(copy-right Els de Groen)
HANDLEIDING VOOR KOSOVA
inleiding
Het is druk op de Balkan. Er wonen veel verschillende en relatief kleine volken, die met elkaar gemeen hebben dat ze vijfhonderd jaar Turkse bezetting hebben doorstaan. Toen het Groot Ottomaanse rijk tekenen van verval en vermoeidheid begon te vertonen, gingen al die volken op zoek naar een eigen illuster verleden. En als ze dat niet vonden, dan verzonnen ze het maar. Het was nu eenmaal belangrijker dat het de natie vormgaf en vreemdelingen imponeerde dan dat het overeenkwam met de werkelijkheid. Ook West-Europese landen hebben hun geschiedenis vervalst, maar de Balkan spant de kroon. Ten eerste was er meer ruimte door een vacuüm van vijf eeuwen. En ten tweede was er meer reden om het verleden te manipuleren: men kon er territorium en gezag mee claimen zodra de laatste Turk was verslagen. De springlevende rol van de geschiedenis op de Balkan is treffend verwoord door Frank Westerman: "De Balkanmens marcheert ruggelings de toekomst tegemoet." Dat het einde van het Turkse Rijk en de opkomst van natiestaten plaatsvonden tijdens de Romantiek zal zeker meegespeeld hebben. Wie hunkert naar heldhaftigheid en een schoon verleden, kan niet te feitelijk worden. Hoewel enig chauvinisme een volk maar vergeven moet worden, vergrootte de Romantiek het gevaar dat men twee begrippen met elkaar ging verwarren: etnische bewustwording en nationalisme. Etnische bewustwording is, zeker na een lange periode van repressie, een vorm van emancipatie. Nationalisme echter is een vorm van angst.
angst
Een nationalist blijft de sporen van onderdrukking meedragen. Zijn etnische bewustwording blijft steken in een groepsgevoel dat hem kan beschermen tegenover andere groepen, die hij als rivalen of belagers ervaart. Die verkrampte houding in de omgang met buren is ook terug te voeren op de bemoeizucht van buitenstaanders. Byzantijnen, Romeinen, Ottomanen, Russen, Habsburgers, Britten en Fransen, allen meenden belangen op de Balkan te hebben en paaiden juist dát volk dat hun positie verstevigde. Het gevolg was verdeeldheid onder Slaven en niet-Slaven, afhankelijkheid van landen buiten de regio en vervreemding van naasten. Slechts Tito wist de onderhuidse geschillen te beperken tot volksdansen en opanken. Daarna was er weer de angst en angst is een prima kweekvijver voor nationalistische ideeën. In die vijvers vissen de mannen die dromen van macht en aanzien. Ze emanciperen een volk niet, maar versterken juist de frustraties en veranderen angst in agressie, waardoor ze tegelijkertijd conflict én leger scheppen. Hun gevolg bestaat uit naïeve afhankelijke zielen met een onvoorwaardelijk geloof in de propaganda, eigentijdse geschiedvervalsing...
Een eeuw lang zijn Albanezen door Serviërs achtergesteld, vervolgd en gedeporteerd. Zijn belofte gelijke rechten aan de drie miljoen Albanezen in Joegoslavië te geven kon Tito, een Kroaat, pas waarmaken in de laatste jaren van zijn regeerperiode. Daarna ging het mis. Binnen een jaar na zijn dood braken in Kosova rellen uit en begonnen Servische media een propagandacampagne die Serviërs niet onberoerd liet: Albanezen in Kosova zouden Servische vrouwen verkrachten, oogsten vernielen, vee doden, graven onteren en kerken vernielen…Die hetze moest het Servische volk rijp maken voor een oorlog, die na acht jaar repressie en twee jaar bloedige strijd de Nato dwong in te grijpen.
2
De tragiek van de Balkan is dat de vervalste geschiedenis de toekomst blijft infecteren. Tegen de achtergrond van interviews met volwassenen en mijn reisimpressies vroeg ik de mening van jongeren: Albanezen, Bosnjakken, Serviërs en Roma. Hoe sterk is hun etniciteit met hun identiteit verbonden, wat vinden ze van elkaar en de oudere generatie? Wat verwachten ze van hun toekomst? Els de Groen
3
I. VOOROORDELEN
Bij de grensovergang van Blace in Macedonië stoot de asbestcementfabriek dodelijke stofdeeltjes uit. Sommige UNMIK en KFOR mensen tooien zich met mondkapjes als ze voor langere tijd in zo'n schadelijke lucht moeten werken. Maar de Albanese kinderen die blikjes limonade of sigaretten verkopen aan passerende automobilisten kennen de kracht van het gif niet. Misschien wonen ze in het dorp dat onder de rook van de schoorsteen ligt. Weinigen van hen zullen oud worden. Terwijl ik merk dat de weg van Blace naar de hoofdstad Prishtina in een maand tijd sterk is verbeterd -er zijn nu nog maar enkele, dus extra verraderlijke gaten- luister ik naar het Engelstalig gesprek tussen twee passagiers:
Spreker A: “Er is een groot cultureel verschil tussen Serviërs en Albanezen. Ik weet van een Albanese vrouw die samen met andere vrouwen gevangen werd gehouden om seksueel te worden misbruikt. Beurtelings verlieten ze de ruimte, zonder elkaar na terugkeer te vertellen wat er gebeurd was. Dat was een enorme schande die stil moest worden gehouden. Waarom? Zij waren toch slachtoffer?” “Ze schaamden zich,” oppert B. “Ze ervoeren het alsof ze hun eer verloren hadden. Eergevoel is belangrijk hier.” Spreker A: “Maar ze waren onschuldig en dat zouden ze door te zwijgen nooit kunnen bewijzen…” Na een korte stilte: “Als ik hier zo rondrijd en nu eens Servische woonoorden en dan Albanese zie, kan ik al van verre bepaalde verschillen herkennen.” Spreker B: “Kunt u een voorbeeld noemen van een verschil dat u ziet uit de verte?” Spreker A: “Ja, kijk daar in die berm, al dat zwerfvuil, die troep! Albanezen laten het liggen. Serviërs ruimen het op.” Spreker B: “Er zijn Serviërs die alles opruimen, ook mensen…”
Ik kijk opzij naar de autowrakken, uitgebrande meubels, koelkasten en andere rommel. Hoewel afval geen aangenaam spul is om er je neus op te drukken, denk ik dat geen enkel probleem uit de verte kan 4
worden verklaard, noch een etnische eigenschap uit de verte kan worden geduid. Kosova is geen safaripark dat je uit een jeep leert kennen. Uitstappen moet je. In Zuid-Kosova bij Kaçanik heeft het Amerikaanse leger een grote geheime basis gebouwd, die naar het schijnt de troepen huisvest die vroeger in Wiesbaden zaten. Van hieruit wordt de logistiek van de vliegbasis Amalfi in Italië gecoördineerd. Op de vraag hoe lang Amerikaanse experts in Kosova verwachten te blijven antwoordde Christopher Hunt: "Eén jaar langer dan de Turken." Het bestaan van de basis wordt niet ontkend, maar uitstappen is er verboden. Als een slijtplek in een sok licht de nachtelijke hemel op daar waar de basis moet liggen.
stad van hoop en wanhoop
Ik stap uit bij het Grand Hotel in het centrum van Prishtina, een veertien etages tellend vijfsterrenhotel waar ik enkele dagen zal blijven. Het beste in Grand Hotel zijn het ontbijt en het uitzicht. De rest moet gerepareerd en/of verbeterd worden, zoals de telefoons. En ’s morgens kruipt het water tergend langzaam omhoog naar mijn tiende verdieping. Ik wacht tot ik me kan wassen voor ik me buiten waag; het is 43 graden. Watertekort vormt de grootste plaag in deze snikhete zomer. De druk is te laag door het extra verbruik in de privé-huishoudens en de noodzakelijke bouw. Onwillekeurig kijk ik hoe fris andere gasten ogen. Dan loop ik door de hoofdstraat, vernoemd naar Moeder Teresa, naar het OSCE gebouw, waar ambassadeur Daan Everts zetelt. Hij is de rechterhand van Bernard Kouchner die de VN vertegenwoordigt. Everts is bovendien hoofd van de OSCE missie en heeft dus een dubbele functie. Hij, Kouchner, een kleine interim regering en het ± 40 leden tellende overgangsparlement, dat alle etnische groepen vertegenwoordigt, vormen het voorlopig bestuur van de UNMIK-staat Kosova, waar in oktober 2000 de eerste verkiezingen plaatsvinden. De spanningen die dat teweegbrengt uiten zich in bommeldingen en incidentele moorden, doorgaans buiten Prishtina. De hoofdstad is, al die honderden buitenlanders daargelaten, door en door Albanees. En ondanks de beschadigingen, uitgebrande villa's en 5
een enkele flat, ondanks de bruinkoolcentrale die een potloodstreep in de lucht trekt (de hemel is zelden blauw), ondanks het nijpende watertekort en de werkloosheid voel je een tintelende blijheid. Vrijwel iedereen groet, de meeste mensen glimlachen, kinderen voetballen, hinkelen of spelen verstoppertje. Luidruchtig en druk. Op het eerste gezicht lijkt er niets aan de hand, maar details verraden dat velen, elk op hun eigen manier, worstelen met wat er gebeurd is. Gestoei tussen drie jongens, zogenaamd voor de lol, pakt opvallend ruw uit. Albanese snotneuzen kladden pro-Servische leuzen, kruisen en Davidsterren, op een net geverfd huis. In hun ogen versiering... "We moeten hun de betekenis maar eens uitleggen," moppert een man, voor hij de muur nogmaals verft. Een jongen met één been gooit voor de grap zijn krukken weg, om ze hinkelend op te gaan halen. Het is of hij twee speren naar zijn eigen handicap werpt. Gebedeld wordt er nauwelijks; dat is on-Albanees. Maar al die kleine jongens die tot middernacht leuren met pakjes sigaretten camoufleren werk dat je bedelarij mag noemen. Als in een poging het evenwicht te bewaren doen anderen hun best de situatie normaal te doen lijken: ze schrobben trapportalen waar het tocht door gebroken ruiten, planten bloemen in iedere richel grond en sturen hun kinderen de veldjes in tussen de hoge flats om afval te verzamelen en in containers te gooien. Of ernaast als ze vol zijn. Er is onvoldoende capaciteit het huisvuil af te voeren. Veel dakloze dorpelingen zijn naar Prishtina getrokken. Ze wonen in bij familie, waardoor de stadsbevolking zo goed als verdubbeld is en de rijen containers het afval niet meer aan kunnen. Tot 12 uur 's nachts hoor ik trucks van de ophaaldienst langsrijden. Daarna komen de honden om etensresten vechten, iedere nacht weer. Kosova is een vierentwintiguurseconomie bij uitstek. Reparaties aan leidingen, afdichting van putten -diepe donkere gaten waarin je door onachtzaamheid tot je middel kunt verdwijnen- en bestrating zijn urgent. Maar huizenbouw prevaleert, want de avonden worden al killer. Als een knarsend uurwerk draaien de betonmolens van zonsopkomst tot de schemering valt. In de gevels worden dichte rijen boomstammen verwerkt waaraan soms nog bladeren zitten! Ook neemt men het door de haast wel eens minder nauw met de 6
voorschriften. Dat wordt Rexhep Luci, directeur van de dienst voor stadsplanning en wederopbouw, fataal. Op 11 september 2000 wordt hij door onbekenden vermoord, nadat hij heeft getracht illegale bouwactiviteiten in de hoofdstad te stoppen. Het is een misdaad die in geen enkele verhouding staat tot het consciëntieuze optreden van Luci, een architect. Maar de oorlogsgruwelen hebben de betekenis van geweld gedevalueerd. Zelfs van huiselijk geweld. In Servische zowel als in Albanese gemeenschappen zijn gevallen van mishandeling en incest toegenomen, waardoor vrouwen en kinderen naar schuiladressen vluchten. Andere vrouwen, wier mannen zijn vermoord en woningen vernietigd, verblijven in schoolgebouwen waar het stinkt naar vervuilde toiletten. Sommige bewoonsters hebben iets van hun kamer gemaakt door er tapijten te leggen en wat aan de muur te hangen. Anderen hebben de triestheid van de gang gewoon binnengelaten, alsof het niet meer loont kleden over de waarheid te leggen. Mijn problemen steken er pover bij af.
7
II. HOE ONTMOET IK SERVIERS?
Zo eenvoudig als het is contacten met Albanezen te leggen, zo moeilijk blijkt het in de praktijk met Serviërs te praten. Ten eerste zijn er veel minder en ten tweede wonen de meesten in goed bewaakte enclaves en spreken Frans, Duits noch Engels. Het huren van een auto en een blokkadewacht uitleggen dat ik met Serviërs wil praten wordt me fronsend ontraden. KFOR is er voor de veiligheid, niet voor de communicatie. Vermoedelijk zal hij me doorlaten, maar dan heb ik nog altijd geen tolk. Taxi's lossen niets op, omdat Albanese taxichauffeurs Servische enclaves mijden zoals Serviërs dorpen en steden van Albanezen. Alleen met een neutrale wagen van de OSCE en daarin een Servische tolk wordt het plan uitvoerbaar. Maar een woordvoerder van de OSCE stelt zich terughoudend op. Het is ongebruikelijk een particulier mee te nemen en de organisatie heeft zelf geen Servische tolken genoeg die Frans, Duits of Engels beheersen. Verslagen ga ik wat drinken, me beradend wat me te doen staat. "KFOR!" denk ik in een opwelling. Geen soldaat bij een roadblock, maar KFOR op hoger niveau. Ik vertrek naar de Headquarters aan de rand van Prishtina. Eigenlijk een "stadje op zich" met prikkeldraad, barakken, poortjes en loketten. Bij elk loket krijg ik een badge uit weer een andere lidstaat en een andere begeleider. Ik heb de halve Nato opgespeld gekregen als ik ten lange leste de commandant ontmoet die de beslissende woorden zal spreken: “Wij mogen geen burgers meenemen, maar komt u toch gerust naar onze persconferenties.”
Een visitekaartje rijker en een illusie armer keer ik terug naar het centrum. Intussen heeft de hemel een vale kleur gekregen, een smerig violet en is het ook gaan waaien. Maar ik ken de voortekenen van zo'n zomerstorm niet, die voortkomt uit het feit dat Kosova geen bergland maar een hoogvlakte is, en wandel in gedachten en somber terug naar het hotel. Onderweg klamp ik een vrouw aan. “Weet u het perscentrum van KFOR? Het moet hier vlakbij zijn.” Ze wenkt me 8
haar te volgen. Een jaar of 26 is ze, donker en niet onknap met ogen die vreemd blinken. Haar Engels is nogal matig. “Ik ben ziek,” zegt ze plotseling. “Ik heb een ei in mijn buik. Ik heb nog nooit een ei in mijn buik gehad. Ik kom net van de dokter die me een operatie aanraadt. Niet hier, maar in het buitenland. Maar ik wil niet doden. Ik houd van kinderen.” Overrompeld kijk ik haar aan. “Heb je een vriend?” Ze schudt haar hoofd. “Gaat het om een abortus?” “Een operatie!” zegt ze. Ik aarzel: “Ben je verkracht?” Geen antwoord. Ze begint te huilen terwijl de lucht steeds dreigender wordt. “Laten we een kop koffie gaan drinken. Ik geef je het adres van het Center for Protection of Women and Children, er werken Albanese artsen, psychologen en een gynaecologe. Ze hebben heel veel vrouwen tijdens en na de oorlog geholpen." Ze knikt, maar wil geen koffie, ze moet de bus naar haar dorp halen. Lichtelijk ondersteboven door die spontane bekentenis aan mij (een vreemdelinge en juist daarom vertrouwd) geef ik haar het adres en zie haar huilend weghollen. Nog paarser wordt de hemel; de zomerstorm steekt op. Als ik op mijn kamer kom, heerst daar door het openstaande raam een geweldige tocht. Mijn arm raakt beklemd in de deuropening en als ik me heb bevrijd, haast ik me om het raam, waardoor een golf van stof binnenwaait, uit alle macht dicht te drukken. Ongelovig kijk ik naar buiten. Het is of boosaardige engelen de stad aan het bezemen zijn. Tien hoog fladdert afval voorbij. Vogels buitelen stuurloos. En al het zand en gruis van de bombardementen is in beweging. Mijn haar voelt aan als een schoenborstel. Maar er is geen water. Ook niet de volgende dag als ik besluit het dure hotel te verruilen voor een huis dat ik van particulieren kan huren. Geen uitgebreide ontbijten meer, geen liften, 112 treden klimmen in een kleikleurige woonkazerne , maar ik ben rijk. Ik heb een koelkast! De woning is zichtbaar doorzocht. Allerlei beschadigingen binnen wijzen daarop: kapot getrokken contactdozen, gebroken glas, stuk behang…Ik probeer me voor te stellen hoe het hier was in de oorlog, zeven hoog 9
wachtend, luisterend naar soldatenlaarzen. Brekend glas op de eerste verdieping, de tweede, derde en vierde, gebonk en slagen op een deur, een schot, gegil van mensen. Bijna alle sporen zijn zichtbaar. Als ik de grauwe portiek afdaal zie ik beschadigde deuren en niets dan gebroken ruiten. ’s Nachts echter zie ik niets en tast ik onhandig de treden af. Op geen enkel portaal brandt licht.
kaarten als Davidsterren
Direct na mijn verhuizing ga ik opnieuw naar de OSCE. Er wacht me een verrassing: Ambassadeur Everts is terug, met wie ik weken tevoren een goed gesprek heb gehad. Onzichtbaar terug weliswaar omdat hij, geen bureauman, voortdurend van stad naar stad rijdt en contacten met alle gemeenschappen in het land onderhoudt. Maar ook zijn assistenten, Ellen, de secretaresse, en Ismije, politiek adviseur en chef de cabinet, zijn beiden weer aanwezig. Ik voel mijn kansen groeien, omdat de ambassadeur zich gunstig over dit boekproject van Press Now heeft uitgelaten. Alles draait om de vraag of Kosova verkruimeld is tot een etnische archipel of dat oude vriendschappen de haat een stap voor zijn gebleven. Er zitten haken en ogen aan. Vooral Albanezen en Serviërs kunnen zich in het openbaar nergens als vrienden vertonen. Maar voor het herstel van een land zijn inzichten in de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen minstens even veelzeggend als materiële gegevens.
Ismije blijkt een wandelend archief, die alles en iedereen kent. Naast gevoel voor humor heeft ze nog meer talenten: een beslistheid die ze goochem verpakt in een innemende lach. Als ik haar in de kamer, waar ze vergadert, hoor lachen weet ik dat ze op dreef is. Regels zijn regels, vanzelf, maar niet om het werk te bemoeilijken. “Je zou met een OSCE wagen naar Mitrovica kunnen en daar met de burgemeester, Bajram Rexhepi, praten. Als je overnacht, heb je voldoende tijd beide stadsdelen te bezoeken. Het Albanese zuiden en het Servische noorden.“ Ze doet geen voorspellingen, houdt zich op de vlakte, maar vindt het kennelijk nodig dat ik spanningsgebieden bezoek. Ik geef haar stilzwijgend gelijk. 10
"Hier in het gebouw," zegt Ismije, "werken ook een paar Serviërs met wie je zou kunnen praten.” “Graag,” zeg ik, omdat het OSCE gebouw en "Hotel UNMIK" de enige plaatsen in Prishtina zijn waar zo'n gesprek mogelijk is. Onmiddellijk na werktijd vertrekt het Servische personeel in beschermende OSCE shuttles naar de beschermde enclaves. Een ommetje en een pils op een terras zitten er niet in.
