Handreiking Verbredingsthema’s MJA2 Toelichting en uitwerking van het Protocol
COLOFON
Novem voert het management van tal van programma’s gericht op duurzame energiebesparing en milieuverbetering bij vele doelgroepen. Novem stimuleert de ontwikkeling en toepassing van energiezuinige en milieuvriendelijke technieken, technologieën en instrumenten. Daarbij wordt intensief samengewerkt met het bedrijfsleven, onderzoeksinstellingen, overheden en de energiesector. Novem is hiermee een intermediaire organisatie die overheidsbeleid en marktontwikkelingen samenbrengt. De programma’s worden uitgevoerd in opdracht van verschillende ministeries. Dit rapport is tot stand gekomen in het kader van het programma MJA Facilitering. Dit programma adviseert en ondersteunt branches en bedrijven met specifieke diensten en producten in het kader van energie-efficiency verbetering. Het programma wordt uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Aan dit rapport kunnen geen rechten worden ontleend. Dit rapport is beschikbaar op www.mja.novem.nl of gratis te bestellen bij: Novem publicatiecentrum Telefoon 046-4202250 Fax 046 452 82 60 E-mail:
[email protected] Voor vragen en advies over MJA kunt u terecht bij Novem: Internet: www.mja.novem.nl E-mail:
[email protected] MJA helpdesk: 030 23 93 640
Brochurenummer: 3MJAF03.39 © Novem Datum 30 november 2003 Revisienummer 1
Swentiboldstraat 21 Postbus 17 6130 AA Sittard Tel.: 046 420 22 02 Fax: 046 452 82 60
Catharijnesingel 59 Postbus 8242 3503 RE UTRECHT Tel: 030-2393 493 Fax: 030-2316 491
Novem op internet: www.novem.nl E mail:
[email protected]
Voorwoord
De Handreiking Verbredingsthema’s is geschreven ten behoeve van de tweede generatie Meerjarenafspraken Energie Efficiency (MJA2). De ondertekening van het convenant MJA2 vond plaats op 6 december 2001 en heeft een looptijd van 11 jaar, van 2001 tot en met 2012. De Handreiking Verbredingsthema’s is een pragmatische uitwerking van het Protocol Verbredingsthema’s dat als bijlage 4 in de MJA2 is opgenomen. Het Protocol reikt uniforme en transparante regels aan waarmee de Onafhankelijk Deskundige kan toetsen of de energiebesparing, die optreedt als resultaat van de verbredingsthemamaatregelen, voldoet aan de eisen van kwantificeerbaarheid, monitorbaarheid en toerekenbaarheid aan de onderneming. De systematiek conform de definities en eisen van dit protocol vormt de basis voor de uitvoering van de monitoring van verbredingsthema’s in het kader van MJA2. Naast deze handreiking is voor monitoring van energie-efficiency én verbredingsthema’s een Handreiking Monitoring beschikbaar, eveneens op de VT-rom opgenomen. Het doel van de Handreiking is om de regels uit het protocol te voorzien van toelichting en uitwerking. Daarnaast worden illustratieve voorbeelden gegeven die ondernemingen kunnen gebruiken bij de kwantificering van de fossiele energiebesparing als gevolg van een door het bedrijf of instelling genomen beslissing. Daarnaast geeft het aan hoe de besparing verdeeld en toegerekend kan worden aan de relevante actoren in de keten. Tot slot geeft het richting aan de wijze waarop jaarlijks het monitoren van de toegerekende besparing aan de deelnemende MJA2 ondernemingen kan plaatsvinden. 1
De Handreiking bestaat in totaal uit 3 delen : 1. Toelichting op het juridische protocol. 2. Berekeningssystematiek LESS (Levenscyclus Energie Systeem Scan) 3. Energiekentallen. Deze 3 delen zijn grafisch uitgewerkt in Figuur 1.
1
De Handreiking en het bijbehorende softwareprogramma LESS zijn eigendom van Novem. In de Handreiking mogen geen inhoudelijke aanpassingen plaatsvinden anders dan in opdracht van Novem. In de databestanden die in LESS zijn opgenomen is het wél toegestaan kengetallen toe te voegen of te wijzigen, afhankelijk van de specifieke situatie van de productketen.
Figuur 1
Hoofdlijn van de Handreiking deel 1: Nieuwe wegen voor energie-efficiency Welke besparingsmogelijkheden vallen onder de verbredingsthema's?
Kwantificering
Toerekening
Monitoring
deel 2: Levenscyclus Energie Systeem Scan (LESS) Pragmatische uitwerking van de kwantificering en toerekening Ondersteuning bij monitoring
deel 3: Energiekentallen Onderbouwing van energiekentallen
Het eerste deel van de Handreiking heeft als titel meegekregen ‘Nieuwe wegen voor energie-efficiency’. Het geeft een toelichting op het Protocol Verbredingsthema's, behorende bij de MJA2. Het geeft antwoord op twee hoofdvragen: 1 Welke besparingsmaatregelen vallen onder de verbredingsthema’s? Deel I van de Handreiking geeft u een ondersteuning wanneer u overweegt verbredingsthema’s concreet vorm te geven. 2 Op welke wijze kan het energiebesparingseffect van een gerealiseerde verbredingsthemamaatregel worden gekwantificeerd, toegerekend en gemonitord? Deel I van de Handreiking geeft ‘boekhoudkundig’ houvast bij het vaststellen van de u toe te rekenen energiebesparing van een verbredingsthemamaatregel. Het licht de systematiek en randvoorwaarden op hoofdlijnen toe op basis van het protocol. Het tweede deel van de Handreiking, ‘Levenscyclus Energie Systeem Scan’, geeft een pragmatische uitwerking van de berekeningsystematiek waarmee het energiebesparingseffect van de verbredingsthemamaatregelen kan worden gekwantificeerd en toegerekend. Het biedt tevens ondersteuning bij de monitoring ervan. Het is een uniforme, transparante en toetsbare berekeningsmethode. Enerzijds geeft het de mogelijkheid om ‘met de hand’
dit effect te berekenen, anderzijds geeft het een toelichting bij het ontwikkelde softwareprogramma LESS. Dit softwareprogramma biedt u de mogelijkheid om op relatief eenvoudige wijze het energiebesparingseffect van verbredingsthemamaatregelen door te rekenen. Het derde deel van de Handreiking, ‘Energiekentallen’, bevat een onderbouwing van de energiegegevens die nodig zijn om de fossiele energiebesparing uit te rekenen. De kentallen zoals de GER-waarden en transportkentallen zijn, op basis van bestaande databestanden, geïnventariseerd. Op basis hiervan is er een dataset van uniforme kentallen samengesteld die gekoppeld is aan het rekenprogramma LESS.
Inhoud Samenvatting
1
Samenvatting deel I
9
1
Inleiding
13
2
Energiewinst in breder perspectief 2.1 Inleiding 2.2 Nieuwe wegen voor energie-efficiency 2.3 Verbredingsthema’s binnen de MJA2 besparingsdoelstelling 2.4 Verder kijken dan bedrijfsgrenzen
15 15 15 16 17
3
Van productieproces naar product-levensketen 3.1 Inleiding 3.2 Procesenergie versus indirecte energie 3.3 Product-levensketen 3.4 Product, dienst en functie
21 21 21 22 25
4
Verbredingsthema’s 4.1 Inleiding 4.2 Wat zijn verbredingsthema’s? 4.3 Welke verbredingsthema’s? 4.3.1 Energiezuinige Productontwikkeling (EZP) 4.3.2 Duurzame Energie (DE) 4.4 Mogelijkheden voor verbetering 4.5 Samenwerken aan verbreding
27 27 27 28 29 30 30 33
5
Kansen oppakken met energiezuinige productontwikkeling 5.1 Inleiding 5.2 Verbeteropties 5.2.1 Grondstoffase 5.2.2 Productiefase 5.2.3 Distributiefase 5.2.4 Gebruiksfase 5.2.5 Afdankings- en hergebruiksfase 5.3 Optimaliseren van de functievervulling
38 38 39 39 41 42 44 45 46
6
Kansen oppakken met duurzame energie 6.1 Inleiding 6.2 Duurzame energie inzetten in uw bedrijf 6.3 Negen bronnen voor duurzame energie 6.4 Duurzame energie elders in de product-levensketen
48 48 48 49 51
7
Omschrijving en afbakening van VT-maatregelen 52 7.1 Inleiding 52 7.2 Onderscheid proces-efficiency en verbredingsthema's 52 7.3 Afbakening en omschrijving EZP-maatregelen 54 7.3.1 Maatregelen in de product-levensketen 54 7.3.2 Het in kaart brengen van een product-levensketen 54 7.3.3 Bepaal welke delen van de product-levensketen van belang zijn 55 7.3.4 Wanneer telt een keteneffect mee? 56 7.3.5 Duurzame Bedrijventerreinen-maatregelen 57 7.3.6 Duurzame Energie-maatregelen 58
8
Kwantificeren van (fossiele) energiebesparing van VT-maatregelen
59
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
Inleiding Kwantificeren energie-effecten voor maatregelen in de keten Kwantificeren effect voor Duurzame Bedrijven-terreinen Kwantificeren duurzame energie Eisen met betrekking tot kwantificering
59 59 62 62 62
9
Toerekenen van energiebesparing van VT-maatregelen 9.1 Inleiding 9.2 Wanneer is toerekening nodig? 9.3 Verdeelsleutel 9.4 Een voorbeeld
64 64 64 65 66
10
Monitoring van VT-maatregel 10.1 Inleiding 10.2 Procedure vaststellen monitoringsmethode 10.3 Kentallen in de jaarlijkse monitoring 10.4 Keuze type monitoring 10.5 Eisen met betrekking tot monitoring
68 68 68 69 72 73
Samenvatting deel 2
78
11
Inleiding
80
12
Wegwijzer kwantificeren en toerekenen Verbredingsthema's 12.1 Wijze van kwantificeren 12.2 Toerekenen van besparingen
82 82 83
13
Softwarepakket LESS 13.1 Inleiding 13.2 Wat doet LESS? 13.3 Hoe met LESS te werken? 13.4 Bruikbaarheid en betrouwbaarheid berekende informatie 13.5 Eenvoud, snelheid en klantvriendelijkheid van LESS
86 86 86 87 88 89
14
Kwantificeren en toerekenen van Energiezuinige productontwikkeling (EZP) 90 14.1 Inleiding 90 14.2 Algemene vingerwijzingen 90 1.3 Rekenregel grondstoffase 93 1.4 Rekenregel procesenergie-efficiency 93 1.5 Rekenregel Transport 94 1.6 Rekenregel Opslag 96 1.7 Rekenregel Energiegebruik tijdens gebruik 96 1.8 Rekenregel Levensduur 98 1.9 Rekenregel Productafdanking/herverwerking 99 1.10 Het energiebesparingseffect uitrekenen 101 1.11 Berekening energiebesparing duurzame bedrijventerreinen 102
15
Kwantificeren en toerekenen van Duurzame energie (DE) 15.1 Inleiding 15.2 Ingekochte duurzame energie 15.3 Zelf opgewekte duurzame energie 15.4 Duurzame energie in de product-levensketen 15.5 Toerekening
105 105 105 105 106 107
16
Van besparingseffect naar totale energie- efficiencyindex (TEEI) 16.1 Inleiding 16.2 Van besparingseffect naar TEEI
109 109 109
17
TV als voorbeeld voor verbredingsthema's
111
17.1 Inleiding 17.2 Materiaalbesparing 17.2.1 Gebruik van een minder energie-intensieve grondstof 17.2.2 Vermindering van de hoeveelheid gebruikte grondstof 17.3 Transport 17.4 Energiegebruik tijdens productgebruik 17.5 Levensduur 17.6 Productafdanking/herverwerking 17.7 Duurzame energie
111 112 112 113 115 116 116 118 120
Samenvatting deel 3
124
18
Inleiding 18.1 Introductie
126 126
19
Wat zijn GER-waarden? 19.1 Introductie 19.2 Energie-inhoud van een materiaal of (half)product 19.2.1 Procesanalysemethode 19.2.2 Input-outputanalyse 1.1.3 Hybride methode 1.3 Hoe GER-waarden te interpreteren? 1.4 Gebruik GER-waarden in de berekeningsystematiek 1.5 Beschikbaarheid van GER-waarden
128 128 128 128 130 130 131 131 132
20
Opbouw van de database 20.1 Inleiding 20.2 De opbouw van de database
134 134 134
21
Bronnen 21.1 Inleiding 21.2 Basic goods: bestaande bronnen 21.2.1 Kwaliteitscriteria voor de databestanden 21.2.2 Analyse van de databestanden 21.2.3 Uniformiteit 21.2.4 Betrouwbaarheid van de bronnen 21.2.5 Kunnen GER-waarden veranderen 21.3 Sustainable energy 21.4 Use
140 140 140 141 142 143 143 143 143 145
Literatuur
148
A
Gebruikershandleiding LESS
150
B
Toetsing databestanden
177
C
Overzicht bronnen EAP
181
Samenvatting Kader verbredingsthema's Meer energie besparen dan bij het vervaardigen van producten alleen. Dat is de belangrijkste uitdaging voor deelnemers aan de tweede generatie Meerjarenafspraken Energie Efficiency (MJA2). Aanknopingspunten hiervoor zijn de zogeheten verbredingsthema’s. De verbredingsthema's sluiten aan bij ondernemingsstrategieën als duurzaam ondernemen, integraal ketenbeheer en eco-design. Ze bieden een handvat voor de vertaling van deze strategieën naar de dagelijkse bedrijfspraktijk. In de nieuwe generatie meerjarenafspraken geldt een inspanningsverplichting voor de verbredingsthema’s. Het is een belangrijke nieuwe uitdaging voor de deelnemende bedrijven, brancheorganisaties en productschappen om méér energie te besparen dan alleen bij het vervaardigen van producten. Hierbij gaat het dus niet meer uitsluitend om het producerende bedrijf zelf, maar ook om de omgeving, zoals klanten, toeleveranciers, distributeurs en andere ondernemingen op het bedrijventerrein. Om te bepalen wie tot de omgeving van het bedrijf behoren, is het belangrijk de gehele product-levensketen in kaart te brengen. Figuur 2 geeft de vijf fasen van een product-levensketen weer.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
1
Figuur 2
De vijf fases van een product-levensketen, tevens hoofdlijn van deel I van de Handreiking
Waarom verbredingsthema's? MJA2 is gericht op verbetering van de energie-efficiency. Hiermee wordt het gebruik van fossiele brandstoffen teruggedrongen. Dit vormt een belangrijk instrument om de CO2-emissie – het belangrijkste gas dat verantwoordelijk is voor klimaatveranderingen – te beperken. Mede dankzij het succes van MJA1 is er op het terrein van efficiency van procesenergie al veel gerealiseerd. Met andere woorden: het laaghangend fruit is in de periode tot 2000 veelal 'geplukt’. Reden om nu in te zetten op andere manieren om het gebruik van fossiele energie terug te dringen. Deze nieuwe wegen voor energie-efficiency worden bewandeld aan de hand van de zogenoemde verbredingsthema's.
2
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Wat zijn verbredingsthema's? De verbredingthema's komen naast de mogelijkheden om energie te besparen in het productieproces (Energie Efficiencymaatregelen). Ze hebben eveneens tot doel fossiele energie te besparen. Hierbij wordt gekeken naar het gebruik van energie binnen de gehele levensketen van een product; van grondstof tot afdanking en/of de inzet van duurzame energie. Door toepassing van een verdeelsleutel wordt de buiten het bedrijf bespaarde energie (gedeeltelijk) toegerekend aan het MJA2-bedrijf. MJA2 kent twee verbredingsthema’s: Energiezuinige Productontwikkeling (EZP) en Duurzame Energie (DE). Energiezuinige productontwikkeling Energiezuinige productontwikkeling wil zeggen het zodanig ontwikkelen van een product dat het fossiele energieverbruik over de gehele levensketen afneemt. Dit verbredingsthema heeft drie aangrijpingspunten: • Duurzame Producten: het zodanig ontwikkelen van producten dat het energiegebruik over de gehele product-levensketen afneemt. Voorbeelden zijn materiaalbesparing, vermindering van energiegebruik tijdens productgebruik, optimalisatie van de productlevensduur en optimalisatie van de productafdanking of productherverwerking. • Optimalisatie van Transport, Logistiek en Ketens: hieronder wordt verstaan het besparen van energie bij de distributie van materialen die nodig zijn voor de vervaardiging van het product (grondstoffen, halffabrikaten, etc.) en bij de distributie van het product zelf. Deze optimalisatie leidt tot een reductie van transport- en opslagenergie per eenheid product. • Duurzame Bedrijventerreinen : energiebesparing ten gevolge van Duurzame Bedrijventerreinen komt tot stand door samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden. Een gezamenlijke aanpak van bijvoorbeeld (centrale) opwekking van (duurzame) energie of gemeenschappelijke utilities vermindert het specifiek energiegebruik per prestatie-eenheid. De samenwerking is dus gericht op vermindering van het gezamenlijke energiegebruik en verbetering van de gezamenlijke energie-efficiency. Voor energiezuinige productontwikkeling geldt dat er acht verschillende mogelijkheden zijn voor het verbeteren van de efficiency van het indirecte energiegebruik (zie Figuur 3). Deze moeten overigens wel integraal worden bekeken, want besparing op de ene plek kan leiden tot extra energiebehoefte op een andere plek in de product-levensketen.
Duurzame energie Door duurzame energie in te zetten wordt minder energie afkomstig van fossiele energiedragers gebruikt. Er zijn in totaal negen vormen van duurzame energie: • waterkracht; • windenergie; • thermische zonne-energie; • foto-voltaïsche zonne-energie; • passieve zonne-energie; • warmte/koudeopslag; • aardwarmte; • warmtepompen die gebruik maken van omgevingswarmte; • energie uit afval en biomassa. Een bedrijf heeft meerdere mogelijkheden om duurzame energie toe te passen. U kunt bijvoorbeeld overwegen alleen of samen met andere bedrijven een windturbine of een zonne-energiesysteem neer te zetten. Een andere mogelijkheid is het inkopen van Groene Stroom (elektriciteit die elders buiten de inrichting duurzaam is opgewekt).
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
3
De definitie van duurzame energie is gekoppeld aan de toepassing van duurzame energiebronnen volgens het Protocol Monitoring Duurzame Energie. Figuur 3
Verbetermogelijkheden EZP en duurzame energie
4
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Rekenmethodiek LESS Om inzicht te krijgen in de hoeveelheid bespaarde energie is een uniforme, transparante en toetsbare rekenmethode ontwikkeld: de Levenscyclus Energie Systeem Scan (LESS). Hiermee kunnen bedrijven zelf de nettobesparing aan fossiele energie in de keten berekenen. De quick scan die in deel 2 is beschreven kan hierbij als wegwijzer fungeren. Deze scan geeft aan: • of de besparingsoptie die u overweegt onder de verbredingsthema’s valt; • of de besparing op fossiele energie naar verwachting te kwantificeren is; • of de toerekenregels voor de betreffende besparingsoptie van belang zijn. Kwantificeren en toerekenen Wanneer de maatregel naar verwachting kwantificeerbaar is en u de berekeningssystematiek wilt toepassen, kunt u kiezen uit twee methoden: het besparingseffect ‘met de hand’ uitrekenen of met behulp van LESS. In LESS zijn zowel kengetallen als de VT-rekenregels opgenomen. In bijlage A treft u de gebruikershandleiding aan. In hoofdstuk 13 wordt behandeld hoe met LESS te werken. In beide situaties vindt kwantificering van de maatregel plaats via rekenregels. Deze regels zijn ontwikkeld voor de beide verbredingsthema’s Energiezuinige Productontwikkeling en Duurzame Energie. Om aan te kunnen tonen dat de maatregel energiebesparing oplevert, is een referentie-situatie noodzakelijk. Hiervoor wordt de situatie in het jaar 1998 gehanteerd. Kwantificeren Energiezuinige Productontwikkeling Voor Energiezuinige Productontwikkeling zijn voor de verschillende fases in de product-levensketen specifieke rekenregels opgesteld. Deze zijn gekoppeld aan de acht verbetermogelijkheden – de handvatten voor energiezuinige productontwikkeling. De totale ‘energiebesparing energiezuinige productontwikkeling’ (EBEZP) van een maatregel is de sommatie van de gerealiseerde energiebesparing van in de verschillende fases. Het totale effect van uw bedrijf is de sommatie van de besparingseffecten van de door u genomen maatregelen. Kwantificeren Duurzame Energie Ook voor het thema Duurzame Energie zijn rekenregels gedefinieerd. Om de bijdrage van duurzame energie aan de verbredingsthema’s te bepalen, wordt het gebruik van elektriciteit, warmte of brandstof van duurzame oorsprong (via een aantal stappen) omgerekend in vermeden primaire energie.
Toerekenen Zowel voor EnergieZuinige Productontwikkeling als voor Duurzame Energie moet een verdeelsleutel worden toegepast als de besparing is gerealiseerd door samenwerking van meerdere MJA-partijen. Drie vuistregels voor de toerekening zijn: • Indien de energiebesparing van een verbredingsthema maatregel volledig binnen uw bedrijf (in het Protocol Verbredingsthema’s ‘de inrichting’ genoemd) wordt gerealiseerd, is de energiebesparing volledig aan het bedrijf toe te rekenen; • Als de energiebesparing deels buiten uw bedrijf plaatsvindt, wordt dit deel van de energiebesparing verdeeld over de betrokken ondernemingen volgens de verdeelsleutel zoals beschreven in
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
5
•
hoofdstuk 9, tenzij partijen onderling een andere verdeelsleutel 2 overeenkomen ; Duurzame energie die door uw inspanning wordt opgewekt kan alleen toegerekend worden voor zover dit niet met een groencertificaat aan derden wordt geleverd. Dit gedeelte van de duurzame energie valt namelijk buiten de verbredingsthema’s en de MJA2.
Van besparingseffect naar Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI) Om de Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI) te berekenen, worden alle besparingseffecten op fossiele energie meegerekend. Dat wil zeggen niet alleen besparingen als gevolg van de verbredingsthema’s, maar ook van de energie-efficiencymaatregelen in het proces. De Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI) is daarom opgebouwd uit: − de Energie-Efficiency-Index (EEI), als maat voor de verbetering van de energie-efficiency van het proces, − de Energiezuinige Productontwikkelingsindex (EPI), als maat voor de efficiencyverbetering ten gevolge van energiezuinige productontwikkeling, en − de Duurzame Energie-Index (DEI), als maat voor de fossiele energiebesparing door inzet van duurzame energie. De Totale Energie-Efficiency Index wordt uit de deze drie indices berekend volgens: TEEI = EEI + EPI + DEI - 200
Forfaitaire kentallen Voor het berekenen van de effecten van verbetermogelijkheden kan de uitgebreide database worden gebruikt die is gekoppeld aan het LESSsoftwarepakket. De database bestaat uit forfaitaire kentallen afkomstig van bestaande, publiekelijk toegankelijke bronnen. Ze zijn getoetst aan acht criteria om uniformiteit te krijgen. De kentallen zijn gemiddelde waarden. Voor specifieke situaties kunnen meer gedetailleerde, onderbouwde gegevens worden gebruikt. GER-waarden De GER-waarden (Gross Energy Requirement) maken een belangrijk deel uit van de LESS-database. Dit is de primaire energie die nodig was om het materiaal of (half)product te produceren. Bij het gebruik van GER-waarden voor de kwantificering van verbredingsthemamaatregelen is het van belang dat: • GER-waarden afhankelijk zijn van tijd en plaats; • in GER-waarden de energie-effecten tot verschillende niveaus kunnen zijn meegenomen (effecten van de eerste tot vierde orde). In de database en in dit deel 3 van de Handreiking zijn de bronnen zoveel mogelijk gespecificeerd naar jaartal, plaats en niveau van analyse. Zo kunt u bepalen of de gegevens overeenkomen met de voor u relevante situatie.
Opbouw database De data zijn ondergebracht in acht tabellen (zie Tabel 1). Omdat de bronnen van de data voornamelijk Engelstalig zijn, is de LESS-database in het Engels geschreven. De tabellen worden in de database respectievelijk basicgoods, commercial, production, sustainable energy, transport, use, utilities en waste genoemd. In de laatste kolom van Tabel 1 zijn de kenmerken van de verschillende categorieën weergegeven.
2
6
Zie artikel 10.5 van het Protocol Verbredingsthema’s.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 1
Indeling LESS-database Tabel
Tabeltitel
1
Basisgoederen
Kenmerken Basicgoods
GER-waarden
van
ongeveer
500
stoffen/materialen
weergegeven. 2
Handel en
Commercial
Energiekentallen voor gekoelde of diepgevroren opslag.
opslag 3
Productie
Production
Energie-inhoud van een kubieke meter aardgas, een kilowattuur (kWh) elektriciteit en een gigajoule (GJ) warmte.
4
Duurzame
Sustainable
Energie (in MJ) die wordt bespaard bij toepassing van
energie
energy
verschillende duurzame technieken voor warmteproductie en
Transport
Transport
elektriciteitopwekking. 5
Het
directe
energiegebruik
voor
verschillende
transportmiddelen. 6
Direct energie
Use
gebruik
De verbrandingswaarden van verschillende brandstoffen/ energiedragers en het gemiddelde aantal MJ’s primaire energie dat nodig is voor de productie van één kilowattuur elektriciteit.
7
Utilitities
Utilities
Energiewinst door elektriciteit en warmte te gebruiken die
8
Reststoffen
Waste
opgewekt is via warmtekrachtkoppeling (WKK). Energie die kan worden bespaard bij inzet van gerecyclede materialen en enkele getallen met betrekking tot de energiekosten van het inzamelen, storten, verbranden en composteren van afval.
Besparingen door verbredingsthema's tellen mee In de periode 2001 tot 2004 is het werken aan verbredingsthema’s voor MJA2-deelnemers een inspanningsverplichting. Zij moeten voor 1 oktober 2004 een brede energiestudie hebben uitgevoerd naar de verbetermogelijkheden die onder de verbredingsthema’s vallen. Wie energiebesparingen boekt met een verbredingsthema mag dit effect direct onderbrengen in zijn totale energie-efficiency-index (TEEI). Nieuwe ronde, nieuwe kansen De nieuwe ronde MJA biedt nieuwe kansen. Werken aan verbredingsthema’s geeft niet alleen blijk van maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar brengt dergelijke strategieën ook heel concreet in de praktijk. Dit levert directe winst door lagere productiekosten, ruimere marges en beter verkoopbare producten. Verder biedt het nieuwe perspectieven voor productinnovaties, het betreden van nieuwe markten en een betere samenwerking met leveranciers en klanten. Bijna vanzelfsprekend geldt daarom voor beide verbredingsthema’s, zowel energiezuinige productontwikkeling als duurzame energie, dat goede afstemming en/of samenwerking met andere actoren in de keten (bedrijven, instellingen, energie(distributie)sector, consumenten, etc.) een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van een optimaal resultaat.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
7
Deel 1 Nieuwe wegen voor energieefficiency
8
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Samenvatting deel I
Kader verbredingsthema's Meer energie besparen dan bij het vervaardigen van producten alleen. Dat is de belangrijkste uitdaging voor deelnemers aan de tweede generatie Meerjarenafspraken Energie Efficiency (MJA2). Aanknopingspunten hiervoor zijn de zogeheten verbredingsthema’s. De verbredingsthema's sluiten aan bij ondernemingsstrategieën als duurzaam ondernemen, integraal ketenbeheer en eco-design. Ze bieden een handvat voor de vertaling van deze strategieën naar de dagelijkse bedrijfspraktijk. In de nieuwe generatie meerjarenafspraken geldt een inspanningsverplichting voor de verbredingsthema’s. Het is een belangrijke nieuwe uitdaging voor de deelnemende bedrijven, brancheorganisaties en productschappen om méér energie te besparen dan alleen bij het vervaardigen van producten. Hierbij gaat het dus niet meer uitsluitend om het producerende bedrijf zelf, maar ook om de omgeving, zoals klanten, toeleveranciers, distributeurs en andere ondernemingen op het bedrijventerrein. Om te bepalen wie tot de omgeving van het bedrijf behoren, is het belangrijk de gehele product-levensketen in kaart te brengen. Figuur 4 geeft de vijf fasen van een product-levensketen weer.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
9
Figuur 4
De vijf fases van een product-levensketen, tevens hoofdlijn van dit deel van de Handreiking
Waarom verbredingsthema's? MJA2 is gericht op verbetering van de energie-efficiency. Hiermee wordt het gebruik van fossiele brandstoffen teruggedrongen. Dit vormt een belangrijk instrument om de CO2-emissie – het belangrijkste gas dat verantwoordelijk is voor klimaatveranderingen – te beperken. Mede dankzij het succes van MJA1 is er op het terrein van efficiency van procesenergie al veel gerealiseerd. Met andere woorden: het laaghangend fruit is in de periode tot 2000 veelal 'geplukt’. Reden om nu in te zetten op andere manieren om het gebruik van fossiele energie terug te dringen. Deze nieuwe wegen voor energie-efficiency worden bewandeld aan de hand van de zogenoemde verbredingsthema's.
10
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Wat zijn verbredingsthema's? De verbredingthema's komen naast de mogelijkheden om energie te besparen in het productieproces (Energie-Efficiencymaatregelen). Bij de verbredingsthema’s wordt gekeken naar het gebruik van energie binnen de gehele levensketen van een product; van grondstof tot afdanking en/of de inzet van duurzame energie. MJA2 kent twee verbredingsthema’s: EnergieZuinige Productontwikkeling (EZP) en Duurzame Energie (DE). Energiezuinige productontwikkeling wil zeggen het zodanig ontwikkelen van een product dat het energiegebruik over de gehele levensketen afneemt. Er zijn drie aangrijpingspunten voor vergaande energiebesparing: duurzame producten, duurzame bedrijventerreinen en optimalisatie van transport, logistiek en ketens. Het gebruik van fossiele energie kan ook worden verminderd door deze energie (gedeeltelijk) te vervangen door duurzame energie. Dit kan op meerdere plaatsen in de levensketen van het product. U kunt bijvoorbeeld zelf een duurzame energie-installatie neerzetten of groene stroom inkopen. Doordat optimalisatie van de gehele product-levensketen wordt nagestreefd, wordt energie niet alleen binnen de muren van het eigen bedrijf bespaard, maar ook daarbuiten. Door toepassing van een verdeelsleutel wordt de buiten het bedrijf bespaarde energie (gedeeltelijk) toegerekend aan het MJA2-bedrijf.
Besparingen door verbredingsthema's tellen mee In de periode 2001 tot 2004 is het werken aan verbredingsthema’s voor MJA2-deelnemers een inspanningsverplichting. Zij moeten voor 1 oktober 2004 een brede energiestudie hebben uitgevoerd naar de verbetermogelijkheden die onder de verbredingsthema’s vallen. Wie energiebesparingen boekt met een verbredingsthema mag dit effect direct onderbrengen in zijn totale energie-efficiency-index (TEEI). Rekenmethodiek LESS Om inzicht te krijgen in de hoeveelheid bespaarde energie is een uniforme, transparante en toetsbare rekenmethode ontwikkeld: de Levenscyclus Energie Systeem Scan (LESS). Hiermee kunnen bedrijven zelf de nettobesparing aan fossiele energie in de keten en de hierdoor vermeden CO2emissie berekenen. Om de Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI) te berekenen, worden alle besparingseffecten op fossiele energie meegerekend. Dat wil zeggen dat niet alleen besparingen als gevolg van de verbredingsthema’s meetellen maar ook van de energie-efficiencymaatregelen in het proces. De Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI) is daarom opgebouwd uit de EnergieEfficiency Index (EEI), als maat voor de verbetering van de energieefficiency van het proces, de Energiezuinige Productontwikkelingsindex (EPI), als maat voor de efficiencyverbetering ten gevolge van energiezuinige productontwikkeling en de Duurzame Energie-Index (DEI),als maat voor de fossiele energiebesparing door inzet van duurzame energie. De Totale Energie-Efficiency Index wordt uit de deze drie indices berekend volgens: TEEI = EEI + EPI + DEI - 200
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
11
Nieuwe ronde, nieuwe kansen De nieuwe ronde MJA biedt nieuwe kansen. Werken aan verbredingsthema’s geeft niet alleen blijk van maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar brengt dergelijke strategieën ook heel concreet in de praktijk. Dit levert directe winst door lagere productiekosten, ruimere marges en beter verkoopbare producten. Verder biedt het nieuwe perspectieven voor productinnovaties, het betreden van nieuwe markten en een betere samenwerking met leveranciers en klanten. Bijna vanzelfsprekend geldt daarom voor beide verbredingsthema’s, zowel energiezuinige productontwikkeling als duurzame energie, dat goede afstemming en/of samenwerking met andere actoren in de keten (bedrijven, instellingen, energie(distributie)sector, consumenten, etc.) een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van een optimaal resultaat.
Verbredingsthema's doorvoeren binnen MJA2 Energiezuinige productontwikkeling Het verbredingsthema energiezuinige productontwikkeling heeft drie aangrijpingspunten: • Duurzame Producten: het zodanig ontwikkelen van producten dat het energiegebruik over de gehele product-levensketen afneemt. Voorbeelden zijn materiaalbesparing, vermindering van energiegebruik tijdens productgebruik, optimalisatie van de productlevensduur en optimalisatie van de productafdanking of productherverwerking. • Optimalisatie van Transport, Logistiek en Ketens: hieronder wordt verstaan het besparen van energie bij de distributie van materialen die nodig zijn voor de vervaardiging van het product (grondstoffen, halffabrikaten, etc.) en bij de distributie van het product zelf. Deze optimalisatie leidt tot een reductie van transport- en opslagenergie per eenheid product. • Duurzame Bedrijventerreinen : energiebesparing ten gevolge van Duurzame Bedrijventerreinen komt tot stand door samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden. Een gezamenlijke aanpak van bijvoorbeeld (centrale) opwekking van (duurzame) energie of gemeenschappelijke utilities vermindert het specifiek energiegebruik per prestatie-eenheid. De samenwerking is dus gericht op vermindering van het gezamenlijke energiegebruik en verbetering van de gezamenlijke energie-efficiency. Voor energiezuinige productontwikkeling geldt dat er acht verschillende mogelijkheden zijn voor het verbeteren van de efficiency van het indirecte energiegebruik. Deze moeten overigens wel integraal worden bekeken, want besparing op de ene plek kan leiden tot extra energiebehoefte op een andere plek in de product-levensketen.
Duurzame energie Door duurzame energie in te zetten wordt minder energie afkomstig van fossiele energiedragers gebruikt. Er zijn in totaal negen vormen van duurzame energie, zoals wind- en zonneenergie en energie gewonnen uit afval en biomassa. Een bedrijf heeft meerdere mogelijkheden om duurzame energie toe te passen. U kunt bijvoorbeeld overwegen alleen of samen met andere bedrijven een windturbine of een zonne-energiesysteem neer te zetten. Een andere mogelijkheid is het inkopen van groene stroom (elektriciteit die elders buiten de inrichting duurzaam is opgewekt). De definitie van duurzame energie is gekoppeld aan de toepassing van duurzame energiebronnen volgens het Protocol Monitoring Duurzame Energie.
12
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
1
Inleiding De laatste jaren ondervinden ondernemersstrategieën als duurzaam of maatschappelijk verantwoord ondernemen, intergraal ketenbeheer en ecodesign een hoge mate van populariteit. In goede aansluiting hierop is in de nieuwe generatie meerjarenafspraken (Meerjarenafspraken EnergieEfficiency 2001-2012, kortweg “MJA2”) een inspanningsverplichting opgenomen voor de zogenaamde verbredingsthema’s. Een belangrijke nieuwe uitdaging voor de deelnemende bedrijven, brancheorganisaties en productschappen is meer energie te besparen dan alleen bij het vervaardigen van producten. De verbredingsthema’s hebben namelijk tot doel fossiele energie te besparen gedurende de gehele productlevensketen, van de grondstoffase tot de afdankings- en hergebruiksfase. Ook kan het gaan om de inzet van duurzame energie. Hierbij komt niet alleen het producerende bedrijf in beeld maar ook de omgeving van het bedrijf zoals klanten, toeleveranciers, distributeurs en andere bedrijven op het bedrijventerrein. Dit eerste deel van de Handreiking, Nieuwe wegen voor energie efficiency, geeft een toelichting op het Protocol Verbredingsthema's, behorende bij de MJA2 tekst. De context voor deze nieuwe wegen van de MJA2, onder andere in relatie tot de MJA1, staat beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 licht het perspectief van de verbredingsthema's toe. Niet het productieproces maar de product-levensketen is de ‘bril’ waar we door kijken. Vervolgens wordt beschreven welke besparingsmogelijkheden onder de verbredingsthema's vallen. Deze zijn bedoeld om u ondersteuning te geven wanneer u overweegt verbredingsthema's concreet vorm te geven. Verbredingsthema’s worden opgedeeld in twee hoofdcategorieën, energiezuinige productontwikkeling en duurzame energie. Hoofdstuk 4 geeft een korte uitleg van de twee categorieën en introduceert het schema van de product-levensketen en de verbeteringen die mogelijk zijn. Hoofdstuk 5 gaat in op de kansen voor energiezuinige productontwikkeling. Aan de hand van de product-levensketen worden verbeteropties in alle fasen van deze keten besproken. Dit is bedoeld om u een idee te geven wat er zoal mogelijk is en u te inspireren te zoeken naar de mogelijkheden die voor uw bedrijf relevant zijn. In hoofdstuk 6 komt duurzame energie aan bod: niet alleen windmolens en foto-voltaïsche energie, maar ook andere vormen van duurzame energie worden genoemd. In de hoofdstukken 8 tot en met 10 staat de energiebesparing boekhoudkundig centraal. Hoofdstuk 8 beschrijft op hoofdlijnen hoe een verbredingsthemamaatregel kan worden gekwantificeerd. Hoofdstuk 9 beschrijft hoe de actoren in de product-levensketen de verbredingsthema’s gezamenlijk kunnen oppakken. De gerealiseerde besparing op fossiele energie wordt dan met behulp van eigen afspraak of standaard regels voor toerekening verdeeld tussen de betrokken partijen. Hoofdstuk 10 beschrijft op hoofdlijnen hoe de verbredingsthemamaatregelen moeten worden gemonitord. Meer over monitoring van de MJA2, inclusief de verbredingsthema’s valt te vinden in de 'Handreiking Monitoring MJA2'.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
13
14
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
2
Energiewinst in breder perspectief
2.1
Inleiding Het besparen van energie kan in alle stadia van de levensketen van het Product. Het hoeft zich niet te beperken tot de processen van uw eigen bedrijf. Sterker nog: het potentieel van energiebesparing dat in de gehele keten te benutten is, is vaak groter dan de energiebesparing binnen uw eigen inrichting. Zeker na alle renderende directe procesefficiencymaatregelen die reeds in de eerste ronde van de MJA getroffen zijn, is het laaghangende fruit, wat besparing van procesenergie betreft, geplukt. In de MJA2 wordt daarom naast de voortzetting van het beleid rond energiebesparing, de aandacht gericht op verbredingsthema's. Hierdoor tellen energiebesparingen uit de gehele product-levensketen mee. In dit hoofdstuk komen de volgende aspecten aan de orde: in welk kader de MJA2 afspraken gemaakt zijn, wat het verschil is met MJA1, en hoe de energiebesparingen van verbredingsthema's meegerekend worden in de energie-efficiency index. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de ontwikkelingen in de maatschappij waarbij de verbredingsthema's aansluiten: zowel energie- als milieugerichte ondernemingsstrategieën.
2.2
Nieuwe wegen voor energie-efficiency
MJA1 Energie besparen door minder energie te gebruiken binnen het eigen bedrijf. Dat was de kern van de eerste generatie Meerjarenafspraken Energieefficiency 1989-2000 (MJA1). Overheid en uiteenlopende sectoren van het bedrijfsleven hebben afgesproken om over de periode 1989-2000 de energie-efficiency met 20% verbeterd. De afspraken zijn vastgelegd in een convenant tussen ondernemers en overheid. Zeker voor de industrie, waar de totale efficiencyverbetering meer dan 20% bedroeg, kan de eerste generatie afspraken als een succes worden gezien. Bovendien heeft MJA1 ertoe bijgedragen dat de energiezorg hoger op de agenda van veel bedrijven is komen te staan en dat er systematische aandacht aan wordt besteed. Ook heeft de MJA innovatie en samenwerking binnen de branche bevorderd.
MJA2 In de tweede generatie meerjarenafspraken is gekozen voor een breder perspectief. Méér energiewinst is mogelijk door ook de energieaspecten van het product in zijn totale levensketen mee te nemen. Het gaat er daarbij om het fossiele energiegebruik over de gehele levensloop van een product te laten afnemen. Bijvoorbeeld door minder grondstoffen te gebruiken, door de distributie te optimaliseren of door producten te hergebruiken. Of door het toepassen van duurzame energie in het productieproces of in een andere fase van de levenscyclus. Deze extra mogelijkheden om fossiele energie te besparen zijn de nieuwe wegen in de tweede generatie MJA; verbetering van de energie-efficiency naast de gebaande wegen binnen productieprocessen. Kortom, het over de grenzen van het bedrijf heen kijken, is de kern van de Verbredingsthema's. Dat vraagt niet zelden om een ander niveau van denken, of een 'andere bril' en mogelijk zelfs een andere verantwoordelijkheid.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
15
Zo kunt u als bedrijf via MJA2 toewerken naar de eisen die de samenleving van morgen stelt. De MJA2 loopt van 2002 tot 2012. Deelnemende partijen zijn bedrijven, branches, rijk, provincies en gemeenten. Bedrijven zijn verplicht een zogenoemd energiebesparingsplan uit te voeren met daarin alle maatregelen voor verbetering van de procesefficiëntie die voldoen aan een terugverdientijd van vijf jaar. Aanvullend geldt voor maatregelen op het gebied van de verbredingsthema's een inspanningsverplichting, aangezien het om nieuwe, innovatieve en uitdagende maatregelen gaat. Van u als branche of bedrijf wordt verlangd dat u in 2004 een brede energiestudie heeft uitgevoerd naar uw mogelijkheden voor verbredingsthema’s.
Wat moet ik doen als MJA2 bedrijf? MJA2 heeft een looptijd van twaalf jaar, verdeeld in drie periodes van vier jaar. Aan de volgend belangrijke voorwaarden moet u voldoen als u deelneemt aan MJA2: •
in 2001, 2004 en 2008 stelt u een energiebesparingsplan (EBP) op. Hierin beschrijft u welke rendabele maatregelen uw bedrijf neemt en noemt de initiatieven op het vlak van verbredingsthema's. U ontwikkelt het EBP in overleg met het bevoegd gezag dat uiteindelijk het plan moet goedkeuren. Van het EBP wordt een speciale openbare versie opgesteld, zonder vertrouwelijke bedrijfsgegevens;
•
u voert energie-efficiencymaatregelen uit met een terugverdientijd van vijf jaar of minder die in het EBP staan;
•
u beschikt binnen twee jaar na ondertekening over een systeem van energiezorg. Dit is een systeem dat inzicht geeft in het energiegebruik en zo een bijdrage levert aan het verminderen daarvan.
Meer
informatie
over
energiezorg
vindt
u
op
de
internetpagina
www.energiezorg.novem.nl; •
u spreekt de ambitie uit te werken aan de verbredingsthema's en formuleert zo mogelijk doelstellingen hiervoor;
•
u probeert ook energie-efficiencymaatregelen op termijn in te voeren die in eerste instantie onrendabel blijken of pas onder bepaalde voorwaarden gerealiseerd kunnen worden.
Wanneer bedrijven hun verplichtingen niet nakomen dan kunnen de andere MJA-partners binnen de sector het convenant opzeggen. Voor deze bedrijven worden de milieuvergunningen vervolgens aangescherpt. Bedrijven die niet deelnemen aan MJA2 krijgen direct te maken met de Wet milieubeheer en profiteren niet van de facilitering en kwaliteitsgarantie van Novem.
2.3
Verbredingsthema’s binnen de MJA2 besparingsdoelstelling Verbredingsthema’s focussen op het besparen van fossiele energie door maatregelen in de product-levensketen (energiezuinige productontwikkeling) en door de inzet van duurzame energie. De besparingseffecten van alle maatregelen die onder de verbredingsthema’s vallen, worden uitgedrukt in uitgespaarde fossiele energie (TJ). Bij sommige maatregelen zijn meerdere partijen betrokken: de besparing wordt in een vorm van gezamenlijkheid gerealiseerd. In die gevallen wordt de energiebesparing verdeeld over de betrokken partijen . Naast de gerealiseerde besparing is een toerekeningspercentage dus bepalend voor het uiteindelijke effect. Om het effect van een verbredingsthemamaatregel te bepalen, wordt de uitgespaarde fossiele energie van de maatregel vermenigvuldigd met het toerekeningspercentage. Het resultaat is de fossiele energiebesparing van de verbredingsthemamaatregel die aan uw bedrijf is toe te rekenen. Deze energiebesparing wordt gespecificeerd in:
16
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
• •
energiebesparing als gevolg van energiezuinige productontwikkeling (EBEZP); door het bedrijf zelf opgewekte of ingekochte hoeveelheid duurzame energie (DE).
