelost kan worden.
Conclusie 3: De dreigende sluiting leidde niet tot een proces van convergeren. De lange periode van exploratie moet worden gezien in het licht van de dreigende sluiting van het gebouw, in eerste instantie per begin 2003 en later definitief per 1 januari 2004. Vanaf 2000 zijn er diverse signalen over de slechte staat van het gebouw, het ruimtetekort en het door de brandweer gedogen van de onveilige situatie. De dreigende sluiting heeft niet geleid tot een tijdig proces van convergeren van ambities, plannen en middelen. Met de plannentombola tussen 1999 en 2002 was het tegenovergestelde aan de orde. Daarbij zijn niet alle mogelijkheden verkend om een dreigende sluiting te voorkomen of uit te stellen. Ook het instellen van de Commissie-Sanders eind 2002 en de daarmee ingelaste ‘adempauze’ voor de planvorming rond het Stedelijk Museum hebben niet geleid tot een expliciete heroverweging van de sluiting van het museum. In de geraadpleegde archieven is geen formeel collegebesluit aangetroffen om tot sluiting van het Stedelijk Museum over te gaan.
Conclusie 4: Tot medio 2003 is tenminste € 8 miljoen besteed aan planvoorbereidingskosten. Tot medio 2003 is een bedrag van tenminste € 8 miljoen (tot ultimo 2000 tenminste € 3,4 miljoen en € 4,6 miljoen in de periode van 2001 tot medio 2003) besteed aan planvoorbereidingskosten voor de bouw van het Stedelijk Museum. De totale daadwerkelijke stichtingskosten van nieuwbouw en renovatie aan de Paulus Potterstraat komen uit op een bedrag van € 94,1 miljoen54 (€ 89,1 na aftrek van de ingeroepen bankgaranties). Dat betekent dat de voorbereidingskosten tot medio 2003 ruim 8,5% (9% rekening houdend met de ingeroepen bankgaranties) bedragen van het totaal aan daadwerkelijke kosten. De kosten voor de ambtelijke inzet gedurende deze periode maken geen deel uit van het bedrag aan voorbereidingskosten. Niet duidelijk is op welke wijze is omgegaan met het beschikbaar gestelde krediet van € 7,2 miljoen (fl. 15,9 miljoen) voor fase B (raadsbesluit 19 juni 2000). De commissie sluit niet uit dat ook ten laste van dit krediet voorbereidingskosten zijn gemaakt.
Conclusie 5: Het ontbrak aan bestuurlijke regie en politieke interesse. Het heeft in de exploratieperiode ontbroken aan bestuurlijke regie en politieke interesse. Daardoor is in deze fase op geen enkel moment sprake geweest van een overtuigende en gedeelde visie en een koppeling tussen plannen, ontwerpen en financiële kaders. Het ontbreken van bestuurlijke regie leidde tot € 8 miljoen aan planvoorbereidingskosten, zonder zicht op realisatie van een nieuw Stedelijk Museum.
54
Zie tabel 10: ‘Kosten bij de start van de bouw in relatie tot de uiteindelijke kosten’ in paragraaf 4.4.
113
7. CONCLUSIES
Het ontbreken van bestuurlijke regie en politieke interesse manifesteerde zich op verschillende momenten in de exploratieperiode. Het in 1989 gestarte proces van selectie van vier architecten om schetsontwerpen te laten maken, verloopt onduidelijk, traag en rommelig. Uiteindelijk wordt drie jaar later de opdracht verleend aan de geselecteerde architecten om een schetsontwerp te maken. De discussie die vervolgens ontstaat over het geselecteerde plan, komt voort uit een onzorgvuldig proces, het ontbreken van financiële kaders en een programma van eisen dat zeer globaal is. In de periode 1993 – 1997 ontstaat discussie over de herinrichting van het Museumplein in relatie tot het ontwerp voor het Stedelijk Museum. Zowel inhoudelijk (de beide architecten) als bestuurlijk (het college van B&W van de centrale stad en het bestuur van het Stadsdeel Oud-Zuid) is sprake van een stevige controverse. Uit de geraadpleegde archieven blijkt dat er vooral (schriftelijk) standpunten worden uitgewisseld en het proces verder escaleert. Het college van B&W heeft geen adequate bestuurlijke sturing gegeven aan dit proces. In november 1994 wordt de architect Siza benaderd voor het ontwerpen van het Stedelijk Museum. Er ontstaat discussie over de gevolgde procedure, die mogelijk niet in overeenstemming is met de Europese Richtlijn Diensten. Uiteindelijk zorgt dit voor een vertraging van ruim een jaar. Uit de archieven rond de selectieprocedure blijkt dat er geen expliciete bestuurlijke sturing is gegeven. Ook de snelle opeenvolging van plannen in de periode 1999 – 2002, waarin sprake is van zeer uiteenlopende en elkaar snel opvolgende plannen, zonder duidelijke visie op de toekomst van het Stedelijk Museum, is illustratief voor het ontbreken van bestuurlijke regie. Zowel uit het archiefonderzoek als uit de gevoerde gesprekken komt naar voren dat de politieke interesse in deze periode bescheiden is. In de jaren ’90 is het Stedelijk Museum nauwelijks onderwerp van gesprek in de raad. Terwijl de tentoonstellingen en de collectie van het Stedelijk Museum in het buitenland worden gezien als toonaangevend, zijn college en raad afstandelijk. Uit het archiefonderzoek komt naar voren dat er sinds 2001 meer aandacht ontstaat voor het informeren van de raad en er ook enige initiatieven worden genomen vanuit de raad.
7.3 Omslagpunt naar nieuw vertrouwen De periode van eind 2002/begin 2003 typeert de commissie als een omslagmoment. Een periode waarin verschillende ontwikkelingen samenkomen en waarin duidelijk wordt dat de eerder ontwikkelde plannen niet langer aansluiten bij de inmiddels veranderde tijdgeest. In deze paragraaf formuleert de commissie haar conclusies over deze periode: 6. De instelling van de Commissie-Sanders is een kristallisatiepunt geweest. 7. Het advies van de Commissie-Sanders leidde tot een fundamentele heroverweging en was een katalysator voor nieuw vertrouwen.
Conclusie 6: De instelling van de Commissie-Sanders is een kristallisatiepunt geweest. Met het verstrijken van de jaren begint het enthousiasme voor het ontwerp van Siza steeds verder af te nemen. Het gesloten ontwerp van Siza blijkt niet meer te passen bij de veranderende tijdgeest en bij de wens van de gemeente Amsterdam om een open en naar buiten gericht museum te maken. Ondanks politieke steun voor het investeren in de toekomst van het Stedelijk Museum (zie onder andere de motie van december 2001), blijkt eind 2002 bij de begrotingsbehandeling voor 2003 sprake te zijn van een financieringstekort, danwel van het ontbreken van de bereidheid om middelen vrij te spelen voor het Stedelijk Museum. Er is geen zicht op een bijdrage van het Rijk. Om die reden wordt 114
7. CONCLUSIES
op dat moment teruggegrepen op de maximale onderhoudsvariant. Gesprekspartners typeren dit moment als een dieptepunt in het proces. Het college van B&W heeft met het instellen van de Commissie-Sanders gezorgd voor een kristallisatiepunt en voor het convergeren van de planvoorbereiding.
Conclusie 7: Het advies van de Commissie-Sanders leidde tot een fundamentele heroverweging en was een katalysator voor nieuw vertrouwen. In september 2003 besluit het college van B&W de adviezen van de Commissie-Sanders over te nemen. Er ligt op dat moment een eenduidige visie, waarin de ambitie van het museum is verwoord en waarin randvoorwaarden zijn aangegeven, waaronder het genereren van externe financiering via fondsenwerving. Daarnaast adviseert de Commissie-Sanders het museum te verzelfstandigen. De daadwerkelijke inhoud van het advies van de Commissie-Sanders was ondergeschikt aan de timing van het advies en het unaniem omarmen van de richting die de Commissie-Sanders aangaf. Het maakte de weg vrij om met nieuw elan aan de slag te gaan met de toekomst van het Stedelijk Museum en het droeg bij aan het vertrouwen van de Amsterdammers dat het goed kon komen met het Stedelijk Museum.
7.4 De planfase De planfase betreft de periode vanaf het advies van de Commissie-Sanders (eind 2003) tot de start van de bouw in september 2007. In deze periode wordt een nieuw programma van eisen opgesteld, wordt de keuze gemaakt voor het ontwerp van Benthem Crouwel Architecten en wordt Midreth geselecteerd als aannemer voor de ‘bouwkundige werken’ (nieuwbouw en renovatie Paulus Potterstraat). Over deze periode formuleert de commissie de volgende conclusies: 8. De planvoorbereiding is voortvarend verlopen. 9. De directiebegrotingen overschreden in elke fase van het planproces het beschikbare krediet. 10. Tijdens de aanbestedingsprocedure heeft de gemeente Amsterdam bewust een risico genomen.
Conclusie 8: De planvoorbereiding is voortvarend verlopen. Na het verschijnen van het advies van de Commissie-Sanders zijn op voortvarende wijze en in de juiste volgorde de stappen doorlopen ter voorbereiding op het bouwproces. Er is sprake van financiële kaders, een programma van eisen, externe fondsenwerving, een transparant proces van architectenselectie en een adequaat proces om te komen tot een bestek. De bestuurlijke en ambtelijke sturing was in deze periode op orde. De raad(scommissie) werd adequaat geïnformeerd en betrokken bij de besluitvorming.
Conclusie 9: De directiebegrotingen overschreden in elke fase van het planproces het beschikbare krediet. In alle fasen tot het bestekgereed maken van het ontwerp van Benthem Crouwel is sprake van directiebegrotingen die een overschrijding laten zien ten opzichte van het beschikbare krediet. (Zie tabel 4: ‘Ontwikkeling tekort directiebegroting ten opzichte van budget in planfase’ in paragraaf 4.2.)
115
7. CONCLUSIES
Voor zover het ontwerp daartoe ruimte bood, is in de periode eind 2005/begin 2006 (in de aanloop naar de bestekken) nagedacht over mogelijke bezuinigingen. Er is gedurende de voorbereiding van het definitief ontwerp en het bestek een stevige discussie gevoerd over de noodzakelijke omvang van de post onvoorzien. In de discussie over de post onvoorzien wordt deze post meer gezien als financieel sluitstuk dan als post voor het opvangen van toekomstige, niet geringe risico’s. In augustus 2006 (na het gereedkomen van het bestek) geeft de gedelegeerd opdrachtgever aan dat aanbesteden op basis van een directiebegroting, die in dit vroege stadium het budgettair kader reeds overstijgt, wijst op mogelijke toekomstige overschrijdingen. De gedelegeerd opdrachtgever pleit er richting het college van B&W voor de aanbesteding op basis van de nu voorliggende directiebegroting te laten plaatsvinden, de resultaten van de aanbesteding af te wachten en op basis van die uitkomsten nadere besluiten te nemen over het project. Tevens wordt op dat moment opgemerkt dat, mede gezien de complexiteit van het ontwerp, het risico op een aanbestedingsresultaat dat het budget fors te boven zal gaan, aanzienlijk moet worden geacht. De noodzaak tot een fundamentele heroverweging van ontwerp, aanpak en/of uitvoering van het project zal dan blijken. De resultaten van de aanbesteding leiden echter niet tot een dergelijke nadere heroverweging van het project (zie ook conclusie 10).