Een al wat oudere medicus, voor de Servische invasie van 1989 lid van de Kosovaarse regering, oppert een verklaring voor die angst niet naar buiten te gaan: "Onlangs zijn op het gemeentehuis bewijsstukken gevonden dat het oorspronkelijke plan was burgers uit Prishtina in het stadion te vermoorden. In eindeloze rijen werden we erheen gedreven. Op trottoirs aan weerskanten stonden gewapende soldaten en uit de ramen van huizen hielden anderen ons onder schot. Ik schat dat ik tijdens die wandeling minimaal 50 collega's met een geweer heb herkend, mensen met wie ik soms jarenlang dagelijks had samengewerkt. Na een paar dagen in het stadion lieten ze ons weer gaan en besloten tot deportatie. Dat was in april 1999. In mei kregen we een identiteitskaart, die ons onderscheidde van etnisch Servische burgers. Feitelijk was de kaart ook een doodvonnis, omdat hij ons de keuze liet vermoord of verdreven te worden. Nu zowel het stadionplan als het kaartensysteem zijn ontdekt, begrijp ik wel dat Serviërs niet graag in de stad rondhangen. Allicht is niet iedereen schuldig, maar waarom heeft niet één van hen geprotesteerd vorig jaar?"
Hotel UNMIK: bajes voor onschuldigen
Nog diezelfde middag ontmoet ik Slavisa, een stevig gebouwde man van een jaar of dertig, werkzaam voor de OSCE en woonachtig in Gracanica, 100% Servisch en bewaakt door KFOR. “Ik zou graag naar uw dorp gaan om er met mensen te spreken, maar ik kan me indenken dat het hen wantrouwig zal maken als ik ongevraagd aan kom zetten.” Fout!.. 11
“U kunt rustig komen. U denkt toch niet dat we beesten zijn die u kwaad willen doen?” “Nee,” beaam ik haastig, “maar het is me ontraden om de spanningen die er zijn.” “Door wie is het u ontraden?” De toon krijgt iets van een kruisverhoor en ik ga in de tegenaanval: “Dat weet ik niet meer. De een zegt dit en de ander dat. Hoe moet ik weten wat waar is? Het enige wat telt is ook contact met Serviërs te hebben.” Hij verontschuldigt zich: “Het spijt me dat ik zo-even wat agressief reageerde. Ik was een beetje boos omdat u bang bent te komen.”
Meteen na Slavisa ontmoet ik Sonja Nikolic, mijn “tweede” Servische. Sonja woont in het "UNMIK Hotel", een charmante naam voor een vesting, omgeven door bodyguards, hekken en een horde bewakers. “Mij wil niemand hier,” zegt ze lachend, “ik breng door mijn werk iederéén in gevaar, de internationalen en de Albanezen.” Sonja Nikolic is directeur van Radio Contact en lid van het parlement. Het venijn zit hem in haar Radio die 24 uur in de lucht is en waarvoor Albanezen, Turken, Slavische moslims, Bosnjakken en Serviërs werken. “Vroeger noemde ik me Joegoslavische,” zegt ze wat meewarig, “Nu ben ik gedwongen te zeggen dat ik een Servische ben. Ik moet me specificeren. Je etniciteit komt hier op de eerste plaats, je beroep en interesses, je persoonlijkheid, op de tweede. Als ik het over ‘wij’ heb, bedoel ik niet ‘wij Albanezen’ of ‘wij Serviërs’, maar ‘wij Kosovaren. Al sinds een maand of zeven ben ik niet meer in Servië geweest. Als ik daaraan denk word ik ziek. Mijn moeder is niet meer zo jong en we leven volkomen gescheiden. Eigenlijk zou ik daar moeten zijn, bij mijn directe familie, maar ik heb besloten te vechten tegen het zieke systeem. Soms krijg ik positieve signalen van een Albanees, een luisteraar, een enkeling maar. Alleen, ik weet dat het moed vraagt mij complimenten te maken en dat die ene man of vrouw namens meerderen moet spreken. Zo'n uiting van sympathie voor het radiowerk doet me goed. We bevinden ons in een proces van beginnende samenwerking, maar er is veel gebeurd. Het is nog te vroeg om elkaar aardig te vinden.” 12
Als ik "Hotel UNMIK" verlaat, waar volgens mij de verkeerde mensen achter de tralies zitten, krijg ik in ruil voor mijn badge het paspoort van een Fransman… en een Bordeauxrood vermoeden wie mijn eigen pas heeft ontvangen. Maar na een poosje zoeken duikt het document op. Zoeken, heb ik gemerkt, is een bezigheid waarin hier waanzinnig veel tijd gaat zitten. De telefoons werken slecht, de straatnamen zijn veranderd en opruiming en opbouw vinden door elkaar plaats. Bij het regelen van afspraken, mensen zoeken, wreekt zich dat ook.
13
III. AFSPRAKEN MAKEN
De beste manier om een afspraak te maken is naar de persoon in kwestie te gaan, hopend dat hij er is, en zonodig ter plekke een nieuwe afspraak te maken. Zo ging het met Adem Demaqi, die kortgeleden een tv interview met vader Sava had, de orthodoxe priester die de hele wereld rond mailde. Wat of wie bracht hen samen? Demaqi is er de man niet naar een blad voor de mond te nemen. In 1990 won hij de Andrej Sacharov prijs voor zijn nimmer aflatende inzet voor de mensenrechten. Drie jaar later, in '93, omschreef hij de situatie in Kosova als volgt: "De bolsjewistische politiestaat is nu een totalitaire maffiastaat geworden, wat het hele Servische volk heeft meegesleurd in een collectieve misdaad tegen volken van nietServische oorsprong.... Vandaag is de rechtspositie van Albanezen nog slechter dan onder Tito's dictatoriale regime. We genieten zelfs het recht niet op fysieke en juridische bescherming." Daarmee doelde hij op de gebeurtenissen in Gllogovc, waar 130 mensen afgetuigd waren, op de toenemende kindersterfte, op de inbeslagneming van goederen en geld door de Servische politie en op het verbod op Albanese radio, tv en kranten." Hij was mager toen hij dat zei, herstellende van een hongerstaking voor een vrije pers.
In de zomer van 2000 ziet hij er beter uit. Maar als ik voor de deur sta van zijn bescheiden appartement, heeft hij helaas geen tijd. “Het spijt me," zegt hij. Zelfs mijn vrouw moppert al dat ik niet eens meer kom eten.” We maken echter een afspraak en dat is het voornaamste. In plaats van weer af te dalen besluit ik dit hoger gelegen gedeelte van de stad te verkennen. Ik schrik van de verwoestingen in Sofalia zoals het hier heet. Huis na huis is vernield door brandstichting en granaten. Kinderen spelen verstoppertje tussen de restanten, waarin ik soms nog een keuken of badkamer kan herkennen. Er zijn hier veel doden gevallen, zegt een overlevende mat. Maar als ik vraag waarom juist Sofalia het moest ontgelden, kan niemand me antwoord geven. Twee kinderen loodsen 14
me naar het huis waar een man woont die Duits kan praten. Ik moet binnenkomen, iets drinken, nadat ik mijn schoenen op de trap heb achtergelaten. De Duits sprekende man, een ex-gastarbeider, heeft niets op met Serviërs. Ophoepelen, dat is het beste. Tegenover me zit een ongeveer tachtigjarige vrouw, gedeeltelijk nog in klederdracht. Ze knikt me af en toe vriendelijk toe, terwijl ze fanatiek breit. Bijna de helft van haar leven is ze onderdrukt. Voor de Tweede Wereldoorlog in het Koninkrijk, toen Albanese scholen en boeken waren verboden, erna ten tijde van Rankovic en toen door Milosevic. Ik neem afscheid van haar en de anderen zonder mijn vraag te stellen. Waarom juist Sofalia? Waarschijnlijk is er geen antwoord of zit het in een paar flessen drank en drugs te veel op de dag dat er toevallig para's passeerden.
betaald vermoord
Dichtbij ‘mijn’ huis is een markt, zeven dagen per week, zoals ook de kioskhouders opvallend veel werkuren maken. Elke verkochte fles water, meloen of tros bananen is een aanvulling op het gezinsinkomen en de steun van verwanten die in het buitenland werken. Volwassenen en kinderen lossen elkaar trouw af. Overdag bijvoorbeeld drijven twee zusjes de kiosk en ‘s nachts zijn het de vader en een krijtbleke jongen. De markt werkt uitsluitend bij daglicht. Ik koop er een reiswekkertje en nog wat andere spullen, als ik in gesprek raak met Sherif Maloku uit Janjeva, een dorp ten zuiden van Prishtina. Na zes jaar in Duitsland te hebben gewoond spreekt hij vloeiend Duits. "Het was simpel werk," zegt hij lachend, "ik moest flessen afdichten. Met de kinderen ging het goed; die kregen een degelijke opleiding." In 1997 echter werd de familie gedwongen Duitsland te verlaten, waar op dat moment 120.000 Kosovaren woonden. De CDU wilde hen kwijt en verkocht hen nogal lichtzinnig aan een land dat hetzelfde wilde, maar gretig eerst het "abschiebgeld" uit Duitsland incasseerde. Eén van die met premie verhandelde gezinnen werd al een week na aankomst in Kosova doodgeschoten. Het gaf een schandaal in de Duitse pers.
15
Maar Janjeva zou anders zijn, veiliger, niet zomaar een dorp, wist Sherif uit ervaring. Hij was er opgegroeid. Janjeva is een dorp waar Kroaten, Turken, Roma en Albanezen in vrede leven. Als ik wil, neemt hij me mee en stelt hij me voor aan de mensen. “Maar uw werk hier dan?” vraag ik. “Ik heb broers die me kunnen waarnemen.” Ik denk na: Kroaten, Roma, Turken en Albanezen... Geen Serviërs jammer genoeg, maar toch een dorp dat moeilijk mono-etnisch kan worden genoemd! We spreken af voor zaterdag omdat ik in de tussenliggende tijd afspraken met anderen heb en ook een paar reizen ga maken.
16
IV. DE GANDHI VAN DE BALKAN
Zeven jaar geleden ontmoette ik dr. Ibrahim Rugova voor het eerst, in het PEN-gebouwtje, dat nu uit Prishtina verdwenen is. Nadat in 1989 Servië met geweld een eind aan de autonomie maakte, riepen de Albanezen een jaar later hun republiek uit. Met ruim 99% van de stemmen werd Ibrahim Rugova, voorzitter van de Schrijversbond, in 1992 tot president gekozen. Hij, schaduwleider van de parallelle staat Kosova, reisde ver en veelvuldig om bij regeringsleiders en andere bekende en invloedrijke personen steun voor zijn volk te bepleiten. Zo kwam hij ook in Den Haag, waar we in zijn hotelkamer uren over de noodzaak van pacifisme spraken. Amnesty International had juist een alarmerend rapport over Kosova uitgebracht, waar plundering en foltering aan de orde van de dag waren en vooral kinderen stierven.
Met eigen ogen had ik gezien hoe artsen medicijnen voor de politie moesten verbergen als ze in hun privé-auto's heimelijk dorpen aandeden om er zieken te helpen. Adequate hulp was onmogelijk, door het gebrek aan vaccins en antibiotica, wat leidde tot een uitbraak van besmettelijke ziekten als tbc, polio, hepatitis, griep en schurft. Ik had illegale schooltjes bezocht, waar leerlingen op de grond of op planken, gestut door stenen, hun lessen moesten leren. Ik had Flora Brovina ontmoet, de kinderarts die slachtoffers van de zenuwgasaanvallen in 1990 onderzocht. Van alle getroffen scholieren (het ging om vele duizenden van wie zij er persoonlijk een duizendtal bleef volgen) leed 15 % nog altijd aan de gevolgen, zei ze. Tegenover me stond ze, een knappe blonde vrouw met een dikke stapel papieren. Het waren dossiers over bloedarmoede, problemen met het gezichtsvermogen, chronische depressies en andere aandoeningen. Bewijsstukken die in de kluis van een rechtbank hoorden te liggen. Nu was het dynamiet, dat tijdens de bombardementen tot haar arrestatie en een vonnis van 12 jaar hechtenis in Servië zou leiden, op beschuldiging van betrokkenheid bij terroristische activiteiten. . 17
een volk van de straat
En uit dat land kwam Rugova die zich met de charmante onwennigheid van letterkundige in de politiek had begeven. Na een bezoek aan de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken zei hij, zes jaar geleden, in zijn Haagse hotelkamer: "Laat je niet provoceren," houd ik de mensen voor. "Maar het volk is moe en getergd na al die repressie. We zijn een volk van de straat geworden. Sinds 1990 hebben we zelfs geen politie meer om ons te beschermen. De OSCE is weggestuurd, Amnesty krijgt geen toegang, journalisten worden belaagd of zelfs gevangen genomen. Het is helaas een feit dat de internationale gemeenschap niet de mensenrechten, maar het recht van de sterkste omarmt. Onze bezetter heeft wapens, wij hebben slechts onszelf en ons morele verzet. Het is erg moeilijk onder de huidige omstandigheden pacifistisch te blijven, maar wat moeten we anders? Alle steden in Kosova zijn, evenals die in Bosnië, omsingeld door artillerie. De hoofdstad Prishtina ligt onbeschermd in een vlakte." Ik herinnerde Dr. Rugova aan een uitspraak van VN- functionaris Akashi. De gewapende offensieven van Bosnische Moslims ontlokten Akashi de woorden dat de Bosnische Serviërs nu mogelijk wel bereid zouden zijn het vredesplan te aanvaarden. Was dat geen verkapt advies voor je rechten te vechten? Rugova lachte meewarig. "Wij met die artillerie om ons heen leven als gevangenen... Met militaire, volstrekt illegale middelen heeft Servië een einde gemaakt aan onze autonomie en aan ons parlement... Servië kan ons onmogelijk eeuwig in haar grip houden door middel van geweld. We doen ons best de bezetting zo goed mogelijk te doorstaan, maar het is zwaar."
Acht jaar is het gelukt. Acht jaar heeft Rugova het volk vernederingen doen slikken om het niet, zoals Bosnjakken, uitgemoord te zien worden. En dan waren er nog die toezeggingen van westerse diplomaten, die hem te hulp zouden snellen, maar het bij woorden lieten. En voorwaarden die gesteld maar prompt weer werden vergeten. Een voorbeeld: Het Dayton akkoord hield in dat 18
Romp-Joegoslavië werd erkend, als Belgrado op zijn beurt Macedonië zou erkennen... én de onderdrukking in Kosova zou beëindigen. Deze tweede conditie heeft Europa ijskoud vergeten, toen het in '96 KleinJoegoslavië erkende. De VS weigerden.
Rugova zomer 2000: “In 1994 was ik voor pacifisme en dat ben ik nog steeds. Ondanks de Servische repressie werkte het pacifisme door het parallelle systeem dat we opgezet hadden en de schaduwregering. Daarom besloot Belgrado van tactiek te veranderen en de staat met geweld te vernielen. Dat lokte natuurlijk reacties uit in een land, waar mensen al zolang het hoofd hadden gebogen. Er kwam gewapend verzet, met ernstige represailles. In Prekaz werd de complete familie van Adem Jashari vermoord, 58 mensen, onder wie vijftien kinderen. Jashari zag geen heil meer in een passieve houding en hij was niet de enige. Destijds in 1998 was het verzet al sterk, maar nog niet sterk genoeg. Er zijn politieke krachten geweest die mij ervan beschuldigd hebben de eerste UÇK strijders spionnen van Belgrado te noemen. Maar als ze op waarheid berust had, zou zo'n uitlating zinloos geweest zijn. Spionerend zou Belgrado immers alles al hebben geweten en meteen ingegrepen hebben. Het volk was geestelijk rijp voor verzet, maar dat kon ik niet zeggen. De situatie was nog te chaotisch was. Er waren ook radicale UÇK-elementen die andere Albanezen van passiviteit beschuldigden. En soms waren er geen soldaten meer, alleen nog maar generaals. Er moesten structuur en orde komen en daar was tijd voor nodig. Om die reden heb ik diplomatieke en politieke uitspraken gedaan, uit verantwoordelijkheidszin. Voor 1998 hebben we naar een oplossing zonder geweld gezocht, maar na de aanval in Prekaz was duidelijk dat Belgrado ons vernietigen ging. Nu hebben we vrijheid en instituten die ons kunnen helpen ons weer te organiseren. Ik besef dat Belgrado in de positie is Kosova te chanteren zolang er duizend mensen in Servië gevangen zitten. Maar als ik nu onafhankelijkheid vraag, maak ik meer kans dan wanneer UNMIK en OSCE zijn vertrokken.”
19
Rugova, die ik tref in zijn huis waar zijn grote hobby, stenen verzamelen, in vrijwel elke hoek zichtbaar is, is uiterlijk licht veranderd: minder tenger en zonder het sjaaltje dat zijn handelsmerk is geworden. Ik aarzel naar zijn ontmoeting met Milosevic te vragen. “Ik moest mezelf beheersen,” zegt hij. “Ik was niets meer of minder dan een gevangene, die mijn gezin in hun handen wist. Kijk naar wat ze met mensen als Bajram Kelmendi* en Fehmi Agani* hebben gedaan… Natuurlijk was ik nerveus, maar ik moest mijn gevoelens verbergen, hoezeer ik ook vernederd en misbruikt werd op dat moment.” Als ik later een foto maak, kijkt hij ernstiger dan in Belgrado op 1 april '99. Ik attendeer hem erop en, eensklaps ontspannen, lacht hij. “Die duivel!” laat hij zich ontvallen. Daarna geeft hij me steentjes waar bergkristallen in zitten. "Soms weet ik niet eens hoe ze heten, maar het zoeken ontspant me."
20
V. DE MANDELA VAN DE BALKAN
In restaurant Antika ontmoet ik Adem Demaqi, voormalig voorzitter, en nu erevoorzitter van de Raad voor de Verdediging van de Mensenrechten, later actief voor het UÇK en inmiddels voorzitter van de Vereniging "Dardania", de oude benaming van Kosova en letterlijk land van de peren. Doelstellingen van de Vereniging zijn: het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting en de ruimte Kosova in vrijheid te herstellen en te organiseren. Tussen Demaqi en Rugova kwam het tot een scheuring, toen de laatste te lang op het rechtsgevoel van de wereldgemeenschap bleef wachten. Ook de grote studentenopstand van 1997 brak Rugova op, waarna diens partij, de LDK of Democratische Liga van Kosova, ging afbrokkelen en de sympathie voor radicale leiders toenam.
