HandleIding bij de Oppervlakteaangifte en steunaanvraag 2016 2de luik : Overzicht van wetgevingen
Inhoud Inleiding
3
1. Algemene reglementeringen in verband met de uitbetaling van steun 5 1.1. Het betaalorgaan van Wallonië (OPW)
5
1.2. Aanvaardbare oppervlakte land bouwgrond aan de GLB steun
5
1.3. Definitie van oppervlakte landbouwgrond 5 1.4. Elementen die systematisch niet in aanmerking komen binnen het landbouwareaal
5
1.5. Naargelang het geval al dan niet in aanmerking komende elementen 6 1.6. Blijvende graslanden met prorata (A.M van 23/04/2015) 6 1.7. NA TE LEVEN VEREISTEN
6
1.8. FOCUS OP DE AANPLANTING VAN BODEMBEDEKKINGEN
6
1.9. grasland
8
2. Steun van de 1ste pijler
9
2.1. De basisbetalingsrechten 9 2.1.1. Toekenningsvoorwaarden 9 2.1.2. Aantal rechten en hun waarde per stuk 9 2.1.3. Gebruik van de basisbetalingsrechten 9 2.1.4. Overdracht van de basisbetalingsrechten 10 2.2. De groene betaling 10 2.2.1. Het behoud van de bestaande permanente weilanden 10 2.2.2. De teeltdiversificatie 11 2.2.3. De invoering van ecologische aandachtsgebieden (EA) 11 2.2.4. Het bedrijfsregister (of “veldboekje”) in het kader van de vergroening 15 2.3. De herverdelende betaling
16
2.4. De betaling voor jonge landbouwers
17
2.5. Regime van gekoppelde steun 2.5.1. De hervorming van 2015 en de dierlijke sector
17 17
2.5.2. Wie heeft recht op gekoppelde steun ? 17 2.5.3. Welke dieren komen in aanmerking ? 18 2.5.4. De bodem- en plafondwaardes van de steun 18 2.5.5. Dieren uitsluiten bij de eindberekening van de steungelden 19 2.5.6. De evolutie van de referentieaantallen in functie van de aantal subsidiabele dieren 20 2.5.7. Overname van een bestaand bedrijf Steun aan jonge landbouwers, hoofdzakelijk referenties 20 2.5.8. Bouwen van een nieuwe stal 20
3. Steun van de 2e pijler
21
3.1. Betalingen voor gebieden met natuurlijke handicaps (VOORHEEN CVBG) 3.1.1. Context 3.1.2. Bedrag van de premies 3.1.3. Voorwaarden
22 22 23 23
3.2. Natura 2000 aanvragen 3.2.1. Context 3.2.2. Natura 2000-stelsels 3.2.3. Bedragen van de vergoedingen 3.2.4. Na te leven voorwaarden 3.2.5. Algemene preventieve maatregelen
23 23 24 24 24 25
3.3. Steunregelingen voor de milieuvriendelijke landbouw 3.3.1. Bedragen van de steun 3.3.2. Belangrijkste wijzigingen 3.3.3. Te respecteren voorwaarden
27 27 27 28
3.4. De agromilieu- en klimaatmaatregelen (MAEC) 29 3.4.1. Beschrijving van de milieuvriendelijke methoden 29 3.4.2. Beschrijving van de basismethodes 30 3.4.3. Overzicht van de voornaamste wijzigingen 34 3.4.4. Beschrijving van de verbintenissen 35 3.4.5. Te respecteren voorwaarden 36 3.4.6. Cumulatie en compatibiliteit 37
4. Hennep
39
INHOUD
5. Randvoorwaarden in het Waalse Gewest
41
5.1. Principes 5.1.1. Algemene regeling inzake de randvoorwaarden
41
5.2. Bevoegde autoriteiten en het landbouwraadsysteem 5.2.1. De bevoegde controleautoriteiten 5.2.2. Het Landbouwadviessysteem
41 41 41
5.3. Algemene opmerkingen
42
7. Lijst van gebruikte afkortingen
63
5.4. Coderingen van de randvoorwaarden
43
8. Woordenlijst
64
9. Nieuwe wettelijke verduidelijkingen (BWR en MB van 17/12/2015)
66
10. Aanvullende Informatie - Updates & verwijzing van Websites
67
5.5. Domeinen, verplichtingen, normen en eisen van de voorwaardelijkheid Domein 1 : Milieu, klimaatverandering en goede landbouwvoorwaarden van de grond Domein 2 : Volksgezondheid, diergeneeskunde en gewasbescherming Domein 3 : Dierenwelzijn
6. Corrigerende maatrelegen
41
6.4.4. Verminderingen en uitsluitingen bij nietnaleving van de voorwaarden in verband met de toekenning van steun van de 2e pijler van het GLB 61 6.4.5. Laattijdige indiening van de OA 62 6.4.6. Kunstmatige schepping van voorwaarden 62 6.4.7. Controle van het bedrijfsregister 62
45
45 50 55
59
6.1. controles 59 6.1.1. Bevoegde controleautoriteiten 59 6.1.2. Administratieve controles en controles ter plaatse 59 6.1.3. Verplichtingen van de landbouwers 59 6.2. Bezwaar 60 6.2.1. Wat moet u doen als u niet tevreden bent met de beslissing van het betaalorgaan ? 60 6.2.2. Voorwaarden voor het indienen van het bezwaar 60 6.3. Invorderingen
60
6.4. Verminderingen, uitsluitingen en sancties 61 6.4.1. Verminderingen en uitsluitingen bij nietnaleving van de randvoorwaarden 61 6.4.2. Verminderingen en uitsluitingen in geval van onjuiste oppervlakteaangifte 61 6.4.3. Verminderingen en uitsluitingen in het kader van de gekoppelde steun 61
Photo van omslag : © SPW - Joseph Delwart
1
Inleiding
Inleiding Dit 2e deel van de handleiding bij het oppervlakteaangifteformulier en de steunaanvraag 2016 heeft als doel een korte voorstelling te geven van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de verschillende steunregelingen, van de voorwaardelijkheid in het Waalse Gewest, evenals de voornaamste bepalingen inzake controles, verminderingen en uitsluitingen, bezwaren en verificaties. In dit kader zijn onderstaande verordeningen van krac.
Rechtsgrondslagen aangaande landbouwsteun in Waalse Gewest BWR en ministerieel besluit van toepassing op de 1e en 2e pijler Voorwaard Besluit van 27 augustus 2015 van de Waalse regering tot vaststelling van de regels met betrekking tot de randvoorwaarden inzake landbouw en tot opheffing van het besluit van de Waalse regering van 13 juni 2014 tot vaststelling van de vereisten en normen voor de randvoorwaarden inzake de landbouw en tot wijziging van het besluit van de Waalse regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers. Ministerieel besluit van 27 augustus 2015 tot uitvoering van het besluit de Waalse regering van 27 augustus 2015 houdende vaststelling van de regels met betrekking tot de randvoorwaarden inzake landbouw en tot opheffing van het besluit van de Waalse regering van 13 juni 2014 houdende vaststelling van de eisen en normen voor de randvoorwaarden inzake de landbouw en houdende wijziging van het besluit van de Waalse regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers.
1e pijler : ELGF Directbetaling Besluit van de Waalse regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers. Ministerieel besluit van 23 april 2015 tot uitvoering van het besluit van de Waalse regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers. Ministerieel besluit van 23 juni 2015 betreffende de aanvragen tot toekenning of aanpassing van de basisbetalingsrechten via het gebruik van de regionale reserve ten gunste van de landbouwers. GEKOPPELDE STEUN Besluit van 7 mei 2015 van de Waalse regering tot toekenning van een gekoppelde steun aan de landbouwers voor vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen. Ministerieel besluit van 7 mei 2015 houdende uitvoering van het besluit van de Waalse regering van 7 mei 2015 tot toekenning van een gekoppelde steun aan de landbouwers voor vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen.
3
2e pijler : Elfpo MMLK Besluit van 3 september 2015 van de Waalse regering betreffende de agromilieu- en klimaatsteun. Ministerieel besluit van 3 september 2015 houdende uitvoering van het besluit van de Waalse regering van 3 september 2015 betreffende agromilieu- en klimaatsteun. BIO Besluit van de Waalse regering van 3 september 2015 betreffende steunverlening aan de biologische landbouw en tot opheffing van het besluit van de Waalse regering van 3 april 2014 betreffende steunverlening aan de biologische landbouw. Ministerieel besluit van 3 september 2015 betreffende de steun voor biologische landbouw. IZCN Besluit van de Waalse regering van 24 september 2015 betreffende de toekenning van tegemoetkomingen aan gebieden met natuurlijke beperkingen. Ministerieel besluit van 24 september 2015 tot aanwijzing van de gebieden met natuurlijke beperkingen in toepassing van Artikel 3 van het besluit van de Waalse regering van 24 september 2015 betreffende de toekenning van de tegemoetkomingen voor gebieden met natuurlijke beperking. NATURA 2000 Besluit van de Waalse regering van 8 november 2012 betreffende de vergoedingen en toelagen toegekend in de Natura 2000-sites en in de sites die in aanmerking komen voor het Natura 2000-net en in de ecologische hoofdstructuur.
4
1.1. Het betaalorgaan van Wallonië (OPW) Volgens de BWR van 08/10/2015, voor het Waalse Gewest wordt het betaalorgaan voor de ELGF- en ELFPO-fondsen in de zin van artikel 7 van de Verordening (EU) nr. 1306/2013 van de Commissie gevormd door het Departement van Landbouw en het Departement van Steun van het Directoraat- Generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu (DGARNE). In overeenstemming met artikel D.254 van het Waalse Landbouwwetboek is de verantwoordelijke van het betaalorgaan van Wallonië de ambtenaar die de functie van algemeen inspecteur bekleedt in het Departement Europees beleid en Internationale akkoorden.
1.2. Aanvaardbare oppervlakte landbouwgrond aan de GLB steun De steun voor de 1e pijler van het GLB, alsook bepaalde steun van de 2e pijler zoals de BIO, Natura 2000 en de compensatiesteun voor blijvende natuurlijke handicaps zijn voorbehouden voor landbouwarealen, i.e. bedrijfsarealen met een begroeiing van landbouwgewassen. De andere types van oppervlakten zoals braakliggende gronden, bebouwde oppervlakten, bossen, … komen in het algemeen niet in aanmerking voor de betaling van dergelijke steun. Voor bepaalde steunmaatregelen van de tweede pijler (MMLK en Natura) in verband met permanent grasland kan de in aanmerking komende oppervlakte echter verschillen van de oppervlakte weerhouden voor de eerste pijler wanneer zij bepaalde niet in aanmerking komende oppervlaktes of elementen bevat.
REGLEMENTERINGEN
1. Algemene reglementeringen in verband met de uitbetaling van steun De landbouwarealen vallen uiteen in drie categorieën: • Blijvende wieden en graslanden • Permanente gewassen • Bouwland.
1.3. Definitie van oppervlakte landbouwgrond Een landbouwperceel is een doorlopend stuk grond (van minstens een are) dat is aangegeven door een landbouwer en waarop een enkele teelt verbouwd wordt, ofwel de oppervlakte waar dit specifieke gebruik wordt toegepast in het geval dat een afzonderlijke gebruiksaangifte vereist is voor een oppervlakte die deel uitmaakt van een groep teelten. Landbouwers die steun aanvragen, moeten alle bezette landbouwpercelen aangeven, ook die waarvoor ze geen steun aanvragen.
1.4. Elementen die systematisch niet in aanmerking komen binnen het landbouwareaal De systematisch niet in aanmerking komende elementen en worden afgetrokken van het komende landbouwareaal als ze duidelijk aangegeven, zijn de volgende : • Gebouwen en landbouwinfrastructuur van meer dan 1 are ; • Wegen, buiten diegene die zijn onstaan door de verplaatsingen van de dieren, van meer dan 2 m breed, die over het landbouwareaal lopen, alsook de wegen die over een fundering beschikken ; • Oppervlakten die bedekt zijn met meer dan 100 bomen/ha ; • Omheinde bomengroepen of bosjes van meer dan 1 are ;
5
• Hagen van meer dan 10 m breed, al dan niet omheind ; • Muren en sloten van meer dan 2 m ; • Steenglooiingen van meer dan 1 are ; • Permanente vijvers of poelen, al dan niet omheind, van meer dan één are per vijver of poel ; • De waterlopen en niet-bewerkte zones langs deze waterlopen, indien de breedte van het geheel meer dan 2 m breed is ; • De beboste oppervlakken en de gebieden met struikgewas zoals gebieden met struiken, houtachtige struiken en braambosjes midden in landbouwpercelen, indien hun oppervlak groter is dan 1 are ; • Opslagplaatsen voor landbouwproducten van meer dan een are op installaties van hard materiaal ; • Opslagplaatsen van niet-landbouwproducten waardoor de landbouwexploitatie van het betreffende oppervlak over meer dan een are niet mogelijk is, zoals de permanente opslag van landbouwmaterialen, van hout, van afvalstoffen van bouwwerkzaamheden en ontgravingen, van divers afval, van banden, van dekzeilen, enz. ; • Oppervlakten waaraan graafwerk wordt verricht of waarvan het bodemreliëf gevoelig gewijzigd wordt waardoor de landbouwactiviteiten beïnvloed worden.
1.5. Naargelang het geval al dan niet in aanmerking komende elementen Fruitbomen, ongeacht hun dichtheid, komen systematisch in aanmerking. De oppervlakten die zijn begroeid met meer dan 100 bomen/ha komen in aanmerking voor zover de landbouwactiviteit of, desgevallend, de voorgenomen landbouwproductie op eenzelfde wijze kan plaatsvinden als op niet-beboste percelen die zich bevinden in dezelfde zone. In situaties waar struikgewas, bomen of puinhellingen verspreid aanwezig zijn in het permanente grasland, wordt een reductiecoëfficiënt toegepast (via een evenredigheidssysteem) in functie van de niet in aanmerking komende oppervlakte.
Deze percelen worden in de unieke aanvraag aangegeven met een specifieke code. (art. 42 van het BWR van 12/2/2015).
1.6. Blijvende graslanden met prorata (A.M van 23/04/2015) Voor het berekenen van de maximale oppervlakte toegestane blijvend grasland waar zones met struikgewas, bomen en steenglooiingen verspreid aanwezig zijn, wordt echter op de volgende manier een verminderingscoëfficiënt toegepast : Het perceel komt volledig in aanmerking als deze elementen 0 tot 10 % van het oppervlak bedekken (gewascodes 610 of 618*) ; 70 % van het perceel komt in aanmerking als deze elementen 10 tot 50 % van het oppervlak bedekken (gewascodes 670 of 678*) ; Het perceel komt niet in aanmerking als deze elementen meer dan 50 % van het oppervlak bedekken (gewascodes 600 of 608*).
1.7. NA TE LEVEN VEREISTEN Elke landbouwer die steun ontvangt, moet voor zijn hele bedrijf de voorwaardelijkheid naleven, dat wil zeggen de goede landbouw- en milieuvoorwaarden (GLMV) evenals de reglementaire eisen inzake beheer (REIB).
1.8. FOCUS OP DE AANPLANTING VAN BODEMBEDEKKINGEN Onderstaande tabel geeft een beknopt overzicht van de verplichte bodembedekkingen in verband met de volgende regelgevingen : • naleving van het programma voor duurzaam beheer van stikstof in de landbouw (PGDA) d.m.v. nitraatopnemende tussengewassen (CIPAN) ; • invoering van EAG’s (groene betaling) ; • strijd tegen erosie voor percelen in R10/R15 (randvoorwaarden).
* De codes 608, 618 en 678 betreffen permanente weilanden met prorata die een beheerscontract met de DNF of een vereniging voor natuurbescherming hebben.
6
7
Verboden tussen het zaaien en het vernietigen (Ook andere minerale meststof)
EAG’s overal in Wallonië Mogelijk als een raaigras of een vlinderbloemig gewas aanwezig is
Verboden tijdens de periode van drie maanden
Verplichting tot bodembedekking Mechanische of natuurlijke vernietiging (onkruidverdelger verboden voor de vernietiging) Pesticiden verboden
Mogelijk zonder Mogelijk zonGeen verplichting als een teelt tussen vernietiging van de der vernietiging peulvruchten en tarwe gezaaid is bodembedekking van de bodembedekking
Mogelijk zonder Mogelijk zonDe bodem moet voor minstens 75% vernietiging van de der vernietiging bedekt zijn vanaf 01/11 bodembedekking van de bodemOpslag is toegestaan bedekking
In het kader van de Ecologisch waardevol Agrarische Gebieden (EAG’s) dient de bodembedekking te bestaan uit minstens twee soorten uit twee verschillende lijsten van onderstaande (zie bijlage 5 in 1° luik) : Lijst van de grassen : witte haver, Braziliaanse haver, tarwe, Engels of Italiaans raaigras, rogge, triticale Lijst van de vlinderbloemigen : veldboon, lathyrus, voedererwt, klaver, voederwikke Lijst van de kruisbloemigen : mosterdzaad, bladrammenas Lijst van de andere families : vlasdodder, vlas, niger, facelia, boekweit De bedrijfsleider die EA op de bedrijf hebben moet schrijven de verschillende interventies in een bedrijfsregister (zie punt 2.2.4 hieronder)
Toegestaan Termijn van 3 maanden tussen het zaaien en het vernietigen
Vanaf 01/10
Tussen 01/07 en 01/10 Vanaf 01/06 in geval van onderzaaiing van gras
Max. 50 % van het Uitsluitend toegegewicht van het zaaizaad staan op basis van bemestingsadvies
Vanaf 15/11
Verplichting tot bedekking Tot 15/09 van 90% van het geoogste LN voor 1/9 en ingezaaid na 01/01 van het volgende jaar Voor alle teelten van peul- Tot 01/09 vruchten voor 01/08 en gevolgd door een tarwe
Bodembedekking
Max. 50 % van het Toegestaan maar gewicht van het zaaizaad afgeraden (risico op potentieel uitspoelbare stikstof)
Vanaf 01/01
Tot 15/09
Op hellend gedeelte van percelen met verhoogd erosierisico (R10-R15)
Opmerkingen
© Nitrawal
Verplichting tot bodembedekking - die moet de bodem op een bepaald moment voor minstens 75 % bedekken Op ingegraven stro is de aanvoer van organische stikstof beperkt tot 80 kg per ha zonder bodembedekking Verboden in R15 Mogelijk zonder Mogelijk zonGraanopslag of opslag van oliehouGeen bijzondere specificaties behalve het in acht Onder voorwaarden vernietiging van de der vernietiging dende zaden is toegestaan indien ze bodembedekking van de bodem- meer dan 75 % van de oppervlakte nemen van max 50 % van in R10 bedekking bedekken op 1 november. het gewicht van het zaaigoed bij de verspreiding van organisch materiaal tussen 01/07 en 15/09 Programma’s voor duurzaam stikstofbeheer in kwetsbaar gebied
Max. 50 % van het Toegestaan maar gewicht van het zaaizaad nutteloos want aanvoer van organisch materiaal
Grasland
Mogelijk zonder Mogelijk zonvernietiging van de der vernietiging bodembedekking van de bodembedekking
Minerale stikstof Hooiland bemesting Programma’s voor duurzaam stikstofbeheer overal in Wallonië Vlinderbloemigen
Vanaf 15/11
Datum van vernietiging
Bij aanvoer van organisch Tot 15/09 materiaal tussen 01/07 en 15/09
Datum van het zaaien
Als meerdere wetten van toepassing zijn op het perceel dienen de strengste verplichtingen nageleefd te worden
Tabel FOCUS op de bodembedekking
1.9. grasland Permanent grasland, met code P1 “Permanent weiland en permanent grasland” (hierna samen “permanent grasland” genoemd) is grond die besteed wordt aan de productie van gras of andere ingezaaide of natuurlijke grasachtige voedergewassen die al vijf jaar of langer geen deel uitmaken van het gewasrotatiesysteem van het bedrijf en voor meer dan 50 % uit met gras bezaaide oppervlakte bestaan. In de praktijk betekent dit dat het perceel vanaf het zesde aangiftejaar met code 61 zal worden aangegeven als permanent grasland (ofwel de historiciteitsregel van vijf opeenvolgende jaren).
Tijdelijk grasland, code 62 Met tijdelijk grasland is grasland bedoeld dat deel uitmaakt van het rotatiesysteem. Er worden dus gedurende een jaar of langer gras of andere voedergewassen op geproduceerd. (NIEUW : TELLER voor aantal jaren als tijdelijk grasland (“prairie temporaire” = PT) Voortaan wordt voor dit soort perceel een informatiecode5 toegevoegd om de geschiedenis van de aangiftejaren op te volgen. De toegepaste informatiecode zal PT1 zijn voor het eerste aangiftejaar, PT2 voor het tweede jaar, PT3 voor het derde jaar, PT4 voor het vierde jaar en PT5 voor het vijfde jaar. Vanaf het zesde jaar wordt het perceel opgenomen met code 61 en de P-code die er automatisch aan toegekend wordt6.
Voor permanent grasland waarop het evenredigheidssysteem wordt toegepast, geldt dezelfde historiciteitsregel van vijf jaar voor de codes. Respectievelijk moeten codes 610, 670 of 618 en 6782 gebruikt worden. Opmerkingen : wanneer graslandpercelen die geen deel uitmaken van het gewasrotatiesysteem vijf opeenvolgende jaren niet worden aangegeven in het GLB, kan men : 1. hen de code 61 toekennen (of de codes van het evenredigheidssysteem), op voorwaarde dat de landbouwer kan bewijzen dat het perceel minstens vijf jaar lang grasland is geweest (kaart, foto’s enz.) ; 2. hen de specifieke code 6233 toekennen als grasland bestemd om permanent grasland te worden, opdat het perceel in aanmerking komt voor de steun van de tweede pijler, zoals de MKML of de NATURA-vergoeding4, zonder vijf jaar te moeten wachten.
De P-code is van belang voor de ratioberekening en voor de vergroeningsvrijstellingen. Dit geldt niet voor codes 600 en 608 omdat het met gras bezaaide oppervlak < 50 % bedraagt. 3 Als het evenredigheidssysteem wordt toegepast op een grasland bestemd om permanent te worden, moet de graad van ontvankelijkheid worden aangegeven met de specifieke codes 600, 610 en 670 of 608, 618, 678 als informatiecode. 4 Als code 623 niet wordt toegepast, wordt het perceel aangegeven als 61 niet betaald voor bepaalde steunmaatregelen van de tweede pijler (MMLK en NATURA). 5 Opdat de teller jaar na jaar kan evolueren, moet het volledige perceel grasland geweest zijn in de loop van het voorgaande jaar of de voorgaande jaren. 6 Dit perceel wordt dus meegeteld voor de berekening van het aandeel permanent grasland en de betreffende regels zijn van toepassing. 1 2
8
Voorwaardelijkheid
Sinds 1 januari 2015 zijn de steunmaatregelen van de eerste pijler van het GLB als volgt ingedeeld : Herverdelende betaling
Gekoppelde steun
Betaling jonge landbouwers “Groene” betaling Basisbetaling
2.1. De basisbetalingsrechten 2.1.1. Toekenningsvoorwaarden De bedrijfstoeslagsrechten (BTR) zoals ze op dit ogenblijk bestaan vervallen op datum van 31 december 2014. Nieuwe rechten, basisbetalingsrechten genaamd, worden toegekend onder de hierondervermelde voorwaarden. Statutair, door toepassing van artikel 24 van verordening (EU) nr 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, om zich definitieve rechten op basistoelagen te weten toestaan, moet de landbouwer : • Actief zijn op het moment van het indienen van zijn oppervlakteaangifte en steunaanvraag in 2015 ; • een aanvraag hebben ingediend voor de toekenning van basisbetalingsrechten in 2015 ; • in aanmerking zijn gekomen voor toekenning van directe steun in 2013 ; • een landbouwbedrijf bezitten met een in aanmerking komende omvang van minimum 1 ha in 2015. De referentiegegevens (ticket 2013 en gecorrigeerd referentiebedrag 2014) werden meegedeeld in november 2014 om rekening te kunnen houden met eventuele correcties die de landbouwer kon signale-
1STE PIJLER
2. Steun van de 1ste pijler ren via het aanvraagformulier voor herziening van de referentiegegevens in 2015 en/of een eventuele toekenning van basisbetaalrechten uit de regionale reserve ook in 2015.