Conclusie 10: Tijdens de aanbestedingsprocedure heeft de gemeente Amsterdam bewust een risico genomen. Op de aanbesteding van het perceel bouwkundige werken (renovatie en nieuwbouw Paulus Potterstraat) blijkt uiteindelijk slechts één aannemer in te schrijven. Deze inschrijving ligt met € 47 miljoen 35% hoger dan de directiebegroting van het projectmanagement van € 35 miljoen. Dit aanbestedingsresultaat leidt tot het dilemma van doorgaan met de aanbesteding (met mogelijke budgetoverschrijding) of de aanbesteding mislukt verklaren (met vertraging en oplopende kosten tot gevolg). Het college van B&W oordeelt dat een nieuwe aanbestedingsronde geen uitzicht geeft op nieuwe inschrijvers en besluit te onderhandelen over de aanbieding van de enige inschrijver. Dit besluit wordt genomen tegen de achtergrond van het feit dat het museum sinds 1 januari 2004 is gesloten. Het besluit om te onderhandelen over de aanbieding is in tegenspraak met externe adviezen. In december 2006 adviseren zowel DHV als Nauta Dutilh om de aanbieding van Midreth ‘terzijde te schuiven’. Argumenten daarvoor zijn dat de stukken van de inschrijver niet compleet zijn, dat de begroting is voorzien van veel stelposten en ingeschatte en verrekenbare hoeveelheden (waarbij het risico op overschrijding ligt bij de opdrachtgever), dat de aanbieding voorwaarden bevat die zich niet verhouden tot de aanbesteding en dat de aanbieding als ‘onaanvaardbaar’ moet worden aangemerkt omdat de aanbieding te hoog is. In het gunningadvies adviseren DHV en Nauta Dutilh een nieuwe aanbesteding uit te schrijven met bekendmaking van het taakstellend budget. Met de keuze voor onderhandelen over de aanbieding van de enige inschrijver – voorafgaand aan het afronden van de aanbestedingsprocedure – neemt de gemeente Amsterdam een bewust risico om geconfronteerd te worden met gerechtelijke procedures, aangespannen door concurrerende partijen. Het college maakt de inschatting dat deze kans klein is. Achteraf is gebleken dat deze inschatting juist is geweest. De onderhandeling houdt in dat met ‘open boeken’55 wordt nagegaan of de aanbieding naar beneden kan worden bijgesteld. Na onderhandelingen met de aannemer wordt de overschrijding met € 7 miljoen teruggebracht. De partijen blijken verschillende verwachtingen te hebben van het karakter van de gemaakte afspraken over de stelposten en over de verdeling van risico’s.
55 Deze aanpak hield in dat de directiebegroting van het Project Management Bureau (PMB) van de gemeente Amsterdam en de begroting van Midreth naast elkaar zijn gelegd en de financiële gegevens en berekeningen met elkaar zijn vergeleken.
116
7. CONCLUSIES
In het onderhandelingsproces wordt niet teruggekomen op de afspraak uit augustus 2006 om op basis van de resultaten van de aanbesteding nadere besluiten te nemen over het project. (Zie ook conclusie 9 waar aan de orde is dat ‘voorafgaand aan de aanbesteding wordt opgemerkt dat, mede gezien de complexiteit van het ontwerp, het risico op een aanbestedingsresultaat dat het budget fors te boven zal gaan, aanzienlijk moet worden geacht. De noodzaak tot een fundamentele heroverweging van ontwerp, aanpak en/of uitvoering van het project zal dan blijken.’) Van een dergelijke fundamentele heroverweging is geen sprake tijdens de onderhandelingen over de aanbieding van Midreth. De adviezen van DHV en Nauta Dutilh zijn niet beschikbaar gesteld aan het college van B&W en de raad(scommissie). Binnen het college van B&W is wel mondeling gesproken over deze adviezen, aldus de wethouder. De raad is niet gekend in het aanbestedingsdilemma van doorgaan met de aanbesteding (met mogelijke budgetoverschrijding) of de aanbesteding mislukt verklaren (met vertraging en oplopende kosten tot gevolg). In plaats daarvan wordt in het raadsvoorstel aangegeven dat, gegeven de ongunstige marktomstandigheden, een zeer acceptabel aanbestedingsresultaat is bereikt. Daarbij wordt in het raadsvoorstel benadrukt dat “de omstandigheden thans aanwezig zijn om op korte termijn met de bouw van het museum te beginnen”. Het raadsvoorstel bevat geen informatie over afspraken over stelposten en de risico’s die daarmee gepaard gaan. Terwijl eerder is besloten om het museum per 1 januari 2004 te sluiten om druk te zetten op het proces, zorgt die druk er vervolgens voor dat de gemeente onvoldoende ruimte heeft (of kan nemen) voor herbezinning. De sluiting zorgt voor druk die de ruimte voor bewuste en onderbouwde besluitvorming beperkt. Met de sluiting van het museum heeft de gemeente zichzelf klem gezet en zichzelf geen ruimte geboden voor reflectie op en bijsturing van een rechtlijnig proces van programma van eisen, ontwerp, aanbesteding en bouw. Feitelijk ervoer de gemeente geen alternatieve mogelijkheid dan in zee gaan met de enige aanbieder. Bij de directbetrokkenen leefde de overtuiging dat het uitschrijven van een nieuwe aanbesteding niet succesvol zou zijn en geen nieuwe aannemer zou opleveren. Dat zou betekenen dat het proces van ver- en nieuwbouw van het museum zou stilvallen. Zo keert de druk van de sluiting van het museum per 1 januari 2004 zich tegen de gemeente.
7.5 Het bouwproces en de voltooiing van de bouw Over het bouwproces en de voltooiing van de bouw formuleert de commissie de volgende conclusies: 11. Het bouwproces vanaf medio 2007 tot eind 2010 verliep vanaf het begin moeizaam. 12. De projectstructuur was niet volledig. 13. De gemeente heeft tijdig en voortvarend gehandeld rond het faillissement van Midreth. 14. Het belang van een spoedige voltooiing van de bouw stond voorop. 15. De totale kosten van het project zijn netto € 15,3 miljoen hoger dan geraamd bij de start van de bouw. 16. De stichtingskosten voor het Stedelijk Museum aan de Paulus Potterstraat zijn netto € 13,5 miljoen hoger dan bij aanvang van de bouw was voorzien. 17. Het nieuwe Stedelijk Museum sluit aan bij de geformuleerde ambities en voldoet aan de gestelde (kwaliteits)eisen.
Conclusie 11: Het bouwproces vanaf medio 2007 tot eind 2010 verliep vanaf het begin moeizaam. Vrij snel na de start van de bouwwerkzaamheden dienen de eerste problemen zich aan rond de realisatie van het gebouw, verschillende meerwerkclaims en de planning. De beperkte bouwruimte, het graven van de bouwput voor de kelder en de realisatie van de hoofdstaalconstructie voor de nieuwbouw leiden tot vertraging van het bouwproces. De bouwput voor de kelder leidt uiteindelijk tot een 117
7. CONCLUSIES
vertraging van acht tot tien maanden. Met de staalconstructie wordt een vertraging opgelopen van ongeveer een jaar. Eind 2009 ontstaat discussie tussen de gemeente en Midreth inzake de betaling van vermeend meerwerk. Midreth claimt een bedrag van € 5,8 miljoen aan meerwerk. Bij de gemeente is sprake van € 3,2 miljoen aan vertragingskosten. De post onvoorzien is op dat moment volledig aangesproken. In september 2010 is de meerwerkclaim van Midreth toegenomen tot € 8,2 miljoen. Uiteindelijk komt een ingeschakelde mediator in maart 2011 op verzoek van de curatoren met een voorlopig resultaat rond de bemiddeling inzake de meerwerkclaims tot een nettobedrag van € 1,3 miljoen (te betalen door de gemeente aan Midreth). Het mediationtraject wordt niet formeel afgerond vanwege het faillissement van Midreth lopende het mediationtraject. Vanaf begin 2010 lopen de betalingen aan Midreth en de uitgevoerde werkzaamheden uiteen. In april 2010 is er € 3,8 miljoen meer betaald dan er aan werk is verricht, om Midreth tegemoet te treden gezien de zorgelijke financiële positie van de aannemer en om daarmee de continuïteit van de bouw te waarborgen. De bouwmanager waarschuwt dat de grens van bevoorschotting op dat moment is bereikt. Uiteindelijk blijkt dat ten tijde van het faillissement van Midreth vrijwel de volledige aanneemsom is betaald, terwijl er nog voor ongeveer € 7,6 miljoen aan werkzaamheden moet worden uitgevoerd. Bij de start van de bouwwerkzaamheden in augustus 2007 wordt uitgegaan van opening van het museum in 2009. De verantwoordelijkheid voor de coördinatie van de werkzaamheden met de nevenaannemers is belegd bij Midreth. Al vrij snel na aanvang van de bouwwerkzaamheden wordt duidelijk dat de aanvankelijke planning niet haalbaar is. Terwijl reeds bij de aanbieding van Midreth in december 2006 door DHV wordt opgemerkt dat een plan ontbreekt voor coördinatie van de werkzaamheden met de nevenaannemers, wordt pas in de zomer van 2009 ingegrepen door het PMB door een planner in te schakelen. Op dat moment worden voor het eerst alle planningen van neven- en onderaannemers doorlicht op onderlinge relaties en kritieke tijdpaden. Werd bij aanvang van de bouwwerkzaamheden nog uitgegaan van opening van het museum in 2009, tijdens het proces blijkt dat het moment te zijn waarop expliciet geconstateerd wordt dat een samenhangende planning ontbreekt. Medio 2009 grijpt de opdrachtgever (het PMB) voor het eerst daadwerkelijk in door de aannemer formeel in gebreke te stellen en Midreth te sommeren een planning af te geven die een publieksopening nog in 2010 mogelijk maakt. De oplevering van het gebouw in april 2012 betekent dat de bouwtijd meer dan verdubbeld is ten opzichte van de oorspronkelijke planning. Het belang van een samenhangende planning is bij de start onderschat. Het ontbreken van een deugdelijke planning bij de start, maakte het onmogelijk een realistische doorlooptijd te ramen voor het totale bouwproces. Bij aanvang van de bouwwerkzaamheden is geen realistische inschatting gemaakt van de bouwtijd. De sturing op de doorlooptijd van het bouwproces is onvoldoende geweest. Er is sprake van een (overigens gebruikelijke) voortdurende spanning tussen (de complexiteit van) het ontwerp en het budget. Reeds tijdens de ontwerpfase blijkt het budgettaire kader ontoereikend. Met het verkleinen van de kelder wordt op dat moment het ontwerp aangepast en in overeenstemming gebracht met de financiële kaders. Daarna wordt ervoor gekozen het ontwerp in stand te houden. Zoals aan de orde gesteld bij de conclusies 9 en 10 is tijdens de onderhandeling over de aanbieding van Midreth geen sprake geweest van een fundamentele heroverweging van ontwerp, aanpak en/of uitvoering van het project in relatie tot het budget. Ook tijdens het bouwproces is een dergelijke fundamentele heroverweging, ondanks de spanning tussen ontwerp en budget, niet aan de orde.