Ook door het treffen van energie-efficiency maatregelen in het proces wordt het fossiele energiegebruik gereduceerd. De totale fossiele energiebesparing, als gevolg van procesmaatregelen en/of als gevolg van verbredingsthemamaatregelen, kunnen onder één noemer gebracht worden via het kengetal van de Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI). Deze index is opgebouwd uit drie onderdelen: • de Energie-Efficiency Index (EEI) als maat voor de verbetering van de energie-efficiency van het proces; • de Energiezuinige Productontwikkelingsindex (EPI) als maat voor de verbetering van de energie-efficiency ten gevolge van energiezuinige productontwikkeling; • de Duurzame Energie-Index (DEI) als maat voor de besparing van fossiele energiedragers door de inzet van duurzame energie. De Totale Energie-Efficiency Index kan uit de bovenstaande drie indexen berekend worden via onderstaande formule: TEEI = EEI + EPI + DEI – 200. De EEI is als index bij u bekend uit de eerste ronde MJA. Berekening en definitie van de EEI is opgenomen in de ‘Handreiking Monitoring MJA2, die bij Novem verkrijgbaar is. De EPI en de DEI worden bepaald met behulp van de berekende hoeveelheid fossiele energiebesparing die aan uw bedrijf is toe te rekenen (EBEZP en DE) en het referentie energiegebruik (noemer van EEI). Voor de berekening van EBEZP en DE wordt verwezen naar hoofdstuk 14, respectievelijk 15. Hoe deze kunnen worden omgezet in de betreffende indices leest u in hoofdstuk 10 en 16. 2.4
Verder kijken dan bedrijfsgrenzen Inzetten op verbredingsmaatregelen vereist meestal een strategische afweging, en dus aandacht van het management van bedrijven. Een aantal ontwikkelingen biedt juist nu een geschikte context om met verbredingsthema's aan de slag te gaan. Maatschappelijk verantwoord of duurzaam ondernemen Bedrijven voelen zich niet alleen verantwoordelijk voor hetgeen binnen hun bedrijfspoort plaatsvindt. Steeds meer nemen zij mede verantwoordelijkheid voor de sociale en ecologische aspecten van hun bedrijfsvoering. Binnen én buiten hun directe invloedssfeer. De maatschappij - individuele burgers en organisaties - spreekt hen hier ook op aan. Stakeholders vragen van bedrijven steeds vaker expliciete verantwoording over de wijze waarop zij omgaan met het milieu en met sociale vraagstukken. Dit betekent dat een integrale en systematische afweging van ecologie (Planet), economie (Profit) en sociale kwesties (People) nodig is in alle lagen van de bedrijfsvoering en in de gehele productlevenscyclus, conform de zogeheten ‘Triple Bottom Line’ van John Elkington. Daarbij zijn mooie ambities en uitgekiende visies ontoereikend, meer en meer zullen bedrijven ook aangesproken worden op concrete resultaten die nu en in de toekomst worden geboekt. Deze ontwikkeling draagt eraan bij dat bedrijven gezamenlijk met anderen zoeken naar duurzame kansen om een antwoord klaar te hebben op eisen vanuit de samenleving. De Verbredingsthema's kunnen uitstekend passen in een
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
17
strategie voor maatschappelijk verantwoord of duurzaam ondernemen en uw antwoord concreet maken. Derde Bedrijfs Milieu Plan (BMP-3) Tot voor kort werden milieumaatregelen vooral binnen de bedrijven gezocht en uitgevoerd. End-of-pipe maatregelen werden aangevuld met het zo veel mogelijk voorkómen van milieubelasting. Veel rendabele maatregelen zijn genomen ("laaghangend fruit"). Ook technisch en fysiek zijn er grenzen aan de mogelijkheden binnen de procesvoering. Dit betekent dat een verbreding van de scope wenselijk is, en belangrijker, voor u nieuwe bedrijfseconomische kansen kan bieden. Het derde Bedrijfs Milieu Plan zoals van toepassing in de chemische industrie, biedt eveneens de mogelijkheid om eerste stappen te zetten met verbredingsmaatregelen in de product-levensketen.
Meer samenwerking Bedrijven richten zich meer en meer op de core-business, zodat de zaken erbuiten in toenemende mate worden uitbesteed. Dit is aanleiding tot samenwerking tussen bedrijven (bijvoorbeeld gezamenlijke warmte kracht koppeling of uitbesteding van transport) en in de product-levensketen (retoursysteem, deel bewerkingen uitbesteden). Nieuwe ronde, nieuwe kansen De nieuwe ronde MJA biedt nieuwe kansen. Werken aan verbredingsthema’s geeft niet alleen blijk van maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar brengt dergelijke strategieën ook heel concreet in de praktijk. Dit levert directe winst door lagere productiekosten, ruimere marges en beter verkoopbare producten. Verder biedt het nieuwe perspectieven door productinnovaties, het betreden van nieuwe markten en een betere samenwerking met leveranciers en klanten. Bijna vanzelfsprekend geldt daarom voor verbredingsthema’s dat goede afstemming en/of samenwerking met andere actoren (bedrijven, instellingen, energie(distributie)sector, consumenten, etc.) in de keten een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van een optimaal resultaat.
18
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
De Verbredingsthema's hebben veel raakvlakken met andere ondernemersstrategieën die momenteel in zwang zijn: Eco-efficiency Eco-efficiency is een middel of een instrument om concreet richting te geven aan de duurzaamheidsstrategie van een bedrijf. Eco-efficiency richt zich op een relatieve verbetering van de milieuprestatie. De milieuprestatie is gerelateerd aan een eenheid product of dienst. Eco-efficiency kan omschreven worden als een zoekproces binnen een bedrijf of keten naar een zodanige wijze van produceren dat met zo weinig mogelijk milieubelasting een zo groot mogelijke toegevoegde waarde wordt gerealiseerd. Wanneer het concept ambitieus wordt ingevuld dan bestrijkt eco-efficiency een groot aantal milieuthema's (niet alleen energiebesparing) en wordt milieuwinst gerealiseerd in de gehele keten waartoe het bedrijf behoort. Vooral de ambitieuze invulling van eco-efficiency door de milieueffecten in de keten aan te pakken, is een benadering waarin de verbredingsthema's naadloos kunnen passen. Integraal ketenbeheer Integraal ketenbeheer richt zich op de milieueffecten die optreden in de verschillende fasen van de product-levensketen. Overleg tussen en samenwerking met de verschillende schakels in de productlevensketen kan ertoe leiden dat de milieubelasting in de totale keten wordt verminderd. Met als gevolg dat ook de kosten lager uitpakken. Besparing kan plaatsvinden op verschillende thema's zoals grondstoffen, materialen en energie. Productgerichte milieuzorg (PMZ) Als onderdeel van bedrijfsinterne milieuzorg kan het managementsysteem productgerichte milieuzorg worden toegepast, dat gericht is op het beheersen en verbeteren van de milieuprestaties van producten in de keten. Onder PMZ wordt structurele en organisatorische aandacht in alle levensfasen verstaan. PMZ kan gezien worden als de structurele verankering van integraal ketenbeheer in een bedrijfsintern milieuzorgsysteem. Eco-design en energiezuinige productontwikkeling Eco-design is een hulpmiddel voor het ontwerpen en ontwikkelen van milieuvriendelijke producten. Door bij de productontwikkeling te letten op aspecten als energie-, grondstofgebruik en recyclebaarheid van materialen, kan er veel winst gehaald worden. Maatschappelijk verantwoord ondernemen Het gaat om de gevolgen van bedrijfsactiviteiten voor mensen binnen en buiten de onderneming, de gevolgen voor het (leef)milieu en om de voortbrenging van goederen en diensten. Dit kan worden samengevat als de sociale, ecologische en economische dimensie van de onderneming, ook wel People, Planet, Profit genoemd. Integrale Milieu Taakstelling In de Nationale Milieubeleidsplannen zijn milieudoelstellingen voor de industrie opgenomen. In het doelgroepbeleid zijn integrale reductiedoelstellingen vastgesteld, waarvan per bedrijfstak de Integrale Milieutaakstelling (IMT) wordt afgeleid. Deze wordt vastgelegd in een intentieverklaring (convenant). Individuele bedrijven werken de gemaakte afspraken verder uit in hun bedrijfsmilieuplan (BMP).
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
19
20
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
3
Van productieproces naar product-levensketen
3.1
Inleiding Verbredingsthema’s geven een verbreding van de scope ten opzichte van MJA1. Hierin telden alleen de maatregelen die de efficiency van het productieproces verbeterden. Nu is het blikveld verbreed tot de gehele product-levensketen: van ‘wieg’ (grondstoffase) tot ‘graf’ (afdank- en herverwerkfase) wordt de besparing op (indirecte) energie meegenomen. Of, zoals vaak wordt gezegd: van wieg tot wieg. Het is immers wenselijk dat zo veel mogelijk kringlopen worden gesloten en materialen na gebruik opnieuw worden ingezet. In dit hoofdstuk wordt het verschil tussen directe (proces)energie en indirecte (product-levensketen)energie uiteengezet. Om de kansen van verbredingsthema’s te benutten, nodigt uit om met een andere ‘bril’ naar uw producten te kijken. Hiertoe wordt het verschil tussen een product, een dienst en een functie toegelicht.
3.2
Procesenergie versus indirecte energie Vaak associeert men energie waarschijnlijk met het productieproces: stoom is bijvoorbeeld nodig voor verwarmen en verhitten; elektriciteit voor mechanische bewerkingen. Het energiegebruik in de industriële praktijk is gewoonlijk gerelateerd aan een bedrijfslocatie. Daarnaast brengt men het energiegebruik in verband met het product: gegevens over bijvoorbeeld het energiegebruik per kilogram of liter product geeft de mogelijkheid om producten onderling te vergelijken. Het gaat daarbij om de energie die tijdens het productieproces gebruikt is, toegerekend aan een eenheid product. In al deze gevallen wordt gekeken naar de energie die het bedrijf is binnengekomen, en daar is omgezet (gas naar stoom bijvoorbeeld) en gebruikt. Voor het gemak noemen we dit directe procesenergie. Dit om onderscheid te kunnen maken met indirecte energie. Om duidelijk te maken wat indirecte energie is, plaatsen we energie in een breder kader. Het gaat niet om de procesenergie, maar om de vraag: ‘Hoeveel energie zit er in dit product?’ Hiermee wordt bedoeld: hoeveel energie is er gebruikt tijdens de gehele levenscyclus van dat product? Dit is een andere manier van benaderen. Zo kunt u zich bijvoorbeeld afvragen hoeveel energie gebruikt is tot het moment dat een product bij de consument of eindgebruiker is. Naast procesenergie gaat het ook om de motorbrandstoffen of andere vormen van energie die nodig zijn om het product te transporteren van de productielocatie naar de groothandel en winkel. Ook energie voor koeling van het product kan daarbij relevant zijn. Ook energie in het begin van de productieketen: om de grondstoffen te winnen en te bewerken telt mee. Als het product bij de consument is, is de levensloop nog niet ten einde. Na gebruik wordt het afgedankt, en ook dan is er energie nodig. Bijvoorbeeld motorbrandstoffen voor de inzamelvoertuigen. Of energie om de producten tot een vorm terug te brengen waarin ze opnieuw in te zetten zijn in het productieproces. In de afvalfase kan een product echter ook energie opleveren, bijvoorbeeld het verbranden van plastics of biomassa. Dit komt op de totale energiebalans aan de kant van de baten.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
21
Alle energie die geen directe procesenergie is, maar die wel nodig is (of wordt opgeleverd) tijdens de levensloop van een product, noemen we indirecte energie. 3.3
Product-levensketen Artikel 6: Definitie van het energiegebruik over de vijf fases van de product-levensketen. In het energiegebruik over de hele levensketen van het Product worden de volgende vijf fases onderscheiden: 6.1 Grondstoffase; 6.2 Productiefase; 6.3 Distributiefase; 6.4 Gebruiksfase; 6.5 Afdankings- of hergebruikfase Uit: Protocol Verbredingsthema's
Verbredingsthema’s draaien om het besparen van fossiele energie in de vijf gedefinieerde fases van een product-levensketen. In Figuur 5 staat de product-levensketen grafisch weergegeven. Als rode draad door dit document zult u deze keten terugvinden.
22
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 5
De vijf fases van de product-levensketen
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
23
3
De volgende fases zijn in de productlevenscyclus te onderscheiden : 1 Grondstoffase De eerste fase is de winning van grondstoffen en de eerste bewerking van ‘ruwe grondstoffen’ tot materialen, die vervolgens ingezet kunnen worden bij de fabricage van (half)producten. Een voorbeeld is ijzererts. Na winning wordt deze bewerkt tot verschillende staalvarianten (plaatstaal van verschillende dikte). Energie die nodig is voor deze processen (winning en eerste bewerking) wordt gewoonlijk de energie-inhoud van materialen of grondstoffen 4 genoemd. Een andere term hiervoor is GER-waarde . Overigens vallen ook hulpstoffen onder de term ‘grondstof’. 2 Productiefase Met behulp van grondstoffen en hulpstoffen worden in het productieproces halffabrikaten en eindproducten vervaardigd. Een voorbeeld is de fabricage van koelkasten uit (onder andere) plaatstaal en plastics. De energie benodigd voor het vervaardigingsproces van de koelkast is de directe procesenergie. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op het onderscheid tussen procesefficiency maatregelen en verbredingsthema’s. Een deel van de energie-efficiency-maatregelen in het kader van MJA-1 valt bij de MJA-2 als verbredingsthema-maatregel. 3 Distributiefase Distributie is het transporteren en opslaan van producten voordat deze bij consumenten en andere eindgebruikers terechtkomen. Twee aspecten zijn relevant: • Transport Eenmaal geproduceerd worden producten getransporteerd naar de groothandel en winkels. Vervoer kan plaatsvinden over de weg, het spoor, het water, door de lucht of door buizen. Energie die nodig is voor transport is de energie die de voortbeweging mogelijk maakt: motorbrandstoffen voor vervoer over de weg en het water, elektriciteit voor treinvervoer en vervoer door buizen, en kerosine voor vliegverkeer. • Opslag Het transport brengt de producten bij de handel. Alvorens verkocht te worden, worden producten opgeslagen. Dit kan bij de groothandel zijn, in koel- en vrieshuizen of in de winkels. Het grootste energiegebruik voor opslag wordt veroorzaakt door het gekoeld en bevroren houden van de producten. 4 Gebruiksfase Tijdens het gebruik van een product door consumenten of andere eindgebruikers kan energie nodig zijn, onder andere in de vorm van aardgas, motorbrandstoffen en elektriciteit. Auto's of elektrische apparaten zoals de kleuren televisie zijn bekende voorbeelden. 5 Afdanking-/hergebruiksfase Na gebruik wordt het product afgedankt. Bruikbare onderdelen of materialen worden soms opnieuw ingezet in het productieproces. Bekende voorbeelden zijn het hergebruik van oud papier en glas. Ook is hergebruik van producten mogelijk, waarvan PET-flessen en sloop onderdelen veelvuldig gebruikte voorbeelden zijn.
3
Voor LCA’s, waar de productlevenscyclus ook leidraad is, worden soms andere bewoordingen gebruikt voor de verschillende fases.
4
Meer informatie en uitleg over energiekentallen vindt u in hoofdstuk 7 en in onderdeel 3 van de Handreiking.
24
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
3.4
Product, dienst en functie Artikel 1. Definities algemeen 1.1
Product: Product wordt omschreven als datgene wat een bedrijf vervaardigt of voortbrengt. Het Product kan een kant-en-klaar (eind)product zijn, maar ook een grondstof, een halffabrikaat, een onderdeel van een eindproduct en zelfs een Dienst of Functie.
1.2
Dienst: Onder Dienst wordt verstaan het geheel van zowel product(en) die aan een klant/afnemer aangeboden worden als de daarmee verbonden handelingen en/of werkzaamheden die ten behoeve van die klant/afnemer verricht worden.
1.3
Functie: Functie wordt omschreven als de achterliggende behoefte die een product of dienst vervult.
Uit: Protocol Verbredingsthema’s
Hoe kunt u de nieuwe kansen voor de invulling van de MJA2 doelstellingen verzilveren? Een andere bril opzetten is een mogelijkheid. Om vanuit een ander perspectief dan u gewend bent te kijken naar uw bedrijfsactiviteiten. De bril van ‘dienst’ of die van ‘functie’. Gewoonlijk worden bedrijfsactiviteiten bezien vanuit de ‘core business’: het vervaardigen en op de markt brengen van producten. Het kan gaan om zeer veelsoortige producten: van kaas tot geneesmiddelen, van tapijt tot luxaflex, van sigaretten tot fietsbanden, om maar een willekeurige greep te doen. De verantwoordelijkheid strekt zich uit van de inkoop van alle benodigde productiemiddelen tot het afleveren van de producten aan de afnemers. De kernactiviteit is echter het vervaardigen van de producten. De bril van ‘dienst’ zet het product in een breder kader. Een dienst is een product in combinatie met een daaraan verbonden handeling die ten dienste staat aan het gebruik van het product. Een voorbeeld is het organiseren van de terugname van producten, bijvoorbeeld via een lease-systeem. De bruikbare delen van deze producten kunnen opnieuw worden gebruikt. Dit levert een besparing op van grondstoffen en energie. Gedacht kan worden aan het verkopen van kopieën in plaats van kopieermachines, waarbij de apparaten eigendom van de producent blijven. Dit maakt het terugnemen, repareren en hergebruiken van onderdelen voor de producent aantrekkelijk. We kunnen dit een serviceactiviteit noemen. Een dergelijke activiteit kan de marktkansen van het product helpen vergroten. Maar tegelijk kan er milieuwinst worden geboekt en kosten worden bespaard. Vaak is deze activiteit gerelateerd aan de gebruiks- of afvalfase van het product. Ook kan men denken aan een reparatieservice om te zorgen dat producten langer meegaan. Dit spaart nieuwe productie uit, en daarmee het gebruik van grondstoffen en energie. Voor een breder perspectief is de bril van ‘functie’ nuttig. Het product wordt nu bekeken vanuit de behoefte van de consument of eindgebruiker. Waar is het de gebruiker om te doen? Welke behoefte ligt ten grondslag aan het kopen van het product? Zo gaat het bij lampen niet om de lamp op zich, maar om de behoefte aan licht van een bepaalde lichtsterkte en kwaliteit. Bijvoorbeeld licht waarbij prettig gewerkt kan worden. Redenerend vanuit de behoefte hoeft men niet op lampen uit te komen. Daglichtkoepels bijvoorbeeld benutten daglicht optimaal zodat er minder behoefte is aan lamplicht Soms kan het gaan om geheel nieuwe producten of om product/dienst combinaties. Door met deze andere ‘bril’ op naar mogelijkheden te zoeken,
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
25
kunnen nieuwe marktniches worden aangeboord. Het kunnen producten zijn die (op termijn) bijdragen aan de continuïteit van uw bedrijf, en die tevens minder energie verbruiken in de cyclus van grondstof tot afval of hergebruik. Een voorbeeld is isolatieplaat van de firma Rockwool.
Product is ook verpakking Rockwool heeft het verpakkingsmateriaal van steenwol dakisolatieplaat gereduceerd, door product en verpakking te integreren. De dakisolatieplaten worden niet langer verpakt op houten pallets, maar op twee harde steenwol stroken. De stroken kunnen eveneens worden verwerkt in de isolatie van daken. De ontwikkeling van dit nieuwe concept resulteerde in aanzienlijk minder verpakkingsmateriaal voor deze productgroep: 62% minder pallets en 11% minder PE-folie.
Een ‘functie’ of behoefte wordt ingevuld met een ander product of productdienst combinatie. De centrale vragen zijn: op welke alternatieve wijzen (anders dan met het huidige product) kan aan de behoefte van de gebruiker worden voldaan? En vervolgens: op welke wijze kan de gehele levenscyclus worden geoptimaliseerd? Dit leidt tot geheel nieuwe ideeën voor producten en diensten. Het leidt tot systeeminnovaties.
26
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
4
Verbredingsthema’s
4.1
Inleiding Verbredingsthema’s bekijken het verbeteren van energie-efficiency vanuit een breed perspectief. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hóe breed dit perspectief is. Tevens wordt hier een relatie gelegd met de productlevensketen die in het vorige hoofdstuk is geïntroduceerd. Ook staat aangegeven hoe verbredingsthema maatregelen onderscheiden kunnen worden van proces-efficiency maatregelen. Verbetermogelijkheden die onder de verbredingsthema's vallen, kunnen in verschillende fasen van de product-levensketen aangrijpen. In dit hoofdstuk wordt hier dieper op ingegaan. Daarnaast schenkt dit hoofdstuk aandacht aan samenwerking. Verbredingsthema’s verleggen de scope van het productiebedrijf naar de product-levensketen. Dat brengt met zich mee dat veel maatregelen alleen gerealiseerd kunnen worden samen met andere partners in de keten.
4.2
Wat zijn verbredingsthema’s? Artikel 2: Definitie van verbredingsthema’s De verbredingsthema’s omvatten het aandachtsgebied gericht op product en keten. De verbredingsthema’s zijn in twee hoofdcategorieën op te splitsen: energiezuinige productontwikkeling en duurzame energie. Uit: Protocol Verbredingsthema’s
Het Protocol omschrijft het aandachtsgebied van de verbredingsthema’s als ‘gericht op product en keten’. Het product (of een dienst of functie) staat immers centraal in de product-levensketen. De mogelijkheden om fossiele energie te besparen worden gerelateerd aan de verschillende fasen in de keten. Daarmee is de blik van verbredingsthema’s breder dan de bedrijfspoort. Het gaat om het product van de grondstoffase tot en met de afdankings- en hergebruiksfase. Dit brengt ook helderheid over de afbakening tussen beide MJA2 maatregelen; proces-efficiency maatregelen en verbredingsthema maatregelen. Proces-efficiency maatregelen zijn gericht op de verbetering van de energie-efficiency van uw eigen proces. Deze invalshoek kent u uit de MJA1. Deze maatregelen zijn bovendien gekoppeld aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de Wet milieubeheer. Bij verbredingsthema’s gaat het erom de mogelijkheden te zoeken om fossiele energie uit te sparen in de verschillende levensfasen van een product. Energiebesparing binnen de verbredingsthemamaatregelen kan op 2 manieren, binnen uw bedrijf én buiten uw bedrijf. • Verbredingsthemamaatregelen binnen uw bedrijf zijn maatregelen die een reductie realiseren op de directe procesenergie, maar die niet gekoppeld zijn aan de Wet milieubeheer. Een voorbeeld is het gebruik van duurzame energie in uw bedrijf. Maar ook een warmtekrachtkoppeling (WKK) die u gezamenlijk met andere partners realiseert. Dit laatste kan verwarrend zijn, omdat WKK in de eerste ronde van de MJA in alle gevallen onder proces-efficiencymaatregelen viel. In de MJA2 moet u onderscheid maken tussen een WKK in eigen beheer (deze valt onder de proces-efficiency maatregelen) en een WKK
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
27
die u gezamenlijk met anderen realiseert (deze valt onder de verbredingsthema maatregelen). Verbredingsthemamaatregelen buiten uw bedrijf besparen energie elders in de levensketen van uw product. Tot deze maatregelen kunt u zelf het initiatief nemen, of het kan een gezamenlijk initiatief zijn met andere partners in de keten.
•
Artikel 7. Afbakening van verbredingsthemamaatregelen ten opzichte van procesefficiencymaatregelen Energiebesparingsmaatregelen getroffen door een Onderneming worden in twee categorieën als volgt afgebakend: 7.1
Proces-efficiencymaatregelen: maatregelen gekoppeld aan de wettelijke verplichtingen conform de Wet milieubeheer. Deze zijn gericht op de verbetering van de energie-efficiency van het proces binnen de inrichting van de Onderneming.
7,2
Verbredingsthemamaatregelen: maatregelen zowel binnen als buiten de inrichting, die niet gekoppeld zijn aan de wettelijke verplichtingen conform de Wet milieubeheer en die vallen onder de definities van de verbredingsthema’s conform de artikelen 3, 4 en 5 van dit protocol.
Uit: Protocol Verbredingsthema’s
4.3
Welke verbredingsthema’s? Fossiele energie uitsparen in de keten kan op twee manieren: via het besparen van energie over de gehele levensketen van een product, en door de inzet van duurzame energie. Daarom zijn de twee verbredingsthema’s: Energiezuinige productontwikkeling (EZP) en Duurzame energie (DE). Deze worden hieronder kort besproken, en in hoofdstuk 5, respectievelijk 6 in detail uitgewerkt.
28
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
4.3.1
Energiezuinige Productontwikkeling (EZP) Artikel 3. Definitie van energiezuinige productontwikkeling Energiezuinige productontwikkeling is het zodanig ontwikkelen van een Product dat het energiegebruik over de gehele levensketen van het Product afneemt. Dit thema is onderverdeeld in drie hoofdcategorieën van fossiele energiebesparing zoals genoemd in artikel 1k van MJA2: 3.1
Duurzame Producten: Duurzame Producten richt zich met name op het ontwikkelingsproces van producten. De energiebesparing als gevolg van Duurzame Producten hangt samen met het zodanig ontwikkelen van Producten dat het energiegebruik over de gehele productlevensketen afneemt via bijvoorbeeld materiaalbesparing, vermindering van energiegebruik tijdens productgebruik, optimalisatie van de productlevensduur en optimalisatie van de productafdanking, c.q. productherverwerking.
3.2
Optimalisatie van Transport, Logistiek en Ketens: Optimalisatie van Transport, Logistiek en Ketens richt zich op energiebesparing op het gebied van de distributie van enerzijds materialen die nodig zijn voor de vervaardiging van het Product en anderzijds het Product zelf. Deze optimalisatie leidt tot een reductie van transportenergie per eenheid Product.
3.3
Duurzame Bedrijventerreinen: Duurzame Bedrijventerreinen richt zich op de samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden op bedrijventerreinen, gericht op de vermindering van het gezamenlijke energieverbruik en de verbetering van de gezamenlijke energie-efficiency. De energiebesparing als gevolg van Duurzame Bedrijventerreinen komt tot stand uit deze gezamenlijke aanpak en samenwerking door bijvoorbeeld (centrale) opwekking van (duurzame) energie of gemeenschappelijke utilities waardoor het specifiek energiegebruik per prestatie-eenheid daalt.
Uit: Protocol Verbredingsthema’s
Energiezuinige productontwikkeling wil zeggen het zodanig ontwikkelen van een product dat het fossiele energieverbruik over de gehele levensketen afneemt. Hierin zijn drie concrete aangrijpingspunten: Duurzame Producten Het doel hiervan is om producten zo te ontwikkelen dat het energiegebruik in de gehele levensloop afneemt. Door bijvoorbeeld een product compacter te ontwerpen, is minder materiaal nodig. Omdat de toeleverancier minder grondstoffen hoeft te vervaardigen, levert dit een energiebesparing op. Een lichter product beperkt tevens het energiegebruik tijdens de distributie. De centrale vraag is steeds: waar in de levensketen van een product is (energie)winst te boeken? Werken aan duurzame producten kan een relatief eenvoudig, nieuw energiezuinig product opleveren (bijvoorbeeld een energiezuinige ventilator of dunner verpakkingsmateriaal), maar ook een nieuw innovatief systeem (bijvoorbeeld aanbieden van energiedienst verlichting). Optimalisatie van Transport, Logistiek en Ketens Optimalisatie van Transport, Logistiek en Ketens draait om initiatieven waarbij de distributie wordt aangepast. Het gaat daarbij om de distributie van de materiaalstromen naar de productielocatie, maar ook om de distributie van de half- en eindproducten. Zowel wijzigingen in de soort belading (grootte van de producten en verpakking, verpakkingsmateriaal en dergelijke) als in de logistiek (combineren van ritten, voorkomen van leeg terugrijden en dergelijke) kunnen energiebesparing opleveren. Deze optimalisatie leidt tot een reductie van transport- en opslagenergie per eenheid product.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
29
Duurzame Bedrijventerreinen Duurzame bedrijventerreinen kenmerken zich door het verbeteren van het (bedrijfs)economisch resultaat, de vermindering van de milieubelasting of een efficiënter ruimtegebruik door samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden. De verbredingsthema’s van de MJA2 sluiten hier nauw bij aan. Wanneer gezamenlijke inspanningen op bedrijventerreinen leiden tot het verminderen van uw energiegebruik op het terrein, dan vallen deze onder de noemer 'duurzame bedrijventerreinen' binnen de EZP. U kunt denken aan: • uitwisseling van energie, grondstoffen en water (bijvoorbeeld restwarmte, restkoude, reststoffen); • gezamenlijk gebruik van utilities en bedrijfsfuncties (bijvoorbeeld WKK, afvalwaterzuivering, perslucht); • collectieve inzameling, afvoer of verwerking van afvalstoffen. 4.3.2
Duurzame Energie (DE) Naast een energiebesparing door energiezuinige productontwikkeling is het gebruik van fossiele energie te verminderen door (gedeeltelijke) toepassing van duurzame energie. Dit kan op meerdere plaatsen in de levensketen van het product. Voor het gebruik van duurzame energie in uw bedrijf kunt u denken aan: • het zelf of met partners neerzetten van een duurzame energie-installatie; • het inkopen van groene stroom.
Figuur 6
Schema verbredingsthema's Verbredingsthema’s
Energiezuinige Duurzame energie
4.4
productontwikkeling
Duurzame
Optimalisatie transport,
Duurzame
producten
logistiek en ketens
bedrijventerreinen
Mogelijkheden voor verbetering Artikel 4 van het Protocol identificeert acht verbetermogelijkheden voor elk van de drie onderdelen van energiezuinige productontwikkeling (duurzame producten, duurzame bedrijventerreinen en optimalisatie van transport, logistiek en ketens). In hoofdstuk 5 wordt elk van deze mogelijkheden nader uitgewerkt. Hier volstaat een opsomming: • optimalisatie van functievervulling; • materiaalbesparing; • proces-efficiency (bij klanten en leveranciers); • optimalisatie van distributie; • vermindering van energiegebruik tijdens productgebruik; • optimalisatie van levensduur; • optimalisatie van (gedeeltelijke) afdanking; • optimalisatie van (gedeeltelijke) herverwerking. Figuur 7 maakt inzichtelijk dat deze acht verbeteropties op verschillende plekken in de product-levensketen aangrijpen.
30
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
In dezelfde figuur ziet u aan de input-kant van de product-levensketen de mogelijkheid om duurzame energie in te zetten. De volgende energiebronnen gelden als duurzame energie: • waterkracht; • windenergie; • thermische zonne-energie; • foto-voltaïsche zonne-energie; • passieve zonne-energie; • warmte- en/of koudeopslag; • aardwarmte; • warmtepompen die gebruik maken van omgevingswarmte; • energie uit afval en biomassa.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
31
Figuur 7
Verbetermogelijkheden EZP en duurzame energie
32
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
4.5
Samenwerken aan verbreding Het tot stand brengen van energiezuinige productontwikkeling en het toepassen van duurzame energie kan een inspanning van uw kant zijn, maar is ook samen met andere partijen na te streven. Zo kunnen duurzame producten samen met bedrijven worden geproduceerd die meer ‘stroomopwaarts’ of ‘stroomafwaarts’ in de productketen hun core business hebben. Ook zijn gezamenlijke initiatieven mogelijk op een bedrijventerrein. ‘Buur’-bedrijven kunnen in een geheel andere keten actief zijn, terwijl er bijvoorbeeld wel gezamenlijk energie wordt opgewekt. Of reststromen worden uitgewisseld. Transport en logistiek is een ander thema waar samenwerking kan leiden tot aanzienlijke energiebesparing. Vanuit distributiecentra bijvoorbeeld kunnen goederen van meerdere bedrijven efficiënter worden vervoerd. Ook het combineren van transport of overslag geeft mogelijkheden die voor individuele bedrijven niet haalbaar zijn. Duurzame energie kan samen met bedrijven op dezelfde locatie worden opgewekt. Samenwerking heeft dus meerwaarde! Hierna wordt samenwerking binnen Energiezuinige Productontwikkeling en Duurzame energie nader toegelicht. Energiezuinige Productontwikkeling Duurzame producten Vaak zijn er bij de totstandkoming van producten meerdere productiebedrijven betrokken: de één levert halffabrikaten af, die een ander verwerkt tot eindproducten. Bij duurzame producten gaat het erom te zoeken naar de meest energie-efficiënte productiewijze, waarbij de grenzen van de bedrijven even worden ‘weggedacht’. Het kan dus zijn dat het efficiënter is om een stuk van de productie ‘stroomafwaarts’ of ‘stroomopwaarts’ in de product-levensketen te verplaatsen. Zoals bij het snijden van het leer in het volgende voorbeeld.
Huiden snijden bij de huidenhandel of bij de meubelfabrikant? Voorgesneden huiden worden door Hulshof gelooid en geverfd, waarna het product geschikt is om door Leolux verwerkt te worden in de bekleding van meubels. Delen van de huid die Leolux niet in meubels kan verwerken, worden al bij de huidenhandel verwijderd. Hulshof en Leolux kopen 11% minder grondstof in. Hulshof bespaart zo 11% op energiegebruik, verf en chemicaliën.
Naast het verplaatsen van een deel van de productie, kunt u ook samen met ketenpartners een nieuw product ontwikkelen. Door eisen te stellen aan bijvoorbeeld de kwaliteit of bereidingswijze van halffabrikaten die u aangeleverd krijgt, kunt u invloed uitoefenen op een eerdere stap in de keten.
Optimalisatie van transport en logistiek Tot de product-levensketen behoort ook de schakel transport. Ook hier is een potentieel aan energiebesparende verbetermogelijkheden door samen te werken met anderen. Voor transport zijn het type vervoermiddel, de afgelegde afstand en de beladingsgraad belangrijke aangrijpingspunten uit het oogpunt van energie-efficiency. 1
Het onderling afstemmen en combineren van goederenstromen Met name op het gebied van logistiek is door samenwerking méér energie te besparen dan binnen uw eigen mogelijkheden liggen. Belangrijk is het beperken van het aantal ritten of afvaarten: door een betere bezettingsgraad gaat het aantal voertuigkilometers omlaag en dit bespaart energie. Ook kan door afstemming en bundeling een betere
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
33
afwikkeling ontstaan naar spoor of water. Het kan zowel gaan om aanals afvoer van goederen.
2
Terminals Een tweede vorm van samenwerking is de aanleg van een terminal voor de overslag van goederen naar spoor en water met een aantal bedrijven tezamen. Er zijn twee varianten: - terminals met een regionaal karakter Deze terminals richten zich op het volume aan lading dat aanwezig is op het bedrijventerrein en in de directe omgeving. - logistieke knooppunten of multimodale transportcentra (nationaal karakter) Dit zijn grootschalige, openbare terminals die beschikken over een spoor-, water- en/of buizenaansluiting. Er omheen vestigen zich vervoerders en bedrijven die goederen aanvoeren. Goederenstromen worden in deze centra gebundeld, zodat tijdelijke opslag, logistiek, overslag en stadsdistributie geoptimaliseerd kunnen worden.
Duurzame bedrijventerreinen Om bedrijventerreinen een duurzaam karakter te geven, zijn twee soorten maatregelen mogelijk: 1 Verduurzaming van bedrijfsprocessen Hierbij gaat het om het optimaliseren van bedrijfsprocessen , om het combineren van de processtromen van de bedrijven op het terrein. Doel is het zo efficiënt mogelijk inzetten van allerlei fysieke stromen tussen verschillende bedrijven: warmte, water, grondstof- en reststromen, goederen en personen. De effecten hiervan op het energiegebruik van het MJA-bedrijf kunnen als Verbredingsthema’s worden meegenomen in de monitoring U kunt denken aan de volgende vormen van samenwerking: - uitwisseling van energie, grondstoffen en water; - gezamenlijk gebruik van utilities en bedrijfsfuncties; - combineren van het vervoer van goederen en personen; - collectieve inzameling en afvoer van afvalstoffen. 2 Verduurzaming van de inrichting van een bedrijventerrein Het gaat om het optimaliseren van het terrein , bestaande uit onder andere bedrijfsruimten en infrastructuur. Door samenwerking tussen de bedrijven op het terrein ontstaat meerwaarde die ook leidt tot een verminderd gebruik van fossiele energie. Voorbeelden zijn: - aanleg van een energie-infrastructuur op het terrein waardoor zo duurzaam mogelijk in de energiebehoefte van de bedrijven kan worden voorzien; - intensivering van het gebruik van ruimte, bijvoorbeeld opslagcapaciteit. De voordelen van samenwerking op bedrijventerreinen kunnen voor u zijn: kostenbesparing, meer veiligheid, betere kwaliteit en uitstraling van de directe omgeving, én: tegelijkertijd milieuwinst boeken. In de hierna volgende kaders zijn twee voorbeelden opgenomen van samenwerking op weg naar een duurzaam bedrijventerrein.
34
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Agro-industriële ecologie in de Groningse praktijk In het Groningse Ter Apelkanaal is twee jaar geleden de basis gelegd voor een vergaande samenwerking die resulteert in een veel efficiëntere wijze van produceren en een forse verlaging van de milieubelasting. Ten Kate (marktleider in de eiwit- en vetproductie in Nederland) zocht naar een hoogwaardiger bestemming voor één van haar eindproducten: dierlijk eiwit voor de voedingsmiddelenindustrie. Bovendien kreeg het bedrijf te maken met steeds hogere kosten voor het afvoeren van zijn afvalwater. DGF Stoess (wereldmarktleider op het gebied van gelatineproductie) had juist te maken met een energie-intensief productieproces en was op zoek naar een alternatieve grondstof. Op een nieuw industrieterrein hebben beide bedrijven flink geïnvesteerd in vergaande procesintegratie. Het dierlijk eiwit van Ten Kate dient nu als grondstof voor de gelatineproductie. Hierdoor zijn processen als koelen, indampen en drogen niet meer nodig. Bovendien is de afvoer van reststoffen en afvalwater sterk gereduceerd. Het energetisch ketenbeheer gaat nog een stap verder. De nabij gelegen gezamenlijke WKK van AVEBE (producent van aardappelzetmeel) en Essent, Dobbestroom, levert goedkope stroom en elektriciteit en maakt tegelijkertijd de eigen installatie rendabeler. Bovendien heeft als gevolg van dit initiatief het Amerikaanse bedrijf AFB (Applied Food Biotechnology), een producent van smaakstoffen voor huisdiervoeders, zich gevestigd op het nieuwe terrein. AFB maakt gebruik van een restproduct van Ten Kate voor de productie van smaakstoffen. Wat levert dit nu op? Door procesintegratie, energiezuinig ontwerp en benutting van restwarmte wordt per jaar ongeveer 6 miljoen kWh bespaard. Het gecombineerde gebruik van de WKK-installatie levert nog eens een energiebesparing van 5 miljoen kWh. Op deze manier wordt een hoeveelheid elektriciteit bespaard gelijk aan het jaarlijkse verbruik van ongeveer 3.500 huishoudens! Hierdoor wordt ook de uitstoot van CO2 sterk teruggebracht. Andere milieuvoordelen zijn een flinke besparing op het gebruik van leidingwater (ongeveer het jaarlijks gebruik van 250 huishoudens) en een reductie van meer dan 5.000 vervoersbewegingen per jaar. De totale kostenbesparing bedraagt, exclusief de besparing op de transportkosten, zo’n 1,8 miljoen euro per jaar. Ondertussen gaat bij de betrokken ondernemers het nadenken over nieuwe optimalisatiestappen gewoon door.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
35
Agro-iIndustrieel Complex Dinteloord Een goed voorbeeld van gebruik van onderlinge reststromen is het Agro-industrieel Complex Dinteloord. De Coöperatieve Suiker Unie richt haar bedrijventerrein (250 ha) in Dinteloord de komende jaren in als een thematisch industrieterrein. De Suiker Unie heeft diverse universiteiten en bedrijven benaderd om de mogelijkheden van industriële ecologie te onderzoeken. De installaties van de Suiker Unie zijn gebouwd voor een piekbelasting die maar negentig dagen duurt: de suikerbietencampagne. De rest van het jaar staan de energiecentrale, de waterhuishouding en de grondscheidingsinstallatie stil. Daarnaast ontstaan bij de verwerking van suikerbieten nevenstromen, zoals zand, kalk en water. Er is gezocht naar partijen die hier gebruik van kunnen maken. Dientengevolge komt er nu op het terrein een keramisch bedrijf dat gebruik gaat maken van de klei, de energiecentrale en het proceswater. Daarnaast komt er een groente- en kruidendrogerij die de restwarmte gaat benutten. Ook een grondbedrijf gaat zich vestigen om gebruik te maken van de grondscheidingsinstallatie. Naast deze bedrijven zijn de gemeentes en de provincie Noord-Brabant betrokken bij het project. De financiering wordt door de Suikerunie gedragen. Daarnaast is gebruik gemaakt van enkele subsidies en regelingen. De voordelen: benutting onderlinge restwarmte en -koude; benutting reststoffen of afgekeurde producten als grond- en brandstof; hergebruik afvalwater als proceswater; gezamenlijk gebruik energiebronnen, afvalwaterzuivering en onderhoudswerkplaats; collectief groenbeheer, onderhoud gebouwen en installaties, beveiliging, vergader- en opleidingfaciliteiten, flexibele kantoren, kinderopvang, winkelcentra, sport- en recreatiefaciliteiten, hotel/restaurant en benzinestations, gebruik van internet en telefooncentrale; gezamenlijk afval- contract, gezamenlijke lokale verwerking en interne milieuhandhaving; collectief gebruik van gebouwen en gezamenlijke opslag van materialen; warmtekrachtkoppeling en gebruik industriewater uit oppervlakte- of regenwater; combinatie van vrachten.
Duurzame energie Samenwerking kan zinvol zijn bij de opwekking van duurzame energie. Bijvoorbeeld door met andere bedrijven een windmolenpark te bouwen op het bedrijventerrein van uw bedrijfslocatie. Maar het is ook mogelijk om met partners buiten het bedrijventerrein te investeren in windenergie. Een andere mogelijkheid is om met bedrijven in de buurt een gezamenlijke warmte-koude opslag aan te leggen. Deze investering is vaak alleen rendabel als meerdere partijen meedoen.
36
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
37
5
Kansen oppakken productontwikkeling
5.1
Inleiding
met
energiezuinige
Hoe kunt u nu zelf aan de slag met energiezuinige productontwikkeling? De handreiking kunt u zien als een hulpmiddel om creatieve mogelijkheden te zoeken en uw uitvoeringsplannen aan te scherpen. Het is een leidraad, met suggesties en voorbeeldcases, die u op weg helpt. Uiteindelijk maakt u zelf uw keuze uit de geschetste mogelijkheden afhankelijk van uw kansen, locatie en marktontwikkelingen. ‘Energiezuinige Productontwikkeling’ beoogt het fossiele energiegebruik in de levensloop van een product te verminderen. Dit kan op twee manieren: • u kunt als producent uw productsamenstelling zo veranderen dat deze in andere fasen van de levensketen minder energie nodig hebben; uw inspanning heeft dus op een andere plek in de keten effect; • u kunt samen met anderen in de product-levensketen zoeken naar maatregelen die buiten het productiebedrijf genomen kunnen worden (dus elders in de keten), en die leiden tot een vermindering van het energiegebruik van het product over de gehele levenscyclus bekeken. De fossiele energie die buiten uw bedrijf bespaard wordt door ‘energiezuinige productontwikkeling', telt (gedeeltelijk) mee in uw eigen MJA2-doelstelling. Hoe dat precies in zijn werk gaat, kunt u lezen in hoofdstuk 7 en 8 en in deel II van deze Handreiking. In dit hoofdstuk vindt u een leidraad voor het opsporen van mogelijkheden voor energiezuinige productontwikkeling. De verbetermogelijkheden worden voor de vijf verschillende levensfasen van een product besproken. Het overzicht van voorbeelden is niet uitputtend. Het gaat immers om een nieuw onderwerp. Het is aan u en anderen om díe verbeteringen in de keten op te sporen die voor uw bedrijf interessant zijn. Omdat ze energiebesparing opleveren, maar vaak ook omdat ze andere voordelen bieden. Het kan zelfs zo zijn dat u in een ander kader al maatregelen neemt, die thuishoren bij de verbredingsthema’s.
38
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Artikel 4. Verbetermogelijkheden voor energiezuinige productontwikkeling Energiezuinige productontwikkeling kan op acht verschillende verbetermanieren bijdragen aan de verbetering van de energie-efficiency van het indirecte energiegebruik als gevolg van Duurzame Producten (artikel 3.1), Optimalisatie van Transport, Logistiek en Ketens (artikel 3.2) en Duurzame Bedrijventerreinen (artikel 3.3). De acht classificaties bestaan uit de volgende stappen: 4.1
Optimalisatie van functievervulling: De functie (behoefte) die een product vervult in kaart brengen en op basis hiervan komen tot een nieuwe en tegelijkertijd energie-efficiëntere vorm van functievervulling.
4.2
Materiaalbesparing: Minder indirect energiegebruik per eenheid product door de gewijzigde inzet van minder of energie-extensievere grondstoffen en/of andere hulpstoffen.
4.3
Verbetering van proces energie-efficiency (voorzover niet binnen de eigen inrichting): Minder direct energiegebruik per eenheid product (buiten de inrichting) door lager energiegebruik ter verwarming of koeling van processtromen en/of aandrijving van pompen, compressoren en/of andere procesapparatuur.
4.4 4.5
Optimalisatie van distributie: Minder transportenergie per eenheid product. Vermindering van energiegebruik tijdens productgebruik: Minder direct en/of indirect energiegebruik per eenheid product gedurende de feitelijke levensduur van het product als gevolg van een innovatieve aanpassing van het ontwerp of toepassing van het product.
4.6
Optimalisatie van levensduur: Minder direct en/of indirect energiegebruik per eenheid product door optimale keuze van de levensduur van een product. Gekozen kan worden om bijvoorbeeld de feitelijke levensduur zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de technische levensduur (mode/trend-bestendig ontwerpen van product) of de levensduur van een oud product voortijdig af te breken in verband met het op de markt komen van innovatieve producten die aanzienlijk minder energie consumeren tijdens gebruik.