2.1.2. Aantal rechten en hun waarde per stuk Het aantal basisbetaalrechten die hieruit voortvloeien en die toegekend worden aan een landbouwer indien hij voldoet aan de onder punt 2.1.1 opgesomde voorwaarden komt overeen met de subsidiabele oppervlakte zoals bepaald in de oppervlakteaangifte van 2015 (d.w.z. de volledige subsidiabele oppervlakte na administratieve controle ter plaatse). De eenheidswaarde van de basisbetaalrechten daarentegen verkrijgen we door het gecorrigeerde referentiebedrag van 2014 (en na herziening of eventuele toekenning uit de regionale reserve van 2015) te delen door het aantal rechten. Daarna volgt de eerste fase van convergentie naar de gemiddelde regionale waarde van een Waals basisbetalingsrecht in 2019.
2.1.3. Gebruik van de basisbetalingsrechten Om een basisbetaling te krijgen dient men niet alleen over betalingsrechten te beschikken, maar ook het gebruik van die rechten te rechtvaardigen. Daartoe moet de landbouwer een hectare aangeven die gebruikt wordt voor een “teelt waarmee enable van rechten”, nauwkeuriger omschreven als een voor hulp in aanvaardbare komende hectare (zie details in het punt 1.2 hierboven) Daarnaast moet hij de volgorde van gebruik hiervan bepalen. Ofwel aanvaardt hij de volgorde die de administratie voorstelt, ofwel nummert hij ze zelf en voegt hij de bijlage voor het gebruik van de rechten bij de kennisgeving van basisbetalingsrechten voor 2016. Om het gebruik van een basisbetalingsrecht te rechtvaardigen dient men in kolom 8 van rubriek 5 van 9
het formulier een hectare van een «in aanvaardbare komende teelt» aangeven en daarbij hoofdbestemming “A” kiezen. De tabel van bijlage 3 van het 1e luik van de gebruikshandleiding bevat de lijst van de teelten die aangegeven kunnen worden om het gebruik van een recht te rechtvaardigen. Voor de oppervlaktes in het Waals Gewest die aangegeven zijn met het oog op de betaling van een basisbetalingsrecht dienen o.a. volgende verplichtingen nageleefd te worden : • gebruikt worden door de landbouwer ; • in aanvaardbare komen van 1 januari tot 31 december van het betreffende jaar ; • beschikbaar zijn voor de landbouwer op 31 mei van het betreffende jaar ; • hoofdzakelijk voor landbouw gebruikt worden ; • een minimale oppervlakte van 0,01 ha hebben ; • ten laatste op 31/05 ingezaaid zijn, met uitzondering van braakland. Let op : de basisbetalingsrechten dienen minstens een jaar op twee gebruikt te worden, zo niet gaan de rechten naar de regionale reserve op het einde van het tweede jaar waarin ze niet gebruikt zijn.
2.1.4. Overdracht van de basisbetalingsrechten Zoals de voorbije jaren kunnen de definitief toegewezen basisbetalingsrechten overgedragen worden tussen landbouwers, ten laatste op de uiterste indieningsdatum van de oppervlakteaangifte 2016, ongeacht of de overdracht met of zonder grond, tijdelijk of definitief is. De formulieren zijn te verkrijgen bij de administratie zodra de definitieve basisbetalingsrechten zijn bekendgemaakt.
2.2. De groene betaling Dit stelsel is verplicht. De landbouwers die recht hebben op een betaling op grond van de basistoelage kunnen aanspraak maken op de groene betaling indien ze de volgende drie praktijken op hun bedrijf respecteren : • Het behoud van de bestaande permanente weilanden ; • De teeltdiversificatie ; • De invoering van ecologische aandachtsgebieden (EA) op het bouwland van hun bedrijf. Het betreft een jaarlijkse betaling per hectare die 30% uitmaakt van de rechtstreekse toelagen. Het bedrag zal variëren van landbouwer tot landbouwer aangezien het afhangt van de waarde van de basisbetalingsrechten. 10
Ook de landbouwers die zijn vrijgesteld van de diversificatie(punt 2.2.2) en/of de invoering van ecologische aandachtsgebieden (punt 2.2.3) profiteren van deze groene betaling. De landbouwer die zijn bedrijf beheert volgens de biologische productiemethode is niet verplicht deze 3 praktijken toe te passen om deze ‘groene betaling’ te krijgen. In geval er sprake is van een combinatie van biologische productie en traditionele productie op eenzelfde bedrijf, is enkel het gedeelte van het bedrijf waarop volgens de biologische productiemethode wordt gewerkt vrijgesteld van de verplichting van naleving van de 3 praktijken om aanspraak te kunnen maken op de ‘groene betaling’. De landbouwer moet dus de praktijken naleven van de groene betaling op het gedeelte van zijn bedrijf dat niet volgens de biologische landbouw wordt beheerd. Belangrijk : landbouwers die de biologische productiemethode toepassen en maatregelen voor milieuvriendelijke-en klimaat landbouw nemen op hun akkerland (MB5 - met gras bezaaide perceelranden, MB6 - milieuvriendelijke teelt, MC7 - ingericht perceel, MC8 - ingerichte strook) en die is niet vrijgesteld van de groenbetaling moeten créeren en verklaren in haar oppervlakteaangifte, EA op het akkerland dat ze gebruiken, net als bij traditionele landbouw.
2.2.1. Het behoud van de bestaande permanente weilanden In het Waals gewest, het behoud van de ratio permanente weilanden op gewestniveau te realiseren. 2.2.1.1. Berekening van de verhouding In 2015 werd, in het kader van de vergroening van het GLB, een nieuw referentieaandeel (verschillend van het voorgaande aandeel vastgesteld in het kader van de Randvoorwaarden) berekend. Dit laatste geeft de verhouding weer tussen de als blijvende graslanden aangegeven oppervlakten (in 2012 en in 2015, met uitsluiting van de zones van blijvend grasland die in 2015 worden gebruikt voor de biologische landbouw alsook de zones van blijvend grasland van 2012 die sindsdien werden omgezet) en alle in het Waalse Gewest aangegeven landbouwoppervlakten, met uitsluiting van de oppervlakten die gebruikt worden voor biologische landbouw. Bovendien moet de Administratie ieder jaar de verhouding berekenen tussen de als blijvende graslanden aangegeven oppervlakten en het volledige in het Waalse Gewest aangegeven landbouwareaal, met uitsluiting van de oppervlakten die gebruikt worden voor de biologische landbouw (jaarlijks aandeel). Na te zijn berekend wordt het jaarlijks aandeel vergeleken met het referentieaandeel.
Maatregelen indien de verhouding niet wordt nageleefd : Wanneer de jaarlijkse ratio blijvend grasland vermindert met meer dan 2,5 procent ten opzichte van de referentieratio is een administratieve toelating vereist vóór het blijvend grasland in akkerland omgezet mag worden. Wanneer de ratio blijvend grasland vermindert met meer dan 5 procent ten opzichte van de referentieratio mogen de landbouwers, die hiervan op de hoogte gebracht worden, blijvend grasland niet voor andere doeleinden gebruiken. Om te voorkomen dat de ratio met meer dan 5 procent daalt, zal er nieuw grasland worden aangelegd. 2.2.1.2. Kwetsbare weilanden Deze verplichting omvat tevens het verbod op conversie en bewerking van gevoelige permanente weilanden. In het Waalse Gewest worden beschouwd als kwetsbare permanente weilanden de weilanden geklasseerd in de beheerseenheden Natura 2000 van het type BH2, 3, 4, temp 1 en temp 2. Deze percelen hebben een informatieve Ps code (zie Perceel- informatie in de formular).
2.2.2. De teeltdiversificatie Wanneer de totale oppervlakte aan bouwland van een bedrijf : • minder dan 10 ha : er is geen verplichting om de teeltdiversificatie te respecteren ; • tussen 10 en 30 ha : de aangegeven gewassen moeten behoren tot ten minste 2 groepen van verschillende gewassen. Bovendien moet de groep van het hoofdgewas (d.w.z. de belangrijkste teeltgroep in termen van oppervlakte) maximum 75 % van het bouwland uitmaken ; • meer dan 30 ha : de aangegeven gewassen moeten behoren tot ten minste drie verschillende teeltgroepen. Bovendien moet de groep van het hoofdgewas (d.w.z. de belangrijkste groep in termen van oppervlakte) maximum 75 % van het bouwland uitmaken, en het totaal van het hoofdgewas en het 2e gewas mag (qua oppervlakte maximum) 95 % van het bouwland uitmaken. De in acht te nemen periode voor de teeltdiversificatie is 31/05, wat betekent dat enkel de gewassen die op die datum aanwezig zijn meetellen voor de berekening van de diversificatie. Meerdere verschillende gewascodes kunnen één enkele teeltgroep vormen in termen van diversificatie. Om te weten wat men verstaat onder ‘teeltgroep’ voor de diversificatie, gelieve bijlage 3 te raadplegen van luik 1 van de handleiding. Voorbeeld : de aardappel kan worden aangegeven onder de volgende gewascodes : codes 901,
902, 903, 904 en 905 die de verschillende types aardappel omvatten. Voor de teeltdiversificatie zullen deze verschillende codes worden verrekend als één enkel gewas van het type ‘Soltub’. In dat geval zal de landbouwer met 10 tot 30 ha akkerland een ander gewas moeten planten naast deze verschillende types van aardappel. Opm. : het onderscheid tussen winter- en lentegewas wordt gemaakt op basis van de soort die in de officiële catalogi van landbouwgewassen en groenten staat. Vrijstellingen voor diversificatie Vrijstellingen voor de gewasdiversificatie zijn voorzien voor landbouwers die zich in een van volgende vier situaties bevinden: • Indien hij minder dan 10 ha akkerland aangeeft ; • Indien hij meer dan 75 % akkerland heeft dat wordt gebruikt voor de teelt van grassen (bijv. perceelrand, tijdelijk weiland...) of braakligt en INDIEN het overige akkerland niet meer is dan 30 ha ; • Indien hij meer dan 75 % landbouwgrond heeft dat wordt gebruikt voor permanente weilanden of de teelt van grassen en INDIEN het overige akkerland niet meer is dan 30 ha ; • Indien meer dan 50 % van het akkerland het voorgaande jaar niet is aangegeven door die landbouwer en 100 % van zijn akkerland wordt gebruikt voor een ander gewas dan het voorgaande jaar. In dat geval moet de landbouwer, om deze vrijstelling te verkrijgen, het vakje aankruisen in rubriek 6.4 van het oppervlakteaangifteformulier. Voor de eerste drie situaties dient u geen aanvraag in te dienen om vrijstelling van gewasdiversificatie te genieten De verrekening van deze vrijstellingen voor de berekening van de ‘groene betaling’ gebeurt automatisch. Opm. : Om vast te stellen of een perceel deel uitmaakt van het akkerland, van gronden gebruikt voor de teelt van grassen, van braakliggende gronden, van landbouwgrond of van permanent weiland, moet u bijlage 3 van luik 1 van de handleiding raadplegen die voor elke teelt vermeldt tot welke soort ze behoort.
2.2.3. De invoering van ecologische aandachtsgebieden (EA) Algemene regel Indien de totale oppervlakte van het akkerland van een bedrijf groter is dan 15 ha, moet de landbouwer erop toezien dat een oppervlakte van ten minste 5 % van het aangegeven akkerland wordt aangemerkt als ecologisch aandachtsgebied (EA). 11
De EA moeten gelegen zijn op AKKERLAND, met uitzondering van de landschappelijke elementen die kunnen grenzen aan akkerland maar die ter beschikking moeten staan van de landbouwer (zie Begrip aangrenzendheid hieronder). Om zeker te zijn dat de 5 % verplichte EA wordt gehaald, wordt ten zeerste aanbevolen om EA aan te geven voor iets meer dan 5 % van het aangegeven akkerland. Het bouwland van de bedrijf in aanmerking genomen voor de berekening van de 5 % van de verplichte EA hervat niet alleen het oppervlakten van de landbouwer, maar ook de oppervlakken van landschapsmozaïek met korte rotatie, plassen, of clusters van bomen, verklaarde EA, evenals de greppel EA buurlanden naar de grondstukken van het bedrijfshoofd (omgerekend op het oppervlak). In het Waals gewest worden volgende elementen worden beschouwd als EA voor zover ze voldoen aan de kenmerken gedefinieerd in het punt “Definities, kenmerken en technische routes van de EA”. Aan te geven in Rubriek 5 (paper of Web) Aan te geven met een specifieke gewascode + de secundaire bestemming V : • Braakliggend land : gewascodes 81, 851, 873 en 754 • Hakhout met korte omlooptijd : gewascode 883 • Teelt van stikstofbindende gewassen : gewascodes 511,512, 521, 522, 53, 43, 72 en 73 • Bufferstrook langs waterwegen en waterpartijen : gewascode 752 • Strook langs een bos: gewascode 753 • Winterbedekking : aan te geven in kolom 10 van rubriek 5 ;
Aan te geven enkel met PAC-on-Web • Poel • Bomengroep of bosjes Lineaire elementen : Let op : wegens technische redenen kan de aangifte van dit soort EAG’s uitsluitend via PAC-on-Web gebeuren (hagen, bomenrij, Veldrand, greppel). Heeft deze titel, een specifieke begeleiding wordt voorgesteld door de Directie Buitendienst of consultants. Plaatselijk element : Let op : wegens technische redenen kan de aangifte van dit soort EAG’s uitsluitend via PAC-on-Web gebeuren (Alleenstaande boom). Heeft deze titel, een specifieke begeleiding wordt voorgesteld door de Directie Buitendienst of consultants. Conversie De verschillende oppervlakten, lengtes of aantallen aangegeven als EA worden vermenigvuldigd met coëfficiënten teneinde de oppervlakten te bepalen (in m2) die in aanmerking moeten worden genomen als EA. Voorbeeld: • Een alleenstaande boom (plaatselijk element) wordt bijvoorbeeld geteld als 30 m² EA, • een lineaire meter haag (lineair element) als 10 m² EA, • een hectare met teelt van stikstofbindende gewassen (oppervlakte-element) als 0,7 ha EA Een perceel of een topografische bijzonderheid kan niet twee keer worden meegerekend tijdens één-
De conversiematrix is als volgt : Elementen
OppervlaktekenMerken (ha, are)
Lineaire kenmerken (m) Plaatselijk (nb)
12
Bijzonderheid
Perceel
Perceel tussen teelten
Ecologisch aan dachtsgebied (EA)
Beschrijving Braakliggend terrein
per 1 m²
1 m²
Hakhout met korte omlooptijd
per 1 m²
0,3 m²
Teelt van stikstofbindende gewassen per 1 m²
0,7 m²
Bande tampon
per 1 m²
1,5 m²
Bufferstrook
per 1 m²
1,5 m²
Winterbedekking
per 1 m²
0,3 m²
Poel
per 1 m²
1,5 m²
Bomengroepen en bosjes
per 1 m²
1,5 m²
per 1 m
9 m²
per 1 m
6 m²
per 1 m
10 m²
per boom
30 m²
Topografie (of Veldrand landschappelijke Greppel elementen) Haag, bomenrij Alleenstaande boom
zelfde jaar om te voldoen aan de verplichting van de ecologische aandachtsgebieden. Een tabel met de verschillende EA/MMLK aangiftemogelijkheden staat in bijlage 6 van luik 1 van de handleiding. Opmerking : voor landschappelijke elementen worden de oppervlakten aan de grond niet afgetrokken van de onderliggende subsidiabele oppervlakte indien het betreffende landschappelijk element subsidiabel is voor de basisbetaling. Vrijstellingen van de verplichting van invoering van een ecologisch aandachtsgebied : Onder bepaalde voorwaarden kunnen landbouwers worden vrijgesteld van de invoering van ecologisch aandachtsgebieden, d.w.z. dat zij niet 5 % EA moeten voorzien. Indien een landbouwer in aanmerking komt voor een vrijstelling, zal deze automatisch worden berekend en toegepast door de Administratie. De landbouwer hoeft niet te vragen om een vrijstelling Een landbouwer is vrijgesteld van de verplichting van invoering van een ecologisch aandachtsgebied van 5 % indien hij zich in één van volgende situaties bevindt : • Indien hij minder dan 15 ha akkerland aangeeft ; • Indien meer dan 75 % van het aangegeven akkerland gebruikt wordt voor grasproductie (bijv. perceelrand, tijdelijk weiland...) of braakligt of wordt gebruikt voor peulvruchten en INDIEN het overige akkerland niet meer is dan 30 ha ; • Indien hij meer dan 75 % landbouwgrond heeft dat wordt gebruikt voor permanente weilanden of de teelt van grassen en INDIEN het overige akkerland niet meer is dan 30 ha. Opm. : Om vast te stellen of een perceel deel uitmaakt van het akkerland, van gronden gebruikt voor de teelt van grassen, van braakliggende gronden, van grond voor peulvruchten, van landbouwgrond of van permanent weiland, moet u bijlage 3 van luik 1 van de handleiding raadplegen. Definities, technische kenmerken van de EA – Braakliggend terrein • Om te worden aangemerkt als EA, mag het braakliggend terrein vijf jaar lang geen permanent weiland geweest zijn voorafgaand aan de aangifte als EA; • De betrokken percelen hebben de code ‘NX’ • Het braakliggend terrein mag niet worden gebruikt voor landbouwproductie. Drachtplanten als bodembedekkers zijn toegestaan. • Het is niet toegestaan om eventuele spontane vegetatie op het braakliggend terrein te gebruiken om dieren te voederen, zelfs niet aan het einde van de braakliggende periode. • Aanplanting tijdens 6 maanden.
– Hakhout met korte omlooptijd • Een lijst met toegestane planten wordt vermeld in bijlage 5 van luik 1 van de handleiding ; • Het is verboden om minerale meststoffen en fytosanitaire producten te gebruiken. Enkel in het eerste jaar van aanplanting zijn herbiciden toegestaan ; • De maximumcyclus van de oogst is vastgesteld op 8 jaar. – Teelt van stikstofbindende gewassen • Volgende soorten komen in aanvaardbare als EA ‘stikstofbindend gewas’ : – Lupine (Lupinus spp.) – Tuinboon (Vicia faba) – Eiwithoudende erwten (Pisum spp.) – Luzerne (Medicago sativa) – Soja (Glycine maxima) – Klaver (Trifolium spp) • Deze gewassen moeten aanwezig zijn op de als EA aangegeven oppervlakten tijdens de vegetatieperiode. In Wallonië is bepaald dat deze vegetatieperiode ingaat ten laatste op 15 mei en stopt ten vroegste op 15 juli en 4 maanden na het zaaien. Luzerne kan meerdere jaren blijven staan ; • Een mengeling van verschillende stikstofbindende planten tussen hen is toegestaan. • Het gebruik van minerale meststoffen en het gebruik van zaaigoed omhuld met pesticide (uitgezonderd omhuld met in België gehomologeerde fungiciden) zijn verboden. Herbiciden zijn toegestaan tijdens de aanplanting ; • Voor erwten, lupines en tuinbonen : gehomologeerde insecticiden zijn enkel toegestaan indien twee maatregelen zijn genomen met betrekking tot de toepassing van principes 2 en 3 van bijlage 3 van Richtlijn 2009/128/CE van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 (methode van geïntegreerde bestrijding alarmsysteem, interventiedrempels, …) ; • Voor erwten, lupines en tuinbonen zijn in België gehomologeerde fungiciden toegestaan ; • Voor luzerne is er een verbod op alle pesticiden en de verplichting een beschermde zone van ten minste 10 % van de totale oppervlakte van het perceel te handhaven die niet geoogst wordt ; • Wanneer het gebruik van pesticiden is toegestaan tijdens de bloeiperiode, mag dit gebruik enkel ‘s nacht plaatsvinden. – Bufferstrook • Bufferstroken bestaan uit een bedekking die zich onderscheidt van aangrenzende gewassen (bedekking met gras, oevervegetatie, bloemenmengeling…). Struiken, bomen en heesters zijn toegestaan ; • Bufferstroken met een bedekking van permanent weiland mogen worden aangemerkt als EA op 13
voorwaarde dat zij zich onderscheiden van de aangrenzende landbouwgrond ; • Deze stroken moeten op elk punt minstens 6 m breed zijn en maximaal 20 m lang. Verder worden zij niet beschouwd als ‘Zones met Ecologisch Belang’ • In de lengte moeten de randen van deze stroken parallel lopen aan een waterloop of watervlak. Ze mogen ook oevervegetatie omvatten ; • Bufferstroken mogen niet worden gebruikt voor de landbouwproductie maar gebruik als weiland of maaien voor voedergewassen zijn toegestaan, indien de bufferstrook te onderscheiden is van het aangrenzende akkerland ; • Groeimiddelen en fytosanitaire producten zijn verboden op deze bufferstroken, met uitzondering van plaatselijke behandelingen tegen beschermde distels (cirse commune, cirse des champs, chardon crépu) en rumex.
– “Strook langs een bos” • Landbouwproductie is verboden op de strook langs een bos. Het gebruik als weiland of het maaien voor voedergewassen zijn echter toegestaan, indien deze strook te onderscheiden is van het aangrenzende akkerland ; • De strook langs een bos moet op elk punt een minimale breedte hebben van 6 m en een maximale breedte van 10 m Verder worden zij niet beschouwd als ‘Zones met Ecologisch Belang’; • Groeimiddelen en fytosanitaire producten zijn er verboden met uitzondering van plaatselijke behandelingen tegen niet-beschermde distels (speerdistel, akkerdistel en kruldistel) en zuring ; • In de lengte en parallel aan een bos. Opm. : worden beschouwd als bossen, de gronden die een oppervlakte van meer dan 0,3 hectare innemen met bomen met een hoogte van meer dan vijf meter en een kroonbedekking van meer dan 10 %, of met bomen die deze drempels in situ kunnen bereiken, met uitzondering van gronden met een overwegend landbouw- of stedelijke bestemming. – Winterbedekking • EAG-winterbedekking wordt verkregen door het inzaaien van een mengeling van minstens twee soorten, uit twee van de vier lijsten in bijlage 5 van luik 1 van de gebruikshandleiding of door een onderzaaiing in een hoofdteelt. Het is niet verplicht om gecertificeerde zaad te gebruiken. Zij omvat niet de winterbedekkingen EA die in de herfst worden ingezaaid voor oogst- en weidedoeleinden ; • NVT’s (nitroutvasthoudende tussengewassen) kunnen aangegeven worden als EGA-winterbedekking op voorwaarde dat ze voldoen aan de teeltspecificaties (mengeling van 2 soorten, aanplanting ten laatste op 15/09, minstens 3 maanden op het land en vernietiging na 15 november). Zie hiervoor punt 1.8 “Focus 14
op de aanplanting van winterbedekking” in 2° luik. • De inzaaiingen gebeuren na 1 juli en vóór 1 oktober. In geval van onderzaaiing van gras in het hoofdgewas, kan de onderzaaiing gebeuren vanaf 1 juni ; • De vernietiging van een bedekking is enkel toegestaan via mechanische weg of door vorst. De bedekking moet gedurende minimaal 3 maanden gehandhaafd worden ; • Het gebruik van minerale meststoffen en fyto is verboden op deze gronden tussen de datum van aanplanting en de vernietiging van de bedekking ; • Met pesticiden omhulde zaden zijn verboden ; • Maaien tussengewassen vóór de termijn van 3 maanden verstreken is, is alleen toegestaan bij winterbedekkingen EA die aangeplant worden met een mengeling van Engels raaigras of een Italiaans raaigras en een vlinderbloemig gewas. Dit tussentijds maaien mag de bodembegroeiing niet vernietigen. Gebruik als weiland is niet toegestaan tijdens de drie maanden.
Opmerking : de locatie van het perceel waarop het winterbedekkingen EA aangeplant is, kan gewijzigd worden. De landbouwer zal doorgeven aan deze wijziging vóór oprichting aanwezigheid, van de cultuur, dat is uiterlijk 1 oktober de wijziging door via het formulier 3 “Wijziging van de wintergrondbedekking” aan de bevoegde buitendienst (zie eerste luik). – Poel • Onder ‘EA Poel’, wordt verstaan een stilstaande watervlakte met een oppervlakte van 1 tot 10 are, die een vegetatiestrook van maximum tien meter breed kan omvatten, en een minimale oppervlakte van stilstaand water van vijfentwintig vierkante meter van 1 november tot 31 mei ; • Kunstmatige vijvers (reservoir in beton of plastic) zijn niet toegestaan als EAG. – Bomengroepen (of bosjes) • Bomengroepen: groepen inheemse bomen van meer dan tien meter breed met een oppervlakte van 1 tot 30 are en waarvan de ruimte tussen de kruinen minder dan 5 meter bedraagt. Elk van de bomen heeft een omvang van veertig centimeter tot 1,5 meter hoog ; • Bosje : groep houtachtige, overwegend inheemse planten (zoals struiken), die niet overeenstemmen met de definitie van de boom, een oppervlakte bedekkend van 1 tot 30 are en met een breedte van ten minste 10 meter. – Veldrand • De veldrand moet een breedte hebben van 1 tot 20 meter ; • Deze mag niet worden gebruikt voor landbouwproductie.