Conclusie 12: De projectstructuur was niet volledig. Tijdens het bouwproces blijkt dat de projectstructuur, zoals ingericht in 2004, niet volledig was. Zo waren in de projectstructuur van oktober 2004 wel de rollen belegd van bestuurlijk opdrachtgever 118
7. CONCLUSIES
(wethouder Gehrels) en gedelegeerd opdrachtgever (Herman van Vliet van PMB). Echter, de rol van ambtelijk opdrachtnemer was niet belegd. Daardoor liepen in de praktijk de rollen van ambtelijk opdrachtgever en ambtelijk opdrachtnemer door elkaar. Met name in de spannende fase in aanloop naar het faillissement van Midreth is veelvuldig sprake van overleg in B&W op basis van mondelinge ‘actualiteit’. Dat betekent dat er geen stukken voor het B&W-overleg zijn aangeleverd via de daarvoor geijkte route (Bestuursdienst en de afdeling Concern Financiën). De checks and balances, die op zich aanwezig zijn in de gemeentelijke organisatie, zijn daardoor onvoldoende benut. Daarnaast verliep veel communicatie buiten de ingerichte structuur om. Ook de rapportage van IPMMC Consult maakt hier melding van: “de informatiestroom vanuit het bouwteam naar de opdrachtgever is niet eenduidig”. IPMMC constateert dat de slechte communicatie leidt tot veel misverstanden. Vanwege de rechtstreekse lijn tussen de gedelegeerd opdrachtgever en de aannemer (directie en uitvoerder) worden operationele lijnen doorbroken en ontbreekt een verder escalatieniveau. Het samenspel tussen ambtelijk opdrachtgever en ambtelijk opdrachtnemer is van belang voor het waarborgen van ‘checks and balances’, het voorkomt dat een project zich onttrekt aan het zicht van de ambtelijke organisatie en het biedt de juiste escalatieniveaus in de organisatie van een project. In de vertrouwelijke kwartaalrapportage van april 2011 staat dat – gelet op de ervaringen bij de Noord-Zuidlijn – het opdrachtgeverschap is gewijzigd. Voorheen was het opdrachtgeverschap direct belegd bij het bestuur en in de praktijk bij de gedelegeerd opdrachtgever. In de kwartaalrapportage wordt aangegeven dat deze weeffout is hersteld. De (directeur van de) Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) wordt ambtelijk opdrachtgever van de gedelegeerd opdrachtgever. DMO wordt op dat moment ook verantwoordelijk voor de administratieve vastlegging van het krediet. In de kwartaalrapportage wordt tevens het belang aangegeven van de rol van de stadhuisafdelingen (Stedelijke Bestuursadvisering, Concern Financiën, Communicatie, etc.). Enerzijds is sprake van nauwe samenwerking tussen deze afdelingen en de gedelegeerd opdrachtgever, anderzijds leveren de stadhuisafdelingen een kritische toets op het werk van de gedelegeerd opdrachtgever.
Conclusies 13: De gemeente heeft tijdig en voortvarend gehandeld rond het faillissement van Midreth. In de periode in aanloop naar het faillissement en voorafgaand aan de doorstart met VolkerWessels heeft de gemeente tijdig en voortvarend gehandeld. De gemeente treft al vanaf begin 2010 (bij de eerste signalen van financiële problemen van Midreth) voorbereidingen voor het geval het tot een faillissement komt. Eind 2010 is intensief overleg binnen de gemeente en met een kleine kring betrokkenen om de voltooiing van de bouw van het Stedelijk Museum veilig te stellen door het beschikbaar stellen van middelen onder bepaalde voorwaarden. Voordat een oplossing gevonden wordt, vraagt Midreth eind januari 2011 surseance van betaling aan, gevolgd door een faillissement op 14 februari 2011. De gemeente neemt direct maatregelen (zoals afsluiting van de bouwplaats en overleg met advocaten om een strategie te bepalen) en er wordt contact opgenomen met de belangrijkste onderaannemers. Daarnaast neemt de gemeente kort na de aanvraag van Midreth tot surseance van betaling contact op met de bewindvoerders met als inzet het bouwproject voort te zetten binnen de boedel (als daadwerkelijk sprake is van een faillissement). Op 25 februari 2011 bereiken partijen (gemeente, curatoren en VolkerWessels) overeenstemming over de voorwaarden waaronder de bouw wordt voltooid. Op 25 maart 2011 wordt de gestanddoeningsovereenkomst tussen gemeente, curatoren en Bébouw Midreth (dochteronderneming van VolkerWessels) getekend, waarna drie dagen later de bouw kan worden hervat. Dat is ongeveer anderhalve maand na het faillissement van Midreth. De gemeente is voornemens om vooruitlopend op de uitkomsten van het mediationtraject tussen de gemeente en Midreth een bedrag over te maken op een ‘derdenrekening’ en daarmee veilig te stellen dat het geld besteed wordt aan het bouwproces van het Stedelijk Museum. Dit voornemen is ingehaald door het faillissement van Midreth. 119
7. CONCLUSIES
Uit de geraadpleegde vertrouwelijke raadsnotulen komt naar voren dat de raadscommissie KSZ per brief van 16 december 2010 door de wethouder is geïnformeerd over een instabiele situatie bij Midreth. Tijdens de raadscommissievergadering van 19 januari 2011 wordt nader gesproken over deze brief en wordt de commissie geïnformeerd over een mogelijk faillissement van Midreth. Terwijl tijdens de raadscommissievergadering van 30 juni 2010 nog aan de orde is geweest dat “.. het bij de verbouwing van het Stedelijk Museum niet gaat om een risicovol project.” Op 22 september 2010 ontvangt de raadscommissie vertrouwelijk een mededeling over de slechte liquiditeitspositie van Midreth, waarna deze commissie op 13 oktober 2010 wordt geïnformeerd over de nieuwe investeerders in Midreth. In de maanden januari en februari 2011 is vervolgens in elke raadscommissievergadering het Stedelijk Museum onderwerp van gesprek.
Conclusie 14: Het belang van een spoedige voltooiing van de bouw stond voorop. VolkerWessels heeft vanaf maart 2011 het bouwproces voltooid voor een bedrag van € 12 miljoen, terwijl het resterend werk begin 2011 (in de zogenoemde ‘lijst Schram’) is geraamd op € 7,6 miljoen. Er is begin 2011 geen nadere analyse gemaakt om het gehele verschil te verklaren tussen de ‘lijst Schram’ en de overeengekomen contractsom met VolkerWessels. De aangereikte argumenten, de geraadpleegde bronnen en de bestudeerde e-mailberichten geven een kwalitatieve duiding van de verschillen, maar leiden niet tot een traceerbare en volledige onderbouwing van het verschil tussen de eerdere raming van € 7,6 miljoen en de met VolkerWessels overeengekomen contractsom van € 12 miljoen.56 Het onderhandelingsproces met VolkerWessels is in korte tijd afgerond, omdat met een langere onderhandelingsprocedure de kosten verder zouden oplopen. Met VolkerWessels koos de gemeente voor een solide bouwer voor de afronding van een complex project dat al ruimschoots was geplaagd door tegenslagen. Na een afweging van de verschillende scenario’s voor een doorstart na het faillissement van Midreth op de criteria ‘tijd’, ‘zekerheid’ en ‘kwaliteit’ werd aan de voltooiing van het werk door VolkerWessels de hoogste score toegekend. Het belang van een spoedige voltooiing van de bouw stond voorop. Aan de urgentie om de bouw snel af te ronden werd een zwaarder gewicht toegekend dan aan een exacte en volledige verantwoording van het verschil van € 4,4 miljoen tussen de ‘lijst Schram’ en de met VolkerWessels overeengekomen contractsom. Het voortzetten van het werk door Bébouw Midreth (dochteronderneming van VolkerWessels), waarborgde de continuïteit voor onderaannemers. De bouw heeft daardoor relatief gezien maar kort stil gelegen (vier maanden).
Conclusie 15: De totale kosten van het project zijn netto € 15,3 miljoen hoger dan geraamd bij de start van de bouw. De totale kosten voor de realisatie van het nieuwe Stedelijk Museum en het depot bedragen € 122,4 miljoen57 (gecorrigeerd voor de ingeroepen bankgaranties van € 5 miljoen). De (netto)kosten zijn ten opzichte van de raming bij de start bouw in 2007 toegenomen met € 15,3 miljoen (13%). (Zie tabel 10: ‘Kosten bij de start van de bouw in relatie tot de uiteindelijke kosten’ in paragraaf 4.4.)
56 De meerwerkclaims zijn onderdeel geworden van de afwikkeling van de boedel. 57 Gebaseerd op het budgetoverzicht van DVH, maart 2013.
120
7. CONCLUSIES
Conclusie 16: De stichtingskosten voor het Stedelijk Museum aan de Paulus Potterstraat zijn netto € 13,5 miljoen hoger dan bij aanvang van de bouw was voorzien. De uiteindelijke stichtingskosten voor het gebouw aan de Paulus Potterstraat bedragen (gecorrigeerd voor de ingeroepen bankgaranties van € 5 miljoen) netto € 13,5 miljoen meer dan bij aanvang van de bouw was voorzien. Op de geraamde stichtingskosten in 2007 is dat een overschrijding van bijna 18%. De overschrijding wordt grotendeels veroorzaakt door hogere kosten voor de bouwkundige werken aan de nieuwbouw en voor een kleiner deel door hogere kosten voor de werktuigbouwkundige werken. Het is niet mogelijk om objectief vast te stellen welk deel van de kostenoverschrijding veroorzaakt wordt door enerzijds de vertraging en de meerwerkclaims en anderzijds het faillissement van Midreth.
