HANDLEIDING Studiejaar 2015-2016
begeleider Leren in praktijk
Over leren in het Friesland College Bij het Friesland College leert de student praktijkgestuurd. Dit houdt kort gezegd in, dat hij/zij zoveel mogelijk leert in werksituaties bij verschillende bedrijven/instellingen. Werken en leren in de praktijk helpt om te onderzoeken waarom iets wel of juist niet lukt. Of wat een volgende keer anders moet. Zo krijg de student inzicht in eigen mogelijkheden, werkwijzen, ambities en kansen. Sleutelwoord hierbij is ‘reflectie’. Reflectie in de zin van ‘leren naar jezelf te kijken’. Hoe je het werk aanpakt en hoe je daar van kunt leren. Dat helpt om van doen ook leren te maken. Om het werk goed te kunnen uitvoeren, is vakkennis en zijn vaardigheden nodig. Hiervoor worden lessen, workshops, colleges etc. georganiseerd. Deze worden zoveel mogelijk in de praktijk aangeboden en uitgevoerd. Zo kan de student het geleerde direct koppelen aan de werkzaamheden op de werkvloer en andersom.
Handleiding Een begeleider is een medewerker van een bedrijf/instelling die de student op de werkplek begeleidt. Dit document is een handreiking voor jou als begeleider. Hierin vind je basisinformatie voor de begeleiding: • • • •
Wat wordt er van je verwacht Hoe werkt de begeleiding Hoe wordt er beoordeeld Welke hulpbronnen zijn beschikbaar
Gedetailleerde informatie hangt deels af van de praktijksituatie (de mogelijkheden van het bedrijf/de instelling) en de invulling van de praktijkperiode vanuit de school en de student. Afspraken over ‘wie doet wat en wanneer’ zullen bij de start van een praktijkperiode steeds opnieuw gemaakt moeten worden. Verder is er veel achtergrondinformatie over allerlei aspecten die met de begeleiding, leren en ontwikkelen te maken hebben. Deze theoretische achtergrondinformatie is op onderwerp te vinden in de bijlagen. Uiteraard is jouw kennis, kunde en ervaring het belangrijkste element in de rol van begeleider.
Handleiding begeleiders 2015-2016
2|Pagina
Wat wordt er van je verwacht Je bent in de praktijk het eerste aanspreekpunt: • Je zorgt ervoor dat gewerkt wordt aan opdrachten waar van geleerd kan worden • Je geeft de feedback en ondersteuning bij de uitvoering van het werk en de opdrachten • Je bespreekt het werk en de opdrachten na en geeft feedback op het handelen • Je hebt een coachende en begeleidende rol • Je motiveert: plezier en zelfvertrouwen vergroten het leereffect! Om bovenstaande punten te realiseren is het belangrijk dat de begeleiding aansluit bij de ontwikkeling en leerstijl van de student. Iedereen leert immers op zijn/haar eigen manier. De ene student is praktisch ingesteld en leert door middel van zelf experimenteren. De ander leert wellicht beter door er eerst over na te denken en door situaties te analyseren. Voor jou als begeleider geldt dat ook. Wat is jouw leerstijl en wat doe je er mee? Informatie over leerstijlen kun je vinden in de bijlage: ‘Hulpmiddelen’.
Hoe werkt de begeleiding Als begeleider ga je een cursist coachen en feedback geven. Dit vraagt om wederzijds vertrouwen en afstemming over de werkwijze en om een plezierig en veilig leerklimaat. Je overlegt over taken en maakt afspraken: • Wat verwacht en denkt de student te kunnen leren en op welke wijze • Welke ondersteuning heeft de student daarbij nodig • Op welke momenten hebben de student en de begeleider overleg/afstemming • Wanneer en op welke wijze wil men feedback krijgen • Wat is de planning van: reflectiegesprekken, evaluatiemomenten, (verdiepings)bijeenkomsten, beoordelingsmomenten etc. Je spreekt regelmatig over de ontwikkeling van de student: • Waar sta je nu • Wat wil/moet je nog leren • Hoe pak je dat aan • Welke bewijzen lever je daarvoor Als begeleider ben je medeverantwoordelijk voor de introductie, het inwerkprogramma en de directe begeleiding van de student op de werkplek. Op bepaalde momenten lever je ook een aandeel in zijn/haar beoordeling. Daarmee heb je een grote rol in het werk- en leerproces van de cursist. Je bent naast rolmodel en vraagbaak, degene die feedback geeft en confronteert op momenten waarop dat nodig is. Geen eenvoudige, maar wel een uitdagende taak. Een taak waar je zelf ook veel van kunt leren. Informatie over het geven van feedback kun je vinden in de bijlage: ‘Hulpmiddelen’, pagina 13.