– Greppels • Een greppel wordt gekenmerkt door twee tegenoverliggende hellingen die een ‘V’ vormen ; • Om te worden aangemerkt als EA, moet een greppel een maximale breedte hebben van 6 meter ; • Kanalen met betonnen muren worden niet beschouwd als EA. – Hagen en beboste stroken (bomenrijen) • Een EA haag is een doorlopende strook van bomen of struiken met een minimale lengte van 10 meter en een maximale breedte van 10 meter. Lege plekken van maximaal 4 meter worden nog als haag beschouwd ; • Een EAG-bomenrij bestaat uit opmerkelijke bomen waarvan de lijst op de website van de Waalse landbouw staat en/of uit inheemse bomen met een kruin van minstens 4 m diameter en een omtrek van minstens 40 cm op 1,5 m hoogte. De ruimte tussen de kruinen mag niet meer dan 5 m bedragen. – Alleenstaande boom • Een alleenstaande boom EA is een inheemse boom, met een kroon van ten minste 4 m en een omvang van ten minste 40 cm en 1,5 m hoogte. – Begrip mandeligheid van de EA Bepaalde EA-elementen vormen de grens van de percelen waartoe ze behoren. Dit kan het geval zijn met hagen, greppel, geïsoleerde bomen. Het oppervlak van de ecologische belang van hagen en greppel worden gewaardeerd ten belope van maximaal 50 % indien deze elementen worden hervat tussen percelen van 2 verschillende landbouwers, ofwel 100 % in de overige gevallen. Voor bomen, het oppervlak van ecologisch belang zullen worden verdeeld tussen de declarers in een proportionele wijze. – Begrip aangrenzendheid van de EA Om te worden aangemerkt als EA, moeten hogervermelde landschappelijke elementen, zich bevinden op de akkerlandpercelen. De landschappelijke elementen die grenzen aan akkerland kunnen echter worden aangemerkt als EA als ze tot de beschikking staan van de landbouwer die ze aangeeft. Wat verstaat men onder aangrenzende elementen ? Bepaalde EA-elementen kunnen grenzen aan akkerland, d.w.z. ze kunnen zich bevinden aan de buitenrand van een perceel van de landbouwer, maar in dat geval moeten ze dat perceel raken EN tot beschikking staan van deze landbouwer. Ze kunnen in geen geval gescheiden zijn van het aangegeven akkerbouwperceel door een element dat niet in aanmerking komt voor de basisbetaling type weg, waterloop. Kunnen aangrenzend zijn : Poelen, Bomengroepen, Greppel, zoals beschreven in punt 2.2.3.
2.2.4. Het bedrijfsregister (of “veldboekje”) in het kader van de vergroening Bedrijfsleider dienen aan de vereisten van de vergroening te voldoen en daarvan bewijs kunnen voorleggen. Dit gebeurt met name door het registreren van specifieke gegevens voor deze steunregeling in een bedrijfsregister. De vorm van het bedrijfsregister is vrij. De bedrijfsleider kan de documenten en systemen gebruiken die al bestaan voor het registreren van gegevens (CADCO-veldboekje, Standard Végaplan, registratie via de computer, enz.). Alle perceelsfiches samen vormen het bedrijfsregister. In overeenstemming met artikel 61 van het besluit van 12 februari 2015 zijn de bewijzen opgegeven in het bedrijfsregister, voor elk ecologisch aandachtsgebied : 1. identificatie van het perceel, o.a. nummer van de oppervlakteaanvraag 2. voor de gewasdiversificatie : a) zaaidatum b) oogstdatum c) gezaaide soort d) als de gewasdiversificatie gerechtvaardigd wordt door het gebruik van eenzelfde soort die in de winter of in de lente gezaaid wordt, de commerciële naam van de soort De bedrijfsleider dient daarnaast het bewijs van de rasechtheid van de gezaaide teelt te bewaren (factuur, certificerinsglabel, verklaring van loontriage) ; 3. voor stikstofbindende planten die gebruikt worden als ecologisch waardevolle bodembedekker: a) zaaidatum b) oogstdatum c) toepassingsdatum, commerciële naam en hoeveelheid toegediende gewasbeschermingsmiddelen ; 4. voor tussengewassen die gebruikt worden als ecologisch waardevolle bodembedekker : a) plantdatum b) vernietigingsdatum c) samenstelling van het mengsel d) oogstdatum als de bodembedekker geoogst wordt tijdens de drie maanden van verplichte beplanting 5. voor bufferstroken die gebruikt worden als ecologisch waardevolle bodembedekker : a) plantdatum b) samenstelling c) vernietigingsdatum en gebruik Het register kan opgesteld zijn per perceel of in chronologische volgorde van de toepassing van de teeltbewerkingen. Op straffe van nietigheid moeten de teeltbewerkingen ten laatste 7 dagen na hun uitvoering in het register worden opgenomen. Opmerking : voor de topografische bijzonderheden van EAG’s (poelen, bomengroepen, sloten, hagen, alleenstaande bomen) moet er niets aangeduid worden in het bedrijfsregister.
15
Voorbeld van een perceelsfiches : Campagne 2... Perceel (n°) (nr. :3 Perceel
of naam) : ...................
Oppervlakte : 0,62
Naam : : .............................. ha Oppervlakte Bestemd voor :
Begroeiing : ........................................
Hoofdteelt : Maïs ensilage - 201 Ras(sen) :
Datum
Zaaidatum :
Type interventie*
Oogstdatum :
Interventie: herbiciden, fungiciden, insecticiden * Datum
Handelsnaam van het product
Camp
* Oogst, vernietiging, gewas (met vermelding van de soort), meststoffen, bodemverbeteringsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen (met inbegrip van Wintergrondbedekking EAGdosis/ha) : X Ja Nee Bedekking met tussenteelt : Aangegeven oppervlakte : 0,62 Samenstelling : Zaaidatum : Datum van vernietiging (of oogstdatum* voor de 3 maanden)
* Interventies met fytofarmaceutische producten moeten enkel worden opgenomen voor het EAG ‘stikstofbindende planten’.
2.3. De herverdelende betaling
geen enkele expliciete steunaanvraag ingevuld worden.
In toepassing van verordening (EU) nr. 1307/2013 en de BWR Directbetaling, kan een landbouwer die recht heeft op een betaling uit hoofde van het stelsel van basisbetaling in aanmerking komen voor een herverdelende betaling.
Opmerking: in het geval van identificatie van een landbouwer samenstelling door verscheidene individuele leden gevraagd zal worden om de landbouwer om de verdeling van de rechten van de gebruiker van de bedrijf.
De landbouwers worden uitbetaald voor maximaal 30 subsidiabele hectare. De grens van 30 ha kan eventueel overschreden worden onder bepaalde voorwaarden. Deze betaling zal worden toegekend aan elke landbouwer die voldoet aan de voorwaarden en die een oppervlakteaangifte indient binnen de gestelde termijnen. Op het oppervlakteaangifteformulier moet 16
Specifieke voorwaarden: • De herverdelingsbetaling wordt toegekend aan de landbouwers, per partner. • De waarde van de herverdelingsbetaling van een landbouwer wordt jaarlijks berekend door een bedrag te vermenigvuldigen met het aantal basisbetalingsrechten dat geactiveerd is door de landbouwer.
• Het maximale aantal hectaren is van toepassing op de leden van de rechtspersonen of de groeperingen van natuurlijke of rechtspersonen die hebben bijgedragen tot de versterking van de landbouwstructuren van deze rechtspersonen of groeperingen, door middel van arbeid of kapitaal, in een periode bepaald door de minister. Het aantal hectaren dat een houder mag aangeven, wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: A x H, waarbij: A = het aandeel van de delen of van de bijdrage van de houder in het kapitaal van de partner, uitgedrukt in percentage; H = het aantal hectaren van de partner dat mogelijk in aanmerking komt voor de herverdelingsbetaling. Het aantal hectaren dat een houder mag aangeven, is beperkt tot 30 hectaren. De houders moeten het bewijs leveren van hun respectievelijke delen. • Enkel leden van groeperingen van natuurlijke personen die over een effectieve controle op de onderneming beschikken gedurende een periode vastgelegd door de minister, komen in aanmerking. Enkel leden van rechtspersonen en groeperingen van rechtspersonen die deelnemen aan de winst en de financiële risico’s en die effectief werken voor de rechtspersoon of de groepering, komen in aanmerking. Leden van rechtspersonen en van groeperingen van rechtspersonen leven elke verplichting na die voortvloeit uit een herziening van de Waalse wetgeving betreffende de rechten en plichten van individuele landbouwers, in het bijzonder wat betreft hun economische, sociale en fiscale statuut. • De herverdelingsbetaling wordt toegekend aan de landbouwers om de familiale en ecologisch intensieve landbouw te bevorderen, in de zin van artikel D.1 van het Wetboek. • Wanneer het betaalorgaan weet heeft van een montage bedoeld om de herverdelingsbetaling kunstmatig te innen, zoals de opsplitsing van een bedrijf, is de omzeilingsclausule vermeld in artikel 60 van Verordening nr. 1306/2013 en in artikel 62 van toepassing.
2.4. De betaling voor jonge landbouwers Een jaarlijkse betaling wordt toegekend aan jonge landbouwers die recht hebben op een betaling uit hoofde van het stelsel van basisbetaling en die voldoen aan volgende voorwaarden :
• die niet ouder zijn dan 40 jaar in de loop van het jaar waarin ze de aanvraag indienen, dat is geboren na 31/12/1975 • die zich voor het eerst vestigen aan het hoofd van een landbouwbedrijf in de loop van de vijf jaar voorafgaand aan de eerste steunaanvraag van de eerste pijler van het GLB, Dat is zo spoedig mogelijk 01/01/2011 • die effectieve en langdurige zeggenschap hebben over het bedrijf, • en die voldoen aan de voorwaarden van vakbekwaamheid Het maximum aantal hectare dat in aanmerking komt is 90 hectare. Deze betaling zal worden toegekend aan elke landbouwer die voldoet aan de voorwaarden en die het vakje van rubriek 6.2 van het oppervlakteaangifteformulier aankruist. Voor meer informatie kunt u terecht op http://agriculture.wallonie.be/
2.5. Regime van gekoppelde steun 2.5.1. De hervorming van 2015 en de dierlijke sector Wallonië heeft een steunregime ingevoerd voor producenten van rundvee (vleestype, gemengd type en zuiveltype) en schapen. Het gaat om steun voor het houden en het fokken van dit soort veegde steun wordt toegekend volgens de referentieaantallen van de landbouwer. Die worden bepaald op basis van het aantal dieren dat hij hield in 2013, rekening voor rundvee houdend met het aantal kalvingen en het houden van kalveren. De referentieaantallen voor elke categorie werden in april 2015 bekendgemaakt aan de landbouwers. Bij de vrouwelijke vleeskoeien komen alleen dieren tussen 18 en 84 maanden in aanmerking. Daarnaast bestaat er een maximumaantal dieren voor elke categorie Om toegang te kunnen krijgen tot deze steunmaatregelen geldt een maximaal aantal in aanmerking komende dieren in iedere categorie en een minimaal aantal dieren gehouden voor exploitatie.
2.5.2. Wie heeft recht op gekoppelde steun ? Net als bij het basisbetalingsregime moeten landbouwers die recht willen hebben op gekoppelde steun : • Actief zijn op het moment van de indiening van de oppervlakteaangifte en de verzamelaanvraag in 2016. • Een aanvraag voor gekoppelde steun in 2016 hebben ingediend door het vakje van rubriek 6.5 (voor de rundvee) en 6.7 (voor de schapen) van het oppervlakteaangifteformulier aan te kruisen.
17
2.5.3. Welke dieren komen in aanmerking ? Altijd binnen de grenzen van de toegewezen referentieaantallen per categorie. De lijst met rundveerassen vindt u in bijlage 7 van luik 1 van de handleiding. – Vrouwelijke exemplaren van het vleestype Om het fokken van vleesrastypen op lange termijn op de boerderij aan te tonen, dienen de vrouwelijke exemplaren bij te dragen aan een minimumaantal kalvingen, dat vastgesteld is op 50%. Bovendien moet de helft van deze kalveren ten minste 3 maanden gehouden worden ter bevordering van de productie van een vervanging bij het fokken. Hieronder worden drie aantallen berekend (a-b-c). Voor het bepalen van de referentie geldt hierbij het opgenomen aantal bij het laagste aantal tussen : a. Aantal aanwezige vrouwelijke exemplaren van vleestypen van 18 tot 84 maanden. Dit wordt dagelijks geteld tussen 1 april 2016 en 30 september 2016. De dieren worden meegeteld zodra ze de leeftijd van 18 maanden bereiken. Ze worden niet meer meegeteld zodra ze 84 maanden zijn. Het laagste aantal wordt voor die periode genomen. b. Aantal getelde kalvingen tussen 01/10/2015 en 30/09/2016, maal 2. c. Aantal geboren kalveren tussen 1 juli 2015 en 30 juni 2016 die 3 opeenvolgende maanden gehouden zijn, maal 4. De lijst met vleesrassen vindt u in bijlage 7 van luik 1 van de handleiding. – Zuiveltypen De steun voor melkkoeien is steun voor kalvingen. Het aantal in aanmerking komende koeien stemt overeen met het aantal geboren kalveren. Om het fokken van zuiveltypen op lange termijn op de boerderij aan te tonen, dient een kwart van deze kalveren ten minste 3 maanden gehouden te worden ter bevordering van de productie van een vervanging bij het fokken. Bij deze hieronder berekende 3 onderdelen (a-b-c) is het opgenomen referentieaantal dus het laagste aantal tussen : a. Minimumaantal dagelijks aanwezige koeien tussen 31/03/2016 en 30/09/2016. b. Aantal getelde kalvingen tussen 01/10/2015 en 30/09/2016 c. Aantal geboren kalveren tussen 01 /07/2015 en 30/06/2016 die 3 opeenvolgende maanden gehouden zijn, maal 4. De lijst met Zuiveltypen vindt u in bijlage 7 van luik 1 van de handleiding. 18
– Gemengde typen De steun voor koeien van het gemengde type is steun voor kalvingen. Het aantal in aanmerking komende koeien stemt overeen met het aantal geboren kalveren. Om het fokken van gemengde rastypen op lange termijn op de boerderij aan te tonen, dient de helft van deze kalveren ten minste 3 maanden gehouden te worden ter bevordering van de productie van een vervanging bij het fokken. Bij deze hieronder berekende 3 onderdelen (a-b-c) is het opgenomen referentieaantal dus het laagste aantal tussen : a. Minimumaantal dagelijks aanwezige koeien tussen 31/03/2016 en 30/09/2016. b. Aantal getelde kalvingen tussen 01/10/2015 en 30/09/2016 c. Aantal geboren kalveren tussen 01 /07/2015 en 30/06/2016 die 3 opeenvolgende maanden gehouden zijn, maal 2. De lijst met Gemengdetypen vindt u in bijlage 7 van luik 1 van de handleiding. – Schapen De steun voor schapen is steun voor het behoud van de kuddes. De landbouwer geeft in rubriek 6.7 van het oppervlakteaangifteformulier het aantal ooien van meer dan 6 maanden aan dat hij minstens denkt te houden tussen 01/04/2016 en 30/09/2016. De landbouwer bezorgt de Administratie een kopie van zijn kudderegister voor de periode van 15/10/2015 (laatste telling) tot 15/10/2016. Hiermee kan de Administratie de gegevens controleren en bepalen of hij voor steun in aanmerking komt. Het register dient volledig en juist ingevuld te zijn om de steun te kunnen berekenen. De verplichtingen inzake identificatie van schapen zijn ook hierop van toepassing : • Jaarlijkse deelname aan de ARSIA-telling op 15 december ; • Houden van een kudderegister en correcte identificatie van de schapen.
2.5.4. De bodem- en plafondwaardes van de steun Voor de verschillende categorieën wordt er rekening gehouden met een minimum- en maximumaantal dieren (plafond) voor de uitbetaling van de steungelden. Vrouwelijke vleestype Gemengde typen Zuiveltypen Schapen
Minimumaantal 10 10 10 30
Plafond 250 100 100 400
Het plafond wordt individueel toegepast voor alle leden op voorwaarde dat ze bijgedragen hebben aan de versterking van het landbouwbedrijf. Een ver-
delingsovereenkomst is nodig om rekening te houden met deze situatie en een verlaging van de maxima. Daarvoor neemt u best contact op met de Buitendirectie.
2.5.5. Dieren uitsluiten bij de eindberekening van de steungelden O.a. volgende dieren zijn uitgesloten van gekoppelde steun : • Dieren die onregelmatigheden vertonen bij de registratie of de inschrijving in SANITEL (bv. overleden maar datum van vertrek uit de kudde, kalving vóór geslachtsrijpe leeftijd,...) ; • Kalveren die geregistreerd zijn onder een rastype dat onverenigbaar is met dat van de moeder. (Bv. een vleeskalf dat rechtstreeks van een genetische melkkoe komt) ; • Dieren waarvan de inschrijving tijdens hun leven gewijzigd wordt, met een verandering van rastype als gevolg.
• Voor gemengde kuddes, alle runderen die niet aan hun productie-eenheid zijn toegewezen. 2.5.5.1. Het belang van een correcte registratie en identificatie van de dieren Het bijhouden van bedrijfsdocumenten is niet alleen verplicht, maar ook erg belangrijk om dieren in aanmerking te laten komen (zie punt 5) en om boetes te voorkomen. Alle deadlines voor het meedelen van een verandering inzake de dieren zullen onderworpen worden aan een administratieve controle. 2.5.5.2. Gemengde kuddes en de toewijzing aan een productie-eenheid Dieren die moeten worden toegekend aan een andere productie-eenheid dan de opgegeven eenheid, moeten worden geïdentificeerd en de landbouwer dient de nodige maatregelen te treffen om deze dieren correct toe te kennen.
Regels herziening :
Regime
Vrouwelijke van het vleestype
Vrouwelijke Zuiveltypen Vrouwelijke Gemengde typen
Vrouwelijke Schapen
Begin van activiteit Periode van snelheidsregelaar jonge landbouwers >10 ans (< 40 jaar op 01/01, < 10 jaar installatie < 5 jaar installatie) Begin Herziening Begin Herziening Verhogen Daling Regel van 70 %: te Automatisch Verhogen >10 jaar : geen gebruiken 80 en/of naar het verhogen ten minste stuk van de Als hervat aanvaard- >10 jaar met 70 % geduoverdrager ofverenibare van bouw van rende 2 jaar (“En” als zet Verhogen ging: ref het vooreen nieuwe anders de zich in saonbeperkt van de gaande melkveestal na verwijzing menwerking overdrager jaar zon- 01/01/2011 : terug naar met bijvoorder beperaantal + 40 dieren subsibeeld de king (slechts eenmaal) diabele van overdrager) het afgelopen jaar Geen onderscheid tussen jongere en niet jongere Verhogen zoHerziening zodanig danig geïnstalDaling Begin geïnstalleerd na leerd meer dan 01/01/2010 5 jaren Ja in n-2 Op jaar n : dieren subsiMogelijke Verhogen en n-1, diabele van n-1 15% de aantal Op jaar n : dieren subsiMogelijke Verhogen van dieren diabele van n-1 15% Onvoorwaarsubsidiabele lager delijke kunt is dans de verhogen met Clausule 5 %/jaar (cfr referentie, de referentie van herstel: com. Déc Op jaar n : dieren subsiMogelijke Verhogen in het hoog- volgend jaar 2014) stijgen tot diabele van n-1 15% ste aantal dieren subsi- 10 % toegestaan diabele van 2 jaar
19
Dit dient ook voor alle volgende jaren te gebeuren, zodat de premies correct vastgelegd kunnen worden. De landbouwer is hier volledig zelf verantwoordelijk voor.
2.5.6. De evolutie van de referentieaantallen in functie van de aantal subsidiabele dieren De regels voor de evolutie van de referenties zijn gebaseerd op de vergelijking tussen het aantal subsidiabele dieren in een jaar en de basisreferentie die diende om het jaar te beginnen. Die stijging is toegestaan tot het aantal subsidiabele dieren voor de categorie «vleestype» op voorwaarde dat de aanvrager zich minder dan 10 jaar geleden als landbouwer gevestigd heeft. Als het aantal subsidiabele dieren in 2016 groter is dan uw referentieaantallen, kunnen deze dus automatisch naar boven toe herzien worden voor 2017. Voor de andere categorieën is de stijging beperkt tot 15% of 5%, respectievelijk voor landbouwers die minder of meer dan 5 jaar geleden gestart zijn. De referenties kunnen ook naar beneden worden herzien : • Voor de vleeskoeien, wanneer het aantal in aanmerking komende dieren minder bedraagt dan 70 % van de referentie gedurende 2 opeenvolgende jaren. • Voor de 3 andere premies, wanneer het aantal dieren lager is dan de referentie gedurende 2 opeenvolgende jaren.
* Slechts één aanvraag en één toewijzing toegestaan.
20
2.5.7. Overname van een bestaand bedrijf Steun aan jonge landbouwers, hoofdzakelijk referenties Als het bedrijf volledig overgenomen wordt en de overnemer de verbintenissen wat betreft het houden van dieren wil voortzetten, moet hij een overnameaanvraag indienen bij de directie Buitendienst* en de oorspronkelijke steunaanvraag opnieuw indienen of medeondertekenen om de verbintenissen te kunnen voortzetten en de rechten te behouden. Bij de oprichting van een bedrijf door een jongere landbouwer is het referentieaantal eveneens 80 in de categorie «vleestype» op basis van een aanvraag*. Voor de andere categorieën (zuivel, gemengd, schapen) worden de referentieaantallen eenvoudigweg overgedragen bij een volledige overname. Als de landbouwer echter geen referenties heeft in 2016, hij kan niet profiteren van gekoppeld steun zijn in 2016 maar hij kan zich beroepen op het aantal subsidiabele dieren van dat jaar als referenties voor het begin van 2017.
2.5.8. Bouwen van een nieuwe stal Landbouwers die een nieuwe stal bouwen Tergebonden het “vleestype” krijgen vanaf 1 januari 2013 een eenmalige* verhoging met 40 van hun referentieaantal voor vleestypes op voorwaarde dat ze een referentie voor vleesvee hebben. Als bewijsstukken dienen een kopie van de vergunning of de referentie van het dossier voor investeringssteun.
De tweede pijler omvat de steunmaatregelen voor landelijke ontwikkeling, zoals de vestiging van jongeren en investeringen (ADISA) de compensatie voor gebieden met natuurlijke handicaps, steun aan de biologische productiewijze, Natura 2000, de agromilieu- en klimaatmaatregelen.
1. Indien de budgettaire mogelijkheden van een landbouwcampagne onvoldoende blijken om alle verbintenissen te realiseren die de landbouwers in het kader van milieu- en klimaatvriendelijke landbouw zijn aangegaan, kan de Minister het geheel of een deel van het aantal nieuwe verbintenissen inperken in functie van een prioriteitenschaal die binnen de verschillende maatregelen voor milieuvriendelijke landbouw is gedefinieerd. 2. Indien dat wat het voorwerp uitmaakt van een vrijwillige verbintenis in het kader van de milieu- en klimaatvriendelijke landbouwmethoden, een verplichte norm op het niveau van de voorwaarden wordt, zal de verbintenis worden gewijzigd op de datum waarop die norm van kracht wordt, of zelfs worden geschrapt indien de vereisten van de randvoorwaarden dezelfde zijn als de vereisten van het bestek van de methode. Vóór die datum blijft de financiële steun die met de verbintenis verbonden is en die werd berekend of moet worden berekend, verworven voor de landbouwers. 3. Zo zullen ook tijdens de programmeringsperiode (2014-2020) van het landelijke ontwikkelings programma, de lopende verbintenissen die met milieu-en klimaatvriendelijke landbouwmethodes overeenstemmen en die zijn gewijzigd, aan de nieuwe toestand werden aangepast of eventueel onderbroken zonder boete, wanneer de maatregel wordt geschrapt uit het programma of indien de aanpassing niet werd aanvaard door de inschrijver. Informatie : voorafgaand aan de berekening van de steun zijn de aanvragen het voorwerp uitmaken van een administratieve verificatie op basis van de criteria die bepalen of een aanvrager al dan niet in aanmerking komt voor de steun. De ontvankelijkheid of de onontvankelijkheid en het al dan niet in aanvaardbare komen van de aanvraag van steun zijn vóór 30 juni aan de aanvrager bekend gemaakt worden.