Conclusie 17: Het nieuwe Stedelijk Museum sluit aan bij de geformuleerde ambities en voldoet aan de gestelde (kwaliteits)eisen. De ver- en nieuwbouw van het Stedelijk Museum is gerealiseerd conform de ambities, zoals verwoord in het advies van de Commissie-Sanders ‘Terug naar de top’ (2003). Ook voldoet het vernieuwde museum volgens betrokkenen aan de (kwaliteits)eisen, zoals in 2004 geformuleerd in het programma van eisen. De ver- en nieuwbouw is gerealiseerd in lijn met het ontwerp uit 2004 van Benthem Crouwel Architecten. De aannemers hebben de ver- en nieuwbouw gerealiseerd conform de specificaties in het bestek en het ontwerp; er is gebouwd wat gebouwd moest worden. De commissie is van mening dat sinds het verschijnen van het advies ‘Terug naar top’ consistent is gewerkt aan het realiseren van de ambities. De museale kwaliteit van het museum voldoet naar eigen zeggen aan de eisen en wensen van zowel de opdrachtgever als de gebruiker.
7.6 Bouwproces in relatie tot exploitatie
Conclusie 18: De exploitatiediscussie is buiten het ontwerp- en bouwproces gehouden. De discussie over de exploitatie van het museum is buiten het ontwerp- en het bouwproces gehouden. Nadat tijdens de tweede stuurgroepvergadering (op 9 december 2005) en de derde stuurgroepvergadering (op 1 september 2006) in relatie tot het exploitatiebudget van het museum het beheerplan en het onderhoudsplan aan de orde zijn geweest, komt dit onderwerp in latere stuurgroepvergaderingen niet meer terug op de agenda.58 Daarmee is er geen samenhang aangebracht tussen de keuzes die tijdens het ontwerp- en bouwproces zijn gemaakt en de consequenties van dat keuzeproces voor het beheer en onderhoud van het gebouw. De nieuwbouw en de renovatie van de oudbouw van het Stedelijk Museum hebben gevolgen voor de exploitatie van het museum. In de periode van september 2006 tot september 2012 is hier onderzoek naar gedaan door de Brinkgroep, ABT en Dubois. Mede op basis van deze adviezen en na verwerking van de generieke korting (bezuinigingen) heeft de gemeente een besluit genomen over de jaarlijkse subsidie voor de Kunstenplanperiode 2013–2016. De commissie doet geen uitspraak over wat een reële hoogte is van de bijdrage van de gemeente aan de exploitatie van het museum.
58 Tijdens de stuurgroepvergadering van 12 december 2006 wordt door de Raad van Toezicht van het Stedelijk Museum gesuggereerd een ontwikkelaar te selecteren die behalve de bouw ook het onderhoud en beheer op zich neemt. Op deze suggestie wordt op een later moment niet meer teruggekomen.
121
7. CONCLUSIES
7.7 Gevolgen van de verzelfstandiging van het museum Een van de punten van aandacht van de commissie betreft de gevolgen van de verzelfstandiging van de gemeentelijke dienst naar de Stichting Stedelijk Museum en de effectiviteit van het samenspel tussen gemeente en museum voor en na de verzelfstandiging. Over dit onderwerp formuleert de commissie de volgende conclusie:
Conclusie 19: De verzelfstandiging van het museum veranderde het samenspel en de juridische verhoudingen tussen de gemeente en het museum niet. Aanleiding voor het verzelfstandigen van het museum ligt in langdurige begrotingsperikelen en de wens van de gemeente om het museum zelf verantwoordelijk te maken voor de begroting. De Commissie-Sanders adviseerde daarnaast het museum te verzelfstandigen omdat dat de mogelijkheden zou vergroten van externe fondsenwerving. Het samenspel en ook de juridische verhoudingen tussen de gemeente Amsterdam en het Stedelijk Museum zijn feitelijk niet veranderd met de verzelfstandiging van het museum. Het Stedelijk Museum is in het bouwproces (zowel voor als na de verzelfstandiging) betrokken geweest als gebruiker van het gebouw en als zodanig steeds vertegenwoordigd geweest in de stuurgroep. Het museum was binnen het totale budget verantwoordelijk voor het inrichtingsbudget van € 5,1 miljoen.
7.8 De effecten van de sluiting van het museum
Conclusie 20: De langdurige sluiting van het museum heeft nadelige effecten gehad. Na het nieuwe elan in 2003 is de planning op verschillende momenten in grote en kleine stappen doorgeschoven. Het doorschuiven van de planning en de sluiting van het museum gedurende achtenhalf jaar hebben nadelige effecten gehad voor het museum. Als in de zomer van 2007 wordt gestart met de bouwwerkzaamheden voor de nieuwbouw van het Stedelijk Museum, is de verwachting dat het museum in 2009 wordt heropend. De opening in september 2012 betekent dat – na de sluiting per 1 januari 2004 – het museum achtenhalf jaar en onnodig lang gesloten is geweest. Het in kleine en grotere stappen doorschuiven van de planning had onder andere een problematisch effect op de programmering van tentoonstellingen. Het organiseren van een tentoonstelling vergt een gemiddelde voorbereidingstijd van twee tot drie jaar. Feitelijk was het sinds de start van de bouw in 2007 tot kort voor de heropening niet mogelijk om voorbereidingen te treffen voor een tentoonstelling. De langdurige sluiting en de doorschuivende planning zetten de geloofwaardigheid van het museum niet alleen onder druk bij betrokkenen voor het organiseren van tentoonstellingen, ook bij sponsors en stakeholders was de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van het museum in het geding. (Potentiële) sponsors gaven veelal aan dat het museum eerst open moest gaan, voordat daadwerkelijk over mogelijke bijdragen gesproken kon worden. In het licht van het ‘social contract’ van de stad met haar inwoners, is het onwenselijk een museum als het Stedelijk zo lang te sluiten. Het museum is immers van de inwoners. Een generatie van (nu) twintigers is niet in de gelegenheid geweest het Stedelijk Museum te bezoeken. Ook voor internationale bezoekers verloor het Stedelijk Museum de positie als internationale kunstbestemming. Het museum heeft decennialang een vooraanstaande rol gespeeld in de internationale kunst- en museumwereld, maar is gedurende de sluiting van het museum afwezig en onzichtbaar geweest in deze wereld. 122
7. CONCLUSIES
Na de heropening ervaren de betrokkenen van het Stedelijk Museum dat cont(r)tacten weer vanaf de grond moeten worden opgebouwd. Het bruikleenverkeer van en naar het Stedelijk Museum was vrijwel volledig ‘opgedroogd’. Wanneer bij de sluiting van het gebouw duidelijk was geweest dat de heropening achtenhalf jaar later zou plaatsvinden, had het Stedelijk Museum kunnen inzetten op enkele mooie buitenlandse tentoonstellingen. Het doorschuiven van de planning maakte dit echter niet mogelijk. De verwachting dat het museum in 2008 zijn deuren zou heropenen, deed de museumdirectie in 2004 besluiten het personeel in dienst te houden. Als in 2004 duidelijk zou zijn geweest dat het museum in 2012 weer zou opengaan, zouden meer passende organisatorische maatregelen zijn genomen.
7.9 Toepassing en doorwerking lessen eerdere evaluaties Het laatste aandachtspunt in de opdracht aan de commissie betreft de toepassing en werking van lessen uit eerdere evaluaties. De commissie formuleert voor dit punt de volgende conclusie:
Conclusie 21: Lessen van eerdere evaluaties zijn niet systematisch en slechts incidenteel toegepast. Op één moment (mei 2001) is onderzocht op welke wijze de lessen van de Commissie-Herweijer betrokken kunnen worden bij het projectmanagement voor het bouwproces van het Stedelijk Museum. Vervolgens worden voorafgaand aan de afbouwfase door VolkerWessels in het eerste kwartaal van 2011 het bouwproces en de projectstructuur getoetst aan de lessen van de Noord-Zuidlijn. Van institutionalisering van adviezen (zoals aanbevolen door de Commissie-Ringeling 1 in 2007) is onvoldoende sprake. Een les van de Commissie-Herweijer, waarvoor in het bouwproces van het Stedelijk Museum onvoldoende aandacht is geweest, betreft de aanbeveling ‘Grotere rol afdeling financiën bij het financieel beheer’. Het versterken van de controletaak van het stadhuis en het organiseren van ‘kracht en tegenkracht’, zoals Ringeling 1 adviseert, is ook voor het bouwproces van het Stedelijk Museum van toepassing. In het eerste kwartaal van 2011 wordt hier (op basis van de lessen van de Noord-Zuidlijn) aandacht aan besteed. Daarnaast ontbreekt het zowel bij de Bestuursdienst als bij het Project Management Bureau aan een geordend, compleet en systematisch archief (eerste aanbeveling van Commissie-Ringeling 1, 2007).
123
124
8. AANBEVELINGEN In het verlengde van haar conclusies formuleert de commissie in dit hoofdstuk haar aanbevelingen. Voor de ordening van de aanbevelingen benut de commissie de punten van aandacht zoals deze zijn geformuleerd voor deze opdracht.