Handleiding begeleiders 2015-2016
3|Pagina
De FC-competenties De FC-competenties zijn een aantal jaren geleden gemaakt in samenwerking met bedrijven en instellingen. Het Friesland College heeft de mensen uit de bedrijven en instellingen gevraagd: wat verwacht je van je toekomstige werknemers. Wat moeten die kunnen en kennen en wat verwacht je van hun houding en gedrag. Hun antwoorden hebben geholpen de FC-competenties te maken. Die gaan vooral over de ontwikkeling als persoon en hoe iemand in zijn/haar werk staat. De eerste periode is voor de studenten vooral een tijd om te wennen, zich te oriënteren en het werk te leren uitvoeren. Dit is de 1e fase van ontwikkeling op de FC-competenties. Vanaf het moment dat de student start in jouw organisatie tot en met de afronding zullen er regelmatig gesprekken worden gevoerd. Deze gesprekken zijn bedoeld om de voortgang van het werken en leren goed in beeld te krijgen en te houden. De tijdlijn geeft je informatie over de planning van de verschillende gesprekken. Wat er precies tijdens de gesprekken aan de orde komt, wordt vastgesteld in samenspraak met jou, de student en school. De begeleiding is sterk afhankelijk van de student en het niveau waarop hij/zij zijn competenties al beheerst. Dit kan dus per student sterk verschillen. Waar je als begeleider soms tegen aan loopt is: mag de student leren door fouten te maken of probeer je juist fouten te voorkomen. Niet alle studenten vinden initiatief nemen en zelfsturing vanzelfsprekend. Dit hangt mede af van het niveau van de opleiding en in welke fase van de opleiding de student zit. Het uitblijven van reacties hoeft niet direct te wijzen op het ontbreken van zelfsturing. Onduidelijkheden, behoefte aan bevestiging, zoeken naar structuur etc. kunnen oorzaken zijn waardoor actie uitblijft. Als begeleider kun je hier een rol in spelen door bijvoorbeeld duidelijke werkafspraken te maken. Met de competentiegroei van de student en de gewenning aan het werk zal de zelfsturing toenemen. Informatie over de FC-competenties ontwikkellijn kun je vinden in de bijlage: ‘Hulpmiddelen’.
Handleiding begeleiders 2015-2016
4|Pagina
Het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) Elke student heeft een persoonlijk ontwikkelingsplan. Hierin komt aan de orde: - welke competenties hij/zij moet ontwikkelen - welke kennis en vaardigheden wil/moet hij/zij leren - hoe denkt hij/zij dat te gaan doen Het persoonlijk ontwikkelingsplan helpt dus bij het stellen van (leer)doelen, het inzichtelijk maken van die doelen en de weg daar naartoe. De route naar deze doelen loopt voor iedere student anders. Eerdere (werk)ervaringen, persoonlijke kwaliteiten en leerdoelen maken dat deze route heel divers kan zijn. Wat voor ieder hetzelfde blijft is het uiteindelijke doel: het behalen van het diploma. De student stelt zichzelf steeds vier vragen bij het vaststellen van de leerdoelen uit zijn of haar POP. Deze vragen helpen bij de voorbereiding op de praktijkperiode en zijn onderwerp van gesprek tijdens de begeleidingsgesprekken. De vier vragen zijn: 1. Waar sta ik nu? In het antwoord op deze vraag zitten alle ervaringen tot op het moment van schrijven, dus zowel de sterke als de zwakkere punten. De student kijkt kritisch naar zichzelf. Feedback van anderen wordt expliciet meegenomen. 