21
2E PIJLER
3. Steun van de 2e pijler
3.1. Betalingen voor gebieden met natuurlijke handicaps (VOORHEEN CVBG) 3.1.1. Context Voorheen, een compensatie werd toegekend aan benadeelde gebieden (CVBG) op basis van het BWR van 19/12/2008 gewijzigd door het BWR van 19/12/2013. De overgangsperiode van de PWDR 2007-2013 eindigde op 31/12/2014, krachtens van de verordening (EG) n° 1698/2005. Ook vanaf de 1.1.2015 de nieuwe bepalingen van de artikelen 31 en 32 van de verordening (EU) n° 1305/2013 is van toepassing. De nieuwe vergoedingsregeling “vergoeding ten gunste van zones onderhevig aan natuurlijke beperkingen” wordt beschreven in het BWR van 24 september 2015 in verband met de toekenning van steun aan zones onderhevig aan natuurlijke beperkingen. De premies voor gebieden met natuurlijke beperkingen dienen van nu af aan bij te dragen aan de bescherming van het milieu of het behoud van waardevolle landschappen, via het gebruik van landbouwgrond met specifieke beperkingen en wanneer verder beheer van de grond vereist is om het grasland in die gebieden te behouden of te verbeteren.
Carte des zones soumises à des contraintes naturelles
22
3.1.2. Bedrag van de premies De steun wordt jaarlijks betaald per in aanmerking komende hectare in de zin van artikel 37 van het BWR van 12 februari 2015 ter uitvoering van de regeling van directe betalingen ten voordele van de landbouwers. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen het voederareaal en de rest van het bedrijf. Elke subsidiabele hectare landbouwareaal komt in aanmerking voor premies. Het systeem van pro rata (zie punt 1.6) voor blijvend grasland met bijzondere topografische kenmerken en met bomen wordt toegepast op aangegeven blijvend grasland met : • 50 % < bedekkingsgraad ≤ 90 % : code 670, • 50 % < bedekkingsgraad ≤ 90 %, met overeenkomst voor aanvullende milieusteun : code 678 De andere begraasde gebieden met een bedekkingsgraad van minder dan 50 % (codes 608 et 600) komen niet in aanmerking voor steunmaatregelen. Het bedrag van de premies bedraagt : • € 42 per ha voor de eerste 20 subsidiabele hectare ; • € 25 per ha voor de volgende subsidiabele hectare ; • beperkt tot de eerste 75 subsidiabele hectare.
3.1.3. Voorwaarden Om in aanmerking te komen voor steunmaatregelen, moet de landbouwer voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden : • geïdentificeerd zijn bij de uitbetalingsinstelling in het kader van het Geïntegreerd beheer- en controlesysteem, overeenkomstig artikels D.20 en D.22 van het Wetboek van landbouw ; • landbouwer zijn in de zin van hoofdstuk IV van het BWR van 12 februari 2015 ter uitvoering van de regeling van directe betalingen ten voordele van de landbouwers ; • zijn aanvraag in hoofde van dit stelsel enkel indienen voor gronden gelegen in het Waalse Gewest; • zijn activiteit in hoofdberoep uitvoeren, als landbouwer, tuinbouwer of veehouder ; • aan het hoofd staan van een bedrijf waarvan het landbouwareaal dat in het oppervlakteaanvraagformulier werd aangegeven als gelegen in gebieden met natuurlijke beperkingen minstens 40% bedraagt van het totale aangegeven landbouwareaal op nationaal grondgebied. Deze oppervlakte dient minstens 2 hectare te bedragen ; • een jaarlijkse steunaanvraag indienen via het oppervlakteaanvraagformulier. Om deze premie aan te vragen kruist u het vakje aan in rubriek 7.2 van het formulier als uw bedrijf zich geheel of gedeeltelijk (40%) (Informative code ‘D’) met natuurlijke beperkingen bevindt.
3.2. Natura 2000 aanvragen Let op : sinds 2011 kunnen alle landbouwers die exploitatie gronden in Natura 2000-sites (al dan niet onder een aanwijzingsbesluit vallend) een vergoeding in het kader van Natura 2000 aanvragen. Er wordt binnenkort een nieuw besluit aangenomen. Dat wijzigt het Besluit van de Waalse regering van 8 november 2012 aan het PwDR 2014-2020.
3.2.1. Context De Europese Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG betreffen respectievelijk de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en het behoud van de vogelstand. Het Waalse Gewest ging over tot de omzetting van deze twee richtlijnen via het decreet van 6 december 2001 over het behoud van de Natura 2000-sites en van de wilde flora en fauna. Dit decreet wijzigt de wet van 12 juli 1973 over natuurbehoud en vult ze tevens aan. Het Waalse Gewest koos op 26 september 2002 officieel 217.542 ha als Natura 2000-gebied. Later werden er nog twee bijkomende toevoegingen gedaan, die de totale oppervlakte van het Natura 2000-netwerk op 220.944 ha bracht, ofwel iets meer dan 13 % van het Waalse grondgebied. Graslanden en andere open omgevingen maken 14,42 % uit van deze oppervlakte. De 240 voorgestelde sites werden in 2004 goedgekeurd door de Europese Commissie. De Natura 2000-sites moeten officieel worden aangewezen door middel van een aanwijzingsbesluit dat door de Waalse Regering moet worden goedgekeurd, zoals bepaald door artikel 26, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Aanwijzing van de terreinen in 2009 werden 7 aanwijzingsbesluiten genomen die moeten worden aangepast volgens de geldende wetgeving. In 2014 werden er 52 aanwijzingsbesluiten genomen, die op 1 januari 2015 van kracht geworden zijn. In 2015 werden er 32 aanwijzingsbesluiten genomen, die op 1 januari 2016 van kracht zullen worden. De andere decreten tot aanwijzing zouden moeten worden aangenomen in 2016 om in voege te treden op 1 januari 2017. De aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000sites geven de afbakening van hun perimeter en van de beheerseenheden binnen de site. De algemene en bijzondere verboden en preventieve
23
maatregelen2 ter voorkoming van de achteruitgang van natuurlijke habitats en van significante verstoringen van de soorten zijn in detail uiteengezet in de besluiten van Waalse Regering van 24 maart en 19 mei 2011. Teneinde de bescherming van de biodiversiteit te versnellen, keurde de Waalse Regering op 22 december 2010 een decreet goed dat de wet van 12 juli 1973 betreffende het natuurbehoud wijzigt met betrekking tot de invoering van Natura 2000. Dit decreet beoogt met name de invoering van een ‘primair beschermingsstelsel’ van de sites, dat preventieve maatregelen activeert over de volledige Natura 2000-perimeter. De sites die nog niet over een aanwijzingsbesluit beschikken, worden ‘kandidaat-sites’ genoemd.
2000-gebied en die vallen onder de aanwijzingsbesluiten van 30 april 2009. Deze vergoeding bedraagt : a. € 100 per hectare voor permanente weilanden met geringe druk ; b. € 200 per hectare voor permanente weilanden met hoge druk. Natura 2000-sites die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een aanwijzingsbesluit of “kandidaat-sites” Het BWR van 8 november 20123 maakt de betaling mogelijk van een landbouwvergoeding voor de sites die in aanmerking komen voor het Natura 2000-net tijdens de periode die gedekt wordt door het primaire beschermingstelsel tot en met het jaar van de aanwijzing.
3.2.2. Natura 2000-stelsels
Deze vergoeding bedraagt :
In 2016 zijn er drie verschillende Natura 2000-vergoedingsstelsels voor :
a. € 100 per hectare voor de oppervlakten permanente weilanden.
• Sites die vallen onder een aanwijzingsbesluit dat dateert van 30 april 2009, waar de algemene preventieve maatregelen alsook de specifieke maatregelen in verband met beheerseenheden ; • Sites zonder aanwijzingsbesluit: enkel de algemene preventieve maatregelen zijn van toepassing ; • Sites die vallen onder een aanwijzingsbesluit in werking op 31 maart 2015 waar de algemene preventieve maatregelen moeten worden nageleefd alsook de specifieke maatregelen zoals beschreven in het BWR van 19 mei 2011 ter bepaling van het type beheereenheden die bepaald kunnen worden binnen een Natura 2000-site alsook de verbodsbepalingen en bijzondere preventieve maatregelen die er op van toepassing zijn.
Natura 2000-sites waarvan het aanwijzingsbesluit werd in werking op 31 maart 2015
Informatie : Natagriwal : Tel. : 010/473 37 71 E-mail :
[email protected]
Opdat de aanvraag ontvankelijk zou zijn, moet de landbouwer voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden ;
3.2.3. Bedragen van de vergoedingen Natura 2000-sites die het voorwerp hebben uitgemaakt van een aanwijzingsbesluit van 30 april 2009 Krachtens het BWR van 8 november 2012 betreffende de vergoedingen en subsidies in Natura 2000-sites, alsook in de sites die kandidaat zijn voor het Natura 2000-netwerk en in de ecologische hoofdstructuur, wordt jaarlijks een vergoeding toegekend, de “landbouwvergoeding”, aan landbouwers die landbouwpercelen exploiteren in Natura
De vergoeding bedraagt : a. € 100 per hectare voor verbindingsweilanden, die overeenstemmen met de beheereenheid ‘5’, of voor de permanente weilanden in Natura 2000-sites afkomstig van Teelten die overeenstemmen met de beheereenheid ‘11’ ; b. € 25,9 per schijf van 20 m “extensieve stroken”, beheereenheid ‘4’ ; c. € 440 per hectare voor permanente weilanden in Natura 2000-sites gelegen in een andere beheereenheid.
3.2.4. Na te leven voorwaarden
• Geïdentificeerd zijn bij de Administratie in het kader van het Geïntegreerd Beheers-en Controle systeem (GBCS) ; • Jaarlijks een vergoedingsaanvraag indienen binnen de termijnen bepaald door de Administratie (Rubriek 7.3 van de formulier) ; • Over zijn perce(e)l(en) beschikken op de datum die door de Administratie werd vastgelegd ; Voor acceptatie van de aanvraag moet de exploitant : • beschikken over een gecumuleerde oppervlakte van in aanmerking komende percelen, die leiden tot een vergoeding van ten minste € 100 ;
Betreffende de vergoedingen en de toelagen toegekend in de Natura 2000-sites en in de sites die in aanmerking komen voor het Natura 2000-net en in de ecologische hoofdstructuur op de Natura 2000-sites alsook op de kandidaat-sites voor het Natura 2000-netwerk zijn de volgende algemene preventieve maatregelen van toepassing. 3 Betreffende de vergoedingen en de toelagen toegekend in de Natura 2000-sites en in de sites die in aanmerking komen voor het Natura 2000-net en in de ecologische hoofdstructuur op de Natura 2000-sites alsook op de kandidaat-sites voor het Natura 2000-netwerk zijn de volgende algemene preventieve maatregelen van toepassing. 2
24
• de van kracht zijnde vereisten naleven inzake de randvoorwaarden (zie punt 6 over de randvoorwaarden in het Waalse Gewest). • Om te profiteren van de compensatie Natura2000 is het noodzakelijk, in rubriek 5 van het formulier, schakelt u het selectievakje in de kolom 12 voor de percelen land aangegeven met een code cultuur ‘grasland’ (610, 618, 670, 678, 623). Opgepast, de code culture ’623‘ kan worden alleen gebruikt als het perceel grond vormt het voorwerp van een boekingsverzoek MAE van type ‘weide‘ of Natura2000.
3.2.5. Algemene preventieve maatregelen Alle percelen die zijn gelegen in een Natura 2000zone dienen de bepalingen na te leven die aan bod komen in de volgende reglementeringen : • De Code wallon de l’Aménagement du territoire, de l’Urbanisme, du Patrimoine (CWATUP - de Waalse code voor ruimtelijke ordening, stedenbouwkunde, patrimonium en energie) die een stedenbouwkundige vergunning oplegt voor het uittrekken van hagen, het vellen van bomenrijen en voor iedere wijziging van het bodemreliëf. Er dient te worden opgemerkt dat deze bepalingen van toepassing zijn op heel het grondgebied van het Waalse Gewest en dus niet alleen op de percelen die in Natura 2000-gebied liggen. Voor percelen die in een Natura 2000-zone gelegen zijn en zich in een habitat van communautair belang (HCB) bevinden, is de wijziging van de plantengroei eveneens onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning ; • Het BWR van 23 oktober 2008 tot vaststelling van verschillende bepalingen van het preventieve stelsel die van toepassing zijn op de Natura 2000-sites. Dit bepaalt de procedurevoorwaarden van het afwijkings- en toelatingsstelsel dat werd ingevoerd door het decreet van 22 mei 2008 om onder andere de landbouwactiviteiten te dekken die vermoedelijk betrekking hebben op een Natura 2000-site, maar waarvoor nog geen toelating werd aangevraagd krachtens een andere wetgeving; • Het BWR van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk, dat de verbodmaatregelen en de algemene preventieve maatregelen bepaalt die op Natura 2000-locaties en op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk, moeten worden toegepast.
25
Op de Natura 2000-sites alsook op de kandidaat-sites voor het Natura 2000-netwerk zijn de volgende algemene preventieve maatregelen van toepassing : Voor de bodembewerking : – Is verboden : • het omploegen van permanente graslanden4 – Is onderworpen aan goedkeuring : • het omploegen van permanente graslanden in kandidaat-sites is niet absoluut verboden maar onderworpen aan een goedkeuring tot het aanwijzingsbesluit van deze site in werking treedt. Voor waterlopen, oppervlaktewateren en sloten : – Is verboden : • het omploegen van landbouwgronden op minder dan een meter van de oevertoppen van de grachten. • toegang van het vee tot de oevers van de waterlopen en wateroppervlakken zoals poelen, met uitzondering van ingerichte drinkplaatsen, op de in een beheersplan voorziene drinkplekken of, wat de toegang tot de watervlakken betreft, over maximaal 25 % van de omtrek. Deze maatregel gaat in op de datum die door de Regering wordt vastgesteld. – Is onderworpen aan goedkeuring : • het uitspreiden van alle grondverbeteringsmiddelen en minerale en organische meststoffen, met inbegrip van mest, drek, gier, zuiveringsslib en mest uit septische putten op minder dan 12 meter van de oevertoppen van de waterlopen en wateroppervlakken. • het creëren of opnieuw in gebruik nemen van sloten, alsook het graven of opnieuw in gebruik nemen van grachten, met uitzondering van de grachten langs wegen en de sloten en grachten die voorzien zijn in een beheersplan. – Is onderworpen aan kennisgeving : • het onderhoud van de bestaande grachten en sloten Voor de openbare wegen : – Is onderworpen aan goedkeuring : • het onderhoud, met inbegrip van het maaien en het vermalen met tolbrekers van de vegetatie langs openbare wegen, tussen 15 maart en 31 juli, met uitzondering van een strook van één meter vanaf de buitenrand van de weg of wanneer redenen die verband houden met de openbare veiligheid of de verdelging van distels dit rechtvaardigen. Voor de pesticiden : – Is onderworpen aan goedkeuring : • het gebruik van alle onkruidverdelgers (buiten de gewassen). Deze maatregel is niet van toepassing wanneer het gebruik kadert in een bestrijdingsplan dat gevoerd of opgelegd wordt door de overheid, noch voor de lokale behandeling van brandnetels, distels en zuring met de lans- of rugsproeier met selectieve middelen, of voor de bescherming van elektrische omheiningen in werking over een breedte van maximaal 50 cm aan weerszijden van de omheining. Voor vrijetijdsactiviteiten : – Is onderworpen aan kennisgeving : • De vestiging van een tijdelijke groepshuisvesting in het kader van jeugdbewegingen of van infrastructuren bestemd voor de organisatie van groeps-, recreatie-, sport- of vrijetijdsactiviteiten.
Permanente weilanden in een N2000-site of in een site die in aanmerking komt voor het N2000-net: elk landbouwperceel gelegen in een omtrek van een Natura 2000-site of van een site die in aanmerking komt voor het Natura 2000-net en aangegeven bij het GBCS voor het lopende jaar als permanent weiland.
4
26
3.3. Steunregelingen voor de milieuvriendelijke landbouw 3.3.1. Bedragen van de steun
Let op : voor de nieuwe verbintenissen MMLK en Bio voor 2017, de landbouwer moet invullen en terugsturen het formulier 9 van de 1° luik van de notitie zijn buitendiensten door 31/10/2016.
Tabel 2. Bedragen van de steun Gewasgroepen
Steunmaatregelen voor onderhoud Steunmaatregelen voor omschakeling per gedeelte van het areaal (€/ha) per gedeelte van het areaal (€/ha) e 0 tot 60 ha Meer dan 60e ha 0 tot 60 ha Meer dan 60 ha
Groep 1 : Voedergewassen en Weilanden Groep 3 : Overige jaargewassen en hoogstammige boomgaarden
200
120
350
270
400
240
550
390
0 tot 3 ha
van de 3e tot de 14e ha
Meer dan 14e ha
900
750
400
Groep 2 : Boomteelt, groenteteelt en productie van zaden
3.3.2. Belangrijkste wijzigingen Vermeerdering van zaaigoed De gewascode 821 vermeldt de percelen die zijn bedoeld voor vermeerdering van zaaigoed en planten. Deze code wordt vermeld in de groep ‘Boomteelt, groenteteelt en productie van zaden’. Voor de toekenning van de steun moet de commercialisering van de productie worden gerechtvaardigd, aan de hand van om het even welk bewijsstuk. Permanente weiden Het proratasysteem (zie chap.1.6) voor de permanente weiden die topografische kenmerken en bomen omvatten zal worden toegepast voor permanente weiden waarvan is aangegeven dat. De boomteelt Wat betreft de boomteelt, de volgende modaliteiten zijn van toepassing om toegang te krijgen tot de steunmaatregelen : • Als de beplanting een minimum van 250 bomen per hectare omvat : – vermeld worden in de groep ‘Boomteelt, groenteteelt en productie van zaden’ ; – de gewascode moet 9741 zijn ‘meerjarige fruitgewassen – laagstammig’; • Als het hoogstammige boomgaarden (50 tot 100 bomen per hectare) zijn : – vermeld worden in de groep ‘Overige jaargewassen en hoogstammige boomgaarden’ ; – de gewascode moet 9742 zijn ‘meerjarige fruitgewassen – hoogstammig’ ;
0 tot 3 ha
van de 3e tot de 14e ha
Meer dan 14e ha
1050
900
550
• Als het hoogstammige boomgaarden met minder dan 50 bomen per ha zijn : – vermeld worden in de groep ‘Voedergewassen en Weilanden’ ; – de gewascode moet 610 zijn ‘permanent grasland’. Er wordt geen steun voor de biologische productiemethode verleend voor • andere begraasde gebieden met een bedekkingsgraad ≤ 50 % (codes 608 en 600) ; • braakland: faunabevorderende bedekking (code 851), natuurlijke, spontane bedekking (code 81) ; • bosgewassen met korte rotatie ; • miscanthus ; • kerstbomen ; • tabak ; • bedekking voor milieudoeleinden betaald door private derden (code 874) ; • ingerichte strook (code 754) ; • ingericht perceel (code 754) ; • met gras bezaaide perceelsrand, strook langs bossen, strook langs waterlopen (codes 751, 752 et 753). Pluimvee en varkens De uitloop van pluimvee en varkens maakt deel uit van groep 1 “Weides en voedergewassen”. Met “uitloop” bedoelen we de grasbedrijfsoppervlakte die wordt gebruikt als buitenruimte waartoe de dieren toegang hebben. Voor pluimvee wordt bij de berekening van de premie rekening gehouden met de totale bedrijfsoppervlakte die gebruikt wordt voor de uitloop van de dieren. De teeltcode is 760 met ‘BV’ als bijkomende bestemming. 27
Voor varkens wordt bij de berekening van de premie rekening gehouden met de totale bedrijfsoppervlakte die gebruikt wordt voor de uitloop van de dieren, maal twee. De teeltcode is 760 met ‘BP’ als bijkomende bestemming. De veebezetting wordt niet meegerekend bij het uitbetalen van de subsidies voor biologische landbouw voor de uitloop van pluimvee en varkens. Uitbreiding van de verbintenis Wanneer de bedrijfsoppervlakte vergroot of de oppervlakte waarop een verbintenis rust, vergroot, is een uitbreiding van de initiële verbintenis toegestaan. De uitbreiding gaat in tijdens het jaar waarin de aanvraag tot uitbreiding werd ingediend. De landbouwer komt de uitgebreide verbintenis na gedurende de rest van de looptijd van de initiële verbintenis. Deze Uitbreiding van de verbintenis gedaan tijdens de verbetenisaanvraag brengen door vorige 31 oktober van het jaar het begin van de vastlegging (op 3 november in 2015).
3.3.3. Te respecteren voorwaarden Om voor steun in aanmerking te komen, moet de landbouwer voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden : • geïdentificeerd zijn bij het betaalorgaan in het kader van het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem (GBCS), volgens de artikelen D.20 en D.22 van de Wet voor de Landbouw ; • landbouwer zijn in de zin van hoofdstuk IV van het BWR van 12 februari 2015 ter uitvoering van de regeling van directe betalingen ten voordele van de landbouwers ; • Voor alle nieuwe verbintenissen dient u ten laatste op 3 november 2015 een steunaanvraag in te dienen ; • bij de Administratie en volgens haar instructies jaarlijks een betalingsaanvraag indienen voor biologische landbouw, die wordt opgenomen in het oppervlakteaangifteformulier, vóór de uiterste datum die is vastgelegd voor het indienen van dit formulier ; • zijn aanvraag in hoofde van dit stelsel enkel indienen voor gronden gelegen in het Waalse Gewest ; • een exploitatie-eenheid hebben op Belgisch grondgebied ; • zijn landbouwbedrijf beheren in overeenkomst met de bepalingen van het besluit van de Waalse regering van 11 februari 2010 inzake de productiemethode en etikettering van biologische producten ; • alle dieren van het bedrijf laten identificeren en registreren in het identificatie- en registratiesysteem “Sanitrace” ; • zijn activiteiten inzake biologische productie gemeld hebben bij een erkende privécontroleinstelling krachtens Artikel 6 van het besluit van 28
de Waalse regering van 11 februari 2010, en dit voor 1 januari 2016. De controle-instelling is belast met de verificatie van de toepassing van het lastenboek voor biologische landbouw binnen het bedrijf van de aanvrager. Dit betekent dat ieder perceel dat door de controle-instelling wordt gemeld na de uiterste datum van 1 januari niet in aanmerking komt voor de toekenning van de steun aan biologische landbouw in datzelfde jaar ; • Niet het voorwerp van een beslissing van uitsluiting naar aanleiding van gekwalificeerde niet-naleving van grave ; • In de oppervlakteaangifte alle exploitatiepercelen aangeven, met inbegrip van de percelen waarvoor er geen steun wordt aangevraagd in hoofde van de steunregeling voor biologische landbouw. Momenteel zijn er drie instellingen erkend : CERTISYS SPRL – Rue Joseph Bouché 57/3 - 5310 BOLINNE Tél. 081/60.03.77 - Fax 081/60.03.13 QUALITY PARTNER SA - Rue Hayeneux 62 - 4040 HERSTAL Tél. 04/240.75.00 - Fax 04/240.75.10 TUV NORD INTEGRA - Statiestraat 164 A - 2600 BERCHEM Tél. 03/287.37.50 – Fax 03/287.37.51 Voor de oppervlakte van weilanden en voedergewassen : De veebezetting binnen de biologische productiemethode van het betrokken bedrijf moet hoger dan of gelijk zijn aan 0,6 GVE per ha. Wanneer de veebezetting lager dan 0,6 GVE per hectare is, telt alleen de oppervlakte die nodig is om die drempel te halen mee bij de berekening van de subsidies. Voor de berekening van het aantal GVE, worden de volgende coëfficiënten toegepast : • runderen ouder dan 2 jaar = 1,0 GVE • paarden ouder dan 1 jaar = 1,0 GVE • runderen van 6 maanden tot 2 jaar = 0,6 GVE • runderen jonger dan 6 maanden = 0,4 GVE • hertachtigen ouder dan 6 maanden = 0,25 GVE • schapen en geiten ouder dan 6 maanden = 0,15 GVE Met de andere dieren wordt geen rekening gehouden bij de berekening van het aantal GVE. Het voederareaal omvat alle gewassen in de teeltgroep “Weides en voedergewassen” : • blijvende weiden ; • tijdelijke weiden ; • silomaïs ; • klaver ; • luzerne ; • andere voedergewassen ; • percelen van minder dan 50 bomen per hectare weiden ; • uitloop pluimvee ; • uitloop varkens.