Effectiviteit politiek-bestuurlijk samenspel 1. Handhaaf de systematiek van het aanwijzen van risicovolle projecten. Benoem alle ‘iconische’ projecten als risicovol. Organiseer voor alle risicovolle projecten stevige politiekbestuurlijke regievoering. Beschouw alle iconische projecten als risicovol. Iconische projecten zijn die projecten die gezichtsbepalend zijn voor de stad Amsterdam. Het Stedelijk Museum is ten onrechte niet aangemerkt als een risicovol project. Ook al lijken deze iconische projecten een enkele keer bouwkundig en projectmatig betrekkelijk eenvoudig, ze zullen altijd de aandacht hebben van politiek, media en natuurlijk niet in de laatste plaats van de Amsterdammers. Daardoor zullen gebeurtenissen en ontwikkelingen worden uitvergroot en kunnen deze direct politieke consequenties hebben. Organiseer voor dit type projecten stevige politiek-bestuurlijke regievoering, waarbij minimaal aandacht is voor de volgende punten a t/m h: a. Organiseer consensus. In die gevallen waarin niet ‘als vanzelf’ de maatschappelijke, politieke en bestuurlijke consensus groeit, dient het bestuur veel energie te steken in het organiseren van de consensus. Hierbij moet ruimte bestaan voor een periode van exploratie waarin breed uitwaaierende visies naast elkaar moeten kunnen bestaan. Echter, na een zekere periode zal de exploratiefase moeten overgaan in convergentie van standpunten. b. Houd de optie van stoppen open als het ontbreekt aan consensus en onderling vertrouwen. Wanneer blijkt dat (politiek-bestuurlijke) consensus ontbreekt en ook niet georganiseerd kan worden en er onvoldoende sprake is van vertrouwen tussen sleutelspelers, houd dan de optie open om het proces te stoppen. Met tijdige herbezinning kan worden voorkomen dat er onnodig geld wordt gemorst en verwachtingen worden gewekt die niet kunnen worden waargemaakt. c. Voer met een vaste regelmaat een risicoanalyse uit en organiseer de risicobeheersing. Benut specifieke deskundigheid voor het uitvoeren van risicoanalyses en pas het handelen aan op basis van de uitkomsten van dergelijke analyses. Creëer zo nodig ruimte voor een fundamentele herbezinning, voorkom een tunnelvisie en neem de druk op het proces weg als deze druk de mogelijkheden ontneemt van reflectie en bijsturing van het proces. d. Breng samenhang aan tussen visie, schetsontwerp en budget en bewaak deze samenhang. Bij risicovolle, complexe en iconische projecten is spanning tussen gewenst ontwerp en beschikbaar budget onontkoombaar. Permanente kostenbeheersing en sturing op het met elkaar in overeenstemming brengen van ambities, wensen en budget is daarom vereist. Dit vergt een rationele en zakelijke benadering van realiseerbare wensen binnen het beschikbare budget en effectief ingrijpen als blijkt dat ontwerp en budget niet met elkaar overeenstemmen. Effectief ingrijpen dient invulling te krijgen door het ontwerp bij te stellen en/of door het budget aan te passen. Bijstelling van het ontwerp en aanpassing van het budget vereisen scherpe afwegingen of heroverwegingen. Het college van B&W is daarvoor verantwoordelijk. 125
8. Aanbevelingen
e. Rond onderhandelingen over aanbestedingen af met heldere afspraken over verdeling van risico’s en verantwoordelijkheden. Onderhandelingen afronden met open einden, verschillende verwachtingen van het karakter van de gemaakte afspraken over stelposten en over de verdeling van risico’s, verantwoordelijkheden en garanties legt een kiem voor later te ontstane problemen. f. Stuur vanaf de start strak op een realistische en samenhangende planning. Waarborg dat voor risicovolle iconische projecten bij de start een realistische en samenhangende planning beschikbaar is. g. Acteer voortvarend bij het ontstaan van controverses. Voorkom daarmee dat discussies onnodig lang voortslepen, veel energie weglekt en de bestuurlijke geloofwaardigheid in het geding raakt. h. Informeer de raad transparant over dilemma’s en relevante adviezen op cruciale momenten in het proces. Het informeren over relevante adviezen op cruciale momenten (zoals rond de aanbesteding van de bouwkundige werken) stelt de raad in staat haar kaderstellende en controlerende rol, zowel inhoudelijk als financieel, te vervullen en dient bij te dragen aan het bevorderen van politieke interesse. Daarbij mag van de raad bij risicovolle, complexe en iconische projecten interesse en een proactieve opstelling verwacht worden als het gaat om het ontvangen van actuele, realistische, volledige en juiste informatie.
Effectiviteit bestuurlijk-ambtelijk samenspel, effectiviteit en kostenbewustzijn van het projectmanagement en effectiviteit van het ambtelijk samenspel 2. Zorg voor een sluitende projectorganisatie. a. Beleg de rollen en verantwoordelijkheden binnen de driehoek van bestuurlijk opdrachtgever, ambtelijk opdrachtgever en ambtelijk opdrachtnemer. Binnen deze driehoek dient te worden gewaarborgd dat het project gestuurd kan worden als een project, zonder dat het te zeer los raakt van de noodzakelijke checks and balances in de ambtelijke organisatie (zoals de Bestuursdienst en de afdeling Concern Financiën). Dit vergt een goede samenwerking tussen de ambtelijk opdrachtgever, de projectorganisatie en de stadhuisafdelingen die verantwoordelijk zijn voor de bestuursondersteuning van gemeentebestuurders. b. Organiseer kracht en tegenkracht (countervailing power). Permanente kostenbeheersing vergt de inzet van een onafhankelijke (project)controller die kritisch kan opereren en die een directe rapportagelijn heeft naar de ambtelijk opdrachtgever en de bestuurlijk opdrachtgever. c. Organiseer structurele momenten van reflectie op de werking van de afspraken binnen de projectstructuur. Heldere afspraken over rollen, verantwoordelijkheden, communicatie en samenwerking binnen de projectstructuur zijn cruciaal voor het effectief functioneren van de projectorganisatie. Deze afspraken dienen bij de start te worden gemaakt en gedeeld. Vervolgens is het van belang tijdens de uitvoering van het project tussentijds te reflecteren op de werking van de gemaakte afspraken, zodat zo nodig kan worden bijgestuurd. 3. B reng zowel bij de Bestuursdienst als bij het Project Management Bureau de dossiervorming en archivering op orde. Zorg bij aanvang van complexe en omvangrijke projecten voor goede digitale archiefvorming (logisch gestructureerd en toegankelijk).
126
8. Aanbevelingen
Effectiviteit samenspel gemeente en museum en gevolgen verzelfstandiging 4. H oud een museum zichtbaar en beleefbaar. Voor de continuïteit van contacten en contracten met kunstenaars, bezoekers, sponsors en stakeholders is het voor een museum als het Stedelijk Museum cruciaal om zichtbaar te blijven. 5. B etrek de exploitatie expliciet in de ontwerpkeuze en in keuzes tijdens het bouwproces. Waarborg de samenhang tussen keuzen tijdens het ontwerp- en bouwproces en de consequenties van dat keuzeproces voor het beheer en onderhoud van het gebouw. 6. Wees alert op het ontstaan van achterstallig onderhoud. De verantwoordelijkheid voor het huurders- en eigenaaronderhoud en voor vervangingsinvesteringen ligt weliswaar bij de Stichting Stedelijk Museum. Echter, wanneer het gebouw niet goed wordt onderhouden en achterstallig onderhoud ontstaat, komt op een zeker moment de rekening daarvoor te liggen bij de eigenaar van het gebouw, zijnde de gemeente. De commissie acht het van belang daar als gemeente oog voor te hebben en adviseert de gemeente alert te zijn op het ontstaan van mogelijk achterstallig onderhoud.
Effectiviteit samenspel met marktpartijen 7. Ontwikkel een draaiboek voor aanbestedingen met inachtneming van nationale en Europese regelgeving voor mededinging en aanbesteding. De commissie adviseert om, met inachtneming van de nationale en Europese regelgeving voor mededinging en aanbesteding, een draaiboek voor aanbestedingen te maken. Maak daarbij een inschatting van mogelijke risico’s. Daarbij is het van belang de genomen beslissingen over de aanbesteding en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, schriftelijk vast te leggen. 8. Bepaal de aanbestedingsvorm zodanig dat recht wordt gedaan aan de match tussen de complexiteit van de opgave en de kwaliteit van de uitvoering. Zorg bij de criteria op basis waarvan een marktpartij wordt geselecteerd, dat er voldoende aandacht is voor een toets op relevante kennis en ervaring in relatie tot de complexiteit van de opgave.
Toepassing en werking lessen eerdere evaluaties 9. O rganiseer de internalisering van lessen van evaluaties. Benoem bij de start van complexe projecten en processen de relevante criteria die cruciaal zijn voor het slagen van het project of het proces en toets daar binnen de projectorganisatie bij voortduring het project of het proces aan om zo reflectie te waarborgen en te komen tot internalisering van lessen. De aanbevelingen in dit hoofdstuk evenals de lessen uit eerdere evaluaties dienen te worden benut voor het benoemen van de relevante criteria.
127
128
Bijlagen BIJLAGE 1 Begrippenlijst Bestek: een bestek is de omschrijving van een uit te voeren (bouw)werk, inclusief de van toepassing zijnde administratieve, juridische en technische bepalingen, materialen en uitvoeringsvoorwaarden. Gedelegeerd opdrachtgever: in 2000 heeft het college van B&W het ambtelijk opdrachtgeverschap voor de herontwikkeling van het Stedelijk Museum gedelegeerd aan de directeur van het Project Management Bureau Amsterdam. De gedelegeerd opdrachtgever is ambtelijk eindverantwoordelijk voor het bouwproces en is beslissingsbevoegd voor beslissingen binnen de bestuurlijk vastgelegde kaders. Grondkosten: de kosten voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut binnen een bepaald ruimtelijk plan. Krediet: (door de raad) beschikbaar gestelde financiering waarvoor binnen een bepaalde termijn een bepaalde dienst moet worden geleverd. Programma van eisen: een geschreven verzameling van eisen en wensen ten aanzien van een mogelijk te ontwerpen constructie. De “eisen” zijn de criteria waaraan voldaan moet worden, de “wensen” zijn de criteria waarvan de verwachting is dat er zo veel mogelijk aan voldaan wordt. Stichtingskosten: of investeringskosten zijn de som van alle kosten voor het oprichten of stichten van een bouwproject. Onder de stichtingskosten vallen de aankoop van de bouwkavel, bouwkosten, advieskosten, leges, rentekosten en onvoorziene posten. Voorlopig ontwerp (VO): een voorlopig ontwerp geeft een voorlopig beeld van het ontwerp en de constructie. Op basis van de tekeningen van het voorlopige ontwerp geeft een opdrachtgever toestemming voor uitwerking tot een definitief ontwerp (DO). De tekeningen die horen bij een definitief ontwerp tonen de complete en definitieve indeling van het gebouw en de constructieve opzet. Na de goedkeuring van het definitieve ontwerp kunnen de bestektekeningen opgesteld worden.
129
130
Carolien Gehrels
Hannah Belliot (4 jaar)
Saskia Bruines (ongeveer 3 jaar)
april 1999 - april 2002
april 1998 april 1999
april 1992 - januari 1998
Jikkie van der Giessen (ongeveer 1 jaar)
mei 1990 april 1992
3 mnd.
september1982 - mei 1990
Leo Cornelissen (3 maanden)
Ernst Bakker (bijna 6 jaar)
Marja Baak (ongeveer 2 jaar)
Minny Luimstra-Albeda (ongeveer 8 jaar)
april 2002 - april 2006 april 2006 - heden
1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Wethouders Kunst en Cultuur vanaf 1982 tot heden
Overzicht wethouders Kunst en Cultuur vanaf 1982 tot heden en directeuren Stedelijk Museum in periode 1989 tot heden
BIJLAGE 2
Bijlagen
Naam
Wim Beeren
Rudi Fuchs
Stevijn van Heusden
Hans van Beers
Gijs van Tuyl
Ann Goldstein
Patrick van Mill
Erik Gerritsen
Karin van Gilst
Titel
Directeur
Algemeen/artistiek directeur
Zakelijk/algemeen directeur
Directeur (a.i.)
Zakelijk en artistiek directeur
Algemeen artistiek directeur
Zakelijk directeur
Zakelijk directeur (a.i.)