4.7
Optimalisatie van (gedeeltelijke) productafdanking: Maatregelen ter minimalisering van de energie benodigd per eenheid product voor de subketen van inzameling, transport, verbranden, vergassen of storten van het afgedankte product.
4.8
Optimalisatie van (gedeeltelijke) productherverwerking: Maatregelen op het gebied van recycling waardoor de energie-inhoud van de, in het afgedankte product, gebruikte materialen met relatief weinig energiegebruik weer beschikbaar komen op de markt.
Uit: Protocol Verbredingsthema’s
5.2
Verbeteropties In de onderstaande paragrafen worden de fasen van de productlevenscyclus onder de loep genomen. Hierbij worden verbetermogelijkheden voor energiezuinige productontwikkeling opgespoord.
5.2.1
Grondstoffase Producten zijn samengesteld uit verschillende grond- en hulpstoffen. Onder grondstoffen verstaan we tevens grondstoffen van agrarische of veterinaire oorsprong. Verbetermogelijkheid: materiaalbesparing In de zoektocht naar de mogelijkheden om uw product energiezuiniger te maken, is ‘grondstof’ één van de ingangen. De verbeteroptie is het zoeken naar een verandering in de productsamenstelling, zodat de energie-inhoud van het product per saldo vermindert.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
39
Besparing van energie is mogelijk door: • vermindering van de hoeveelheid gebruikte grondstof; • gebruik van een secundaire grondstof; • gebruik van een grondstof waarvan de winning en bewerking minder energie kost; • minder energie-intensieve bewerking van de ruwe grondstof tot een in te zetten materiaal; • inkoop van de grondstof dichter bij de productielocatie, zodat wordt bespaard op transportkilometers van de grondstof. Is de hoeveelheid grondstof te verminderen? De reductie van de hoeveelheid grondstof per eenheid product (dunnere en lichtere producten) heeft invloed op het energiegebruik op verschillende plaatsen in de keten. Er is minder winningsenergie en energie voor het transport van de grondstoffen nodig. Ook is er minder energie nodig om de lichtere producten te vervoeren. Dit levert meerdere voordelen tegelijkertijd op.
Dunwandige producten IJzergieterijen hebben technieken ontwikkeld om het materiaalgebruik te optimaliseren en de energie-efficiëntie in de product-levensketen te verbeteren. Gietproducten worden bijvoorbeeld anders vormgegeven en wanddiktes verkleind. Een andere techniek om de efficiëntie te verbeteren is het verkleinen van de gietdoppen (dit zijn de toevoerkanalen, waardoor het vloeibare metaal in de gietvorm stroomt). Beide verbeteringen zorgen voor een vermindering van de hoeveelheid te smelten metaal per product. Dit geeft een aantal voordelen: minder grondstofgebruik en dus een besparing op energie die nodig is om de grondstoffen te winnen en te bewerken. Ook resulteert het in een lagere procesenergie, wat relevant is omdat het smeltproces van ijzergieterijen 60% van de productie-energie voor zijn rekening neemt. De besparing op de procesenergie valt niet onder de verbredingsthema’s en wordt ondergebracht in de EEI.
Is een andere bron voor (dezelfde) grondstof een alternatief? Zonder de samenstelling van het product te veranderen, kan gezocht worden naar een andere bron van grondstoffen, bijvoorbeeld secundaire grondstoffen uit herverwerkingsprocessen. Kippenmest in plaats van fosfor-erts ThermPhos zoekt alternatieve bronnen voor het fosfaaterts dat het bedrijf inzet voor de productie van fosforproducten. Wellicht komen fosfaathoudend slib van zuiveringsinstallaties en fosfaathoudende mest uit de veehouderij hiervoor in aanmerking. Een geheel andere keten, met geheel andere grondstofleveranciers!
Is inzet van een alternatieve grondstof mogelijk? Elke grondstof heeft zijn eigen energie-inhoud: de hoeveelheid energie die nodig is geweest om een gewichtseenheid te maken. Door een andere samenstelling van het product, kan gezocht worden naar minder energieintensieve grondstoffen. Polypropyleen in plaats van polyethyleen Een producent van verpakkingsmateriaal voor voedingsmiddelen wijzigt
(delen van) de
grondstoffen voor verpakking van polyethyleen naar polypropyleen. Afgezien van de voordelen bij het hergebruik van de grondstof betekent de vervanging op zich al een besparing van ca. 15% op de energieinhoud per kilo grondstof!
40
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Kan de bewerkingvan een ruwe grondstof op een andere ma nier? Een verandering in de bewerking van ruwe grondstoffen kan leiden tot besparing van energie. Kan de inkoop van grondstoffen dichter bijhet bedrijf? Voor het energiegebruik van het vervoer van grondstoffen en materialen is het gunstig om de vervoersafstand zo klein mogelijk te houden. Bijkomend voordeel is dat de transportkosten lager worden. 5.2.2
Productiefase Energiebesparingen in uw eigen proces. Dit zijn maatregelen die opgenomen staan in uw energiebesparingsplan. Deze komen bijvoorbeeld voort uit de implementatie van een energiezorgsysteem. Voorbeelden zijn hergebruik van proceswater als koelwater, inzetten van warmtewisselaars, installatie van een warmtekrachtkoppeling. Verbetermogelijkheid: Verbetering van procesenergie-efficiency In deze schakel van de levensketen gaat het om energie die gebruikt wordt voor de fabricage van producten, maar niet de directe energie die onder de Energie-Efficiency-index valt. Kenmerk is dat u samen met andere bedrijven voorziet in de behoefte aan procesenergie. Besparingen hebben betrekking op drie situaties: • energiebesparing bij een bedrijf ‘stroomaf-’ of ‘stroomopwaarts’ in de keten; • gezamenlijk gebruik van energie-utilities; • gebruik van restenergie van andere bedrijven (sluiten van kringlopen en cascadering). Is energiebesparing mogelijk in een deel van de productie buiten het eigen bedrijf? Om de mogelijkheden op te sporen, kunt u zich afvragen of delen van processtappen binnen uw bedrijf efficiënter door andere bedrijven uitgevoerd zouden kunnen worden. Omgekeerd kunt u ook bekijken of het naar u toe halen van productiestappen die nu buiten de deur plaatsvinden, een efficiëntieverbetering opleveren. Het gaat daarbij om energie, maar ook om het grondstofgebruik (immers: voor de vervaardiging van grondstof is energie gebruikt). Zo kan het initiatief van het ene bedrijf energiebesparing tot gevolg hebben bij een ander bedrijf uit de keten.
Huiden snijden bij de huidenhandel of bij de meubelfabrikant? Voorgesneden huiden worden door Hulshof gelooid en geverfd, waarna het product geschikt is om door Leolux verwerkt te worden in de bekleding van meubels. Delen van de huid die Leolux niet in meubels kan verwerken, worden al bij de huidenhandel verwijderd. Hulshof en Leolux kopen 11% minder grondstof in. Hulshof bespaart zo 11% op energiegebruik, verf en chemicaliën.
Kan gezamenlijk gebruik gemaakt worden van energie-utilities? Het gezamenlijk gebruik maken van energie- utilities kan voordelen 5 opleveren voor alle betrokken partijen . Niet alleen in termen van energie, maar ook financieel. Mogelijkheden zijn: • Het uitwisselen van overcapaciteit Vrije capaciteit van een bestaande installatie kan worden verkocht aan een ander bedrijf. 5
NB: een verschil met de MJA1 is, dat de besparing van gezamenlijke utilities niet meer onder de EEI valt, maar onder de verbredingsthema's.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
41
•
Gezamenlijke nieuwe utilities Nieuwe gezamenlijke utilities kunnen door schaalvergroting hogere bezettingsgraden halen, of kunnen een betere kwaliteit van het utilityproduct leveren dan afzonderlijke energie-installaties. Ook kan de gezamenlijke utility efficiënter werken dan kleinere installaties bij de individuele bedrijven. Een voorbeeld is een joint venture warmtekrachtkoppeling (WKK). Utilities met een innovatief karakter (bijvoorbeeld warmte/koude-opslag) zijn soms alleen samen te realiseren, omdat er voor bedrijven afzonderlijk te hoge risico’s of kosten aan kleven.
Kan energie-uitwisseling plaatsvinden met een ander bedrijf? Cascadering van energie betekent dat het gebruik van energie van hoogwaardig naar laagwaardig verloopt. Restenergie van het ene bedrijf (zoals warmte van 200 graden) wordt als input gebruikt door een ander bedrijf met een minder hoogwaardige behoefte, bijvoorbeeld stoom (van 110 graden). Fysieke nabijheid van bedrijven is van groot belang: op die manier kunnen verliezen door transport en ook de kosten ervan beperkt blijven. Voorbeelden zijn te vinden op de website van duurzame bedrijventerreinen (www.dbt.novem.nl). In paragraaf 7.3.5 en paragraaf 14.11 wordt uitgebreider ingegaan op dit onderwerp. 5.2.3
Distributiefase Distributie omvat alles tussen het moment dat producten op de productielocatie gereed liggen, en het moment dat het product in handen komt van de consument of eindgebruiker. Verbetermogelijkheid: optimalisatie van distributie Voor de optimalisatie van distributie onderscheiden we twee aspecten: transport en opslag van producten. Transport Transport is beweging en beweging is energie. Energiegebruik is om die reden een graadmeter voor de efficiëntie in het vervoer van producten. We onderscheiden vier kernpunten: • vervoermiddel; • transportafstand; • belading; • logistiek. Zijn alternatieve vervoermiddelen inzetbaar? De keuze van het vervoermiddel heeft invloed op het energiegebruik van het transport, en kan een grote energiebesparing opleveren. Op grond van het gemiddelde energiegebruik per tonkilometer verdient het vervoer per schip of per spoor voorkeur boven andere vervoerswijzen. Transport per vliegtuig, met name op korte afstanden, heeft het hoogste energiegebruik per kilometer. Ten slotte is bij de keuze van het vervoermiddel ook de grootte van het voertuig van belang. Een bestelauto is per eenheid van transport minder energie-efficiënt dan een (grotere) vrachtwagen.
Modal shift: van vrachtwagen naar schip Wemmers Tanktransport vervoert veevoer voor producent Bonda in Hillegom. Dagelijks reden er 11 vrachtwagens met veevoer van Den Bosch naar Bergen op Zoom. Vervolgens reden ze leeg terug. Het vervoer gaat nu per schip. Hierdoor wordt jaarlijks 3,76 miljoen tonkilometer over de weg bespaard. Dit komt neer op 1,33 miljoen liter brandstof. Het extra brandstofverbruik van de schepen
42
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
(313.000 liter) is beduidend lager.
Kan de transportafstand korter? Het energiegebruik per tonkilometer moet altijd worden bezien in relatie tot de af te leggen afstand. Door geografische omstandigheden is men bijvoorbeeld soms genoodzaakt met het ene vervoermiddel een langere afstand af te leggen dan met het andere. Waterwegen gaan vaker in een rechte lijn van A naar B dan wegen. Dit betekent dat de route per schip soms korter is dan wanneer het vervoer over de weg wordt afgewikkeld. Andersom is uiteraard ook mogelijk. De voordelen van een relatief energiezuinige vervoerswijze kan tenietgedaan worden door de langere transportafstand!
Centraal of decentraal drukken van de krant? Een voorbeeld vormt de distributie van kranten door de grafische industrie: in plaats van een landelijke druk van dagbladen, wordt de krant elektronisch verstuurd naar regionale drukkerijen.
Is de belading optimaal? Vanuit het oogpunt van energie-efficiëntie is streven naar volledige belading een goed uitgangspunt. Het voorkómen van het ‘leeg terugrijden’ is belangrijk. Andere aandachtspunten bij het zoeken naar mogelijkheden om de belading aan te passen, zijn: • het compacter ontwerpen van producten, waardoor meer producten per kubieke meter laadruimte kunnen worden vervoerd; • het weglaten van verpakkingen; • logistieke maatregelen, waardoor de beladingsgraad van het vervoermiddel kan toenemen.
Verpakking in dekens Kantoormeubelenfabrikant KINNARPS verpakt haar meubels in dekens. Dit spaart grote hoeveelheden kartonnen wegwerpverpakking. Bovendien wordt gestreefd naar een zo optimaal mogelijke inrichting van transport: de Zweedse trucks halen na aflevering van het meubilair in Nederland een retourzending bij derden, zodat ze beladen terugkeren.
Is de logistiek te verbeteren? Optimalisatie van logistiek is erop gericht het aantal ritten of afvaarten te beperken. Dit beperkt het aantal voertuigkilometersen en spaart brandstof . Hiervoor staan de volgende mogelijkheden ter beschikking: • combinatie van ritten en beperken van het aantal kilometers; • goede rit- en routeplanning; • optimaliseren van de beladingsgraad; • voorkomen leeg rijden; • kiezen van de optimale voertuiggrootte; • nachttransport; • combinatie van aanvoer van grondstoffen en retour van fabrikaat. Het combineren van transport met andere bedrijven is één van de mogelijkheden die kunnen leiden tot reductie van kosten en energiegebruik. Logistieke distributiecentra zijn een voorbeeld. Maar ook samenwerking tussen bedrijven, waardoor transport gecombineerd kan worden, is een mogelijkheid.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
43
Combineren van transportstromen IgloMora heeft samen met logistiek dienstverlener Christian Salvesen het distributiesysteem ingrijpend veranderd, om te kunnen voldoen aan strengere milieueisen en de eisen uit de markt. IgloMora heeft zijn distributiecentra teruggebracht tot één distributiecentrum, waar opslag, handling en distributie van de verschillende diepvriesproducten worden gecombineerd. Daarnaast zijn onderdelen aangekocht, afgestoten en/ of uitbesteed met het oog op besparing van transport of transportefficiency. Deze verandering in de logistieke structuur maakte het mogelijk om een forse kilometerreductie per pallet te behalen. Deze daalde van 13,58 km/pallet in 1995 naar 7,89 km/pallet in 1999.
Opslag Vaak worden producten (tijdelijk) ergens opgeslagen. Daarbij is, uit oogpunt van energie, onderscheid te maken tussen gewone, gekoelde en diepgevroren opslag. De koeling van de opslagruimte is namelijk het aspect dat het meeste invloed heeft op het energiegebruik van de opslag. Vanuit het oogpunt van energiebesparing is het van belang de capaciteiten van deze verschillende vormen van opslag optimaal te benutten.
Is de opslag optimaal? Om het energiegebruik van de opslag te reduceren, zijn er drie mogelijkheden: • het terugbrengen van de benodigde opslagruimte per product; • het beter benutten van de opslagcapaciteit, bijvoorbeeld door het gebruik met anderen te delen; • overstappen van diepgevroren naar gekoelde of ongekoelde producten. 5.2.4
Gebruiksfase De energiebehoefte tijdens het gebruik van producten door consumenten of eindgebruikers wordt bepaald door twee factoren: • het energiegebruik tijdens gebruik; • de levensduur van producten. Het energiegebruik per product over de gehele keten is veelal gekoppeld aan een tijdseenheid. Wanneer producten kort meegaan, zijn per tijdseenheid meer producten nodig om in dezelfde behoefte te voorzien dan bij een langere levensduur. Kleding is een duidelijk voorbeeld: onder invloed van mode worden kledingstukken eerder afgedankt dan dat zij versleten zijn. In jargon heet dat: de feitelijke levensduur is korter dan de technische. Het effect van een korte levensduur is dat per tijdseenheid meer producten, en dus meer grondstof en energie nodig zijn. Verbetermogelijkheid: vermindering van het energiegebruik tijdens productgebruik Wanneer we het energiegebruik in de gebruiksfase van een product willen reduceren, zijn het energiegebruik en de levensduur de aangrijpingspunten.
Is het mogelijk minder energie te gebruiken tijdens het gebruik van het product? • De energiebehoefte tijdens het gebruik is een niet te verwaarlozen aspect in de levensketen van een product. Naast de milieubesparing, brengt een lager energiegebruik ook lagere energiekosten voor de consument met zich mee. Dit is een uitstekend verkoopargument. Er zijn twee aandachtspunten: • reductie van het fossiele-energiegebruik in de gebruiksfase;
44
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
•
gebruik van duurzame en hernieuwbare energiebronnen in de gebruiksfase; uit de dagelijkse praktijk is straatverlichting voor afgelegen plaatsen een voorbeeld: zonne-energie wordt overdag opgeslagen in een accu om deze ’s nachts te gebruiken voor verlichting.
HR frituurbakwand De firma Hakvoort Horeca heeft een gasgestookte hoogrendement frituurbakwand ontwikkeld. Deze bakwand verbruikt minder energie dan conventionele ovens. Er kan met deze bakwand 2570% bespaard worden op de energiekosten. De energiewinst wordt bereikt door een modulerend brandersysteem. Dit werkt als volgt: de energievraag van de brander wordt door een microprocessor geregeld aan de hand van de hoeveelheid producten die wordt gebakken. Met andere woorden: het vet wordt zo nauwkeurig mogelijk op de ingestelde temperatuur gehouden. Ook de mogelijkheid de bankwand stand-by te zetten, het vet wordt dan op een constante temperatuur gehouden, spaart energie.
Verbetermogelijkheid: Optimalisatie van de levensduur
Is de levensduur van het product te optimaliseren? Optimalisatie van de levensduur van een product betekent minder energiegebruik per eenheid gebruikstijd. Immers, omdat producten langer in de markt blijven, hoeft minder productie plaats te vinden. De volgende aspecten zijn hierbij relevant: • mode/trend-bestendig ontwerpen; • gebruik van slijtvaste materialen; • vervangbaar maken van onderdelen die snel slijten; • tijdig uit de markt halen van oude producten om nieuwe duurzame en innovatieve producten op de markt te brengen. (link leggen met energiewinst)
De asfaltcollector De asfaltcollector van Ooms Avenhorn is een verwarmings- annex koelsysteem in asfalt, dat er voor zorgt dat de kwaliteit van het wegdek behouden blijft en de levensduur van het asfalt wordt verlengd. Het systeem is opgebouwd uit gesloten watercircuits. Via een aangelegd slangenstelsel onder de toplaag van het asfalt, waar water door stroomt, wordt de (zomer)warmte of (winter)koude uit het wegdek opgenomen. Hierdoor ontstaan er minder temperatuurwisselingen en wordt het asfalt beschermd tegen extreme weersomstandigheden.
5.2.5
Afdankings- en hergebruiksfase De laatste fase in de levensloop van een product is het moment dat het product wordt afgedankt en tot ‘afval’ overgaat. Een product dat in de afvalfase terechtkomt, kan op meerdere manieren worden verwerkt, waarbij we onderscheid maken tussen afdanken en hergebruik. Verbetermogelijkheid: optimalisatie (gedeeltelijke) productafda nking Nadat producten als afval worden weggedaan, zijn drie verwerkingsroutes mogelijk: • storten; • verbranden; 6 • vergassen .
6
Het verschil tussen verbranding en vergassing is de hoeveelheid toegevoerde lucht bij het proces: bij verbranding wordt een overmaat lucht toegevoerd, bij vergassing veel minder.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
45
Kan het product op een energetisch hoogwaardige manier worden verwerkt? Bij afdanking bestaan meerdere mogelijkheden om energie te besparen: • voor iedere afvalstroom nagaan wat de beste verwerkingsroute is: vergassen, verbranden of storten; • scheiden van afvalstromen en deze separaat verwerken, waardoor hoogwaardiger stromen ontstaan die een grotere hoeveelheid energie leveren bij verwerking; • terugwinnen van energie bij verbranden of vergassen. Verbetermogelijkheid: optimalisatie van productherve rwerking Het herverwerken van producten onderscheiden we in: • hergebruik van producten of delen van producten; • hergebruik van de materialen.
(gedeeltelijke)
Welke mogelijkheden biedt hergebruik van producten? Hergebruik van producten bespaart vaak grondstoffen en energie. Daarbij moet gekeken worden naar het netto-effect op het energiegebruik: energie voor inzameling minus de uitgespaarde energie. Biedt materiaalhergebruik perspectieven? Van materiaalrecycling zijn naast de bekende voorbeelden van glas en papierrecycling diverse projecten uitgevoerd.
Steenwol dakisolatieplaat Steenwol van Rockwool bestaat voor 40 tot 50% uit recycled materiaal waarvan de energie-inhoud relatief laag is. Via een landelijk retoursysteem zamelt het bedrijf steenwolresten in op bouwplaatsen voor verwerking in een eigen recylingfabriek tot nieuwe grondstof voor steenwol. Verder worden andere secundaire grondstoffe,n zoals melasse en papierpulp ingezet.
Meerlaagse rioolbuis Wavin heeft een meerlaagse rioolbuis ontwikkeld, de zogeheten Ultra-3 buiszen. Deze buizen kanunnen een zwaardere PVC- volwandsbuis vervangen. De ultra-3 bestaat uit een buiten- en een binnenlaag van nieuw PVC, maar de tussenlaag is van gerecycled PVC. Het hergebruik van PVC kan minstens 7 maal herhaald worden en zo is het hergebruik van kunststof voor 300 tot 500 jaar gegarandeerd.
5.3
Optimaliseren van de functievervulling Bij het maken van de sprong van een product naar een product/dienstcombinatie, zijn met name de gebruiks- en afdankfase van belang. Vaak is het zo dat een dienst het gebruik van het product vergemakkelijkt of ervoor zorgt dat deze langer meegaat, dan wel op een energiezuinige manier wordt (her)verwerkt. Een voorbeeld is het leasen van apparaten: met het product wordt tegelijk het onderhoud ‘verkocht’, want dit zit in de leaseprijs inbegrepen. De energiebesparing komt tot stand doordat apparaten in optimale conditie worden gehouden. Een aanvullende of alternatieve service kan zijn dat de apparaten worden teruggenomen en vervolgens gedemonteerd tot herbruikbare onderdelen. De essentie is dat niet meer gedacht wordt in termen van het verkopen van apparaten (tegen zo laag mogelijke productiekosten). Het perspectief De mate van toevoer van zuurstof is bepalend voor het verloop van het proces en de samenstelling van het eindproduct.
46
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
verandert in het verkopen van bijvoorbeeld kopieën of vierkante meters gestoffeerde vloer. Ook deze service is te koppelen aan lease-constructies. Ieder product vervult een bepaalde functie: het voldoet aan een bepaalde behoefte bij de consument of gebruiker. Door productconcepten los te laten kunnen nieuwe ideeën ontstaan die op een geheel andere tegemoetkomen aan de behoefte. Deze innovatieve producten en diensten vervullen dezelfde functie, maar kunnen samengaan met een besparing op fossiele energie ten opzichte van het oorspronkelijke product. Een toelichting hierop is gegeven in paragraaf 3.4. De veranderingen hebben veelal betrekking op vrijwel alle fasen van de product-levensketen. Het gaat in feite om een geheel nieuw product, waarbij veranderingen overal in de keten kunnen optreden. Een voorbeeld is een videoconferentie. Deelnemers reizen niet naar de plaats van de conferentie, maar communiceren met behulp van video- en geluidsapparatuur. Het reizen en verblijven is vervangen door computer- en videogebruik: een geheel ander ‘product’!
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
47
6
Kansen oppakken met duurzame energie
6.1
Inleiding Gebruik van duurzame energie is het tweede verbredingsthema. Dit hoofdstuk beschrijft welke bronnen voor duurzame energie er zijn en de mogelijkheden om ze te gebruiken. Duurzame energie kunt u ook elders in de voor u relevante product-levensketen inzetten. Wanneer u energiebesparingsopties hebt benut, kunt u met behulp van het tweede deel van deze Handreiking uitrekenen hoeveel fossiele energie u heeft uitgespaard.
Artikel 5 Definities Duurzame Energie Voor de definities van hernieuwbare/duurzame energiebronnen wordt verwezen naar het Protocol Monitoring Duurzame Energie (DV2.3.79 99.09). Uit: Protocol verbredingsthema’s
6.2
Duurzame energie inzetten in uw bedrijf Nu binnen de meerjarenafspraken niet alleen de reductie van het aantal joules van belang is, maar ook de CO2-emissie, komt de inzet van duurzame energie in beeld. Inzet van duurzame energie levert geen energiebesparing op, maar wel voorkomt wel CO2 -emissies. Hierdoor draagt u bij aan het tegengaan van het broeikaseffect. De bespaarde hoeveelheid fossiele energie kunt u meerekenen in de Energie-efficiency Index. Toepassing van duurzame energie telt dus direct mee. Ook buiten MJA2 om stimuleert de overheid de inzet van duurzame energie. Er zijn doelstellingen geformuleerd voor het percentage van het totale Nederlandse energiegebruik dat afkomstig moet zijn van duurzame bronnen: voor 2010 is dat 5%, en voor 2020 is dat 10% (288 PJ). Biomassa, warmtepompen en windenergie leveren daaraan momenteel belangrijke bijdragen. Duurzame energie wordt opgewekt uit verschillende bronnen. Naast winden zonne-energie zijn er de zogenoemde ‘hernieuwbare’ energiebronnen. Het betreft vormen van energie die een zeer veel lagere CO2 -uitstoot hebben dan de huidige fossiele bronnen. Hierbij valt te denken aan biomassa, warmte/koude-opslag en warmtepompen In totaal zijn er negen energiebronnen die worden aangemerkt als duurzame energie: •
waterkracht;
•
windenergie;
•
thermische zonne-energie;
•
fotovoltaïsche zonne-energie;
•
passieve zonne-energie;
•
warmte/koudeopslag;
•
aardwarmte;
•
warmtepompen die gebruik maken van omgevingswarmte;
•
energie uit afval en biomassa.
Duurzame energie staat meer en meer in de belangstelling, ook van het bedrijfsleven. Zo zijn er al ondernemingen die duurzame elektriciteit inkopen.
48
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Ook zijn er ondernemingen die zelf duurzame energie opwekken op of in de nabijheid van hun bedrijfsterrein. Het bedrijf Perfetti (voormalig Van Melle) is hiervan een aansprekend voorbeeld: zowel een biogasinstallatie als zonnepanelen voorzien in een gedeelte van de energiebehoefte van het bedrijf. Bij andere bedrijven worden warmtepompen en warmte-koude opslag toegepast. In het kader van duurzame bedrijventerreinen wordt er ook steeds meer nagedacht over de verduurzaming van de energievoorziening op het terrein, bijvoorbeeld met behulp van windmolens of warmte/koude-opslag. Er zijn twee manieren om met de inzet van duurzame energie bij te dragen aan het halen van de MJA2-doelstelling: • inkopen van duurzame energie; • het zelf opwekken en gebruiken van duurzame energie; Het gedeelte dat het bedrijf zelf gebruikt, kan worden opgenomen als resultaat van toepassing als verbredingsthema. Voor duurzame electriciteit is er een systeem van groencertificaten ingesteld, die u kunt verkopen. Om een goed overzicht te krijgen van de mogelijke toepassingen van duurzame energie in uw bedrijf, kan het uitvoeren van een zogenaamde duurzameenergiescan helpen. Deze scan is door Novem ontwikkeld. Via drie stappen (initiatie-, inventarisatie- en de haalbaarheids-/implementatiefase) worden de technische en economische haalbaarheid van de beschikbare opties op een rij gezet. Er is ook een Duurzame Energie-scan voor bedrijventerreinen en voor gemeenten. 6.3
Negen bronnen voor duurzame energie In deze paragraaf worden de duurzame energiebronnen kort besproken. Meer informatie kunt u vinden op: www.den.novem.nl en www.pde.nl Windenergie Windenergie is mondiaal gezien de snelst groeiende energiebron, met een jaarlijkse groei van 20 tot 30 procent. Ook in Nederland is het een aantrekkelijke vorm van duurzame energie vanwege de overvloed aan wind in ons land. Per jaar produceert een windturbine 750 kW genoeg electriciteit voor 500 huishoudens. Ook voor uw bedrijf kan het een optie zijn om fossiele energie uit te sparen: in veel gevallen kunnen windturbines rendabel worden geëxploiteerd dankzij een hogere opbrengst voor de duurzame electriciteit. Foto-voltaïsche zonne-energie De in zonlicht aanwezige energie kan worden gebruikt voor elektriciteitsproductie (foto-voltaïsche omzetting). Zonnecellen zijn meestal aan elkaar gekoppeld en ondergebracht in een zonnepaneel. Deze panelen kunnen bevestigd worden op bijvoorbeeld daken. Een paneel van één vierkante meter heeft bij de huidige stand van de techniek een vermogen van ca. 100 W. Dat betekent voor Nederland – met een instraling van maximaal 1.000 volle zonne-uren – per jaar maximaal 100 kWh. Zonnecellen worden zowel netgekoppeld toegepast, als autonoom. Netgekoppelde PV-systemen (PV = Photo-Voltage) zijn gekoppeld aan het elektriciteitsnet. De overproductie van elektriciteit uit het systeem wordt hier aan afgegeven. Indien er meer elektriciteit wordt verbruikt dan geproduceerd, wordt het tekort aangevuld uit het elektriciteitsnet. Een autonoom PV-systeem slaat zijn energie op in accu’s. Deze systemen kunnen elektriciteit leveren op plaatsen die ver verwijderd zijn van het net. Voorbeelden zijn zonnepanelen voor veedrinkbakken, zonlichtmasten, abriverlichting, boeien, bakens, stuwen, sluizen, telecommunicatie en aandrijving.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
49
Energie uit afval en biomassa Onder bio-energie wordt verstaan de benutting van de energie-inhoud van afval- rest- en biomassastromen die vrijkomen in het productieproces of elders in de product-levensketen. Voorbeelden zijn procesafval van (deels) organische oorsprong en verpakkingsafval. Er zijn diverse conversietechnieken beschikbaar of in ontwikkeling: • verbranden van afval; • verbranden en vergassen van afval en biomassa; • actieve vergisting; • productie en gebruik van vloeibare brandstoffen. De installatie kan energie leveren in de vorm van elektriciteit, stoom en/of warmte voor eigen energievoorziening of het openbare net. Onder de term bio-energie valt ook het opwekken van energie binnen het eigen bedrijf door middel van het vergisten van nat bedrijfsafval of afvalwater met behulp van bacteriën. Enerzijds kan de fractie die gemakkelijk verteerbaar is, worden omgezet in biogas. Anderzijds kan de moeilijk verteerbare fractie die overblijft na behandeling eventueel dienen als compost. Warmte-koudeopslag Van warmte/koudeopslag-projecten is sprake als in enig seizoen warmte of koude wordt opgeslagen. Het is feitelijk een energiebesparingsoptie die veelal ook als duurzame energiebron wordt opgevoerd. Twee methoden zijn gangbaar. De meest toegepaste techniek is het opslaan van warmte en/of koude in waterhoudende zandlagen in de bodem, zogenaamde aquifers. De tweede methode maakt gebruik van bodemwarmtewisselaars. De opgeslagen koude wordt onttrokken aan de buitenlucht of aan het oppervlaktewater. De warmte kan afkomstig zijn uit koel- of restwarmte. Eventueel kan een warmtepomp worden ingezet om de leveringstemperatuur om te zetten in gebruikerstemperatuur. Warmtepompen die gebruik maken van omgevingswarmte Een warmtepomp is een installatie die laagwaardige warmte opneemt en deze opwaardeert naar een bruikbaar hoger temperatuurniveau. De werking berust op het koelkastprincipe. Een compressor pompt een koudemiddel rond in een systeem, dat warmte opneemt bij verdamping en deze bij een hogere temperatuur afgeeft wanneer het condenseert. In Nederland zijn ruim 22.000 duurzame warmtepompen in gebruik, voor het grootste deel in de utiliteit, glastuinbouw en huishoudens. Waterkracht Waterkracht, waarbij de kracht van stromend water wordt gebruikt voor het opwekken van elektriciteit, is de belangrijkste vorm van vernieuwbare energie in Europa. De toepassingsmogelijkheden ervan in de Nederlandse industrie zijn echter beperkt. Thermische zonne-energie Thermische zonne-energie – zonnewarmte – maakt gebruik van zonnecollectoren: water wordt opgewarmd met behulp van de energie die aanwezig is in zonlicht. Thermische zonne-energie levert een duurzame bijdrage aan warm tapwater en aan ruimteverwarming. In Nederland zijn meer dan 40.000 zonneboilers in gebruik. 2 Voorbeelden van grootschalige installaties (meer dan 6 m collectoroppervlak) zijn bassinverwarming (zwembaden) en droogprocessen (bijv. drogen van bloembollen).
50
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Aardwarmte Aardwarmte (geothermische energie) is energie die op grote diepte wordt onttrokken uit de aardkorst, waar de temperatuur substantieel hoger is dan aan de oppervlakte. Om gebruik te kunnen maken van deze warmte moet zich op die diepte een watervoerende laag bevinden. In Nederland is de temperatuur van deze warmte te laag voor elektriciteitsproductie, maar de warmte iswel te gebruiken voor bijvoorbeeld verwarming van gebouwen of kassen. Ondanks de mogelijkheden die er ook zijn in Nederland, zijn nog geen projecten uitgevoerd. In sommige streken, zoals Italië, is de temperatuur op geringe diepte al zo hoog dat er direct stoom van hoge temperatuur aan de aarde kan worden onttrokken. Met behulp van een stoomturbine en een generator wordt hiermee elektriciteit opgewekt. Passieve zonne-energie Passieve zonne-energie maakt gebruik van de natuurlijke instraling van zonlicht. Door bijvoorbeeld gebouwen met de raamkant naar het zuiden te bouwen, is minder energie voor ruimteverwarming nodig. Bij het bouwen van kantoorruimtes kan hiermee rekening worden gehouden. 6.4
Duurzame energie elders in de product-levensketen Naast verduurzaming van het directe energiegebruik in het productieproces of op het bedrijfsterrein, kan ook gekozen worden voor een indirecte inzet van duurzame of hernieuwbare energie. Dit zijn maatregelen die betrekking hebben op de inzet van duurzame energie in een andere fase van de product-levensketen.Voorwaarde is wel dat u een inspanning pleegt. Bijvoorbeeld door te kiezen voor het gebruik van materialen die met behulp van duurzame energie zijn vervaardigd. Of door een product te ontwikkelen dat in de gebruiksfase op duurzame energie functioneert.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
51
7
Omschrijving en afbakening van VT-maatregelen
7.1
Inleiding De stappen om te komen van een VT-besparingsidee tot de opzet van een jaarlijkse monitoring van een concrete maatregel zijn in onderstaande figuur weergegeven: Maatregel beschrijven + afbakening H7
Methode voor kwantificeren van totaal energie-effect H8
Methode voor toerekening van totaal energie-effect H9
Methode voor jaarlijkse monitoring H10
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beschrijving en afbakening van maatregelen. Bij de beschrijving is het belangrijk de verschillende typen maatregelen te onderscheiden. Daarom komt eerst de onderverdeling van maatregelen ter sprake, daarna wordt per type maatregel toegelicht hoe te bepalen is welke zaken voor de beoordeling van het betreffende type maatregel van belang zijn.
7.2
Onderscheid proces-efficiency en verbredingsthema's Onder MJA2 vallen maatregelen die betrekking hebben op proces-efficiency binnen de inrichting van de onderneming én maatregelen met een bredere scope, de zogenoemde verbredingsthemamaatregelen. Het Protocol maakt het volgende onderscheid:
Artikel 7
Afbakening van verbredingsthemamaatregelen ten opzichte van procesefficiencymaatregelen
7.1
Proces-efficiencymaatregelen: maatregelen gekoppeld aan de wettelijke verplichtingen conform de Wet milieubeheer. Deze zijn gericht op verbetering van de energie-efficiency van het proces binnen de inrichting van de onderneming.
7.2
Verbredingsthemamaatregelen: maatregelen zowel binnen als buiten de inrichting, die niet gekoppeld zijn aan de wettelijke verplichtingen conform de Wet milieubeheer en die vallen onder de definities van de verbredingsthema’s conform de artikelen 3, 4 en 5 van dit Protocol.
Uit: Novem, Protocol Verbredingsthema's
Proces-efficiencymaatregelen zijn dus gericht op de verbetering van de energie-efficiency van het productieproces: het directe energiegebruik.
52
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Verbredingsthemamaatregelen zijn alle andere maatregelen die voldoen aan de definities van het Protocol en die besproken zijn in Hoofdstuk 4. Deze richten zich op het indirecte energiegebruik (zie figuur 8REF).
Figuur 8
Direct en indirect energiegebruik MJA2-inrichting
Productiefase
Grondstoffase
Distributiefase
Gebruiksfase
Direct energiegebruik
Afdankingsfase
Indirect energiegebruik
Afhankelijk van het type VT-maatregel moet een andere methode voor beschrijven en kwantificeren worden toegepast. Bij aanpassingen die keteneffecten tot gevolg hebben, zoals productaanpassing, wijziging van het transport of belangrijke wijzigingen in de afdankfase, moeten energieeffecten geanalyseerd worden door het opstellen van een procesboom. Bij maatregelen op het gebied van duurzame bedrijventerreinen wordt gewerkt met een vergelijking van energiesituaties vóór de referentie en de nieuwe situatie. Ook bij inkoop of opwekking van duurzame energie volstaat een vergelijking van energiesituaties. Via onderstaand schema kunt u een maatregel eenvoudig indelen en bepalen hoe de maatregel gekwantificeerd moet worden.
Figuur 9
Indeling van VT-maatregelen Maatregel
Wijziging product of dienst?
ja
maatregel energiezuinige productontwikkeling
ja
maatregel logistiek en transport
ja
maatregel Duurzame bedrijven terreinen
beoordeel effecten m.b.v. procesboom levenscyclus
nee Wijziging transport? nee Gezamelijke opwekking van utilities?
beoordeel effecten m.b.v. vergelijking energiesituatie
nee Opwekken of inkopen van duurzame energie?
ja
Duurzame energie maatregel
nee Wijziging eigen productieproces
Proces efficiency maatregel
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
zie handreiking monitoring
53
7.3
Afbakening en omschrijving EZP-maatregelen
7.3.1
Maatregelen in de product-levensketen Bij maatregelen met een keteneffect moeten de energie-effecten beoordeeld worden via een analyse van alle effecten in de gehele levensketen. Hiervoor wordt naar de referentie-situatie gekeken en naar de nieuwe situatie na doorvoering van de EZP-maatregel. Hiervoor kunt u de volgende werkwijze volgen: 1 Breng de product-levensketen in kaart. 2 Bepaal welke onderdelen van de product-levensketen van belang zijn.
7.3.2
Het in kaart brengen van een product-levensketen De levensketen van een product is onder te brengen in een zogenaamde procesboom. Deze brengt de hele keten in kaart voor zowel grondstofleveranciers als afnemers. Daarbij geeft u aan welke processen het product ondergaat van 'wieg' tot 'graf'. Bij het opzetten van een procesboom moet u dus eerst de totale product-levensketen in beeld brengen. Voorbeeld Stel een producent van frisdrank wil glazen flessen vervangen door PETflessen. De procesboom voor de oorspronkelijk keten en de vervangende keten zijn in Figuur 10 gegeven.
54
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 10
De procesboom van een glazen fles en een vervangende PET-fles Grondstoffen Oliewinning Oliewinning glasproducent
Raffinaderij Oliewinning Oliewinning
Transport Oliewinning Oliewinning
Transport Oliewinning Oliewinning
Productie glas Oliewinning Oliewinning
7.3.3
Bewerker recycle Oliewinning Oliewinning glas
Producent Oliewinning Oliewinning kunstofgranulaat
Productie glazen flessen
Productie PET flessen
Transport glazen Oliewinning Oliewinning flessen
Transport PETOliewinning Oliewinning flessen
Frisdranken Oliewinning Oliewinning industrie
Frisdranken Oliewinning Oliewinning industrie
Transport Oliewinning Oliewinning frisdranken
Transport Oliewinning Oliewinning frisdranken
Supermarkten Oliewinning Oliewinning
Supermarkten Oliewinning Oliewinning
Huishoudens Oliewinning Oliewinning
Huishoudens Oliewinning Oliewinning
Stort Oliewinning Oliewinning
Stort Oliewinning Oliewinning
Bewerker recycle Oliewinning Oliewinning kunststof
Bepaal welke delen van de product-levensketen van belang zijn Volgens het Protocol Verbredingsthema’s hoeft u niet de gehele productlevensketen uitgebreid te analyseren. Alleen die processen in de levensketen waarin relevante wijzigingen in energiegebruik optreden, behoeven uitgebreider beschreven en beoordeeld te worden. Vanuit deze procesboom gaat u op zoek naar de fasen van de product-levensketen die door de VT-maatregel worden beïnvloed. Dit kunt u vervolgens in een vereenvoudigde procesboom of een simpel procesdiagram aangegeven. In onderstaande figuur is een vereenvoudigde procesboom getekend voor de processen die een rol spelen bij de overgang van een glazen fles naar een PET-fles. Doordat ook de volledige procesboom bekend is, is goed te overzien welke veranderingen in een bepaalde fase te verwachten zijn.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
55
Figuur 11
De vereenvoudigde procesboom van een glazen fles en een vervangende PET-fles Grondstoffase: glas
Producent kunstofgranulaat
Productie glazen flessen
Productie PET flessen
Transport glazen flessen
Transport PETflessen
Gebruiksfase: frisdrankindustrie incl. transporten
Gebruiksfase: frisdrankindustrie incl. transporten
Afdankfase, inclusief hergebruik etc.
Afdankfase, inclusief hergebruik etc.
In dit voorbeeld treden in alle fasen van de levensketen wijzigingen op. Vaak heeft doorvoering van een VT-maatregel effect op slechts één tot drie fasen van de product-levensketen. Enkele voorbeelden: − transport product per schip in plaats van per vrachtauto: heeft alleen effect op transportfase; − inzamelen oud papier: alleen effect op afdankfase, grondstoffase en productiefase; − glasvezel in plaats van koper voor datatransport: alleen grondstoffase, productiefase en gebruiksfase. 7.3.4
Wanneer telt een keteneffect mee? Het Protocol Verbredingsthema’s omschrijft nauwkeurig welke eisen aan de omschrijving van een VT-maatregel worden gesteld. De eisen zijn als volgt samen te vatten: − 1998 is voor VT-maatregelen het referentiejaar, net als voor Energieefficiencymaatregelen; − de referentie-situatie betreft alle energiegebruik over de productlevensketen in de situatie dat de verbredingsthemamaatregel niet wordt toegepast; − in principe neemt u alle wijzigingen in het energiegebruik in de keten mee; − significante wijzigingenmoeten altijd worden beschreven en gekwantificeerd. Significante wijzigingen zijn veranderingen van meer dan 10 procent van het totaal te verwachten netto-effect. Een ontsparingseffect van meer dan 10% van het totale netto-energie-effect mag derhalve niet verwaarloosd worden; − niet-significante wijzigingen met een besparend effect mogen meegenomen worden (niet verplicht). Eventueel mag u voor een dergelijke wijziging aantonen welk effect minimaal zal optreden. Dit effect mag u dan gebruiken in de monitoring. U vermijdt hiermee het verzamelen van veel gegevens om kleine verschillen in het totaaleffect
56
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
aan te tonen. Voor een significante ontsparing mag u eventueel met het maximaal optredend effect rekenen om zo het verzamelen van gegevens voor monitoring te vereenvoudigen.
Artikel 8 8.1
Eisen met betrekking tot de omschrijving van een verbredingsthemamaa tregel
Een verbredingsthemamaatregel dient omschreven te worden ten opzichte van de referentiesituatie. De referentie-situatie is hierbij gedefinieerd als het niveau van energiegebruik dat zou zijn opgetreden wanneer de verbedingsthemamaatregel niet zou zijn uitgevoerd. Uitgegaan wordt van de statische referentie-situatie in het referentiejaar 1998. Alle wijzigingen op het gebied van energiezuinige productontwikkelingsverbetermogelijkheden (artikel 4) en/of duurzame energiebronnen (artikel 5), waardoor het fossiele energiegebruik over de product-levensketen significant gewijzigd is, dienen meegenomen te worden in de omschrijving van de verbredingsthemamaatregel. Een verandering van meer dan tien procent van het netto-energie-effect in de productlevensketen wordt beschouwd als een significante wijziging en moet daarom ideel uitmaken ven de omschrijving en kwantificering van de energiebesparing van de verbredingsmaatregel meegenomen te worden.
8.4
Indien door de Oonderneming kan aangetoond kan worden, dat er ten minste een geringe energiebesparing optreedt in een gewijzigd deel van de product-levensketen, dan is het toegestaan om enerzijds dat besparingseffect te verwaarlozen of anderzijds het in ieder geval minimaal optredende besparingseffect op te nemen in de ketenberekening.
8.5
Indien het energiegebruik in een deel van de keten significant toeneemt als gevolg van de verbredingsthemamaatregel, dan is het niet toegestaan diat ontsparingseffect te verwaarlozen. Bij onvoldoende zekere gegevens mag wel, mits goed onderbouwd, met het maximaal mogelijke negatieve energie-effect gerekend worden.
Uit: Novem, Protocol Verbredingsthema's, bijlage 4 van de MJA2- tekst
De echte scheiding van belangrijke en onbelangrijke ketenonderdelen kunt u dus pas doen na uitvoering van een eerste kwantificering. De kwantificering wordt nader toegelicht in hoofdstuk 8. Toch is de selectiemethode van ketenonderdelen op basis van de hierboven genoemde regels in onderstaand voorbeeld alvast nader geïllustreerd.