Om de controles te kunnen uitvoeren is het betaalorgaan geautoriseerd om : • de gegevens te raadplegen van de dieren van het bedrijf die in het systeem ‘SANITRACE’ zijn geïnventariseerd ; • een kopie van de aanvraag voor steun in hoofde van de steunregeling voor biologische landbouw te overhandigen aan de erkende privécontroleinstelling, die is belast met de controle van de toepassing van het lastenboek voor biologische landbouw binnen het bedrijf. Verplichting van EA voor de BIO landbouwers met MMLK
geval van gedeeltelijke verenigbaarheid (ingerichte perceel, met gras bezaaide perceelsrand en Ingerichte strook). De steun voor de biologische landbouw blijft toegankelijk op alle hectaren van de bedrijf, met inbegrip van die EA. De steun voor bepaalde MMLK en de groenbetaling zijn niet cumulatief op hetzelfde terrein. Voorbeeld : Een bedrijf heeft 50 ha weiden en 50 ha van culturen en wie wenst te zetten op de ha van cultures van MAE CULTUREN (Met gras bezaaide perceelsrand MB5). Zij heeft vervolgens om 5 % van EA of 2,5 ha SIE op 50 ha van de culturen die zij bezitten.
3.4. De agromilieu- en klimaatmaat-
Hoewel vrijgesteld van groenbetaling van de 1e pijler regelen (MAEC) van het GLB en om te voorkomen dat dubbele- financiering, de bedrijf die in de biologische landbouw willen profiteren van MMLK (MB5, MC7 en MC8) 3.4.1. Beschrijving van de milieuvriendelijke methoden gewas moeten invullen de criteria gebonden aan het EA, tenzij de landbouwer tenzij van 15 ha bouwland De verschillende methoden worden vermeld in de (zie punt 2.2.3 betreffende de invoering van EAG’s). volgende tabel. De agromilieu betalingen worden slechts in behandeling genomen na deze drempel of afgenomen in
Elementen van het netwerk
Weilanden
Teelten
MC4 - Weiland met hoge biologische waarde
MC8 Ingerichte stroken
MC3 Overstroombaar weiland
MC7 Ingerichte percelen
MB1 Elementen van het netwerk (onderhoud)
MB6 Milieuvriendelijke teelt MB2 Natuurlijk weiland
Voor meer details, zie de ministerieel besluit van 03/09/2015 of milieuvriendelijke-en klimaat steun.
Globale aanpak
Dieren
MC10 Actieplan agromilieu
Biologische landbouw MC 9 Eiwitautonomie
MB5 - Met gras bezaaide perceelsrand
MB11 Bedreigde lokale rassen
AgroMilieu Vergroening Randvoorwaarden Geschiktheid Basismethode (MB)
Specifieke methode (MC)
Buiten MMLK
29
3.4.2. Beschrijving van de basismethodes Basismethodes
Fotos
Naam
Beschrijving
Hagen en beboste stroken
MB1.a
Inheemse loofbomen, behalve populieren in monospecifieke rijen
Bomen
MB1.b
Inheemse loofbomen
Poel
MB1.c
Stilstaand water met een minimale wateroppervlakte van 25 m² van 1 november tot en met 31 mei, van maximaal 10 are open water en een minimale oppervlakte van 1000 m², oevers inbegrepen.
Natuurlijk weiland
MB2
Weiland Drempel van verbintenis 100 euro inzet is een totaal oppervlakte van minimaal 50 honderd vierkante meter voor de methode Maximumdrempel = 50% van de oppervlakte van weilanden van het bedrijf Eerste 10 hectare zijn uitgezonderd van dit maximum
Met gras bezaaide perceelsrand
MB5
Akkerbouwteelt Drempel van verbintenis 200 m min voor de methode in stukken van 20 m Breedte: 12 m op alle punten 9% max. van de oppervlakte onder akkerbouwteelt (cumul MB5, MC7 en MC8)
Milieuvriendelijke teelt
MB6
Mengsel van granen en peulvruchten
Voederautonomie
MB9
Bezetting gemiddelden bij runderen < 1,4 GVE/ ha van voederareaal Als < = 0,6 GVE/ha, dan daalt de subsidie Minimumdrempel van verbintenis = 250 € / bedrijf Bezetting gemiddelden bij runderen < 1,8 GVE/ ha van voederareaal buiten kwetsbaar gebied Minimumdrempel van verbintenis = 250 € / bedrijf
Bedreigde lokale rassen
30
MB11
Lokale rassen die dreigen te verdwijnen Dier geregistreerd in het goedgekeurde stamboek van het ras of in het hoofdstamboek
Gedeeltelijk lastenboek
Bedrag in € /ha/jaar of /m/jaar
Fytosanitaire producten verboden
25 €/200 m
Fytosanitaire producten verboden Niet snoeien van 16 april tot 30 juni
25 €/20 bomen
Onbeploegde strook van 6 m Omheinde zone in geval van weiden met zone voor drinken van max 25% van het gebied Geen fytosanitaire, geen meststoffen producten op minder dan 12 m Geen afval, geen teelt van vis of zwemvogels.
100 €/plas
Geen tussenkomst van 1 november tot en met 15 juni Jaarlijkse bemesting met stalmest van 16 juni tot 15 augustus. Exploitatie van 16 juni tot en met 31 oktober ofwel door te weiden, ofwel door te maaien met oogsten en behoud van 5 % vluchtzone. Geen meststoffen, geen grondverbeteringsmiddelen en geen fytosanitaire producten Geen veevoer of concentraten
200 €/ha
Geen installatie langs een permanente weiland behalve heggen 21,60 €/20 m Veelzijdige mengeling 0 €/20 m in EA Geen meststoffen, geen grondverbeteringsmiddelen en geen fytosanitaire producten Maaien van 16 juli tot en met 30 september met verplichte oogst en vluchtstrook van 2 m breed. Niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen, voor recreatieve doeleinden of voor vervoersdoeleinden. Geen opslag Geen meststoffen, geen grondverbeteringsmiddelen tot 15/09 Jaarlijkse oppervlakte minstens gelijk aan de oorspronkelijke verbintenis Min 20% voor de 2° soort Geen fytosanitaire producten
200 €/ha
Alleen meststoffen van dieren die hebben gediend om de bezetting bij runderen, zijn toegestaan als organische meststoffen. Geen fytosanitaire producten
100 €/ha van weiland
Alleen meststoffen van dieren die hebben gediend om de bezetting bij runderen, zijn toegestaan als organische meststoffen. Geen fytosanitaire producten
50 €/ha van weiland
Ouder dan 2 jaar voor runderen en paarden Ouder dan 6 maanden voor schapen Geregistreerd zijn in Sanitrace voor runderen en schapen en in het stamboek. Voor de rassen Ardense voskop en Belgisch trekpaard : Verplichting in de hoofdsectie
120 €/rund 200 €/paard 30 €/schaap
31
Beschrijving van de doelgerichte methodes (MC) Voor doelgerichte methoden is het advies van een expert vereist. Natagriwal is hiervoor verantwoordelijk. Voor nieuwe verbintenissen moet dit advies ten laatste op 31 december van het voorafgaande jaar volledig en ondertekend zijn. Wanneer dit schriftelijke eensluidende advies niet wordt voorgelegd, wordt de verbintenisaanvraag niet aanvaard. Doelgerichte methodes
Fotos
Naam
Beschrijving
Overstromingsgebieden
MC3
Weiland Minimumdrempel van verbintenis = 100 € inzet is een totaal oppervlakte van minimaal 50 ares voor de methode Methode verzonden met expert advies
Weiland met hoge biologische waarde
MC4
Weiland Methode verzonden met expert advies
Ingerichte percelen
MC7
Akkerbouwteelt; Oppervlakte tussen 0,5 en 1,5 ha ; Geen aansluiting met MB5 of MC8 ; Maximaal 9% van de akkerbouwoppervlakte (samenvoeging MB5, MC7 en MC8). Methode verzonden met expert advies
Ingerichte stroken
MC8
Akkerbouwteelt 200 m min in stukken van 20 m Breedte: van 3 m tot 30 m 9 % max van de oppervlakte onder akkerbouwteelt (cumul MB5 MC7 en MC8) Methode verzonden met expert advies
Actieplan Agromilieu (PAE)
MC10
Milieudiagnose van het bedrijf en de maatregelen die nodig zijn, inclusief doelstellingen voor autonomie in eiwitgewassen Te definiëren doelen op de korte, middellange en lange termijn Methode verzonden met expert advies
32
Gedeeltelijk lastenboek
Bedrag in € /ha/jaar of /m/jaar.
Staat van maaien of van weiden in het expert advies 200 €/ha Tijdelijke maar terugkerende overstromingen op het perceel Geen tussenkomst gedurende een bepaalde periode, vastgelegd door het advies van de expert Geen drainage, ruiming of ophoging Geen meststoffen, grondverbeteringsmiddelen in het overstromingsgebied en in een bufferzone van 6 meter rondom de overstroming zone Geen fytosanitaire producten De natuurlijk overstroomde weilanden komen niet in aanmerking Geen tussenkomst van 1 januari tot een datum die is vastgelegd in het advies 450 €/ha van de deskundige 210 €/ha in UG2 en UG3 Geen krachtvoer, geen veevoer (Natura-2000 zone) Geen meststoffen, geen grondverbeteringsmiddelen behalve in het advies van de expert Geen fytosanitaire producten Niet zaaien, niet overzaaien behalve in het advies van de expert Indien beheer door maaien uitvoer van het product en 10 % vluchtzone Geen drainage, niet uitbaggeren behalve in het advies van de expert Bedekking in de advies van de expert Geen meststoffen, geen grondverbeteringsmiddelen behalve op advies van de expert Geen fytosanitaire producten Geen gemotoriseerde voertuigen voor recreatieve doeleinden, geen weg, geen verkeer behoudens dispensatie van het expert advies voor de occasionele doorvaart van de tractor in de richting van de aangrenzende oppervlak Geen opslag
600 €/ha 350 €/ha in EA
Geen meststof, geen grondverbeteringsmiddelen behalve op advies van de expert Geen fyto Geen opslag Geen doorgang van gemotoriseerde voertuigen voor recreatieve doeleinden, geen weg, geen verkeer
30 €/20 m 8,4 €/20 m in EA Braakliggend terrein
Actielijst en tijdschema voor de uitvoering in advies van de expert
20.X + 0,1.Y + 50 Z Waarbij X = ha van 0 tot 50 ; Y = totale jaarlijkse beginbedrag van de maximale MMLK Z = ha van voederautonomie max 3500 €/jaar
33
3.4.3. Overzicht van de voornaamste wijzigingen De voornaamste wijzigingen in de lastenboeken zijn : Overgang naar kalenderjaar De verbintenisperiode loopt van 1 januari tot 31 december voor vijf opeenvolgende jaren. De minimumdrempel voor toelating : • Van de methoden MB1 (omvattende MB1.a, MB1.b, MB1.c), MB2 en MC3 bedraagt 100 € per methode ; • van de methoden MB5 en MC8 is 200 m ; • Van de methode MC7 bedraagt 0,5 ha, behalve bij een ander advies van de expert ; • van methode MB9 bedraagt 250 euro per verbintenis van het bedrijf. De verhoging met 20% van de agromilieumaatregelen voor de vroegere methodes 1, 2 en 3 (nu MB1, MB2, MB5) in SEP-zone (Structure Ecologique Principale) wordt afgeschaft ; Bedrijfsregister De landbouwer die milieuvriendelijke-en klimaat methodes (MMLK) invoert moet de verschillende interventies bijhouden in een bedrijfsregister. De informatie die moet worden vermeld is : – V oor de MMLK weiland (natuurlijk, overstroming en met hoge biologische waarde) : • de identificatie van het perceel en de oppervlakte, • de data van oogst en begrazing, • andere interventies. – V oor MMLK gewassen (met gras bezaaide perceelsranden, ingerichte percelen, ingerichte stroken, milieuvriendelijk gewas) : • de identificatie van het perceel, de samenstelling van de bedekking, de oppervlakte of lengte, • de data van inzaaiing en oogst, • andere interventies. Voor de landschappelijke elementen : (poelen, bomen, hagen), hoeft men niets te vermelden in het veldboek (zie voorbeeld of perceelsfiches op punt 2.2.4). Gewascodes : Voor MMLK gewassen : • Met gras bezaaide perceelsrand (MB5) : code 751 ; • Ingerichte strook (MC8) : code 754 ; • Ingerichte perceel(MC7) : code 754 ; • Milieuvriendelijk gewas (MB6) • Eiwithoudende wintermengeling en graangewassen of andere rassen (code 541) ; 34
Eiwithoudende lentemengeling en graangewassen of andere rassen (code 542) ; Graangewassen en peulgewassen (code 39). Specifieke aanvaardbare oppervlakken Voor de berekening van de agromilieu-en klimaatsteun zal het proratasysteem voor de weilanden die topografische kenmerken en bomen (dekkingsgraad minder dan 90 %) bevatten niet worden toegepast. De steun is dus te wijten aan 100 %. De percelen tijdelijk grasland zijn niet subsidiabel met MMLK weiland (code 62). Voor de MMLK weiland (MB2, MC3, MC4 en MB9) : Gewascode van het grasland :
Bedekkingsgraad > 90 % Entre 50 et 90 % ≤ 50 %
Zonder contract voor aanvullende milieusteun 610 670 600
Betaling Met conBetaling Agrotract voor Basismilieuaanvullenen betade milieuslingsrecht klimaatteun steun 618 100% 100% 678 70% 100% 608
0%
100%
Agrarische opleiding Landbouwer (nieuwe aanvrager) die steun voor milieuvriendelijke-en klimaat landbouw wensen te ontvangen, dient houder van een landbouwkwalificatie te zijn. Dit veronderstelt volgende zaken : • Minder dan drie jaar een landbouwernummer bezitten ; • Houder zijn van een voldoende kwalificatie in de zin van artikel 19, § 2, 2° van het besluit van de Waalse Regering van 10/09/2015 betreffende de ontwikkelings- en investeringssteun in de landbouwsector of van artikel 58,§3 van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers of over drie jaar praktische ervaring beschikken als helper in hoofdberoep of voltijds als landbouwer of tuinbouwer in loondienst. Waardering van bufferstrook langs waterwegen en gras bezaaide strook aan de voet van hellingen Een met gras bezaaide perceelsrand (MB5) of een ingerichte strook (MC8) kan de oppervlakte bedekken van een bufferstrook (breedte van 6m) die door de randvoorwaarden wordt voorgeschreven langs de kant van waterwegen (D1T01E8). Een perceelsrand kan ook worden aangelegd onderaan een perceel op een helling R10/ R15 met een rijenteelt en dienstdoen als met gras bezaaide strook (zie deel randvoorwaarden, D1 T02 E2).
Berekening als EAG De landbouwer kan beslissen : • dat een element van het netwerk dat gedekt wordt door een verbintenis voor methode MB1 op akkerland als EA beschouwd kan worden in de loop van een of meerdere jaren van de verbintenis. Er kunnen echter op eenzelfde perceel geen elementen als EAG’s en als agromilieuklimaat-maatregelen beschouwd worden (0 € in MMLK) ; • dat de oppervlakte van een perceelsrand die gedekt wordt door een verbintenis voor methode MB5 als EA braakland beschouwd kan worden in de loop van een of meerdere jaren van de verbintenis. In dat geval wordt het bedrag van de steun voor de MB5 heeft geen betrekking jaar. In geval van cumulatie van een MB5 met de SIE braakland, de code cultuur te worden gebruikt, wordt de code 754, met de secundaire bestemming ‘V‘. Deze code 754 kan worden gebruikt voor een MB5 alleen in geval van cumulatie met een SIE ; • dat de oppervlakte van een ingericht perceel dat gedekt wordt door een verbintenis voor methode MC7 als EAG beschouwd kan worden in de loop van een of meerdere jaren van de verbintenis. In dat geval wordt het subsidiebedrag voor MC7 verlaagd voor het/de volgende ja(a)re(en) tot € 350/ha ; • dat de oppervlakte van een ingerichte strook die gedekt wordt door een verbintenis voor methode MC8 als EAG beschouwd kan worden in de loop van een of meerdere jaren van de verbintenis. In dat geval wordt het subsidiebedrag voor MC8 verlaagd voor het/de volgende ja(a)re(en) van € 30 naar € 8,4 per strook van 20 m. In elk geval ziet de landbouwer af van de betaling van de agromilieuklimaat-maatregelen voor het/de volgende ja(a)re(en). Hij dient wel het lastenboek van de agromilieuklimaat-maatregelen na te leven voor de volledige 5 jaar van de overeenkomst. Nieuwe methodes Bij methode MC3 “overstromingsgebied” is het advies van een expert vereist. De methode is bedoeld om landbouwers te vergoeden die met behulp van een hydraulische installatie de tijdelijke, maar terugkerende overstroming van hun weide stimuleren. Bij methode MC7 “ingericht perceel” is het advies van een expert vereist. Hierbij gaat het om een bedekking die aangepast is aan de lokale doelstellingen van erosie of recept ie van de fauna. Methode MB9 “voederautonomie” heeft twee varianten : • Een 1,4 • Een 1,8
gemiddelden veebezetting van minder dan GVE/ha voederareaal ; gemiddelden veebezetting van minder dan GVE/ha voederareaal, slechts van toepas-
sing buiten kwetsbaar gebied (aangezien de maximale hoeveelheid organische stikstof al lager ligt in kwetsbaar gebied). • Percelen die gelegen zijn in een kwetsbare zone, zijn aangegeven met de informatiecode ‘V’. De begunstigde dient de oppervlaktes onder contract op een correcte, ecologische manier te onderhouden en verbindt er zich dan ook toe om minstens 0,6 GVE/ha voederareaal te behouden. Wanneer de gemiddelden veebezetting lager dan 0,6 GVE per hectare is, telt alleen de oppervlakte die nodig is om die drempel te halen mee bij de berekening van de subsidies. Voor de berekening van het aantal GVE, worden de volgende coëfficiënten toegepast : • runderen ouder dan 2 jaar = 1,0 GVE • paarden ouder dan 1 jaar = 1,0 GVE • runderen van 6 maanden tot 2 jaar = 0,6 GVE • runderen van minder dan 6 maand = 0,4 GVE • hertachtigen van meer dan 6 maand = 0,25 GVE • schapen en geiten van meer dan 6 maanden = 0,15 GVE, Het voederareaal omvat alle gewassen in de teeltgroep “Weides en voedergewassen” : • blijvende weiden ; • tijdelijke weiden ; • silomaïs ; • klaver ; • luzerne ; • andere voedergewassen ; • percelen van minder dan 50 bomen per hectare weiden ; • uitloop pluimvee ; • uitloop varkens. Specifieke eisen voor de biologische producenten (zie hoofdstuk 3.3.3 dit vóór)
3.4.4. Beschrijving van de verbintenissen Lopende verbintenissen Lopende verbintenissen maken het voorwerp uit van een jaarlijkse betalingsaanvraag via het oppervlakteaanvraagformulier, rubriek 7, vakje 7.4. Nieuwe verbintenissen Nieuwe verbintenissen worden aangevraagd via de steunaanvraag die naar de administratie verzonden moest worden op 3 november 2015. Die nieuwe verbintenissen zijn gestart op 1 januari 2016 en zullen aflopen op 31 december 2020. Om in aanmerking te komen voor subsidies dient u ook een betalingsaanvraag in via de oppervlakteaanvraag in 2016 (via PAC-on-Web). Uitbreiding van de verbintenis De uitbreiding van een verbintenis is ‘een toename van de bedrijfsoppervlakte of van de oppervlakte 35
binnen het bedrijf waarop een verbintenis betrekking heeft, die overeenkomt met minder dan 100 percent van de oppervlakte waarop de aanvankelijke verbintenis betrekking heeft’. Vanaf 100 percent betreft het een nieuw contract dat niet langer beschouwd kan worden als een uitbreiding van een verbintenis. Dat nieuwe contract moet de bestaande verbintenis vermelden evenals de lopende verbintenissen.
3.4.5. Te respecteren voorwaarden Om voor steun in aanmerking te komen, moet de landbouwer voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden : • geïdentificeerd zijn bij het betaalorgaan in het kader van het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem (GBCS), volgens de artikelen D.20 en D.22 van de Wet ; • bij de Administratie en volgens haar instructies jaarlijks een jaarlijkse betalingsaanvraag indienen voor agromilieu-en klimaatsteun, die wordt opgenomen in het oppervlakteaangifteformulier, vóór de uiterste datum die is vastgelegd voor het indienen van dit formulier ;
36
• zijn aanvraag in hoofde van dit stelsel enkel indienen voor gronden gelegen in het Waalse Gewest ; • een exploitatie-eenheid hebben op Belgisch grondgebied ; • Voor elke nieuwe verbintenis uiterlijk op 03/11/ 2015 een aanvraag MMLK/BIO hebben ingediend. De verbintenis voor de specifieke methodes (MC) moet verplicht voor deskundig advies worden voorgelegd aan een adviseur van Natagriwal. Voor de nieuwe verbintenissen moet dit advies van de deskundige compleet zijn en ten laatste ondertekend op 31 december 2015. Indien het genoemde geschreven advies van de deskundige ontbreekt, is de verbintenisaanvraag onontvankelijk. ASBL NATAGRIWAL Place Croix du Sud 2 bte L7.05.27 Bâtiment DE SERRES, local B.353 1348 Louvain-la-Neuve Tel. 010/47.37.71
37
C
MB5 Perceelsranden
MB6 milieuvriendelijke teelt C X
MC7 Ingerichte percelen C X X
C
MB2 Natuurlijk weiland C X
MC3 overstromings gebied
MC4 Weiland met hoge biologische waarde C X X
C = cumul van premies mogelijk (verschillende onderwerpen en/of beperkingen) X = cumul verboden O = geen toegang tot biotoelage voor deze percelen. Deze percelen kunnen echter doorgegeven worden door een certificatie-instelling
MB1 - Landschappelijke elementen MB2 - Natuurlijk weiland MC3 - Overstromingsgebied MC4 - Weiland met hoge biologische waarde MB9 - Voederautonomie BIO NATURA : weiland met geringe druk NATURA : weiland met hoge druk
B. Weiden
Cumulatie en compatibiliteit MMLK- weilanden, Natura 2000 en Bio
C = cumul van premies mogelijk (verschillende onderwerpen en/of beperkingen) X = cumul verboden O = geen toegang tot biotoelage voor deze percelen. Deze percelen kunnen echter doorgegeven worden door een certificatie-instelling
NATURA - Extensieve strook BIO
MB1 - Landschappelijke elementen MB5 - Perceelsranden MB6 - Milieuvriendelijke teelt MC7 - Ingerichte percelen MC8 - Ingerichte stroken
A. Teelt
Cumulatie en compatibiliteit MMLK-gewas, Natura 2000, Bio en EA
3.4.6. Cumulatie en compatibiliteit
C C C
C C
C
C C C
NATURA Weiland met geringe druk C C C
BIO
O
X
O
C O O O
BIO
NATURA Extensieve strook C X X X
C C C
MB9 voederautonomie
MC8 Ingerichte stroken C X X X
C O X
C-200
C X X
NATURA Weiland met hoge druk
C C
C
EA Landschappelijke elementen X C C C
C O X X
X
C X X
NATURA Extensieve strook
C C-21,6 X C-250 C-21,6, laat 8,4 €/sectie van 20 m voor een standaard breedte van 12 m X O
EA Braakliggend terrein
4. Hennep Bovendien moet vóór de aanplanting van de hennepteelt een goedkeuring worden aangevraagd. Het specifieke formulier ‘Communication de culture de chanvre’ (‘Mededeling van hennepteelt’) dat daarvoor moet worden gebruikt, moet worden aangevraagd bij en vervolgens worden teruggestuurd naar : Waalse Overheidsdienst Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu Departement van Landbouw Directie Landbouwoppervlakte 14, chaussée de Louvain – 5000 Namur Deze Administratie moet haar toestemming hebben verleend voordat met het zaaien wordt begonnen. Geen toestemming, geen betaling Ter herinnering : alleen de henneprassen die op 15 maart 2016 zijn opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen mogen worden geteeld. Deze rassen hebben een tetrahydrocannabinolgehalte (THC) van minder dan of gelijk aan 0,2 %.
De goedkeuringsaanvraag moet vermelden : • een lijst waarin per perceel het gezaaide ras wordt vermeld en – als er meer dan één ras per perceel zou zijn – een schets van de verdeling van ieder ras over het perceel ; • de informatie met betrekking tot de hoeveelheden zaaigoed die worden gebruikt, uitgedrukt in kilogram per hectare voor ieder ras (minstens 30 kg/ ha). De landbouwer dient eveneens een kopie van de bestelbon of van de aankoopfactuur toe te voegen, alsook een kopie van de etiketten voor certificering van het zaad. In verband met controles ter plaatse moet de landbouwer de originele etiketten ten minste drie jaar bewaren. In het kader van de uitvoering van extra controles moet de teelt van vezelhennep na het einde van de bloeiperiode gedurende een periode van 10 dagen in normale groeiomstandigheden worden gehouden. Bovendien is de landbouwer verplicht de Directie Buitendiensten ten minste 10 werkdagen vóór het begin van het bloeistadium op de hoogte te brengen van de voorziene bloeidatum van zijn teelt.