Algemeen directeur
1990
1991
1992
1985 - februari 1993
1989
Directeuren Stedelijk Museum periode 1989 – 2013
1993
1994
1995
1997
1998
1999
februari 1993 - januari 2003
1996
2001
2002
januari 2000 juli 2003
2000
2004
juli 2003 dec. 2004
2003
2006
2007
2008
2009
januari 2005 - december 2009
2005
2011
2012
2013
jan. 2013
aug. 2012 febr. 2013
maart 2010 december 2012
januari 2010 heden
2010
Bijlagen
131
132
• • • • •
De raad vervult een kaderstellende en controlerende rol, zowel inhoudelijk als financieel. Het college is bestuurlijk verantwoordelijk voor de vormgeving en uitvoering van het project binnen de door de raad gestelde kaders. Het bestuurlijk opdrachtgeverschap wordt vervuld door/vanuit het college. Het college is verantwoordelijk voor het in kaart brengen en beheersen van risico’s (adequaat risicomanagement). Het college is verantwoordelijk voor het betrekken en informeren van de raad, zodat deze haar kaderstellende en controlerende rol ook kan waarmaken (actieve en passieve informatieplicht). • Informatie die aan de raad beschikbaar wordt gesteld, weerspiegelt de meest recent beschikbare informatie uit de organisatie en is realistisch, tijdig, volledig en juist. • De raad controleert (passief en actief) of het college binnen de vastgestelde kaders opereert. Het college stelt de raad daartoe in de gelegenheid.
• Het college heeft expliciete en weloverwogen keuzes gemaakt ten aanzien van: -- het beleggen van het (bestuurlijk en ambtelijk) opdrachtgeverschap en het ambtelijk opdrachtnemerschap; -- de wijze van sturing op de voortgang en de informatievoorziening; -- de wijze waarop de ambtelijke organisatie het college periodiek en systematisch informeert over relevante ontwikkelingen en de voortgang. • Het bestuurlijk opdrachtgeverschap van het college is in praktische zin gedelegeerd aan één van de leden/portefeuillehouders, die primair bestuurlijk verantwoordelijk is voor vormgeving en uitvoering van het project (onverlet het collegiale bestuur) (Herweijer: Aanwijzen van één wethouder tot projectwethouder) • De gedelegeerd bestuurlijk opdrachtgever is verantwoordelijk voor het betrekken en informeren van het college, zodat deze zijn bestuurlijk opdrachtgeverschap kan waarmaken. • Naast een bestuurlijk opdrachtgever is er een ambtelijk opdrachtgever voor het project. Dit ambtelijk opdrachtgeverschap is belegd op directieniveau. (Herweijer: Aanstellen van een beslissingsbevoegde projectcoördinator of projectleider) • De ambtelijke organisatie werkt systematisch en projectmatig.
De effectiviteit van het politiek-bestuurlijk samenspel
De effectiviteit van het bestuurlijk-ambtelijk samenspel
Analysekader
Aandachtsgebied
Het analysekader voor de evaluatie van het bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam vormde de meetlat waarlangs onderzoeksbevindingen zijn gelegd. Dit kader diende als vertrekpunt voor de oordeelsvorming en daarmee voor het formuleren van de conclusies en aanbevelingen. De aandachtsgebieden, die voor dit evaluatieonderzoek zijn benoemd, vormden de basis voor het analysekader.
Analysekader evaluatie bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam
BIJLAGE 3
Bijlagen
• De verschillende betrokkenen acteren vanuit een professionele rolopvatting en werken op een constructieve manier samen. • Bij personele wisselingen vindt een adequate overdracht plaats (mede op basis van de projectdocumentatie). • Ringeling: controletaak van het stadhuis dient te worden versterkt.
De effectiviteit van het ambtelijk samenspel (diensten, PMB en Stichting Stedelijk Museum)
De effectiviteit van het samenspel met marktpartijen (ontwerpers en bouwers) en maatschappelijke partners
• Partijen werken samen in één projectorganisatie binnen de kaders van een samenwerkingsovereenkomst. • De samenwerkingspartners hebben een gezamenlijk belang en een gezamenlijke verantwoordelijkheid om een hoog kwaliteitsniveau in het project te brengen en tegelijkertijd de kosten beperkt te houden tot het beschikbare en overeengekomen budget. • De gemeente vervult als opdrachtgever een overall-sturende rol. • Een stuurgroep, waarin samenwerkingspartners op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd zijn, -- voert de regie op hoofdlijnen over het project en oefent haar taken en bevoegdheden uit conform de samenwerkingsovereenkomst -- stelt de planning van de werkzaamheden vast -- stelt de jaarlijkse (en eventueel tussentijdse) financiële verantwoordingen vast -- stelt de kwartaalrapportages aan de bevoegde organen van partijen vast -- beslist over de wijze waarop de communicatie over het project zal plaatsvinden -- stelt in het projectplan heldere kaders vast waarbinnen projectdirectie en projectorganisatie dienen te functioneren -- houdt toezicht op het functioneren van projectdirectie en projectorganisatie (incl. kosten). • Herweijer: Aanbesteding pas na volledig uitgewerkt plan. • Ringeling: Organisatie van kracht en tegenkracht en kritische houding ten opzichte van inhuur van (advies)bureaus.
De gevolgen van de verzelfstan- • Herweijer: regulering inbreng gebruikers diging van gemeentelijke dienst naar de Stichting Stedelijk Museum en de effectiviteit van het samenspel tussen gemeente en museum (voor en na de verzelfstandiging)
Analysekader
Aandachtsgebied
Bijlagen
133
134
Inrichting projectorganisatie • Er is een ambtelijk projectleider (ambtelijk opdrachtnemer) die leiding geeft aan de vormgeving en uitvoering van het project. • De ambtelijk projectleider vervult de rol van opdrachtgever voor derden c.q. externe partijen en zorgt voor de aansturing van die derden. • Er is een frequent afstemmingsoverleg tussen projectleider (als opdrachtnemer), ambtelijk opdrachtgever en bestuurlijk opdrachtgever. • De projectleider werkt met een projectorganisatie bestaande uit ambtelijke vertegenwoordigers uit de verschillende betrokken sectoren en afdelingen van de lijnorganisatie, en derden (marktpartijen en maatschappelijke organisaties). • Zo nodig zijn er deelprojecten met deelprojectleiders en deelprojectgroepen. • De lijnmanagers van de verschillende diensten of afdelingen, die betrokken zijn bij het project, zorgen ervoor dat hun medewerkers voldoende gemandateerd en gefaciliteerd zijn om de van hen verwachte bijdrage te leveren. (Ringeling: regulering inbreng van de staande organisatie)
De effectiviteit en het kostenbewustzijn van het projectmanagement
Projectbeheersing • De projectbeheersing vindt plaats op de aspecten tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie. • De projectbeheersing vindt plaats aan de hand van in het projectplan vastgelegde normen en marges. Binnen de marges kan de projectleider zelf bijsturen. Bij dreigende overschrijding van de marges legt de projectleider een beslissing voor aan de ambtelijk en bestuurlijk opdrachtgever. • De einddatum van het project is vastgelegd in het projectplan(c.q. geactualiseerd in opvolgende beslisdocumenten). • De projectorganisatie maakt een projectplanning op basis van doorlooptijd en capaciteit. • De projectleider regelt (in overleg met lijnmanagers) de benodigde capaciteit. De projectorganisatie bewaakt de voortgang van het project, stuurt waar nodig bij en informeert bij (dreigende) vertragingen en op ontwikkelingen in risico’s de ambtelijk en bestuurlijk opdrachtgever.
Programma van eisen en projectplan als sturingsinstrumenten • Er is een programma van eisen en een projectplan/beslisdocument opgesteld bij de start van het project. • In het projectplan is vastgelegd: -- wat het doel en het resultaat van het project zijn; -- hoe het project gefaseerd wordt; -- hoe het project beheerst wordt: in termen van tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie; -- op welke momenten het projectplan/beslisdocument geactualiseerd wordt en er bestuurlijke besluitvorming plaatsvindt; -- hoe de projectorganisatie er uit ziet, wie welke rol vervult en hoe de informatievoorziening in relatie tot die verschillende rollen is geregeld. • Bij elke faseovergang wordt het projectplan geactualiseerd (en waar nodig vaker c.q. binnen een fase) en voor besluitvorming voorgelegd aan de ambtelijk en de bestuurlijk opdrachtgever
Analysekader
Aandachtsgebied
Bijlagen
Het volledige overzicht van eerdere aanbevelingen is hierna weergegeven.
De toepassing en werking van lessen uit eerdere evaluaties
• Het beschikbare budget voor de realisatie van het project is vastgelegd in het projectplan(c.q. geactualiseerd in opvolgende beslisdocumenten). • De projectleider is opdrachtgever van en stelt de budgetten beschikbaar voor de bijdragen van derden. Hij bewaakt dat derden de gewenste resultaten leveren binnen het afgesproken budget. • De projectleider bewaakt de uitgaven, stuurt waar nodig bij en informeert bij (dreigende) overschrijdingen de ambtelijk en bestuurlijk opdrachtgever. • De gewenste kwaliteit van het resultaat is vastgelegd in een programma van eisen(c.q. geactualiseerd in opvolgende beslisdocumenten). • De projectleider bewaakt de kwaliteit, stuurt bij en informeert bij (dreigende) afwijkingen de ambtelijk en bestuurlijk opdrachtgever. • De projectleider draagt zorg voor een complete en zorgvuldige informatievoorziening en archivering. • Het projectplan bevat een risicoparagraaf op basis van een risicoanalyse. • De projectleider actualiseert regelmatig de risicoanalyse, stuurt bij en informeert daar waar nodig de ambtelijk en de bestuurlijk opdrachtgever. (Ringeling: meer checks and balances) • Herweijer: -- budgetbewaking op basis van zeer gedetailleerde begroting of elementenbegroting; -- niet bezuinigen op voorbereiding en directievoering bouw; -- grotere rol afdeling Financiën bij financieel beheer. • Ringeling: Gemeentelijke accountantsdienst ook zelfstandig en uit eigen beweging onderzoek verrichten.
De effectiviteit en kostenbewustzijn van het projectmanagement – vervolg
Ringeling merkt over toepassing van lessen uit eerdere evaluaties het volgende op: “Met de aanbevelingen van het rapport van de commissie-Herweijer had meer binnen de organisatie van de gemeente Amsterdam moeten gebeuren. Gezamenlijk met de aanbevelingen in dit rapport dient het tot institutionalisering van de adviezen te komen.”
Relevante lessen en aanbevelingen zijn overgenomen bij voorgaande aandachtgebieden
Analysekader
Aandachtsgebied
Bijlagen
135
Bijlagen
Aanbevelingen van de Commissie-Herweijer (1988) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Aanstellen van een beslissingsbevoegde projectcoördinator of projectleider. Aanwijzen van één wethouder tot projectwethouder. Regulering van inbreng gebruikers. Aanbesteding pas na volledig uitgewerkt plan. Budgetbewaking op basis van zeer gedetailleerde begroting of elementenbegroting. Niet bezuinigen op voorbereiding en directievoering bouw. Grotere rol afdeling financiën bij het financieel beheer.