2. Wat wil/moet ik nog leren? De student formuleert zijn/haar doelen: wat is het professionele gedrag dat van mij wordt verwacht? Waarin ga ik mezelf aanscherpen of verbeteren? Deze doelen kunnen betrekking hebben op kennis, vaardigheden of gedrag (of een combinatie hiervan). 3. Op welke manieren pak ik dat aan? De eerder genoemde doelen worden uitgewerkt in een plan van aanpak. Welke acties onderneemt de student om te werken aan deze doelen gedurende een bepaalde periode? De student formuleert meerdere acties om zijn/haar doelen te bereiken. 4. Welke bewijzen lever ik daarvoor? Een doel is bereikt wanneer de student kan aantonen aan de begeleiders dat hij of zij zichzelf hierin heeft ontwikkeld. Om dit te kunnen aantonen zal de student bewijzen moeten verzamelen, waaruit de ontwikkeling blijkt. Deze bewijzen kunnen verschillend van vorm zijn: de student kan bijvoorbeeld in de werkzaamheden laten zien dat hij/zij iets beheerst, hij/zij kan op papier bewijs leveren of juist in een gesprek. Aan het eind van de praktijkperiode maken de student en de begeleider een evaluatie. 5. Hoe kijk ik terug op wat ik heb gedaan in het werk, hoe ik het heb gedaan en wat en hoe ik heb geleerd? De student reflecteert in de begeleidingsgesprekken op het verloop van zijn/haar ontwikkeling en hoever hij/zij gevorderd is in competent worden, met andere woorden: in staat is om het (gewenste) beroep uit te oefenen. Meer informatie over reflecteren vind je in de bijlage ‘Hulpmiddelen’. Competenties bestaan uit een mix van kennis (weten), vaardigheden (kunnen), motivatie (willen) en persoonlijke factoren (zijn). In de reflectie schenkt de student daarom aandacht aan de ontwikkeling op deze vier factoren. Vanuit de opleiding wordt de student begeleid door een studieloopbaanbegeleider. Deze heeft een aantal verantwoordelijkheden: Handleiding begeleiders 2015-2016
5|Pagina
-
volgen, begeleiden en bewaken van de voortgang van het leertraject i.s.m. de begeleider de student begeleiden bij het opstellen en vaststellen van zijn/haar POP i.s.m. de begeleider een werkklimaat creëren waarin de student optimaal kan leren
De studieloopbaanbegeleider, begeleider en student, hebben op bepaalde momenten in de opleiding gesprekken over de voortgang in het leertraject.
Hoe wordt er beoordeeld?
Beoordelen om te leren en beoordelen om te beslissen Tijdens een leertraject wordt een student op verschillende manieren en momenten beoordeeld. De student zorgt ervoor dat de begeleider aan het begin van de praktijkperiode goed wordt geïnformeerd over de verschillende beoordelingsmomenten. In het Friesland College maken we een onderscheid tussen beoordelen om te leren en beoordelen om te beslissen.
Beoordelen om te leren is gericht op de ontwikkeling van de student. Het gaat erom de groei van de student vast te stellen. Je mag fouten maken, want juist van die fouten kun je leren. Feedback van studieloopbaanbegeleiders, begeleiders, vakspecialisten en medestudenten helpen de student te benoemen wat en hoe verder geleerd kan worden. Alle feedback en reflectie tijdens de praktijkperiode is hiervoor van groot belang en de begeleider heeft hierin een belangrijke rol. In de voortgangsgesprekken is dit dan ook een belangrijk gespreksonderwerp.