Achtentwintig jaar heeft Demaqi in gevangenissen doorgebracht, iets korter dan Nelson Mandela. “Een veteraan,” constateer ik. Hij relativeert: “Een veteraan, ja… als je mijn stage meetelt. Ik ben vroeg begonnen over politiek na te denken. Driemaal zat ik gevangen: van 19 november 1958 tot 18 november 1961, van 8 juni 1964 tot 8 juni 1974 en van 6 oktober 1975 tot 21 april 1990. Alleen in de tijd van Milosevic was ik op vrije voeten. Toen loonde het ook de moeite niet meer mij apart gevangen te zetten. Alle Albanezen waren immers gevangenen en alle Serviërs veranderden in administrateurs en uitvoerders van het Servisch beleid. Het was een ondraaglijke tijd: geen scholen, geen gezondheidszorg, 150.000 mensen ontslagen en geen politie of rechters bij wie je je kon beklagen. We genoten geen enkele bescherming omdat de Servische politie de Servische wetten hanteerde en toestemming had snel te doden. Hoewel het Servische regime de wereld genoeg argumenten aandroeg hier eens te komen kijken, bleef de Internationale Gemeenschap jaren lang op een afstand. Alle pogingen op een vreedzame wijze steun van de wereld te krijgen bleven zonder succes. Toen onze mensen dat zagen, ontstonden er binnen de Albanese gemeenschap groepen die vonden dat gewelddadig verzet onvermijdelijk was geworden. De bevolking was teleurgesteld in de westerse wereld. In 1996 ontploften de eerste 21
bommen, opgeëist door het UÇK, wiens bestaan een jaar later een feit was. Ik was toen voorzitter van de Raad voor de Verdediging van Mensenrechten en smeekte het Europees Parlement ons te hulp te schieten om een bloedbad te voorkomen. Nadat in Drenica gevechten hadden gewoed zag Europa wel dat het ernst was, maar het stelde zich tevreden met Servië's verklaring over een interne kwestie. Tot februari 1999 heb ik in het bestuur van het UÇK gezeten, toen besloot ik eruit te stappen. Servië aanvaardde Rambouillet niet en de oorlog ging verder. Bovendien was ik van mening dat Rambouillet Servië bevoordeelde. Waarom is de grondwet van 1974 nooit ter sprake gekomen? Daarin lagen de rechten van de Kosovaren verankerd m.b.t. hun autonomie en de mogelijkheid een deelrepubliek te worden. Waarom heeft het westen klakkeloos geaccepteerd dat Servië de grondwet wijzigde zonder ons en de andere deelrepublieken daarbij te betrekken?"
Een cruciale vraag. Eind 1993 had Max van der Stoel mij in zijn hoedanigheid van hoge commissaris inzake nationale minderheden onomwonden gezegd dat Europa een grote fout had gemaakt door passief te blijven toen Servië in 1989 Kosova's autonomie ophief, impliciet de grondwet van '74 bruuskerend. Die uitspraak heb ik herhaaldelijk in de pers geciteerd. Vreemd genoeg kreeg ik geen steun van westerse democraten, maar van Mr. Milan Grubic, de Joegoslavische ambassadeur gestationeerd in Den Haag. In een interview met Trouw op 13 maart '98 erkende de ambassadeur dat de wet wel veranderd moest worden om Kosova een toekomstige status van republiek te onthouden. Letterlijk zei Grubic: "Er was in 1990 alleen een nieuwe grondwet nodig om te voorkomen dat Kosovo aanspraken zou kunnen maken op de status van republiek." Dus om te voorkomen dat het recht zijn loop zou hebben mengde Servië zich met geweld in de interne aangelegenheden van haar autonome provincie, die in een reactie daarop de republiek uitriep.
rol van kerk en religie
22
We veranderen van onderwerp. Adem Demaçi vertelt over zijn recente live tv-optreden: "Hoewel ik vaak ontevreden ben geweest over de manier waarop gesprekken verliepen, heb ik laatst toch ja gezegd toen de televisie me vroeg of ik wilde meewerken aan een interview in een programma met vader Sava, de orthodoxe monnik die momenteel in het klooster van Gracanica woont. Ik weet niet of de kijkdichtheid groot was. Er zijn veel beschadigde mensen die totaal geen interesse meer voor zulke programma's hebben. Maar ik wilde mijn best doen. Volgens vader Sava zitten er 1000 Albanezen in Servische cellen gevangen. We missen er echter veel meer. Alleen al in Gjakovë worden 1000 mensen vermist. Vader Sava beloofde me de Internationale Gemeenschap te vragen de gevangenen in Servië vrij te laten. Maar het is in Servië's belang de crisis hier te rekken en de gevangenen vast te houden. Ik zei hem dat de Servische kerk Milosevic lang had gesteund en pas toen deze zwakker werd van houding veranderde. Daarop kreeg ik een vaag en ontwijkend antwoord. Het was natuurlijk ook pijnlijk voor hem zo'n directe vraag te beantwoorden. Overigens is Servië minder religieus dan het lijkt. De religieuze feesten zijn er belangrijker dan God. Wel gebruiken de Serviërs hun orthodoxe geloof om ons, overwegend moslims, waar mogelijk te discrimineren. Maar ook Albanezen zijn religieus niet fanatiek. We kennen drie godsdiensten: de islam, het katholicisme en -in het zuiden bij Griekenland- de orthodoxie. Verder hebben we Dervish-orden, een stroming in de islam die tolerant en humaan is en veel christelijke elementen bevat. Vooral de Bektashi-orde is populair en geliefd. Ik denk dat we de goede kant opgaan, maar voorzie turbulente jaren. Er wachten nog veel obstakels, maar over een jaar of tien moet het leven hier redelijk zijn. Ik ben een optimist. Mijn kalenderleeftijd is 65, maar ik voel me 39.” Volgens Demaçi is de oorlog in voormalig Joegoslavië een voorbeeld bij uitstek van de verschrikkelijke gevolgen van propaganda en manipulatie. Hij is er stellig van overtuigd dat het gros van de mensen goed is, maar meent ook dat een meerderheid onvoldoende in staat is de ontwikkelingen goed te begrijpen. Door hun onwetendheid of hun eenzijdige kennis worden mensen dan 23
gemakkelijk een prooi van bedrog en manipulatie. "Als we om het leven geven, moeten we de goede en slechte kanten aanvaarden, maar tegelijk proberen het te verbeteren," luidt zijn devies.
24
VI. MITROVICA: LOOD OM OUD IJZER?
's Morgens vroeg rijd ik met een shuttle van de OSCE naar Mitrovica, in omvang Kosova’s derde stad en vooral bekend om de Trepçamijnen. Onderweg passeren we een spookdorp, waar praktisch alle huizen in categorie 5 zijn geplaatst. Rijp voor de sloop, wil dat zeggen. Categorie 5 komt als laatste aan de beurt, omdat herstelbare huizen winterklaar gemaakt worden. De aanblik van dorpen als deze, bestaand uit niets dan puin, met soms een elegant detail dat verraadt hoe het is geweest, is ronduit deprimerend. Zuid-Mitrovica oogt beter. Vlakbij het OSCE kantoor is een klein fonteintje waar kinderen pootje baden en gezellige terrasjes liggen. Maar het schouwspel misleidt. De stad is legergroen van de KFOR blokkades. Als er geen versperring met zandzakken en rollen prikkeldraad is, is er minstens een tank en als er geen tank is, dan staan er soldaten. Vreemd genoeg was Mitrovica voor de oorlog een stad met een betere relatie tussen Albanezen en Serviërs dan elders in de provincie. Dat kwam door de samenstelling: 80% Albanezen en 20% Serviërs, tweemaal zoveel Serviërs als elders in Kosova. Ten noorden van de rivier was de verhouding Serviërs-Albanezen zelfs fifty-fifty. Maar juist dat gegeven joeg mensen bang uit elkaar. Tijdens de oorlog vluchtten Serviërs naar het noorden waar ze een meerderheid werden, terwijl Albanezen in omgekeerde richting naar de zuidoever trokken.
Dr. Bajram Rexhepi, de burgemeester, licht toe: “Na de komst van Milosevic begonnen alle relaties tussen Albanezen, Serviërs en anderen verstoord te raken. Milosevic steunde de Serviërs en werd op zijn beurt gesteund door de Servische Academie van Wetenschappen en Kunsten in Belgrado en de Servisch-orthodoxe kerk. Administratieve functies werden alle aan Serviërs gegeven en Albanezen raakten werkloos. In 1990 werden vanwege één stakingsdag alle Albanezen in de Trepçamijnen ontslagen. Ik werkte in het ziekenhuis en verloor ook mijn baan. Als arts had ik al snel 25
door dat er misdaden werden bedreven. Steeds meer Serviërs verbraken de band met hun Albanese buren, omdat ze betrokken raakten bij politie en paramilities, die de beest uithingen. Het reguliere leger gedroeg zich veel beschaafder dan de paramilities, de lokale politie en de burgers die hen hielpen. Nu is de situatie gespannen. Het vergt kracht te vergeven. Vooral van Albanezen die familie hebben verloren. Maar als we daarbij stil blijven staan kunnen we geen toekomst opbouwen. We kampen met tal van problemen: criminaliteit onder Albanezen en acties van Servische hard-liners die UNMIK auto's in brand steken, omdat ze de VN als bezetter beschouwen."
geen officiële berechting, wel privé-detectives
"In Bosnië," zegt Rexhepi, "zijn na vijf jaar tijd nog steeds geen noemenswaardige misdadigers opgepakt. De Internationale Gemeenschap moet een begin daarmee maken. In Bosnië en ook hier. Wíj kunnen geen criminelen berechten; dat moeten Gerechtshoven doen, maar we kunnen bewijzen leveren en getuigen aandragen. Het zou ons voldoening schenken als er eindelijk ernst gemaakt werd met de berechting van schuldigen. Vermoedelijk zijn er dingen gebeurd waarvan de weerzinwekkendheid nauwelijks is te bevatten. Zo heb ik heb een verhaal gehoord over 800 baby's, Albanese zuigelingen, gekidnapt uit een kraamkliniek om te worden opgeleid tot “Servische” jeugdparatroepers. Het waren menselijke wapens, ingezet tegen hun eigen volk. Misschien is het propaganda, zo absurd klinkt het, maar het moet uitgezocht worden. Ik verwacht geen goede relaties met Serviërs op de korte termijn, maar het realiseren van voorwaarden voor veiligheid en gerechtigheid door UNMIK en OSCE is al aardig wat.” Mogelijk wordt deze opmerking mede ingegeven door de ontsnapping, eind augustus 2000, van 17 oorlogsmisdadigers uit de gevangenis in Noord-Mitrovica. Slechts twee van de 17 criminelen konden weer opgepakt worden. Je zou,” vervolgt Rexhepi, voort mijmerend over relaties, “Serviërs en Albanezen in dezelfde fabrieken, ziekenhuizen en instituten te werk 26
kunnen stellen. Op het industrieterrein zijn we al in kleine groepjes aan dat project begonnen. De arbeiders stemden ermee in met elkaar samen te werken zonder herrie te schoppen. Elders in de stad is ook animo voor het idee, maar angst voor Servische radicalen houdt Servische arbeiders weg." Het lijdt geen twijfel dat er veel sociale controle is. Rexhepi: "In het noorden onderhoudt een veiligheidsdienst, een soort detectivebureau, rechtstreeks contact met Belgrado, dat grote interesses heeft hier. Dat heeft met de mijnen te maken, waar zilver, lood, nikkel, zink en magnesium worden gewonnen. Mitrovica is een van de grootste loodproducenten ter wereld. Ook in het noorden zit Oliver Ivanovic die zich heeft opgeworpen als burgemeester daar. Eerst was hij pro Milosevic, maar nu is zijn houding onduidelijker. Hij flirt met de oppositie en maakt Milosevic boos. In de Servische top zitten uitsluitend nog radicalen, die allen dezelfde houding jegens Albanezen innemen. Ik denk dat de oppositiepartijen een afwijkend standpunt in hun programma's moeten bepleiten. Ze hebben de morele plicht hun excuses aan te bieden, het zou de eerste stap op weg naar een betere relatie zijn. Ook vrijlating van de gevangenen en het oplossen van het raadsel van vermisten aan beide zijden zou de relatie verbeteren. We weten dat Kosova niet mono-etnisch kan zijn, maar Servië moet inzien dat het niet gered kan worden door haar mythische dromen en dat het alleen in staat zal zijn met ons samen te werken als het haar gevoelens van superioriteit opgeeft."
vermenging is Albanees belang
Hoe sterk de oorlog de demografie van de stad heeft gewijzigd illustreert Rexhepi met cijfers. "Op dit moment wonen in NoordMitrovica zo’n 2000 Albanezen tegen 9000 vroeger. Een groot deel werd gedeporteerd en moest van Mitrovica naar de grens met Albanië lopen. In het zuiden woonden voor de oorlog zo'n 1600 Serviërs. Nu nog maar 13 families. UNMIK en het gemeentebestuur hebben iedereen voorgesteld naar zijn eigen huis terug te keren, maar het verloopt moeizaam.”
27
Toch zit er schot in, hoor ik van Cecilia Piazza, democratisation officer van de OSCE. Stadsbewoners polsen elkaar over de mogelijkheden. Alleen is er nog veel angst. Albanezen in het Servische noorden wagen zich amper buiten. En de dertien Servische families in het zuiden zijn tussen een KFOR tank en een kerk weggekropen. Cecilia wijst me de plek. "De scheiding lost niets op," zegt ze. "Het dient bovendien Albanees belang de bevolking gemengd te houden, anders dreigt een opsplitsing van allereerst Mitrovica en dan van Kosova. Begin dit jaar ontploften hier bommen in de cafés. Daders: onbekend. Het kunnen evengoed Albanezen als Serviërs zijn geweest, die volksgenoten opofferden om Albanese tegenstanders in een kwaad daglicht te stellen. Politiek-economische belangen wegen zwaar in een mijnstad als deze."
Samen lopen we naar de brug over de rivier de Ibar die wordt bewaakt door pantserwagens, prikkeldraad en de Franse KFOR. Als buitenlanders mogen we ongemoeid oversteken, maar foto’s nemen mag niet. Tenzij Het Franse Huis, La Maison de France van KFOR, een uitzondering wil maken. In korte tijd neem ik foto's van de grote brug (waar bijna geen burger gebruik van maakt omdat iedere oversteek door spionnen geregistreerd wordt), van de kleine brug (waarover Albanezen hun familie in het noorden opzoeken) en van de houten loopbrug (die drie Albanese flats in het noorden met het zuiden verbindt). Overal staat KFOR en alle autochtonen moeten hun "brugpas" tonen. Het gelukkigst met de brug zijn waarschijnlijk de kinderen, die een fantastische duikplank voor hun huisdeur hebben gekregen. Op het horizontale gedeelte springen ze in het water. Maar geen scène in deze verscheurde stad zonder een scherp contrast... Aan de overzijde ligt een zigeunerwijkje, verwoest door Albanezen die Roma van collaboratie met de Serviërs hebben beticht. Wat rest is een berg schroot die categorie vijf niet eens zou halen.
gesprek met een ingenieur
In de cafetaria op de noordelijke oever moet ik met dinars betalen. Het is in strijd met de afspraak dat Kosova onder VN-bestuur alleen 28
in marken afrekent; andere cafés accepteren beide valuta. Ik loop voorbij het partijkantoor van Vojislav Kostunica, tegenkandidaat tijdens de presidentsverkiezingen in Servië eind september. Kostunica heeft een voorsprong op Milosevic, maar Natasa Kandic van het Humanitarian Law Fund voorspelt in een interview dat Kostunica door fraude met de stemmen toch gaat verliezen. En is het geen lood om oud ijzer? Volgens Albanezen is ook Kostunica een nationalist. Het is te laat geworden om een ontmoeting te regelen met de andere "burgemeester" en ben ik wel zo happig op een gesprek met Ivanovic, wiens reputatie omstreden is? Misschien is het de sfeer die me parten gaat spelen. Ik bevind me in de grootste Servische enclave van Kosova, wat me duidelijk gemaakt wordt door een kiosk vol iconen en nationalistische symbolen. En waarom een vip benaderen? Gewone mensen kunnen minstens zo interessant zijn. Ik raak in gesprek met een verkoper van o.a. gasblikjes. Heb ik een kousje nodig of kan ik het oude gebruiken? Een taalkundig lastige maar apolitieke vraag. En bovendien een gemeende, want ik kom licht tekort thuis. “De situatie is moeilijk hier, hè?” breid ik het gespreksthema uit. Ik gebruik ook Russische woorden omdat zijn Engels gebrekkig is. Hij nodigt me voor een kop koffie uit en bezorgt me een slecht geweten. Waarom heeft hij geen rotkop, maar zo'n innemend gezicht? Hij zal heus wel voelen dat ik niet om een praatje maar informatie verlegen zit. Geen toerist die een stad vol lood in het leidingwater bezichtigt. Hij, Rade, komt uit een dorp in de buurt, is tegen Milosevic’ kliek, maar legt de schuld voor de oorlog ook bij de Albanezen die separatisten zijn. Net als de ETA-aanhangers. Dan passeert Natasa, een jonge Oekraïense, al jaren getrouwd met een Serviër en bevriend met Rade. Zij spreekt uitstekend Engels. Hoewel haar huis is vernield, heeft ze de moed niet verloren. “Ik begrijp de Albanezen niet,” zegt ze. “Ik woon hier nu tien jaar. In 1990 werkte ik als ingenieur op een fabriek in de stad. Waarom zei Rugova toen dat alle Albanezen hun ontslag moesten nemen? Ik bleef, de Albanezen vertrokken.” Propaganda, alweer, waarvan ook ingenieurs blijkbaar het slachtoffer worden… Ik vertel haar dat de ontslagen alle gedwongen waren, en
29
zo nog een paar dingen. “Maar het zijn moslims,” zegt ze. “Wíj gaan naar een kerk, maar zíj naar een moskee...”
Haar reactie doet me denken aan een uitspraak van Teki Dervishi, schrijver, journalist en hoofdredacteur van Opinioni Plus: "Ondanks ons Latijnse alfabet en westerse gedrag worden we door ons geloof steeds gestigmatiseerd als achterlijk en anti-westers. Maar mensen moeten weten dat Serviërs de bouw van moskeeën hebben bevorderd en imams als infiltranten aangesteld hebben. Het was een politiek spel." Misschien moeten mensen ook weten dat er islamitische Slaven en christelijke Albanezen zijn, en dat de Servische heiligdommen, de kloosters en kerken in Peja, zijn gebouwd nadat de katholieke kerken van Albanezen door Serviërs waren verwoest. (bron: "Kosovo, in the heart of the powderkeg", uit een essay van Ismail Kadare, samensteller Robert Elsie).