Aanbevelingen Ringeling 1 (2007) 1. Publieke organisaties dienen te beschikken over een geordend, compleet en systematisch archief. Dat geldt ook voor de gemeente Amsterdam. 2. Bestuurlijk verantwoordelijken dienen de geschiedenis van hun stad te kennen. De kennis uit het verleden dient beter te worden bewaard en te worden gebruikt. 3. Voor een deel kunnen de aanbevelingen van de Commissie-Herweijer die in 1988 de bouw van de Stopera onderzocht, worden herhaald. De commissie heeft daarbij in het bijzonder het oog op de positie van het projectmanagement, de regulering van de inbreng van de staande organisatie, de fasering van het project met behulp van fasedocumenten, een realistische begroting en een stevige investering in directievoering. 4. Met de aanbevelingen van het rapport van de commissie-Herweijer had meer binnen de organisatie van de gemeente Amsterdam moeten gebeuren. Gezamenlijk met de aanbevelingen in dit rapport dient het tot institutionalisering van de adviezen te komen. 5. Meer dan nu het geval is dient de organisatie van de gemeente Amsterdam checks and balances te kennen. De organisatie is nu te afhankelijk van enkelvoudige koppelingen. 6. De relatie tussen de bestuurlijke organisatie en de diensten is aan heroverweging toe. De controletaak van het stadhuis dient te worden versterkt. De ambtenaren behoren daar meer dan alleen beleidsadviseur te zijn. 7. De gemeentelijke accountantsdienst doet er goed aan zijn werkwijze te heroverwegen. De dienst kan niet volstaan met aangedragen informatie. Zij dient ook zelfstandig en uit eigen beweging onderzoek te verrichten. 8. De Amsterdamse Rekenkamer zou meer aandacht kunnen hebben voor grote projecten. 9. Een perceelsgewijze aanbesteding is bij complexe projecten een mogelijkheid. Maar dat vereist een bijpassende, sterke projectstructuur en een adequaat risico- en interfacemanagement. 10. Het is bij projecten als het onderhavige van belang dat van meet af aan duidelijk is of gestuurd wordt op programma, planning en budget of dat wordt uitgegaan van TCO (Total Costs of Ownership). Ook zijn tussenvormen denkbaar. Zo kan bijvoorbeeld worden uitgegaan van een bepaald krediet, maar worden vastgelegd dat wijzigingsvoorstellen zullen worden gedaan als nu extra investeren in onderdelen een aantoonbaar voordeel oplevert in de TCO. 11. Grote, complexe projecten kunnen niet alleen worden uitgevoerd op basis van inzichten van technisch ontwerpers, de staande organisatie en het inhuren van bekenden. Er hoort kracht en tegenkracht in het project te worden georganiseerd. 12. Het gemeentebestuur en de dienst dienen inhoudelijk veel kritischer te zijn ten aanzien van de (advies)bureaus die het inhuurt. 13. De gemeente dient meer aandacht te besteden aan goed opdrachtgeverschap. Een dergelijke situatie veronderstelt vertrouwen in plaats van command and control, samenwerking in plaats van het uiten van dreigementen. Het is het contrapunt van: wie betaalt, bepaalt. Het bestuurlijk apparaat zal in goed opdrachtgeverschap getraind moeten worden. 14. De commissie beveelt het college aan zo snel mogelijk tot publicatie van dit rapport over te gaan. De publieke functie van dit soort onderzoek brengt dat met zich mee. Bovendien kunnen al degenen die met grotere projecten in de publieke sector bezig zijn er mogelijk hun voordeel mee doen.
136
Bijlagen
Aanbevelingen Ringeling 2 (2009) 1. Een kritische evaluatie is noodzakelijk voor een duurzame oplossing, voor het onderbouwen van eventuele claims en om ervan te leren voor toekomstige projecten. 2. Binnen een project met een dergelijke complexiteit en veelheid aan betrokkenen zijn veel meer checks en balances nodig. 3. Expliciete risico-evaluatie dient mede ten grondslag te liggen aan technische en organisatorische keuzes die in dergelijke projecten worden gemaakt. Deze evaluaties dienen goed te worden gedocumenteerd en te worden gearchiveerd. Bij het tot stand komen van zulke risico-evaluaties en daaraan gekoppelde risicobeheersingsmaatregelen dient kritische tegenspraak te worden georganiseerd. De discussie daarover dient zo nodig naar een hoger besluitvormend niveau te worden geëscaleerd. 4. In geval van perceelsgewijze aanbesteding is het van groot belang dat sterk samenhangende componenten in hetzelfde perceel worden ondergebracht.
Lessen Noord-Zuidlijn (2011) 1. Bezint eer ge begint; 2. Zorg voor sterke projectorganisaties; 3. Organiseer samenwerking met andere partijen actief; 4. Zoek tegenspraak; 5. Wees realistisch over risico’s; 6. Geef uitvoering een grotere plaats in project; 7. Versterk positie van gemeente in de markt; 8. Versimpel de inhoud en beperk regels en controles 9. Zorg voor bewuste en onderbouwde besluitvorming; 10. Bestuur: bestuur!
137
138
Naam
Studieontwerp Robert Venturi
Eerste ontwerp Alvaro Siza
Voorlopig ontwerp Alvaro Siza
Definitief ontwerp Alvaro Siza
Vijf scenario’s door PMB
Uitgewerkt maximalisatiescenario
Maximale onderhoudsvariant
Combinatievariant 2A/B
Advies Commissie-Sanders
Ontwerp Benthem Crouwel
Start bouw door Midreth
Aanvullend budget door de raad
Aanvullend budget door de raad
Oplevering en openstelling museum
Jaar
1993
1996
1997
2000
2000
2002
2002
2002
2003
2004
2007
2010
2011
2012
PvE 2004
PvE 2004 (PMB/DHV)
Advies Commissie-Sanders
PvE 1994, aangepast in 1997, en plan Siza
PvE 1994, aangepast in 1997, en plan Siza
PvE 1994, aangepast in 1997 en plan Siza
PvE 1994, aangepast in 1997
PvE 1994, aangepast in 1997
PvE 1994, aangepast in 1997
PvE 1994 (Twijnstra Gudde)
PvE 1989 (Beeren)
Op basis van
Aanvullend budget van € 8 miljoen (raad 16 maart 2011) ten behoeve van restant aanneemsom , vertragingskosten en boedelbijdrage. Ingeroepen bankgaranties van € 5 miljoen.
Aanvullend budget van € 7,2 miljoen (raad 7 juli 2010): € 3,2 miljoen vertragingskosten opdrachtgever € 3,0 miljoen reservering meerwerkclaim Midreth € 1,0 miljoen ophoging post onvoorzien
Budget met indexering einde werk (medio 2009)
Programma gebaseerd op advies Commissie-Sanders en taakstellend bouwbudget € 80 miljoen
Zuidas is niet levensvatbaar; Ontwerp van Siza past niet bij ambitieniveau
Renovatie, nieuwbouw (met beperkte commerciële functies) en extern depot (Deze variant is niet verder uitgewerkt.)
Renovatie en extern depot, geen nieuwbouw
Nieuwbouw, hoogwaardige renovatie oudbouw en depot in collectiecentrum
Scenario Financiën: uitbreiding zonder renovatie en realisatie buitendepot Scenario Raadsbesluit: uitbreiding, renovatie en buitendepot Scenario Stedelijk Museum: uitvoering Siza 2000 en buitendepot Scenario Maximalisatie: combinatie nieuwbouw en renovatie en buitendepot Scenario Gouden Eeuw: combinatie maximalisatiescenario en Zuidas
Fase A: partiële nieuwbouw en gedeeltelijke renovatie oudbouw Fase B: vervanging nieuwe vleugel (Sandbergvleugel) door nieuwbouw Fase C: hoogwaardige renovatie van de oudbouw van het museum
Fase A: partiële nieuwbouw en gedeeltelijke renovatie oudbouw Fase B: vervangen Sandbergvleugel en op hoog niveau renoveren oudbouw
Eerste plan voorziet in beperkte nieuwbouw, verwijderen van een aantal barakken en handhaven van de Sandbergvleugel (nieuwe vleugel)
Alleen kosten nieuwbouw plan Venturi, niet voor renovatie
Opmerkingen
Overzicht ontwikkelde varianten en scenario’s voor nieuwbouw en verbouw van het Stedelijk Museum
BIJLAGE 4
€ 52,2 miljoen € 88,9 miljoen € 81,7 miljoen € 83,9 miljoen € 113,4 miljoen fl 115 miljoen fl 196 miljoen fl 180 miljoen fl 185 miljoen fl 250 miljoen
fl 103,6 miljoen
fl 121,2 miljoen
€ 122,3 miljoen
€ 122,3 miljoen
€ 114,3 miljoen
€ 107,1 miljoen
€ 90,3 miljoen (incl. gemaakte kosten)
€ 80 miljoen (inschatting)
€ 47 miljoen
€ 55 miljoen
€ 93,2 miljoen
€ 54,5 miljoen
fl 120 miljoen
fl 205 miljoen
€ 27,5 miljoen
€ 15,7 miljoen
€ 32,7 miljoen
Kosten (€)
fl 60,5 miljoen
fl 34,6 miljoen
fl 72 miljoen
Kosten (fl)
Bijlagen
Bijlagen
BIJLAGE 5 Projectorganisatie vanaf oktober 2004 1. Omschrijving totale project: • • • •
realisatie van het museumgebouw aan het Museumplein (Paulus Potterstraat); realisatie van een nieuw depot; beheer van de gebouwen aan de Paulus Potterstraat voorafgaand aan de start bouw; realiseren van tijdelijke huisvesting (organisatie, collectie en tentoonstellingen).
2. Partijen, rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden Bestuurlijk opdrachtgever: • •
gemeente Amsterdam; het college is bestuurlijk beslissingsbevoegd en eindverantwoordelijk; de uitoefening van deze verantwoordelijkheid is bij collegebesluit van 18 november 2003 neergelegd bij de wethouder Ruimtelijke Ordening (Stadig) en de wethouder Cultuur (Belliot).
Gedelegeerd ambtelijk opdrachtgever: •
• •
• • • •
de gemeente wijst een gemeentelijk directeur, niet zijnde de directeur van het Stedelijk Museum, aan als gedelegeerd opdrachtgever; de gedelegeerd opdrachtgever is ambtelijk eindverantwoordelijk voor het bouwproces; op ambtelijk niveau is de gedelegeerd opdrachtgever beslissingsbevoegd; beslissingen binnen de bestuurlijk vastgelegde kaders worden formeel door de gedelegeerd opdrachtgever genomen; beslissingen die buiten de bestuurlijk vastgelegde kaders vallen worden door de gedelegeerd opdrachtgever aan de verantwoordelijke wethouders of indien nodig aan het college van B&W ter besluitvorming voorgelegd; de gedelegeerd opdrachtgever leidt het bouwproces in overleg met de museumdirecteur; medio 2000 heeft het college van B&W de heer Van Vliet (directeur PMB) benoemd als gedelegeerd opdrachtgever; de gedelegeerd opdrachtgever wordt bij de dagelijkse aansturing van het project ondersteund door een projectmanager van het PMB (mevrouw Sookha); besluitvorming wordt voorbereid in overleg met de Bestuursdienst, de afdelingen Concern/Financiën en Stedelijke Bestuursadvisering.