Beoordelen om te beslissen is gericht op de formele diplomering van de student. Voor het behalen van een officiële kwalificatie (diploma, certificaat) moet een student voldoen aan wettelijke eisen. In alle opleidingen binnen het Friesland College wordt gebruik gemaakt van landelijk ontwikkelde en vastgestelde kwalificatiedossiers. In deze dossiers worden de eisen die aan een beroep gesteld worden beschreven in kerntaken, werkprocessen en competenties. Bij kerntaken en werkprocessen gaat het om wat je moet kunnen uitvoeren. Bij competenties gaat het vooral om hoe je het werk uitvoert. Welke algemene competenties zet je in en hoe zet je je persoonlijke kwaliteiten in. In het Friesland College gebruiken we bij het gesprek over deze kwaliteiten o.a. de FC-competenties. Aan het begin van de praktijkperiode zal de studieloopbaanbegeleider met jou overleggen hoe en wanneer jij betrokken kunt en wilt worden bij een formele beoordeling. Of een student bij jou in de praktijk al beoordeeld wordt voor een formele (deel)beoordeling hangt af van zijn/haar ontwikkeling en van de fase in zijn/haar leertraject. Het oordeel van de praktijk is voor de formele beoordeling van groot belang. Daarnaast leert de student natuurlijk allerlei praktische zaken om het werk goed uit te kunnen voeren. Wat er op dat gebied van de student wordt verwacht -om uiteindelijk een diploma te krijgenstaat in de kerntaken en werkprocessen van het betreffende kwalificatiedossier. Meer informatie over kwalificatiedossiers vind je op de website: http://www.sbb.nl/
Met het bedrijf/de instelling wordt een ‘tijdlijn’ gemaakt waarin alle relevante informatie te vinden is over de activiteiten die georganiseerd worden in het bedrijf of de instelling. De volgende onderwerpen zijn daarin o.a. te vinden. Handleiding begeleiders 2015-2016
6|Pagina
-
-
Voorbereiding en matching; afspraken maken Samenwerking bedrijf-student-school (met studenten en docenten leren en ontwikkelen op specifieke onderwerpen als: het leerproces van de student, beoordelen van de student, reflectie en feedback). Uitvoering en begeleiding; de verschillende gesprekken Uitwisseling met begeleiders van andere organisaties Evaluatie- en reflectiemomenten Persoonlijke ontwikkeling
Met vragen, opmerkingen en feedback kun je in eerste instantie terecht bij de student, de contactpersoon voor studenten van je bedrijf/instelling en de studieloopbaanbegeleider van school.
Handleiding begeleiders 2015-2016
7|Pagina
bijlage
HULPMIDDELEN
Handleiding begeleiders 2015-2016
8|Pagina
De FC-competenties ontwikkelingslijn FASE 1: Je oriënteert je op de werkzaamheden en onderzoekt wat je kunt gaan doen en leren. KERNCOMPETENTIE
COMPONENTEN
VOORBEELDEN
Het vermogen om met een enthousiaste houding nieuwe dingen aan te pakken
• • •
Durven Initiatief Willen leren
• • •
Niet afwachten, maar initiatief nemen Interesse tonen Laten merken dat je er bent
Het vermogen jezelf steeds beter te leren kennen
• •
Wie ben ik en wat wil ik Leren omgaan met feedback
• • • •
Leren waar je wel en niet goed in bent Leren reflecteren Bereid zijn om van ervaringen te leren Feedback van anderen serieus nemen
Het vermogen om contact te maken en te onderhouden met mensen
• •
Iets van jezelf laten zien Belangstelling tonen
• • • •
Mensen positief en met een open houding tegemoet treden Interesse tonen in wat anderen denken en doen Respect tonen en anderen serieus nemen Afspraken nakomen
Het vermogen om in te schatten in welke situatie je bent en je plek te vinden
• • •
Het bedrijf leren kennen Hoe gaan de mensen met elkaar om in het bedrijf Wat mag wel en wat mag niet?
• • • •
Je plaats leren kennen binnen het bedrijf Vragen stellen over de organisatie en de doelen van het bedrijf Balans leren vinden tussen jouw belang en het bedrijfsbelang Je aanpassen aan de omgangsvormen in het bedrijf
Het vermogen om samen te werken in verschillende (beroeps)situaties
• •
Samenwerken Luisteren
• •
Onderzoeken wat er van je verwacht wordt Afspraken nakomen
Het vermogen om te bereiken wat je van plan bent, resultaat te halen.