30
VII. OORLOGSKINDEREN
Mijn flat ligt aan Fontana, een plein met een fontein die uiteraard droog staat. Maar 's avonds is het er druk. Dan verzamelen honderden studenten zich op het dorre gras. Ze wonen in de studentenhuizen aan de overzijde en gebruiken Fontana als hun vaste ontmoetingsplaats om te flaneren, te flirten, te schaken en te debatteren. Elke avond opnieuw gonst het in de diepte van de stemmen van mensen die eigenlijk nog nooit een normaal leven hebben gekend. De meesten zijn geboren toen de lastercampagne begin jaren tachtig na Tito's dood begon en hebben de meeste schooljaren doorgebracht op de vloeren van kamers, zolders en kelders. Sommigen hebben zo zelfs de universiteit doorlopen. De ene heeft er rugklachten, de andere een onleesbaar handschrift aan overgehouden. Anderzijds heeft het ook hun zelfbewustzijn gesterkt. Het stadium "leraartje plagen" hebben ze overgeslagen. Geplaagd werden de leraren al door de agent of soldaat, die het lokaal betrad zonder zijn voeten te vegen en de leraar vernederde ten overstaan van de klas. En die uiteindelijk zover ging illegale docenten te slaan. "Wij," zeggen twee tienermeisjes nu de oorlog voorbij is, "willen alleen maar hard leren, studeren, diploma's halen." In hun fermheid proef ik solidariteit met hun vroegere docenten. Ze zijn het die vernederde en geslagen mensen verplicht hun inzet terug te betalen.
geen traditioneel conflict
Geen tiener meer, maar toch met een door oorlog getekende jeugd is Blerim Shala, filosoof en hoofdredacteur van “Zëri”, dat Stem betekent. Hij lucht zijn hart over de manier waarop het westen naar Kosova kijkt: “Als mensen in het buitenland aan de oorlog denken, denken ze aan de laatste twee jaar: 1998-1999. Maar de kwestie speelt al veel langer en is aan het eind van de negentiende eeuw, toen het Turkse rijk verzwakte, op verscheidene plaatsen opgelaaid en steeds heviger geworden. Kosova moet gezien worden als de oplossing voor Joegoslavië en de spil waar alles om draait. (Turken, 31
Habsburgers, Italianen, Duitsers en Partizanen hebben hun ruzies allen in Kosova, respectievelijk Noord-Albanië uitgevochten; het gebied was het hart van het kruitvat, zoals Dr. Robert Elsie het noemt, EdG). In plaats daarvan worden we bekeken als een traditioneel conflict en met Bosnië, Oost-Timor en Zuid-Afrika vergeleken. Kijk, zegt het westen, in Oost-Timor heeft een aarzelende verbetering ingezet. Maar wij zijn niet Oost-Timor. Hier is de toestand heel anders. Ruim een jaar na de oorlog is nog geen enkele misdadiger naar Den Haag afgevoerd en worden we door Servië afgeperst met de Albanese gevangenen die er zitten. Daarnaast wringt de zaak Mitrovica, waar Serviërs een opdeling van Kosova beogen. Zij de mineralen, wij de Albanezen. De situatie in Bosnië is al evenmin vergelijkbaar met die van Kosova. In zekere zin was Srpska ook slachtoffer van Belgrado, maar heel anders dan wij. Hoeksteen is onze taal die volstrekt verschilt van het Slavisch en hier met 90 % sterk in de meerderheid is. Wat Albanezen frustreert, zo heeft Kadare ooit geschreven, is dat wij in omvang de derde etnische groep in ex-Joegoslavië waren, maar nooit dezelfde rechten als de anderen hebben genoten, omdat we geen Slaven zijn. Verhoudingsgewijs woonden hier weinig Serviërs en het was frappant dat van die lokale Serviërs er maar heel weinig waren die ons tijdens de oorlog hielpen. De meesten die ons een hand toestaken kwamen uit Servië zelf. De vergelijking met Afrika gaat al evenmin op. Daar hadden ze een waarheidscommissie die op verzoening aanstuurde. Wij hebben zelfs geen juridisch systeem. De NATO is niet in staat dieven te arresteren. In Rambouillet vroegen wij: wie zal de veiligheid, law and order, bewaken? Soldaten worden niet opgeleid om zulke dingen te doen.
Er is volop steun voor een normale samenleving met pluriforme partijen en een onafhankelijke pers. Die onafhankelijkheid komt er! Maar het westen heeft een denkfout gemaakt. Al die Albanezen hadden zich zo geduldig en voorbeeldig gedragen door jaren van repressie geweldloos te ondergaan, dat ze ook wel zo sterk zouden zijn om geen wraak te gaan nemen. Er is echter een wet: na actie volgt reactie. We hadden zo ernstig geleden dat het westen te veel van ons vroeg. Stel dat in New York, waar geen repressie geweest is, 32
de politie besluit om gedurende één etmaal niet te patrouilleren, dan weten we allemaal wat de gevolgen zijn. Zonder wetgevende, uitvoerende en juridische macht kunnen law and order nergens functioneren. Die driehoek is overal nodig. Kosova telt zes- tot 700 massagraven op een oppervlakte van 10.000 vierkante kilometer, tien- tot twaalfduizend mensen zijn om het leven gebracht, en hoe staat het met de gevangenen? Ik ben voor verzoening, maar gerechtshoven zijn een voorwaarde om zover te komen."
33
VIII. JANJEVA: LEVE DE VRIENDSCHAP!
Onderweg naar Janjeva vertelt Sherif, de marktkoopman, wat hij de eerste jaren in Kosova heeft gedaan, nadat hij daar in ’97, vlak voor de oorlog uitbrak, met zijn familie terugkeerde. “In Duitsland had ik eenvoudig werk, maar ik kon er een huis door kopen. Dat heb ik verkocht toen we weg moesten, en van de opbrengst heb ik het huis in Janjeva gekocht. Het is een bijzonder dorp waar beroemde mensen zijn geboren, zoals de schrijver Pjetër Bogdani* en de priester Shtjefën Gjeqovi, die de tekst van de Kanun*, het gewoonterecht, heeft verzameld. Hij schreef veel. Hij was een belezen man, die zijn best deed Albaneestalige scholen te mogen bouwen. In 1929 is hij door Serviërs vermoord.”
We rijden door Servische dorpen waar minder zwerfvuil ligt en geen enkel huis is verwoest. Op een erf scharrelen varkens rond. “Ik begrijp het niet,” zegt Sherif. “Samen met jongens uit dorpen als deze heb ik de middelbare school in Lipijan doorlopen; ik was met hen bevriend. Hoe konden ze ons dit aandoen? Toen de oorlog voorbij was, in 1999, heb ik een tijd als tolk met journalisten gewerkt. We bezochten huizen waar Para’s binnen waren geweest en vonden soms foto's van afschuwelijke scènes. Para’s waren gewoon hun daden te fotograferen, maar lieten na vertrek nog wel eens een foto liggen. Mensen zonder handen, zulke dingen, walgelijk!…” Op regelmatige afstanden tussen de Servische dorpen staan KFOR patrouilles. Zouden zij het vuil uit de dorpen afvoeren? De enclaves en Servische dorpen lijken beter verzorgd dan de "vrije" dorpen, die blijkbaar verondersteld worden veel zelf te organiseren. Ik denk aan mijn eerste Kosova-reis, toen alleen parkeerplaatsen en plantsoenen rondom Servische gebouwen schoongeveegd waren. Elders hoopte het vuil zich op zich op, omdat men het niet meer nodig vond het nog weg te halen.
Een dorp van reizigers 34
Toch is Janjeva een parel met een onweerstaanbare charme. Slechts een enkel huis is vernietigd. Hoewel in de omgeving diverse dorpen verwoest zijn, is Janjeva gespaard. Er waren wel problemen, pesterijen door Serviërs, maar van een vernieling van het dorp is geen sprake geweest. Mogelijk dat de etnisch ingewikkelde samenstelling de politie afschrikte. De klus was te gevaarlijk. Janjeva ligt in het landschap waar de vlakte zich weer gaat plooien en straten en steegjes doet hellen. Het plaveisel is oud en lastig begaanbaar met keien zo groot als een pannenkoek. Maar ook ongemakken geven een dorp karakter. Pjetar Glasnovic, een koopman en vriend van Sherif, verklaart de aparte sfeer: “Er wonen hier Kroaten, Albanezen, Turken en Roma, die nooit moeilijkheden met elkaar hebben gehad. Van mijn grootouders weet ik dat we elkaar altijd hebben geholpen. Er waren geen conflicten tussen Albanezen en Kroaten, wel onderlinge sympathieën. En gemengde huwelijken tussen Albanezen en Turken. Ons stoort het niet of een mens Turk, Kroaat, Rom of Albanees is. In mijn eigen bedrijf bijvoorbeeld heb ik verscheidene Roma werken. Het interesseert me niet welke etniciteit iemand heeft. Alleen aan slechte mensen heb ik een grondige hekel. Ik denk dat de verklaring voor Janjeva’s mentaliteit ligt in haar handelsverleden. Vroeger waren we groter, een stadje van vooral kooplui die de hele wereld afreisden. Elke tweede familie runde wel een bedrijf. De ene handelde in speelgoed, de andere in cosmetica. Reizen verruimt je blik. Vanwege het regime in Belgrado zijn veel Kroaten vertrokken. Ze wilden niet het slachtoffer van een tweede Srebrenica worden. Van de oorspronkelijke 6000, de grootste groep in het dorp, zijn er nu nog maar enkele honderden. Op dit moment telt Janjeva 350 Kroaten, 1000 Albanezen, 200 Roma en 100 Turken. Je kunt er de oudste school in heel Kosova vinden, waar Pjetër Bogdani geleerd heeft. Die oude school bestaat nog, maar er is een nieuwe gebouwd. Daar krijgen de Kroatische kinderen in het Kroatisch les en de Albanese in het Albanees. Roma, die thuis Romanes spreken, gaan met Kroatische leerlingen of Albanese naar school. Hun leertaal hangt af van de vriendjes met wie ze het meeste spelen. In de toekomst 35
zullen steeds meer Kroaten Janjeva gaan verlaten om elders een partner te zoeken. Joegoslavië is weg, kapot. De hoofdschuldige is Milosevic, maar niet alleen hij. Iemand heeft dit gewild. Ooit zal dat duidelijk worden..." Glasnovic zwijgt even. "De Serviërs in Kosova hebben zich geïsoleerd. Als ik door hun dorpen rijd groet ik nog wel bekenden, maar ik heb geen directe contacten meer en doe ook geen zaken met hen. De Kroaten hier hebben geen vuiligheid uitgehaald, dus doen Serviërs ons niets. Ten aanzien van Albanezen liggen de zaken gecompliceerder. Misschien dat Serviërs hun isolement in de toekomst willen doorbreken. Maar als zij of familie misdaden hebben begaan, zullen ze niet goed durven. Het wordt een lang proces. Wie beveelt een ander te doden kan zich niet op beschaving beroepen.”
Samen met Sherif beklim ik de steile weg naar de witgepleisterde kerk, die mooi afsteekt tegen het groen van de bergen erachter. Onverwachts staat er een man voor me in een kakibroek, vader Matej Palic, de pastoor, die ons op de koffie vraagt, maar -informeel gekleed- niet op de foto wil. Over Janjeva zegt hij dat het een unieke plaats is: "Vorig jaar tijdens de oorlog hadden de imam en ik een heleboel vluchtelingen uit omliggende dorpen. Toen UNMIK hier kwam kijken, begreep ze niets van de situatie. Hoe was het mogelijk al die bevolkingsgroepen in één dorp aan te treffen? Ook de Kosovaarse TV is hier komen filmen n.a.v. een feest dat we gezamenlijk vierden. Maar dat had nare gevolgen. Na het zien van de documentaire kwamen mensen schade aanrichten. Ze konden het idee van een multi-etnische samenleving domweg niet verdragen. Ik weet zeker dat het geen mensen uit Janjeva waren. Die werken de hele dag, hebben weinig geld en zijn moe. Een beetje meer welvaart zou Kosova zeker goeddoen." Tussen de pastorie en het huis klinken steeds meer stemmen: kinderen die zich verzamelen voor een koorrepetitie. Vader Palic moet weg. Hij verontschuldigt zich en in zijn kakibroek gaat hij de kinderen halen.
36
Sherif nodigt me uit in zijn huis, waar ik mijn zoveelste drankje krijg. Een van zijn dochters wijst me het gevraagde toilet: een gemoderniseerde badkamer in een eeuwenoud dorp. Maar de grootste kinderen, meisjes in de tienerleeftijd, hebben geen belangstelling voor zulk technisch vernuft. Ze willen het liefst terug naar Duitsland. Ze hebben hun school moeten afbreken en moeite in de buurt van Janjeva een vervolgopleiding te vinden die op hun kennis aansluit. De jongste kinderen echter gaan alweer naar school.
hoe moeten we onze onschuld bewijzen?
Na een maaltijd van dikke tomatensoep, vlees, brood en salade wandelen we naar de Roma. Die wonen níet aan de rand van het dorp, zoals gebruikelijk is, maar in het centrum bij een smal zomers stroompje. Op de muur van de brug zit een lange rij mannen, aan wie we volgens traditie naar de leider vragen: de zogeheten serutno. In Janjevo is dat Hamdi Gashi, die ons komt begroeten en aan zijn familie voorstellen. Weer drankjes op tafel. “Ik ben blij,” zegt Gashi, “dat ik hier ben gebleven. Nu gaan onze kinderen naar school en kennen we geen discriminatie. Omdat de Kroaten hier voor de oorlog in de meerderheid waren, leerden onze kinderen Kroatisch, maar later ook Albanees, zodat ze naast hun moedertaal nu al twee talen kennen. Voor ons Roma is het een moeilijke tijd. In Prishtina woonden er duizenden, nu nog maar een paar honderd. In het district Gjilan daalde het aantal nog sterker. Er zijn Roma die zich misdragen hebben en -net als Milosevic- naar Den Haag gestuurd moeten worden, maar onschuldigen mag men niets aandoen. De goeden mogen niet onder de kwaden lijden. De repressie tussen ’89 en ‘99 was erg, er was veel corruptie, voor elke dienst moest je geld geven. Ook Roma leden daaronder. Hier is het goed. In Janjeva voelen we ons veilig, maar we zijn bang naar bijvoorbeeld Lipijan of Prishtina te gaan. Hoe moeten we onze onschuld bewijzen? Al twee jaar hebben we onze dochter in Macedonië niet meer gezien. De reis is ons afgeraden in verband met de spanningen hier. Er moet een oplossing komen. Het moet mogelijk worden schuldigen van onschuldigen te 37
scheiden. Tijdens een bijeenkomst van o.a. Kouchner, Surroi en Qosja* is over die zaken gesproken, maar het is bij woorden gebleven.”
Maanden tevoren had ik een gesprek met Qosja. Rexhep Qosja is een van de beroemdste schrijvers van Kosova, die in 1998 de LBD oprichtte, een afsplitsing van de LDK van Ibrahim Rugova. Over de Roma zei hij: "Ik sta aan hun kant. Overal worden ze onderdrukt. Milosevic dwong een deel van hen slechte dingen te doen: stelen en graven openen. Verhoudingsgewijs kleine dingen. Laten we hun rechten geven die ze nergens anders genieten." Een mooi maar tijdrovend streven en Qosja maakte al duidelijk dat hij slechts uit noodzaak en tijdelijk politicus is: "Wat de Serviërs betreft, ik ben tegen hen geweest. Wij willen niet met hen leven, en zij niet met ons. Maar we hebben geen keuze, omdat het beschavingsbeginsel ons dwingt elkaar te aanvaarden. Misschien dat de haat ooit zal overgaan, al kost dat generaties. Sinds ik in de politiek zit, heb ik de mens beter leren kennen en begrijp ik waar slechtheid vandaan komt. Als ik nog langer leef, kan ik dat in mijn boeken gebruiken." Vraag is: leeft Qosja lang genoeg om de Roma te helpen?
Helaas is er geen tijd meer de Turken te bezoeken. De zon gaat langzaam onder en ik wil ook nog de imam spreken. Zijn naam is Irfan Bikliqi en de schaapsvachten op de divans en houten lambriseringen bestempelen het interieur als authentiek Albanees. Bikliqi heeft een gemeente van 3500 mensen, onder wie ook gelovigen uit omliggende dorpen. “In Kosova is geen fundamentalisme,” zegt hij beslist. “In de Koran staat: we hebben de wereld van één vader en één moeder gekregen en bevinden ons hier om met elkaar te praten, niet om elkaar te haten. Dat het zolang geduurd heeft voor er een einde kwam aan de repressie is omdat alles tijd nodig heeft. Maar God laat een volk niet vernietigen.” Over tolerantie zegt de imam exact hetzelfde als vader Matej Palic, zodat je waarachtig geloven gaat dat er iets is met dit dorp. Alsof de geest van Pjetër Bogdani en Shtjefën Gjeqovi er rondwaren en het behoeden voor domheid. Beschroomd vraag ik de imam een foto te 38
mogen maken. “Zo niet,” antwoordt hij eerlijk, rent de stenen trap op om sokken aan te trekken en zijn hoed te halen. “Zo wel,” geeft hij vriendelijk te kennen.
39
X. EENDRACHT ZONDER MACHT
Hoe anders is Gracanica, op een kwartier rijden van Prishtina! Zo uniform als KFOR is, is ook de lokale bevolking: 100% Servisch en pro Milosevic. De Albanese taxichauffeur blijft bij de blokkade achter, terwijl ik over de doorgaande weg naar de dorpskern loop. Overigens rijden nog altijd Albanezen door Gracanica, want het ligt aan een doorgaande weg, maar stoppen doen ze er nooit. En tolken al helemaal niet. Dus ben ik volledig aangewezen op Serviërs die meertalig zijn of hopen op begrip van de lokale UNMIK agenten. Maar die kunnen zo laat op de middag helaas geen tolk meer missen. Ook op het gemeentehuis is momenteel niemand beschikbaar. Ervoor in een plantsoen staat een toepasselijk monument. Een zuil met de inscriptie “1914-1918”, de oorlog waarna Kosova door de Geallieerden aan Servië werd geschonken. Ik loop een café in en spreek er lukraak bezoekers aan, die echter alleen de taal van hun moeder beheersen, en misschien nog wat Russisch. Een man in burgerkleding, Engels sprekend maar met een Servische baard, geeft me een ogenblik hoop, maar hij en ook zijn tafelgenoten blijken buitenlanders. “Waarom gaat u niet naar het klooster?” suggereert iemand me. Naar vader Sava? Nog verder loop ik Gracanica in om via een oude poort het kloosterterrein te betreden. De bisschop blijkt weg, vader Sava blijkt weg. Er zijn alleen twee nonnen en degene die Engels spreekt zegt zonder permissie niet met me te mogen praten. “We hebben slechte ervaringen met mensen die hier kwamen om over Servië te schrijven.” Ik neem afscheid en ga. Links en rechts liggen boerderijen met kloeke kakelende kippen die tussen verse hooibergen en bloembedjes rondstappen. In het Servisch kakelende kippen. Het zijn de op de bushokjes gekalkte Servische kruisen en de beklemmende sfeer die het dorp anders maken dan gewoon maar een dorp. Gracanica is een vluchtplaats. Brutaal houd ik een passerende politieauto staande en vraag om een lift naar de KFOR blokkade aan het begin van het dorp, waar de Albanese chauffeur wacht. Anderhalf uur al inmiddels!