Een voorbeeld Een maatregel leidt tot de volgende effecten: Grondstoffase
Effect
Meenemen
-50 TJ
ja
Productiefase
+ 5 TJ
nee (< 10 % van totaal)
Distributiefase
-5 TJ
mag wel, hoeft niet (besparing < 10%)
Gebruiksfase
-15 TJ
ja (> 10 % van totaal)
Afdankingsfase
+15 TJ
ja (> 10 % van totaal)
Totaal
- 50 TJ
Het effect in de productie- en de distributiefase is kleiner dan of gelijk aan 10% van het totaaleffect in de levensketen (niet significant) en hoeft derhalve niet meegeteld te worden. Voor de besparing geldt, dat deze wel mag worden meegerekend.
7.3.5
Duurzame Bedrijventerreinen-maatregelen Bij gezamenlijke opwekking van utilities (duurzame bedrijventerreinen) is de product-levensketen niet van belang. Hier wordt de besparing beoordeeld
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
57
door een vergelijking van energiesituaties. Wel geldt dat steeds vergeleken wordt met de situatie in 1998. Omdat zowel de invloed van dit soort besparingsmaatregelen als de procesefficiency goed gemonitord moeten kunnen worden, is het belangrijk de energiesituaties op de juiste wijze te definiëren. Bij duurzame bedrijventerreinen geldt in het algemeen dat een besparingseffect wordt bereikt, doordat gecombineerde opwekking van electriciteit en warmte (of andere utilities) minder energieverlies geeft dan gescheiden opwekking. In de referentie-situatie wekken bijvoorbeeld alle bedrijven de eigen stoom op. Na uitvoering van de maatregel “gecombineerde stoomopwekking” wekt één van de oorspronkelijke bedrijven of een nieuw opgezet bedrijf centraal stoom op. Ook bij doorlevering van elektriciteit of warmte afkomstig van een WKK kan een besparingseffect opgevoerd worden. Bij DBT-maatregelen moet in de beschrijving van de maatregelen worden aangegeven welke utilities gezamenlijk worden opgewekt en waarom de verwachting is dat dit efficiënter gebeurt. Daar het energiebesparend effect de uitkomst is van de som van de besparingen van alle bedrijven moet u aangeven welke bedrijven participeren en op welke wijze (als leverancier en/of als afnemer). Meer hierover leest u in de hoofdstukken 8 en 10. 7.3.6
Duurzame Energie-maatregelen Ook bij duurzame energie wordt de besparing beoordeeld door vergelijking van energiesituaties. Bij eigen opwekking van duurzame energie behoeft minder energie ingekocht te worden. Om een goede monitoring van zowel proces-efficiency als besparing door duurzame energie mogelijk te maken, moet de zelf opgewekte energie toch opgevoerd worden als ingekochte energie. Onderstaand figuur geeft aan hoe in de monitoring met duurzame energie wordt omgegaan.
Figuur 12
Duurzame Energie maatregelen Energieleverancier Energieleverancier
niet duurzaam duurzaam
Totaal benodigde procesenergie Beoordeling procesefficiency
Eigen opwekking duurzame energie
Energieleverancier
Totaal duurzame energiegebruik Beoordeling duurzaam energiegebruik
Eigen opwekking duurzame energie
Om deze monitoring te kunnen doen, moet de beschrijving van de energiesituatie zowel de referentie-situatie (1998) als de nieuwe situatie geven.
58
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
8
Kwantificeren van (fossiele) energiebesparing van VT-maatregelen
8.1
Inleiding In hoofdstuk 7 is beschreven hoe effecten in de product-levensketen beschreven en afgebakend kunnen worden. Dit hoofdstuk gaat in op de kwantificering van het totale energie-effect. De stappen om te komen van een besparingsidee tot de opzet van een jaarlijkse monitoring staan in onderstaande figuur weergegeven:
Maatregel beschrijven + afbakening H-7
Methode voor kwantificeren van totaal energie-effect H-8
Methode voor toerekening van totaal energie-effect H-9
Methode voor jaarlijkse monitoring H-10
In hoofdstuk 7 is al aangegeven dat het kwantificeren van energie-effecten voor maatregelen in de product-levensketen op een andere wijze gebeurt dan bij maatregelen die betrekking hebben op duurzame bedrijventerreinen of duurzame energie. In het eerste geval worden energiegebruiken per fase van de levenscyclus beoordeeld. Voor duurzame bedrijventerreinen en voor maatregelen met betrekking tot inkoop of opwekking van duurzame energie moeten energiesituaties met elkaar worden vergeleken. Nadat de methode van kwantificeren beschreven is, vindt u in dit hoofdstuk een toelichting op de eisen die het protocol stelt aan de wijze van kwantificeren. 8.2
Kwantificeren energie-effecten voor maatregelen in de keten Bij het kwantificeren van VT-maatregelen gaat het niet om de absolute energiegebruiken, maar om de energiegebruiken per eenheid product. Hierdoor kan ook bij toename van het aantal producten sprake zijn van een besparing, doordat de “functie die het product moet vervullen” in de gehele levenscyclus per product minder energie vraagt. Voor een transparante beoordeling van effecten moet u voor alle fasen met dezelfde producteenheid rekenen. Evenals bij de beoordeling van proces-efficiency is het belangrijk een producteenheid zodanig te definiëren dat deze een maat is voor de mate waarin het product een bepaalde functie vervult. Het energiegebruik dat in een bepaalde fase van de levenscyclus aan een product wordt toegeschreven, kan men veelal met een beperkt aantal parameters berekenen. Als een maatregel effect heeft op het energiegebruik in de betreffende fase, zal dit tot uiting moeten komen in een wijziging van de betreffende parameters.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
59
Hieronder zijn in Tabel 2 voor de verschillende fasen voorbeelden gegeven van parameters die een rol kunnen spelen.
Tabel 2
Bepalende parameters op het energiegebruik per fase Fase Grondstoffase Productiefase Distributiefase Gebruiksfase
Afdankingsfase
Omschrijving Aard van de grondstof(fen) Hoeveelheid grondstof(fen) Productie-energie Aard van het transport Afstand Specifiek gebruik Productie Levensduur
Parameter GER-waarde massa / product Specifiek energiegebruik Spec. energiegebruik Gemiddelde afstand Spec. energiegebruik per eenheid Aantal eenheden per jaar aantal jaar
Eenheid MJ/kg kg/stuk MJ/stuk MJ/km.ton km ltr/100 km km/jaar jaar
Producthergebruik
Hergebruikte producten spec. energiegebruik hergebruik spec. hoeveelheid herwonnen energiegebruik herwinning spec. verbrandingswaarde spec. hoeveelheid verbranding spec. hoeveelheid gestort
% MJ/kg kg/stuk MJ/kg MJ/kg kg/stuk kg/stuk
Grondstofhergebruik Verbranding Stort
Parameters grondstoffase: De grondstoffase is alleen van belang als de aard of de hoeveelheid grondstof van het product verandert. Daarnaast kan een wijziging in “koopdelen” (dus het energiegebruik dat een toeleverancier nodig heeft om deze onderdelen te maken) in de grondstoffase worden ondergebracht. Voor veel grondstoffen is vastgesteld hoeveel energie er per kg nodig is om de grondstof te maken. Deze energiehoeveelheden worden vastgelegd in een zogenaamd GER-waarde, de afkorting voor Gross Energy Requirement. Deel 3 van de Handreiking gaat hier nader op in en maakt duidelijk welke GER-waarden voorhanden zijn. Het energiegebruik dat in de grondstoffase aan een product wordt toegerekend, is het product van grondstofgebruik (kg) en GER-waarde voor de grondstof. Beperking van materiaalgebruik per product geeft een energiebesparing door een afname van de energie-inhoud van het product. Overgang naar een ander materiaal heeft in het algemeen zowel een andere massa per product als een andere GER-waarde voor de toegepaste grondstoffen tot gevolg. Dit kan dus een energiebesparing of -ontsparing tot gevolg hebben. Kwantificeren van veranderingen in de grondstoffase gebeurt eenvoudigweg door vergelijking van de soort en de hoeveelheid grondstof in de referentiesituatie en in de nieuwe situatie. Parameters productiefase: In de productiefase is het energiegebruik vast te leggen met het specifiek gebruik MJprim/product. In veel gevallen is dit specifieke energiegebruik voor de referentie-situatie al bepaald als kental ten behoeve van de monitoring van de energie-efficiency. Voor de nieuwe situatie zal het specifieke energiegebruik opnieuw vastgesteld moeten worden. Effecten op het gebied van productie-energie horen alleen bij het EZP-effect als deze wijziging optreedt bij toeleveranciers. Wijzigingen in eigen specifiek energiegebruik worden beoordeeld door de proces-efficiency te monitoren (conventionele EEI). In hoofdstuk 9 wordt toegelicht of een wijziging in het specifiek energiegebruik van toeleveranciers (gedeeltelijk) aan u toegerekend mag worden.
60
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Kwantificeren van energie-effecten in de productiefase gebeurt door het vergelijken van de specifieke energiegebruiken van toeleveranciers en afnemers in de referentie-situatie en na uitvoering van de VT-maatregel. Parameters distributiefase In de distributiefase is zowel de aard van het transport als de gemiddelde afstand van belang. Daarnaast is de beladingsgraad een belangrijke parameter. Naarmate een vrachtwagen een hogere beladingsgraad heeft, zal het energiegebruik per eenheid product lager liggen. Deel 3 van de Handreiking gaat nader in op de aan te nemen energiegebruiken van transportmiddelen en de invloed die de beladingsgraad heeft op het specifiek energiegebruik van een transportmiddel. Bij de beoordeling van de distributiefase wordt alleen het transport van het gereed product naar de afnemer beoordeeld. Transporten van het product die plaatsvinden in de gebruiksfase moeten meegerekend worden in de gebruiksfase. Een voorbeeld hiervan is het transport van lege PET-flessen van detailhandel naar leverancier (zie voorbeeld in 3.7). Kwantificeren van het energiegebruik in de distributiefase gebeurt op basis van het aantal tonkilometers en het type transportmiddel dat een specifiek energiegebruik per tonkilometer bezit. Parameters gebruiksfase In de gebruiksfase zijn er maar een paar parameters die het energiegebruik beschrijven dat veroorzaakt of beïnvloed wordt door het product. Het gaat bijvoorbeeld om kWh voor elektrische apparaten, brandstof voor motorvoertuigen, etc. Met behulp van deze parameters moet beoordeeld worden welke invloed de wijziging op het productontwerp heeft op het energiegebruik bij de functievervulling van het product gedurende de gehele levensduur. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het brandstofgebruik van auto’s per 100 km en de verwachte levensduur in aantal kilometers per auto. Als een wijziging van het productontwerp een belangrijke verandering van de gemiddelde levensduur met een aantal jaren tot gevolg heeft, dan kan ook gekeken worden of dit een significante invloed heeft op het energiegebruik voor maken, vervoeren het afdanken van het product per levensduurjaar. Hiervoor moet de som van het energiegebruik in respectievelijk de grondstof-, de productie-, de distributie- en de afdankingsfase gedeeld worden door het aantal levensduurjaren. Kwantificeren van het energiegebruik in de gebruiksfase gebeurt op basis van het soort energiedrager en de hoeveelheid die hiervan wordt gebruikt. Parameters afdankfase Aan het eind van de levensduur van een product kan het product op verschillende wijzen worden afgedankt. In volgorde van voorkeur zijn dat: : − herverwerken tot een nieuw product; − recyclen tot nieuwe grondstof; − verbranden; − storten. Voor een aantal stoffen is per type verwerkingsmogelijkheid bekend welk energiegebruik met de verwerking gepaard gaat. Over het algemeen zal dit energiegebruik zijn uitgedrukt in een specifiek energiegebruik per kg. Voor de herverwerking tot een nieuw product en het recyclen tot nieuwe grondstof komen in het algemeen negatieve getallen naar voren. Een negatief getal bij recyclen betekent dat recyclen minder energie kost dan nieuwe grondstof maken. Kwantificeren in de afdankingsfase gebeurt door te bepalen welke percentages of onderdelen van een product op welke wijze verwerkt worden.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
61
Met het specifiek energiegebruik per verwerkingsmethode wordt inzicht in de referentie en de nieuwe situatie verkregen. 8.3
Kwantificeren effect voor Duurzame Bedrijven-terreinen In de referentie-situatie wekken alle bedrijven afzonderlijk energie op in hun eigen installaties. Na uitvoering van DBT-maatregelen wekt één van de oorspronkelijke bedrijven of een nieuw opgezet bedrijf centraal één of meer energiedragers, zoals perslucht of stoom, op. Ook bij doorlevering van elektriciteit of warmte afkomstig van een WKK kan een besparingseffect opgevoerd worden. Uit de beschrijving moet blijken welke wijzigingen er als gevolg van de maatregel optreden in de in- en verkoop van fossiele energie . In de nieuwe situaties zullen bedrijven die het opwekken van perslucht, warmte en stoom hebben afgestoten, minder energie (in de vorm van elektriciteit, gas of andere brandstof) gebruiken dan in de referentie-situatie. Het bedrijf dat centraal alle benodigde utilities opwekt, koopt juist meer gas in. Om per bedrijf een vergelijkbare energiesituatie op te stellen moeten de levering van utilities en de inkoop van utilities omgezet worden in leveringen, respectievelijk inkopen van primaire energie. Per bedrijf moet hiervoor het kental uit de referentie-situatie worden gehanteerd. Hiermee wordt het nieuwe primaire energiegebruik per bedrijf bepaald. De besparing is hierna te berekenen door het energiegebruik ten behoeve van utilities in de nieuwe situatie te vergelijken met de optelling van de energiegebruiken die via de hierboven genoemde kentallen aan de utilities worden toegeschreven. De bereikte besparing moet verdeeld worden over de drie bedrijven. De regels voor toewijzing staan toegelicht in hoofdstuk 9.
8.4
Kwantificeren duurzame energie Het kwantificeren van duurzame energie is uitgebreid beschreven in het protocol Monitoring Duurzame Energie. De totale hoeveelheid duurzame energie bestaat uit een optelling van zelf opgewekte en ingekochte duurzame energie. Als u duurzaam opgewekte elektriciteit verkoopt met groencertificaat, mag u deze, om dubbeltelling te voorkomen, niet zelf meer opvoeren als duurzame energie. U heeft dit recht dan aan derden “verkocht”.
8.5
Eisen met betrekking tot kwantificering In het protocol VT zijn eisen opgenomen over de methode van kwantificeren: 9.
Eisen met betrekking tot de kwantificering van de energiebesparing van een verbredingsthemamaatregel.
9.1
De netto-energiebesparing over de vijf fases van de product-levensketen als gevolg van een verbredingsthemamaatregel wordt berekend uit de verschillen in energiegebruik tussen de nieuwe situatie ten opzichte van de referentie-situatie uit 1998.
9.2
Alle energie-effecten in en buiten Nederland als gevolg van een verbredingthema-maatregel worden meegerekend. Het energie-effect buiten Nederland dient separaat in kaart te worden gebracht.
9.3
Energie-efficiency verschillen in de gebruiksfase kunnen alleen uniform over de levensduur (zowel technisch als feitelijk) gekwantificeerd worden, als vooraf met grote zekerheid de minimale reductie in energiegebruik over de feitelijke levensduur te bepalen is.
62
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
9.4
De onderbouwing van de kwantificering van de energiebesparing van een verbredingsthemamaatregel moet gebaseerd zijn op generieke fysische energieeigenschappen (zoals GER-waardes), tenzij meer specifieke energiekentallen bekend zijn.
9.5
Procesgerelateerde CO 2-effecten (zoals de reactie van CO2 met ongebluste kalk CaO + CO2 -> CaCO3) worden niet meegenomen bij kwantificering van de energiebesparing.
9.6
Het netto-besparingseffect van een verbredingsthemamaatregel is de som van de energieeffecten per gewijzigde productlevensfase, zoals die omschreven zijn conform artikel 8.
9.7
Het verloop van de levensketen van een Product wordt vastgelegd in de vorm van een procesboom. Deze procesboom bevat de fasen van de product-levensketen en de deelprocessen die als gevolg van de betreffende verbredingsthemamaatregel in beschouwing worden genomen, inclusief de daarbij behorende systeemgrenzen. De systeemgrenzen leggen per fase en/of per deelproces vast wat in beschouwing wordt genomen wordt.
9.8
De validatie en kwaliteit van de energiegegevens wordt op drie manieren vastgelegd: −
het opstellen van massa- en energiebalansen geeft een indruk van de compleetheid van
−
datakwaliteit wordt in algemene bewoordingen vastgelegd in kwaliteitsparameters en
−
datakwaliteit wordt getalsmatig vastgelegd in scores (kwantitatief).
de gegevens (validatie); indicatoren (kwalitatief);
Uit: Novem, Protocol Verbredingsthema’s
Nadere toelichting op de gestelde eisen: − zoals al eerder aangegeven is 1998 het referentiejaar; − indien mogelijk moet (globaal) aangegeven worden welk aandeel van de totale besparing in het buitenland plaatsvindt (toelichting volgt bij monitoring in hoofdstuk 10); − besparingen die u in de gebruiksfase bereikt, mogen over een aantal jaren (de levensduur) berekend worden. U moet de toegepaste levensduur dan wel voldoende betrouwbaar kunnen onderbouwen; − de VT-maatregelen hebben betrekking op energiebesparing en niet op andere wijzen van beïnvloeding van het broeikaseffect door beperking van CO2-uitstoot; − maatregelen worden steeds beoordeeld op het totale netto-effect over de gehele levensduurcyclus (inclusief negatieve effecten) en op het totale energie-effect bij alle bedrijven die meedoen aan gezamenlijke opwekking van utilities; − u beoordeelt de effecten van een keteneffectmaatregel via een analyse van de procesboom, zoals beschreven in hoofdstuk 7.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
63
9
Toerekenen maatregelen
9.1
Inleiding
van
energiebesparing
van
VT-
Als u samen met anderen probeert om in de keten energie te besparen, dan is de totaal bereikte energiebesparing niet zonder meer volledig aan uw bedrijf toe te rekenen. Dit hoofdstuk beschrijft de eisen die gelden voor toerekening van de gekwantificeerde energiebesparing. In onderstaande figuur ziet u in welk deel van de totale procedure voor het bepalen van een energie-effect dit onderdeel valt.
Maatregel beschrijven + afbakening H-7
Methode voor kwantificeren van totaal energie-effect H-8
Methode voor toerekening van totaal energie-effect H-9
Methode voor jaarlijkse monitoring H-10
9.2
Wanneer is toerekening nodig? Het protocol geeft expliciet aan wanneer toerekening, dus het verdelen van de bereikte besparing over de deelnemers, wel en niet nodig is.
10.
Eisen met betrekking tot de toerekeningvan de gekwantificeerde nergiebesparing een verbredingsthemamaatregel aan een nderneming
10.1 Indien de energiebesparing van een verbredingsthema-maatregel volledig binnen de inrichting , wordt de energiebesparing volledig aan de nderneming toegerekend. 10.2 Indien de energiebesparing deels buiten de inrichting plaatsvindt, wordt dit deel verdeeld over betrokken ndernemingen volgens de verdeelsleutel zoals beschreven in artikel 10.3 tenzij partijen onderling een andere verdeelsleutel overeenkomen (zie artikel 10.5).
In het volgende schema zijn bovengenoemde eisen uitgewerkt.
64
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Kunt u de optie zelfstandig realiseren, zonder dat anderen in de keten hun activiteiten moeten aanpassen?
Ja
U hoeft geen verdeelsleutel te hanteren.
Ja
Verdeelsleutel is voor u van belang. Zie hoofdstuk @
Nee
Wordt van u een verandering verwacht?
Nee
Heeft u de optie geïnitieerd?
Nee
Bent u door anderen bij het initiatief betrokken?
Ja
U kunt de besparing niet aan u toerekenen.
Nee
Ja
Vraagt de optie een verandering van uw activiteiten?
Nee
Neem contact op met initiator; verdeelsleutel is van belang.
Ja
Verdeelsleutel is voor u van belang. Zie hoofdstuk @
U kunt de besparing niet aan u toerekenen.
Toelichting op de regels in verschillende situaties: a Voor energie die u zonder samenwerking met derden via een maatregel b i n n e n de inrichting bespaart, zijn de toerekenregels niet van toepassing. b Bij een maatregel die medewerking vereist van meerdere partijen (productaanpassingen), moeten de toerekenregels worden toegepast. c Bij de inzet van energie binnen de inrichting waarbij andere partijen betrokken zijn (gezamenlijke utilities, inzet restenergie, toepassen duurzame energie), moeten de toerekenregels worden toegepast. 9.3
Verdeelsleutel Als u in de keten energie bespaard heeft, dan kunt u met de betrokkenen een verdeelsleutel opstellen voor de gezamenlijk bespaarde energie. De onafhankelijke deskundige moet deze vervolgens nog goedkeuren. Voor het geval u niet tot een gezamenlijk afspraak komt, is een verdeelsleutel in het protocol opgenomen. In deze standaardregeling zijn weegfactoren voor de verdeling van de energiebesparing opgenomen: 1 Verdeling van de projectinspanning (50%). Dit is de inspanning van de partners voor uitvoering van de maatregel. De inspanning wordt gemeten in geld en/of manuren. Voor deze weegfactor is 50% van de totale energiebesparing beschikbaar. 2 Verdeling op basis van wie initiatiefnemer is (30%). De initiatiefnemer – dus de partij die het idee heeft ontwikkeldt – krijgt hiervoor een beloning van 30% van de totale energiebesparing. 3 Verdeling van de energieomvang (20%). De invloed die energiebesparing heeft op de diverse indices in de monitoring, is afhankelijk van het totale energiegebruik van de bedrijven. Het derde element van de verdeelsleutel bestaat uit de verhouding tussen de totale energiegebruiken van de participerende bedrijven. Voor dit element is 20% van de totale energiebesparing beschikbaar.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
65
Een voorbeeld voor afwijking van de bovenstaande verdeelsleutel: Als de energiebesparing tot stand komt via samenwerking met een niet-MJAbedrijf, dan heeft dit bedrijf relatief weinig belang bij opvoering van energiebesparing via de VT-optie. U kunt in zo’n geval waarschijnlijk met instemming van het betreffende bedrijf een groter deel aan uw bedrijf toerekenen. De verdeelsleutel wordt éénmalig vastgesteld bij de invoering van de maatregel. Dit voorkomt, dat ieder jaar opnieuw naar bijvoorbeeld de verhouding van energiegebruiken van deelnemers aan een duurzaam bedrijventerrein gekeken moet worden.
Artikel 10
Eisen
met
betrekking
tot
de
toerekening
van
de
gekwantificee
energiebesparing van een verbredingsthemamaatregel aan een onderneming 10.3
De verdeelsleutel is gebaseerd op: 1 De verdeling van de verrichte projectinspanningen (50%). 2 De verdeling op basis van wie de ontwerper is, c.q. wiens idee het is (30%). 3 De energieomvang van betrokken partijen (20%).
10.4
De toerekening van de gekwantificeerde energiebesparing gaat uit van de actuele situatie met betrekking tot het jaar waarover de monitoring plaatsvindt.
10.5 De verdeling kan na onderling overleg en na overleg met het bevoegd gezag ook anders bepaald worden dan beschreven in artikel 10.3. Dit kan alleen na onderlinge overeenstemming hierover door hantering van andere rekenregels of afspraken over met betrekking tot bijvoorbeeld de financiële inbreng en/of projectinspanningen van de betrokken actoren. Uit: Novem, Protocol Verbredingsthema's
9.4
Een voorbeeld Stel MJA-bedrijf A levert restwarmte aan MJA-bedrijf B, waardoor 100 TJ aan primaire energie wordt uitgespaard. De projectinspanningen – bestaande uit een energetische analyse van het proces en de aanleg van de warmteleiding en warmtewisselaars – zijn gelijk verdeeld over beide bedrijven. Bedrijf A heeft het plan opgesteld en ontworpen en vervolgens bedrijf B erbij betrokken. Van de totale energieomvang van beide bedrijven neemt bedrijf A 80 procent voor zijn rekening en bedrijf B de resterende 20 procent. In Tabel 3 staan de berekeningen.
Tabel 3
Illustratie van de voorgestelde rekenmethode Te verdelen totale energie besparing
100 TJ
Volgens verdeelsleutel Aspect Toereken percentag e
Verdeling o v e r Berekening toerekening betrokkenen DE Betrokken Toereke Berekening Toe te partijen npercent rekenen age
Projectinspan-
Bedrijf A
50
= 100 TJ*50%*50%
Bedrijf B
50
= 100 TJ*50%*50%
25 TJ
50
ning
25 TJ
Ontwerp
30
Bedrijf A
100
= 100 TJ*30%*100%
30 TJ
Energie-
20
Bedrijf A
80
= 100 TJ*20%*80%
16 TJ
Bedrijf B
20
= 100 TJ*20%*20%
omvang Controle totale besparing
66
4 TJ
100 TJ
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Het resultaat van het toepassen van de verdeelsleutel is als volgt: • bedrijf A is toe te rekenen: 25 TJ + 30 TJ + 16 TJ = 71 TJ; • bedrijf B is toe te rekenen: 25 TJ + 4 TJ = 29 TJ.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
67
10
Monitoring van VT-maatregel
10.1
Inleiding Dit hoofdstuk 'Monitoring van VT-maatregel' is het sluitstuk van de procedure om het energie-effect van een VT-maatregel in kaart te brengen en te monitoren (zie onderstaande figuur).
Maatregel beschrijven + bepalen parameters H-7
Methode voor kwantificeren van totaal energie-effect H-8
Methode voor toerekening van totaal energie-effect H-9
Methode voor jaarlijkse monitoring H-10
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de manier waarop de monitoringmethodiek met de onafhankelijk deskundige afgestemd kan worden. Daarna wordt kort ingegaan op de verschillende indexen die in de monitoring worden berekend. Een uitgebreide uiteenzetting op de te berekenen indexen en op de wijze van monitoren vindt u in de Handreiking Monitoring MJA2. 10.2
Procedure vaststellen monitoringsmethode De procedure voor het vaststellen van de te gebruiken methode voor het monitoren van energie-effecten is hieronder schematisch in beeld gebracht. Voorstel bedrijf t.a.v. te hanteren gegevens en verwerking hiervan
nee Onafhankelijk Deskundige: Zijn gegevens transparant en toetsbaar? ja Jaarlijkse verwerking van de gegevens conform handreiking monitoring en protocol VT
68
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Stap 1: het bedrijf doet een voorstel Het voorstel van het bedrijf moet in ieder geval de volgende elementen bevatten: ¾ Voor maatregelen met keteneffecten: procesboom met referentie en nieuwe situatie, inclusief de aanduiding van de bepalende parameters. ¾ Voor maatregelen op het gebied van duurzame bedrijven terreinen en duurzame energie: ¾ een analyse van relevante energiegebruiken van de deelnemende bedrijven (beide H7). ¾ Toelichting op de wijze waarop de bepalende parameters zijn vastgesteld (H7). ¾ Waarde van de parameters in 1998 en in het jaar van doorvoering van de VT-maatregel. ¾ Wijze waarop het energie-effect van de maatregel berekend is, bijvoorbeeld een uitdraai van LESS (H8). ¾ Informatie over en zo nodig instemming van andere partijen betreffende voorgestelde wijze van toerekening (H9). Het voorstel wordt tijdens de jaarlijkse monitoring besproken met de monitorend adviseur. Deze zal het voorstel waar nodig (laten) verduidelijken en indien nodig bespreken met de Onafhankelijke Deskundige (Novem). Stap 2: toets door Novem Het voorstel levert u vervolgens aan Novem aan die het toetst op de kwaliteit van de gebruikte gegevens. Indien aanpassingen gewenst of vereist zijn, zal Novem aangeven waarom en hoe aanpassingen aangebracht moeten worden. Stap 3: jaarlijkse verwerking Het effect van een maatregel wordt jaarlijks berekend conform de afgestemde methode. Het bedrijf rapporteert dit effect per maatregel via de jaarlijkse MJA-monitoring. 10.3
Kentallen in de jaarlijkse monitoring De uitbreiding van de MeerJarenAfspraken met Verbredingsthema’s maakt de monitoring van effecten complexer. In MJA1 werd alleen gekeken naar de energie die binnen de inrichting werd bespaard. Hierbij werd het werkelijke energiegebruik vergeleken met een referentie-energiegebruik. Dit referentiegebruik werd vastgesteld op basis van energiegebruikskentallen die voor het referentiejaar golden. In MJA2 hebben de bedrijven toegezegd zich op meer dan één terrein in te spannen. Bedrijven verplichten zich te streven naar: 1 Het verder verbeteren van de energie-efficiency 2 Het inzetten van duurzame energie 3 Het besparen van energie door optimalisatie van levensketens en gezamenlijke opwekking van utilities. Om het resultaat van elk van de inspanningen afzonderlijk te kunnen meten is per onderwerp een kental of index gedefinieerd. De definitie van deze kentallen is zodanig gekozen dat ze te combineren zijn tot een gezamenlijk kental. Kental energie-efficiency (EEI): De energie-efficiency wordt ook in MJA2 gemeten door vaststelling van de Energie Efficiency Index (EEI). De EEI is de verhouding tussen werkelijk energiegebruik en referentie-energiegebruik. Het referentie-energiegebruik wordt vastgesteld op basis van het referentiejaar 1998.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
69
Kental inzet duurzame energie (DEI): De inzet van duurzame energie wordt indirect vastgesteld, namelijk via een kental dat aangeeft welk aandeel van het energiegebruik niet duurzaam is opgewekt. Dit kental, de Duurzame Energie-Index (DEI) is gelijk aan 100, verminderd met het aandeel duurzaam energiegebruik. Het aandeel duurzaam energiegebruik wordt berekend door de hoeveelheid duurzame energie (ingekocht of zelf opgewekt) te delen door het referentiegebruik, zoals gedefinieerd ten behoeve van de energie-efficiency. Kental Energie Zuinige Productontwikkelingsindex (EPI): Het effect van de overige verbredingsthema’s, dus via keteneffecten en duurzame bedrijventerreinen, wordt vastgelegd via de Energiezuinige Productontwikkelingsindex (EPI). Deze index wordt berekend door het verschil tussen het referentie-energiegebruik en de aan u toegerekende energiebesparing te delen door het referentiegebruik. Gecombineerd kental, totale energie-efficiency-index (TEEI) De afzonderlijke kentallen kunnen gecombineerd worden tot één enkel kental dat een maat is voor de totale besparing op primaire energie die aan inspanningen van het bedrijf is toe te schrijven. Dit kental heeft de naam Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI) gekregen. De TEEI wordt bepaald door van de som van bovengenoemde indices 200 af te trekken. Hieronder is het gebruik van de diverse indices geïllustreerd.
Procesmaatregelen
Energiezuinige Productontwikkelimg
% toerekening
Ó ÄE = EBEZP
EEI
EPI
TEEI
Duurzame energie
% toerekening
Ó ÄE = DE
DEI
De formules voor het berekenen van de diverse indices worden nader toegelicht in de handreiking monitoring en in hoofdstuk 17. Voor het bepalen van EPI en DEI moet een netto-besparingseffect worden uitgerekend, het respectievelijke EBEZP en DE . Het netto-besparingseffect over de gehele product-levensketen wordt berekend uit de verschillen in energiegebruik tussen de nieuwe situatie en de referentie-situatie uit 1998, beide dus over de gehele product-levensketen. In Figuur 11 en Figuur 12 is het bepalen van het netto-besparingseffect weergegeven voor de thema's EZP en DE.
70
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 13
Het totale netto-energiebesparingseffect EZP uitrekenen Keten
Verbeteropties
Effect ÄE
Materiaalbesparing
…J
Verbetering van procesenergie-efficiency
…J
Optimalisatie van distributie
…J
•Vermindering van energiegebruik
…J
tijdens productgebruik •Optimalisatie van de levensduur
Optimalisatie van (gedeeltelijke) productafdanking Optimalisatie van (gedeeltelijke) productherverwerking
Totaal effect EBEZP =
…J …J …J
…J
EPI Zie h10
Opmerking: In deze figuur is toerekening nog niet opgenomen.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
71
Figuur 14
Het totale netto-energiebesparingseffect DE uitrekenen Duurzame energiebronnen
Effect ÄE
Ingekochte duurzame energie
…J
Waterkracht
…J
Windenergie
…J
Thermische zonne-energie
…J
Fotvoltaische zonne-energie
…J
Passieve zonne-energie
…J
Warmte/koude opslag
…J
Aardwarmte
…J
Warmtepompen
…J
Energie uit afval en biomassa
…J
Totaal effect DE =
…J
DEI Zie h10
Opmerking: In deze figuur is toerekening nog niet opgenomen.
In Figuur 13 en Figuur 14 worden de effecten EBEZP en DE bepaald. De energiebesparing ten gevolge van Energiezuinige Productontwikkeling (EBEZP) is de optelsom van de verschillende verbeteropties. De energiebesparing als gevolg van de inzet van duurzame energie (DE) wordt berekend als de optelsom van de effecten van de verschillende in te zetten duurzame energiebronnen en/of inkoop van duurzame energie. 10.4
Keuze type monitoring Sector monitoring Als uitvoering van een VT-maatregel branche-breed kan worden toegepast is het een verspilling van mankracht als elk bedrijf afzonderlijk een methodiek bedenkt. In een dergelijke situatie kan op branche-niveau besproken worden welke delen van de productlevenscyclus op welke wijze zijn te wijzigen. Ook worden in een dergelijke situatie op brancheniveau afspraken gemaakt over te hanteren parameters en de wijze waarop deze worden vastgesteld. Het bedrijf zal in een dergelijk geval de aangegeven parameters voor het eigen bedrijf bepalen en jaarlijks rapporteren. Project monitoring: Als de VT-maatregel niet breed binnen de branche is toe te passen, moet het individuele bedrijf alle voorgaande stappen uitvoeren. In dit geval is sprake van projectmonitoring.
72
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Artikel 11 11.1
Type monitoringvan verbredingsthemamaatregelen
Monitoring van verbredingsthemamaatregelen kan geschieden op twee niveaus: 1
Projectenmonitoring; indien individuele verbredingsthemamaatregelen op ad hoc- basis
2
Sectormonitoring; indien verbredingsthemamaatregelen met betrekking tot een bepaald
gemonitord worden, is er sprake van projectenmonitoring. product, proces en/of keten binnen een MJA2- sector uniform gemonitord worden bij alle deelnemende sectorbedrijven, is er sprake van sectormonitoring. Deze monitoring omvat dan zowel de besparingen als de eventuele ontsparingen. 11.2 Indien er sectormonitoring voor een bepaalde categorie verbredingsthema-maatregelen toegepast gaat worden, dienmoet dit vooraf vermeld te worden in het Meerjarenplan van de betreffende MJA2- sector. Indien hierover niets vermeld staat in het Meerjarenplan, zal er standaard sprake zijn van projectenmonitoring. Uit: Novem, Protocol Verbredingsthema's
10.5
Eisen met betrekking tot monitoring In het protocol Verbredingsthema’s staan de eisen die gesteld worden aan de jaarlijkse monitoring, verwoord in artikel 12. Deze eisen zijn hieronder weergegeven.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
73
Artikel 12 12.1
Eisen met betrekking tot de monitoring van verbredingsthemamaatregelen
Bij de monitoring van verbredingsthemamaatregelen dient de Onderneming jaarlijks op een systematische wijze de energiegegevens die relevant zijn voor de bepaling van het besparingseffect dat aan de Onderneming toegerekend kan worden, in kaart te brengen en ter toetsing aan te bieden aan de Onafhankelijke Deskundige.
12.2
De onderneming moet de monitoringgegevens zodanig transparant onderbouwen, dat de Onafhankelijke Deskundige de verbredingsthema-maatregel aan de hand van de definities en eisen van dit protocol kan toetsen.
12.3
De inspanning die van de onderneming wordt gevraagd voor het uitvoeren van de monitoring van de verbredingsthemamaatregelen moet in verhouding staan tot de energiebesparing die hieraan is toe te kennen.
12.4
De monitoring dient uitgevoerd te worden aan de hand van de systematiek, die in de "Handreiking Verbredingsthema’s” nader uitgewerkt is, conform de definities en eisen van dit protocol.
12.5
De referentie-situatie bij de monitoring moet een goed omschreven uitgangssituatie in het referentiejaar 1998 zijn.
12.6
De monitoring moet geschieden op basis van projectenmonitoring of sector-monitoring (zie artikel 11).
12.7
De monitoring moet jaarlijks plaatsvinden of geactualiseerd worden, op basis van de verandering in het afgelopen jaar ten opzichte van de referentie-situatie.
12.8
Bij de monitoring moeten de besparingen op het fossiele energiegebruik als gevolg van duurzame energie-maatregelen en energiezuinige-productontwikkelings-maatregelen separaat berekend en gepresenteerd worden. Hierbij wordt de totale hoeveelheid duurzame energie (zie artikel 2.2 van het Protocol Monitoring en Energiezorg) die de Onderneming zelf heeft opgewekt of ingekocht, uitgedrukt in terajoules per jaar (TJ/j). Verder wordt hierbij de energiebesparing die aan de Onderneming is toe te rekenen als gevolg van energiezuinige productontwikkeling (EBEZP; zie artikel 2.3 van het Protocol Monitoring en Energiezorg) binnen en buiten de inrichting, berekend conform de eisen in de artikelen 8 tot en met 11 van
dit protocol. 12.9 Ook moet de Onderneming de Duurzame Energie-Index (DEI) en de Energiezuinige Productontwikkelingsindex (EPI) – berekend conform het Protocol Monitoring en Energiezorg – bij de monitoring aan de Onafhankelijke Deskundige aanbieden (zie voor de berekeningswijze van deze indexen de artikelen 2.2 en 2.3 van het protocol Monitoring en Energiezorg). Uit: Novem, Protocol Verbredingsthema's
De gestelde eisen komen voor een belangrijk deel neer op de plicht het effect jaarlijks uit te rekenen conform de methoden beschreven in de hoofdstukken 7 tot en met 9. Een korte toelichting: • Het protocol geeft aan dat Novem de toegepaste getallen jaarlijks toetst. In de praktijk zal men de methodiek en de onderbouwing eenmalig toetsen. Na vaststelling van de te hanteren methodiek zullen VTbesparingen op dezelfde wijze worden beoordeeld als andere opgevoerde gegevens, zoals energiegebruiken, productiehoeveelheden en beriekte besparingen. • Novem zal het door u opgestelde voorstel ten aanzien van monitoring beoordelen op basis van de hierboven weergegeven eisen. Aan deze eisen voldoet u, als u de aanwijzingen in de hoofdstukken 7 tot en met 9 volgt. • Ten behoeve van de jaarlijkse rapportage zijn inmiddels instrumenten (excel-spreadsheets) ontwikkeld die u jaarlijks toegestuurd krijgt. Door dit spreadsheet in te vullen voldoet u aan de bepalingen betreffende jaarlijkse opgave van de verschillende indices.
74
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
75
Deel 2: Kwantificeren in detail
76
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
77
Samenvatting deel 2
Kader van de berekeningssystematiek Deel 2 van de Handreiking is te zien als een pragmatische uitwerking van de systematiek, zoals die op hoofdlijnen is beschreven in het Protocol Verbredingsthema’s en in de Handreiking Monitoring MJA2. Dit deel is los van Deel 1 te gebruiken. Wel is de basiskennis uit het eerste deel als bekend verondersteld (definities, product-levensketen en dergelijke). De berekeningssystematiek is ontwikkeld om de besparing te berekenen die voortvloeit uit verbredingsthemamaatregelen die u hebt genomen of overweegt te nemen. De quick scan kan hierbij als wegwijzer fungeren. Deze scan geeft aan: • of de besparingsoptie die u overweegt, onder de verbredingsthema’s valt; • of de besparing op fossiele energie naar verwachting te kwantificeren is; • of de toerekenregels voor de betreffende besparingsoptie van belang zijn. De systematiek is uitdrukkelijk niet opgezet met het oogmerk om mogelijke verbredingsthemamaatregelen te detecteren.
Kwantificeren en toerekenen Wanneer de maatregel naar verwachting kwantificeerbaar is en u de berekeningssystematiek wilt toepassen, kunt u kiezen uit twee methoden: het besparingseffect ‘met de hand’ uitrekenen of met behulp van het gebruikersvriendelijke softwarepakket LESS. In beide situaties vindt kwantificering plaats via rekenregels. Deze regels zijn ontwikkeld voor de beide verbredingsthema’s EnergieZuinige Productontwikkeling en Duurzame Energie. Om aan te kunnen tonen dat de maatregel energiebesparing oplevert, is een referentie-situatie noodzakelijk. Hiervoor wordt de situatie in het jaar 1998 gehanteerd.
Kwantificeren EnergieZuinige Productontwikkeling Voor energiezuinige productontwikkeling zijn voor de verschillende fases in de product-levensketen specifieke rekenregels opgesteld. Deze zijn gekoppeld aan de acht verbetermogelijkheden – de handvatten voor energiezuinige productontwikkeling. De totale ‘energiebesparing energiezuinige productontwikkeling’ (EBEZP) van een maatregel is de optelsom van de bereikte energiebesparing in de verschillende fases, dus op het gebied van: • optimalisatie van functievervulling; • materiaalbesparing; • verbetering van procesenergie-efficiency (buiten de inrichting); • optimalisatie van distributie; • vermindering van energiegebruik tijdens productgebruik; • optimalisatie van levensduur; • optimalisatie van (gedeeltelijke) productafdanking; • optimalisatie van (gedeeltelijke) productherverwerking. Het totale effect voor uw bedrijf is het geheel van de besparingseffecten van de maatregelen die u hebt genomen.
78
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Kwantificeren Duurzame Energie Ook voor het thema Duurzame Energie zijn rekenregels gedefinieerd. Om de bijdrage van duurzame energie aan de verbredingsthema’s te bepalen, wordt het gebruik van elektriciteit, warmte of brandstof van duurzame oorsprong (via een aantal stappen) omgerekend in vermeden primaire energie. Er zijn negen energiebronnen die worden aangemerkt als duurzame energie: • waterkracht; • windenergie; • thermische zonne-energie; • foto-voltaïsche zonne-energie; • passieve zonne-energie; • warmte/koudeopslag; • aardwarmte; • warmtepompen die gebruik maken van omgevingswarmte; • energie uit afval en biomassa.
Toerekenen Zowel voor Energiezuinige Productontwikkeling als voor Duurzame Energie moet een verdeelsleutel worden toegepast, als de besparing tot stand is gekomen door samenwerking van meerdere MJA-partijen. Drie vuistregels voor de toerekening zijn: • Als de energiebesparing van een verbredingsthemamaatregel volledig binnen uw bedrijf (in het Protocol Verbredingsthema’s ‘de inrichting’ genoemd) tot stand komt, is de energiebesparing volledig aan het bedrijf toe te rekenen; • Als de energiebesparing deels buiten uw bedrijf plaatsvindt, wordt dit deel van de energiebesparing verdeeld over de betrokken ondernemingen volgens de verdeelsleutel zoals beschreven in hoofdstuk 9, tenzij partijen onderling een andere verdeelsleutel 7 overeenkomen ; • Duurzame energie die door uw inspanning is opgewekt, kan alleen worden toegerekend voor zover die niet met een groencertificaat aan derden is geleverd. Dit gedeelte van de duurzame energie valt namelijk buiten de verbredingsthema’s en de MJA2. Van besparingseffect naar Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI) De fossiele energiebesparing als gevolg van het treffen van procesmaatregelen en/of verbredingsthemamaatregelen wordt voor een inrichting onder één noemer gebracht via het kengetal van de Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI). De TEEI is opgebouwd uit: • de EEI als maat voor verbetering van de energie-efficiency van het proces, • de EPI als maat voor de verbetering van de energie-efficiency ten gevolge van energiezuinige productontwikkeling en • de DEI als maat van besparing van fossiele energiedragers door de inzet van duurzame energie.
7
Zie artikel 10.5 van het Protocol Verbredingsthema’s.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
79
11
Inleiding
In deel I van deze Handreiking Verbredingsthema’s heeft u een toelichting kunnen lezen op het Protocol Verbredingsthema’s, behorende bij de Meerjarenafspraken Energie-Efficiency MJA2 (2001-2012). In dit tweede deel van de Handreiking, Levenscyclus Energie Systeem Scan (LESS) genoemd, gaan we nader in op de berekeningssystematiek voor het kwantificeren en toerekenen van uitgevoerde verbredingsthemamaatregelen. Dit is een uniforme, transparante en toetsbare berekeningsmethodiek waarmee bedrijven zelf de netto-besparing aan fossiele energie in de keten berekenen en toerekenen. Deze systematiek is tevens te gebruiken als steun bij het monitoren van het effect van verbredingsthema-maatregelen. Dit deel van de Handreiking is te zien als een pragmatische uitwerking van de systematiek, zoals die op hoofdlijnen is beschreven in het Protocol Verbredingsthema’s en in de Handreiking Monitoring MJA2. Het is los van het eerste deel te gebruiken. Wel is basiskennis uit het eerste deel verondersteld (definities, product-levensketen en dergelijke).
De Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI) is opgebouwd uit de Energie-Efficiency-Index (EEI), als maat voor de verbetering van de energie-efficiency van het proces, de Energiezuinige Productontwikkelingsindex (EPI), als maat voor de efficiency-verbetering ten gevolge van energiezuinige productontwikkeling en de Duurzame Energie-Index (DEI), als maat voor de besparing aan fossiele energie door inzet van duurzame energie. De Totale Energie-Efficiency -Index kan uit de deze drie indices berekend worden volgens: TEEI = EEI + EPI + DEI - 200 De effecten van de verbredingsthema-maatregelen kunnen worden berekend en uitgedrukt in uitgespaarde fossiele energie (TJ). Met dit effect en de toerekening zijn de indices EPI en DEI te bepalen. De berekeningssystematiek LESS vormt een praktische handleiding bij de berekening van deze indices.