• • •
Discipline Durven Flexibel zijn
• • • •
Je werk volgens afspraken klaar hebben Afspraken nakomen Initiatief tonen Er voor gaan
Handleiding begeleiders 2015-2016
9|Pagina
FASE 2: Je werkt al actief mee en kunt ‘het werk’ voor een deel uitvoeren. KERNCOMPETENTIE
COMPONENTEN
VOORBEELDEN
Het vermogen om met een enthousiaste houding nieuwe dingen aan te pakken
• • • •
Durven Initiatief Je talenten benutten Willen presteren
• • • • •
Vragen stellen Laten merken dat je er bent Niet afwachten, maar initiatief nemen Onderzoeken waar voor jou nieuwe uitdagingen liggen Voldoening halen uit wat je doet
Het vermogen jezelf steeds beter te leren kennen
• • •
Wie ben ik, wat wil ik en wat doe ik Feedback kunnen ontvangen Reflectie
• • • • • •
Weten waar je wel en niet goed in bent Zelfstandig uitvoeren van je werk Feedback van anderen benutten om beter te worden in wat ik doe Kritisch kijken naar jezelf Reflecteren op je resultaten Ervaringen gebruiken om van te leren
Het vermogen om contact te maken en te onderhouden met mensen
• • • •
Contact maken met anderen Inleven in anderen en andere opvattingen respecteren Je klantvriendelijk opstellen Bespreken wat je moeilijk vindt
Het vermogen om in te schatten in welke situatie je bent en je plek te vinden
• •
Werken in een organisatie Grenzen kennen: normen en waarden
• • • • • • • • •
Met anderen omgaan om je werk goed te kunnen doen Professioneel opstellen in het contact met anderen Op het juiste moment hulp inschakelen Doen wat je zegt en zeggen wat je doet Helder en duidelijk boodschappen overbrengen Je bijdrage leveren aan de uitvoering van het werk Het werk naar behoren uitvoeren Weten wat je professioneel wel en niet mag uitvoeren Je aanpassen aan hoe het werkt in het bedrijf
Het vermogen om samen te werken in verschillende (beroeps)situaties
• •
Overleggen Je plek vinden in het team
Het vermogen om te bereiken wat je van plan bent, resultaat te halen.
• • • •
Productiviteit Doorzetten Discipline Ambitie
• • • • • • • • •
Werkafspraken maken met leidinggevende en collega’s Bijdragen aan een prettige werksfeer Interesse tonen in je collega’s en hun werk Open en eerlijk met elkaar omgaan De gestelde doelen halen, ook onder tijdsdruk Met voorstellen komen Het werk afmaken Werken zonder steeds hulp te hoeven vragen Weten wat je wilt
Handleiding begeleiders 2015-2016
10 | P a g i n a
FASE 3: Je kunt jezelf sturen, je bent zover dat je ‘het werk’ zelfstandig kunt uitvoeren, ook in kritische situaties.
KERNCOMPETENTIE
COMPONENTEN
VOORBEELDEN
Het vermogen om met een enthousiaste houding nieuwe dingen aan te pakken
• • • •
Jezelf blijven ontwikkelen Ambitie Initiatief Durf tonen
• • • •
Nieuwe uitdagingen aangaan Proactief en ondernemend zijn Bereid zijn er een schepje bovenop te doen Laten merken dat je er bent
Het vermogen jezelf steeds beter te leren kennen
• • • • •
Jezelf kennen Reflectie Feedback kunnen geven en ontvangen Je talenten uitbouwen Zelfsturing
• • • • • • •
Weten waar je wel en niet goed in bent Kritisch kijken naar jezelf Feedback vragen van anderen Verbanden leggen tussen leerervaringen Jezelf blijven ontwikkelen Jezelf nieuwe doelen blijven stellen Verantwoordelijkheid nemen en afleggen voor je keuzes
Het vermogen om contact te maken en te onderhouden met mensen
• • • • •
Je klantvriendelijk opstellen Belangstelling tonen Respect tonen Netwerken Contact blijven houden in moeilijke situaties
Het vermogen om in te schatten in welke situatie je bent en je plek te vinden
• • •
Organisatiecultuur Het werk zien Grenzen kennen: normen en waarden
• • • • • • • • •
Het vermogen om samen te werken in verschillende (beroeps)situaties
• • •
Communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk Omgang met collega’s Teamdoelen stellen
Het vermogen om te bereiken wat je van plan bent, resultaat te halen.