40
vissen in een aquarium
Enkele dagen later krijg ik een kans met de OSCE het dorp opnieuw te bezoeken, nu met een Servische chauffeur. Maar tolken doet hij liever niet in het dorp waar hij woont. Wie weet komt daar maar narigheid van. Een Servische UNMIK agente heeft meer lef gelukkig. De situatie in Gracanica is vreemd tot gevaarlijk te noemen. Nadat Kosovaarse Serviërs eerst hebben geweigerd deel te nemen aan de door UNMIK en OSCE georganiseerde verkiezingen in oktober, hebben ze nu besloten zich met de Federale presidentsverkiezingen in Servië in te laten, die een maand eerder plaatsvinden. Pro Milosevic zijn ze. Het gaat een stapje verder dan de dinars in Mitrovica. Woonachtig in een VN-enclave of een protectoraat, waarvan de exacte status nog geregeld moet worden, gaan mensen hun stem uitbrengen op een oorlogsmisdadiger. Posters met zijn portret zijn al in het dorp opgehangen. Ik loop met de tolk-politieagente van UNMIK naar een restaurant, waar een jeugdig gezelschap van zo'n zevental mensen, mannen zowel als vrouwen, graag zo niet gretig over de toestand wil praten. Het meest aan het woord komt Nebosja, student rechten:
“Nee, we gaan zeker niet aan de plaatselijke verkiezingen deelnemen. Ik denk niet dat ik mijn stem aan Hashim Thaci* wil geven. Het maakt trouwens weinig uit op wie dan ook ik zal stemmen.” Nenad: “Het zijn geen vrije verkiezingen. Mijn broer bijvoorbeeld is weggejaagd en zit nu in Servië. Hoe zou hij in Servië voor Kosova kunnen kiezen?” Nebosja: “En voor wie moeten we kiezen? Voordat Veton Surroi kritiek op de Albanese agressie jegens Serviërs had, zei hij dingen die minder goed vielen. Surroi wil veranderingen maar alleen voor zijn eigen volk. Natasa Kandic, met wie hij samen een prijs kreeg, zei kortgeleden: Milosevic zal president zijn, zelfs als we hem niet kiezen. Maar als de keuze op iemand anders valt, zal hij toch moeten opstappen. Alleen, wie krijgen we dan? Volgens mij is Djindjic niet goed. Die was afwezig tijdens de bombardementen. Hoe kan hij president zijn?”
41
Nenad: “Veel mensen hier in Gracanica gaan op Milosevic stemmen, omdat de oppositie nog erger is. De oppositie vecht voor zichzelf, niet voor de bevolking. Milosevic bestal ons ook, maar die is nu zo rijk dat hij niets meer tekort komt. Kiezen we iemand anders, dan begint hij van voren af aan en wacht ons nog meer ellende." Nebosja: “De problemen in Kosova begonnen in 1945, toen Shaban Palluzha* 20.000 mensen onder de wapens had en bereid was ze tegen iedereen te gebruiken…” Ik herinner Nebosja eraan dat we de geschiedenis met rust zouden laten, anders moeten we ook de ideeën van Ivo Andric*, Vaso Cubrilovic* en Aleksandar Rankovic* tot in details gaan bespreken. Over het gedachtegoed van deze Serviërs, vlak voor en vlak na de oorlog, bestaan belastende documenten. Nebosa bindt in. “Okay, maar waar zijn die 1000 Serviërs dan die we momenteel missen? De 1000 Albanezen die in Servische gevangenissen zitten zijn terroristen en criminelen.” “Ook Flora Brovina, de kinderarts?” "Ik hoorde dat ze veroordeeld is omdat ze terroristische activiteiten heeft georganiseerd.” “Door kinderen te verplegen?” Nebosja’s kordaatheid slinkt verder. “Ik zou in de krant willen schrijven hoe ik me hier zo voel. Ik zou overal willen leven behalve nu juist hier. We voelen ons als vissen in een aquarium, heen en weer zwemmend tussen blokkades. Wat gaan de huidige politieke kandidaten met ons doen? Ons uit het aquarium halen, roosteren en opeten? De boosheid van Albanezen over hun verwoeste huizen kan ik wel begrijpen. Ik heb Albanezen vrienden gehad, zoals Agron en nog enkele anderen. Telefonisch hebben we nog steeds contact, maar we zien elkaar nooit meer. Mensen dragen veel haat in zich mee en er is natuurlijk onzekerheid over de vermisten. Maar hoeveel massagraven zijn er feitelijk gevonden? Vijfhonderd, zeshonderd, zeggen ze. Maar een massagraf telt alleen als er meer dan acht lijken in liggen en misschien ligt er niemand. Of… zijn het Servische lijken. Als het leger misdaden begaan heeft, is Milosevic als president en commandant van het leger verantwoordelijk. Dat wel.” Nenad: “We moeten maar wachten tot hij doodgaat.” 42
Nebosja: “Maar als uitgerekend Den Haag de zaak behandelen wil, dan moet het allen beoordelen en geen dubbele standaard hanteren. Dus ook als de NATO fout is geweest, of de Albanezen, dient dat te worden bekeken. Zo'n benadering is de enige juiste.” Dat kan ik slechts beamen en iets opgeruimder dan de vorige maal verlaat ik Gracanica, al storen me de kruisen en de posters van een man die een heel land heeft vernietigd en honderdduizenden doden op zijn conto heeft staan. Verlegen zegt Tanja, de UNMIK agente, een Albanese vriendin te hebben met wie ze alleen nog kan bellen. In het Servisch, omdat Tanja -zoals de meeste Serviërs- geen Albanees beheerst. Die omstandigheid dwingt haar vriendin ertoe dus in het Servisch te praten en gesprekken abrupt af te breken als anderen haar betrappen.
Twee weken later worden in Gracanica drie Serviërs aangehouden, die over explosieven, ontstekingsmechanismen, vuurwapens en munitie beschikken. Volgens de Britse KFOR commandant zijn er bewijzen dat het drietal contact met het Joegoslavische leger heeft en Bernard Kouchner spreekt over een verijdelde terroristische aanslag. Maar hoe was het mogelijk explosieven en vuurwapens een enclave binnen te smokkelen? Als het een valstrik van KFOR was om de daders te pakken, was het spelen met vuur. En als het geen valstrik van KFOR was, toont dit incident aan dat de enorme politiemacht Kosova maar ten dele voor anarchie kan behoeden. Boven een pet hoort een rechter.
43
X. DE STAD DIE DE OORLOG OVERSLOEG
“Dobar dan,” zegt een Albanees tegen een Slavische overbuurman, staand in de poort naar het erf van een Roma familie. Het is geen toekomstsprookje, geen utopie, maar een gewone scène in Prizren, een schilderachtige stad die met 200.000 inwoners (inclusief de 50.000 uit omliggende dorpen) de tweede van het land is. Marc Manley van het Human Rights Office van de OSCE in Kosova zegt dat de Turkse gemeenschap een vrij belangrijke rol speelt door het aanzien dat Prizren had in het Ottomaanse rijk. Manley: "Het was een cultureel centrum, onvergelijkbaar met andere steden in Kosova. Niet alleen de Turken, ook de Albanezen zijn geneigd Turks te spreken. Het Turks heeft hier het aanzien van het Frans in het westen. Prizren is sterk gemengd: er wonen Albanezen, Turken, Bosnjakken en Roma, die zich meer met de stad dan met hun afkomst identificeren.” Hoewel tien maal groter herinnert Prizren me aan Janjeva, het dorp waar Albanezen, Kroaten, Turken en Roma wonen en dat ook verschoond van brandstichting is gebleven.
Het is woensdag, marktdag, wat Prizren in een expo van alles wat eetbaar, bruikbaar en genietbaar omtovert. Helaas heb ik geen tijd de grote markt te bekijken. Ik zoek Haxhi Zulfi Mergja, leider van de lokale Roma, lid van het parlement en president van de Kosova Roma. Hij is spijtig genoeg niet thuis, maar zijn dochter Emsale Mergjollai, een vrouw van in de dertig en ook politiek actief, blijkt uitstekend in staat haar vader te vervangen. Ze is voorzitter van de Roma vrouwen Vereniging van Prizren en tracht zo de positie van Roma vrouwen en kinderen in de stad te verbeteren door extra lessen en cursussen voor hen te organiseren. Evenals in Janjeva ligt de Romawijk in Prizren niet in een sjovele buitenwijk, maar in de binnenstad, Tenzimahala geheten. Op weg erheen biedt een jonge Albanees me aan om te tolken. Emsale spreekt Turks, Albanees en Bosnisch en uiteraard Romanes. Duits, stelt de Albanees ons voor, zal de verbindingstaal worden.
44
de keuze was: pro-Servisch of arm
Emsale stelt zich bescheiden op: "Ik kan alleen namens de Roma vrouwen Vereniging van Prizren spreken, omdat ik niet bekend ben met problemen in andere plaatsen. Vanaf 1992 ben ik werkloos. Ik verloor mijn baan, toen ik in 1991 in Prishtina gedemonstreerd had. Na tien jaar op dezelfde fabriek te hebben gewerkt ben ik er door de Serviërs zonder pardon uitgesmeten. De keuze voor ons Roma was: of je schaart je aan Servische zijde, of je verliest je werk. Vanaf 1992 hebben we als Albanezen geleefd: zonder werk, zonder school of gezondheidszorg. Maar omdat Roma een sterke familieband hebben, deelden we wat we hadden en hielpen elkaar zoveel mogelijk. Wie geld had liet de anderen daarvan meeprofiteren. In deze straat wonen 126 families, 460 Roma. Slechts tien van al die gezinnen hebben werk kunnen vinden. De scholen zijn weer begonnen. Kinderen hebben schooltassen, boeken en schriften nodig. Maar er is geen geld. Wat Roma elders gedaan hebben is iets dat mij niet aangaat. Ik heb schone handen. Als ik tegen Albanezen zou zijn, zou ik dit land verlaten. Er zijn bijna 2000 Roma uit Prizren tijdens de oorlog naar Macedonië gevlucht, maar ik weet niet waarom: uit angst voor de bombardementen of vanwege een slecht geweten. Mijn indruk is dat de Roma hier niemand kwaad gedaan hebben, op misschien een enkeling na. Tweeënveertighonderd telt de stad er nu nog. Maar in Peja en Gjakovë hebben een deel van de Roma met Serviërs samengewerkt en zijn om die reden gevlucht. In Gjilan is de situatie dramatisch. Van de bijna 10.000 Roma die daar voor de oorlog woonden zijn er nu nog maar enkele honderden."
joden van de joden
"Kosovo/Kosova, as seen, as told, part II", een rapport van de OSCE missie in Kosova gaat uitvoerig in op de gebeurtenissen in Gjilan, waar in de zomer van '99 pal voor de neus van UNHCR, KFOR en OSCE een systematische poging door Albanezen werd ondernomen de Roma te verjagen door middel van brandstichting, plundering en 45
vernieling van eigendommen. Zo werden op een bepaalde plaats in Gjilan in drie weken tijd 90% van de Roma huizen verwoest en werden Roma gedwongen Kosova te verlaten. Soms kon je organisatie in het geweld onderscheiden, dan weer ging het om daden die in een opwelling waren gepleegd, dan om puur criminele. Verantwoordelijken aanwijzen in die sfeer van intimidatie, angst en chaos was onmogelijk.
Roma vluchtelingen in Skopje (Macedonië) vertellen na de oorlog en hun verdrijving uit Kosova dat ze gedwongen werden Serviërs te helpen door hen rond te rijden en Albanese huizen te plunderen. Maar ze geven ook toe dat sommige Roma uit stelen gingen en diensten in ruil voor voedsel en geld aan Serviërs hebben verleend. Het betrof echter een minderheid, omdat de meeste Roma te bang waren iets te doen. Tenslotte werd hun hulp niet slechts door Serviërs opgeëist, maar dwongen Albanezen hen in het UÇK mee te vechten. Mishandelingen, verkrachtingen en zelfs moordpartijen op soms hele families hebben plaatsgevonden, zeggen Roma getuigen. Neutraliteit was een fictie in het heetst van de oorlog. Dat leidde tot een verdeeldheid waaraan ook Roma leider Haxhi Zulfi Mergja niet bij machte was iets te doen, hoewel Roma leiders doorgaans veel gezag genieten. Maar wat konden ze doen, de tussen Albanezen en Serviërs ingesloten Roma? Joden van de joden, noemt een medewerker van Soros Joegoslavië hen.
Emsale: “Over het algemeen hebben Roma in Prizren nooit problemen met Albanezen gehad, ook niet nu zij de macht hebben. Prizren is een beschaafde stad met een oude cultuur. Ons probleem is allereerst geld. Organisaties als UNMIK en de OSCE hebben ons niet voldoende geholpen. Op het aanstaande congres in Berlijn zullen we dat naar voren brengen. Europa sticht hier geen democratie, als ze haar beloften vergeet of de ene etnische groep boven de andere bevoordeelt. De Albanezen krijgen geld, maar de Roma worden vergeten. Alleen het Rode Kruis heeft ons daadwerkelijk geholpen met meel, bonen en dergelijke. KFOR heeft alleen brandhout voor de winter gegeven. Maar we hebben meer nodig dan dagelijkse 46
levensbehoeften. Ik wacht nu al acht maanden op het geld voor een schooltje, waar Roma kinderen hun achterstand op het gebied van Engels, Duits en computers weg kunnen werken en vrouwen cursussen krijgen die hun kans op werk vergroten. Het project is op DM 10.000 begroot, inclusief een computer…" Emsale staat op en pakt een stapel visitekaartjes van westerse diplomaten, die ze met de vinnigheid van een kaartspeelster uitlegt. “Woorden, mooie woorden, ze vonden het een goed plan, maar resultaten?.. Ho maar. Ze laten niets van zich horen.”
een taal als cement
Ilham Aghayev, de Turkse democratiseringsofficier bij de OSCE, drukt zich in zachter bewoordingen uit, maar is ook niet tevreden. “Tussen de mensen onderling hebben we geen problemen, er zijn veel gemengde huwelijken, er is respect voor elkaar en de schade is wonderbaarlijk beperkt gebleven. Kijk door het raam, zie al die moskeeën en kerken. Niet eentje is er beschadigd. Voor de oorlog kende iedereen in Prizren ten minste drie talen: Servisch, Albanees en Turks. De 20.000 Slaven waren merendeels Bosnische moslims, die hun taal nu Bosnisch noemen. We onttrokken ons aan de oorlog en gingen door met ons werk, ons onderwijs en de markten, al protesteerden we wel tegen de behandeling van Albanezen. Servische militairen werden dus geconfronteerd met zeer pacifistische mensen. Gevolg: er kwamen geen aanvallen, geen beschietingen, geen geweld. Het was of de Turkse taal als het cement van de samenleving fungeerde. Het is een ernstige zaak dat we onze rechten uit de laatste legaal tot stand gekomen grondwet in ex-Joegoslavië, die uit '74, gedeeltelijk gaan verliezen. Onder Tito waren er hier drie officiële talen: Servisch, Albanees en Turks. Nu worden dat: Engels, Albanees en Servisch. Intussen is er na veel gepraat een compromis gesloten, dat behelst dat in vijf gemeenten het Turks officieel zal blijven. Daar komt bij dat we door dit geharrewar mogelijk te laat zullen zijn voor de registratie en niet meer kunnen deelnemen aan de verkiezingen. Het zou een grote fout van UNMIK en de OSCE zijn Turken niet te betrekken bij de wederopbouw van Kosova.” 47
Buiten schijnt de zon en rond de stenen boogbrug ligt een keur van terrasjes, winkeltjes in filigrein en fraaie oude huizen. De sfeer op straat is ontspannen, maar de traag slenterende mensen verraden de werkloosheid. Helemaal ongeschonden is de oude stad niet. Het geel gesausde huisje, waar in 1878 de Liga van Prizren werd opgericht en dat een museum zou worden en een eerste tastbaar bewijs van Albanese cultuur, is compleet weggevaagd. Samen met de manuscripten, foto's, voorwerpen en kledingstukken die er tentoongesteld werden. Voor mensen wier taal en cultuur door de eeuwen heen zijn ontkend is dat een daad van bruut vandalisme.
48
XI. EEN REDDER EN EEN PINDA
Het is begrijpelijk dat UNMIK en OSCE prioriteiten stellen die niet bij een langdurige traumabehandeling liggen, al lijdt 95 % van de mensen aan lichte tot zware trauma's. Het sterkst getraumatiseerd zijn vrouwen en meisjes die zijn verkracht en soms, als ze te laat voor een abortus waren, een baby moesten afstaan van wie ze niet konden houden. In een cultuur als de Albanese, waar eer een centrale plaats inneemt, beschouwen ze zich als hoeren die hun familie te schande maken. Het Center for Protection of Women and Children, dat vrouwen ongeacht hun etnische afkomst helpt, vertelt me dat sommige trauma's tot regressie hebben geleid. Wat dat betekent zie ik als we de bergen ingaan en een boerenfamilie bezoeken. De vader is vermoord, het huis verwoest maar weer opgebouwd. En in dat herstelde huis zit heel de dag in een hoekje een meisje van plus minus vijftien. Ze draagt een dikke trui ondanks de zomerse hitte, praat nauwelijks, lacht dwaas en lijkt de banaalste handelingen zoals handen wassen en zich verschonen vergeten te hebben. Oorzaak? Ze is verkracht, net als haar vijf zussen. Vijf van de zes meisjes zijn er ernstig aan toe en mijden contact met vreemden. Het jongste kind van acht is mogelijk juist door haar leeftijd en het feit dat ze dagelijks naar school gaat relatief onbeschadigd. Hoeveel vrouwen en kinderen aan verkrachtingen blootgesteld zijn valt moeilijk te zeggen. Er zijn rekenmodellen op basis waarvan je het aantal abortussen en geboorten kan herleiden tot het aantal seksuele contacten, maar dat is statistiek. Vermoedelijk gaat het om duizenden, maar alleen de concrete en bewijsbare gevallen bereiken het Tribunaal.
veel bewijzen verdonkeremaand
Het Center for Protection, dat zich daarop toelegt, noemt nog een ander voorbeeld van onmenselijke wreedheid: de moord op een familie, waarna de laatst overlevende, een zuigeling, werd gevoed 49
met het bloed van de doden, tot ook de baby stierf. Alleen als er bewijslast is, foto's en getuigen zijn, haalt zo'n zaak Den Haag. Maar er is veel bewijsmateriaal door vluchtende militairen op de valreep vernietigd. De oprichting van het Center vond plaats in 1993, toen reguliere gezondheidszorg Albanese baby's en kinderen werd onthouden en er werd overwogen de baarmoeder te verwijderen bij Albanese vrouwen, die men "kinderfabrieken" noemde. Een idee van dokter Andrijevic, hoofd van de kraamafdeling van het ziekenhuis in Prishtina. Onvrijwillige sterilisatie en andere "ongelukjes" in officiële klinieken zijn lastiger te bewijzen, al hebben de Raad voor de Mensenrechten en andere organisaties die sluipende vormen van volkerenmoord meteen wereldkundig gemaakt. (bron o.a.: Christine von Kohl en Wolfgang Libal: "Kosovo, gordischer Knoten des Balkan." Tegenover deze ideeën stonden pogingen van het orthodoxe bisdom RaskaPrizren om het geboortecijfer onder Serviërs te stimuleren. Vrouwen met vier kinderen ontvingen een zilveren medaille en zij die er vijf of meer baarden werden met goud beloond. Voorwaarde was wel dat het betrokken echtpaar zijn kinderen liet dopen.