De berekeningsystematiek is ontwikkeld om de besparing te berekenen die voortvloeit uit verbredingsthema-maatregelen die u genomen hebt of overweegt te nemen. De systematiek is uitdrukkelijk niet opgezet met het oogmerk om mogelijke verbredingsthema-maatregelen te detecteren. De systematiek brengt bijvoorbeeld niet in kaart waar in de keten relatief het grootste indirecte energiegebruik plaatsvindt. Ook biedt de systematiek geen houvast om te bepalen hoe er per fase in de product-levensketen zo efficiënt mogelijk met energie kan worden omgegaan. In het eerste deel van de Handreiking zijn per fase van de product-levensketen potentiële verbeteringen genoemd, die u een handvat bieden om maatregelen op te sporen. Uitgangspunt voor de kwantificering en toerekening is dus dat u een idee voor een verbredingsthema-maatregel heeft, of een maatregel heeft toegepast. Vervolgens kan een eerste quick scan, beschreven in hoofdstuk 12, fungeren als een wegwijzer. Het geeft aan: • of de besparingsoptie die u overweegt, onder de verbredingsthema’s valt; • of de besparing op fossiele energie naar verwachting te kwantificeren is;
80
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
•
of de toerekenregels voor de betreffende besparingsoptie van belang zijn. Wanneer de maatregel naar verwachting kwantificeerbaar is en u de berekeningsystematiek wilt toepassen, kunt u kiezen uit twee methoden: u kunt het besparingseffect ‘met de hand’ uitrekenen met behulp van rekenregels die in de hoofdstukken 14 en 15 zijn weergegeven. Ook kunt u gebruikmaken van het softwarepakket LESS. Dit computerprogramma stelt u in de gelegenheid om op een gebruikersvriendelijke wijze de besparing te bepalen. Hierbij is gebruikgemaakt van dezelfde rekenregels die in hoofdstuk 15 en 16 staan, maar deze zijn voor de gebruiker ‘onzichtbaar’. Met de door u ingevulde gegevens berekent het programma het besparingseffect. Wanneer u aangeeft welke toerekening voor u geldt, kunt u met het programma ook de indices EPI en DEI berekenen. In hoofdstuk 13 vindt u een compacte beschrijving van het computerprogramma. De berekeningsystematiek geeft een uitkomst in bespaarde fossiele energie als gevolg van de verbredingsthemamaatregel, maar zegt niet of de maatregel kosteneffectief is. De methodiek beperkt zich tot energieaspecten. In hoofdstuk 14 wordt uitgelegd hoe de energiebesparing van energiezuinige productontwikkeling is te bepalen. Voor elke fase in de product-levensketen wordt een rekenregel gepresenteerd. Hoofdstuk 15 geeft aan hoe de hoeveelheid uitgespaarde fossiele energie kan worden bepaald in situaties waarin duurzame energie wordt ingezet. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het Protocol Duurzame Energie. In hoofdstuk 16 ten slotte worden de rekenregels voor energiezuinige productontwikkeling en duurzame energie toegelicht aan de hand van een voorbeeld: een televisietoestel. Voor verschillendel fasen in de levensketen van het toestel worden, illustratief, verbeteropties verondersteld en doorgerekend. Dit maakt de abstracte rekenregels concreet.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
81
12
Wegwijzer kwantificeren Verbredingsthema's
en
toerekenen
Dit hoofdstuk is bedoeld als wegwijzer bij het kwantificeren en toerekenen van VT-maatregelen. Dat wil zeggen dat u in dit hoofdstuk kunt nazoeken waar u in dit tweede deel van de Handreiking de voor u belangrijke informatie kunt vinden. Zo wordt u geholpen bij het vinden van de rekentechniek die past bij uw VT-optie. Vervolgens kunt u nagaan of u te maken heeft met verdeling van de berekende energiebesparing: het toerekenen van gedeelten van de besparing aan de partijen die een rol spelen bij het verwezenlijken van uw optie. 12.1
Wijze van kwantificeren Uitgaande van de wijziging die u in uw bedrijf heeft doorgevoerd of wilt gaan doorvoeren, kunt u in onderstaand schema vinden in welke categorie maatregelen uw energiebesparingsoptie valt. U kunt via onderstaand schema eenvoudig zien wanneer een energiebesparingsmaatregel in de categorie: energiezuinige productontwikkeling, duurzame bedrijventerreinen, duurzame energie of proces-efficiency valt. Per categorie wordt aangegeven waar u de “rekenregels” voor de betreffende optie kunt vinden. De rekenregels geven aan hoe u het energie-effect van een maatregel kunt doorrekenen. Om onnodig werk te voorkomen adviseren wij u berekeningen eerst te baseren op grove aannamen. Pas als op basis van deze grove aannamen blijkt dat effecten daadwerkelijk relevant zijn, heeft het zin om te beoordelen of er voldoende informatie beschikbaar is om de effecten jaarlijks te monitoren. Voorgenomen of uitgevoerde maatregel ja
maatregel energiezuinige productontwikkeling
Wijziging transport?
ja
maatregel logistiek en transport
Wijziging in hergebruik of afdankfase?
ja
maatregel afdankfase
ja
maatregel Duurzame Bedrijven Terreinen
ja
Duurzame energie maatregel
Wijziging product of dienst? nee
beoordeel effecten m.b.v. procesboom levenscyclus hoofdstuk 14 en 15
nee Gezamelijke opwekking van utilities? nee Opwekken of inkopen van duurzame energie?
beoordeel effecten m.b.v. vergelijking energiesituatie hoofdstuk 15: DBT hoofdstuk 16: DE
nee Wijziging eigen productieproces
82
Proces efficiency maatregel
zie handreiking monitoring
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Toelichting: 1 Wijziging van product of dienst: Opties die wijzigingen in het grondstofgebruik (minder of ander materiaal) veroorzaken, die het energiegebruik tijdens het gebruik van het product beïnvloeden en die de levensduur van het product veranderen. In bepaalde gevallen kan een wijziging in de wijze van produceren (meer, minder of anders uitbesteden) ook onder deze categorie vallen. In deel 1, hoofdstuk 7 vindt u een nadere toelichting. Berekening is mogelijk met behulp van de softwaretool “LESS”, beschreven in hoofdstuk 13. De toe te passen rekenregels voor handmatig uit te voeren berekeningen, in bijvoorbeeld Excel, vindt u in hoofdstuk 14 en 15. 2 Wijziging van transport: Opties die wijzigingen van het transportmiddel, de beladingsgraad of de transportafstand tot gevolg hebben. Daarnaast worden opties die het energiegebruik voor geconditioneerde opslag tijdens de distributie tot gevolg hebben ook in deze categorie ingedeeld. Berekening is mogelijk met behulp van de softwaretool “LESS”, beschreven in hoofdstuk 13. De toe te passen rekenregels voor berekening in bijvoorbeeld Excel vindt u in hoofdstuk 14 en 15. 3 Wijziging in hergebruik- of afdankfase: Opties die of de verdeling naar “verwerkingsmethoden”, zoals producthergebruik, materiaalhergebruik, verbranden en storten wijzigen. Daarnaast vallen ook opties die de opbrengst of het energiegebruik in deze fase beïnvloeden, onder deze categorie. Berekening is mogelijk met behulp van de softwaretool “LESS”, beschreven in hoofdstuk 13. De toe te passen rekenregels voor berekening in bijvoorbeeld Excel vindt u in hoofdstuk 14 en 15. 4 Gezamenlijke opwekking van utilities : Opties waarbij energie of energiedragers, zoals perslucht, koelwater, stoom of heet water tussen bedrijven worden uitgewisseld of verhandeld. De toe te passen rekenregels voor kwantificering vindt u in hoofdstuk 15, onderwerp Duurzame Bedrijventerreinen . 5 Opwekken of inkopen van Duurzame Energie : Opties zoals inkoop van groene stroom en opwekking van duurzame energie door middel van zonne-energie, windenergie, energieopslag in de bodem, warmtepompen en dergelijke. Als u duurzaam opgewekte elektriciteit aan derden levert met groencertificaat, mag u deze energie niet meetellen. Dit om dubbeltelling te voorkomen. Een toelichting op het kwantificeren vindt u in hoofdstuk 16 6 Wijziging eigen productieproces: Opties die alleen effect hebben op het energiegebruik binnen het eigen bedrijf. Deze opties zijn “normale” energiebesparingsopties en kunnen opgevoerd worden als energiebesparingsopties bij de monitoring van proces-efficiency. In de handreiking Monitoring kunt u nalezen hoe de invloed van deze opties in de monitoring wordt meegeteld. 12.2
Toerekenen van besparingen Als een optie in samenwerking met anderen tot stand komt, is de totaal bereikte energiebesparing niet zonder meer volledig aan uw bedrijf toe te rekenen. Via onderstaand schema kunt u beoordelen of toerekening (het verdelen van de besparing over de participerende partijen) voor u van toepassing is.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
83
Kunt u de optie zelfstandig, zonder inspanning van anderen in de keten, realiseren?
Heeft u de optie geïnitieerd? ja
ja
U hoeft geen verdeelsleutel te hanteren. De besparing wordt volledig aan u toegerekend.
ja
Neem contact op met de initiator. Voor afspraken over toerekenen zie hoofdstuk 9.
nee
nee Heeft u de optie geïnitieerd? ja
De verdeelsleutel is voor u van belang. Voor afspraken over toerekenen zie hoofdstuk 9.
nee Bent u door anderen bij het initiatief betrokken?
Vraagt de optie een inspanning van uw bedrijf? nee
U kunt de besparing niet aan u toerekenen. nee
Vraagt de optie een inspanning van uw bedrijf? ja
ja
De verdeelsleutel is voor u van belang. Voor afspraken over toerekenen zie hoofdstuk 9.
U kunt de besparing niet aan u toerekenen. nee
Toelichting: In hoofdstuk 9 wordt aangegeven dat toerekening gebeurt op basis van inspanning en op basis van initiatief. Als zowel het initiatief als de inspanning geheel bij uw bedrijf ligt, mag u de besparing geheel aan uw bedrijf toerekenen. Als zowel de inspanning als het initiatief bij derden liggen, kunt u niet delen in de besparing. In alle gevallen waarbij het initiatief en/of een inspanning door meer dan één partij wordt geleverd, kunnen (moeten) de partijen de bereikte energiebesparing delen. Hoofdstuk 9 van het eerste deel van deze Handreiking geeft richtlijnen voor de verdeelsleutel.
84
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
85
13
Softwarepakket LESS
13.1
Inleiding Om de energiebesparing als gevolg van een VT-maatregel te berekenen, is het softwareprogramma LESS (Levenscyclus Energie Systeem Scan) ontwikkeld. Als u een VT-maatregelen heeft doorgevoerd, kunt u LESS gebruiken om de resultaten te berekenen ten behoeve van de monitoring van de MJA2. Ook als u een concreet idee voor een VT-maatregel heeft, kunt u LESS gebruiken om bijvoorbeeld uw keus voor doorvoering van de maatregel te ondersteunen. Een berekening van energiebesparing over de levensketen van een product heen heeft veel weg van LCA-technieken. De rekenregels waarop LESS gebaseerd is (zie hoofdstuk 15), zijn aanzienlijk eenvoudiger, omdat alleen de energiebesparing wordt berekend. Vanuit het oogpunt van de MJA2-gebruiker zijn uitgangspunten voor het software-pakket gedefinieerd. Daardoor is LESS een eenvoudig, transparant en gebruiksvriendelijk programma geworden. Het programma beschikt over een grote database aan energiekentallen op velerlei gebied, zoals GERwaarden, energiekentallen voor de verschillende typen vervoer, kentallen voor de verwerking en het hergebruik van materialen, kentallen voor de verschillende bronnen van duurzame energie, etc. Door gebruik te maken van deze database hoeft u als gebruiker zelf slechts weinig aanvullende informatie te verzamelen. Kortom LESS is een interactief computerprogramma waarmee u de besparing op fossiele energie in de product-levensketen kunt berekenen door het nemen van VT-maatregelen. Verder kunt u het programma gebruiken om de verwachte besparing van een investering in de opwekking van duurzame energie (bijvoorbeeld een windmolen) berekenen. De uitdraai van het programma kunt u tezamen met een onderbouwing (zie hoofdstuk 10) gebruiken voor de monitoringsrapportage.
13.2
Wat doet LESS? LESS rekent de energiebesparing van één VT-maatregel per keer uit. U vult een aantal algemene en specifieke gegevens in voor zowel de referentie- als de nieuwe situatie. Dit geldt zowel voor energiezuinige productontwikkeling als voor duurzame energie. LESS berekent op basis van de ingevoerde gegevens de energiebesparing voor u uit. Hierbij gebruikt LESS de rekenregels als aangegeven in hoofdstuk 15 en de in het pakket gedefinieerde energiekentallen. Maatregelen op EZP-gebied: Indien u een maatregel op het gebied van energiezuinige productontwikkeling doorvoert, leest u in hoofdstuk 8 welke keteneffecten u wel en niet mee mag (moet) tellen. Vervolgens doorloopt u in LESS alle fasen van de product-levensketen waar u alleen de informatie invoert die verandert, zowel voor de referentie- als de nieuwe situatie. LESS berekent vervolgens de energiebesparing per fase en voor de gehele keten van het product per eenheid product.
86
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Maatregelen op DE-gebied: Als u overweegt zelf duurzame energie op te wekken, dan kunt u de te verwachten besparing eenvoudig uitrekenen met LESS. Ook hier geldt dat de verwachte besparing afhankelijk is van slechts enkele parameters. Zo kunt u bijvoorbeeld voor windmolens uitgaan van het nominale windmolenvermogen en voor zonne-energie van het op te stellen collectoroppervlak. Als u een optie heeft doorgevoerd, moet de werkelijke besparing, respectievelijk de opgewekte duurzame energie, bepaald worden aan de hand van meetgegevens. Met deze gegevens berekent u de werkelijke besparing, waarna u deze invult in de jaarlijkse monitoringenquête. Maatregelen op DBT-gebied: LESS is geschikt voor het berekenen van energie-effecten die optreden bij gezamenlijke opwekking van utilities. De rekenregels zijn beschreven in hoofdstuk 15. 13.3
Hoe met LESS te werken? De handleiding van LESS is bijgevoegd als bijlage A. In deze bijlage vindt u beschrijvingen van menustructuren, de werking van knoppen, et cetera. Hieronder vindt u vooral een toelichting op de te volgen procedure. Figuur 15 geeft een schema voor de onderscheiden stappen.
Figuur 15
Schema onderscheiden stappen Bepaal welk type maatregel u wilt beoordelen (zie eventueel hoofdstuk 13)
EZP-maatregel
DE-maatregel
DBT-maatregel
Vul benodigde parameters per fase van de levenscyclus in.
Vul benodigde parameters voor de toe te passen DEopwekking in
Vul benodigde parameters voor de toe te passen DBTmaatregel in
LESS geeft de te verwachten energiebesparing per jaar in TJpim ton CO2 en ?
LESS geeft de te verwachten energiebesparing per jaar in TJpim. ton CO2 en ?
Geef aan welk deel van de besparing aan u wordt toegerekend.
LESS geeft de besparing van de maatregel in TJprim. ton CO2 en ?
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
87
Toelichting wer kwijze EZP-maatregel: Het kan handig zijn om eerst te rekenen met globale getallen en eerste schattingen. Met deze, relatief eenvoudig te bepalen, gegevens kunt u bepalen welke onderdelen van de product-levensketen belangrijk zijn. Hierna kunt u beoordelen welke specifieke gegevens u nodig heeft om berekeningen nauwkeuriger en beter te onderbouwen. Als er in een onderdeel van de levensketen geen wijzigingen te verwachten zijn, hoeft u dit onderdeel niet in te vullen. Bij EZP-maatregelen worden effecten berekend per functionele eenheid. Het is belangrijk dat u hiervoor de juiste eenheid kiest. Als u bijvoorbeeld overweegt om een kunststof buis te produceren met een kleinere wanddikte, dan kunt u het effect wel beoordelen per meter product, maar niet per ton product. Benodigde gegevens per fase van de levensketen: Grondstoffase: aard van de grondstof hoeveelheid grondstof Productiefase: specifiek energiegebruik (per functionele eenheid) Distributiefase: soort transportmiddel gemiddelde afstand per soort transportmiddel gewicht van het product per gekozen functionele eenheid eventueel: energiegebruik t.b.v. geconditioneerde opslag Gebruiksfase: specifiek energiegebruik (bijv. benzinegebruik in l/km) levensduur product (in energiegebruik bepalende eenheden, bijv. km) Afdankfase: verdeling van afgedankte producten naar de verschillende verwerkingsmethoden: hergebruik product, hergebruik materiaal, verbranden, storten. Na invulling van de gevraagde parameters in zowel de referentie-situatie als in de “verbeteroptie” geeft LESS per fase de tot stand gebrachte, respectievelijk de te verwachten veranderingen in het energiegebruik aan. Als veranderingen kleiner zijn dan tien procent van de totale wijziging in het energiegebruik, dan mag de verandering in de betreffende fase verwaarloosd worden. Voor de monitoring kunt u dan volstaan met het beoordelen van de wijzigingen in de wel belangrijke onderdelen van de product-levensketen. De manier waarop u de gegevens voor beoordeling van deze levensketenonderdelen in de monitoring bepaalt, moet in overleg met de Onafhankelijk Deskundige worden vastgesteld (zie hoofdstuk 10: monitoring). 13.4
Bruikbaarheid en betrouwbaarheid berekende informatie De resultaten uit LESS kunt u gebruiken om uitspraken te doen over de hoogte van de energiebesparing van een maatregel. U kunt hierdoor tevens verschillende maatregelen tegen elkaar afwegen. De berekening van energie-effecten is gebaseerd op een aantal kentallen. De ingevoerde kentallen worden verantwoord in deel 3 van deze Handreiking. De database met kentallen is uitgebreid, maar niet volledig. U kunt op eenvoudige wijze data toevoegen aan LESS. Hoe u voor de waarden van deze data door de Onafhankelijk Deskundige goedkeuring kunt krijgen, is beschreven in deel 3 van deze handreiking.
88
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
13.5
Eenvoud, snelheid en klantvriendelijkheid van LESS LESS is een interactief, gebruikersvriendelijk computerprogramma. Het programma is zodanig ingericht, dat veelal direct duidelijk is welke functies beschikbaar zijn en welke gegevens u kunt invoeren. Daarnaast bestaat er altijd de mogelijkheid extra informatie te vragen door middel van helpschermen. Voor het gebruik van LESS is geen specifieke voorkennis of opleiding noodzakelijk.
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
89
14
Kwantificeren en toerekenen van Energiezuinige productontwikkeling (EZP)
14.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de verbredingsthemamaatregelen onder energiezuinige productontwikkeling kunt kwantificeren. Voor de vijf verschillende fases in de product-levensketen zijn specifieke rekenregels opgesteld. Deze zijn gekoppeld aan de verbeteropties, de handvatten voor energiezuinige productontwikkeling. Nadat enkele algemene zaken aan de 8 orde zijn gekomen, volgt uitleg over de rekenregels . Hoofdstuk 7 en 8 dienen als 'basis' voor dit hoofdstuk. Hierin kunt u vinden welke eisen er worden gesteld aan de uitgangspunten voor het kwantificeren van verbredingsthemamaatregelen.
14.2
Algemene vingerwijzingen In Figuur 16 zijn de vijf fasen in de keten, de verbeteropties en de daarbij behorende rekenregels samengevat. De netto-energiebesparing over de vijf fases van de product-levensketen als gevolg van een EZP-maatregel wordt berekend uit de verschillen in energiegebruik tussen de nieuwe situatie in het monitoringsjaar en de referentie-situatie uit 1998. Per fase in de keten wordt dus dit verschil berekend; in Figuur 16 wordt dit aangeduid met een '∆'. De sommatie van de effecten in de verschillende fasen levert een totaal aan besparing van primaire energie op van de betreffende maatregel over de gehele product-levensketen. Door van deze besparing dat gedeelte te nemen dat aan uw bedrijf mag worden toegerekend, verkrijgt u de in de monitoring op te nemen energiebesparing van de betreffende maatregel. Meerdere maatregelen In de monitoring wordt het energie-effect per maatregel gevraagd. U moet deze dus per maatregel bepalen en opgeven. De monitoringssystematiek zorgt dan voor een juiste verwerking van de bij alle maatregelen opgegeven besparingen. Functionele eenheid Het besparingseffect van een VT-maatregel wordt niet in een absolute energiegebruik uitgedrukt, maar in energiegebruik per eenheid product. Voor alle fasen moet met dezelfde producteenheid gerekend worden. Evenals bij de beoordeling van proces-efficiency is het belangrijk een producteenheid zodanig te definiëren dat deze een maat is voor de mate waarin het product een bepaalde functie vervult.
8
Deze rekenregels zijn o.a. gebaseerd op Ecofys, Rekenregels voor energiezuinige
productontwikkeling, 2000.
90
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Keten
Totaal effect =
Productafdanking /herverwerking
Levensduur verleniging
energiegebruik tijdens gebruik
Opslag
Transport
Procesenergieefficiency
Materiaalbesparing
Rekenregel
Welke rekenregels moet u toepassen voor EZP?
Handreiking Verbredingsthema’s MJA2
Figuur 16
Ä
Ä
Ä
Ä
Ä
Effect
+
91
In de paragrafen 14.3 tot en met 14.11 worden de rekenregels per fase van de product-levensketen toegelicht. Per rekenregel is telkens uitgelegd: • voor welke verbeteropties de rekenregel te gebruiken is; • welke formule in de rekenregel is gehanteerd (in kader); • welke gegevens daarvoor nodig zijn (in kader). In paragraaf 14.10 komen we op het bovenstaande schema terug met een uitleg hoe u het totaaleffect van de maatregel kunt berekenen. 14.3
Rekenregel grondstoffase De verbeteroptie materiaalbesparing kan worden gekwantificeerd met de rekenregel 'materiaalbesparing'. Bij een verandering van de hoeveelheid of de soort grondstoffen die voor een product gebruikt worden, zal het indirecte energiegebruik van grondstoffen en materialen wijzigen. Het verschil tussen dit productgebonden energiegebruik in de referentie-situatie (1998) en in de nieuwe situatie (na het doorvoeren van de verbeteroptie) is het besparingseffect.
Rekenregel 'materiaalbesparing' Eref = aref * EIa + bref * EIb Enieuw = anieuw * EIa + bnieuw * EIb _E = Eref – Enieuw = ((a*EIa)+(b*EIb))ref – ((a’*EIa)+(b’*EIb))nieuw _E
= De verandering in het energiegebruik door de maatregel per product [MJ / product]
EIm
= Productgebonden energiegebruik van materiaal of grondstof [GER-waarde in MJ/kg]
aref, bref
= Hoeveelheid grondstof of materiaal dat nodig is in de referentie [kg / product]
anieuw, bnieuw
= Hoeveelheid grondstof of materiaal dat nodig is in de nieuwe situatie [kg / product]
Dit wil zeggen: het energie-effect per fysieke eenheid product is de energie-inhoud in de referentie (MJ) minus de energie-inhoud van die eenheid in de nieuwe samenstelling (MJ). Benodigde gegevens • •
Hoeveelheden materialen / grondstoffen in referentie en nieuwe situatie per fysieke eenheid. Specifieke energie-inhoud van deze 'inputs', aangeduid met GER-waarden (in het derde deel van de Handreiking vindt u een overzicht met meest gebruikte GER-waarden).
In onderstaande tabel geven we het voorbeeld van het vervangen van een glazen frisdrankfles door een PET-fles. Om de fles te maken is slechts 100 gram PET nodig, terwijl dit 1 kg glas was in de referentie-situatie. Parameter
14.4
Huidig
Nieuw
Eenheid
Soort grondstof GER-waarde Grondstof hoeveelheid
glas 10,57 1,00
PEt 79,53 MJ/kg 0,10 kg/stuk
Energiegebruik
10,57
7,95 MJ/stuk
Rekenregel procesenergie-efficiency De invloed van een maatregel op de productie-energie kunt u berekenen met de rekenregel ‘procesenergie-efficiency’.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
93
Het betreft wijzigingen in het productieproces buiten de eigen inrichting, ‘up stream’ of ‘down stream’ als gevolg van VT-maatregelen. Deze kunnen zowel positief als negatief zijn, maar dienen in ieder geval gekwantificeerd en toegerekend te worden. Het effect wordt in de beoordeling van de maatregel meegenomen. Rekenregel 'procesenergie-efficiency' _E
= Eref – Enieuw
_E
= De verandering in het energiegebruik door de maatregel per product [MJ / functionele
Eref
= Energiegebruik in de referentie-situatie per product
Enieuw
= Energiegebruik in de nieuwe situatie per product
eenheid]
Benodigde gegevens •
Energiegegevens per product voor en na de maatregel, zowel van uw eigen bedrijf (inrichting) als ook het bedrijf/de bedrijven waar wijzigingen optreden.
Onder het energiegebruik in de referentie en nieuwe situatie wordt verstaan: het energiegebruik van de betreffende bedrijven tezamen, toegerekend aan het betreffende product / totaal aantal geproduceerde producten. Het verschil tussen het specifieke energiegebruik in de referentie-situatie (1998) en in de nieuwe situatie (na het doorvoeren van de verbeteroptie) is het in rekening te brengen effect. Het verplaatsen van delen van de productie vanuit het eigen productieproces naar derden kan invloed hebben op de proces-efficiency. Dit vereist een compensatie in het referentie-energiegebruik van het aantal ingekochte producten, vermenigvuldigd met het specifiek energiegebruik dat gemoeid is met een product (dus energiegebruik van de eigen productie ’98). In onderstaand voorbeeld wordt de besparing op het directe energiegebruik in het productieproces van glazen fles en PET-fles doorgerekend.
Parameter
14.5
Huidig
Nieuw
Eenheid
Spec. energiegebruik (kg)
2,70
6,50 MJ/kg
Grondstof hoeveelheid
1,00
0,10 kg/stuk
Spec. energiegebruik (stuks)
2,70
0,65 MJ/stuk
Rekenregel Transport De verbeteroptie Optimalisatie van distributie bestaat uit twee aspecten: transport en opslag. Veranderingen in het transport zijn te kwantificeren met de rekenregel ‘transport’. Het gaat daarbij om de combinatie van het type vervoermiddel, de transportafstand, het gewicht van de te vervoeren producten en de beladingsgraad van het vervoermiddel. De rekenregel wordt hieronder weergegeven.
94
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Rekenregel 'transportoptimalisatie' _E
= Eref - Enieuw
Eref
= Etr ref * Aref * gewichtr ef * (100-Bref)/100*correctiefactor
Enieuw
= Etr nieuw * Anieuw * gewicht
_E
= verandering in het energiegebruik door de maatregel per product [MJ / functionele
Etr
= energiegebruik van het transportmiddel [MJ/tonkm]
B
= beladingsgraad [%]
gewicht
= het gewicht per functionele eenheid [tonnen/ functionele eenheid]
A
= de totale afstand (inclusief een eventuele lege retourtrip) die het product aflegt van de
nieuw*
(100-Bnieuw)/100*correctiefactor
eenheid]
productielocatie tot de handel [in km] Corr. Fact.= correctiefactor voor doorvertaling van gewicht naar energiegebruik van vervoersmiddel (geen één-op-één doorvertaling). Het energie-effect als gevolg van transport optimalisatie wordt berekend door: 1
Vervoersmiddel : het verschil in het energiegebruik van het vervoermiddel per tonkm in de referentie minus de nieuwe situatie vermenigvuldigd met de afgelegde transportafstand en de massa (in tonnen per functionele eenheid).
2
Afstand: het verschil in afstand in de referentie en de nieuwe situatie te vermenigvuldigen met het energiegebruik van het vervoermiddel per tonkm en de massa (in tonnen per functionele eenheid).
3
Gewicht: het verschil in massa (kg) van de referentie en het nieuwe product te vermenigvuldigen met het energiegebruik van het transportmiddel per tonkm en de af te leggen afstand (km).
Benodigde gegevens •
energiegebruik van het transportmiddel per tonkilometers;
•
gemiddelde transportafstand in kilometers;
•
gewicht per product (tonnen/product);
•
beladingsgraad in procenten.
In onderstaand voorbeeld komt een besparing tot stand door een efficiënter transport. In de huidige situatie is de vrachtwagen begrensd op 20 ton (gewicht), waardoor 20 duizend flessen vervoerd kunnen worden. In de nieuwe situatie, met vervoer van de lichtere PET-fles, wordt de lading begrensd door de omvang, hetgeen een totale lading oplevert van 30 duizend stuks. Het totale energiegebruik van het transport per stuk neemt af.
Parameter Transport middel
Huidig
Nieuw
20 tons truck
Eenheid
20 tons truck
Kental energiegebruik
1,98
1,98 MJ/ton.km
Gemiddelde afstand
100
100 Km
Max. belading
20
Belading
20
Aantal flessen/transport
20.000
Beladingsgraad
100%
Correctiefactor
75%
Totaal energiegebruik Energiegebruik
2475,00
20 ton/truck 3 ton/truck 30.000 st/transport 15% 75% 1435,50 MJ/transport
0,12
Handreiking Verbredingsthema’s
0,05 MJ/stuk
MJA2
95
14.6
Rekenregel Opslag De verbeteroptie Optimalisatie van distributie bestaat uit twee aspecten: transport en opslag. Veranderingen in de opslag kunnen worden gekwantificeerd met de rekenregel ‘opslag’. De eventuele conditionering (koeling, verwarming, bevochtiging, ontvochtiging) van de opslagruimte heeft grote invloed op het energiegebruik van de opslag. Om het energiegebruik van de opslag van producten te reduceren, zijn er de volgende mogelijkheden: • het terugbrengen van de benodigde opslagruimte per product; • het beter benutten van de opslagcapaciteit, bijvoorbeeld door het gebruik met anderen te delen; • beperken van de eisen aan de mate van conditionering; • het beperken van het energiegebruik nodig voor conditionering door optimalisatie van de opslag. De rekenregel geeft aan hoeveel energie er te besparen isdoor een korter en compacter verblijf van producten in de koelruimte, te vermenigvuldigen 2 met het energiegebruik van een koelruimte (per m en per tijdsperiode). Het oppervlakte-beslag dat in deze formule tot uitdrukking komt, wordt gedefinieerd als het netto-oppervlaktebeslag van de functionele eenheid van uw berekening, bijvoorbeeld het oppervlaktebeslag van 1.000 stuks melkflessen. Voor de volledigheid wordt gemeld dat de rekenregel naast koeling natuurlijk ook is toe te passen op andere vormen van geconditioneerde opslag, zoals verwarming, bevochtiging en ontvochtiging.
Rekenregel Opslag Eref
= E opslagref* spec. opp. ref* opslagtijdref
Enieuw
= E opslagnieuw* spec. opp.
_E
= Eref - Enieuw
_E
= verandering in het energiegebruik door de maatregel per product [MJ / functionele
E opslag
= koelenergie per verblijfsduur en per oppervlakte
Opslagtijd
= verandering van verblijfsperiode in koelruimte
Spec opp
= verandering van de te koelen oppervlakte [m2/functionele eenheid]. Deze grootheid
* nieuw
opslagtijdnieuw
eenheid]
geeft aan wat het netto-oppervlaktebeslag is van een functionele eenheid product. Benodigde gegevens •
energiegebruik van de koelruimte per m2 (of per m3 en per tijdsperiode), zie voor standaard kentallen (deel III)
14.7
•
(de verandering van) gemiddelde verblijfstijd van uw producten in een koelruimte
•
(de verandering van) de te koelen oppervlakte.
Rekenregel Energiegebruik tijdens gebruik De verbeteroptie Vermindering van energiegebruik tijdens productgebruik kan worden gekwantificeerd met de rekenregel ‘energiegebruik tijdens gebruik’. Energie-efficiencyverschillen in de gebruiksfase kunnen alleen uniform over de levensduur gekwantificeerd worden, als vooraf met grote zekerheid de reductie in energiegebruik over de feitelijke levensduur te bepalen is. U moet een onderbouwing hiervan overleggen bij de monitoring.
96
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Er zijn twee parameters van belang in de rekenregel. Allereerst is dat de bepalende eenheid voor het energiegebruik. Dat kan bijvoorbeeld zijn het aantal km, aantal kopieën, of het aantal wasbeurten, etc. Ten tweede betreft dit de grootheid die de levensduur bepaalt. Dit hoeft niet altijd het aantal jaar te zijn; bij auto’s is in veel gevallen het aantal kilometers bepalend of bij wasmachines het aantal wasbeurten. De formule ziet er als volgt uit.
Rekenregel 'energiegebruik in gebruiksfase' Eref
= Eprim /bep.eenheidref* eenheden/levensduur ref
Enieuw
= Eprim /bep.eenheidnieuw* eenheden/levensduur nieuw
∆E
= Eref - Enieuw
∆E
= de verandering in het energiegebruik per functionele eenheid door de maatregel
Elektr./jaar
= elektriciteitsgebruik per jaar in kWh
Gas/jaar
= gasgebruik per jaar m3
brandstof/jaar = gebruik van motorbrandstoffen per jaar in tonnen levensduur
= gemiddelde levensduur in jaren. Levensduur kan ook worden uitgedrukt in levensduurbepalende eenheden (in deze formule: jaren vervangen door levensduurbepalende eenheden).
Energiegebruik wordt berekend in primaire energiegebruik. Benodigde gegevens: •
elektriciteits-, gas- en /of brandstofgebruik in de gebruiksfase per jaar (oude en nieuwe situatie);
•
levensduur in jaren (gebruik hiervoor een schatting van de gemiddelde feitelijke levensduur).
De rekenregel berekent de reductie van het energiegebruik tijdens de gebruiksfase van het product. Dit gebeurt vooraf op basis van de verwachte levensduur en het verschil in energiegebruik (elektriciteit, gas, en motorbrandstof) in de referentie-situatie en de nieuwe situatie over de levensduur. De rekenregel kan ook worden gehanteerd wanneer efficiencywinst tijdens het gebruik het gevolg is van het inzetten van een andere energiedrager (bijvoorbeeld elektrische verwarming vervangen door gasverwarming, zoals bij een hotfill-wasmachine). In onderstaand voorbeeld verandert het energiegebruik tijdens gebruik, omdat de originele fles is vervangen door een PET-fles. Dit energiegebruik tijdens de gebruiksfase betreft het transport en het wassen. In het voorbeeld verandert alleen het eerste (door een lichtere fles, waardoor meer flessen kunnen worden vervoerd per rit). Merk op dat het transport van de flessen tussen de supermarkt en de leverancier onder de gebruiksfase valt. Alleen het transport van het product 'af fabriek' naar de frisdrankleverancier zou onder de transportfase vallen.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
97
Parameter
Huidig
Aantal keren vullen in levensduur
Nieuw 25
Aard energiegebruik
transport
Eenheid 10 st/levensduur
transport
Kental energiegebruik
1,98
1,98 MJ/ton.km
Gemiddelde afstand
100
100 km
Max. belading
20
Belading
20
Bruto gewicht per fles
2
Aantal flessen/transport
10.000
20 ton/truck 20 ton/truck 1,10 kg/fles 18.182 st/transport
Beladingsgraad
100%
Correctiefactor
75%
Energiegebruik
3.960
3.960 MJ/transport
99.000
39.600 MJ/levensduur
Energiegebruik in levensduur Energiegebruik
9,90
100% 75%
2,18 MJ/stuk
Correctiefactor i.v.m. levensduurverschil
0,40
1,00
Gecorrigeerd energiegebruik
3,96
2,18 MJ/stuk
N.B.: let op de noodzaak om een eventueel verschil in levensduur voor het nieuwe en oude product te corrigeren bij de beoordeling van het energiegebruik in de gebruiksfase. Eventueel kan aangegeven worden dat de levensduur van het nieuwe product maatgevend is voor het beoordelen van het energiegebruik tijdens de gebruiksfase. 14.8
Rekenregel Levensduur De verbeteroptie Optimalisatie van levensduur kan worden gekwantificeerd met de rekenregel ‘levensduur’. Het energiegebruik per eenheid product is te verlagen door de levensduur van een product te optimaliseren. Het is bijvoorbeeld mogelijk om de levensduur te verlengen door deze zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de technische levensduur. Dat wil zeggen: zorgen dat een product zo lang mee kan gaan als dit technisch mogelijk is. Voor de verbeteroptie kan het zo zijn dat door wijziging van de materialensamenstelling in de nieuwe situatie meer energie nodig is, die "uitgesmeerd" wordt over meer jaren levensduur. Voor berekening van deze energiebesparing kunt u de rekenregel in het volgende kader toepassen.
98
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Rekenregel 'levensduurverlenging'
totale E totale E ∆E = − × levensduurNIEUW levensduur REF levensduur NIEUW _E
= de verandering in het energiegebruik door een maatregel over de hele
Totale E
= de totale energie (in de gehele keten) die nodig is om het product te maken en
Levensduur
= feitelijke levensduur van het product
levensduur van het product [MJ / functionele eenheid] af te danken
Benodigde gegevens • •
De totale energie de totale energie in de keten, exclusief de energie in de gebruiksfase. De levensduur moet u inschatten, waarbij u uit dient te gaan van een behoedzame schatting van de levensduur
Voor de levensduur kunt u de gemiddelde feitelijke levensduur (voor en na de maatregel) nemen. In onderstaand voorbeeld is sprake van een levensduur, gemeten in aantal refills van 25 tot 10 vullingen. Dit is slechts een indicatie van de bandbreedte van de mate van hergebruik dat thans gangbaar is. De energie in de hele keten is echter in de nieuwe situatie geringer, waardoor per saldo het besparingseffect gedurende de levensduur positief is. 14.9
Rekenregel Productafdanking/herverwerking De verbeteroptie Optimalisatie van productafdanking e n herverwerking bestaat uit twee aspecten: • zorgen dat een zo groot mogelijk deel van de producten een zo goed mogelijke verwerkingsmethode krijgt; • de benodigde energie voor één of meer van de verwerkingsmethoden optimaliseren. Beide aspecten kunnen met de rekenregel ‘productafdanking/herverwerking’ worden gekwantificeerd. Het energiegebruik in de afdankings- en hergebruikfase is afhankelijk van de verdeling van de totale hoeveelheid product over fracties die hergebruikt, gerecycled, verbrand of gestort worden. Zo kan een materiaal uit een afgedankt product, in plaats van te worden verbrand, worden teruggewonnen en opnieuw voor de productie worden gebruikt. Dit uit zich bijvoorbeeld in een verandering van de fractie hergebruik (van h naar h' in onderstaande formule). Zo is nylon 6 uit tapijt terug te winnen, zodat het niet meer hoeft te worden verbrand en opnieuw te gebruiken is voor de productie van nieuwe tapijt. Hierdoor veranderen de fracties h en v in onderstaande formule. Door de manier van verwerking van het product te veranderen, is energie te besparen in de afdankingsfase. Een en ander is uitgedrukt in één totale 9 formule .
9
Net als voor de andere rekenregels geldt: alleen voor onderdelen die veranderen, dient de formule ingevuld te worden.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
99
Onderstaande formule moet voor alle materialen waarvoor de verwerking verandert, worden doorlopen. De sommatie van de effecten per materiaal is het effect van deze fase van de product-levensketen.
Rekenregel 'hergebruik / recycling' Eref
=
h*M*Eh. ref + r*M*Erref + v*M*Evref + s*M*Esref
Enieuw
=
h’*M*Eh nieuw + r’*M*Ernieuw + v’*M*Evnieuw + s’*M*Esnieuw
∆E
=
Eref- Enieuw
=
100
h' +r'+v'+s'=
100
waarbij: h+r+v+s
Let op!! Dit dient voor alle materialen te gebeuren waarbij veranderingen optreden in de manier van
afdanken en de manier van herverwerking. ∆E
=
de verandering in het energiegebruik per product door de maatregel
M
=
hoeveelheid materiaal dat gebruikt wordt per product [kg / functionele eenheid]
h,r,v,s
=
respectievelijk fractie hergebruik, recycling, verbranden en storten voor de referentie-
h’,r’,v’,s’
=
respectievelijk fractie hergebruik, recycling, verbranding en storten voor de nieuwe
Eh
=
energie-effect per kg hergebruikt materiaal (MJ/kg)
Er
=
energie-effect per kg gerecycled materiaal (MJ/kg)
Ev
=
energie-effect per kg verbrand materiaal (MJ/kg)
Es
=
energie-effect per kg gestort materiaal (MJ/kg)
situatie. situatie
Let op; bij papier, glas en ook andere materialen wordt er in de energiekengetallen reeds van uitgegaan dat gemiddelde percentages gerecycled worden, zodat men eventuele verandering van de fracties van deze materialen niet met behulp van deze formule kan kwantificeren. Dit wordt impliciet meegenomen in de grondstoffase met behulp van de GER-waarden. Benodigde gegevens •
Het energie-effect voor de verschillende wijzen van afdanking. U kunt in deel III een overzicht vinden van de meest gebruikte kengetallen.
• •
De totale hoeveelheid 'materiaal' (in kilogrammen) dat verwerkt is in één product. De fracties hergebruik / gerecycled / verbrand / gestort van het betreffende materiaal in oude en nieuwe situatie.
Verder is een aandachtspunt hoe veranderingen in de verwerking van papier en glas moeten worden verrekend. In de GER-waarden van papier en glas is uitgegaan van recycling in de afdankings-/hergebruiksfase. Dit is immers de gewoonte binnen Nederland. Veranderingen in de recyclingpercentages van deze materialen moeten daarom altijd worden gecombineerd met een aanpassing en onderbouwing van de GER-waarde. Wanneer dat niet gebeurt, kunnen veranderingen in de verwerkingsroute niet worden gekwantificeerd. In onderstaand voorbeeld wordt een andere verwerkingsroute doorgerekend voor de huidige en nieuwe situatie. Daarbij is aangenomen dat glas voor een groter deel gerecycled wordt dan PET (waarvan een groter deel verbrand wordt, terwijl aangenomen is dat het aandeel stort weer groter is voor glas). Het energiegebruik in de afdankfase is negatief, hetgeen betekent dat er energie teruggewonnen wordt. Hoe lager het negatieve getal, des te minder
100
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
energie er teruggewonnen wordt. In het voorbeeld is er dus sprake van een afname van de hoeveelheid teruggewonnen energie in de afdankfase.
Parameter Aandeel hergebruik grondstof Aandeel verbranding
Huidig
Nieuw 80%
0%
15%
Aandeel stort
10%
5%
Energie-effect hergebruik
-8,46
-58,42 MJ/kg
Energie-effect verbranding
0,00
-20,00 MJ/kg
Energie-effect stort
14.10
Eenheid
90%
1
1 MJ/kg
Totaal afdankfase
-7,51
-49,68 MJ/kg
Totaal afdankfase
-7,51
-4,97 MJ/stuk
Het energiebesparingseffect uitrekenen Het totale energiebesparingseffect van een maatregel kunt u uitrekenen aan de hand van Tabel 4. De totale energiebesparing van een maatregel wordt gevormd door de optelsom van de per fase berekende effecten. Uit de tabel blijkt dat de belangrijkste besparingswinsten zich in dit voorbeeld concentreren in grondstof-, de productie-, maar vooral in de gebruiksfase. In de laatste fase gaat het vooral om vermindering van het feitelijke energiegebruik gedurende de levensfase.
Tabel 4
Het totale energiebesparingseffect in de gehele product-levensketen (in MJ/stuk Huidig
Nieuw
Effect
Grondstoffase
10,57
7,95
2,62 MJ/stuk
Productiefase
2,70
0,65
2,05 MJ/stuk
Distributiefase
0,17
0,05
0,12 MJ/stuk
- energiegebruik tijdens gebruik
3,96
2,18
1,78 MJ/stuk
- invloed levensduur
2,37
3,68
-1,31 MJ/stuk
Afdankfase
-7,51
-4,97
-2,54 MJ/stuk
Totaal effect
12,25
9,54
2,71 MJ/stuk
Gebruiksfase
Energiezuinige Productontw. Verbetering
= 2,71 / 2,70 = 100
De berekeningen worden uitgevoerd per functionele eenheid, bijvoorbeeld 2 stuks, m of kg eindproduct. In dit geval gaat het om stuks. Om het totale besparingseffect te verkrijgen, moet u het energie-effect per stuk vermenigvuldigen met de jaarlijkse productie van de inrichting, in stuks gemeten. Ten slotte zal per verbredingsthema-maatregel, die tot stand is gekomen met behulp van meerdere partijen, bepaald moeten worden hoe het effect verdeeld moet worden over deze partijen. Regels met betrekking tot de verdeelsleutel kunt u vinden in hoofdstuk 9.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
101
14.11
Berekening energiebesparing duurzame bedrijventerreinen De berekening van energiebesparing bij de gezamenlijke opwekking van utilities wordt hieronder geïllustreerd met een voorbeeld waarbij perslucht centraal wordt opgewekt.
Referentie-situatie (1998) Elektriciteit t.b.v. perslucht
Bedrijf 1 [kWh] [GJprim] 3
Bedrijf 2
Bedrijf 3
Totaal
200.000
240.000
540.000
980.000
1.800
2.160
4.860
8.820
Persluchtopwekking
[m n]
1.333.000
1.297.000
4.000.000
6.630.000
Specifiek energiegebruik
[kWh/m3n]
0,150
0,185
0,135
0,148
[MJprim/m3]
1,350
1,665
1,215
1,330
In de referentie-situatie (1998) wekt ieder van de bedrijven nog zijn eigen perslucht op. Elk bedrijf doet dit met een eigen specifiek energiegebruik 3 (kWh/m n). In de nieuwe situatie wekt bedrijf 3 op energie-efficiënte wijze perslucht op voor alle drie de bedrijven.