• • • • •
Ondernemerschap Flexibel zijn Problemen oplossen Doorzetten Stressbestendig
Respect tonen voor andere opvattingen en bereid zijn een ander te helpen Betrouwbaar en integer zijn in het contact met anderen Rekening houden met het belang van de ander Investeren in je contacten Professioneel handelen in het contact met de ander Durven confronteren Je plaats kennen binnen het bedrijf en de organisatiestructuur Plannen en organiseren Handelen naar hoe taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden verdeeld zijn Onderscheid maken tussen eigen belang en bedrijfsbelang Resultaatafspraken maken Handelen in lijn met bedrijfsregels en in overeenstemming met de cultuur van het bedrijf Jezelf en de ander in positie brengen om doelen te behalen Initiatief tonen Creatief inspelen op veranderingen en op onvoorziene situaties Omgaan met keuzes en dilemma’s Communiceren over de voortgang Gestelde doelen halen, ook onder tijdsdruk
Handleiding begeleiders 2015-2016
• • • • • • • • •
11 | P a g i n a
Leerstijlen
In een optimaal leerproces worden de kennis en vaardigheden op verschillende manieren aangeleerd. Door te doen, te observeren, te conceptualiseren en te ervaren. Bij het DOEN (actief experimenteren) ga je zelf aan de slag en krijg je aanwijzingen. Bij het OBSERVEREN ( kijken en luisteren) kun je kijken wat er goed en fout gaat, de situatie dus van een afstand bekijken. Bij het CONCEPTUALISEREN (denken) komt er een stukje theorie bij en kun je hetgeen je hebt gezien en gedaan verklaren vanuit deze theorie (de concepten). Bij het ERVAREN (voelen en beleven) krijg je de kans om in een veilige omgeving te oefenen. Wat opvalt is dat iedereen een voorkeur heeft voor een bepaalde volgorde van deze stappen. Dit heeft te maken met de persoonlijke leerstijl. Zo zal de een liever iets snel zelf doen (de Doener) en het minder prettig vinden om mee te kijken (zoals de Bezinner), terwijl de ander het liefst eerst de boeken in duikt (de Denker) alvorens aan de slag te gaan of eerst rustig wil oefenen en uitproberen zonder fouten te maken met ernstige gevolgen (de Beslisser).
Probeer er achter te komen wat jouw leerstijl is en maak daar gebruik van!
Handleiding begeleiders 2015-2016
12 | P a g i n a
Feedback
Je kunt positieve en of negatieve feedback geven. Wees je er van bewust dat negatieve feedback negen keer harder binnen komt dan een compliment. Het negatieve blijft langer malen in je hoofd. Negatieve feedback, maar ook positieve feedback dient zorgvuldig gegeven te worden. Feedback geven kun je als volgt doen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Wees direct bij het overbrengen van je boodschap; Vermijd woorden ‘zou moeten’, wat direct suggereert dat er iets niet goed is gegaan; Wees eerlijk en vermijd tegenstrijdige opmerkingen; Laat waardering blijken bij positieve feedback; Laat bezorgdheid blijken bij negatieve feedback; Geef de feedback persoonlijk, niet via tussenpersonen of techniek; Benoem observaties, geen interpretaties; Geef de student feedback over hoe zij / reageert op de feedback die jij geeft; Richt je op positieve resultaten; Geef aan welk gedrag je wenst te zien; Stel samen doelstellingen op (SMART).
Tips bij het geven van feedback: -
Geef zo snel mogelijk nadat een actie of activiteit plaats heeft gevonden feedback. Dit maakt de feedback relevant. Stel vragen ter verduidelijking, je kunt het ook verkeerd begrepen/gezien hebben of verkeerd hebben geïnterpreteerd. Wanneer je positieve feedback geeft, benoem dan ook wat er precies goed ging en niet alleen dat het goed ging. Dit maakt het leereffect vele malen groter. Maak korte en eenvoudige aantekeningen ( +/- 2 à 3 regels per besproken punt). Alles wat je noteert dient besproken te zijn met de student. Geef regelmatig feedback op het functioneren van de student, zodat de student weet waar hij / zij aan toe is en wat wel en niet goed gaat (evt. verbeterpunten).