Op dit moment telt het Center for Protection tien filialen, verspreid over heel Kosova. Er werken zo'n tachtig vrouwen, onder wie artsen, verpleegkundigen, therapeuten en gynaecologen. Directrice is Sevdia Ahmeti, die aan de dood ontsnapte doordat KFOR de booby traps, verbonden met een lichtschakelaar en verborgen onder papieren op haar bureau tijdig ontdekte. Hoofdtaak van de artsen is begeleiding van misbruikte en getraumatiseerde vrouwen, het regelen van schuiladressen in geval van huiselijk geweld en het zoeken van pleegouders voor ongewenste kinderen en kinderen zonder ouders.
Ondanks de samenwerking met hospitalen, weeshuizen en humanitaire instanties, blijft het Center woekeren met tijd en personeel. Er zijn "gewoon" te veel slachtoffers. Hoe vergaat het de vrouwen die man, zoons en vader verloren, zoals in Krusha i Madh, het dorp waar elke man werd vermoord? Wie door Kosova reist ziet de massagraven als kleine Keukenhofjes de glooiende velden sieren: 50
rijen zerken met kunstbloemen en namen gekerfd in hout. In hun dodelijke zekerheid zullen ze de nabestaanden op den duur rust verschaffen. Anderen vinden die rust wellicht nooit, omdat 60 % van de massagraven nog steeds niet is geopend en identificatie van de lijken steeds moeilijker wordt. Een dode kan iemand verwonden; een vermiste kan iemand tot gek makens toe tussen hoop en wanhoop verwoesten.
gebrek aan beschaving
Daarom oogt de zichtbare vooruitgang een beetje bedrieglijk. Het bouwtempo is opgevoerd en in Prishtina verrijzen nu hotels en restaurantjes met namen als Hotel California, Café Hollywood Planet, Hotel Amerika, Coctel Bar, Indian Inn, Restaurant Nijagara, Pizzeria Manhattan en Kaffee Blues. Er komen boetiekjes als "Shoe Shop" en servicebedrijven als "Car wash". Maar onder die welvaartsdeken liggen zieke mensen, die zich afvragen waarom hun dit, als een van de oudste volken van Europa, moest overkomen. Na het Dayton Vredesakkoord in 1995 werd Hotel Iliria in Prishtina een opvangcentrum voor vluchtelingen uit Bosnië, onder wie para's die steden als Bihac, Gorazde of Sarajevo hadden beschoten en later hun praktijken in Kosova konden hervatten. Het westen heeft een hoop fouten gemaakt. De grootste fout was een volk bloot te stellen aan jaren onderdrukking en zoet te houden met loze beloften. Dat getuigt van cynisme en gebrek aan beschaving. Toen onlangs een Duitse UNMIK agent de linker autospiegel van een Albanees stuk reed en de laatste verhaal vroeg, kreeg hij het volgende antwoord: "Wie denk je wel dat je bent, pinda?" Als de spiegel nog heel was geweest en de UNMIK agent in het glas had gekeken, had hij een idee gehad wie hij zelf dacht te zijn: een kolonialist nieuwe stijl. Een redder zonder schroom. Het moet nog maar eens worden gezegd: boven een pet hoort een rechter. Eronder hoort respect. Anders verworden VN-interventies tot geldverslindende optredens, waar diplomatieke en economische belangen gaan overheersen.
51
XII. ALS EEN DUVELTJE UIT EEN DOOSJE
Vojislav Kostunica: als een duveltje uit een doosje was hij in augustus door vijftien oppositiegroepen als presidentskandidaat voor Joegoslavië naar voren geschoven. Milosevic moet zijn schouders over de man hebben opgehaald. Wie was hij nu helemaal, die jurist uit het dorp Kostunici? Zijn grootste wapenfeiten dateren uit 1974 toen hij zich tegenstander van Tito's grondwet verklaarde, en uit 1983 toen hij met Kosta Cakovski een gewaagde studie over de voordelen van meerpartijenstelsels boven de eenpartijstaat van het communisme schreef. In samizdat vorm werd de studie verspreid. Maar zes jaar later al, na de val van het communisme, was het meerpartijenstelsel een feit en kon Kostunica zijn ideeën gaan realiseren. Hij was een van medeoprichters van de Democratische Partij, die hij al snel weer verliet, omdat de Democraten in nationale zaken te soft waren in zijn ogen. Hij laakte vooral hun gebrek aan steun voor de Bosnische Serviërs, wier recht op zelfbeschikking hij overigens alleen verbaal heeft gesteund. In 1992 richtte hij de Democratische Partij van Servië op, zocht even steun bij Draskovic en stapte andermaal op. Hij werd een solist, werkte met niemand samen, had daarom met niemand ruzie, behield een kleine partij en een schoon blazoen. De kiezers vonden hem sympathiek. Hij was zoals zij: niet voor de bommen gevlucht zoals collega-politici, rijdend in een Yugo, hunkerend naar veranderingen, maar geruststellend nationalistisch.
red Servië, pleeg zelfmoord
Op 24 september 2000 verloor Slobodan Milosevic ondanks de stembusfraude en de steun van radicale Kosovaarse enclavebewoners. Montenegro had de verkiezingen geboycot, kwaad om de grondwetswijziging die haar invloed verkleinde. "Red Servië, pleeg zelfmoord," werd Milosevic aangeraden door de met zwarte vlaggende zwaaiende jongeren van "Optor" ("Verzet"). Met geheven vuisten waren zij als eersten de straat opgegaan om te demonstreren, waarna de ouderen volgden. Toen Milosevic de verkiezingen ongeldig liet verklaren, was de woede zo groot dat hij 52
haar niet meer de baas kon. Hij had zijn hand overspeeld. Het parlementsgebouw werd bezet, de tv-studio vernield. De bevolking was opgetogen. Maar ook in West-Europa klonk een zucht van verlichting. Robin Cook in Groot-Brittannië was de eerste om Kostunica als winnaar te erkennen en Frankrijk stelde voor meteen de boycot maar op te heffen. Nog een stapje verder en Chirac zal opperen Joegoslavië te behouden door Montenegro, Kosova en Servië te herenigen, nu alles erop wijst dat Servië met Kostunica een democratische koers gaat varen. Dat een andere man op dezelfde troon geen tien jaar terreur kan wissen zal waarschijnlijk geen argument zijn. Humanitaire redenen zijn zelden een argument. Het Verdrag van Berlijn (1878), de Conferentie van Ambassadeurs in Londen (1912) en het verdrag van Versailles (1919) waren alle pogingen westerse belangen in het oosten veilig te stellen door er grenzen te "helpen" trekken.
twee druppels water?
De angst die Kosovaren opspeelt is of ze in de toekomst weer aan Servië worden gekoppeld. Bondiger geformuleerd: is de onafhankelijkheidsoptie komen te vervallen met de zege van Kostunica, een man die zich onbewogen door Seselj laat feliciteren? Ik ga bellen. "In Mitrovica speelden de verkiezingen in Servië geen rol," zegt burgemeester Bajram Rexhepi. "Hier heerst een status quo. Er is alleen maar aandacht voor de veiligheidssituatie. Even voor de verkiezingen waren er incidenten tussen verschillende Servische partijen. Albanezen en Bosnjakken die in de buurt van de grens wonen waren bang voor een oorlog. Voor Serviërs is Kostunica beter dan Milosevic, maar voor Albanezen zijn ze als twee druppels water. Even nationalistisch, even anti-Albanees. Als Europa ons zou dwingen deel van Servië te blijven, zullen we ons verzetten." Dr. Rexhepi vertolkt het gevoel dat in heel Kosova heerst. Hoewel alle mensen er de verkiezingen hebben gevolgd, gingen de reportages gevoelsmatig langs hen heen. Al dat gedoe rond cijfers, fraude en intimidatie, de omkoperij van gevangenen, dat was iets tussen 53
Serviërs, had niets met hen te maken. "Als de wereld geld in Servië wil investeren en Kosova slechts wil aaien, moet ze dat maar doen!" luidt een van de bittere reacties. Veel kwaad bloed zet een foto, die de vooraanstaande krant Koha Ditore afdrukt: Kostunica met automatisch geweer temidden van Kosova-Serviërs. De foto gaat van hand tot hand en bevestigt sombere vermoedens. Kostunica geeft slechts om Serviërs en minacht de Albanezen.
Deed de barbarij hem dan níets, ook al trof ze een volk dat hem vreemd is? Tegenover Timothy Garton Ash, docent geschiedenis in Oxford, verklaarde Kostunica eind 1998 dat gewone fatsoenlijke Serviërs geschokt zouden zijn door wat Milosevic in Kosova uitspookte. De toekomst van Kosova, vond Kostunica, moest met grondwettelijke en vreedzame middelen worden geregeld. Hoe valt zo'n uitspraak te rijmen met de foto's die hij liet maken? Hoe kan een jurist en ooggetuige van daden die gewone fatsoenlijke Serviërs zouden schokken zijn prioriteiten niet bij het straffen van schuldigen leggen? Voor de hand liggend is het antwoord dat zijn macht niet ver genoeg reikt. Milosevic heeft zich omringd met een leger criminelen, wier rol niet onmiddellijk uitgespeeld is. Ook niet als er een paar overhaast naar China vertrekken. Maar in de weken die volgen is het of Kostunica listig zijn speelruimte aftast en voorzichtig vergroot. Hij erkent de misdaden in Kosova, voert zuiveringen door in politiek en administratie en sluit niet langer uit dat Milosevic ooit naar Den Haag gaat. Uitermate voorzichtig is zijn omgang met Montenegro, wier gekrenktheid hij zegt te begrijpen. Met Kosova ligt het anders. Kosova is het sprookje waarin het volk wil blijven geloven.
Een democratische nationalist
Ambassadeur Daan Everts vindt de machtswisseling geweldig. Maar in plaats van de sancties onvoorwaardelijk op te heffen had de EU in ruil daarvoor de vrijlating kunnen eisen van de naar schatting tweeduizend politieke Albanese gevangenen die in Servië zitten. Europa loopt erg hard van stapel. Everts: "Het is niet te hopen dat de 54
nieuwe geestdrift voor Belgrado leidt tot een afnemende interesse in Kosova... Kostunica verwijt Milosevic dat hij Kosova heeft verloren. Hij is erop uit het gezag van Joegoslavië in Kosova te herstellen. Ook heeft hij zich heel negatief over UNMIK uitgelaten. Dat valt niet goed bij de Kosovaren." Ten slotte denkt Everts niet dat een democratischer Servië en een toenadering tot de EU de roep om onafhankelijkheid in Kosova doen verstommen. "Het is zeer belangrijk dat de Kosovaren het signaal krijgen dat wij hen niet zullen terugsturen naar het verleden... Ik geloof niet dat een op termijn onafhankelijk Kosova de Balkan zal destabiliseren, zoals veel deskundigen zeggen. Zeker niet als de internationale gemeenschap erin slaagt om de hele regio economisch te verheffen...." (bron Volkskrant. 10-10-2000).
'Democratisch maar nationalistisch', kan dat? Een nationalist, zegt het woordenboek, heeft een voorliefde voor het eigen volk, die gepaard gaat met een zekere afkeer van het vreemde. Een democraat wordt gedefinieerd als iemand die het gehele volk invloed op de regering toekent en o.a. het recht op vrije meningsuiting, persoonlijke vrijheid en gelijkheid van allen voor de wet erkent. Vastgesteld moet worden dat Kostunica's opvattingen wringen. Hij is anti-communistisch en tegen een eenpartijstaat, maar zijn nationalisme maakt hem -als dat zo uitkomt- minder democratisch dan de communist Tito. Daarom was Kostunica tegen Tito's grondwet van 1974, die de neiging van Servië het land te domineren intoomde door van Kosova en de Vojvodina constituerende eenheden in de federatie te maken. Ze kregen een eigen grondwet, regering en parlement en ressorteerden niet langer onder de Servische regering, maar onder de federale. Kostunica is voor zelfbeschikkingsrecht van de Bosnische Serviërs, maar ontzegt dat recht Albanezen. "Gelijkheid van allen voor de wet", fundament van een rechtsstaat, past hij selectief toe. De laatste legaal tot stand gekomen Joegoslavische grondwet is die uit '74, die Kosova en de Vojvodina vrijwel gelijke rechten als de zes deelrepublieken gaf, met dit verschil dat ze formeel deel van Servië 55
uit bleven maken. Tot in 1991 zijn de Albanezen deze grondwet blijven verdedigen. In zijn boek "Kosovo, de uitgestelde oorlog" schrijft de Vlaamse historicus en Balkanspecialist Raymond Detrez: "Eind 1988 werd een aantal Albanese partijfunctionarissen -Fadil Hoxha, Azem Vllasi, Kaqusja Jashari- door Milosevic' straatgeweld gedwongen ontslag te nemen. Deze mensen waren geen separatisten, wèl voorstanders van de bedreigde Constitutie van 1974... Hun ontslag ruimde een van de laatste hindernissen op voor de wijziging van de Constitutie van de Republiek Servië in het voorjaar van 1989, waardoor de autonome provincies het grootste deel van hun bevoegdheden zouden verliezen." Op federaal niveau wist Servië een meerderheid voor haar nieuwe grondwet te scheppen, nadat het tegenstanders in Montenegro, Kosova en de Vojvodina door stromannen had vervangen. De federale stemming spreekt boekdelen: Kroatië en Slovenië waren tegen, Bosnië onthield zich, Macedonië en Montenegro waren voor en ook Kosova en de Vojvodina stemden voor een wet die hun beider autonomie afschafte!!! Na de coup volgde de repressie, na de repressie, het bloedbad. Is het niet vreemd dat Servië nu een claim op Kosova wil leggen middels een grondwet die het eerder om zeep hielp brengen? Kan zo'n wettelijk anachronisme? En kan zo'n claim überhaupt nog wel na de humanitaire tragedie?
gerechtigheid
Natasa Kandic zond president Kostunica onmiddellijk na diens beëdiging een tweetal heldere brieven. De ene was een verzoek om de vele onschuldigen, Serviërs en Albanezen, uit gevangenissen te ontslaan. De andere betrof de anarchie waarin Milosevic' clan zich door smokkel, diefstal en omkoperij jarenlang kon verrijken. Het volk, besluit Kandic, moet over de misdaden worden geïnformeerd, criminelen moeten voor de rechter verschijnen, slachtoffers verdienen gerechtigheid, de wet moet tegen misbruik worden beschermd. Een gevaarlijke prioriteit, maar zo een waarmee Kostunica de grootste eer kan behalen. Op 1 november 2000, na anderhalf jaar gevangenisstraf, kwam Flora Brovina vrij. Dat effende de weg voor 56
vrijlating van allen die onschuldig gevangen zitten, zoals journalisten, dienstweigeraars en mensenrechtenactivisten. Heel, heel voorzichtig lijkt Vojislav Kostunica nu deze weg in te slaan. Een kogel in iemands voorhoofd is zo geregeld, bewijst de praktijk.
57
XIII. EEN KEUZE VOOR DE VREDE
Op 28 oktober 2000 is de grote dag voor de Kosovaren aangebroken. Het zijn 'maar' lokale verkiezingen onder toezicht van UNMIK en OSCE en een stoet buitenlanders. Maar het is ook en vooral een test of ze hun wraak en frustraties, rivaliteit en verdeeldheid over de koers kunnen overwinnen. Het doel is voor iedereen gelijk: onafhankelijkheid. Maar onder leiding van Hashim Thaci van de PDK, de Democratische Partij van Kosova? Onder leiding van Ramush Haradinaj van de Alliantie voor de Toekomst van Kosova, eveneens militair? Onder leiding van Naim Maloku van de Partij van het Liberale Centrum van Kosova, of onder leiding van Ibrahim Rugova van het LDK?.. Of... Het wordt Rugova, met 58 % van de stemmen. Al in juni kreeg ik de indruk dat Ibrahim Rugova ondanks zijn gênante ontmoeting met Milosevic de uiteindelijke winnaar zou worden. Mensen zijn trouw aan een man die acht jaar lang een schaduwstaat overeind heeft gehouden en zich verzekerd weet van een achterban met ervaring. Weliswaar zijn de kiezers UÇK'ers veel dank verschuldigd, maar ze beseffen ook dat een kundig militair nog geen diplomaat is. Een etnisch zuiver Kosova, zoals sommige radicale ex-UÇK'ers willen, wijst de meerderheid af. Toch beluister ik hier en daar ook kritiek op Rugova. Mensen zijn teleurgesteld dat hij nooit de vluchtelingenkampen heeft bezocht.
Toen hij maar net president was, in 1993, zei Rugova het volgende: "Goedheid veronderstelt dat mensen in actie komen. Maar de wereld is passief. Daar zijn verschillende verklaringen voor. Ten eerste heeft men gedacht dat Joegoslavië het meest open land in Oost-Europa was. Men heeft de toestand hier niet begrepen. En nu de VN erover praten, wordt duidelijk hoe gecompliceerd de internationale politieke mechanismen zijn. Er bestaat een opvatting, die dateert uit de vorige eeuw, dat de Balkan een zak met volken is waar het altijd misgaat. Dat bestrijd ik. Wat nodig is, is het inzicht dat een imperium als Joegoslavië onmogelijk is op de Balkan. Elk volk dat hier leeft is qua grootte gelijk aan de andere, telt zes tot zeven miljoen mensen, en 58
verdient zijn eigen plaats. Als zo'n volk nationale of humanitaire rechten vraagt, wordt er al gauw gezegd: dat is nationalisme. Ik geef toe dat er in het erkennen van de identiteit van een volk een nationalistisch aspect schuilt. Daar moet je alert voor zijn. Maar men mag die twee, de rechten van een volk enerzijds en nationalisme anderzijds, nooit met elkaar verwarren. Er zit een zekere schijnheiligheid in het denken over rechten door de wereldgemeenschap. Men misbruikt mensenrechten voor politieke doeleinden. Mensenrechten zijn zich met de rechten van de staat gaan vermengen."