Nieuwe situatie
Bedrijf 1
Elektriciteit t.b.v. perslucht
[kWh]
Energiegebruik nieuw
[GJprim]
Persluchtopwekking
Bedrijf 2
3
[m n]
Bedrijf 3
Totaal
838.695
838.695
7.548
7.548
7.293.000
7.293.000
1.480.000
1.350.000
4.463.000
7.293.000
Specifiek energiegebruik referentie [MJprim/m3]
1,350
1,665
1,215
1,326
Energiegebruik referentie
[GJprim]
1.998
2.248
5.423
9.669
Besparing
[GJprim]
Persluchtgebruik
2.121
Bij energie-inkoop opnemen (voor bepalen werkelijke energiegebruik): Bedrijf 1 Inkoop/verkoop perslucht
[GJprim]
1.998
Bedrijf 2 2.248
Bedrijf 3
Saldo totaal
-3.438
808
Hierdoor gebruikt bedrijf 3 aanmerkelijk meer elektrische energie ten behoeve van persluchtopwekking. Op basis van de kentallen uit 1998 wordt per bedrijf berekend hoeveel energie de perslucht in de referentie-situatie gekost zou hebben. Bij de bedrijven 1 en 2, die zelf geen perslucht opwekken, wordt de inkoop van perslucht vervolgens gezien als een inkoop van primaire energie (omvang als berekend). Bedrijf 3 verkoopt perslucht en waardeert de verkochte perslucht tegen het eigen specifiek energiegebruik. Bij optelling van in- en verkoop van persluchtenergie behoeft het saldo voor het totaal van de drie bedrijven niet nul te zijn. WKK De besparing bewerkstelligd met een WKK, wordt toegerekend aan de hand van de warmte-afname: • Warmte-afname binnen de inrichting: de WKK wordt beschouwd als ond e r d e e l van het voortbrengingsproces. Eventuele efficiencyverbeteringen worden aangemerkt als proces-efficiencymaatregelen (conventionele EEI); • Warmte-afname (gedeeltelijk) buiten de inrichting: de besparing wordt opgegeven als VT-maatregel, onder het verbredingsthema energiezuinige productontwikkeling.
102
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
De methode voor het berekenen van de besparing, bewerkstelligd met de WKK-installatie, staat uitgebreid beschreven in de handreiking Monitoring.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
103
104
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
15
Kwantificeren energie (DE)
15.1
Inleiding
en
toerekenen
van
Duurzame
In dit hoofdstuk is beschreven hoe u het inkopen of zelf opwekken van duurzame energie in de MJA-monitoring kunt kwantificeren. Hierbij moet u onderscheid maken tussen ingekochte duurzame energie en zelf (of samen met anderen) opgewekte duurzame energie. Verder wordt toegelicht hoe u om kunt gaan met het gebruik van duurzame energie in de levensketen van een product. Al deze toepassingsmanieren van duurzame energie vallen onder de VT's en worden uitgedrukt in de Duurzame Energie-Index, de DEI. Als u geen gebruik maakt van duurzame energie, bedraagt de DEI=100. Naarmate u meer duurzame energie inzet, neemt de DEI af en daarmee ook de Totale Energie-Efficiency-Index, de TEEI. 15.2
Ingekochte duurzame energie Onderstaande figuur geeft de energiesituatie weer, indien u duurzame energie inkoopt.
Figuur 17
Energiesituatie bij inkoop duurzame energie
Bedrijf Proces Opwekking Conventionele energie
E-inkoop
E-proces
Productie
Productie
E-duurzaam Opwekking Duurzame Energie
Voor de MJA-monitoring gebruikt u voor de totale hoeveelheid gebruikte energie de hoeveelheid conventionele energie plus de hoeveelheid duurzame energie. Met dit gegeven wordt de energie-efficiency van het productieproces berekend en daarmee de EEI. De hoeveelheid ingekochte duurzame energie wordt gebruikt in de berekening van de Duurzame Energie-Index (DEI). In de monitoringssoftware geeft u bij vragen over de uitvoering van maatregelen aan hoeveel duurzame energie u heeft ingekocht. De software berekend met behulp van de overige gegevens de Duurzame Energie-Index (DEI). 15.3
Zelf opgewekte duurzame energie Als u zelf energie opwekt, geheel zelfstandig of in combinatie met anderen, dan valt deze maatregel onder de verbredingsthema's. Het gebruik van zelf opgewekte energie heeft effect op de ingekochte hoeveelheid energie. De nieuwe energiesituatie is hieronder weergegeven. In deze situatie is de
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
105
energie die gebruikt wordt voor het productieproces, niet meer gelijk aan de ingekochte energie. Voor het beoordelen van de energie-efficiency van het productieproces moet u de totale hoeveelheid energie voor het productieproces gebruiken. U moet daarom bij de monitoringssoftware bij vragen over ingekochte energie ook de zelf opgewekte duurzame energie opgeven. Vervolgens geeft u het gebruik van de zelf opgewekte duurzame energie op bij de vragen over maatregelen op DE-gebied. Deze gegevens worden dan gebruikt in de berekening van de DEI. Deze werkwijze maakt duidelijk welke invloed duurzame energie heeft gehad op de Totale EnergieEfficiency-Index.
Figuur 18
Energiesituatie bij zelf opwekken van duurzame energie
Bedrijf Proces E-inkoop
E-proces
Productie
E-duurzaam Opwekking DE
Anders dan bij de inkoop van duurzame energie moet u bij eigen opwekking van duurzame energie zelf bepalen hoe groot de bijdrage van duurzame energie in een jaar is geweest. Als de opwekking van DE van een leveringsmeter is voorzien, dan is aflezing van deze meter voldoende voor het bepalen van de jaarlijkse levering. In de overige gevallen kunt u met behulp van LESS de hoeveelheid duurzame energie berekenen. De database van LESS beschikt over DE-kentallen waardoor uzelf bijvoorbeeld slechts het aantal vierkante meters zonnecellen hoeft in te voeren. 15.4
Duurzame energie in de product-levensketen Als er duurzame energie ingezet wordt in de levensketen van het product, dan telt ook deze fossiele energiebesparing mee in de DEI. Een voorbeeld is een product dat tijdens de gebruiksfase gebruik maakt van duurzame energie. Als in de referentie-situatie nog van conventionele energie gebruik werd gemaakt, dan volgt uit een analyse van de product-levensketen welke effecten optreden. In onderstaande tabel is een voorbeeld gegeven voor een lichtmast in een afgelegen gebied. In de referentie-situatie werd de lichtmast gevoed door een aansluiting op het elektriciteitsnet. In de nieuwe situatie is de lichtmast voorzien van een zonnepaneel. In de tabel is alleen het effect in de gebruiksfase weergegeven. De wijze waarop u om moet gaan met de effecten in de andere fasen van de productlevenscyclus staat beschreven in hoofdstuk 15.
106
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Omschrijving
ref.situatie
a. bedrijfstijd [uur/jaar]
Nieuw 3.650
3.650
b. opgenomen vermogen [W]
40
0
c. levensduur [jaren]
10
10
1.460
0
d. energiegebruik levensduur [kWh]
In dit voorbeeld wordt gedurende de levensduur van het product een energiebesparing van 1.460 kWh bereikt. Deze besparing mag opgevoerd worden onder de post maatregelen duurzame energie. De effecten in de overige productlevensfasen moeten komen te staan onder de post Energiezuinige Productontwikkeling. 15.5
Toerekening Als DE in de product-levensketen wordt ingezet, dan kunt u de bespaarde fossiele energie niet zonder meer aan uw bedrijf toerekenen. In dit geval is het nodig om te beoordelen of toerekening van toepassing is. Een mogelijke verdeelsleutel om energiebesparing door VT-maatregelen toe te rekenen is beschreven in hoofdstuk 9.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
107
108
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
16
Van besparingseffect efficiencyindex (TEEI)
16.1
Inleiding
naar
totale
energie-
Nu aan de hand van de rekensystematiek en LESS de totale besparingseffecten van een verbredingsthemamaatregel zijn uitgerekend, rest nog één onderdeel, namelijk het uitrekenen van de Totale EnergieEfficiency-Index (TEEI). In dit hoofdstuk leest u hoe u van de besparingseffecten van energiezuinige productontwikkeling (EBEZP) en duurzame energie (DE) kunt komen tot de Totale Energie-Efficiency-Index. 16.2
Van besparingseffect naar TEEI Bij de verbredingsthema's gaat het om de omvang van de besparingseffecten EBEZP en DE die uitgedrukt zijn in Joules. Hierin zijn eventueel toerekenregels toegepast. Het is belangrijk om deze besparingseffecten onder dezelfde noemer te brengen als de besparingen binnen het eigen productieproces, teneinde ze daarmee vergelijkbaar te maken. Daarom worden ze in indices omgezet. De besparing aan fossiele energie als gevolg van het treffen van procesmaatregelen en/of verbredingsthemamaatregelen, is voor een inrichting onder één noemer te brengen met het kengetal van de Totale Energie-Efficiency-Index (TEEI). De TEEI is opgebouwd uit de EEI, de EPI en DEI. De Totale Energie-Efficiency-Index wordt uit de bovenstaande drie indexen berekend via de formule:
TEEI = EEI + EPI + DEI − 200 Om de TEEI te kunnen bepalen, moeten de indices EEI, EPI en DEI dus bekend zijn. De EEI bestaat uit de verandering van de eigen energieefficiency binnen de inrichting. Met behulp van de netto-besparingseffecten EBEZP en DE en het referentie-energiegebruik kunnen beide indices EPI en DEI worden bepaald. Hierbij is tevens het referentie energiegebruik als input nodig. Zoals in de Handreiking Monitoring MJA2 beschreven staat:
EPI = 100 *
DEI = 100 *
E
referentie
E E
referentie
referentie
E
− EBEZB
− DE
referentie
Figuur 19 is een schematische toelichting op alle deelstappen om tot de TEEI te komen.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
109
Figuur 19
Het berekenen van de TEEI
Procesmaatregelen
Energiezuinige Productontwikkelimg
% toerekening
Ó ÄE = EBEZP
EEI
EPI
TEEI
Duurzame energie
% toerekening
Ó ÄE = DE
DEI
Onderbouwing TEEI De TEEI is een resultante van de veranderingen van de EEI, DEI en EPI. Het is niet noodzakelijk de verandering van de TEEI apart te onderbouwen.
110
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
17
TV als voorbeeld voor verbredingsthema's
17.1
Inleiding Een onderneming produceert verschillende soorten televisietoestellen. Het nieuwste model dat de onderneming op de markt heeft gezet, is een moderne breedbeeld-televisie. Deze televisie nemen we als referentietoestel in een voorbeeldberekening. Dit product heeft een gewicht van 40 kg en is samengesteld uit diverse materialen. Deze materialen, inclusief de gebruikte hoeveelheden, zijn weergegeven in Tabel 5. Daarnaast zijn de zogenaamde GER-waarden 10 weergegeven per materiaalsoort . Deze waarden geven de hoeveelheid energie aan die per kg aanwezig is in het betreffende materiaal. De energie-inhoud per grondstof en van het totale product is weergegeven in de laatste kolom.
Tabel 5
Samenstelling van referentie breedbeeld-televisie Grondstof
Massa (kg) (1)
GER-waarde (MJ/kg) (2)
Energie inhoud (MJ) (3) = (1) * (2)
Glas
20
11
Kunststof
10
80
800
Aluminium
2
150
300
Koper
2
100
200
Elektronica
6
90
540
Totaal
40
220
2060
Verschillende verbeteropties grijpen op diverse manieren in in het energiegebruik, op wisselende plaatsen in de keten. In dit hoofdstuk werken we voor een aantal verbeteropties en voor duurzame energie een voorbeeld uit gerelateerd aan het televisietoestel, waarbij we de besparing op fossiele energie in kaart brengent. We zijn daarbij uitgegaan van eenvoudige aannames. Hieronder is een overzicht gegeven van de in beschouwing genomen verbredingsthema-maatregelen.
10
De voor de voorbeelden gebruikte GER-waarden zijn afgeleid uit de database in LESS. Voor de eenvoud en behoud van overzicht zijn deze waarden naar gemakkelijke, ronde waarden afgerond. De in de voorbeelden gebruikte waarden geven dus een indicatie van de werkelijke waarden.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
111
Tabel 6
Tabel overzicht voorbeelden Verbeteroptie
Subopties
Voorbeeld
Materiaalbesparing
Gebruik van een minder energie- Kunststof omkasten van televisie intensieve grondstof vervangen door houten omkasten (par 17.2.1 ) Vermindering van de hoeveelheid Ontwikkeling van een dunnere gebruikte grondstof beeldbuis van de televisie (Par 17.2.2) gebruik van een secundaire Geen grondstof en minder milieubelastende bewerking van de ruwe grondstof tot een in te zetten materiaal”
Verbetering van procesenegie-efficiency
Geen
Optimalisatie distributie
Een energie-efficienter transportmiddel, de trein, wordt ingezet om de televisies te vervoeren. (par 17.3)
Verbetering energiegebruik productgebruik
van
Optimalisatie levensduur
van
Door de kwaliteit van televisies te vergroten, gaan deze langer mee. (Par 17.5)
Optimalisatie (gedeeltelijke) productafdanking/
van
Geen
Optimalisatie (gedeeltelijke) productherverking
van
Een andere manier van verwerking van afgedankte televisies. 17.6
Duurzame energie
17.2
Automatisch uitschakelen van stand-by functie. (par 17.4)
tijdens
Windenergie
Door het plaatsen van een windturbine wordt een besparing op het fossiele energiegebruik gerealiseerd. (Par 17.7)
Zonne-energie
Door de inzet van pv-panelen op de gevel van de productielokatie wordt minder fossiele energie gebruikt . (Par 17.7)
Materiaalbesparing Voor de verbeteroptie ‘materiaalbesparing’ staan hieronder twee voorbeelden uitgewerkt: de kunststof omkasting vervangen door een houten (inzet van andere materialen) en de ontwikkeling van een dunnere beeldbuis (materiaalbesparing)
17.2.1
Gebruik van een minder energie-intensieve grondstof
Voorbeeld 1: kunststof omkasten vervangen door houten omkasten Door een andere samenstelling van de grondstoffen in de televisie te kiezen, kan de energie-inhoud van de televisie worden veranderd en energie
112
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
worden bespaard. In dit voorbeeld heeft de producent ervoor gekozen de kasten van de breedbeeld-televisies niet langer van kunststof te maken, maar van hout. Dit levert een energiebesparing op, omdat de GER-waarde van kunststof 80 MJ/kg is, terwijl die van hout 30 MJ/kg is. Doordat de samenstelling van de televisie verandert, vindt een besparing plaats op de totale energie-inhoud van de televisie. De maatregel heeft ook effect op de afvalfase. Om het voorbeeld eenvoudig en overzichtelijk te houden gaan we er echter vanuit dat zowel in de referentie- als in de nieuwe situatie het afval volledig wordt verbrand, 11 waardoor het energie-effect gelijk wordt verondersteld . Rekenregel en besparing Met behulp van de rekenregel ’materiaalbesparing’ kan de besparing op fossiele energie worden berekend. De theoretische uitwerking van deze regel is weergegeven in paragraaf 15.3. In Tabel 7 is het energie-effect van de houten omkasting weergegeven.
Tabel 7
Samenstelling van de breedbeeld-televisie na substitutie van kunststof door hout Grondstof
Massa (kg) (1)
GER-waarde (MJ/kg) (2)
Energie inhoud (MJ) (3) = (1) * (2)
Glas
20
11
220
Hout
10
30
300
Aluminium
2
150
300
Koper
2
100
200
Elektronica
6
90
540
Totaal
40
1560
Bij de berekening van de energiewinst wordt de nieuwe situatie vergeleken met de referentie-situatie. In dit voorbeeld geldt dus: energie-effect per televisie = 2.060 MJ – 1.560 MJ = 500 MJ. Effect van de maatregel De maatregel levert in totaal een besparing op van 500 MJ. Dit is weergegeven in Tabel 8.
Tabel 8
Overzicht van het besparingseffect van de maatregel Aspect
17.2.2
Referentie-situatie (MJ)
Nieuwe situatie (MJ)
Energie-effect (MJ/TV)
Materiaalbesparing
2060
1560
500
Totaal
2060
1560
500
Vermindering van de hoeveelheid gebruikte grondstof
Voorbeeld 2: ontwikkeling van een dunnere beeldbuis De R&D-afdeling van de fabrikant heeft een dunnere beeldbuis ontwikkeld, waardoor minder glas nodig is bij de productie en het gewicht gereduceerd wordt met 5 kg per beeldbuis. Op deze manier wordt op drie manieren energie bespaard: er zijn minder grondstoffen nodig, door de lichtere
11
De verbrandingswaarde van verschillende materialen verschilt. Hiermee is in het voorbeeld geen rekening gehouden. Voor iedere verwerkingsroute is een energie-effect verondersteld.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
113
producten is minder energie nodig voor transport, en in de afdankings- en hergebruiksfase komt minder afval vrij. Rekenregels en besparing De energiewinst als gevolg van het reduceren van de benodigde hoeveelheid grondstof wordt berekend met behulp van de volgende rekenregels: • rekenregel ‘materiaalbesparing’; • rekenregel ‘transport’. N.B. Vermindering van de hoeveelheid materiaal heeft tevens een effect in de afdankings- of hergebruiksfase. In dit voorbeeld is dit effect echter al impliciet meegenomen in de GER-waarde van glas. Deze is namelijk gebaseerd op een volledige recycling van glas. Dit betekent dat bij het doorrekenen van het effect van materiaalbesparing ook het effect in de afvalfase is meegenomen. Voor andere brandbare materialen kan het energie-effect in de afvalfase echter wel (zeer) groot zijn, waardoor hiermee wel degelijk rekening dient te worden gehouden bij berekeningen. In die gevallen moet de rekenregel ‘productafdanking/herverwerking’ worden toegepast. Rekenregel materiaalbesparing Doordat de samenstelling van de televisie is gewijzigd, verandert de totale energie-inhoud van de televisie. Dit is weergegeven in Tabel 9.
Tabel 9
Samenstelling van de 5 kg lichtere breedbeeldtelevisie Grondstof
Hoeveelheid (kg)
GER-waarde (MJ/kg)
Energie-inhoud (MJ)
Glas
15
11
Kunststof
10
80
800
Aluminium
2
150
300
Koper
2
100
200
Elektronica
6
90
540
Totaal
35
165
2005
Per televisie wordt dus 2060 – 2005 = 55 MJ bespaard.
Rekenregel transport De theoretische uitwerking van de rekenregel voor optimalisatie van distributie staat in paragraaf 14.5. Toepassing van de rekenregel levert voor het transporteren van één televisie over een afstand van bijvoorbeeld 100 km een besparing op van 1.07 MJ. In de referentie-situatie geldt namelijk: 0.04 ton * 2.14 MJ/tonkm * 100 km = 8.56 MJ. In de nieuwe situatie geldt: 0.035 ton * 2.14 MJ/tonkm * 100 km = 7.49 MJ. Het verschil bedraagt dus: 8.56 – 7.49 = 1.07 MJ per televisie. Effect van de maatregel De twee effecten opgeteld leveren een besparing op van 56.07 MJ. Een overzicht hiervan is weergegeven in Tabel 10.
114
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 10
Overzicht van de besparingseffecten van de maatregel Aspect
Referentie-situatie (MJ)
Nieuwe situatie (MJ)
Energie-effect (MJ/TV)
Materiaalbesparing
2060
2005
55
Transport
8.56
7.49
1.07
Totaal
2069
2013
56
Uit Tabel 10 kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van de optimalisatie 12 van distributie minimaal is: ongeveer 0,05% . 17.3
Transport
Voorbeeld 3: de helft van de transportafstand per trein Om het transport van de televisies te optimaliseren, wordt onderzocht of een gedeelte van het transport af te leggen is per trein. Voor de eenvoud van het voorbeeld is daarbij verondersteld dat de totale transportafstand 100 kilometer bedraagt en dat deze niet wijzigt door de verandering van modaliteit. In werkelijkheid zal ook de transportafstand per modaliteit verschillen, omdat de afstand van productie- naar distributielocatie over de weg, het spoor en over het water verschilt. Rekenregel en besparing De energiewinst die met de maatregel te behalen is, kan worden berekend met de rekenregel ‘transport’. De theoretische uitwerking van deze rekenregel staat in paragraaf 14.5. Voor de drie modaliteiten staan de gebruikte kentallen voor het energiegebruik per tonkilometer in Tabel 11:
Tabel 11
Energiebeslag van verschillende vervoerwijzen Vervoerwijze
MJ/tonkm
Spoor
0.61
Wegtransport solo
2.00
Wegtransport met oplegger
1.00
In de oude situatie kostte het vervoer van één televisie: 1,00 MJ/tonkm * 100 km * 0,04 ton = 4 MJ. In de nieuwe situatie wordt de helft het traject afgelegd per spoor en de andere helft gewoon per vrachtwagen: 0.61 MJ/tonkm * 50 km * 0,04 ton = 1,22 MJ 1,00 MJ/tonkm * 50 km * 0,04 ton = 2 MJ Opgeteld kost het vervoer van 1 televisie dus 3,2 MJ, een besparing van 0,8 MJ per televisie. Effect van de maatregel De maatregel levert in totaal een besparing op van 0,8 MJ per televisie. Dit is weergegeven in Tabel 12.
Tabel 12
Overzicht van het besparingseffect van de maatregel Aspect
Energie-effect (MJ/TV)
Transport
12
0,8
Effect van de distributie is 1.07 MJ op een totaal van 2069 MJ, oftewel: 0.05% per TV.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
115
Totaal
0,8
Uit Tabel 12 blijkt dat het effect van maatregelen op het gebied van transport marginaal is. Zelfs als het gehele traject per spoor zou kunnen worden afgelegd, is het energie-effect relatief klein (minder dan 1%). 17.4
Energiegebruik tijdens productgebruik
Voorbeeld 4: uitschakelen van de stand-by functie Een televisie gebruikt zowel in de tijd dat hij aanstaat, als in de stand-by functie, energie. De directie van de onderneming wil graag onderzoeken welk besparingseffect het uitschakelen van de stand-by functie zou oplevren. Dit wordt de fade-out functie genoemd, dat wil zeggen dat de stand-by na een uur vanzelf wordt uitgeschakeld. Rekenregels en besparing Afschaffing van de stand-by functie levert een energiebesparing op in de gebruiksfase, waardoor de rekenregel ‘energiegebruik tijdens productgebruik’ van toepassing is. 13
In de stand-by functie gebruikt de televisie 10 Watt energie. Als we veronderstellen dat een televisie gemiddeld 8 uur per etmaal in deze functie geschakeld is, dan verbruikt deze 80 Watt per etmaal. Op jaarbasis betekent dit een verbruik van 10 Watt * 8 uur/dag * 365 dagen/jaar = 29 kWh. 14 Omgerekend komt dit neer op 261 MJ per jaar . Effect van de maatregel De maatregel levert in totaal een besparing op van 104 MJ per televisie per jaar. Dit is weergegeven in Tabel 13.
Tabel 13
Overzicht van de besparingseffecten van de maatregel Aspect
17.5
Referentiesituatie (MJ) (1)
15
Nieuwe situatie (MJ) (2)
Energie-effect (MJ/TV) (3) = (2) – (1)
Energiegebruik tijdens productgebruik
- 261
0
261
Totaal
-261
0
261
Levensduur
Voorbeeld 5: ervoor zorgen dat een televisie langer meegaat De fabrikant wil graag de levensduur van de televisies verlengen van 10 naar 15 jaar. Hoe langer een televisie meegaat, hoe minder er gemaakt hoeven te worden bij een constante vraag naar televisietoestellen, wat energie bespaart. De R&D-afdeling van het bedrijf is nagegaan op welke manier de levensduur te verlengen was en kwam tot de conclusie dat in dat geval wel meer koper moest worden toegepast (2,2 kg in plaats van 2 kg).
13
Dit is een aanname.
14
1 kWh = 9 MJ.
15
Een positief getal geeft aan dat energie wordt gewonnen, terwijl een negatief getal aangeeft dat een aspect energie kost (of: minder oplevert).
116
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Rekenregels en besparing De energiewinst als gevolg van het verlengen van de levensduur van een televisie wordt berekend met behulp van de volgende rekenregels: • rekenregel ‘materiaalbesparing’; • rekenregel ‘levensduur’; • rekenregel ‘productafdanking/herverwerking’. In principe verandert de energie die nodig is voor distributie ook, omdat het gewicht per televisie verandert. Dit effect is echter marginaal (zie voorbeelden 2 en 3) en wordt om die reden niet meegenomen.
Rekenregel materiaalbesparing De nieuwe samenstelling van de televisie is weergegeven in Tabel 14. Tabel 14
Samenstelling van de breedbeeld-televisie met toepassing van meer koper Grondstof
Hoeveelheid (kg)
GER-waarde (MJ/kg)
Energie-inhoud (MJ)
Glas
20
11
Kunststof
10
80
800
Aluminium
2
150
300
2.2
100
220
6
90
540
Koper Elektronica Totaal
40.2
220
2080
Het energie-effect per televisie kan berekend worden als het verschil van de energie inhoud in de oude (2.060 MJ) en de nieuwe situatie (2.080 MJ). Oftewel: 2.060 MJ – 2.080 MJ = - 20 MJ. De toepassing van koper kost dus 20 MJextra energie per TV. Rekenregel levensduur De rekenregel ‘levensduur’ moet echter ook nog worden toegepast. Om het energie-effect te kunnen berekenen zijn drie aspecten van belang: de verandering van de energie inhoud van de televisie, de wijziging van de levensduur en de verandering van het directe energieverbruik op de productielocatie. In de nieuwe situatie is het energiegebruik over de hele levensketen van één breedbeeld-televisie 4.080 MJ, en 4.060 MJ in de referentie-situatie 16 (aanname) . De levensduur wordt verlengd van 10 naar 15 jaar. Het jaarlijks bespaarde energiegebruik kan dan berekend worden volgens de rekenregel levensduur. Dit resulteert in een energiebesparing van 134 MJ (272 – 406 MJ) per televisie. Rekenregel productafdanking/herverwerking Door de toepassing van meer koper komt in de afvalfase ook meer afval vrij. Het vrijkomende koper wordt echter gerecycled, dus in de nieuwe situatie is meer energie te winnen. In de referentie-situatie wordt 2 kg koper gerecycled. Recycling levert 60 MJ/kg op, dus in dit geval wordt 2 * 60 MJ/kg energie opgewekt: 120 MJ. In de nieuwe situatie wordt 2,2 kg gerecycled. Nu levert de recylcing 2,2 * 60 MJ/kg, oftewel 132 MJ energie op. De nieuwe situatie levert dus 12 MJ meer energie op per verwerkte televisie. 16
Deze aanname is gebaseerd op de energie-inhoud van het product en een indicatieve schatting van het direct energiegebruik.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
117
Effect van de maatregelen De maatregelen leveren in totaal een besparing op van 59 MJ per TV. Een overzicht hiervan is weergegeven in Tabel 15.
Tabel 15
Overzicht van de besparingseffecten van de maatregel Aspect
Referentie-situatie (MJ) (1)
Materiaalbesparing
17
Nieuwe situatie (MJ) (2)
Energie-effect (MJ/TV) (3) = (2) – (1)
-2060
-2080
-20
Levensduur 18
406
272
134
Productafdanking/herverwerking
120
132
Totaal
12 126
Uit Tabel 15 kan worden geconcludeerd dat met name verlenging van de levensduur sterk bijdraagt. 17.6
Productafdanking/herverwerking
Voorbeeld 6: andere manier van verwerking van afgedankte televisies Er zijn meerdere routes mogelijk in de afdankings- of herverwerkingsfase. Men inventariseert de mogelijkheden om met de vrijkomende materialen om te gaan. 1 Optimalisatie van (gedeeltelijke) productafdanking De fractie materiaal van de breedbeeld-televisie die geschikt is voor recycling, is door technologische verbetering te vergroten. 2 Optimalisatie van (gedeeltelijke) productherverwerking Wanneer het aandeel van bijvoorbeeld aluminium in de televisie groter wordt, heeft dit materiaal ook een groter aandeel in de energie-effecten tijdens de afvalfase. Als aluminium efficiënter kan worden gerecycled, levert dit wellicht meer energie op per kg afval. Rekenregel en besparing Daar de energie-effecten optreden in de afvalfase kan kwantificering plaatsvinden met de rekenregel ‘productafdanking/herverwerking’. Veronderstelling: In de referentie-situatie wordt 10% kunststof hergebruikt, 10% gerecycled en 80% verbrand. Uit de analyse die de directie heeft gemaakt, lijkt 100% recycling van alle kunststoffen mogelijk. Een overzicht van de verschillen tussen de referentie- en de nieuwe situatie wat betreft verwerking van de toegepaste kunststof is weergegeven in Tabel 16.
17
Een positief getal geeft aan dat energie wordt gewonnen, terwijl een negatief getal aangeeft dat een aspect energie kost (of: minder oplevert).
18
Energie-effecten met betrekking tot de levensduur van een product worden uitgedrukt per TV en op jaarbasis.
118
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 16
Overzicht van de referentie- en de nieuwe situatie met betrekking tot de verwerkingsroutes van kunststof Totale hoeveelheid te verwerken kunststof: 10 kg (1) Referentie -situatie (fractie) (2)
Nieuwe situatie (fractie) (3)
Energieeffect19 (MJ/kg) (4)
Energie die verwerking oplevert in referentiesituatie (MJ) (5) = (1) * (2) * (4)
Energie die verwerking oplevert in nieuwe situatie (MJ) (6) = (1) * (3) * (4)
Hergebruik
0.1
0
40
40
0
Recycling
0.1
1
60
60
600
Verbranding
0.8
0
10
80
0
Stort
0
0
-10
0
0
Totaal
1
1
180
600
Uit Tabel 16 kan worden geconcludeerd dat recycling van alle kunststof de meeste energie oplevert. Uit de tabel lezen we af dat het volledig recyclen 600 – 180 MJ = 420 MJ oplevert. Effect van de maatregel Een overzicht van het besparingseffect van de maatregel is weergegeven in Tabel 17.
Tabel 17
Overzicht van de energie-effecten van de twee voorgestelde maatregelen Aspect
Referentie-situatie (MJ) (1)
Alle kunststof 100% recyclen
Nieuwe situatie (MJ) (2)
180
Energie-effect (MJ/TV) (3) = (2) – (1)
600
420
Om inzicht te krijgen in de bijdrage van elke optie op de totale potentiële energiebesparing is een overzicht gemaakt waarin alle voorbeelden zijn opgenomen (Tabel 18).
Tabel 18
Overzicht van de energiebesparing en -ontsparing onder EZP die de verschillende maatregelen met zich meebrengen Maatregel
Energie-effect t.o.v. referentie (MJ / TV)
Kunststof omkasten vervangen door houten omkasten
500
Ontwikkeling van een dunnere beeldbuis
56
Helft van de transportafstand per trein
0,8
Uitschakelen van de stand-by functie
261
Ervoor zorgen dat een televisie langer meegaat
126
Andere manier van verwerking van afgedankte televisies
420
Uit Tabel 18 blijkt dat met name veranderingen in de grondstof- en de afdankfase grote energiebesparingen kunnen opleveren. Optimalisatie van distributie daarentegen draagt in dit voorbeeld nauwelijks bij aan reductie van de benodigde energie. 19
Het energie-effect is de energie die een bepaalde verwerkingsmethode oplevert of kost in MJ per kg afval.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
119
17.7
Duurzame energie
Voorbeeld 7: windenergie De televisieproducent wil een deel van de energie die hij gebruikt, duurzaam opwekken. Uit de verschillende vormen van duurzame energie kiest hij windenergie op zijn bedrijfsterrein. De fabrikant heeft zich tot doel gesteld 10% van de benodigde energie door middel van windturbines op te wekken. In totaal verbruikt hij per jaar 0,02 PJ voor zijn gehele onderneming. Tien procent hiervan is dus 2 TJ. Om dit doel te halen heeft de directie besloten om met vier andere MJA-bedrijven in de buurt gezamenlijk een turbine van een 0,5 MW te plaatsen. De bedrijven participeren ieder voor 20% in de investering. Deze turbine kan gemiddeld bijna 10 TJ produceren, afhankelijk van de windsituatie. Eenvijfde deel (2 TJ) mag de producent opvoeren als bijdrage 20 aan de MJA2-doelen . Bovendien heeft de ondernemer zo zijn interne doel gehaald.
Voorbeeld 8: zonne-energie De televisieproducent is aan het nadenken over alternatieve vormen van energie. Duurzame energie heeft de voorkeur, zowel vanuit milieuoogpunt als imago-overwegingen. De besparing die hij hiermee berwerkstelligt, kan hij namelijk opvoeren binnen het verbredingsthema Duurzame Energie van de MJA2. Vanwege de hoogwaardige en innovatieve uitstraling voelt de fabrikant veel voor zon-pv geplaatst op de gevel van het gebouw De onderneming verbruikt per jaar ongeveer 10 TJ aan energie. De producent wil beginnen met het duurzaam opwekken van 1% van deze hoeveelheid. Dit komt dus neer op 0,1 TJ. 2 Een netgekoppeld systeem van zonnepanelen levert per m ongeveer 80 kWh per jaar. Omgerekend met de rekenregel voor Duurzame Energie komt dit neer op een besparing van 686 MJ aan primaire energie per jaar. De 2 bandenproducent besluit 100 m zonnepanelen te installeren op het dak en 2 een groot deel van de gevel. Een oppervlak van 100 m levert 8.000 kWh, wat volgens de rekenregels overeenkomt met 0,07 TJ uitgespaarde primaire energie, iets minder dan de interne doelstelling.
20
Zie hoofdstuk 9 voor het bepalen van de verdeelsleutel.
120
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
121
Deel 3: Energiegegevens
122
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
123
Samenvatting deel 3
Dit derde deel van de Handreiking, ‘Energiekentallen’, bevat een onderbouwing van de energiegegevens die nodig zijn om de fossiele energiebesparing van verbredingsthemamaatregelen uit te rekenen.
Forfaitaire kentallen Voor het berekenen van de effecten van verbetermogelijkheden kan de uitgebreide database worden gebruikt die is gekoppeld aan het LESSsoftwarepakket. De database bestaat uit forfaitaire kentallen afkomstig van bestaande, publiekelijk toegankelijke bronnen. Ze zijn getoetst aan acht criteria om uniformiteit te krijgen. De kentallen zijn gemiddelde waarden. Voor specifieke situaties kunnen meer gedetailleerde, onderbouwde gegevens worden gebruikt. GER-waarden De GER-waarden (Gross Energy Requirement) maken een belangrijk deel uit van de LESS-database. Dit is de primaire energie die nodig was om het materiaal of (half)product te produceren. Bij het gebruik van GER-waarden voor de kwantificering van verbredingsthemamaatregelen is het van belang dat: • GER-waarden afhankelijk zijn van tijd en plaats; • in GER-waarden de energie-effecten tot verschillende niveaus kunnen zijn meegenomen (effecten van de eerste tot vierde orde). In de database en in dit deel 3 van de Handreiking zijn de bronnen zoveel mogelijk gespecificeerd naar jaartal, plaats en niveau van analyse. Zo kunt u bepalen of de gegevens overeenkomen met de voor u relevante situatie.
Opbouw database De data zijn ondergebracht in acht tabellen (zie Tabel 19). Omdat de bronnen voornamelijk Engelstalig zijn, is de LESS-database in het Engels geschreven. De tabellen worden in de database respectievelijk basicgoods, commercial, production, sustainable energy, transport, use, utilities en waste genoemd. In de laatste kolom van Tabel 19 zijn de kenmerken van de verschillende categorieën weergegeven.
124
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 19
Indeling LESS-database Tabel
Tabeltitel
1
Basisgoedere
Kenmerken Basicgoods
n 2
Handel en
GER-waarden van ongeveer 500 stoffen/materialen weergegeven.
Commercial
Energiekentallen voor gekoelde of diepgevroren opslag.
opslag 3
Productie
Production
Energie-inhoud van een kubieke meter aardgas, een
4
Duurzame
Sustainable
Energie (in MJ) die wordt bespaard bij toepassing van
energie
energy
verschillende duurzame technieken voor warmteproductie
Transport
Transport
kilowattuur (kWh) elektriciteit en een gigajoule (GJ) warmte.
en elektriciteitopwekking. 5
Het
directe
energiegebruik
voor
verschillende
transportmiddelen. 6
Direct energie- Use
De verbrandingswaarden van verschillende brandstoffen/
gebruik
energiedragers en het gemiddelde aantal MJ’s primaire energie dat nodig is voor de productie van één kilowattuur elektriciteit.
7
Utilitities
Utilities
Energiewinst door elektriciteit en warmte te gebruiken die
8
Reststoffen
Waste
opgewekt zijn met warmtekrachtkoppeling (WKK). Energie die kan worden bespaard bij inzet van gerecyclede materialen; en enkele getallen over de energiekosten van het inzamelen, storten, verbranden en composteren van afval.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
125
18
Inleiding
18.1
Introductie Dit derde deel van de Handreiking, E n e r g i e k e n t a l l e n , bevat een onderbouwing van de energiegegevens die nodig zijn om de fossiele energiebesparing van verbredingsthemamaatregelen uit te rekenen. De LESS-software is gekoppeld aan een databestand met forfaitaire getallen. Bij het opbouwen van de database zijn, vooral met betrekking tot de GER-waarden van materialen en producten, bestaande bronnen gebruikt. Beschreven wordt hoe deze bronnen zijn geselecteerd en toegepast. De tabel met GER-waarden is een belangrijk onderdeel van de LESSdatabase. In hoofdstuk 19 wordt daarom kort uitgelegd wat GER-waarden zijn, hoe ze kunnen worden berekend en op welke wijze de kwaliteit ervan is te bepalen. In hoofdstuk 20 zijn de acht tabellen beschreven waaruit de database is opgebouwd. Drie tabellen, namelijk basic goods, sustainable energy en use, vereisen een nadere toelichting en verantwoording van de data. Dat gebeurt in hoofdstuk 21. In paragraaf 21.2 staat voor de tabel basic goods een beschrijving van de bronnen op hoofdlijnen en van de toetsing aan kwaliteitscriteria. In paragraaf 21.3 worden de gebruikte kentallen in de tabel sustainable energy’ tot in detail beschreven. Ten slotte is er in paragraaf 21.4 aandacht voor de verbrandingswaarden van verschillende brandstoffen. Het kan zijn dat in het productieproces materialen of technieken worden gebruikt die niet zijn opgenomen het databestand. Indien nodig kan de gebruiker deze toevoegen. Hoe dit moet, staat in de handleiding bij de LESS-software.
126
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
127
19
Wat zijn GER-waarden?
19.1
Introductie Om te kunnen uitrekenen of een besparingsmaatregel leidt tot afname van het energiegebruik over de gehele product-levensketen, is het nodig om het intrinsieke energiegebruik van een materiaal of (half)product te bepalen. Dit is de primaire energie die is vereist voor de productie van dit materiaal of 21 (half)product (zogenoemde GER-waarde) . Als bijvoorbeeld energiebesparing kan worden bereikt via de verbetermogelijkheid ‘materiaalsubstitutie’, dient men het energiegebruik dat nodig was om de nieuwe grondstof te produceren te vergelijken met het energiegebruik dat nodig was voor het tot dan toe gebruikte materiaal (de referentie-situatie). Op een internationale workshop, georganiseerd door de ‘International Federation of Institutes for Advanced Study’ (IFIAS) in 1974, is de GERwaarde gedefinieerd en internationaal min of meer gestandaardiseerd.
19.2
Energie-inhoud van een materiaal of (half)product De GER-waarde kan worden berekend van een materiaal, een product, een halffabricaat en van een proces. In de verbredingsthema’s van de MJA2 is de GER-waarde van processen niet (direct) relevant. Met name de GERwaarde van materialen is wél belangrijk, omdat hiermee het energiebesparingseffect van bijvoorbeeld de verbetermogelijkheid materiaalbesparing wordt berekend. Maar wat is de GER-waarde precies: welk energiegebruik wordt wel en niet meegenomen? Tot hoever zijn effecten in andere ketens van belang? Om de GER-waarde van een materiaal of (half)product te berekenen, zijn drie methodes mogelijk: de procesanalysemethode, de input-outputanalyse en een hybride methode die deze twee methoden integreert. Tezamen heten deze drie methoden de energieanalyse. De onderdelen van deze methode worden in de volgende subparagrafen toegelicht.
19.2.1
Procesanalysemethode Voor elke fase van de product-levensketen kan de benodigde hoeveelheid energie apart worden berekend met de procesanalysemethode (ook wel de IFIAS-methode genoemd). Daartoe wordt per fase nauwkeurig in kaart gebracht hoeveel energie er daadwerkelijk nodig is. De volgende stappen worden doorlopen: • Eerst wordt het proces nauwkeurig beschreven: in een zogenaamd procesdiagram worden alle massastromen aangegeven. • Vervolgens wordt een massabalans gemaakt per functionele eenheid (dit is bijvoorbeeld een ton geproduceerd materiaal). Het vaststellen van de systeemgrens die moet worden aangehouden, is hierbij erg belangrijk. • Daarna volgt een analyse van het energiegebruik in elk deelproces. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten energie (elektriciteit, aardgas, kolen, olie). • Ten slotte wordt alle energie die nodig is voor het produceren van één functionele eenheid bij elkaar geteld en omgerekend naar Joules per functionele eenheid. 21
GER staat voor Gross Energy Requirement.
128
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
In een schema zietde procesanalyse er als volgt uit.
Figuur 20
Verschillende niveaus van energieanalyse
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Direct energiegebruik productieproces
ERE waarden brandstoffen en elektriciteit
ERE waarden brandstoffen en elektriciteit
ERE waarden brandstoffen en elektriciteit
Direct energiegebruik
Direct energiegebruik
Direct energiegebruik
materialen
Niveau 4
Machines om machines te maken machines
Energiegebruik transport
Energiegebruik transport
Energiegebruik transport
Energiegebruik transport
Op het eerste niveau wordt alleen het directe energiegebruik meegenomen dat nodig is voor het betreffende proces (fossiele brandstoffen, elektriciteit en stoom). Elektriciteit en stoom worden teruggerekend naar de primaire energiedragers (aardgas, olie, kolen) waarmee ze zijn opgewekt. Dat vergt veronderstellingen over de gebruikte techniek, het opwekkingsrendement en de brandstofinzet. Op het tweede niveau wordt de energie die nodig is voor het produceren en transporteren van de primaire energiedragers (de zogenaamde EREwaarden) meegenomen in de berekening. Verder worden de materialen die input zijn in het proces, betrokken bij de berekening door het directe energiegebruik dat nodig is voor het produceren van deze materialen, mee te nemen. Op het derde niveau wordt het energiegebruik toegevoegd dat is gekoppeld aan kapitaalgoederen. Het gaat om het directe energiegebruik dat nodig is voor de productie van de kapitaalgoederen. Verder worden de ERE-waarden meegenomen voor de energie die nodig is voor de materiaalproductie. Het vierde niveau ten slotte betreft het directe energiegebruik dat nodig is om de machines te maken die nodig zijn om de kapitaalgoederen in het proces te produceren. Op alle niveaus maakt het energiegebruik voor transport deel uit van de berekening. In de figuur is tevens te zien dat op het tweede niveau het energiegebruik voor materialen en/of halffabrikaten wordt meegenomen. Deze materialen zijnop hun beurt weer geproduceerd in andere processen, waarvoor ook een energieanalyse kan worden uitgevoerd. Op deze wijze is het productieproces te beschouwen als een schakel in een keten van productiestappen. In de keten gaan upstream-processen in de richting van de grondstoffen en downstream-processen in de richting van reststoffen.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
129
Bij het gebruik van GER-waarden is het van groot belang te weten op welk niveau de systeemgrenzen zijn gedefinieerd: welke orde-effecten worden meegenomen? De praktijk leert dat met een analyse op de eerste twee niveaus zo’n 90 tot 95 procent van de totale primaire energie-input is te bepalen. Wanneer het derde niveau, de kapitaalgoederen, wordt toegevoegd, is de dekking bijna 100 procent (H.C. Wilting, 1996. An Energy Perspective on Economic Activities, Rijksuniversiteit Groningen). Via een dergelijke energieanalyse krijgen we dus gedetailleerd inzicht in het energiegebruik per procesonderdeel en per energiesoort. De totaal benodigde energie per functionele eenheid is de zogenoemde GER-waarde (Gross Energy Requirement). De uitkomst van een energieanalyse wordt bijvoorbeeld uitgedrukt in MJ per kg staal of MJ per kg sperzieboontjes. De GER-waarde van een (half)product/materiaal omvat dus de som van alle p r i m a i r e energie die nodig is geweest om het (half)product/materiaal te produceren. De primaire energie omvat ook eventuele feedstock-energie. Bij brandbare materialen kan een gedeelte van de GER-waarde bij verbranding vrijkomen als ‘verbrandingswaarde’ of 22 calorische waarde . Het berekenen van een GER-waarde is arbeidsintensief. Van veel grondstoffen zijn in het verleden GER-waarden bepaald. Enkele databestanden zijn publiekelijk beschikbaar. Echter, niet alle gegevens zijn up to date, met name vanwege de arbeidsintensiteit van de update. 19.2.2
Input-outputanalyse De input-outputmethode wordt gebruikt om een grove indicatie te geven van een GER-waarde. Deze berekening is niet gerelateerd aan het werkelijke energiegebruik in een proces, maar aan gemiddelden van sectoren. De berekeningen zijn veel minder arbeidsintensief. Daar staat tegenover dat deze ook veel minder detailinformatie bieden. De methode gaat als volgt: met behulp van een input-outputanalyse kan de energie-intensiteit van economische sectoren worden bepaald. De energieintensiteit wordt gedefinieerd als de totale hoeveelheid primaire energie, gedeeld door de productiewaarde van de sector (MJ/€).