Handleiding begeleiders 2015-2016
13 | P a g i n a
Reflecteren
Reflecteren = motiveren! -
Bekijk per student wat hij/ zij kan; Stel vragen: zeer belangrijk in het begeleiden van een student; Laat de student eerst zelf oplossingen aandragen. Laat hem/haar nadenken voordat jij het antwoord geeft. Vraag ook waarom de student voor een bepaalde oplossing kiest; Heb vooraf geen verwachtingen, maar probeer met een open houding de student tegemoet te treden; Stel in samenspraak met de student opdrachten vast, maak afspraken en stel eisen Geef aan wat je wilt zien (zichtbaar gedrag). Wees concreet en duidelijk; Maak duidelijke afspraken: wanneer wil je wat van de student hebben of zien; Als een student een afspraak niet nakomt, confronteer hem/haar hier mee en vraag naar de reden van het verzuim; Je mag een student tegen de muur aan laten lopen, als je er daarna maar wel iets mee doet. De student leert er dan van en zal het niet (zo snel) weer doen; Pas de stijl van uitleg geven aan, aan de individuele student. Lukt dit je niet, schakel dan een collega in; Reflecteren is jezelf een spiegel voorhouden. Om goed te kunnen reflecteren dien je ‘wat’ en ‘hoe’ vragen te stellen.
Om de student inzicht te geven in wat hij/zij nu gedaan en geleerd heeft, ga je samen terugkijken op een activiteit, opdracht of project. Onderstaande vragen zullen je helpen om reflectie op gang te brengen: -
Wat was je doel? Wat wilde je met deze opdracht bereiken? Wat heb je precies gedaan? Hoe heb je het aangepakt? Waar ben je mee begonnen? Wat waren de verschillende stappen daarna? Hoe beviel deze aanpak? Wat was moeilijk? Wat was makkelijk? Wat heb je geleerd? Hoe ging de samenwerking? Wat heb je aan mijn hulp gehad? Welke hulp van mij heb je gemist? Hoe kan de samenwerking een volgende keer worden verbeterd? Wat doe je een volgende keer anders?
Verwar een reflectiegesprek niet met een studieloopbaanbegeleidersgesprek. Alhoewel reflectie vaak ook onderdeel is van studieloopbaanbegeleiding, wil je bij zo’n gesprek bereiken dat studenten zelf doelen stellen, nastreven en bereiken. Je kijkt ook vooruit, terwijl je bij reflectie vooral terugkijkt en daarvan wilt leren. Bron: Coachen voor dummies, auteur: Marty Brounstein ISBN:9789043011150 (bruikbaar boek met betrekking tot het studieloopbaan begeleiden van medewerkers, maar ook van studenten).
Handleiding begeleiders 2015-2016
14 | P a g i n a
Handige websites
Op onderstaande websites vindt je praktische tips met betrekking tot het begeleiden van studenten in de praktijk. SBB Binnen SBB maken onderwijs en bedrijfsleven samen afspraken over kwalificatiedossiers en examinering in het mbo. Een kwalificatiedossier bevat de kwalificatie-eisen. Op basis van de kwalificatiedossiers maken onderwijsinstellingen hun programma's. Voor meer informatie en de dossiers: https://www.sbb.nl/onderwijs/kwalificeren-en-examineren Bronnen/ FC-Sprint² FC-Sprint² is een onderwijsaanpak die ontwikkeld is bij het Friesland College. De aanpak is bedoeld om het rendement van het onderwijs te verhogen. De aanpak richt zich op het fundamenteel ander gedrag van docenten naar studenten toe en het bouwen van bronnen. Deze bronnen moeten er voor zorgen dat studenten veel meer mogelijkheden krijgen om te leren. In deze bronnenbank staan alle mogelijke bronnen ter ondersteuning van de verdieping, maar ook informatie over (o.a.) mindsets; motivatie; succes en gedrag: http://fcsprint2.nl
www.frieslandcollege.nl
Handleiding begeleiders 2015-2016
15 | P a g i n a