Tabel 3. Rassen die in 2015 toegelaten zijn Beniko Bialobrzeskie Cannakomp Carmagnola
Dioica 88 Epsilon 68 Fasamo Fedora 17
Futura 75 Kompolti hibrid TC Kompolti Lipko
Chamaeleon Felina 32
Lovrin 110
CS
Felina 34
Red Petiole
Delta-Ilosa
Ferimon
Santhica 23
Delta-405
Fibranova
Santhica 27
Denise
Fibrimon 24
Silesia
Silvana UNIKO-B Uso 31
39
HENNEP
De met hennep ingezaaide percelen moeten in de oppervlakteaangifte worden aangegeven onder gewascode ‘922’.
5. Randvoorwaarden in het Waalse Gewest 5.1.1. Algemene regeling inzake de randvoorwaarden Overeenkomstig de artikelen 91 tot 95 van de Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en van de Raad moet elke landbouwer die steun ontvangt voor zijn hele bedrijf de voorwaardelijkheid naleven, dat wil zeggen de goede landbouw- en milieuvoorwaarden (GLMV) die betrekking hebben op de verplichtingen en normen, evenals de reglementaire eisen inzake beheer (REIB) die betrekking hebben op de Europese wetgevingsteksten (richtlijnen en verordeningen). Let op : de reglementaire bepalingen betreffende de randvoorwaarden zijn van toepassing :
• op de begunstigden van de steun van de 1e pijler van het GLB, namelijk :
– De – De – De – De – De
basistoeslag, groene betaling, betaling voor jonge landbouwers, redistributieve toeslag, gekoppelde steun.
• op de begunstigden van de steun van de 2e pijler van het GLB, namelijk : – de milieu- en klimaatvriendelijke subsidies (MMKL), – de biologische landbouw, – de compensatie voor gebieden met natuurlijke handicaps, – de Natura 2000-vergoedingen. Bij niet-naleving van de randvoorwaarden wordt het geheel van de steun van de 1e en 2e pijler van het GLB verminderd (zie ook punt 6.4.1 over de verminderingen en uitsluitingen bij niet-naleving van de randvoorwaarden).
5.2. Bevoegde autoriteiten en het landbouwraadsysteem 5.2.1. De bevoegde controleautoriteiten De controleautoriteiten die bevoegd zijn voor de toepassing van de randvoorwaarden in het Waalse Gewest zijn : • Het Departement Politie en Controles (DPC) van de Waalse Overheidsdienst is de controleautoriteit voor de landbouw en het milieu (Domein 1). Naast het DPC, zijn ook het Département de la Nature et des Forêts, het Département du Sol et des Déchets, het Département de l’Environnement et de l’Eau bevoegd voor bepaalde normen van domein 1. • Het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV) voor volksgezondheid, dierengeneeskunde en gewasbescherming (Domein 2). • Het Departement Politie en Controles (DPC) van de Waalse Overheidsdienst (gedeeltelijk gedelegeerd aan het FAVV) voor het dierenwelzijn (Domein 3).
5.2.2. Het Landbouwadviessysteem Het Landbouwadviessysteem stelt aan landbouwers alle algemene en gespecialiseerde informatie ter beschikking over de normen/eisen die aan de orde worden gesteld in het kader van de randvoorwaarden (milieu, klimaatverandering, een goede landbouwconditie van grond, volksgezondheid, diergezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn), de diversificatie van gewassen, de permanente weilanden, het ecologisch aandachtsgebied en de instandhouding van het landbouwareaal. Het Landbouwadviessysteem bestrijkt ook de maatregelen op bedrijfsniveau die zijn vastgesteld in de programma’s voor plattelandsontwikkeling 20142020 (moderinisering van bedrijven, innovatie, concurrentievermogen, enz.).
41
RANDVOORWAARDEN
5.1. Principes
Zo kan het gratis en op verzoek bedrijfsbezoeken doen voor een of meerdere specifieke normen van de diverse domeinen van de randvoorwaarden. (Zie de gegevens van het Landbouwadviessysteem aan het eind van luik 2.)
5.3. Algemene opmerkingen 1. De randvoorwaarden zijn van toepassing op het hele bedrijf, ook de oppervlakken die niet worden gebruikt voor productie en de oppervlakken die geen steun ontvangen van de 1e of 2e pijler. 2. Elke landbouwer moet in staat zijn op verzoek informatie te geven over de percelen die hij van de ene campagne op de andere niet meer exploiteert, met name de identiteit van de eigenaar, van de huidige landbouwer. Anders worden de betrokken percelen in hoofde van de randvoorwaarden als nog steeds deel uitmakend van het bedrijf beschouwd. 3. De percelen geëxploiteerd buiten het Belgisch grondgebied moeten niet worden vermeld in rubriek 5 van de oppervlakteaangifte noch grafisch getekend worden. Buiten België geëxploiteerde oppervlakten moeten echter wel aangegeven worden in rubriek 4 van het formulier om in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het grondgebondenheidscijfer (GG). 4. De percelen gelegen in Vlaanderen hangen voor de milieuvereisten af van de regels die gelden voor het Vlaams grondgebied, zoals ze door de Vlaamse overheid zijn vastgelegd. Voor bedrijven gelegen in Vlaanderen geldt het omgekeerde voor hun percelen gelegen in Wallonië. Dit geldt ook voor percelen gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 5. De normen, verplichtingen en eisen kunnen jaarlijks worden herzien in functie van de evolutie van de desbetreffende Europese, federale of regionale reglementaire bepalingen.
42
5.4. Coderingen van de randvoorwaarden De randvoorwaarden zijn onderverdeeld in drie domeinen, 9 thema’s die de GLMV en de REIB vermelden : Inhoudsopgave :
T03: Biodiversiteit
T02 : Bodem en koolstofopslag
T01 : Water
Hoofdthema (T0x)
T04: Landschap
D1 : Milieu, klimaatverandering en goede landbouwvoorwaarden van de grond
Domein (Dx)
Subthema’s verplichtingen, normen en eisen Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten D1 T01 E1 : Wettelijk gebruik van grondstoffen en verbod tot lozing D1 T01 E2 : Respecteren van de opslagvoorwaarden D1 T01 E3 : Naleving van mestvoorwaarden D1 T01 E4 : Naleven van mestverboden naargelang de weersomstandigheden en de bodemgesteldheid D1 T01 E5 : Naleving van de verplichtingen in kwetsbare gebieden D1 T01 E6 : Naleven van de administratieve verplichtingen D1 T01 E7 : Naleven van de verplichtingen aangaande weilanden Waterbescherming en -beheer D1 T01 E8 : Naleving van de bufferstroken langs waterwegen D1 T01 E9 : Naleving van de toelatingsprocedures indien het gebruik van water voor irrigatiedoeleinden onderworpen is aan goedkeuring Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen D1 T01 E10 : Naleving van de voorschriften vermeld in het BWR randvoorwaarden van 27 augustus 2015 D1 T01 E11 : Waterdichtheid van opslaginfrastructuren voor koolwaterstoffen (olietanks) Strijd tegen bodemerosie D1 T02 E1 : Minimale bodembedekking D1 T02 E2 : Minimaal beheer van de grond dat de specifieke lokale omstandigheden weerspiegelt Behoud van de organische stoffen in de bodem D1 T02 E3 : Strobeheer Bescherming van wilde vogels D1T03E1 : Naleving van algemene maatregelen voor de kandidaat-gebieden en voor de aangewezen Natura 2000-gebieden D1T03E2 : Naleving van de bijzondere maatregelen voor de aangewezen Natura 2000-gebieden D1T03E3 : Naleving van de vermelde bestemmingen in het Gewestplan voor het hele Waalse grondgebied. D1T03E4 : Verbod op het vernietigen van soorten met beschermingsstatus in de zin van de wet op het natuurbehoud voor het hele Waalse grondgebied Bescherming van natuurlijke habitats D1T03E5 : Naleving van algemene maatregelen voor de kandidaat-gebieden en voor de aangewezen Natura-gebieden D1T03E6 : Naleving van de bijzondere maatregelen voor de aangewezen Natura 2000-gebieden D1T03E7 : Naleving van de vermelde bestemmingen in het Gewestplan voor het hele Waalse grondgebied. D1T03E8 : Verbod op het vernietigen van soorten met beschermingsstatus in de zin van de wet op het natuurbehoud voor het hele Waalse grondgebied Handhaving van een minimaal onderhoudsniveau van de weilanden D1 T04 E1 : Behoud van landschapskenmerken
Pagina 45
46 47
47
48
48 49
49
49
43
T07 : Dierziekten
T06 : Identificatie en registratie van de dieren
T05 : Veiligheid van de levensmiddelen
Hoofdthema (T0x)
44
T09 : Dieren-welzijn
D3 : Dieren-welzijn
T08 : Fytofarmaceutische producten
D2 : Volksgezondheid, diergeneeskunde en gewasbescherming
Domein (Dx)
Subthema’s verplichtingen, normen en eisen Veiligheid van de levensmiddelen D2 T05 E1 : Verbod tot commercialisering van niet voor consumptie geschikte levensmiddelen of van onbruikbare dierenvoeders D2 T05 E2 : Zorgen voor de traceerbaarheid van inkomende en uitgaande producten D2 T05 E3 : Toepassing van de normen voor dierhygiëne Gebruik van bepaalde stoffen D2 T05 E4 : Verbod op het gebruik en het in bezit hebben van bepaalde stoffen door de landbouwer, met uitzondering van het gebruik voor zoötechnische of therapeutische doeleinden Identificatie van varkens D2 T06 E1 : Registratie – Bedrijfsregister (varkens) D2 T06 E2 : Identificatie D2 T06 E3 : Bewegingen Identificatie van runderen D2 T06 E4 : Registratie – Bedrijfsregister D2 T06 E5 : Identificatie D2 T06 E6 : Identificatiedocument (runderen) D2 T06 E7 : Registratie in de database van Sanitrace (vroeger Sanitel) (runderen) Identificatie van schapen en geiten D2 T06 E8 : Registratie – Bedrijfsregister (schapen/geiten) D2 T06 E9 : Identificatie (schapen/geiten) D2 T06 E10 : Communicatie met Sanitrace (schapen/geiten) D2 T06 E11 : Verplaatsingsdocument Bestrijding van TSE’s (BSE, enz.) D2 T07 E1 : Kennisgeving aan de bevoegde overheden van de aanwezigheid van een verdacht dier D2 T07 E2 : Verbod om dierlijke eiwitten te gebruiken in voeding voor herkauwers Gebruik van fytofarmaceutische producten D2 T08 E1 : Verbod van aanwezigheid (behalve op plaatsen die speciaal voorbehouden zijn voor de opslag van die producten in afwachting van de volgende ophaling) en/of gebruik van niet-erkende fytofarmaceutische producten D2 T08 E2 : Verplichte controle op sproeiers voor het gebruik van vloeibare bestrijdingsmiddelen voor landbouwgebruik (conforme sticker) Naleving van het dierenwelzijn D3 T09 E1 : Bedrijven die voldoen aan de voorschriften voor het houden van kalveren D3 T09 E2 : Afwezigheid van duidelijke symptomen van dierenverwaarlozing bij de kalveren D3 T09 E3 : Bedrijven die voldoen aan de voorschriften inzake het houden van varkens D3 T09 E4 : Afwezigheid van duidelijke symptomen van dierenverwaarlozing bij de varkens D3 T09 E5 : Bedrijven die voldoen aan de voorschriften inzake het houden van (andere) landbouwhuisdieren D3 T09 E6 : Afwezigheid van duidelijke symptomen van dierenverwaarlozing bij de landbouwhuisdieren
Pagina 50 51 51 52
53
53
54
54
54
55
57
57
5.5. Domeinen, verplichtingen, normen en eisen van de voorwaardelijkheid Domein 1 : Milieu, klimaatverandering en goede landbouwvoorwaarden van de grond Hoofdthema 01 : Water
• moet voor de 1er januari 2016 stappen ondernemen om de functionarissen die zijn belast met de verificatie van de opslaginfrastructuren uit te nodigen om te verifiëren of zijn bedrijf waar landbouwhuisdieren worden gehouden, beschikt over adequate en voldoende grote infrastructuren waardoor hij buiten de toegestane perioden geen dierlijke mest hoeft te verspreiden.
Subthema : Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten afkomstig uit de landbouw
In bepaalde omstandigheden kan de landbouwer een beroep doen op het huren van adequate infrastructuren.
Principe :
D1 T01 E3 : Naleving van mestvoorwaarden
Naleven van bepalingen betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw (PGDA).
De landbouwer :
Eisen : D1 T01 E1 : Wettelijk gebruik van grondstoffen en verbod tot lozing De landbouwer : • mag geen grondstoffen gebruiken die verboden zijn of die op frauduleuze wijze ingevoerd zijn. Hij moet het contract met zijn leverancier kunnen voorleggen waaruit blijkt dat de geleverde grondstoffen toegelaten zijn. Hij mag geen grondstoffen leveren aan derden zonder reglementair kader ; • moet mestcontracten afsluiten om de overbrenging van organische meststof tussen bedrijven te rechtvaardigen ; • moet het verbod van rechtstreekse lozing van meststoffen en afvalwateren naleven, met inbegrip van degene die voortkomen uit opgeslagen plantaardige stoffen, ondergronds, in een openbare riolering, in een oppervlaktewater. Eventueel afvalwater afkomstig van opgeslagen plantaardige grondstoffen, kan niet in riolen terechtkomen noch in grond- of oppervlaktewater en wordt ofwel opgeslagen ofwel opgevangen door een absorberende stof.
• moet de mestperiodes naleven ; • moet de stoffen verspreiden in dosissen die in overeenstemming zijn met de wettelijke maxima en die gerechtvaardigd worden uit agronomisch oogpunt om de fysiologische behoeften van de planten te dekken en erover waken dat het verlies van voedingsstoffen beperkt blijft ; • Van 1 juli tot en met 15 september is bemesting met organische meststoffen op bouwland alleen toegestaan op ingegraven stro met een maximum van 80 kg stikstof per hectare of op percelen die zijn bedoeld om in de herfst met een wintergewas of een nitraatbindend gewas te worden ingezaaid. Het nitraatopnemende tussengewas bevat een maximum van 50 gewichtsprocent peulgroenten van het gewicht van het granenmengsel. Het gewas wordt zo snel mogelijk na de voorafgaande oogst en uiterlijk 15 september geplant en bedekt de bodem op een bepaald moment tijdens de groei tot minstens 75 %. Het mag niet voor 15 november vernietigd worden. • moet beschikken over documenten met betrekking tot de aankoop of levering van minerale grondstoffen in geklasseerde bedrijven die meer dan 500 kg organische stikstof per jaar produceren.
D1 T01 E2 : Naleven van de opslagvoorwaarden
D1 T01 E4 : Naleven van mestverboden naargelang de weersomstandigheden en de bodemgesteldheid
De landbouwer :
De landbouwer :
• moet de opslagvoorwaarden voor de stalmest, compost, mest van gevogelte, gier en aalt op het veld en op het bedrijf naleven. Hij moet elk jaar in een registratieboek op het bedrijf, de plaats en datum van opslag op het veld van compost of stalmest, mest van gevogelte en de vaste fase van gier bijhouden. Het is verboden om mest op te slaan in overstromingsgebieden of op een helling van meer dan 10 %. De mestkuipen (afdichting, afmetingen) en het gebruik ervan (naleving van de capaciteit, aard van de mest…) moeten conform zijn. De waterdichtheid van de vaten gebouwd na 1 januari 2005 moet controleerbaar zijn door adequate systemen ;
• moet zich houden aan het mestverbod op minder dan 6 meter van een oppervlaktewater, op besneeuwde grond, op een met water verzadigde bodem of op een zuiver peulgewas ; • mag niet mesten tijdens de tussenteelt die voorafgaat aan of volgt op een peulgewasteelt, behalve, in dit laatste geval, als het mesten gebeurt in het kader van een mestadvies dat werd opgesteld op basis van stikstofprofielen ; • moet het verbod op bemesting met organische meststoffen met versnelde werking en minerale meststoffen op een bodem waarvan de temperatuur gemeten aan de oppervlakte negatief is gedurende ten minste 24 uur zonder onderbreking ; 45
• moet het verbod naleven op bemesting met organische meststoffen met versnelde werking op grond die niet bedekt is met plantengroei, ongeacht de helling ervan, behalve als de mest in de grond is gedrongen dezelfde dag van de toepassing ervan ; • moet op akkerlandpercelen waarvan meer dan 50 % van de oppervlakte of meer dan 50 are een helling heeft van meer dan 15 % (percelen met informatieve code R15), het verbod op het uitstrooien van minerale meststoffen, snelwerkende organische meststoffen en zachte mest op het gedeelte van het perceel dat een dergelijke helling vertoont ; • Compost, slib en andere organische stoffen mogen alleen op de bodem worden gebruikt als ze zijn erkend als meststoffen of bodemverbeteraars (federale afwijking voor de handel) en beschikken over een regionaal gebruikscertificaat. D1 T01 E5 : Naleving van de verplichtingen in kwetsbare gebieden De landbouwer : • moet aanplanten of vertonen voor 15 september een winterbedekking planten bestaand uit maximaal 50 gewichtsprocent peulgroenten van het gewicht van het granenmengsel op een verhouding van ten minste 90 % van het bouwland waar voor 1 september de oogst heeft plaatsgevonden en die bestemd is om na 1 januari van het volgende jaar met een gewas te worden ingezaaid. De bedekking bedekt de bodem ten minste vanaf 1 november tot 75 %, behalve in het geval van uitzonderlijke weersomstandigheden. Deze bedekking mag niet voor 15 november vernietigd worden ; • moet voor 1 september een bedekkingsgewas planten bestaand uit maximaal 50 gewichtsprocent peulgroenten van het gewicht van het granenmengsel, na elke peulgewasteelt die voor 1 augustus wordt geoogst en die door een tarweteelt wordt gevolgd. Deze bedekking wordt vanaf 1 oktober vernietigd. Deze verplichting is niet van toepassing als het gewas geplant wordt tussen de teelt van peulgewassen geoogst voor 1 augustus en de tarweteelt ; • moet zich houden aan het mestverbod op een bodem waarvan de temperatuur gemeten aan de oppervlakte negatief is gedurende ten minste 24 uur zonder onderbreking ; • moet het verbod naleven op bemesting met organische meststoffen met versnelde werking op grond die niet bedekt is met plantengroei boven een helling van 10 %, behalve als de mest in de grond is gedrongen op de dag zelf van de toepassing ervan ; • moet het verbod op bemesting met organische meststoffen met langzame werking van 1 oktober tot 15 november naleven. 46
Informatie : Dit voorschrift geldt voor alle landbouwpercelen gelegen in gebieden zone in het Waalse Gewest voor bedrijven die geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied liggen. De percelen in 2014 aangegeven als deels of geheel in ‘kwetsbare zone’ worden vermeld in het aangifteformulier met een code ‘V’. D1 T01 E6 : Naleven van de administratieve verplichtingen De landbouwer : • moet letten op het grondgebondenheidscijfer van zijn bedrijf (globaal LS ≤ 1, en als hij beschikt over percelen in kwetsbaar gebied, LS Kwetsbaar gebied ≤ 1). De landbouwer wiens bedrijf niet grondgebonden is, is verplicht uitstrooiingscontracten af te sluiten ; • moet overdrachten van effluents fokprogramma vooraf melden per post of per e-mail aan het Département du Sol et des Déchets. Deze voorafgaande melding is niet van toepassing op overdragende stikstofproducerende landbouwbedrijven waarvan de veestapel nooit meer dan 2500 kg stikstof heeft geproduceerd. In dat geval worden de uitgewisselde hoeveelheden bepaald op grond van het spreidingscontract ; • moet postdrachten aan de Dienst van het terrein en de afvalstoffen overdrachten van effluents fokprogramma van elektronisch of per e-mail binnen 15 dagen na die van het vervoer. Dit post-melding geldt niet in de producerende landbouwbedrijven van stikstof het toewijzen van de veestapel van die nooit heeft meer dan 2500 kg stikstof ; • moet de reglementaire bepalingen met betrekking tot de uitstrooiingscontracten naleven. Hij dient alle wettelijk vastgestelde of door de Administraties gevraagde inlichtingen te verschaffen. Voor alle bijkomende inlichtingen en voor de uitstrooiingscontracten : SPW – DGARNE – Département du Sol et des Déchets – Direction de la Protection des sols Tel. : 081/33.65.56 ou 081/33.63.20 D1 T01 E7 : Naleven van de verplichtingen aangaande weilanden Krachtens het programma voor stikstofbeheer in de landbouw mogen permanente weilanden slechts worden vernietigd tussen 1 februari en 31 mei met het oog op een nieuwe plantaardige bedekking, onverminderd de naleving van de andere verplichtingen met betrekking tot het behoud van permanente weilanden. In de eerste twee jaar na de vernietiging zal de vernietigde oppervlakte worden ingezaaid met een vegetatielaag of een opeenvolging van lagen zonder groenteteelt of peulgewasteelt. In geval van de
inzaai van een weidebedekking zijn peulvruchten echter toegestaan in de mengeling. Tijdens dezelfde periode is de bemesting met organische meststoffen op het betreffende oppervlak verboden. Tijdens het eerste jaar na de vernietiging is de bemesting met minerale meststoffen op het betreffende oppervlak verboden. Subthema: Waterbescherming en -beheer D1 T01 E8 : Naleving van de bufferstroken langs waterwegen Langs waterlopen worden bufferstroken nageleefd met een breedte van minimaal 6 meter berekend vanaf de oevertop van de waterloop. Onder waterlopen wordt verstaan de bevaarbare waterlopen alsook de niet-bevaarbare waterlopen die geklasseerd zijn in 1e, 2e of 3e categorie krachtens de wet van 28 december 1967 met betrekking tot de niet-bevaarbare waterlopen. Norm : Op de bufferstroken is het gebruik van meststoffen of grondverbeteringsmiddelen niet toegestaan, met uitzondering van de teruggave van grazende dieren in geval van begraasde weilanden.
Subthema : Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen Principe : Krachtens de artikelen 7 tot 11 van het besluit van de Waalse regering tot vaststelling van de eisen en normen van de randvoorwaarden op het gebied van de landbouw, naleving van bepalingen met betrekking tot de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen. Normen : D1 T01 E10 : Naleving van de voorschriften vermeld in het BWR randvoorwaarden van 27 augustus 2015 Verbod om gevaarlijke stoffen direct of indirect in grondwater te lozen. Onder directe lozing wordt verstaan het inbrengen van stoffen in grondwater zonder doorvoer door de grond of de ondergrond. Het gaat om : • kunstmatige ingangen zoals winningen ; • piëzometers of zinkputten ; • natuurlijke ingangen zoals karstverschijnselen (karstpoorten, karstholten of barsten, hetzij dat ze aan de oppervlakte uitkomen, hetzij dat ze toegankelijk zijn via een kunstmatige ingang vanaf de oppervlakte).
D1 T01 E9 : Naleving van de toelatingsprocedures indien het gebruik van water voor irrigatiedoeleinden onderworpen is aan goedkeuring
Onder indirecte lozing wordt verstaan het inbrengen in de ondergrond van stoffen in grondwater na percolatie door de grond of de ondergrond.
De landbouwer die het water voor irrigatiedoeleinden gebruikt vanaf waterlopen en ondergrondse watervangen, of in het geval van recyclage van water, moet – waar de wetgeving dat voorziet – een vergunning hebben die door de bevoegde overheid werd uitgereikt en moet de voorwaarden naleven die in die vergunning zijn voorzien.
D1 T01 E11 : Waterdichtheid van opslaginfrastructuren voor koolwaterstoffen (olietanks)
Opmerking : Verplichte norm = de vergunning bezitten en naleven voor : • de • de • de • de
ondergrondse watervangen ; niet-bevaarbare waterwegen ; waterwegen ; recyclage van het water.
Informatie : Wat de norm D1 T01 E9 betreft, moeten landbouwers die in 2016 aan irrigatie doen, de nevenbestemming ‘IR’ opgeven in kolom 10 van rubriek 5 van het formulier, voor elk geïrrigeerd perceel. De norm D1 T01 E9 geldt voor alle landbouwpercelen gelegen in het Waalse Gewest voor bedrijven die geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied liggen.