19.2.3
Hybride methode Van veel (half)producten en materialen is nooit een energieanalyse volgens de IFIAS-standaard uitgevoerd. Als we toch met een beperkte arbeidsinzet de energie-inhoud van producten willen bepalen, is een combinatievorm van procesanalyse en input-outputanalyse (de zogenoemde hybride-analyse) mogelijk. Dit is een gulden middenweg. Procesanalyse wordt gebruikt voor het berekenen van de energie-inhoud van de belangrijkste grondstoffen en halffabrikaten. De input-outputanalyse wordt gebruikt voor het bepalen van het gemiddeld energiegebruik van de overige materialen en van het productieproces. Zo kan relatief eenvoudig een kwalitatief goede energieanalyse worden uitgevoerd op productniveau. Op deze wijze is voor veel consumentenproducten de energie-inhoud berekend. (bron: Kok, R., R.M.J. Benders, H.C. Moll, 2001. Energie-intensiteiten van de Nederlandse consumptieve bestedingen anno 1996, IVEM, Rijksuniversiteit Groningen.)
22
Er is gewoonlijk meer energie nodig om het materiaal te vervaardigen dan er als calorische waarde vrijkomt bij verbranding.
130
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
19.3
Hoe GER-waarden te interpreteren? In de vorige paragraaf is uitgelegd hoe de energie-inhoud van een (half)product of materiaal kan worden berekend. Over het algemeen is de kwaliteit van GER-waarden die zijn berekend volgens de procesanalysemethode, goed, omdat het productieproces heel nauwkeurig is geanalyseerd. Toch is het belangrijk om bij het gebruik van GER-waarden een aantal zaken in acht te nemen. • Een GER-waarde is een prima indicatie van de primaire energie-inhoud, maar zegt op zichzelf niets over de soort energie die is gebruikt. Daarvoor is het nodig terug te grijpen op de oorspronkelijke tabel, die wél onderscheid maakt tussen de verschillende soorten energie. • Een GER-waarde is het resultaat van een gedetailleerde berekening van één bepaald proces . Bij deze berekening zijn diverse aannames gemaakt, die niet altijd representatief hoeven te zijn. Bij het gebruik van GER-waarden uit de literatuur is het raadzaam na te gaan of de productieprocessen waar de GER-waarde voor wordt gebruikt, niet te veel afwijken van die van de oorspronkelijke analyse. • Hiermee hangt samen dat een GER-waarde is berekend, gegeven de stand der techniek op een bepaald moment. In Nederland geproduceerd aluminium zal daarom een andere GER-waarde hebben dan aluminium uit de voormalige Sovjet Unie. GER-waarden zijn dus afhankelijk van tijd en plaats, zeker als productieprocessen nog volop in ontwikkeling zijn. Regelmatig actualiseren is dus op zijn plaats. • Uit figuur 20 blijkt dat de GER-waarde voor verschillende niveaus kan worden bepaald. Het is belangrijk om te weten hoe gedetailleerd de energie-analyse van de betreffende GER-waarde is uitgevoerd. Dan pas is duidelijk of deze waarde bruikbaar is in de kwantificering van verbredingsthemamaatregelen. Samenvattend luidt de conclusie dat informatie nodig is over het productieproces, de plaats van productie, het jaar, de gebruikte aannames en de gehanteerde systeemgrenzen. Deze moeten overeenkomen met hetgeen nodig is in de analyse van de verbredingsthemamaatregel. Is deze informatie voorhanden, dan zijn de GER-waarden op een juiste manier te gebruiken.
19.4
Gebruik GER-waarden in de berekeningsystematiek MJA2 noemt een aantal verbetermogelijkheden, waarbij de productsamenstelling een belangrijke rol speelt. Energie-effecten kunnen optreden door bijvoorbeeld minder van een bepaald materiaal in het product te gebruiken of een ander materiaal te gebruiken (‘materiaalbesparing’). Het energie-effect van deze verbetering is aan de hand van GER-waarden te berekenen. De GER-waarden kunnen ook worden gebruikt voor het vaststellen van de energie-effecten van levensduurverlenging en afvalverwerking. Een belangrijk deel van de afvalverwerking is namelijk gericht op materiaalherverwerking. En GER-waarden spelen een rol in de berekeningssystematiek voor het bepalen van de energie-effecten van materiaal- of producthergebruik. De verbetermogelijkheid voor het optimaliseren van productafdanking (zoals verbranding met directe energieterugwinning) maakt gebruik van de verbrandingswaarde van het betreffende product. Deze is wat lager dan de GER-waarde.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
131
19.5
Beschikbaarheid van GER-waarden In het verleden zijn voor veel grondstoffen en halffabrikaten GER-waarden berekend. In de nationale en internationale literatuur zijn redelijk veel gegevens beschikbaar. Het goed interpreteren van deze gegevens blijkt echter niet altijd even eenvoudig. Het is daarom van belang om bij het gebruik van literatuurgegevens de aandachtpunten genoemd in paragraaf 19.3 langs te lopen. Voor deze handreiking is gebruik gemaakt van publiekelijk toegankelijke gegevens. Deze worden in de volgende hoofdstukken uitgebreider besproken. Ook bij diverse branche-organisaties en industrieën zijn gegevens beschikbaar. Deze zijn echter niet altijd toegankelijk voor derden. De database biedt de mogelijkheid om zelf gegevens toe te voegen. Op deze manier kunt u de LESS-database verrijken met voor uw bedrijf relevante gegevens. Indien nodig kunt u zelf GER-waarden (laten) berekenen die voor uw specifieke situatie van belang zijn.
Tabel 20
Veel gebruikte GER-waarden Materiaal
Materiaal
(triviaal)
(specifiek)
GER-waarde (MJ/kg)
Toepassing
Hout
Teak
31,90
Tuinmeubels
Koper
G-CuAl10Ni
117,21
Scheepsschroef
Aluminium
G-AlSi12Cu(231)
140,75
Vliegtuigen
Staal
X12CrNi177 (aust)(301)
40,71
Rails
Ijzer
GGG 60
16,47
Motorblok
Kunststof
LDPE
83,41
Waterleiding
132
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
133
20
Opbouw van de database
20.1
Inleiding Om in LESS de effecten van verbeteropties te kunnen berekenen zijn veel gegevens nodig. Er zijn immers tal van opties denkbaar die op een of andere wijze kunnen bijdragen aan het verminderen van het energiegebruik in de product-levensketen. Om u op weg te helpen is een uitgebreide database opgenomen in LESS. De database bestaat uit al vastgestelde energiekentallen die direct kunnen worden toegepast. Dit zijn forfaitaire kentallen die voor een groot deel afkomstig zijn uit bestaande, publiek toegankelijke bronnen. In hoofdstuk 21 zullen we ze uitgebreider bespreken. Doordat gebruikers allemaal deze kentallen hanteren, kunnen op een eenduidige wijze de energie-effecten van verbeteropties worden bepaald. U hoeft dus niet zelf alle energiegegevens bij elkaar te zoeken, de LESSdatabase helpt u daarbij. De database is uitgebreid, maar niet volledig. U kunt de database naar behoefte aanvullen met gegevens die voor u van belang zijn. Hoe dat moet, staat in de manual LESS. Bij gebruik van het softwareprogramma LESS kunnen op eenvoudige wijze relevante data worden geselecteerd en ingevoerd. De data zijn ondergebracht in acht tabellen (zie Tabel 21). Omdat de bronnen voornamelijk Engelstalig zijn, is de LESS database in het Engels geschreven. De tabellen worden respectievelijk basicgoods, commercial, production, sustainable energy, transport, use, utilities en waste genoemd.
Tabel 21
Indeling LESS database Tabel nr.
Tabeltitel
1
Basisgoederen
Basicgoods
2
Handel en opslag
Commercial
3
Productie
Production
4
Duurzame energie
Sustainable energy
5
Transport
Transport
6
Direct energiegebruik
Use
7
Utilitities
Utilities
8
Reststoffen
Waste
In paragraaf 20.2 staat kort welke informatie in de tabellen kan worden aangetroffen. Wat betreft herkomst van de data behoeven enkele tabellen een uitgebreidere beschrijving. Zie hiervoor hoofdstuk 21. 20.2
De opbouw van de database Tabel 1: Basicgoods Inhoud In deze tabel staan de GER-waarden van ongeveer vijfhonderd stoffen/materialen. De materialen zijn ingedeeld in een aantal categorieën, zodat meteen al een eerste selectie is te maken uit de uitgebreide lijst (tabel 3).
134
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 22
Categorie-indeling basicgoods Nederlands
Engels
Diervoeder
Animal food
Keramiek
Ceramics
Chemicalien
Chemicals
Vezels
Fibres
Voedsel (voor mensen)
Food
Glas
Glass
Laminaat
Laminates
Metaal ferro
Metals ferro
Metaal non ferro
Metals non ferro
Overig
Miscelleneous
Synthetische materialen
Synthetic materials
Hout
Wood
Bronnen: Deze GER-waarden zijn afkomstig uit vijf verschillende databestanden. Deze databestanden en de keuze hiervoor worden in hoofdstuk 22 toegelicht. Tabel 2: Commercial Inhoud: In deze korte tabel staan energiekentallen voor gekoelde of diepgevroren opslag. Het kan nodig zijn producten tijdelijk op te slaan. Wanneer dit producten betreft die aan bederf onderhevig zijn, moet dit dikwijls onder bevroren omstandigheden gebeuren. Dan is er dus energie nodig voor de opslag. Met deze getallen kan het verschil in energieverbruik worden berekend, indien men voor een andere vorm van opslag zou kunnen kiezen. Op het moment van schrijven zijn geen betrouwbare getallen beschikbaar. Naar aanleiding van nadere studie zullen bij een nieuwe versie nieuwe kengetallen beschikbaar worden gesteld. Indien u als gebruiker dit veld gebruikt, dient u aantoonbaar kennis te overleggen alvorens er goedkeuring verstrekt zal worden voor de opname van de eindresultaten in de monitoring van Verbredingsthema’s. Tabel 3: Production Inhoud: Het toepassen van een verbeteroptie kan tot gevolg hebben dat elders in de keten, buiten het eigen proces, meer of minder aardgas, elektriciteit of warmte wordt gebruikt. In deze tabel staat de energie-inhoud van een kubieke meter aardgas, een kilowattuur (kWh) elektriciteit en een gigajoule (GJ) warmte. Hiermee is te berekenen hoeveel energie, uitgedrukt in Joule, er bespaard dan wel ontspaard wordt in de keten bij veranderingen in gebruik van deze drie energiedragers. Tabel 23
Energie-inhoud Energiedrager
Energie-inhoud (MJ)
Elektriciteit
Per eenheid 3,6
kWhe
Aardgas
31,97
m3
Warmte
1000
GJ
Bronnen: Tabel 4: Sustainable energy
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
135
Inhoud: Door toepassing van duurzame energie kan fossiele energie worden bespaard. Deze tabel geeft aan welke energiebesparing mogelijk is bij toepassing van verschillende duurzame technieken voor warmteproductie en elektriciteitopwekking. De duurzame technieken staan in tabel 5. Tabel 24
Duurzame technieken Nederlands
Besparing (MJ)
Per eenheid
Groene stroom
9,0
kWh
Zonnecellen
685,6
m2
Zonneboiler
3400
m2
Windenergie
17140
kW
Warmtepomp ( E COP: 2,5)
90
GJ
Warmtepomp (E COP: 5)
556
GJ
Warmtepomp (G COP: 1,2)
209
GJ
Warmtepomp (G COP: 2)
542
GJ
Warmtepomp (A COP: 1)
42
GJ
Warmtepomp (A CO)P: 1,5)
375
GJ
Bron: DE-protocol (Novem) Tabel 5: Transport Inhoud: In deze tabel is voor verschillende transportmiddelen het directe energiegebruik opgenomen. Hiermee kunnen de energie-effecten van het aantal transportbewegingen en de beladingsgraad worden berekend.
Tabel 25
Transportenergie Transportmiddel
Energiegebruik (MJ/tonkm)
Bestelwagen
10,7
Vrachtwagen (solo)
1,68
Vrachtwagen koeltransport
1,81
Goederentrein
0,61
Binnenvaartschip
0,6
Kustvaarder
0,28
Middelgroot schip
0,13
Groot schip bulktransport
0,07
Vliegtuig
7
Vrachtwagen (3,5-10 ton)
2,71
Vrachtwagen (10-20 ton)
1,98
Vrachtwagen (>20 ton)
1,31
Bronnen: De waarden van benodigde transportenergie per transportmiddel zijn afkomstig uit EAP en aangevuld met gegevens op basis van deskundigheidsoordelen van CE. Tabel 6: Use Inhoud: In deze tabel zijn de verbrandingswaarden van verschillende brandstoffen/ energiedragers weergegeven.
136
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 26
Verbrandingswaarden Brandstof
Verbrandingswaarde
Benzine euro98 loodvrij Steenkool
Per eenheid 36,71 Liter 29 Kg
LPG
25,48 Liter
Aardgas
31,97 m3
Benzine euro98 superplus
36,71 Liter
Diesel
38,27 Liter
Huisbrandolie
39,81 Liter
Aardolie
37,79 Liter
Daarnaast wordt voor een aantal elektriciteitproducenten het gemiddelde aantal MJ’s primaire energie weergegeven dat nodig is voor de productie van één kilowattuur elektriciteit. Door de verschillen in brandstofmix verschilt per elektriciteitsproducent de brandstofinput per geproduceerde kWh. In de liberaliserende energiemarkt kunt u zelf een energieleverancier kiezen. Voor elektriciteit afkomstig uit Nederland is de gemiddelde brandstofmix van het Nederlandse productiepark genomen. Geïmporteerde elektriciteit gaat echter een steeds grotere rol spelen. Een groot deel van dezeelektriciteit komt uit Duitsland en Frankrijk. In de huidige database is voor het berekenen van de brandstofinput per kWh daarom gekozen voor twee Duitse en één Franse elektriciteitaanbieder (zie tabel 8). Ook is de gemiddelde brandstofinput voor het Nederlandse productiepark opgenomen in de tabel.
Tabel 27
Brandstofinput per producent Aanbieder
MJ/kWh
VEW (Duitsland)
9,0
DPE (Duitsland)
9,59
FedF (Frankrijk)
9,34
Gemiddelde Nederland
9,0
Bronnen: De verbrandingswaarden van de verschillende brandstoffen zijn afkomstig uit de EAP-database en BINAS. De brandstofinput per kWh per producent is berekend op basis van gegevens van Gijsen en Spakman, 2001. De brandstofinput van het gemiddelde Nederlandse productiepark is afkomstig uit Ecofys (2000). De berekening wordt uitgebreid toegelicht in hoofdstuk 21. Tabel 7: Utilities Inhoud: In deze tabel wordt de energiewinst aangegeven die kan worden verkregen door elektriciteit en warmte te gebruiken die is opgewekt via warmtekrachtkoppeling (WKK). In een WKK-installatie worden warmte en kracht (elektriciteit) gecombineerd opgewekt. Bij het produceren van elektriciteit in een WKK-installatie wordt de daarbij vrijkomende warmte nuttig gebruikt. Door WKK te vergelijken met conventionele energievoorziening wordt duidelijk wat de besparingsmogelijkheden van WKK zijn. Dit is schematisch weergegeven in Figuur 21. Aan de linkerzijde staat de conventionele manier: elektriciteit en warmte worden afzonderlijk geproduceerd. Hierbij is verondersteld dat het rendement van elektriciteit en warmteopwekking respectievelijk 40 procent en 90 procent bedraagt. Voor de WKK-installatie zijn we uitgegaan van een rendement van 35 procent
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
137
voor de elektriciteitopwekking en 55 procent voor warmteopwekking. Het totale rendement bedraagt in dit geval dus 90 procent. Toevoeging van 100 MJ levert 55 MJ warmte en 35 MJ elektriciteit op. Indien warmte en elektriciteit afzonderlijk worden opgewekt, dan is hiervoor respectievelijk 87,5 MJ en 57,3 MJ nodig. In totaal is op conventionele wijze 144,8 MJ energie nodig. Dit is 31 procent meer dan de 100 MJ die nodig is bij gebruik van WKK.
Figuur 21
Energiebesparing met WKK Brandstof
87,5
Gescheiden opwekking Centrale 40%
elektriciteit
Warmte/krach t
35 warmte
57,3
Ketel 96%
55
Brandstof
Rendement : Elektriciteit 35%
100
warmte 55%
Totaal 144,8
Totaal 100 Energiebesparin= (144,8 – 100) = 31% 144,8 g
In Tabel 28 staan de besparingen die ten opzichte van conventionele technieken kunnen worden behaald per MJ warmte en kWh elektriciteit.
Tabel 28
Energiebesparing WKK Warmte
Elektriciteit
Conventioneel
1,11 MJ/MJ
9,0 MJ/kWh
WKK
0,80 MJ/MJ
6,17 MJ/kWh
Besparing
0,31 MJ/MJ
2,4 MJ/kWh
Bronnen: Deze gegevens zijn afkomstig uit eigen berekeningen. Er bestaan vele WKK-installaties met verschillende warmte-krachtverhoudingen. Hier is uitgegaan van een ‘gemiddelde’ WKK-installatie met een over all-rendement van 90 procent. Voor bekende locale situaties kunnen de specifieke kentallen van die locatie worden gebruikt. Dat betekent een wijziging of toevoeging in de database. Hierbij blijft het berekeningsprincipe gehandhaafd. Tabel 8: Waste Inhoud: Dikwijls kost het recyclen van materialen minder energie dan het produceren van nieuw materiaal. Toepassing van gerecycled materiaal resulteert dus meestal in energiewinst. In deze tabel is weergegeven hoeveel energie te besparen valt bij inzet van gerecyclede materialen (Tabel 29). Daarnaast zijn enkele getallen opgenomen over de energiekosten van het inzamelen, storten, verbranden en composteren van afval.
138
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 29
Energie-effect recycling Materiaal
Tabel 30
Energiebesparing (MJ/kg)
Blik
17,77
Staal/ijzer
22,96
Koper
85,59
Zink
25,1
Lood
18,9
Rubber
12,7
Energiekosten Activiteit
Energiekosten (MJ/kg)
Inzamelen met regulier huishoudelijk afval
0,11
Inzamelen voor hergebruik
0,15
Inzamelen ten behoeve van recycling
0,13
Composteren
0,15
Gemiddeld storten Nederland
0,08
Verbranding restafval zonder warmte benutting
0,51
Bronnen: De getallen in deze tabel zijn afkomstig uit EAP en van de Metaal Recycling Federatie. Let op! Het kan voorkomen dat de hoeveelheid energie die wordt bespaard door materiaal te recyclen, groter is dan de energie die nodig is om primair materiaal te produceren. Dit komt doordat de waarden die worden gebruikt voor de energiebesparing bij recycling, algemeen voor een bepaald type materiaal gelden. Dit wil niet zeggen dat dit getal op iedere variant van dat materiaal toepasbaar is.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
139
21
Bronnen
21.1
Inleiding In hoofdstuk 20 is al een korte toelichting gegeven op de verschillende tabellen waaruit de LESS-database is opgebouwd. Enkele van deze tabellen vereisen een nadere toelichting. Dit hoofdstuk gaat nader in op de inhoud van drie tabellen: • basic goods; • sustainable energy; • use.
21.2
Basic goods: bestaande bronnen Deze paragraaf beschrijft de procedure voor de selectie van de verschillende databestanden die gebruikt zijn in de tabel basic goods. Er zijn verschillende databestanden bekend waarin GER-waarden van materialen en producten zijn opgenomen. Na een eerste inventariserende studie kon de volgende groslijst van zeven databestanden worden opgesteld:
Idemat (Technische Universiteit Delft) Idemat is een database voor ontwerpers, ontwikkeld door de sectie milieugerichte productontwikkeling van de faculteit industrieel ontwerpen van de TU Delft. De database biedt technische informatie over materialen en processen. De nadruk ligt op informatie over het milieu. APME (Association of Plastic Manufactures in Europe) In 1990 zette APME een onderzoeksproject op om de eco-profielen van enkele polymeerharsen te berekenen. De database bevat ook een groot aantal andere kunststoffen- en polymeerconversieprocessen. SAEFL (Swiss Agency for the Environment, Forests and Landscape) SAEFL is een Zwitserse organisatie die in nauwe samenwerking met producenten data verzamelt op vele terreinen die relevant zijn voor bescherming van milieu en klimaat. NOH/RIVM (Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik Afvalstoffen) In het Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik en Afvalstoffen (NOH) vormt het onderzoek naar preventie en hergebruik een grote rol. Om de voortgang van de activiteiten en de behaalde resultaten te kunnen meten, is een reeks kentallen berekend, waarmee de winst- en verliesrekening op energiegebied kan worden opgemaakt voor verschillende productstromen die bij kringloopprocessen een rol spelen. Resultaat hiervan is een lijst met GER-waarden. EAP (Energie Analyse Programma IVEM) EAP is een methodiek die ontwikkeld is door IVEM (RuG) om het directe en indirecte energiegebruik van consumptiegoederen te berekenen. EAP is gebaseerd op zowel de procesanalyse als de input-outputanalyse. Bij EAP hoort een uitgebreide database. In deze database zijn veel bronnen verwerkt. Voor een volledig overzicht van deze bronnen wordt naar bijlage C verwezen.
140
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
IVAM LCA Data 3.0 De IVAM (UvA) database bestaat uit delen van bestaande, openbare databases (IDEMAT; SAEFL; Pre 4, FRANKLIN US LCI, ETH-ESU) en data die bij individuele LCA-projecten zijn verworven. Sommige processen bestaan uit niet veel meer dan een waarde voor het energieverbruik, grondstoffenverbruik en eventueel het ruimtebeslag. Andere processen geven daarnaast specifieke emissies naar lucht, water en bodem en de afvalproductie Simapro In de Simapro-software zijn enkele publieke databestanden gebruikt. (IDEMAT; APME; SAEFL 250; IVAM LCA Data 3.0.) Verder is gebruik gemaakt van de volgende bestanden. • Data-archief van Pré (1988-1995): algemene data, in veel gevallen vrij oud. • ETH-ESU (1996), met name debelangrijkste processen uit deze energieen transportdatabase. Kapitaalgoederen zijn bij energie en transport inbegrepen. • Franklin (1996): Algemene USA-database van materiaal, transport en energie. Pré heeft hier een exclusieve licentie voor. 21.2.1
Kwaliteitscriteria voor de databestanden Om de geschiktheid van de databestanden in de groslijst voor gebruik in LESS goed te kunnen beoordelen, zijn kwaliteitscriteria opgesteld waaraan de databestanden zijn getoetst. Het is immers belangrijk om te weten of het gebruik van gegevens uit verschillende databestanden die met verschillende oogmerken zijn opgebouwd, leidt tot betrouwbare en voldoende nauwkeurige resultaten. Het is bijvoorbeeld van belang hoe oud de gegevens zijn, welke systeemgrenzen zijn gehanteerd bij de berekening, of ze publiek beschikbaar zijn en hoe ze zijn verzameld. Er zijn acht kwaliteitscriteria onderscheiden waarmee de bruikbaarheid van de verschillende databestanden is te toetsen. De kwaliteitscriteria worden hieronder kort beschreven.
Criterium 1: Ouderdom van de data GER-waarden worden mede bepaald door de technologische stand van zaken. Technologische ontwikkeling is sterk van invloed op het energiegebruik. Door toepassing van verbeterde technologieën kunnen productieprocessen worden verbeterd, waardoor bijvoorbeeld minder energie nodig is om een materiaal of product te produceren. Dit is direct van invloed op de hoogte van de GER-waarde. Het is dus belangrijk dat de databestanden niet te zeer zijn gedateerd. Criterium 2: Geografische geldigheid De wijze waarop materialen en producten worden gemaakt, kan per regio/land sterk verschillen. Datzelfde geldt voor de brandstofmix ten behoeve van de opwekking van energie. Het is van belang dat de GERwaarden betrekking hebben op de situatie van de gebruikers van de software, dus op de Nederlandse situatie. Criterium 3: Wijze van verzameling De verschillende manieren om de energie-inhoud van materialen of producten te bepalen (procesanalyse, input-outputanalyse of een mengvorm daarvan) zijn in hoofdstuk 19 besproken. De manier waarop de data tot stand zijn gekomen, is van invloed op de betrouwbaarheid van de gegevens.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
141
Vaak worden voor veel voorkomende deelprocessen zoals het walsen van metalen of het lassen van onderdelen, gegeneraliseerde kentallen gebruikt.
Criterium 4: Gebruikte systeemgrenzen Inzicht in de gebruikte systeemgrenzen biedt informatie over de wijze waarop de GER-waarde is berekend en dus over de kwaliteit ervan. Criterium 5: Beschikbaarheid van de data In de LESS-database zijn zoveel mogelijk databestanden opgenomen die publiek toegankelijk zijn. Indien de gebruiker over gesloten databases met aanvullende data beschikt, kan hij deze zelf toevoegen. Criterium 6: Bekendheid met de data De data die worden opgenomen in de LESS-database dienen bij voorkeur aan te sluiten op databestanden die al door de doelgroepen worden gebruikt. Zo ontstaat bij gebruik van de software een zo realistisch mogelijk beeld van de besparingen die zijn bereikt door toepassing van de verbeteropties. Criterium 7: Verschillen in GER-waarden Het kan voorkomen dat er van een bepaald materiaal vele verschillende types zijn. Indien de GER-waarden niet te veel verschillen kunnen deze ten behoeve van de overzichtelijkheid van de database onder één naam worden opgenomen (bijvoorbeeld diverse houtsoorten). Criterium 8: Betrouwbaarheid Van de verschillende bestanden moet worden aangegeven hoe betrouwbaar de gegevens zijn. Zo is de reputatie van het onderzoeksinstituut een indicatie van de kwaliteit van de data. Ook wordt gekeken of GER-waarden uit verschillende databestanden met elkaar overeenkomen. 21.2.2
Analyse van de databestanden Nu de kwaliteitscriteria zijn geformuleerd, kunnen de databestanden uit de groslijst worden getoetst. In bijlage B wordt deze toetsing uitgebreid in tabellen gepresenteerd. Uit de toetsing bleek dat er verschillende kruisverwijzingen optraden tussen de diverse databestanden. Een groot deel van de datasets zijn in de databases van EAP geïntegreerd. In het programma SimaPro5 zijn enkele bruikbare datasets aanwezig. Voor deze studie stond echter niet de volledige versie van SimaPro5 ter beschikking. Dit geldt ook voor de IVAM LCA Data 3.0. Na toetsing aan de kwaliteitscriteria van de databestanden uit de groslijst, zijn dit de beschikbare databestanden voor LESS: • IDEMAT • APME • SAEFL • NOH/RIVM • EAP Op basis van de in deze databestanden aanwezige, goed toegankelijke gegevens is een groslijst van GER-waarden opgesteld (tabel basic goods). Benadrukt wordt dat in deze tabel geen gegevens staan over halffabrikaten of producten. De data hebben betrekking op grondstoffen en materialen.
142
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
21.2.3
Uniformiteit Het is niet waarschijnlijk dat alle databronnen precies dezelfde rekensystematiek aanhouden. Wel kan per gebruikte database worden aangegeven tot op welk niveau de energie-effecten deel uitmaken van de berekening van de GER-waarde. Bij de gebruikte databestanden zijn in ieder geval niveau 1 en 2 meegenomen, waarmee 90 tot 95 procent van het primaire energiegebruik is afgedekt. In een enkel geval is ook het derde niveau meegenomen.
21.2.4
Betrouwbaarheid van de bronnen In bijlage B is de betrouwbaarheid van de verschillende bronnen opgenomen in de tabellen. De data in de LESS-database, komen uit gerenommeerde databestanden die in het bedrijfsleven en in de universitaire wereld worden gebruikt.
21.2.5
Kunnen GER-waarden veranderen
Efficiëntie productieproces De GER-waarde van een materiaal is afhankelijk van de efficiëntie van het proces waarin het wordt geproduceerd. Bij een grotere efficiëntie van het productieproces is minder energie nodig en zal de GER-waarde lager zijn. Een GER-waarde kan dus veranderen bij verbetering van de productietechniek. Duurzame energie Het gebruik van duurzame energie tijdens het productieproces heeft geen invloed op de GER-waarde; het energiegebruik van het proces verandert immers niet. Het fossiele energiegebruik verandert echter wel. Bij toepassing van duurzame energie zou een onderscheid kunnen worden gemaakt binnen de GER-waarde. Dit zou kunnen worden beschreven in een GERfossiel en een GERduurzaam. 21.3
Sustainable energy De tabel sustainable energy geeft voor een aantal technieken voor opwekking van duurzame energie de hoeveelheid uitgespaard fossiele energie, te weten: groene stroom, zonnecellen, zonneboiler, windenergie en de warmtepomp. Binnen deze technieken bestaan weer verschillende typen met uiteenlopende opbrengsten. Indien de gebruiker specifiekere getallen heeft van de energieopbrengst van zijn duurzame opwekkingstechniek, moet hij ze zelf invoeren in de database (zie handleiding LESS software). Hieronder volgt een beschrijving van de wijze waarop de getallen voor de tabel sustainable energy tot stand zijn gekomen. Opmerking vooraf: Bij opwekking van elektriciteit in een conventionele elektriciteitcentrale met een rendement van 40 project is 9,0 MJ energie nodig om 1 kWh elektriciteit op te wekken.
Groene stroom Bij het bepalen van de fossiele energiebesparing als gevolg van gebruik van groene stroom is verondersteld dat in de referentie-situatie de elektriciteit met een gemiddeld rendement wordt opgewekt in een conventionele centrale (40 procent = 9,0 MJ/kWh). De besparing bij gebruik van groene
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
143
stroom wordt dan gelijk verondersteld aan het vermeden gebruik van fossiele energie.
Zonnecellen 2 Bij een optimale situering van een m zonnepaneel levert deze 80 kWh op per jaar. Dit betekent dat er per jaar 288 MJ aan elektriciteit kan worden opgewekt. Hiervoor is (80 * 9 MJ) 720 MJ fossiele energie nodig bij 2 opwekking in een conventionele centrale. Per m zonnepaneel wordt dus 720 MJ aan fossiele energie bespaard. Zonneboiler De opbrengst van de zonneboiler ligt tussen de 1,2 en 1,4 GJ per jaar per 2 m zonnecollector. Dit betekent gemiddeld een jaarlijkse besparing van 150 3 3 tot 200 m aardgas. Bij een energie-inhoud van 31,97 MJ per m aardgas 2 valt per jaar ongeveer 6,4 GJ per m zonnecollector te besparen. Windmolen De gemiddelde productie van een windmolen op land is 2.000 kWh/jaar per geïnstalleerde kW-vermogen (voorbeeld Factsheet DE-protocol, 2002). Dit komt overeen met (2000 kWh*3,6 MJ/kWh/0,40=) 18 GJ/jaar uitgespaarde fossiele energie of 1,1 ton CO2. Warmtepomp Om de energiebesparing bij gebruik van een warmtepomp te berekenen, is het energieverbruik van de warmtepomp vergeleken met een Hr-ketel met een rendement van 96 procent. Voor het opwekken van 1 GJ warmte met de Hr-ketel is 1.042 MJ nodig. Aan de hand van de COP-waarden (coëfficiënt of performance ) van verschillende warmtepompen is de benodigde energie berekend om 1 GJ warmte te leveren. De COP-waarde geeft de verhouding aan tussen het verbruikt vermogen (energie) en het geleverde vermogen aan warmte. Het verschil in energiegebruik tussen de Hr-ketel en de warmtepomp is weergegeven in de tabel sustainable energy . Voor de berekening zijn COP-waarden gebruikt uit ‘Dossiers Energie in de industrie, Duurzame energie’ (Van Engelen et al, 2001). Hierbij moet worden aangetekend dat de COP-waarde sterk afhankelijk is van de te overbruggen temperatuur. Voor één en dezelfde warmtepomp kan de COP-waarde aanzienlijk verschillen wanneer een andere temperatuur moet worden overbrugd. De gebruiker kan in de handleiding van de warmtepomp zien welke COP-waarde op zijn warmtepomp van toepassing is. Voorbeeldberekening Tabel 31
Specificaties warmtepomp COP-waarde
2,5
Geleverd vermogen warmte
1 GJ
COP = Geleverde vermogen aan warmte (MJ) Verbruikt vermogen (MJ) Verbruikt vermogen = Geleverd vermogen aan warmte COP Verbruikt vermogen = 1.000 MJ/2,5 = 400 MJ Het verbruik van de Hr-ketel minus het verbruik van de warmtepomp is 1.042 MJ – 400 MJ = 642 MJ.
144
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Toepassing van een warmtepomp met een COP-waarde van 2,5 levert in vergelijking met een Hr-ketel een besparing van 642 MJ. Let op! Dit geldt alleen voor de gasgestookte en gasabsorptiewarmtepomp. Bij de elektrische warmtepomp moet ook rekening worden gehouden met de fossiele energie die nodig is voor elektriciteitproductie. De warmtepomp gebruikt immers elektriciteit. Wanneer de elektriciteit in een conventionele centrale is opgewekt (e-rendement conform protocol = 40%), dan is het verbruikt vermogen (400MJ/0,40) 1000MJ. De besparing is dan (1042 – 1000) 42MJ. In de database zijn gegevens voor de drie typen warmtepompen opgenomen (gas, elektrisch en gasabsorptie [A} ). De besparing voor de hoogste en laagste COP-waarde wordt per type weergegeven.
Tabel 32
Energiebesparing warmtepomp Besparing (MJ) Warmtepomp (E COP 2,5)
90
Warmtepomp (E COP 5)
566
Warmtepomp (G COP 1,2)
209
Warmtepomp (G COP 2)
542
Warmtepomp (A COP 1)
42
Warmtepomp (A COP 1,5)
375
De LESS-gebruiker kan deze berekening toepassen om de besparing van zijn eigen warmtepomp, waarvan de COP-waarde bekend is, te berekenen. 21.4
Use In de tabel Use zijn de verbrandingswaarden van verschillende brandstoffen weergegeven (EAP, BINAS). Daarnaast is het gemiddelde aantal MJ’s vermeld dat nodig is voor de productie van één kilowattuur elektriciteit in Nederland (Ecofys, 2000). Dit is ook voor twee Duitse en een Franse elektriciteitsproducent berekend aan de hand van hun brandstofmix en jaarlijkse productie (Gijsen & Spakman, 2001).
Tabel 33
Jaarproductie van drie elektriciteitaanbieders Jaarproductie VEW (Dld)
28 TWh (1998)
DPE (Dld)
83,1 TWh (1999)
FedF (Fr)
460 TWh (1998)
Bron: (Gijsen&Spakman, 2001)
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
145
Tabel 34
Brandstofmix van drie elektriciteitaanbieders VEW (%)
DPE (%)
FedF (%)
Steenkool
61
42,8
Kernenergie
27
45,9
Aardgas
8
1,8
Duurzame bronnen
4
1,8
Bruinkool
7,4
Olie
0,3
80
Waterkracht
13
Fossiel
7 100
100
100
Bron: (Gijsen&Spakman, 2001)
Tabel 35
Rendementen elektriciteitproductie Brandstof/techniek
Rendement
Steenkool
0,41
Kernenergie
0,33
Aardgas
0,41
Bruinkool
0,41
Olie
0,41
Voor de berekening van de hoeveelheid energie in MJ die nodig is voor de opwekking van 1kWh elektriciteit wordt de totale elektriciteitsproductie gedeeld door de energie-input. Aan de hand van de opwekkingsrendementen wordt de geproduceerde elektriciteit teruggerekend naar de energie die nodig was voor de opwekking. Duurzaam opgewekte elektriciteit is ook meegenomen bij de jaarproductie. Hierbij is aangenomen dat bij de productie van duurzame energie geen fossiele danwel nucleaire input nodig is. Het energiegebruik voor de bouw van de faciliteiten voor duurzame opwekking maakt geen deel uit van de berekening. Bij elektriciteitsproductie uit fossiele brandstoffen en kernenergie gebeurt dit immers ook niet. Bij de elektriciteitproductie van een kerncentrale wordt een rendement van 33 procent gehanteerd. Op basis van de output wordt het rendement gebruikt om het fossiele equivalent van gebruikt uranium te berekenen.
Tabel 36
Voorbeeldberekening VEW Brandstof
Rendement
Aandeel in
Aandeel in
Berekening
Benodigde
jaarproductie
jaarproductie
benodigde
energie (PJ)
(TWh)
(PJ)
brandstof
Steenkool
0.41
17.08
61.49
61.49/0.41
150
Kernenergie
0.33
7.56
27.22
27.22/0.33
82.47
Aardgas
0.41
2.24
8.06
8.06/0.41
19.65
Nvt
1.12
4.03
Nvt
Duurzaam Totaal
Nvt 252.12
Voor de opwekking van 28 TWh elektriciteit was 252,12 PJ brandstof nodig. Dit houdt in dat per kWh elektriciteit 9,0 MJ brandstof nodig was. Voor DPE en FedF is op dezelfde wijze berekend wat de benodigde energie per opgewekte kWh is. De resultaten staan in tabel 18.
146
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 37
Benodigde energie per kWh Aanbieder
MJ/kWh
VEW (Duitsland)
9.0
DPE (Duitsland)
9.59
FedF (Frankrijk)
9.34
Let op! Voor een aantal elektriciteitproducenten is in de tabel Use de hoeveelheid energie berekend die nodig is voor de productie van een kilowattuur elektriciteit. Hierbij is gerekend met gemiddelde rendementen van de verschillende productieparken. De getallen benaderen de werkelijke situatie, maar geven deze niet exact weer. Indien meer specifieke getallen gewenst zijn, moet onderzoek worden gedaan naar de productieparken van de verschillende elektriciteitsleveranciers. Alleen zo is een nauwkeuriger beeld te vormen van de benodigde energie per kWh elektriciteit.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
147
Literatuur
-
-
-
-
-
Beer de, J., M. Kerssemeeckers, R. van Duin, M. Harmelink, 2000, Rekenregels voor Energiezuinig Productontwerp, Ecofys Engelen van, E.W.L., E. de Ferrante, J.D. de Knecht, H. Helleweerd, 2001, Energie in de industrie Praktijkgids 2001, Ten Hagen & Stam Gijsen, A., J. Spakman, 2001, DAMES: Een bestand voor macroemissies van het Nederlands elektriciteitsaanbod in 1995, 1998, 2010, 2020 en 2030, RIVM rapport 773001017 Heijningen, R.J.J., J.F.M. de Castro, E. Worrel, J.H.O. Hazewinkel, 1992, Meer energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van afvalstromen, Nationaal Onderzoek Programma Hergebruik van afvalstoffen, RIVM,NOVEM Kok, R., R.M.J. Benders, H.C. Moll, 2001, Energie-intensiteiten van de Nederlandse consumptieve bestedingen anno 1996, IVEM, Rijksuniversiteit Groningen Swiss Agency for the Environment, Forests and Landscape (SAEFL), 1998, Life Cycle Inventories for packagings, Volume I, Environmental series no. 250/I, Waste, Bern Verkerk, G. et al., 1992, BINAS Informatieboek vwo/havo voor het onderwijs in de natuurwetenschappen, derde druk Wilting, H.C., 1996, An Energy Perspective on Economic Activities, Rijksuniversiteit Groningen
Websites www.apme.org
148
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Nieuwe wegen voor energieefficiency Bijlagen
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
149
A
Gebruikershandleiding LESS
A.1
Inleiding Dit onderdeel van de handleiding is vooral een gebruikershandleiding van het computer programma LESS 1.0 (Levenscyclus Energie Systeem Scan, versie 1.0 – in het vervolg LESS) en is in samenhang te gebruiken met deel 2 van de Handreiking, mits de basiskennis uit deel 1 bekend is. Iedereen die binnen het kader van MJA2 wil uitrekenen wat het effect is van maatregelen die vallen onder de verbredingsthema's, kan LESS gebruiken. LESS definieert de besparing in absolute termen (MJ én tonnen CO2) en in de vorm van indices (DEI en de EPI). Volgens de definitie van de DEI en de EPI worden deze afgezet tegen het energiegebruik in de eigen inrichting. In de uitvoer (tabellen) zijn naast de resultaten tevens de invoergegevens opgenomen. In principe is het mogelijk om met behulp van de rekenregels alles met de hand (of in een spreadsheet) uit te rekenen (zie hiervoor deel 2 van de Handreiking). Dit moet uiteraard dezelfde uitkomsten opleveren. LESS geeft u echter drie voordelen: 1 Het invullen en uitrekenen van een verbeteroptie kost bijna altijd (veel) minder tijd. 2 Er kunnen geen fouten in de formules sluipen, waardoor u altijd juiste uitkomsten krijgt. 3 LESS genereert grafieken en tabellen die u in een eventuele rapportage kunt opnemen. De testfase van LESS heeft echter ook beperkingen zichtbaar gemaakt van het werken met LESS. Deze liggen met name bij het doorrekenen van complexe wijzigingen van producten en/of diensten. Ervaringen van adviseurs lijken erop te wijzen dat LESS in dergelijke gevallen minder makkelijk werkt dan het gebruik van een –eigen gemaakt- spreadsheet. Rekenregels uit hoofdstuk 14 en 15 zijn in die gevallen de kapstok voor de kwantificering van het resultaat. Voor monitoring van resultaten is in de Handreiking Monitoring beschikbaar en bepalend. Een aspect dat het soms moeilijk maakt is dat het project en de maatregelen reeds geheel zijn ‘uitgevoerd’ voordat men de voordelen in termen van energiebesparing CO2-vermijding gaat uitrekenen. De toegevoegde waarde van LESS is in dat geval sterk verschillend voor de grote verscheidenheid die er is qua producten. Het gebruik van LESS voor de berekeningen van de verbredingsthemamaatregelen garandeert een uniforme aanpak en weergave van de resultaten. Dit is de belangrijkste winst van het gebruik van LESS ten opzichte van het handmatig doorrekenen binnen het MJA2-kader. Systeemeisen en Installatie Systeemeisen: Pentium I, 120 MHz (aanbevolen Pentium II 300 MHz). Kleurenscherm met minimaal een resolutie van 800 * 600. Windows 98, Windows ME, Windows 2000 of Windows XP LESS in geprogrammeerd in Delphi (versie 5). De database is gemaakt in Access van Microsoft (versie 97).
150
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Installatie: Start de installatieprocedure door te kiezen voor “setup.exe” op de VT-rom (dat is de CDROM waar u de software versie 1.0 op aantreft) en volg de aanwijzingen op het scherm voor installatie. De volgende bestanden worden geïnstalleerd: LESS.exe LESS.ini LESS basicdata.mdb LESS basicdata.ori LESS analyses.mdb LESS IOSectors.mdb Cumtot.dat DirEI.dat LESS_NL.htm Leesmij.txt Afhankelijk van de versie of CD die u in bezit heeft, kunnen de installatieprocedures enigszins verschillen. De eerste officiele uitgave dateert van april 2003. Alle gebruikers wordt aangeraden om de versie te gebruiken die gelijk met deze handreiking en VT-rom is gepubliceerd in december 2003. Bij vragen of problemen is het raadzaam om direct de helpdesk van Novem/MJA te bellen (tel. 030-2393640) of te mailen (
[email protected]) Leeswijzer • tussen rechte haken [OK] is een button (knop); • tussen visgraathaken <Enter> is een toets; • tussen rechte haken en dubbele aanhalingstekens [“Bestand”] is een menu-optie; • tussen dubbele aanhalingstekens “open bestaande analyse” verwijst naar tekst op het scherm. Achtergrondinformatie wordt u op drie manieren aangeboden. In de meeste invoerschermen staat voortdurend een korte helptekst met daarin de belangrijkste dingen. Verder is er in de meeste schermen een grote helpknop (icoon) aanwezig. Klikt u hier op, dan krijgt u algemene informatie over de pagina waar u zich op dat moment bevindt. Als laatste zijn er nog de kleine helpknoppen (icoon). Klikt u hier op, dan krijgt u specifieke informatie over het object waar de helpknop bij staat. A.2
'Routebeschrijving' door het LESS-programma LESS is een interactief computerprogramma waarmee u de fossiele energ i e b e s p a r i n g als gevolg van door u genomen verbredingsthemamaatregelen kunt kwantificeren en toerekenen.