59
XIV. ONDERHUIDSE SPANNINGEN
Terwijl de dagen gaan korten en de woningnood nog steeds nijpend is, lijkt er op het eerste gezicht toch een verbetering gaande. De najaarszon en het broeikaseffect zijn Prishtina gunstig gezind: door de zachte herfst kan er eind november nog altijd worden gebouwd. Ik zie hoge vrijstaande en geschakelde huizen verrijzen, maar ook meubelzaken, boekwinkels en kantoren. Het aantal beschermende putdeksels in de stoepen is toegenomen en aan de palen van straatlantarens zijn afvalemmers bevestigd. Gevels hebben een verfje gehad, liften zijn gemaakt, er is continu water en de stroom valt nog maar af en toe uit. Daar staat tegenover dat de ruïnes nog niet zijn verwijderd, de buitentrappen van flats hier en daar lelijk beschadigd, de bestrating te wensen overlaat en het zwerfvuil een probleem blijft. Daarom is de hoofdstad nog steeds een stoffige stad en een aanslag op je schoenen als het geregend heeft. Negentig procent van de mensen is werkloos, wat zich vooral in de koudste tijd, januari-februari, gaat wreken. Nu nog is de Moeder Teresastraat een aaneenschakeling van kraampjes, waar doorgaans jonge kooplui cd's, mutsen, horloges, sierraden, boeken, popcorn en gepofte kastanjes verkopen. In de zon, met wat gedrentel, is dat uit te houden, maar 's winters valt die nering weg. De kioskhouders hebben het beter, maar verkopen allen hetzelfde en concurreren elkaar kapot. Wie geen familie in het buitenland heeft, die met geldzendingen kan helpen, gaat een hongerig seizoen tegemoet. Op KFOR en UNMIK raakt Kosova uitgekeken. Ze rijden voornamelijk rondjes, wat door de haperende stoplichten tot regelmatige aanrijdingen en ergerlijke files leidt. Cocacola-auto's worden de UNMIK-wagens genoemd vanwege de wit-rode kleur. De verkeerschaos is zo groot dat politiemannen- en vrouwen van de TMK (Kosova Protection Corps) nu over fietsen beschikken om zich tussen de auto's door op weg naar de plaats van het ongeval of wat-dan-ook te begeven. De bevolking is gefrustreerd over de taakstelling van de politie. Dat haar ruime aanwezigheid de orde niet kan bewaken, is bij herhaling gebleken. Incidenten zijn er aldoor al geweest, tot lang na 60
het beëindigen van de oorlog in '99. Opvallend is echter dat juist nu de gematigde LDK van Ibrahim Rugova de verkiezingen heeft gewonnen, de dreigementen en aanslagen in grimmigheid toenemen. Op 22 november wordt een bomaanslag gepleegd op het huis van de Joegoslavische vertegenwoordiger in Prishtina, Stanimir Vukicevic. Op 23 november, wordt Xhemajl Mustafa, adviseur en persoonlijk vriend van Ibrahim Rugova, door twee man doodgeschoten, vier Roma treft hetzelfde lot. Op 29 november waarschuwt een onbekende dat er een bomauto voor het parlementsgebouw staat. Het gebouw wordt ontruimd en de bom onschadelijk gemaakt. En de dag voor ik terugkeer wordt een UNMIK-politieagent door drie man neergeschoten. Motief: kort tevoren had hij opdracht een bedreigde vrouw op straat te escorteren. Toen drie achtervolgers haar midden in een winkelcentrum met een mes wilden doden, trok de agent zijn pistool en sloegen de mannen op de vlucht. Toevallig echter herkenden ze de agent later in een hotel, waar ze wraak op hem namen door (ze hadden vuurwapens!) gedrieën beginnen te schieten. Het is een mirakel dat de agent, die het hotel uitrende, slechts gewond geraakt is. Maar het is ook een mirakel dat ten minste een van de drie daders opgepakt werd. Gewoonlijk blijven daders en motieven onbekend.
Ik nader de plaats van het vuurgevecht als de gewonde UNMIK-agent naar het ziekenhuis afgevoerd is. Een grote zwijgende menigte kijkt toe hoe boven een winkelpui een deskundige de twee of drie kogelinslagen bekijkt. Eindelijk eens een zaak die serieus onderzocht wordt?.. Want dat is de grote klacht: men weet zich door criminelen omringd, maar bij gebrek aan actie en onderzoek door de politie voelt iedereen zich bedreigd. Dat niemand weet wie erachter steekt geeft nog de grootste spanning. Radicale noch gematigde Albanezen hebben er belang bij hun imago van democraten en daarmee hun kansen op onafhankelijkheid te verspelen. Bosnjakken, Roma, Turken en Serviërs met een zuiver geweten zijn ook het meest gediend bij een democratische staat met gelijke rechten voor allen. Dat doet vermoeden dat veel "incidenten" het werk zijn van mensen die profijt van een ontwrichting van Kosova hebben. Hun mogelijkheden zijn 61
legio en hun doelwitten ook. Feitelijk maakt het niet uit wie en wanneer ze doden, zolang het de verdeeldheid en de angst maar blijft voeden. Uit een radio-enquête in december wordt duidelijk dat niemand graag over zijn angsten wil praten. Velen beseffen een speelbal te zijn van politici als Milosevic, die geld genoeg heeft om zijn infiltranten rijkelijk te belonen, als maar duidelijk wordt dat Kosova niet in staat is tot een vreedzaam land uit te groeien. En wat zegt Mr. Robertson, secretaris-generaal van de Nato? Hij zegt: "We zijn hier om een multi-etnische samenleving op te bouwen, maar we weten dat het een droom is. Er zal een grote Albanese meerderheid zijn en een klein aantal minderheden: Turken, Roma, Bosnjakken..." In plaats van de rotte plekken uit de regio weg te snijden, zegt deze Nato-man dat hij is gekomen om iets moois op te bouwen, maar dat het een utopie is." Milosevic en consorten zullen Robertson dankbaar zijn voor diens ondersteunende woorden.
Een complicerende factor zijn Albanese fanatici die de kansen van de gematigde meerderheid vergooien. Een voorbeeld is het Uçpmb, dat in de Preshevavallei drie Albanese dorpen in Servië wil bevrijden. Een gedemilitariseerde zone, bedoeld om Albanezen tegen Serviërs te beschermen, benutten de Uçpmb-strijders zo voor het omgekeerde: een uitval. Ze wekken de woede van Belgrado en verspelen de broze sympathie van de wereld. Die is kort van memorie en lijkt de oorlog van '99 al vergeten. De situatie wordt grimmig als op 16 februari 2001 een bus vol Servische burgers opgeblazen wordt. Op dezelfde dag praat het Servische parlement over de mogelijke vrijlating van Albanese gevangenen én vindt er een aanslag plaats op de Servische minister van Binnenlandse Zaken. Toeval? Zowel Servië als Kosova zijn gijzelaars geworden: Servië van haar nationalisme en machtig gebleven maffia en Kosova van haar trauma's en onzekerheid over de toekomst. De aanpak van die problemen vergt zowel spoed als behoedzaamheid en is juist daarom zo lastig.
62
XV. FLAMUR
Achtentwintig november is de dag van de vlag. "Flamur" in het Albanees. In de Kanun, het eeuwenoude boek over het gewoonterecht van de Albanezen wordt de opbouw van een volk als volgt omschreven: De familie bestaat uit mensen van het huis; als hun aantal toeneemt, worden ze verdeeld in broederschappen (vllazni), broederschappen in verwantschapsgroepen (gjini), verwantschapsgroepen in stammen (fis), stammen in vaandels (flamur), en allen tezamen vormen een wijd verspreide familie, volk genoemd, dat één vaderland, gemeenschappelijk bloed, een gemeenschappelijke taal en gemeenschappelijke gewoontes heeft." (Kanun, boek 2, paragraaf 19)
Dat verklaart waarom de rode vlag met de zwarte tweekoppige adelaar zowel in West-Macedonië, Albanië en Kosova wappert. Als uiting van saamhorigheid. Maar in een nationalistische sfeer herinnert etnische saamhorigheid al gauw aan politieke, juist door de symboolfunctie die vlaggen nu eenmaal hebben. Dat maakt Slaven nerveus. Wat willen die Albanezen nou toch? Allemaal bij elkaar, één vlag, één land, grenscorrecties? Voor Macedonië zou amputatie van het Albanese Westen catastrofaal zijn en voor de hele regio zal het nieuwe conflicten inluiden. Daarom valt te hopen dat radicale Albanezen in toom kunnen worden gehouden. Macedoniërs zelf kunnen een bijdrage leveren door te stoppen met het getreiter van de stromen vrachtauto's die Macedonië uit en Kosova in willen. Grenzen houd je soms beter in stand door coulance dan door gestrengheid.
's Morgens is er nog weinig van het feest te merken. Winkels hebben een vlag in hun etalage gelegd of een aan de gevel gehangen, drijfnat door een herfststorm. Juist vandaag is het hondenweer. Maar vroeg in de avond begeven rijen auto's en dichte hordes voetgangers zich naar het stadscentrum. De Moeder Teresastraat is voor verkeer afgesloten. Daar staan stands die muziek uitzenden. Erbovenuit klinken harde knallen: rotjes, strijkers, "bommetjes". Zowel het handelen erin als het gebruik ervan zijn verboden, maar blijkbaar 63
heeft de politie opdracht om niet in te grijpen. Glimlachend zelfs staat een groepje agenten naar de chaos te kijken. Prishtina gaat uit haar dak, maar mag even uit haar dak gaan. Hoofdzaak is escalatie en gewonden te voorkomen. Het geknetter en de soms pijnlijke knallen vinden plaats bij een standbeeld dat me door de communistische stijl even aan Lenin doet denken. Zahir Q. Pajaziti, heri i kombat, 19621997, staat op de sokkel vermeld. Er liggen bossen bloemen als eerbewijs aan een van de eerste gesneuvelde UÇK'ers. Pajaziti's beeld is vandaag geplaatst, maar zal de daaropvolgende dagen aldoor kijkers trekken. Siervuurwerk is er ook. Andere mensen vieren het feest door uitgebreid te gaan eten. Jongeren bezoeken een disco.
Niets van dat feestelijke, zelfs niet voor één avond, bezit het dorp Fushë Kosovë, waar ik een dag later ben. In dit plaatsje vlakbij Prishtina wonen Serviërs, Albanezen en Ashkalije. De Albanese huizen zijn gedeeltelijk vernietigd, de Servische staan nog overeind en die van de Ashkalije dreigen om te vallen. Ashkalije zijn Roma die een sterke verwantschap met Albanezen voelen en daarom Albanees spreken. Dat bestempelde hen in de oorlog tot vijanden van de Serviërs, terwijl de "echte" Roma aan de dood trachtten te ontsnappen door alleen Servisch te spreken. Het dilemma van de Roma komt in Fushë Kosovë, anderhalf jaar na de oorlog, nog altijd wrang tot uitdrukking in de schoolsituatie. Baggerend door de modder loop ik door een straatje en raak in gesprek met een groep Ashkalije. Hun kinderen gaan niet naar school, omdat ze door Albanezen voor Roma aangezien worden die tijdens de oorlog Servisch spraken. Hun spreekvaardigheid in het Albanees kan de school niet overtuigen. Het is hun donkere huíd die spreekt en hen automatisch verdacht maakt. Uiteraard is de Servische lokale school geen optie, zodat ze ongeletterd, arm en kansloos zullen blijven. In de vallende schemering kijk ik om me heen. Nergens KFOR noch UNMIK. "Ze zijn even komen kijken," zegt een van de mannen, "en toen weer weggegaan." Kennelijk behoeven arme mensen als in Fushë Kosovë (Kosovo Polje in het Servisch) onderwijs noch bescherming. Het steekt scherp af tegen de inspanningen van KFOR in de nabije
64
hoofdstad, waar met zandzakken en geweren de levens van een groep Serviërs in één woonblok worden beschermd. Ik besluit opnieuw naar Prizren te gaan in de hoop daar de leider van alle Kosova-Roma te treffen, Haxhi Zulfi Mergja, de enige Rom in het veertig leden tellende parlement.
De weg naar Prizren, die afgelopen zomer hier en daar onbegaanbaar was, is voorzien van een nieuwe asfaltlaag, hetgeen de reistijd halveert. Toch ben ik veel te laat door twee ernstige verkeersongelukken met files als gevolg. Maar Haxhi Zulfi Mergja is thuis. Haxhi is de titel die hij draagt sinds zijn tocht naar Mekka, zichtbaar aan het witte geweven hoofdkapje dat hij draagt. Het is Ramadan en hij heeft sinds vier uur 's morgens niets genuttigd. Daarom zit hij wat rillerig in zijn huis vol mooie tapijten. Maar om half vijf, als het donker is, laat hij een van zijn kleindochters de ene hete consumptie na de andere brengen. Kruiselings heeft hij zijn benen onder zich getrokken en zit dichtbij de kachel. Haxhi Sulfi is een al wat oudere man die een sterke persoonlijkheid uitstraalt. Rustig somt hij op wie er zo al bij hem thuis is geweest: Robin Cook, een delegatie van UNMIK, de ambassadeur van Amerika, Rexhep Qosja, Rugova...
"Het is goed," zegt hij, "dat Qosja de politiek heeft verlaten en zich weer aan het schrijven wijdt. Daar liggen zijn echte talenten. Rugova is een modern politicus. Thaci is jong en heeft andere ideeën. Zijn partij verloor omdat hij te radicaal is. De verkiezingen zijn een succes geworden omdat de gematigden wonnen, maar kijk eens wat er nu gebeurt! Dagelijks worden mensen vermoord, ondanks alle politie. In een echte democratie is ruimte voor de ander, wordt die ander beschermd door de wet. Helaas geldt dat niet voor de Roma. Ons wordt van alles verweten, hoewel er geen strafbladen zijn. Ik heb dat aangekaart bij Robertson van de Nato en ook bij Kouchner. Wanneer, vroeg ik hun, kunt u papieren overleggen waaruit blijkt dat Roma roofden, verkrachtten en huizen in brand staken? Waar zijn de bewijzen van wat Albanezen ons verwijten?
65
We hebben geen huizen geplunderd, gemoord en vrouwen verkracht. Wel suiker of voedsel gestolen, maar dat zijn geen misdaden. En waarom vonden zulke vergrijpen niet onder Tito plaats? Omdat we toen werk en geld hadden en geen armoe leden. Onder Milosevic echter raakten we allen werkloos en een arm mens laat zich al manipuleren voor één sigaret. Het is beter 50 smoezelige Roma te vergeven dan er tienduizenden te verbannen. Ook voor de Albanezen zelf. Overigens ben ik vooral teleurgesteld in Europa, dat veel praat over democratie maar er in de praktijk weinig van terecht brengt. In 1933 waren het de Duitsers die ons en de joden verbanden, nu zijn het Albanezen die zich afreageren op ons. Europa is moreel verplicht behalve de Albanezen ook de Roma te helpen. Zelf doe ik wat ik kan, maar ik ben de enige Rom in het overgangsparlement, wat geen recht doet aan onze gemeenschap. Bovendien stuit ik, ook bij UNMIK en KFOR, op vooroordelen en discriminatie. Dat maakt het moeilijk mijn inzichten te verbreiden. Daarom was ik zo blij met de prachtige grafrede die Adem Demaçi hield toen de vermoorde vier Roma onlangs werden begraven." Ten slotte geeft Haxhi Zulfi een definitie van politiek in de vorm van een anekdote: "Er is een busje dat Kroaten, Bosnjakken, Serviërs, Albanezen, Roma, Turken, Macedoniërs, Slovenen en diplomaten uit het buitenland moet vervoeren. De diplomaten zeggen: wij gaan niet in een bus vol Balkanmensen zitten. De Serviërs weigeren naast Albanezen plaats te nemen, de Albanezen dulden geen Roma naast zich, de Kroaten geen Serviërs... Wat te doen? Iemand krijgt een inval en zegt: als jullie je nu eens eerst als politici voor gaan stellen. Welke principes heb je, waar sta je voor? Als iedereen uitgepraat is, kijken ze elkaar verbluft aan om vervolgens te constateren: dus daarom is het zo'n zootje!" We lachen. Maar het lachen vergaat me snel als ik hoor dat Prizren een avondklok heeft en alleen een gevleugelde taxi me nog naar Prishtina kan rijden.
66
XVI. JONGEREN
Hoe zou die anekdote over het busje hebben geluid met jeugdige passagiers? Door de avondklok is het niet mogelijk jonge Roma in Prizren te treffen. De taxichauffeur die me wegbrengt moet voor middernacht terug zijn. Tussen twaalf uur 's nachts en vier uur 's morgens geldt een uitgaansverbod in een stad, die me deze zomer nog zo idyllisch voorkwam. Als ik naar de oorzaak vis krijg ik een ontwijkend antwoord. Omdat ik koste wat kost met Roma jongeren wil praten ga ik op een andere dag terug naar het dorp Janjeva, waar Kroaten, Roma, Turken en Albanezen wonen. Ik tref er opnieuw Hamdi Gashi, de plaatselijke Roma leider, die zegt dat ik een eindje moet klimmen als ik met jongeren wil praten. Ze zijn namelijk aan het voetballen op het schoolplein op de heuvel: Roma en Albanezen. Twee neven onderbreken de match om met me te komen praten.
Elez Gashi en Eset Gashi, beiden 17 jaar.
Omringd door twee forse elftallen weet ik niet hoe te beginnen en stel een beetje formele vraag over de aanwezigheid van één Rom in het parlement. Elez: "Eéntje is veel te weinig. Als je kijkt naar het aantal Roma, zouden het er minstens twee of drie moeten zijn. Dan kun je echt iets bereiken, op deze manier lukt dat niet." Eset: "Hier in Janjeva krijgen Roma alleen voedselhulp. Geen scholingsmogelijkheden. Na zes jaar basisschool ben ik gestopt met leren. Ik moest wel. Mijn ouders zijn niet meer zo jong -mijn vader is al 65- en ze hebben mijn hulp hard nodig. Ik doe van alles en nog wat om aan geld te komen. Ik hak hout, maak schoon of ik sjouw. Waar ik maar mee kan verdienen." Elez: "Ik ben ook van school af. De basisschool heb ik afgemaakt, toen ben ik op de markt gaan werken. Om financiële redenen. Ze hebben het thuis hard nodig. Liever zou ik doorleren. Maar zelfs als ik het geld had, zou ik niet weten waar ik een vervolgopleiding kan krijgen. Er is alleen een Servische school hier in de omgeving."
67
Eset: "Direct in de buurt van Janjeva lopen we geen gevaar. Hier kan ik voetballen met de Albanezen, maar een paar dorpen verder laat ik me liever niet zien." "Hé mevrouw!" roept een van de anderen, "onze doelen en ballen zijn al jaren kapot. In Gjilan hebben ze nieuwe netten en voetballen gekregen. Van de Amerikanen, geloof ik. Zou u niet willen vragen of ze dat ook voor ons regelen?" "Word profvoetballer," raad ik ze aan, en niet bij wijze van grapje.