De exploitant : • moet het bewijs kunnen leveren van de waterdichtheid van de stookolietanks van 3.000 l of meer die bestemd zijn voor zijn beroepsactiviteit. • moet de maatregelen naleven in geval van nietwaterdichtheid en/of toevallige afvloeiing, en, met name, de waarschuwing door de exploitant van de bevoegde overheid, te weten het ‘Département de la Police et des Contrôles’ van het DGARNE. Informatie : De normen D1T01E10 en D1T01E11 zijn van toepassing op het geheel van de bedrijven die zich geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied bevinden. De beschermde gebieden zijn deze, die officieel als zodanig werden bepaald bij ministerieel besluit. Voor alle bijkomende inlichtingen : DGARNE – Département de l’Environnement et de l’Eau Direction des Eaux souterraines Tel. : 081/33.50.50 47
Hoofdthema 02 : Bodems en koolstofopslag Subthema : Strijd tegen bodemerosie Principe : De bodemerosie op een perceel hangt af van vele externe en interne factoren van het perceel. Momenteel bepaalt alleen de helling de verschillende reglementaire eisen waaraan per perceel moet worden voldaan. Daarom heeft het Operationeel Directoraat-Generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu zich voorzien van een cartografie van de hellingen. Erosiegevoelige percelen : het digitale terreinmodel dat in Wallonië wordt gebruikt, maakt het mogelijk percelen als ‘erosiegevoelig’ te karakteriseren wanneer ze een helling hebben van 10 % of meer (R10) en 15 % of meer (R15) : • over meer dan 50 % van hun oppervlakte ; • of over meer dan 50 are. Normen : D1 T02 E1 : Minimale bodembedekking De norm ‘minimale bodembedekking’ heeft betrekking op de percelen die zijn aangeduid met een code R10 of R15. De delen van de percelen waarvan de helling meer dan 10 % bedraagt, zijn oranje gekleurd op de fotoplannen. De delen waarvan de helling meer dan 15 % bedraagt, zijn rood gekleurd. Op deze percelen is, op de gedeelten die oranje en rood zijn gekleurd (helling van 10 % of meer), bodembedekking tijdens de tussenteelt verplicht. De bodembedekking moet ten laatste op 15 september zijn aangebracht en mag niet voor 1 januari worden vernietigd. De nagroei van granen en oliehoudende gewassen wordt beschouwd als winterbedekking van de grond. De opslag van granen en van oliehoudende zaden wordt beschouwd als winterbegroeiing van de bodem voor zover deze een oppervlakte bedekken van ten minste 75% van het perceel per 1 november Vallen niet onder deze verplichting of bodembedekking, de percelen bestemd voor een wintergewas gezaaid in de herfst bedoeld voor oogst of begrazing in de volgende campagne. De percelen met rijenteelten vallen niet onder deze norm indien een met gras bezaaide strook onderaan de helling is aangeplant (overeenkomstig de norm D1 T02 E2). Hetzelfde geldt voor situaties waarin het aangrenzende perceel aan de voet van het erosiegevoelige perceel : • ofwel een grasland (codes 610, 618, 623, 670, 678, 62 of 600, 608), een bos of een bosaanplanting is van ten minste 6 meter breed ; 48
• ofwel een gewas is dat overeenstemt met de code 851, voor zover de bedekking van dit aangrenzende perceel vóór 30 november 2014 werd aangeplant en dit aangrenzende perceel aan de voorwaarden voor de norm D1 T02 E2 beantwoordt. D1 T02 E2 : Minimaal beheer van de grond dat de specifieke lokale omstandigheden weerspiegelt Verbod op de teelt van hakvruchten of hieraan gelijkgestelde planten (codes 201, 202, 71, 901, 902, 903, 904, 905, 931, 91, 9811, 9812, 951, 966, 7433, 9515, 9548, 9410) op erosiegevoelige percelen R10/R15, behalve als een met gras bezaaide strook (gewascode 751, 623, 670, 678, 62, 600, 608 en 851) wordt aangebracht op het gedeelte gelegen onder aan de helling en aan de binnenrand van het perceel in kwestie om de waterafvloeiing van het perceel te beperken. Deze met gras bezaaide strook moet worden aangebracht vóór het zaaien van de hakvrucht of hiermee gelijkgestelde plant Deze strook moet worden geïnstalleerd vóór het inzaaien van het wortelgewas en moet worden onderhouden tot aan de oogst ervan. • de minimale breedte van de met gras bezaaide strook bedraagt 6 meter ; • de met gras bezaaide strook moet uit weidegrasgewassen of mengsel uit weidegras- en peulgewassen bestaan ; • de strook mag niet worden begraasd ; • gemaaid wordt, na 1 juli gebeuren Gemaaid worden na 1 juli van het beschouwde jaar indien ingeplant na 30 november van het voorgaande jaar De teelt van hakvruchten of gelijkgestelde planten is evenwel toegelaten als het aangrenzende perceel onder aan het erosiegevoelige perceel : • ofwel een grasland (codes 610, 623, 618, 670, 678, 62 of 600, 608), een bos of een bosaanplanting is van ten minste 6 meter breed ; • ofwel een gewas is dat overeenstemt met de code 851, voor zover de bedekking van dit aangrenzende perceel vóór 30 november 2014 werd aangeplant en dit aangrenzende perceel aan de bovengenoemde voorwaarden voor de met gras bezaaide strook beantwoordt. Opmerking : de anti-erosiegrasstrook dient te worden beschouwd als een volwaardig perceel en dient getekend en geïdentificeerd te worden met een specifieke code (codes 751, 851, 610, 623, 618, 670, 678, 62 of 600, 608). Subthema: Behoud van de organische stoffen in de bodem Norm : D1 T02 E3 : Strobeheer : Verbod om stro, halmen en andere oogstresten te verbranden geproduceerd op het perceel.
Informatie : Dit voorschrift geldt voor alle landbouwpercelen gelegen in het Waalse Gewest voor bedrijven die geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied liggen. In geval van bewezen fytosanitaire redenen kan de minister van Landbouw een individuele afwijking verlenen ten aanzien van deze norm. Hoofdthema 03 : Biodiversiteit Principe : Voor de naleving van de voorwaarden voor het behoud van de vogelstand en de instandhouding van de natuurlijke habitats, en van de wilde flora en fauna, moet het volgende worden beschermd: de bodem, de bodembedekking, de vochtige zones, evenals de bomen en heggen, in het bijzonder in Natura 2000-gebied. Vereisten : Bescherming van wilde vogels. D1 T03 E1 : Naleving van algemene maatregelen voor de kandidaat-gebieden en voor de aangewezen Natura 2000-gebieden. D1 T03 E2 : voor de aangewezen Natura 2000-gebieden. D1 T03 E3 : Naleving van de vermelde bestemmingen in het Gewestplan voor het hele Waalse grondgebied. D1 T03 E4 : Verbod op het vernietigen van soorten met beschermingsstatus in de zin van de wet op het natuurbehoud voor het hele Waalse grondgebied. Vereisten : Bescherming van natuurlijke habitats D1 T03 E5 : Naleving van algemene maatregelen voor de kandidaat-gebieden en voor de aangewezen Naturagebieden. D1 T03 E6 : Naleving van de bijzondere maatregelen voor de aangewezen Natura 2000-gebieden. D1 T03 E7 : Naleving van de vermelde bestemmingen in het Gewestplan voor het hele Waalse grondgebied. D1 T03 E8 : Verbod op het vernietigen van soorten met beschermingsstatus in de zin van de wet op het natuurbehoud voor het hele Waalse grondgebied. Voor de vereisten D1T03E1-E2 en D1T03E5-E6, gelieve tabel van punt 3.2.5 te raadplegen voor meer gedetailleerde informatie over deze vereisten. Informatie : Percelen die geheel of gedeeltelijk in een Natura 2000-gebied liggen, worden op het perceel-informatie aangeduid met de code ‘N’.
Voor de percelen die gedeeltelijk in Natura 2000-gebied liggen, hebben de eisen D1T03E1-E2 en D1T03E5-E6 enkel betrekking op het gedeelte van het perceel gesitueerd in Natura 2000. De vereisten D1T03E3-E4 en D1T03E7-E8 zijn niet beperkt tot de percelen die geheel of gedeeltelijk in Natura 2000-gebied gelegen zijn, maar zijn van toepassing op heel het Waalse grondgebied. De hier vermelde verplichtingen doen geen afbreuk aan andere verplichtingen of verbintenissen die zouden kunnen voortvloeien uit het aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied op grond van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Ter herinnering: wanneer een stedenbouwkundige vergunning vereist is, moet de gemeente eerst het advies van het DNB inwinnen. Aangezien de cartografie van de Natura 2000-gebieden nog lopend is, kunnen de omtreklijnen in de toekomst nog veranderen. Sommige percelen met code ‘N’ kunnen bijgevolg slechts voor een klein gedeelte of helemaal niet onder Natura 2000 vallen. Voor alle werken waarvoor een voorafgaand akkoord van het DNB nodig is, zijn formulieren beschikbaar bij het DNB (zie hieronder) of ze kunnen op internet worden gedownload via : http://natura2000.wallonie.be/formulaires.html Voor werkzaamheden onderworpen aan kennisgeving geldt dat indien het DNB binnen 15 dagen na ontvangst van de kennisgeving van het project door de landbouwer niet heeft geantwoord, de werkzaamheden kunnen beginnen vanaf de 20e dag na het opsturen van de kennisgeving van het project. Voor alle bijkomende inlichtingen : SPW– DGARNE Département de la Nature et des Forets (DNF) Direction de la Nature Tel. : 081/33.56.08 Hoofdthema 04 : Landschap D1 T04 E1 : Behoud van landschapskenmerken Zijn verboden : • iedere vernieling, behalve als een stedenbouwkundige vergunning of bij ontstentenis de bevoegde overheid dat toelaat, van topografische bijzonderheden en andere vaste elementen van het landschap, zoals veldranden, taluds, grachten, inheemse hagen,inheemse bomen in groep, alleenstaand of in rij, opmerkelijke hagen en bomen die zijn geïnventariseerd en gepubliceerd, vijvers en poelen ; • het snoeien van heggen en bomen tijdens de voortplantings- en broedtijd van de vogels, d.w.z. van 15 april tot 30 juni ; 49
• iedere gevoelige wijziging van het bodemreliëf, tenzij dit door een vergunning wordt toegestaan.
opmerkelijke hagen om te hakken, het wortelstelsel te schaden of het uiterlijk te veranderen.
Een wijziging van het bodemreliëf wordt als gevoelig beschouwd. Een wijziging van de bodem wordt als aanzienlijk beschouwd wanneer een van de volgende voorwaarden is vervuld :
De lijst en de cartografie van de opmerkelijke hagen en bomen die het betreft is die welke exclusief gepubliceerd wordt op de site van het portaal van de landbouw.
1. de wijziging betrekking heeft op een oppervlakte van meer dan 2 are ; 2. de wijziging een diepte heeft van meer dan 50 cm.
http://environnement.wallonie.be/dnf/arbres_ remarquables/
Elke wijziging van het bodemreliëf in een zone met een bijzonder statuut wordt beschouwd als gevoelig. Een zone met een bijzonder statuut is een vochtige zone, een bronnengebied, een vijver, een poel, habitat van communautair belang (HCB), onder de kroon van een opmerkelijke boom. Wat de veldranden betreft : Verbod tot omploegen, eggen, omspitten, losmaken, wijzigen van het bodemreliëf, inzaaien, besproeien, vernietigen van de graslaag behoudens specifieke behandeling tenzij een specifieke behandeling tegen woekerplanten op minder dan 1 m van het platform van een weg (de plaatsing van een omheining op minder dan 1 m blijft toegelaten). De landbouwer mag een landbouwperceel voorbij die grens wel exploiteren als hij met alle mogelijke rechtsmiddelen kan aantonen dat de grens van het goed dat hij bewerkt of onderhoudt, zich inderdaad uitstrekt tot op minder dan 1 m van het platform van de weg. Wat de inheemse hagen en bomen betreft :
Behalve als een stedenbouwkundige vergunning het toelaat, is het verboden geïsoleerde hoogstammige bomen, die in groengebieden zijn geplant die zijn vastgesteld in het gewestplan of in van kracht zijnde gemeentelijke plannen, alsook bomen in een bezitting die het voorwerp is geweest van een verkavelingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning, om te hakken. Behalve als een stedenbouwkundige vergunning het toelaat is het verboden om de vegetatie van elk gebied waarvan de Regering de bescherming noodzakelijk acht te ontginnen of te veranderen. Voor verdere informatie kunt u contact opnemen met de : Direction des Ressources Forestières du Département de la Nature et des Forets Tel. 081/33.58.43 Deze voorschriften gelden voor alle landbouwpercelen gelegen in het Waalse Gewest voor bedrijven die geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied liggen.
Domein 2 : Volksgezondheid, diergeneeskunde en gewasbescherming
Het snoeien tot op minder dan een meter hoogte zonder bescherming tegen het vee, alsook het rooien en mechanisch en chemisch vernietigen van inheemse hagen is verboden. Het rooien, mechanisch en chemisch vernietigen en kort snoeien van inheemse bomen, Geïsoleerd of in een groep, is verboden. Afgeknotte bomen mogen wel nog altijd worden gesnoeid.
Hoofdthema 05 : Veiligheid van de levensmiddelen
De bepalingen met betrekking tot inheemse bomen en hagen zijn van toepassing op de inheemse hagen en bomen die aanwezig zijn op de percelen die voor de oppervlakteaangifte zijn aangeduid. Wordt beschouwd als een inheemse haag: ieder doorlopend stuk inheemse bomen of struiken met een lengte van minstens 10 meter, met inbegrip van tussenruimten van maximaal 4 meter tussen de haagelementen. Als een boom wordt beschouwd: elk houtgewas van meer dan 40 cm omtrek op 1,5 m hoogte.
Eisen :
Wat de opmerkelijke hagen en bomen betreft : Behalve als een stedenbouwkundige vergunning het toelaat, is het verboden om zonder stedenbouwkundige vergunning opmerkelijke bomen of struiken en 50
Subthema : Veiligheid van de levensmiddelen Principe : Naleving van de algemene principes en de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving.
D2 T05 E1 : Verbod tot commercialisering van niet voor consumptie geschikte levensmiddelen of van onbruikbare dierenvoeders Levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn. Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als schadelijk voor de gezondheid of als zij ongeschikt zijn voor menselijke consumptie. Diervoeder mag alleen op de markt gebracht en aan voedselproducerende dieren gegeven worden als het niet gevaarlijk is. Een diervoeder is gevaarlijk indien het een schadelijk effect heeft op de gezondheid van mens of dier, of als het de levensmiddelen
afkomstig uit de dieren onveilig voor menselijke consumptie maakt. Wanneer de normen voor levensmiddelen of voor dierenvoeders de limiet hebben overschreden waarbij er gevaar bestaat voor de menselijke gezondheid, moeten ze van de markt worden gehaald en moeten de bevoegde overheden geïnformeerd worden. Rauwe melk moet afkomstig zijn van dieren : • die in een goede algemene gezondheidstoestand verkeren, en die geen ziekteverschijnselen vertonen die zouden kunnen resulteren in besmetting van de melk en, in het bijzonder, niet lijden aan aandoeningen van de voortplantingsorganen waarbij afscheiding plaatsvindt, aan darmontsteking waarbij diarree en koorts optreden of aan een zichtbare uierontsteking ; • die geen uierlesies vertonen waardoor de melk kan worden aangetast ; • die geen niet-toegelaten stoffen of producten kregen toegediend (stoffen of producten waarvan de toediening aan een dier verboden is bij de Europese wetgeving, zoals hormonen, niet-toegestane medicijnen, enz.) ; • die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een onwettelijke behandeling (gebruik van stoffen of producten die toegestaan zijn bij de Europese wetgeving tot andere doeleinden of op andere voorwaarden dan die bedoeld in de Europese wetgeving of in voorkomend geval bij de verschillende Belgische wetgevingen) ; • waarvoor in geval van toediening van toegestane producten of stoffen, de voor die producten of stoffen voorgeschreven wachttijd werd nageleefd. D2 T05 E2 : Zorgen voor de traceerbaarheid van inkomende en uitgaande producten De landbouwer moet : 1. enkel samengestelde dierenvoeders kopen en gebruiken afkomstig van geregistreerde en/of erkende instellingen. De aankopen van veevoeders en eenvoudige nutriënten (bijv. koolzaadkoeken afkomstig uit olieproductie) vallen niet onder deze verplichting ; 2. de resultaten van alle analysen van monsters genomen uit dieren, planten of dierenvoeders, die van belang zijn voor de openbare gezondheid, bewaren ; 3. de minimale gegevens bijhouden van alle producten die hij koopt en gebruikt, en van alle producten die hij verkoopt of levert. De minimale gegevens die de landbouwer moet kunnen voorleggen, zijn : • de aard en de identificatie van de inkomende en uitgaande producten ; • de hoeveelheid van de inkomende en uitgaande producten ;
• de ontvangst- of leveringsdatum ; • de identificatie van de productie-eenheid die het product levert of in ontvangst neemt. Er bestaan geen specificaties betreffende het behoud van deze gegevens. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door rangschikking in chronologische volgorde van leveringsbonnen, facturen... Er is geen verplichting om de minimale gegevens bij te houden met betrekking tot producten die op de boerderij rechtstreeks aan de eindconsument worden verkocht. De bedoelde binnenkomende producten zijn ten minste : • fytofarmaceutische producten en biociden ; • dierenvoeders ; • veterinaire geneesmiddelen. Voor alle dierenhouders. Een register van de binnenkomende producten (DAF of geneeskundig voorschrift) ; • dieren. De bedoelde uitgaande producten zijn ten minste : • plantaardige producten ; • dieren ; • dierlijke producten. 4. Beschikken over een register van de gebruikte geneesmiddelen, voor bedrijven die onderworpen zijn aan de diergeneeskundige inspectie ; 5. Beschikken over schriftelijke documenten met betrekking tot de historiek van het gebruik van fytofarmaceutische producten en biociden. De volgende informatie moet worden geregistreerd : • identificatie van het perceel en van de teelt ; • datum van de behandeling ; • identificatie van het toegepaste fytofarmaceutische product. D2 T05 E3 : Toepassing van de minimale hygiënische normen De algemene hygiënische normen bestaan erin : • afvalstoffen en gevaarlijke stoffen op te slaan en te behandelen teneinde elke besmetting te vermijden ; • de verspreiding van besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn op de mens d.m.v. levensmiddelen te voorkomen, alsook de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen bij de invoer van nieuwe dieren en verdachte besmettingshaarden ter kennis te brengen van de bevoegde overheid ; De bedrijven uit de veevoedersector die activiteiten uitoefenen in verband met de primaire productie van dierenvoeders, zijn ertoe verplicht een voorafgaande toestemming te krijgen voor het mengen van dierenvoeders met gebruik van additieven of voormengsels van additieven. Deze mogen enkel voor hun persoonlijk gebruik bestemd zijn. 51
De veehouders moeten : • het veevoeder voor dieren bestemd voor de productie van levensmiddelen afzonderlijk opslaan van chemicaliën en andere producten die verboden zijn in veevoeder ; • medische en niet-medische voedingsmiddelen zodanig opslaan dat het risico van toediening aan categorieën of soorten van niet-doeldieren wordt beperkt ; • medische en niet-medische voedingsmiddelen afzonderlijk behandelen teneinde elke besmetting te voorkomen. De volgende instructies zijn van toepassing voor de bedrijven van melkproductie : • de melkinstallaties en de lokalen waar melk wordt opgeslagen, behandeld of gekoeld, moeten gelegen zijn of zodanig worden ingericht dat de besmettingsrisico’s voor melk worden beperkt ; • de lokalen bestemd voor melkopslag moeten beschermd zijn tegen ongedierte en gescheiden van de lokalen waar de dieren gehuisvest zijn en in voorkomend geval een gepaste verkoelingsuitrusting bevatten om in te spelen op de vereisten inzake het melken, het verzamelen en het vervoerb ; • de oppervlakken die in contact komen met de melk (gerei, bakken, tanks gebruikt voor het melken, het verzamelen of het vervoer) moeten gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet en goed worden onderhouden. Daarom moeten vlakke, wasbare en niet-giftige materialen worden gebruikt ; • na gebruik moeten de oppervlakten worden gereinigd en indien nodig gedesinfecteerd. Na elk transport, of elke serie transporten indien de interval tussen het lossen en laden zeer kort is, maar in elk geval minstens één maal per dag, moeten de vaten en tanks gebruikt voor het transport van rauwe melk naar behoren worden gereinigd en gedesinfecteerd alvorens ze opnieuw gebruikt worden ; • het melken moet hygiënisch worden uitgevoerd. Voor het begin ervan moeten met name de spenen en de uier alsook de naastgelegen delen (voornamelijk de uier) schoon zijn en bovendien moeten de dieren die onderworpen zijn aan een behandeling waarbij geneesmiddelresten in de melk kunnen terechtkomen, geïdentificeerd worden. Ook mag de melk afkomstig van die dieren vóór het einde van de voorgeschreven wachttijd niet worden gebruikt voor menselijke consumptie ; • onmiddellijk na het melken moet de melk op een schone plek worden geplaatst die zodanig uitgerust en ingericht is dat elke besmetting wordt voorkomen. De melk moet onmiddellijk op een temperatuur van maximaal 8°C worden teruggebracht wanneer ze elke dag wordt opgehaald en 6°C wanneer de ophaling niet iedere dag gebeurt ; 52
• uitbaters van de voedingssector zijn er niet toe gehouden die vereisten betreffende de temperatuur van rauwe melk na te leven wanneer de melk beantwoordt aan de kwaliteitscriteria van rauwe melk aangaande het gehalte aan kiemen en de niveaus van antibioticaresidu’s, en indien de melk wordt verwerkt binnen de 2 uur na het melken, of indien een hogere temperatuur noodzakelijk is wegens technologische redenen verbonden met de vervaardiging van bepaalde producten en indien de bevoegde overheid het toelaat. De volgende instructies zijn van toepassing voor de bedrijven van eiproductie : In de lokalen van de landbouwer moeten de eieren schoon en droog worden bewaard, niet blootgesteld zijn aan vreemde geuren alsook efficiënt beschermd zijn tegen schokken en rechtstreekse blootstelling aan de zon. Informatie : Deze federale schikkingen zijn van toepassing op het geheel van de bedrijven die zich geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied bevinden. Subthema: Gebruik van bepaalde stoffen Principe : Naleving van de regels met betrekking tot het verbod om bepaalde stoffen te gebruiken in veebedrijven (enkel voor dieren die levensmiddelen voortbrengen). Eis : D2 T05 E4 : Verbod op het gebruik en het in bezit hebben van bepaalde stoffen door de landbouwer, met uitzondering van het gebruik voor zoötechnische of therapeutische doeleinden Alle Sanitrace-veebeslagen met statuut ‘H’ in de betrokken campagne worden beschouwd als nietconform. Informatie : Deze federale schikkingen zijn van toepassing op het geheel van de bedrijven die zich geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied bevinden en die een of meerdere Sanitrace-kudden houden. Die kudden zijn verbonden met de productie-eenheden van het bedrijf. Deze overtreding wordt als ernstig en opzettelijk beschouwd voor zover de verantwoordelijkheid van de landbouwer wordt aangetoond. Hoofdthema 06 : Identificatie en registratie van de dieren Principe : Naleving van de identificatie- en registratievoorwaarden van de dieren.
Subthema : Identificatie van varkens
D2 T06 E5 : Identificatie van runderen
Eisen :
Alle runderen van het bedrijf moeten binnen zeven dagen na hun geboorte de voorgeschreven dubbele oormerken dragen (Art. 17 van het KB van 23 maart 2011).
D2 T06 E1 : Registratie – Bedrijfsregister van varke • Alle gegevens over de varkens moeten ingeschreven worden in een bedrijfsregister ; • De bedrijfsregisters van de laatste 5 jaren moeten worden bewaard. (Artikel 30, §§1 tot 4). D2 T06 E2 : Identificatie van varken • Alle varkens van het bedrijf moeten gemerkt worden door het aanbrengen van een erkend oormerk vóór het spenen en in elk geval vóór ze het bedrijf verlaten ; • Alle varkens die worden geïmporteerd en aan een Belgisch beslag worden toegevoegd, moeten binnen 3 dagen na hun aankomst worden gemerkt. (Art. 21 - 1 JULI 2014. - Koninklijk besluit tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling van varkens en inzake vergunningsvoorwaarden voor varkensbedrijven). D2 T06 E3 : Bewegingen van varken De vervoersdocumenten maken integraal deel uit van het bedrijfsregister en worden chronologisch op datum bewaard. Informatie : Deze federale schikkingen zijn van toepassing op het geheel van de bedrijven die zich geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied bevinden en die een of meerdere Sanitrace-kudden houden. Die kudden zijn verbonden met de productie-eenheden van het bedrijf. Subthema : Identificatie van runderen Eisen : D2 T06 E4 : Registratie – bedrijfsregister van runderen Elke rundveehouder moet een register bijhouden van alle runderen op zijn bedrijf. Dit register moet correct worden ingevuld : • binnen 3 kalenderdagen na de aankomst, het vertrek of de sterfte van een rund ; • binnen 7 kalenderdagen na een geboorte ; • op het ogenblik van de identificatie door ARSIA (Association régionale de Santé et d’Identification animales) voor een inkomend rund dat is ingevoerd uit een derde land. De bedrijfsregisters van de laatste 5 jaar moeten op het bedrijf ter beschikking liggen of in voorkomend geval op de hoofdplaats van de kudde en getoond kunnen worden bij een controle (Art. 31, §1 van het KB van 23 maart 2011).