Eindgebruiker:
•
• •
het Stedelijk Museum is eindgebruiker van het nieuwe museumgebouw; de museumorganisatie speelt een centrale rol in de ontwikkeling van de bouwplannen en is inhoudelijk ‘drager’ van het bouwplan; de betrokkenheid van de museumorganisatie betreft vooral het begin van het bouwproces (programma van eisen) en voorafgaand aan de ingebruikname van het gebouw; de directeur van het Stedelijk Museum is door de Raad van Toezicht (i.o.) gemandateerd als overlegpartner van de gedelegeerd opdrachtgever.
Projectmanagement:
• • •
het PMB ondersteunt de gedelegeerd opdrachtgever in de dagelijkse aansturing van het project; het PMB is centraal aanspreekpunt voor alle aspecten rond het bouwproces (intern en extern); de taken van de projectmanager zijn: voortgangsbewaking, bewaken bouwbudget, voorbereiding ambtelijke en bestuurlijke besluitvorming, aansturen bouwmanagement, intermediair tussen Stedelijk Museum en overige partijen (zoals architect en adviseurs) en communicatie rond het project.
139
Bijlagen
Bouwmanagement: • •
PKB Bouwadviseurs is verantwoordelijk voor het bouwmanagement in de persoon van de heer H. Meijer; de bouwmanager is namens de gedelegeerd opdrachtgever verantwoordelijk voor de afstemming van alle activiteiten van de bij het bouwproces betrokken opdrachtnemers, het voorbereiden en beheren van contracten, opstellen en bewaken van bouwbudgetten en planning en kwaliteit van uitgevoerde werken.
3. Overlegstructuur Stuurgroep Er wordt een stuurgroep ingesteld. De stuurgroep bestaat uit twee afgevaardigden van de Raad van Toezicht, de verantwoordelijke wethouders Ruimtelijke Ordening en Cultuur, de museumdirecteur, de gedelegeerd opdrachtgever en de projectmanager. De stuurgroep komt in principe bij de afronding van elke fase bij elkaar. Dit zal gemiddeld eens per 4 à 5 maanden plaatsvinden.
Directieoverleg Aan het directieoverleg nemen deel: de gedelegeerd opdrachtgever, de museumdirecteur en de projectmanager. Hier worden op regelmatige basis alle onderwerpen die de herontwikkeling van het Stedelijk Museum betreffen besproken, beslissingen worden voorgelegd door de projectmanager en beslissingen worden genomen. Het directieoverleg vindt eens per 3 weken plaats. Afhankelijk van de agenda kunnen derden worden uitgenodigd of kan de frequentie worden verhoogd.
Projectgroep De projectgroep leidt alle werkzaamheden. In de vergadering van de projectgroep rapporteert de bouwmanager aan de gedelegeerd opdrachtgever/de projectmanager en legt met name de stand van zaken over het ontwerp, eventuele consequenties voor het programma van eisen, de planning en benodigde budgetten ter goedkeuring of informatie voor. De voortgang van het project wordt hier bewaakt, beslissingen worden genomen door de gedelegeerd opdrachtgever/de projectmanager of indien nodig voorbereid ten behoeve van besluitvorming in het directieoverleg. Aan de projectgroep nemen deel: de directeur van het Stedelijk Museum, de bouwmanager en de architect. Tijdens de VO-fase nemen de gedelegeerd opdrachtgever en de museumdirecteur deel aan de projectgroep. Daarna, vanaf de DO-fase vindt er een overdracht plaats aan de projectmanager en de museumdirecteur of namens hem de interne coördinatoren van het museum.
Ontwerpgroep In de ontwerpgroep worden het bouwkundig ontwerp en het installatietechnisch ontwerp op elkaar afgestemd. Van hieruit wordt ook overleg met vertegenwoordigers van gemeentelijke diensten geïnitieerd. Gesprekken met gemeentelijke diensten die van strategische aard zijn, worden in de projectgroep aan de orde gesteld.
140
Bijlagen
4. Projectorganisatie
Stuurgroep • • • • •
Wethouders Gedelegeerd opdrachtgever Afgevaardigden RvT Directeur Stedelijk Museum Projectmanager
Directieoverleg • Gedelegeerd opdrachtgever • Directeur Stedelijk Museum • Projectmanager
Projectgroep • • • • •
Gedelegeerd opdrachtgever Directeur Stedelijk Museum Projectmanager Bouwmanager Architect
Ontwerpteam • • • • •
Bouwmanager Projectmanager Architect Adviseurs Vertegenwoordiging Stedelijk Museum
141
Bijlagen
BIJLAGE 6 Plattegrond oorspronkelijk gebouw
WEISSMAN GEBOUW
MARMOTTENHUIS (directievleugel 1974 + kantorenflat)
SERRE
T
SANDBERG VLEUGEL (nieuwe vleugel 1950)
M
142
Bijlagen
AULAZAAL (In Weissman gebouw)
2 HOUTEN BARAKKEN
TERRAS
MUSEUMTUIN
143
BIJLAGEN
BIJLAGE 7 Overzicht geraadpleegde gesprekspartners Mevrouw V. van Baasbank De heer E. Bakker Mevrouw H. Bakker De heer H. van Beers Mevrouw H. Belliot De heer H. Bol De heer R. Bolmers De heer H. Bongers Mevrouw S. Bruines De heer M. Crouwel De heer G. Dales De heer R. Fuchs Mevrouw C. Gehrels De heer H. Gerson Mevrouw A. Goldstein De heer A. Jansen De heer N. Jenniskens Mevrouw N. Kuppens De heer J. Leliveld Mevrouw O. Leijten De heer H. Meijer De heer P. van Mill De heer J. Perlot De heer T. Roelofs Mevrouw M. Sookha De heer B. van Stratum De heer G. van Tuyl De heer M. Verwoert De heer H. van Vliet De heer J. Vos De heer F. de Wit De heer C. van Zadelhoff
Secretaris Stedelijk Museum (juni 2009 – heden) Wethouder Kunst en Cultuur (april 1992 – jan. 1998) Bestuursadviseur Directie Stedelijke Bestuursadvisering Directeur Stedelijk Museum a.i. (juli 2003 – dec. 2004) Wethouder Kunst en Cultuur (april 2002 – april 2006) Directievoorzitter BAM Utiliteitsbouw Senior projectmanager IPMMC Consult Hoofd Algemene Zaken Stedelijk Museum (1994 – 2000) Wethouder Kunst en Cultuur (april 1999 – april 2002) Benthem Crouwel Architecten Wethouder Financiën (febr. 2000 – januari 2004) Directeur Stedelijk Museum (febr. 1993 – jan. 2003) Wethouder Kunst en Cultuur (april 2006 – heden) Gedelegeerd opdrachtgever (vanaf 2011 – sept. 2012) Artistiek directeur Stedelijk Museum (jan. 2010 – heden) Directeur Bestuursafdeling Cultuur, Educatie en Recreatie; Voorzitter stuurgroep ‘Uitbreiding Stedelijk Museum’ (1994 – dec. 2000) (Assistent) projectleider en operationeel directievoerder DHV (april 2006 – sept. 2012) Hoofd Bedrijfsvoering Stedelijk Museum (sept. 2006 – heden) Directeur Midreth Bestuursdienst (2001 – 2007) Dienst Maatschappelijke Ondersteuning (2007 – heden) Bouwmanager DHV (2000 – begin 2011) Zakelijk directeur Stedelijk Museum (maart 2010 – dec. 2012) Projectmedewerker Stedelijk Museum (medio 1998 tot 2001) Projectassistent PMB (januari 2001 – sept. 2002) Bouwmanager ABT (begin 2011 – voltooiing van de bouw) Projectmanager PMB (juni 2001 – febr. 2007) Projectmanager PMB (maart 2007 – december 2010) Directeur Stedelijk Museum (jan. 2005 – eind 2009) Voorzitter directie IPMMC Consult Gedelegeerd opdrachtgever (2000 – 2011) Benthem Crouwel Architecten Senior Adviseur Brandveiligheid Brandweer Amsterdam-Amstelland (schriftelijk) Founder DTZ Zadelhoff
Benaderde, niet geraadpleegde personen59 Mevrouw M. Baak Mevrouw M. Luimstra De heer M. Sanders
Wethouder Kunst en Cultuur (mei 1990 – april 1992) Wethouder Kunstzaken en Cultuur (sept. 1982 – mei 1990) Voorzitter Commissie ‘Toekomst Stedelijk Museum’ (2003)
59 Deze personen gaven aan geen nadere informatie te kunnen verstrekken, die voor de commissie behulpzaam zou zijn, naast de schriftelijke informatie die aan de commissie ter beschikking is gesteld. De commissie is van mening dat deze afweging van deze personen terecht is geweest en heeft met hen geen gesprek gevoerd.
144
Bijlagen
BIJLAGE 8 Overzicht geraadpleegde archieven De commissie heeft de volgende archieven geraadpleegd: •
Archief Bestuursdienst vanaf 1989 tot heden. Fysiek archief vanaf 1989 tot en met 2004; digitaal archief vanaf 2005. Inclusief de documenten met de status ‘beperkt kabinet’ en ‘kabinet’. Exclusief vertrouwelijke of geheime documenten, tenzij de commissie expliciet gevraagd heeft naar bepaalde documenten met deze status. In die gevallen zijn ook vertrouwelijke of geheime documenten aan de commissie verstrekt.
•
Fysiek en digitaal archief van het Project Management Bureau vanaf 2000 tot heden.
•
Openbare en niet-openbare voortgangsrapportages ‘Het Nieuwe Stedelijk Museum’, opgesteld door het Project Management Bureau: -- jaarlijkse rapportages vanaf 2003 -- halfjaarlijkse rapportages vanaf 2010 -- kwartaalrapportages 2011 en 2012. Over 2009 is geen voortgangsrapportage opgesteld.
•
Projectnotities, halfjaarrapportages en budgetrapportages van DHV vanaf 2005 tot en met januari 2011.
•
Aanvullende informatie aangereikt door gesprekspartners.
145
Colofon Tekst Evaluatiecommissie Bouwproces Stedelijk Museum Amsterdam: Wim Deetman (voorzitter) Ernst ten Heuvelhof Hans Wamelink
Commissieondersteuning: Lysias Advies B.V. Carla de Rie (projectleider) Clemens Sengers Rebecca Gerritse
Communicatieadviseur/woordvoerder Gert Jan Verhoog
Archiefonderzoeker Gerrit Valk
Ontwerp en vormgeving Johan van den Tol, Zuidhorn
Beeldmateriaal Stedelijk Museum Amsterdam
Drukwerk AVANT GPC, Utrecht
Reacties naar het secretariaat van de commissie, Lysias Advies: 033 – 464 70 70 of:
[email protected].