A.2.1
Introductie In LESS kunt u met behulp van een eenvoudige menustructuur door verschillende invoerschermen navigeren. Deze menustructuur volgt zo goed mogelijk de verbeteropties van de MJA2-verbredingsthema’s. LESS vergelijkt de nieuwe situatie (Verbeteranalyse) altijd met de situatie zoals die was voordat u de verbeteringen doorvoerde (Referentie). Dit betekent dat u voor beide situaties gegevens moet invoeren. Het is echter niet nodig om alle productgegevens in te voeren. Alleen die gegevens die slaan op de veranderingen die u aangebracht heeft in het kader van MJA2, moeten worden ingevoerd.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
151
LESS is er niet op ingericht om vooraf allerlei energiebesparingsmogelijkheden te onderzoeken. LESS is gemaakt om achteraf de energiebesparingen die u heeft ingevoerd conform MJA2, te kwantificeren volgens de rekenregels uit de hoofdstukken 14-16 van dit document. Alles wordt teruggerekend naar één jaar. Wat minimaal nodig is, is de energie die nodig was om in 1998 één eenheid product te maken en verder het aantal eenheden dat in 1998 geproduceerd is. Deze beide gegevens bepalen de referentie waartegen de verbeteringen worden afgezet. Het is niet nodig om alle verbeteringen aan een product in één analyse op te nemen. In sommige gevallen kan het beter zijn om bijvoorbeeld per verbetering een aparte analyse te maken. Verder wordt u geacht om alle veranderingen die een substantiële bijdrage leveren aan het energiebeslag van een product, mee te nemen, ook indien een verandering op een bepaalde plaats in de keten juist een verhoging van dit energiebeslag tot gevolg heeft. Het netto-effect kan hierbij natuurlijk nog altijd positief zijn. A.2.2
Wegwijs in LESS Bestandskeuze Start LESS (bijvoorbeeld met behulp van het LESS icoon op het bureaublad of via de verkenner of het startmenu). Het programma opent met een introductiescherm met een korte toelichting op het doel van LESS en, nadat u op [OK] heeft geklikt, krijgt u een scherm met de mogelijkheid voor het kiezen van een nieuwe of bestaande analyse, zie Figuur 22. 1 Wilt u met een nieuwe analyse beginnen dan kunt u direct op [OK] klikken. 2 Wilt u verder gaan met een reeds bestaande analyse, dan heeft u nog twee mogelijkheden: • De te kiezen analyse staat (nog) in het lijstje van laatst gebruikte analyses. U kunt hier vervolgens op dubbelklikken of u markeert de analyse door er één keer op te klikken (de keuze optie verspringt naar: “open bestaande analyse”) en klikt vervolgens op [OK]. • Staat de gewenste analyse niet in het lijstje dan klikt u op “Meer bestanden....” en vervolgens op [OK]. Een nieuw venster wordt geopend, waarin u uit alle in een directory aanwezige analyses kunt kiezen. Markeer hiervoor de gewenste analyse en klik op [Open].
152
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 22
Openingsscherm, bestandskeuze
Opdracht Open een nieuwe analyse en noem deze ‘TV’ (of een product naar eigen keuze: in dit hoofdstuk wordt u aan de hand van dit voorbeeld door de schermen heen geleid). Na uw keuze voor het openen van een nieuwe of reeds bestaande analyse worden de benodigde databases geladen en geopend en komt u in het hoofdmenu van LESS, zie Figuur 23. Het hoofdmenu In het hoofdmenu van LESS vindt u de twee verbredingsthema’s: “EnergieZuinige Productontwikkeling (EZP)” en “Duurzame energie (DE)”. De meest gebruikte opties staan in het venster zelf, de meer geavanceerde opties van LESS kunt u vinden in de menubalk boven in het venster. De menu-opties in het venster lichten rood op, op het moment dat ze voor u toegankelijk zijn. Indien u een nieuwe analyse begonnen bent, zal dat alleen gelden voor (Algemene gegevens). Als u met de cursor over de iconen en knoppen beweegt, verandert de cursor in een handje zodat u hierop kunt klikken. Op de statusbalk, helemaal onder in uw venster, staat de naam van de actieve analyse (in dit geval TV). Rechts en links staat de directory waarin LESS zich bevindt. Beneden in het venster bevinden zich naast de [Help] knop nog drie knoppen die van belang zijn voor de resultaten van de analyse. Deze worden in paragraaf A.6 toegelicht.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
153
Figuur 23
Het hoofdmenu
Algemene gegevens
Opdracht Klik op [“Algemene gegevens”] In dit scherm (Figuur 24) moet u enkele algemene gegevens van het te analyseren product invoeren die nodig zijn voor het doorrekenen van de verbeteroptie. In de eerste twee invulvelden kunt u de naam en een korte beschrijving van het product invoeren. In het derde veld voert u de functionele eenheid in. U kunt hier kiezen voor een voorgedefinieerde eenheid (klik op het pijltje rechts van het invulveld) of u kunt de voor u relevante eenheid intypen. De gekozen eenheid moet overeenkomen met de in de Handreiking Monitoring MJA2 genoemde ‘prestatiemaat’. In het vierde veld (‘Aantal’) moet u de jaarproductie van uw product invoeren voor het monitoringjaar en wel in de eenheid zoals ingevoerd bij de functionele eenheid. In het vijfde veld dient u het referentie energiegebruik (in TJ) voor uw inrichting in te voeren voor het referentiejaar 1998. In het laatste veld wordt het werkelijk energiegebruik voor het monitoringjaar ingevuld. Dit wordt uitsluitend gebruikt voor de berekening van de TEEI, maar heeft geen functie in de berekening van de energiebesparing energiezuinige productontwikkeling en in de berekening van de uitgespaarde fossiele energie door de inzet van duurzame energie.
Opdracht Vul bij naam ‘TV’ in, bij functionele eenheid “stuk”, bij aantal 1.000 en bij het referentie energiegebruik 4 TJ. Het werkelijk energiegebruik stelt u op 3.5 TJ, het jaar 1998 laat u gewoon op1998 staan.
154
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 24
Invoerscherm algemene gegevens
Opdracht Klik op [“Referentie”] Figuur 25
Invoerscherm analyse specifieke algemene gegevens
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
155
In de onderste helft van dit scherm bevindt zich een mogelijkheid om meer specifieke gegevens in te voeren. Deze behoeven slechts te worden ingevuld indien deze parameters als gevolg van de verbeteroptie veranderen. Er zijn drie invoervelden, zie Figuur 25. In het eerste veld kunt u de levensduur van uw product invoeren. Dit is slechts relevant indien de levensduur van de verbetermogelijkheid van de referentie-situatie zal afwijken. In het tweede invoerveld kunt u het totale gewicht van uw product invoeren. Dit gewicht is van belang bij transport en afvalverwerking (zie afdankings/hergebruikfase). Indien u bijvoorbeeld een verandering in de distributie heeft bewerkstelligd, dan wordt het hier ingevulde gewicht meegenomen in de berekeningen in de distributiefase, en niet de som van de geselecteerde materialen (zie hiervoor Grondstoffase). Het derde invoerveld betreft het volume van uw product. Dit volume beïnvloedt de beladingsgraad van uw transportmiddelen.
Opdracht Voer in het referentiescherm een levensduur van 10 jaar in en verlaat dit kleine venster met [OK]. Vul voor de levensduur van de verbeteranalyse 12 jaar in en sluit af met [OK]. Verlaat het venster “Algemene gegevens” ook met [OK]. Het staafdiagram en het percentage rechts ervan dat u nu te zien krijgt, geeft aan dat deze verbetermogelijkheid 17% energie bespaart. Nadat de algemene gegevens zijn ingevuld, is het mogelijk om ook de andere menu-opties in het hoofdmenu aan te klikken. A.3
Energiezuinige productontwikkeling
Opdracht Klik op Energiezuinige productontwikkeling U bevindt zich nu in het tabblad Energiezuinige productontwikkeling (zie links onder in Figuur 26). Hierin worden product-gerelateerde verbetermogelijkheden doorgerekend. Onder EZP valt een tweede tabblad: Utilities. Opties in deze categorie zijn niet product-gerelateerd, maar locatiegerelateerd. Ze vallen echter wel onder EZP (productiefase). In paragraaf A.3.2 wordt het invullen van dit scherm toegelicht. In het venster Energiezuinige productontwikkeling kunt u uit een aantal mogelijkheden kiezen. De vijf menu-opties zijn conform de vijf fasen in de product-levensketen. Eerst moet u gegevens over de referentie-situatie invullen (de kolom Verbeteropties is nog niet toegankelijk). U hoeft alleen die gegevens in te voeren die aan verandering onderhevig zijn. In deze gebruiksaanwijzing lopen we alle schermen door. In uw analyse zult u waarschijnlijk slechts in een gedeelte van de schermen daadwerkelijk gegevens invoeren.
156
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 26
Energiezuinige productontwikkeling menu
A.3.1
Grondstoffase
Opdracht Klik op [“Grondstoffase”] in de kolom Referentie. Figuur 27
Grondstoffase invoerscherm
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
157
Dit venster (Figuur 27) is opgedeeld in een aantal elementen. In de onderste helft staan de grondstoffen waaruit u kunt kiezen. Linksonder staan de categorieën in de lijst grondstoffen. Dit is gedaan om sneller de grondstof naar keuze te kunnen vinden. Midden onder staan de grondstoffen die onder de geselecteerde categorie vallen met de bijbehorende GER-waarde. De GER-waarde (Gross Energy Requirement) van een grondstof is de hoeveelheid primaire energie die nodig is om een eenheid (kilogram) grondstof te produceren. Tot slot staat in de kolom rechtsonder extra informatie over de geselecteerde grondstof. Het selecteren van grondstoffen gaat als volgt: zoek de gewenste grondstof in de goede categorie en “dubbelklik” op deze grondstof. De grondstof wordt nu samen met de relevante gegevens naar een lijst in het bovenste gedeelte van het scherm gekopieerd. U kunt uiteraard meerdere grondstoffen selecteren. U dient nu alleen nog het gewenste aantal kilogrammen in te voeren. Dit doet u door het lege vakje achter de naam van de grondstof (de kolom hoeveelheid) aan te klikken en vervolgens het aantal kilogrammen in te typen. De derde kolom: “Hergebr.” behoeft alleen te worden ingevuld als uw verbeteroptie zich (mede) richt op producthergebruik. Indien dit het geval is, moet in deze kolom worden ingevuld hoeveel keer het product wordt hergebruikt. Zie voor meer informatie ‘Afdankings-/hergebruikfase’. Het verwijderen van een grondstof doet u door de muiscursor op de te verwijderen grondstof te plaatsen en vervolgens met de rechter muisknop te klikken. Een ‘Popup menu’ met [“Verwijder record”] verschijnt. U bevestigt het verwijderen door hierop te klikken.
Opdracht Voer de volgende grondstoffen in: 20 kg glass (categorie Glas), 10 kg PP (categorie Synthetische materialen), 2 kg Aluminium (wrought) (categorie Metalen non ferro) en 2 kg Copper (wrought) (ook in de categorie Metalen non ferro). Verlaat dit grondstoffen-invoerscherm door op [OK] te klikken. U bent nu terug in het scherm Energiezuinige productontwikkeling. U ziet dat achter de menu-optie [“Grondstoffase”] in de kolom Referentie een knop met een pijl is komen te staan en dat de menu-optie [“Grondstoffase”] in de kolom Verbeteroptie inmiddels geselecteerd kan worden.
Opdracht Plaats de muiscursor op de knop met het pijltje. Als u de muiscursor daar even laat staan, komt er een tekst: “Kopieer referentiedata naar verbeteranalyse”. Dit betekent dat bij klikken op deze knop alle grondstoffen die u heeft ingevoerd, worden gekopieerd van de referentie naar de verbeteranalyse. Vervolgens kunt u hoeveelheden aanpassen of grondstoffen vervangen door andere.
Opdracht Klik op de knop met het pijltje en klik vervolgens op de menu-optie [“Grondstoffase”] in de kolom verbeteranalyse. Verwijder het PP (gebruik daarvoor de rechter muisknop) en voeg in plaats hiervan 10 kg Teak (categorie Hout) toe. Sluit weer af met [OK].
158
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 28
Menu Energiezuinige productontwikkeling, na invoer grondstoffen
Terug in het hoofdscherm Energiezuinige productontwikkeling is de volgende verandering zichtbaar: zie Figuur 28. Achter de menu-optie [“Grondstoffase”] staat weer een klein grafiekje met twee horizontale staven: rood (bovenste) voor de referentie en groen (onderste) voor de verbeteranalyse. Dit grafiekje laat zien of de genomen maatregel een energiebesparing heeft opgeleverd. Het percentage rechts van het grafiekje geeft de gekwantificeerde besparing aan. Rechtsonder is een taartdiagram verschenen. Dit geeft een indicatie van de totale energiebesparing als gevolg van de effecten in de verschillende fasen van de product-levensketen. Het oppervlak van de taart komt overeen met het referentie energiegebruik. Deze referentie staat in TJ boven het taartdiagram vermeld. Is er sprake van een besparing dan kleurt een deel van de taart groen (kleine donkere taartpunt). Is er echter sprake van een ontsparing dan wordt een taartpunt rood. Het getal rechts van dit taartdiagram geeft de besparing in TJ aan. Na elke fase van de levensketen die is ingevuld, komt u in dit scherm terug en ziet u het effect van de betreffende fase en het totaaleffect tot dan toe weergegeven. Het kleine tekstschermpje geeft u extra informatie over het verband dat in LESS bestaat tussen grondstofgewicht en energiegebruik voor transport. A.3.2
Productiefase
Opdracht Klik nu op [“Productiefase”].
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
159
Figuur 29
Invoerscherm procesenergie elders
In dit scherm (Figuur 29) kunt u een verandering van het energiegebruik elders in de keten (‘up stream’ of ‘down stream’ ten opzichte van uw bedrijf) invoeren als dit een gevolg is van een maatregel die onder Energiezuinige productontwikkeling valt. Belangrijk:hier mag u dus niet de verandering van het energiegebruik in de eigen inrichting invoeren, want deze valt altijd onder de EEI. U vult de besparing of ontsparing in die buiten uw bedrijf wordt geboekt. A.3.3
Distributiefase (transport en opslag) Opdracht Klik op [Annuleer]. Klik op [“Distributiefase”].
160
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 30
Distributie submenu
De menu-optie [“Distributiefase”] staat enkel in de kolom “Referentie”. De reden hiervoor is dat er binnen de verbeteroptie ‘distributie’ twee mogelijkheden zijn: Opslag en Transport. Nadat u de menu-optie [“Distributie”] geselecteerd hebt, komt u in een nieuw menuscherm waarin u de keuze kunt maken tussen [“Transport”] en [“Opslag”], zie Figuur 30.
Opdracht Klik op [“Transport”]
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
161
Figuur 31
Invoerscherm transport
In dit scherm (Figuur 31) kunt u het transportmiddel en de bijbehorende afstand invoeren voor de producten die u naar uw afnemers transporteert. Naast het transportmiddel en de afstand kan ook het transportgewicht van belang zijn, bijvoorbeeld wanneer uw verbeteroptie (tevens) het gebruik van lichtere materialen betreft. Het effect van een veranderd gewicht wordt automatisch meegenomen: • Wanneer u in het scherm ‘algemene gegevens’ het gewicht in de referentie-situatie en in de verbeteroptie hebt ingevuld, wordt het effect van de gewichtsverandering meegenomen in het transporteffect; • Wanneer u geen gewichtsverandering hebt ingevuld in het scherm ‘algemene gegevens’, wordt de gewichtsverandering als gevolg van een verandering van de gebruikte grondstoffen meegenomen in het transporteffect; • Wanneer uw verbeteroptie geen gewichtsverandering en/of verandering van gebruikte grondstoffen betreft, is er geen gewichtseffect bij transport. Ten slotte hebben veranderingen in het volume van producten effect op het energiegebruik voor transport: er kunnen meer of minder producten vervoerd worden per rit. Volumeveranderingen worden eveneens automatisch meegenomen in het transporteffect via invoer in het scherm ‘algemene gegevens’. Daar er in onze voorbeeld TV (nog) geen sprake is van gewichtsverandering of invloeden op het transport systeem, voeren we ook hier niets in.
Opdracht Klik op [Annuleer] Klik op [Opslag]
162
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 32
Invoerscherm opslag
In dit scherm (Figuur 32) kunt u wijzigingen in de wijze van opslag invoeren. 3 U selecteert het type opslag, voert het opslagvolume (in m ) in, en de verblijftijd van de producten in dagen. In het geval van de TV is hiervan uiteraard geen sprake.
Opdracht Klik op [Annuleer] en klik op [Terug]. U bent nu weer productontwikkeling. A.3.4
terug
in
het
menu
van
de
Energiezuinige
Gebruiksfase
Opdracht Klik op [“Gebruik”]
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
163
Figuur 33
Invoerscherm direct energiegebruik
U bent nu in het invoerscherm Gebruiksfase waar veranderingen in het energiegebruik in de gebruiksfase kunnen worden ingevuld (Figuur 33). U voert het energiegebruik van het product in over de gehele levensduur. Het programma deelt dit bij de resultaten vervolgens door de levensduur. Stel u neemt een maatregel waardoor 50% van de energiekosten voor het ‘stand-by’ laten staan kan worden bespaard per TV. Dit betekent in de praktijk een besparing van 7 kWhe/jaar.
Opdracht Dubbelklik op Electricity (NL) en voer vervolgens 137 als verbruik in (137 kWhe per jaar). Sla dit op en ga vervolgens naar de verbeteranalyse. Selecteer ook hier Electricity (NL), maar voer nu 130 (kWhe per jaar) voor het verbruik in, sla ook dit op. U ziet een besparing van 20,9% rechts van de menu-optie [“Gebruiksfase”]. A.3.5
Afdankings- en hergebruikfase We gaan nu naar het laatste stadium in de levensfase (of begin van een nieuw leven) van het product: de afdankings-/hergebruikfase.
Opdracht Klik op [“Afdankings-/hergebruikfase”] U komt nu in een invoerscherm (Figuur 34) dat afwijkt van de andere invoerschermen. In de bovenste tabel zijn alle materialen die u heeft ingevuld onder grondstoffen en geschikt zijn voor recycling, reeds aanwezig. In deze tabel kunt u aangeven hoe de diverse grondstoffen verwerkt worden (referentie) en gaan worden in de verbeterde situatie. U kunt dit per materiaal aangeven. U kunt echter ook voor alle grondstoffen ineens de
164
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
percentages voor de verwerkingsmethodiek instellen. Dit doet u door de getallen in de eerste rij (achter “Alle materialen”) aan te passen.
Figuur 34
Invoerscherm afdankings-/hergebruikfase
Opdracht Klik op de cel onder kolom “Recycl. % ”in de rij “Alle materialen”. Typ vervolgens het getal 25 en verlaat de cel (bijv. met de cursortoets
). Kijk wat er gebeurt en verander het recyclingpercentage weer in 0%. Standaard staan de percentages op 100% in de kolom ‘verwerking’. Wanneer u niets verandert, wordt ervan uitgegaan dat de materialen volgens de in Nederland gangbare verwerkingsroutes voor het betreffende materiaal worden verwerkt. U kunt hierin veranderingen aanbrengen door aan te geven welk percentage van de afgedankte materialen door uw toedoen een andere dan de gebruikelijke verwerkingsroute volgen. Wanneer een verbeteroptie bijvoorbeeld het recyclen van 50% van het aluminium uit een product betreft, wordt dit percentage ingevuld in de kolom ‘Recycl.’. In de kolom ‘Verw.’ blijft 50% staan voor verwerking van het restafval. In de LESS database is voor de materialen die gerecycled kunnen worden, achter de kolom ‘Verw.’ een autonoom recyclingpercentage opgenomen. Dit is het percentage van het betreffende materiaal dat in Nederland via de normale vuilverwerking reeds gerecycled wordt. Van de 50% restafval die in de kolom ‘Verw.’ is opgenomen, wordt bij de eindverwerking bijvoorbeeld nog 35% van het aluminium gerecycled. In totaal wordt van het materiaal aluminium dus 50 + (100-50)*0.35 = 67.5% gerecycled. De recyclingpercentages die u hier invoert, moeten echter wel een consequentie zijn van uw handelen. In de onderste tabel ziet u de materialen die kunnen worden gerecycled met hun bijbehorende energiebesparing. Deze energiebesparing is de GER-
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
165
waarde van een materiaal minus de GER-waarde van het secundair materiaal. In de middelste tabel moet u invoeren welke methode voor inzameling u hanteert. Dit doet u voor elke verwerkingsroute (hergebruik, recycling en verwerken). Tevens vult u hier in hoe u het restafval verwerkt (storten of verbranden). De gekozen wijze van verwerking geldt voor het gehele product (lees: de materialen die in de bovenste tabel staan). Bestaat uw product uit substantieel meer materialen – en dus gewicht – dan de materialen in de bovenste tabel en wilt u deze ook meenemen in de afvalverwerking, dan moet u in het invoerscherm “algemene gegevens” het totaal gewicht van uw product aangeven. Het verschil in gewicht tussen de som van de materialen in de bovenste tabel en het gewicht ingegeven onder ”Algemene gegevens” wordt meegenomen bij de verwerking van het afval (kolom ‘Verw.’). Het is dus niet mogelijk om dit niet nader gedefinieerde gewicht te hergebruiken of te recyclen. In het geval van producthergebruik moet u ook in het invoerscherm ‘Grondstoffase’ aangeven hoe vaak de materialen in het product hergebruikt worden, zodat de GER-waarde slechts gedeeltelijk wordt meegenomen. Immers, de GER-waarde wordt dan ‘verdeeld’ over het aantal levens van het product. In ons voorbeeld wordt de houten kast van de TV ingezameld en geheel hergebruikt. De aanname is dat de kast twee keer kan worden gebruikt.
Opdracht Klik in het vak linksonder op “Verwerken”, dubbelklik op de items “inzamelen hh” en “verbranden restafval” in deze categorie. Sluit dit invoerscherm af met [OK]. Klik op [“Afdankings-/hergebruikfase”] in de kolom verbeteroptie. Voer hier een recycling percentage voor zowel koper als aluminium in van 50% en voer een hergebruikspercentage van 100% in voor Wood. Klik in het vak linksonder op “Recycling”, dubbelklik op het enige item “inzamelen rc” in deze categorie. Klik nu in het vak links onder op “Verwerken”, dubbelklik op de items “inzamelen hh” en “verbranden restafval” in deze categorie. Klik nu in het vak links onder op “Hergebruik”, dubbelklik op het item “inzamelen hg” in deze categorie. Sluit ook hier weer af met [OK]. Klik nu weer op [“Grondstoffase”] in de kolom verbeteropties en voer onder de optie hergebruik (kolom “Hergebr.”) voor Teak “2” in. Dit geeft het aantal keren aan dat een product kan worden hergebruikt. Sluit dit invoerscherm af met [OK]. A.3.6
Utilities
Opdracht Klik op het tabblad “Utilities” links onder in het venster. Klik vervolgens op [“Referentie”].
166
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 35
Invoerscherm utilities
Binnen de Energiezuinige productontwikkeling vallen ook verbetermogelijkheden die locatie-gebonden zijn (in plaats van productgebonden). Het betreft verbetermogelijkheden in de productiefase, en het gaat om ‘utilities’. U kunt denken aan het met andere MJA-partijen gezamenlijk bouwen of gebruiken van een WKK installatie. In het invoerscherm dat u nu ziet (Figuur 35) kunt u utilities selecteren. Door dubbel te klikken worden deze gekopieerd naar het bovenste gedeelte van het scherm. Vervolgens vult u de totale energiebesparing in, dus de totale besparing die de verschillende deelnemende partijen samen hebben bereikt. Via de ‘Toerekening’ in het hoofdmenu geeft u vervolgens aan welk gedeelte hiervan aan u is toe te rekenen. De besparing is te berekenen aan de hand van de in de Handreiking Monitoring MJA2 beschreven systematiek. Het gaat hierbij om de bespaarde secundaire energie. LESS rekent dit om naar primaire energie met behulp van de kentallen die in het onderste gedeelte van het scherm per energiedrager zijn weergegeven.
Opdracht Vul niets in en sluit af met [OK] Klik op [“Verbeteranalyse”] Dubbelklik op WKK elektriciteit, en vul als hoeveelheid 250.000 kWh in. Sluit af met [OK]. Klik op [Menu] A.4
Duurzame energie Naast Energiezuinige productontwikkeling behoort duurzame energie tot de verbredingsthema’s in de MJA2.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
167
Opdracht Klik op [“Duurzame energie (DE)”]. Klik vervolgens op [“Referentie”]. Figuur 36
Invoerscherm duurzame energie
Het scherm dat verschijnt (Figuur 36) is gelijk aan dat van de Utilities met in de onderste tabel de in LESS aanwezige technieken en in de bovenste de gekozen technieken. U vult het energiegebruik in dat in de productlevensketen wordt ingezet, niet primair. Het programma rekent de invoergegevens om naar bespaarde fossiele primaire energie (zie paragraaf A.6 over resultaten).
Opdracht Vul niets in en klik op [OK]. U heeft nu een windmolen laten plaatsen bij uw eigen bedrijf van 50 kW. Klik nu op [“Verbeteranalyse”], dubbelklik op “Windenergie” en vul onder “Hoeveelheid” 50 in, Sluit af met [OK] en ga terug naar het hoofdmenu door op [Menu] te klikken. A.5
Verdeelsleutel Indien u een verbeteroptie uit de MJA2 in samenwerking met een andere MJA-partij uitvoert, moet de energiebesparing over de beide partijen verdeeld worden. Hoe deze verdeling tot stand komt, staat beschreven in hoofdstuk 9 van de Handreiking Verbredingsthema’s. Deze verdeling moet worden ingevoerd in LESS.
Opdracht Klik op [Toerekening].
168
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 37
Invoerscherm verdeelsleutel
In het scherm dat nu verschenen is (Figuur 37) kunt u de percentages invoeren per item die aan u worden toegerekend. Stel dat in ons TV-voorbeeld de energiezuinige ‘stand-by’ optie samen met een andere MJA-partij tot stand is gekomen en dat beide 50% van de besparing toegerekend krijgen.
Opdracht Voer achter het item Gebruiksfase 50% in door op het kleine pijltje dat naar beneden wijst te klikken totdat het percentage op 50 staat. De energiebesparing (TJ) en de bespaarde CO2 emissie (ton) van de gebruiksfase is nu gehalveerd. Indien u een waarde invoerd voor de vermeden CO2 emissie krijgt u ook de kostenbesparing te zien.
Opdracht Klik vervolgens op [OK]. Klik nu op [“energiezuinige product ontwikkeling”]. Het percentage achter “Gebruik” is nu gehalveerd. A.6
Uitvoer U heeft alle gegevens ingevoerd, en kunt naar de resultaten van de analyse gaan kijken. U kunt de uitvoer zowel grafisch als in tabelvorm te zien krijgen. Voor de grafische uitvoer klikt u op de knop [Resultaten] onder in het hoofdmenu. Voor de tabel uitvoer moet u op de menu-optie [“Uitvoer”] klikken, boven in het LESS-venster, en vervolgens [“Tabellen”] selecteren. Ook via deze route kunt u overigens de grafische weergave selecteren door middel van ["Grafieken"]
Opdracht Klik op de knop [Resultaten].
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
169
Figuur 38
Resultaten TV analyse
In de hoek linksboven ziet u drie knoppen. Deze zijn te gebruiken voor respectievelijk: • afdrukken naar printer of bestand; • aanpassen van de grafiek (kleur/zwart-wit), oriëntatie, grootte en type uitvoer (printer of bestand); • aanpassen van de printerinstellingen.
Figuur 38 laat het energiebeslag van de verbredingsthema's zien. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het directe energiegebruik slechts het energiegebruik van één jaar is, dit om levensduureffecten te vermijden. Duidelijk is dat in het televisievoorbeeld het energiebeslag in de gebruiksfase van de TV alles overheerst. Wat verder opvalt, is de negatieve waarde voor de afdankings/hergebruiksfase en utilities. Bij beide is sprake van een energiebesparing ten opzichte van een nulwaarde in de referentiesituatie. Om de besparing zichtbaar te maken wordt deze als een negatieve waarde weergegeven. U ziet hierin ook dat wanneer u geen actief beleid voert op het gebied van recycling, toch een gedeelte van het materiaal wordt gerecycled. Dit is natuurlijk het gedeelte dat in Nederland sowieso wordt gerecycled. Het levert u in het kader van de MJA2 daarom geen credits op. . De zwarte ‘Netto gebruik’ staaf geeft het gebruik minus de energiewinst bij de afvalverwerking weer. De middelste staaf geeft het verschil tussen referentie en verbeteranalyse weer.
170
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 39
Resultaten duurzame energie
Opdracht Klik op het tabblad (onder in het LESS-venster) “Duurzame energie” In Figuur 39 staat de inzet van duurzame energie in de verbeteranalyse weergegeven. In de referentie-situatie was nog geen sprake van duurzame energie. Deze is daarom 0 TJ. De 50 kW windmolen levert dus een besparing op van ongeveer 0.86 TJ primaire energie. Naast de presentatie van de resultaten in grafische vorm is het ook mogelijk om de resultaten in tabelvorm te bekijken en af te drukken.
Opdracht Klik op [“Uitvoer”] in het menu bovenin het LESS-venster en klik vervolgens op [“Tabellen”].
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
171
Figuur 40
Uitvoer in tabelvorm
Binnen de tabeluitvoer zijn er drie mogelijkheden: Energiezuinige productontwikkeling, Duurzame energie en Energie indices (zie de tabbladen onder in het venster). De uitvoer is te bekijken door te 'scrollen' . Per thema worden totalen gegeven en aan het eind staan nog enkele overall-resultaten: onder andere een samenvatting per product (hierin is ook de verdeelsleutel verwerkt) en de EBEZP. Deze tabellen worden als Rtf-formaat weggeschreven zodat ze ook in een tekstverwerker te bekijken zijn. A.7
Monetaire schatting Dit onderdeel is als een extra optie toegevoegd aan LESS. Het geeft u de mogelijkheid om de energie-intensiteit van uw sector te bepalen (in MJ/€) of u kunt het energiebeslag (MJ) van een door u gemaakt product bepalen.
Opdracht Klik op de knop [Mon. Schatting]. U komt nu in een scherm waar u uw sector en een bedrag in kunt voeren (Figuur 41). Het invoeren van de sector doet u door op een sector uit de lijst te dubbelklikken.
Opdracht Zoek uw sector op in de lijst en selecteer deze. Voer vervolgens een bedrag in achter “Prijs fabriek af (ex BTW)”. Dit kan een bedrag zijn van een van uw producten of gewoon 1 en klik vervolgens op [Bereken].
172
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Figuur 41
Het maken van een monetaire schatting
In het eerste geval berekent u de energie-intensiteit van een specifiek product en in het andere geval berekent u de gemiddelde energie-intensiteit van uw sector. De energie-intensiteit wordt zoals u kunt zien onderverdeeld in: • kapitaalgoederen, het gemiddeld energiegebruik nodig voor de productie van kapitaalgoederen in de geselecteerde sector; • productie, het gemiddeld energiegebruik in het productieproces van de geselecteerde sector; • intermediaire leveringen, de gemiddelde hoeveelheid energie die indirect betrokken wordt in de geselecteerde sector door de aanschaf van goederen en diensten uit andere sectoren. Voor dit onderdeel wordt gebruik gemaakt van economische Input-Output tabellen. A.8
De database De database van LESS bevat 8 sets: • grondstoffen; • procesenergie elders in de keten; • transport; • opslag; • direct energiegebruik; • afdanking en hergebruik; • utilities; • duurzame energie. De database is weloverwogen tot stand gekomen en gebaseerd op gerenommeerde, publiekelijk toegankelijke databases. U kunt hierin echter veranderingen aanbrengen. Deze moeten gefundeerd zijn en onderbouwd worden. Binnen LESS heeft u de mogelijkheid om nieuwe items aan een dataset toe te voegen of om bestaande te wijzigen. De veranderingen in de LESS-database worden in rood weergegeven, zodat deze voor het bevoegd gezag herkenbaar zijn.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
173
In deze gebruiksaanwijzing geven we hiervan een voorbeeld.
Opdracht Klik op [“Databestanden”] boven in het LESS-menu en klik vervolgens op [“Transport”]. Figuur 42
Dataset voor transport
Het scherm dat u nu ziet (Figuur 42), toont de dataset voor transport en geeft u de mogelijkheid om ‘records’ toe te voegen [Voeg toe], ‘records’ te wijzigen [Wijzig] en ‘records’ te verwijderen [Verwijder].
Opdracht Klik op [Voeg toe]. Een nieuw ‘record’ wordt toegevoegd en is rood gekleurd. Er worden standaard enkele gegevens ingevoerd die u vervolgens moet aanpassen.
Opdracht Klik op “Transportmiddel” in het nieuwe ‘record’ dat is toegevoegd. Klik nu op [Wijzig] en klik weer op “transportmiddel”. Type nu in “Vliegtuig lang” en ga met behulp van de muiscursor of de [Tab] toets naar het volgende veld (kolom energiegebruik) en verander 0 in 12. Ga nu twee velden verder en verander het woord “beschrijving” in: “Vliegtuig voor de lange afstand". U heeft nu een nieuwe optie toegevoegd. U kunt alle gegevens van een ‘record’ in één keer wijzigen, zolang u de regel maar niet verlaat. Doet u dit wel, dan moet u weer op de [Wijzig]knop klikken alvorens u de inhoud van een record kunt wijzigen.
Opdracht Klik op het net aangemaakte record en klik vervolgens op [Verwijder].
174
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Het nieuwe ‘record’ is nu weer gewist. U had er natuurlijk ook voor kunnen kiezen om dit venster met behulp van de [Annuleer]knop te verlaten. Ook dan was het aangemaakte record niet opgenomen in de dataset.
A.9
Instellingen Onder de menuoptie [“Instellingen”] vind u drie opties. De eerste: [“Laat hints zien”] geeft u de mogelijkheid om het telkens opkomen van de hints (korte verklarende tekstjes in een geel kader) al dan niet te laten verschijnen. De twee andere opties: [“Herstel databestanden”] en [“Originele databestanden”] geven u de mogelijkheid om oudere versies van de databestanden terug te plaatsen ten koste van de aangepaste databestanden. Deze opties kunnen gebruikt worden indien de databestanden beschadigd zijn. De laatste optie: [“Originele databestanden”] is het meest vergaand. Deze optie overschrijft de huidige databastanden door de originele databestanden. Alle eventuele wijzigingen ooit gedaan gaan hierdoor verloren. Indien u deze optie uitvoert moet u vervolgens eerste LESS afsluiten en vervolgens weer opstarten alvorens de originele databestanden geladen worden. De optie: [“Herstel databestanden”] kunt u gebruiken indien u de veranderingen die u in de huidige sessie heeft aangebracht terug wilt draaien of indien er tijdens de huidige sessie iets mis gaat met de databestanden. LESS bewaart namelijk automatisch altijd de laatse versie van de databestande aan het begin van elke sessie. Dus mocht er iets misgaan dan verliest u nooit al te veel werk.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
175
176
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
B
Toetsing databestanden
In deze bijlage staan de resultaten van de toetsing van de databestanden aan de kwaliteitscriteria. Om de toetsing overzichtelijk te houden worden de resultaten in tabellen weergegeven. In de linkerkolom staan de criteria. In de rechterkolom staat de toelichting over het bewuste databestand.
Tabel 38
Toetsing IDEMAT Criterium
Toelichting
Ouderdom data
Uitgavedatum IDEMAT 26 mei 2000 Bronnen vanaf 1989 De data zijn hoofdzakelijk afkomstig uit midden jaren negentig.
Geografische geldigheid
Nederland, met name Rotterdam
Wijze van dataverzameling
Data uit rapporten, jaarverslagen, websites afkomstig uit NL, UK, USA, Japan. De herkomst wordt niet altijd even duidelijk weergegeven.
Gebruikte systeemgrenzen
1e en 2e orde effecten
Beschikbaarheid van data
Te koop vanaf € 640 (1 tot 5 gebruikers/prijs 2002)
Bekendheid met data
Onbekend
Verschillen in GER-waarden
In de verschillende materiaalsoorten zijn de GER-waarden niet altijd voor alle varianten bekend.
Betrouwbaarheid
In het databestand wordt onder ‘environmental data’ de betrouwbaarheid en compleetheid van de data aangegeven. Alle milieudata zijn geldig voor Nederland, Rotterdam in het bijzonder. Dit is van invloed op de milieueffecten van materialen omdat hun transportroutes en afstanden vastliggen. Gebruikers moeten zich bewust zijn van de effecten op andere locaties en wanneer nodig de waarden aanpassen.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
177
Tabel 39
Toetsing APME Criterium
Toelichting
Ouderdom data
Informatie van productie van brandstof en energie refereert aan 1995. Verder wordt per materiaal aangegeven op welke jaren de gebruikte data gebaseerd zijn.
Geografische geldigheid
Per stof staat aangegeven voor welke gebieden de informatie van toepassing is.
Wijze van dataverzameling
Chemische processen: van minimaal drie vergelijkbare bedrijven worden data verzameld. Brandstof en energie: rapporten van International Energy Agency. Informatie m.b.t. ondersteunende processen en transport komen van producenten en operators
Gebruikte systeemgrenzen
1e en 2e orde effecten. GER is opgebouwd uit: fuel production & delivery energy; energy content of delivered fuel; energy use for transport; feedstock energy.
Beschikbaarheid van data
Via de website vrij toegankelijk www.apme.org
Bekendheid met data
Deze database is voor de kunststofindustrie de vertrouwde database.
Verschillen in GER-waarden
GER-waarden lopen voor vergelijkbare producten ook sterk uiteen.
Betrouwbaarheid
Hangt erg af van de kwaliteit van de informatie zoals deze door de operators wordt aangeleverd. Er wordt een controle uitgevoerd op basis van een energiebalans en natuurkundige wetten. Verder hangt de kwaliteit af van bestanden die individuele bedrijven bijhouden. De details van de berekeningen zijn teruggekoppeld met de bedrijven om er zeker van te zijn dat de informatie goed is overgenomen en onregelmatigheden worden vermeden.
Tabel 40
Toetsing SAEFL Criterium
Toelichting
Ouderdom data
Data voor energie en transport zijn in 1990 verzameld. De andere data tussen 1993 en 1995.
Geografische geldigheid
Primair Zwitserland, veel verpakkingen worden echter buiten Zwitserland geproduceerd. Deze productie is wel meegenomen. De data beslaan een groot economisch gebied. De data moeten per gebied worden gecontroleerd op bruikbaarheid.
Wijze van dataverzameling
Data worden bij bedrijven verzameld
Gebruikte systeemgrenzen
1e en 2e orde effecten Total energy consumption: energy supply; final process energy; transport. (feedstock [MJ] wordt ook gegeven)
Beschikbaarheid van data
Rapporten in bezit.
Bekendheid met data
Gerenommeerde database.
Verschillen in GER-waarden
GER-waarden lopen voor vergelijkbare producten sterk uiteen.
Betrouwbaarheid
Volgens Pré gerespecteerd om de kwaliteit. Gedeeltelijk gebaseerd op ETH, maar zonder kapitaalgoederen.
178
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Tabel 41
Toetsing NOH/RIVM Criterium
Toelichting
Ouderdom data
1992
Geografische geldigheid
Nederland, er wordt zo goed mogelijk aangesloten op de heersende
Wijze van data verzameling
Gedetailleerde procesanalyse.
Gebruikte systeemgrenzen
Bij de berekening van de GER-waarden worden 1e , 2e en 3e orde
Beschikbaarheid van data
Rapport beschikbaar.
marktsituatie.
effecten meegenomen. Bekendheid met data
De data komen voor een groot deel uit het bedrijfsleven.
Verschillen in GER-waarden
Geen lange reeksen vergelijkbare stoffen.
Betrouwbaarheid
Dit is een vervolg op het Nationaal Onderzoekprogramma Hergebruik van afvalstoffen (NOH/RIVM). Goede betrouwbaarheid.
Tabel 42
Toetsing EAP Criterium
Toelichting.
Ouderdom data
Bijgewerkt t/m 1996 (tot dit jaar waren gegevens beschikbaar).
Geografische geldigheid
Nederland.
Wijze van dataverzameling
Samenstelling van verschillende databasen, aangevuld met data uit relevante literatuur.
Gebruikte systeemgrenzen
1e en 2e orde effecten, soms 3e.
Beschikbaarheid van data
Eigendom van IVEM.
Bekendheid met data
Onbekend.
Verschillen in GER-waarden
Geen lange reeksen vergelijkbare producten met gelijke GERwaarden.
Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid hangt af van de gebruikte bron. Eerst zijn de meest betrouwbare bronnen toegepast, vervolgens zijn lacunes opgevuld.
Tabel 43
Toetsing IVAM LCA Data 3.0 Criterium
Toelichting
Ouderdom data
Ligt tussen 1988-2001
Geografische geldigheid
Nederland
Wijze van dataverzameling
De IVAM-database is opgebouwd uit (delen van) bestaande, openbare databases (IDEMAT, BUWAL, Pré, Franklin US LCI, ETHESU) én een groot aantal data die in de loop der tijd bij individuele LCA-projecten zijn verworven.
Gebruikte systeemgrenzen
GER 1e en 2e orde.
Beschikbaarheid van de data
Te koop €1490,- ex. BTW (prijspeil 2002).
Bekendheid met de data
Onbekend
Verschillen in GER-waarden
Niet getoetst
Betrouwbaarheid
De database bestaat uit verschillende andere databases. De betrouwbaarheid verschilt per database.
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
179
180
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
C
Overzicht bronnen EAP -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Afval Overleg Orgaan (AOO) (1995), Milieueffectrapport Tienjarenprogramma afval 1995-2005, Utrecht APME (2000), beschikbaar op www.apme.com Boustead, I. en Hancock, G.F. (1979), Handbook of Industrial Energy Analysis, Chichester, Groot Brittannië Boustead, I. (1997), Ecoprofiles of selected man-made fibres, CIRFS Brand, R.A. en A.G. Melman (1993), Energie-inhoudnormen voor de veehouderij, Deel 2 (proceskaarten), TNO-Milieu en Energie, Apeldoorn Brink, R.M.M. van den en G.P. van Wee (1997), Energiegebruik en emissies per vervoerwijze, RIVM-rapport 773002007, Bilthoven; Bos, S. (1998), Direction Indirect, the indirect energy requirements and emissions from freight transport, proefschrift Rijksuniversiteit Groningen Brink, R.M.M. van den (1998), Emissies per uur in het personen- en goederenvervoer (in het kader van perspectievennota SVVIII), RIVM-notitie, Bilthoven; DHV (1985), Energiekentallen afvalverwijderingssystemen, DHV Raadgevend Ingenieursbureau, Amersfoort Federal Office of Environment, Forests and Landscape (FOEFL) (1994), Comparative ecological evaluation of paint substances in the building industry, Volume 1: method, Environmental Series no. 186, Bern Fraanje, P., H. Jannink, J. Kramer, V. de Lange, P. Schmid en A. van de Zee (1990), Minimalisering van milieubelasting in de woningbouw, IVM, Amsterdam, Vakgroep Afbouwtechniek en Milieuintegratie, Eindhoven Frischknecht, R., P. Hofstetter en M. Ménard (1995), Ökoinventare für Energiesysteme, Anhang B, Transporte und Bauprozesse, ETH, Zwitserland Heijningen, R.J.J., J.F.M. de Castro, E. Worrell en J.H.O. Hazewinkel (1992), Meer energiekentallen in relatie tot preventie en hergebruik van afvalstromen, Nationaal Onderzoek Programma Hergebruik van afvalstoffen, RIVM/NOVEM Technische Universiteit Delft (TUD) (2000), Idemat millenium, Program version 1.0.1.1, Delft; Bootsma, M. (1988), Aluminium recycling in Nederland, IVEMstudentenverslag nr. 33, Groningen Kemna, R. (1981), Energiebewust ontwerpen, TU Delft, industrial design b.o. part 1 Kok, R., R.M.J. Benders, H.C. Moll (2001) Energie-intensiteiten van de Nederlandse consumptieve bestedingen anno 1996, IVEMonderzoeksrapport, Groningen Kramer, K.J. en H.C. Moll (1995), Energie voedt, Nadere analyses van het indirekte energieverbruik van voeding, IVEMonderzoeksrapport nr. 77, Groningen. Potting, J. en K. Blok (2001), Energy requirements and greenhouse gas emissions related to clothing in the Netherlands, NW&S, in voorbereiding, Utrecht Procé, C. (1986), Energieverbruik in de Nederlandse akkerbouw en veehouderij (1982), IVEM-rapport nr. 17, Rijksuniversiteit Groningen Rudolphij, J.W., M.F.M. Janssens, H. Wang, R.M. Lokers, M.P. Reinders (1993), Energieverbruik bij koeling, droging, bewaring en transport van onbewerkte land- en tuinbouwproducten, ATO-rapport
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
181
-
-
182
307a, ATO-DLO, Wageningen; Bos, S. (1998), Direction Indirect, the indirect energy requirements and emissions from freight transport, proefschrift Rijksuniversiteit Groningen Sas, H.J.W. (1994), Verwijdering van huishoudelijk kunststofafval: analyse van milieueffecten en kosten, Centrum voor energiebesparing en schone technologie, Delft Swiss Agency for the Environment, Forests and Landscape (SAEFL) (1998), Life Cycle Inventories for Packagings, Volume I, Environmental series no. 250/I, Waste, Bern
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2
183
Samenstelling Handreiking Dit document is geschreven door een consortium van de volgende organisaties/personen: CE (Oude Delft 180, 2611 HH Delft), J. van Swighem/M. Blom, Coördinatie/Projectleiding en teksten BECO Milieumanagement & Advies, D. de Graaf (Postbus 11305, 3004 EH Rotterdam) IVEM, R. Benders (Nijenborgh 4, 9747 AG Groningen), ontwikkeling software LESS KNN Milieu, K.J. Noorman (Zernikepark 6c, 9747 AN Groningen), GERdatabestanden E-cology, G. van de Hardenbroek (Keizersgracht 6 sous, 1015 CN Amsterdam), foto’s voorbeelden Bureau van den Tooren, B. van den Tooren (Spinozastraat 17 sous, 1018 HE Amsterdam) D.J. van Namen
Het document is mede totstand gekomen dankzij bijdragen van: Van Beek Ingenieurs , T. van Oossanen (Sonsbeekweg 8, 6814 BA Arnhem), inhoudelijke bijdragen
REVIEW-Commissie Het document is voorzien van commentaar door deskundigen op het terrein van energie-efficiency en verbredingsthema’s. De reviewcommissie Handreiking VT: PWC, H. Warmenhoven / M. Beeldman ECN, T. van Dril Ecofys, J. de Beer
184
Handreiking Verbredingsthema’s
MJA2