Bashkim, Albanees, 18 jaar
Bashkim werkt voor Radio Contact van directeur Sonja Nikolic, de multi-etnische radio in de hoofdstad Prishtina, die 24 uur in de lucht is en in haar tweejarig bestaan al tweemaal doelwit van een aanslag is geweest. Eenmaal trof een granaat de vijftiende verdieping van het mediahuis en in juni 2000 werd de Servische Valentina op straat door een kogel getroffen. De staf bestaat uit Bosnjakken, Serviërs, Albanezen en Turken en biedt werk aan een veertigtal mensen. De Turken zijn in de meerderheid wat regelmatig tot grapjes leidt in de trant van "ze konden niet wachten zo snel mogelijk terug te komen." Bashkim is een protestantse Albanees, ook actief in de overleggroep tussen Serviërs en Albanezen van het Helsinki Comité. Zijn werkdagen tellen 12 uur: van zeven uur 's morgens tot zeven uur 's avonds, zijn loon is bescheiden, zijn motivatie sterk. Bashkim: "De grootste barrière hier is de vraag wie het ergste slachtoffer is. Tijdens de oorlog keek ik naar de Servische tv. Het ongelijke aan de situatie was dat Albanezen niet mee konden discussiëren. Ze waren onzichtbaar en onhoorbaar geworden sinds hun media waren verboden, zodat de Servische kijk op de zaak alles ging domineren. Albanezen hadden geen kans hun lijden toe te lichten. Ik heb in de oorlog o.a. vier van mijn vrienden en een oom verloren. Eén vriend werd ontvoerd en later dood teruggevonden, een andere die op de fiets zat is door militairen overreden, een derde zat bij het UÇK... Toch deed ik vanaf mijn vijftiende al aan gespreksgroepen mee, georganiseerd door het Helsinki Comité. Eens was ik in Skopje waar 68
Serviërs en Albanezen aan aparte tafeltjes zaten. De bedoeling was een dialoog met elkaar aan te gaan. Iedereen wachtte af wie de eerste stap zou zetten van tafel te veranderen. Ik ben naar een paar Serviërs gegaan, waarna we een poos over Mitrovica hebben gepraat. Ik zei dat mijn eerste identiteit niet mijn etnische was, maar uit mijn talenten bestond, uit het feit dat ik linkshandig ben, uit mijn voorkeuren voor muziek, dansen en ook schrijven.
Servië is een land van mythen. Ze geloven er heilig dat Kosova de wieg van de Servische beschaving is. Tot op zekere hoogte hebben ze daar gelijk in, maar wie verder teruggaat in de tijd vindt nog oudere wiegen. Discussiëren over geschiedenis is een ondoenlijke zaak. Dan kun je evengoed zeggen dat de Balkan van de Turken is, of van de Romeinen. Daarmee bedoel ik niet dat je elke discussie moet mijden. Praten over alles wat er gebeurd is, is juist goed. Serviërs moeten beseffen dat er iets mis is met hen. Ze zijn opgevoed met een gevoel van superioriteit over ons en over andere volken. Dat mag je mensen van mijn leeftijd niet kwalijk nemen, maar er moet wel iets veranderen in hun mentaliteit. Als Albanezen in Kosova nu genoegen nemen met een vorm van autonomie, hebben we morgen Milosevic II. Joegoslavië leek aan de buitenkant sterk gedecentraliseerd, maar de veiligheidsdienst zat in Belgrado. Er werkten ook Slovenen, Kroaten en anderen, maar die stonden in dienst van Servië. Hoewel Kosova dankzij haar mineralen een van de rijkste regio was, was het in Joegoslavië het meest onontwikkelde. Het geld ging elders heen. Tot 1993 heb ik in Belgrado gewoond, toen besloten mijn ouders vanwege de dreigende sfeer naar Kosova te verhuizen. Eerst hebben we in een dorp gewoond waar zo'n 20.000 mensen schuilden. Ik ben bang dat een deel van hen later in massagraven is verdwenen. Gelukkig verhuisden wij tijdig opnieuw naar een Albanees dorp in Servië.
Ik wilde de gezichten zien
69
Albanezen die zeggen dat Serviërs hier geen plaats hebben en allen schuld aan de oorlog dragen geef ik ongelijk. Kosova is het land van alle mensen die er wonen, dus ook van Turken, Roma, Bosnjakken en Serviërs. Ik zou niet graag zien dat het een land van één enkele groep werd. Daarom ben ik het ook oneens met Servische nationalisten. Ik herinner me een Serviër die aan het plunderen was, een koelkast op zijn schouder legde en zei: "Kijk, Serviërs zijn de sterkste mensen ter wereld." Ik wilde de mensen zien, de gezichten zien van soldaten, paramilitairen en burgers die gruwelen uithaalden. Ik vroeg me af of ze naderhand nog rustig konden slapen, maar ik denk dat ze nachtmerries hebben. Een voorbeeld: in 1999 hielpen burgers in Peja paramilitairen bij het doden van Albanezen. Sommige militairen waren vrijgelaten criminelen, die zo hun straf afkochten. Maar die anderen, hoe konden ze? Later heb ik gedacht: misschien was ik er jaren eerder ook toe in staat geweest, toen we uit Servië vluchtten en opeens erg arm waren. Dan groeit er een frustratie in je die steeds groter wordt. Ik heb Serviërs gevraagd of ze geen aandrang voelden Albanezen excuses aan te bieden. Nee, hadden ze niet. Toch zou het goed zijn. Niet omdat alle Serviërs schuldig zijn aan de oorlog, passief of actief, maar omdat een groot deel medeverantwoordelijk is. Ze lieten Milosevic vallen omdat hij alle oorlogen die hij begon had verloren. Omdat hij een mislukte schoft was. Als hij ze had gewonnen was hij een held geweest. Helaas denkt Kostunica op dezelfde manier over ons. Een jurist met een geweer!.. Hij zegt dat hij het moest aanpakken van Servische boerenstrijders, omdat die zich anders beledigd hadden gevoeld.
Binnenkort ga ik naar het buitenland. Ik heb meegedaan aan een wedstrijd en een beurs gewonnen om massa- en mediacommunicatie te gaan studeren. Razend interessant. En bij Radio Contact loopt ook niet alles op rolletjes. De Serviërs zijn geneigd over Kosovo-Metohija te spreken, typisch Servisch, dus ongepast. Omgekeerd komt het voor dat Albanezen zich het scheldwoord tsjetnik laten ontvallen. Dan protesteer ik. Bij een multi-etnisch medium kan dat natuurlijk niet."
70
Sebiha, Turkse, (19)
Ook voor Radio Contact werkt Sebiha, een Turkse. Ze kwam zomaar eens kijken op aanraden van een vriend, die technicus is, en werd na een stemtest prompt aangenomen. Sebiha: "Eigenlijk kwam ik voor de grap, pas daarna werd het serieus. Tijdens de bezetting en de oorlog, de voorbije tien jaar, ging ik eerst naar een erkende school en toen naar de Turkse faculteit aan de universiteit. Thuis waren we met vier zusjes. Twee van hen stuurde mijn vader naar een Albanese school, en de andere -onder wie ik- naar een officiële. Ik wist dat de Albanese ondergrondse scholen slecht waren. Ze hadden geen verwarming, geen meubels. Maar mijn zussen hebben me nooit verweten dat ik het beter had. Ik ben hier omdat ik het leuk vind met verschillende mensen te werken. Voor mij zijn ze allen gelijk. Het werk heeft me niet echt beïnvloed, want ik ben altijd tegen racisme en nationalisme geweest. Als ik iemand zie die het slecht heeft zal ik die zeker helpen. Maar op school had ik geen invloed. Ik kon niets ondernemen." Op mijn vraag of Sebiha niet meer solidariteit met haar zussen had kunnen tonen, blijft ze het antwoord schuldig. "Mijn vader besliste dat het zo moest."
Marija, Servische, 24
Marija werkt voor Radio Kosova, ook een multi-etnisch station, waar in het Albanees, Servisch en Turks wordt uitgezonden. Geld komt er van de European Broadcasting Union en het nieuws verzorgen ze samen. Zoals er Servische invloed op het Albanese nieuws is, is er Albanese invloed op het Servische nieuws. In totaal werken er tachtig mensen. Marija: "Ik ben een van de vier Serviërs, alle vier meisjes. Ik voel me hier niet veilig. Daarom moet ik elke dag met de auto naar huis gebracht worden. 's Morgens als het licht is durf ik wel over straat, maar in het donker niet. Ik versta Albanees, maar ik kan het niet spreken, wat me zou kunnen verraden. Daarom ben ik het nu aan het leren. Ik doe dit werk niet omdat ik zo dol op gevaar ben. Maar in 71
Servië is de situatie erg slecht en bovendien kom ik uit Prizren, dus oorspronkelijk hiervandaan. Vorig jaar was het voor sommigen nog te link om te vertellen dat je voor Radio Kosova werkte, nu kun je er wel voor uitkomen. Ik kan de reacties van de Albanezen begrijpen en ben beter op de hoogte dan de Serviërs in Servië van wat hier is misdaan. De Kosovaren weten wie misdaden op zijn geweten heeft, maar het ergste is dat die criminelen niet in Den Haag vastzitten. Ik begrijp ook de Albanese wens onafhankelijk te zijn, maar niet dat ik in Prishtina geen Servisch meer kan praten. Anderzijds: in NoordMitrovica kunnen Albanezen geen Albanees meer spreken. KFOR en de politie doen niets. Als ze zo sterk waren als ze beweren, zouden ze wel in staat zijn de boeven op te pakken. Maar die lopen vrij rond, de kleine en de grote zoals Karadzic en Mladic. Joegoslavië is lid van de VN, terwijl een man als Milosevic er gewoon zijn partijwerk kan doen.
nieuwe realiteit
We zijn een zwak volk. We kunnen protesteren en in hongerstaking gaan, maar waar dient dat toe? Als onze politici anders beslissen, gebeuren de dingen precies zoals zij willen. Servië is geen democratie. Veel landen hier op de Balkan zijn in een overgangssituatie. Daar komt bij dat Serviërs Albanezen als een tweedehands volk beschouwen: beestachtig, monsterlijk, walgelijk. Ook aan Bosnjakken en moslims hebben ze een hekel. De Servische propaganda heeft dat erin gehamerd. Tijdens de bombardementen protesteerden ze tegen de Nato, maar niet tegen de gruwelen die Milosevic had begaan. Toch wisten ze wel wat er loos was door Radio Free Europe of de Voice of America. Maar de staatsmedia zeiden dat alles was georganiseerd door de CIA. Zelfs Serviërs hier in Kosova moeten de nieuwe realiteit onder ogen gaan zien. Sommigen weten niet goed meer waar ze nu eigenlijk wonen, in Servië of elders. Misschien zou het goed zijn als Kosova onafhankelijk werd, maar dan uitsluitend met gelijke rechten voor allen zodat iedereen zonder angst en vrij over straat kan lopen. De media moeten meer samenwerken, ze moeten ieders standpunt en complete informatie geven. Ik weet 72
niet of mijn mening uitzonderlijk is. Ik heb vrienden bij de radio en Albanese vrienden en ben niet bang te zeggen wat ik denk. Altijd heb ik gedacht: Albanezen moeten rechten hebben. Toen zij niet meer naar school konden en wij Serviërs wel, vond mijn klas dat oneerlijk. Maar mijn vriendinnen van toen zijn verhuisd. Misschien ben ik toch wel apart, ja... Al heb ik intussen ontdekt dat er meer zijn als ik."
Elvir, Zilhad, Sejljan, Nisveta, Bosnjakken, allen 18 jaar
Op de redactie van Avaz tref ik vier jonge Bosnjakken. Avaz is de enige Bosnische krant in Kosova en wordt gemaakt in Prizren waar veel Bosnjakken wonen. Hoofdredacteur is Mustafa Barle, die op drie computers en met twee collega's toch iedere week in staat blijkt een weekblad te produceren. Doel: stimulering van de Bosnische cultuur en tradities en buitenstaanders informeren, waardoor het vertrouwen en het begrip toenemen. Ook Prizren is niet zonder kleerscheuren uit de oorlog gekomen, zoals ik aanvankelijk dacht. In Kosova woonden tien jaar geleden 150.000 Bosnjakken, een derde daarvan leeft inmiddels verspreid over 56 landen en de overige 100.000 staan niet geregistreerd. Het probleem van de Bosnjakken zit hem in hun taal. Vóór het tijdperk Milosevic was er regelmatig contact tussen Prizren en Sarajevo. Belangrijk omdat de Bosnische cultuur minstens tien eeuwen oud is en de Bosjnakken (waaronder veel afstammelingen van de Bogomielen*) feeling met hun wortels in Bosnië wilden houden. Ná het tijdperk Milosevic wensten de Bosjnakken zich niet langer als Servo-Kroatisch sprekende Moslims te presenteren. Dus herdoopten ze zich in Bosnjakken en hun taal in Bosnisch. Zilhad: "Alle interesse van de internationale gemeenschap gaat naar Serviërs en Albanezen. Wij worden vergeten." Nisveta: "Mij deed de oorlog in Kosova sterk aan Bosnië denken. Het is misdadig als het ene volk het andere wil vermoorden. In Bosnië speelde het feit dat mensen een andere godsdienst hadden. Hier hadden ze een andere godsdienst en een andere taal. Wie mensen als gelijkwaardig beschouwt, moet ze ook zo behandelen." Zilhad: "Maar in de Servische samenleving is dat onmogelijk vanwege het nationalisme." 73
Nisveta: "In de federatie hadden ze altijd de beste banen en de hoogste posities. Nu de oorlog voorbij is en Milosevic weg is gestemd, hebben we een ander probleem. Als we hier buiten op straat lopen, apen Albanese kinderen onze taal spottend na en vragen of we Serviërs zijn." Zilhad: "Mijn buurman vroeg me laatst waarom ik geen Albanees met hem sprak. Ik zei dat ik dat niet kende." Sejljan: "En tegen mij zei een vrouw: als je nog één woord Bosnisch spreekt, betaal je me twintig mark." Nisveta: "De mensen hier associëren onze taal met de Serviërs die hen hebben vervolgd. Eigenlijk is het waanzinnig! Eerst werden Bosjnakken door de Serviërs gedood en nu worden we voor Serviërs uitgemaakt door Albanezen die -net als wij- door Serviërs werden vervolgd. Maar onze taal is legaal. Officieel mag je hier op school Albanees, Turks, Servisch, Kroatisch en Bosnisch spreken." (Hoewel de drie Slavische talen heel sterk overeenkomen, vertonen ze in klank en kleur dialectische verschillen die steeds belangrijker worden, EdG). Elvir: "Als dit zo doorgaat heb ik geen toekomst hier. Maar waar moet ik naar toe? Ik durf niet naar Servië en in Bosnië is de infrastructuur volledig stukgemaakt. Ik heb Albanese vrienden, drie. Met hen heb ik geen problemen. Maar als ik mensen niet goed genoeg ken, ben ik niet op mijn gemak." Nisveta: "Het hangt ook samen met het opleidingsniveau. Hoe beter iemand geschoold is, hoe minder problemen er zijn. De meesten van ons hebben wel Albanese vrienden. Maar als er weer iets gebeurt, raken we in paniek. Na de oorlog zijn er 56 Bosjnakken vermoord en worden er 30 vermist."
74
XVII. GEEF KOSOVA PERSPECTIEVEN
Milaim Zeka is een Albanese tv-producent en correspondent voor onder meer BBC, Deutsche Welle, de Zweedse radio en de Voice of America. Hij vat de warrige situatie in Kosova bondig samen: "Wat ik mis is vooruitgang, uitzicht op iets beters. De werkloosheid is hoog. Een mens die veel geleden heeft en geen afleiding kent, geeft zich eerder aan zijn frustraties en wraakgevoelens over dan iemand die wat om handen heeft. Rugova kan honderd maal roepen dat níemand agressie moet plegen, maar wanneer die politieauto's niets meer doen dan rondrijden en daders ongestraft laten, waarom zou je dan nog de politie inschakelen als er iets aan de hand is? Dan knap je het zelf maar op. Anderzijds moet het geweld hier ook weer niet overdreven worden. Kosova is een klein land, waar een felle schietpartij al gauw een hoop aandacht trekt. In andere landen gaat het ook wel eens fout. Als mensen perspectieven hebben en werk of vooruitzicht daarop, neemt de stress vanzelf af. En dan is men ook niet almaar met het verleden bezig, maar wordt men toekomstgerichter. Ook scholing is daarom voornaam. Jongeren, arm en rijk, moeten ongeacht hun etniciteit, naar een vervolgschool kunnen. Al was het maar om de kwaliteit van de journalistiek te verbeteren. Nu hebben we heel veel radio- en tv-stations in het land, die ondanks de steun die ze krijgen, op een amateuristisch, soms lachwekkend niveau blijven hangen. Waarom al die versnippering, waarom geen samenwerking? Goede journalistiek kan vooroordelen en onbegrip helpen reduceren, zoals slechte journalistiek oorlogen uit kan lokken. Daar liggen de prioriteiten." Het is logisch dat Zeka, zelf journalist en doordrongen van de perfide rol die propaganda gespeeld heeft, een oplossing in de media zoekt. Die hebben het grootste bereik. Maar sport, educatieve en culturele evenementen op locaal niveau verbeteren ook de sfeer. Zelfs die kapotte bal die Roma en Albanese jongens in een doel zonder vangnet schopten bestrijdt het nationalisme.
75
*KFOR: Kosovo Force (o.l.v. NATO)
*UNMIK: United Nations Mission in Kosovo
*OSCE: Organisation for Security and Co-operation in Europe
*Fehmi Agani, oprichter van de LDK en beoogd president. Toen Serviërs hem zijn vrijlating aanboden in ruil voor de executie van twintig jongemannen, antwoordde Agani dat hij geen president kon zijn van een volk dat zo'n prijs voor hem had moeten betalen.
*Bajram Kelmendi: bekend mensenrechtenactivist, vermoord in 1999.
*Flora Brovina, kinderarts en dichteres, die begin jaren negentig veel slachtoffers onderzocht die op school aan de gifgassen salin en tabun blootgesteld waren.
*Veton Surroi, hoofdredacteur van Koha Ditore, winnaar van de Geuzenpenning, evenals Natasha Kandic.
*Pjetër Bogdani, schrijver-priester uit de 17e eeuw die in het Latijn en Albanees (toenmalige spelling) publiceerde. Leefde van 16301689.
*Shtjefën Gjeqovi: Franciscaner priester die leefde van 1874 tot 1929. Optekenaar van de Kanun van Lek Dukagjini en strijder voor Albanees onderwijs, dat ten tijde van het Koninkrijk was verboden.
*Kanun, stelsel van wetten en regels, die waarschijnlijk gedurende duizenden jaren mondeling zijn doorgegeven en een eerste rechtssysteem (of gewoonterecht) vormden.
*Rexhep Qosja, schrijver en politicus, die zich aan de kant van de Roma schaart en vindt dat ze in een nieuw Kosova extra rechten verdienen. 76
*Hashim Thaci, ex-politiek leider van het UÇK.
*Volgens onbevestigde bron was Shaban Palluzha zelf een partizaan, maar raadde hij de strijders af elders te gaan vechten, omdat een eenheid Tsjetniks Kosova dreigde binnen te vallen.
*Ivo Andric (1892-1975), schrijver en diplomaat, winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur, nationalist, bepleiter van deportaties in zijn "Concept voor Albanië" (1939). Van oorsprong Kroaat werd hij beschouwd als een Servische schrijver.
*Vasa Cubrilovic, Lid van de Servische Academie en opsteller van nazistische memoranda in 1939 en 1944.
*Aleksandar Rankovic, minister van Binnenlandse Zaken en hoofd van de geheime politie, in 1966 door Tito ontslagen.
*Bogomielen: gemeenschap van gelovigen in Zuid-Macedonië, die behalve Slaven, ook Armeniërs en Centraal-Aziatische volken omvatte. Nadat Keizer Samuel in de elfde eeuw door Byzantium was verslagen vluchtten de Bogomielen in grote getale naar Bosnië.
77