Bij invoer van een rund uit het buitenland heeft de veehouder 3 kalenderdagen de tijd om ARSIA op de hoogte te brengen, dat vervolgens de runderen identificeert en registreert binnen 7 dagen na de kennisgeving (Art. 19 van het KB van 23 maart 2011). Alle runderen die minstens één dergelijk oormerk verloren hebben, moeten worden geregulariseerd. (Art. 22, §§ 1 en 2 van het KB van 23 maart 2011). D2 T06 E6 : Identificatiedocument van runderen Alle runderen ouder dan 21 dagen en aanwezig op het bedrijf moeten over een correct runderpaspoort beschikken. (Art. 4, §2 van verordening 1760/2000). D2 T06 E7 : Registratie in de database van Sanitrace (vroeger Sanitel) • Alle runderen moeten op correcte wijze in Sanitrace worden geregistreerd ; • Elke geboorte, vertrek of sterfte van een rund moet binnen 7 dagen op correcte wijze aan Sanitrace worden meegedeeld ; – dit kan gebeuren met de kennisgeving van geboorte en/of de daarvoor bestemde luiken van het identificatiedocument (uitgangsluik en/ of paspoort) ; – of via internet via het portaal CERISE (Centre d’Enregistrement et de Régulation de l’information des services à l’élevage), ARSIA of het Veeportaal voor Vlaamse kuddes beheerd door DGZ (Dierengezondheidszorg) (Art. 24 van het KB van 23 maart 2011). Indien de verantwoordelijke toegang heeft tot de applicatie CERISE of tot het Veeportaal en hij hier de informatie over een evenement direct invoert of laat invoeren, hoeft hij geen bedrijfsregister bij te werken indien hij zorgt dat hij te allen tijde het register kan afdrukken dat wordt bijgehouden in Sanitrace. Bij sterfte van een rund noteert de verantwoordelijke op het uitgangsluik van het identificatiedocument de sterftedatum van het rund als uitgangsdatum. De verantwoordelijke moet ook het paspoort terugbezorgen op zijn provinciale ARSIA-site met de vermelding ‘DOOD’ op de voorzijde (opgelet: de barcode die door de dienst SANITRACE moet worden gescand, mag daardoor niet worden overbelast). De sterftedatum moet worden vermeld, de handtekening van de verantwoordelijke aangebracht en het sanitaire vignet op de hiervoor bestemde plaats worden geplakt (Art. 24, §2 en 3 van het KB van 23 maart 2011). 53
In geval van de aankoop van een dier, moet de bedrijfsdierenarts worden opgeroepen binnen 48 uur volgend op de aankomst van het nieuwe dier in de kudde. De bedrijfsdierenarts beschikt vervolgens over drie kalenderdagen om de aankoopanalyse(s) te doen. Op de keerzijde van het paspoort moet de dierenarts de datum van de tuberculinatie vermelden, zijn handtekening plaatsen en het barcode-etiket van het betreffende beslag kleven. Na controle van de tuberculinatie moet dit paspoort of deze paspoorten naar ARSIA worden verstuurd. Subthema : Identificatie van schapen en geiten Eisen : D2 T06 E8 : Registratie – bedrijfsregister (schapen/ geiten) Elke schapen- en geitenhouder moet een register bijhouden met onder andere alle in- en uitgaande bewegingen van dieren in zijn veebeslag. De bedrijfsregisters van de laatste drie jaar moeten op het bedrijf ter beschikking liggen en moeten bij een eventuele controle kunnen worden voorgelegd (Art. 20 van het KB van 3 juni 2007). D2 T06 E9 : Identificatie (schapen/geiten) Alle schapen en geiten van het bedrijf moeten van een erkend oormerk worden voorzien vóór ze zes maanden oud zijn en in elk geval vóór ze het geboortebeslag verlaten (Art. 2 § 2 van het KB van 3 juni 2007). D2 T06 E10 : Mededelingen aan Sanitrace (schapen/geiten) De houder van schapen en/of geiten stuurt een kopie van zijn inventaris naar ARSIA (met de toestand op 15 december) vóór 15 januari van het volgende jaar (Art. 22 van het KB van 3 juni 2007). Elke nieuwe houder moet binnen de maand de aanwezigheid van een kudde schapen of geiten aan ARSIA melden. D2 T06 E11 : Verplaatsingsdocument (schapen/ geiten) De verantwoordelijke beschikt over een exemplaar van het verplaatsingsdocument voor elke diersoort en voor elke «externe» verplaatsing naar en vanaf zijn bedrijf. Een kopie van het document wordt gedurende 5 jaar na de datum dat het document is opgesteld in het register van de kudde bewaard. Informatie : Deze federale schikkingen zijn van toepassing op het geheel van de bedrijven die zich geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied bevinden en die een of meerdere Sanitrace-kudden houden. Die kudden zijn verbonden met de productie-eenheden van het bedrijf. 54
Hoofdthema 07 : Dierziekten Subthema : Bestrijding van TSE’s (BSE, enz.) Principe : Naleven van de regels met betrekking tot de preventie, controle en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (OSE). Eisen : D2 T07 E1 : Kennisgeving aan de bevoegde overheden van de aanwezigheid van een verdacht dier. D2 T07 E2 : Verbod om dierlijke eiwitten te gebruiken in voeding voor herkauwers. Naleven van maatregelen m.b.t. verdachte dieren, naleven van maatregelen na de vaststelling van de aanwezigheid van OSE, verbod om levende dieren, hun sperma, eicellen of embryo’s op de markt te brengen. Informatie : Deze federale schikkingen zijn van toepassing op het geheel van de bedrijven die zich geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied bevinden en die een of meerdere Sanitrace-kudden houden. Die kudden zijn verbonden met de productie-eenheden van het bedrijf. Hoofdthema 08 : Fytofarmaceutische producten Subthema : Gebruik van fytofarmaceutische producten Principe : Naleving van de gebruiksvoorwaarden voor fytofarmaceutische producten. Eisen : D2 T08 E1 : Verbod van aanwezigheid (behalve op plaatsen die speciaal voorbehouden zijn voor de opslag van die producten in afwachting van de volgende ophaling) en/of gebruik van niet-erkende fytofarmaceutische producten. D2 T08 E2 : Verplichte controle op sproeiers voor het gebruik van vloeibare bestrijdingsmiddelen voor landbouwgebruik (conforme sticker). Informatie : Deze federale schikkingen zijn van toepassing op het geheel van de bedrijven die zich geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied bevinden. Het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV) is bevoegd voor dit domein, behalve voor het opleggen van boetes. Dit laatste behoort tot de bevoegdheid van de betalende instelling. Sommige elementen kunnen door het DGARNE worden gecontroleerd.
Domein 3 : Dierenwelzijn Het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV) is bevoegd voor dit domein, behalve voor het bepalen en opleggen van boetes. Dit laatste behoort tot de bevoegdheid van de betalende instelling. Hoofdthema 09 : Dierenwelzijn Subthema : Naleving van het dierenwelzijn Principe : Naleving van de minimumnormen voor het dierenwelzijn. Eisen : D3 T09 E1 : Bedrijven die voldoen aan de voorschriften voor het houden van kalveren (Koninklijk Besluit (KB) van 01/03/2000, KB 23/01/1998, KB van 17/05/2001) • Verplichting om stro te voorzien voor dieren jonger dan 14 dagen ; • De registers met een overzicht van de behandelingen met geneesmiddelen en de sterftegevallen worden up-to-date gehouden en 3 jaar bewaard. • Kalveren worden alleen tijdens de verzorging vastgezet. Ook met het touw kunnen ze echter rechtstaan, gaan liggen en zich verzorgen. • De stallen, de apparatuur en het gereedschap worden correct schoongemaakt en gedesinfecteerd. • De voeder- en drinkinstallaties worden zo ontworpen, geplaatst en onderhouden dat de risico’s op besmetting van voeder en water beperkt zijn. • Er is een alarm in goede staat dat afgaat in geval van panne van het ventilatiesysteem en er bestaat een vervanging voor dit systeem. • Zieke en/of gewonde kalveren kunnen indien nodig geïsoleerd worden in aangepaste ruimtes op een droog en comfortabel strodek. • Dieren die niet binnen gehouden worden, moeten zoveel mogelijk beschermd worden tegen ongunstige weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s. • Er worden geen sporen van interventies gevonden die niet toegestaan zijn. • Er worden geen middelen toegediend die schadelijk zijn voor de gezondheid en/of het welzijn. • Dieren die er ziek en/of gewond uit zien, worden onmiddellijk goed verzorgd. Reageren ze niet op de verzorging, dan wordt een dierenarts geraadpleegd. • De kalveren lopen geen risico op elektrocutie. • Alle apparatuur die effect heeft op de gezondheid en het welzijn van de kalveren wordt minstens één keer per dag nagekeken. Defecten worden onmiddellijk opgelost. • voor in groep gekweekte kalveren dient er voldoende vrije ruimte beschikbaar te zijn ; • er dient voldoende ventilatie te zijn ;
• de wanden van het individuele hok maken het de kalveren mogelijk elkaar te zien en aan te raken ; • de kalveren van meer dan 8 weken worden in een groep gehouden ; • de vloeren zijn stevig, vlak, niet glad en zonder oneffenheden ; • de ligruimte is comfortabel, zindelijk en goed gedraineerd ; • de stallen en de uitrusting worden zodanig gereinigd en ontsmet dat kruisverontreiniging en kiemen vermeden worden ; • de kalveren beschikken ten minste van 9 tot 17 uur over voldoende verlichting ; • de kalveren moeten ten minste twee keer per dag worden gevoederd ; • de zieke en gewonde kalveren, of diegenen die aan grote hitte zijn blootgesteld, worden voortdurend gedrenkt ; • de kalveren kunnen allemaal tegelijkertijd eten en drinken of beschikken over het systeem waarmee ze permanent ad libitum kunnen drinken ; • elk kalf in de stal kan gaan liggen, rusten, rechtstaan en zich zonder problemen verzorgen • de kalveren die in de open lucht worden gehouden moeten ten minste een keer per dag worden geïnspecteerd. De kalveren die in stallen worden gehouden moeten ten minste twee keer per dag worden geïnspecteerd ; • muilkorven van dieren niet toegestaan ; • alle kalveren krijgen in de eerste 6 uur van hun leven koebiest toegediend ; • het hemoglobineniveau in het bloed bedraagt ten minste 4,5 mmol/l bloed ; • er is voldoende voeding zowel wat kwaliteit als kwantiteit betreft ; • kalveren ouder dan 2 weken krijgen voldoende water. • Kalveren verhoogd in individuele stallen gewichtige vrije ruimte D3 T09 E2 : Afwezigheid van duidelijke symptomen van dierenverwaarlozing bij de kalveren • De steun zal worden verlaagd in het kader van de randvoorwaarden indien ernstige gevallen van dierenverwaarlozing worden geconstateerd. D3 T09 E3 : Bedrijven die voldoen aan de voorschriften voor het houden van varkens (KB van 01/03/2000, 15/05/2003, KB van 17/05/2001) Voor alle stallen : • alle varkens ouder dan twee weken dienen permanent over vers water te beschikken ; • de zeugen en gelten kunnen niet worden aangebonden ; • de beschikbare vloeroppervlakte voor de beren bedraagt minstens 6 m² per dier (10 m² en zonder obstakels indien het hok ook voor het dekken wordt gebruikt) waarvan een deel (dat groot genoeg moet zijn om te kunnen gaan lig55
gen) bestaat uit een dichte vloer met een strobed ; • Er dient voldoende beschikbare vloeroppervlakte voor de gespeende varkens en de gebruiksvarkens te zijn. De minimale oppervlakken zijn de volgende : – Gewicht < of = 10 kg : 0,15 m²/dier – Gewicht van 10 tot 20 kg : 0,20m²/dier – Gewicht van 20 tot 30 kg : 0,30m²/dier – Gewicht van 30 tot 50 kg : 0,40m²/dier – Gewicht van 50 tot 85 kg : 0,55m²/dier – Gewicht van 85 tot 110 kg : 0,65m²/dier – Gewicht > 110 kg : 1 m²/dier ; • er dient voldoende ventilatie te zijn. Sinds 1 januari 2013 zijn de onderstaande punten eveneens verplicht voor alle stallen : In bedrijven met meer dan 10 zeugen moeten de zeugen en gelten in groep worden gehouden vanaf 4 weken na de inseminatie tot een week vóór de verwachte werpdatum. In bedrijven met minder dan 10 zeugen mogen deze laatste afzonderlijk worden gehouden vanaf 4 weken na de inseminatie tot een week vóór de verwachte werpdatum op voorwaarde dat ze gemakkelijk in het hok kunnen draaien ; • de beschikbare vloeroppervlakte voor de zeugen bedraagt minstens : – 2,5 m² per zeug als er minder dan 6 zeugen zijn ; – 2,25 m² per zeug als er tussen de 6 en 39 zeugen zijn ; – 2 m² per zeug als er meer dan 39 zeugen zijn ; Een deel van de hieronder bedoelde ruimte (1,3 m²) bestaat uit een dichte vloer waarvan maximaal 15 % bestemd is voor de afvoeropeningen ; • de beschikbare vloeroppervlakte voor de gelten bedraagt minstens : – 1,80 m² per gelt als er minder dan 6 gelten zijn ; – 1,64 m² per gelt als er tussen de 6 en 39 gelten zijn ; – 1,50 m² per gelt als er meer dan 39 gelten zijn ; Een deel van de hieronder bedoelde ruimte (0,95 m²) bestaat uit een dichte vloer waarvan maximaal 15 % bestemd is voor de afvoeropeningen ; • de betonnen roostervloeren ; – voor geïnsemineerde zeugen en gelten hebben een balkbreedte van minstens 8 cm en de breedte van de opening bedraagt maximaal 2 cm ; – voor gespeende varkens hebben een balkbreedte van minstens 5 cm en de breedte van de opening bedraagt maximaal 1,4 cm ; 56
– voor mestvarkens hebben een balkbreedte van minstens 8 cm en de breedte van de opening bedraagt maximaal 1,8 cm ; – voor biggen hebben een balkbreedte van minstens 5 cm en de breedte van de opening bedraagt maximaal 1,1 cm ; • alle varkens moeten beschikken over verwijderbare materialen om mee te spelen of aan te raken ; • de varkens die in een groep moeten worden gehouden maar die extreem agressief zijn, of die door andere varkens worden aangevallen of die ziek of gewond zijn, kunnen tijdelijk worden opgesloten in een apart hok ; • de systematische toediening van kalmeringsmiddelen om het toevoegen van dieren aan een groep gemakkelijk te maken is verboden. Het is alleen toegestaan in uitzonderlijke gevallen en op advies van een dierenarts ; • voordat ze worden meegenomen naar het kraamhok moeten drachtige zeugen en gelten grondig gewassen worden ; • de dieren moeten in groepen worden gehouden. Als de groepen eenmaal zijn samengesteld, worden toevoegingen van dieren aan deze groep tot een minimum beperkt. Het samenstellen van de groepen varkens moet zo snel mogelijk gebeuren, bij voorkeur vóór, of anders ten hoogste één week na het spenen ; • de varkens hebben toegang tot een zindelijke en comfortabele ligruimte, met een gepaste temperatuur en een adequate verwijdering van vloeistoffen. Alle dieren kunnen allemaal tegelijkertijd slapen, uitrusten, gaan liggen en normaal gaan staan ; • in het deel waar de varkens zijn ondergebracht, is het geluidsniveau lager dan 85 dBa. Constante of plotselinge geluiden worden vermeden ; • in de ruimte waar de varkens worden gehouden is de lichtsterkte overal voldoende ; • de ruimte waar de varkens worden gehouden wordt ten minste 8 uur per dag voldoende verlicht ; • de gehele uitrusting (ventilatie-, voedings- en drenksystemen) die nodig is voor de gezondheid en het welzijn van de varkens wordt een keer per dag gecontroleerd. Gebreken worden direct verholpen ; • alle varkens worden een keer per dag gevoed. Wanneer ze in groep worden gevoederd, en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, kunnen de varkens allemaal tegelijk eten ; • alle drachtige zeugen en gelten beschikken over een voldoende hoeveelheid vezelrijk en energierijk diervoeder in bulk ; • sporen van niet-toegestane ingrepen mogen niet worden vastgesteld ; • de biggen jonger dan 28 dagen (eventueel 21 dagen) worden niet onnodig van hun moe-
der gescheiden, behalve als de gezondheid of het welzijn van de zeug of van de biggen wordt geschaad. • De registers met een overzicht van de behandelingen met geneesmiddelen en de sterftegevallen worden up-to-date gehouden en 3 jaar bewaard. • Er is een alarm in goede staat dat afgaat in geval van panne van het ventilatiesysteem en er bestaat een vervanging voor dit systeem. • Alle dieren die worden gehouden in een omgeving waar hun welzijn afhankelijk is van regelmatige verzorging door de mens, dienen minstens 1x/dag gecontroleerd te worden. Dieren die in andere systemen worden gehouden, dienen regelmatig genoeg gecontroleerd te worden om elk lijden te vermijden. • Zieke of gewonde dieren worden indien nodig geïsoleerd in een aangepaste ruimte met aangepaste vloerbekleding. • Dieren die buiten gehouden worden moeten indien nodig en voor zover mogelijk beschermd worden tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s. • De vloeren zijn effen, maar niet glad, en ze worden ontworpen, aangelegd en onderhouden met het oog op het vermijden van kwetsuren en pijn bij de varkens. • Er worden geen middelen toegediend die schadelijk zijn voor de gezondheid en/of het welzijn. • Varkens die er ziek of gewond uit zien worden onmiddellijk correct verzorgd. Reageren ze niet goed op de verzorging, dan wordt zo snel mogelijk een dierenarts geraadpleegd. D3 T09 E4 : Afwezigheid van duidelijke symptomen van dierenverwaarlozing bij de varkens • De steun zal worden verlaagd in het kader van de randvoorwaarden indien ernstige gevallen van dierenverwaarlozing worden geconstateerd ; D3 T09 E5 : Bedrijven die voldoen aan de voorschriften voor het houden van landbouwhuisdieren (KB 01/03/2000, KB van 17/05/2001, KB van 13/06/2010) • er dient voldoende ventilatie te zijn ; • de dieren moeten ten minste een keer per dag worden geïnspecteerd ; • er worden geen niet-toegestane ingrepen verricht ; • De registers met een overzicht van de behandelingen met geneesmiddelen en de sterftegevallen worden up-to-date gehouden en 3 jaar bewaard ; • de dieren die ziek of gewond lijken moeten onmiddellijk de nodige verzorging krijgen. Als ze niet op de verzorging reageren moet een dierenarts worden geraadpleegd ; • de zieke of gewonde dieren worden zo nodig afgezonderd worden in een passend onderkomen met een aangepaste bekleding ;
• de materialen die worden gebruikt voor de huisvesting en bescherming van de dieren mogen niet schadelijk voor ze zijn ; • de dieren die niet binnen gebouwen worden gehouden moeten voor zover mogelijk worden beschermd tegen ongunstige weersomstandigheden, roofdieren en risico’s voor de gezondheid ; • de dieren kunnen niet continu worden blootgesteld aan kunstlicht of duisternis ; • elke uitrusting die interfereert met het welzijn wordt ten minste een keer per dag geïnspecteerd. Geconstateerde defecten worden zo snel mogelijk verholpen ; • er bestaat een alarmsysteem voor het geval het ventilatiesysteem uitvalt en er is een vervangend ventilatiesysteem aanwezig ; • de dieren moeten een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder krijgen, zodat zij in goede gezondheid blijven en aan hun voedingsbehoeften voldaan wordt ; • Alle dieren moeten toegang hebben tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of moeten op een andere wijze aan hun behoefte aan water kunnen voldoen ; • de voeder- en drinkinstallaties voorkomen rivaliteit tussen de dieren. • Er worden geen middelen toegediend die schadelijk zijn voor de gezondheid en/of het welzijn van de dieren. • De dieren kunnen rechtstaan, gaan liggen en zich verzorgen zonder problemen. D3 T09 E6 : Afwezigheid van duidelijke symptomen van dierenverwaarlozing bij de landbouwhuisdieren • De steun zal worden verlaagd in het kader van de randvoorwaarden indien ernstige gevallen van dierenverwaarlozing worden geconstateerd ; Het FAVV beschikt over controleroosters in verschillende punten voor elk van de eisen D3T09 E1, E2, E3,E4, E5 en E6. Deze roosters dienen als basis voor de vaststelling van de naleving van deze eisen in het kader van de randvoorwaarden. Informatie : Deze federale bepalingen zijn reeds van kracht. Ze zijn van toepassing op alle bedrijven die zich geheel of gedeeltelijk op Waals grondgebied bevinden en die één of meerdere Sanitrace-kudden houden. Die kudden zijn verbonden met de productieeenheden van het bedrijf.
57
58
6. Corrigerende maatrelegen 6.1.1. Bevoegde controleautoriteiten In het Waals Gewest heeft het betaalorgaan de uitvoering van de controles ter plaatse voor de steun van de 1e en 2e pijler gedelegeerd aan het ‘Département de la Police et des Contrôles (DPC)’ van het ‘Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement (DGARNE)’. De ‘Départements de la Nature et des Forêts, de l’Environnement et de l’Eau, du sol et des Déchets’ zijn echter eveneens door het betaalorgaan gemachtigd om controles ter plaatse uit te voeren. De vaststellingen die gedaan worden tijdens deze controles, worden doorgegeven aan het ‘Département de la Police et des contrôles’ om er het gewenste gevolg aan te geven. Voor de biologische productiewijze (Bio) staan de privé-instellingen die erkend zijn door de Minister die Landbouw onder zijn bevoegdheden heeft, in voor de certificatie. De erkende instellingen in het Waals Gewest zijn CERTISYS, TUV NORD INTEGRA en QUALITY PARTNER.
6.1.2. Administratieve controles en controles ter plaatse Algemene principes : de administratieve controles en de controles ter plaatse worden zo gedaan dat ze op doeltreffende wijze nagaan of de toekenningsvoorwaarden van de steun worden nageleefd, evenals de eisen en normen die gelden op het vlak van voorwaardelijkheid. De administratieve controles worden gedaan door het betaalorgaan voor alle steunaanvragen en alle betalingsaanvragen en ze dekken alle elementen die mogelijkerwijs gecontroleerd kunnen worden met administratieve middelen. De procedures waarborgen de registratie van de controleactiviteiten, de verificatiersultaten en de genomen maatregelen tegen vastgestelde afwijkingen.
De administratieve controles bevatten kruiscontroles met onder andere in alle gepaste gevallen de gegevens van de SIGEC. Deze controles hebben ten minste betrekking op de percelen en dieren die het voorwerp vormen van een steunmaatregel. De controles ter plaatse betreffen de controles van de toelaatbaarheid van de oppervlakken, het naleven van de lastenboeken en de controles van de randvoorwaarden. De controles betreffen het geheel van verbintenissen en verplichtingen van een begunstigde welke mogelijkerwijs gecontroleerd kunnen worden tijdens de controle.
6.1.3. Verplichtingen van de landbouwers Met het oog op de goede uitvoering van de controles ter plaatse moeten de landbouwers onder andere : • toegang tot hun bedrijf verlenen aan elke persoon die belast is met een controleopdracht door de bevoegde autoriteiten bedoeld in punt 6.1.1 hierboven. De landbouwer kan de persoon begeleiden of deze laten begeleiden door zijn vertegenwoordiger en onder zijn verantwoordelijkheid ; • aan het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu alle documenten en informatie verstrekken die nodig geacht worden ; • een bedrijfsregister ter beschikking houden voor de controle-instanties of het betaalorgaan voor de landbouwers die op hun bedrijf ecologische aandachtsgebieden (EA) invoeren of milieuvriendelijke-en klimaat methodes (MMLK). Behalve in gevallen van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden leidt elke weigering van een controle ter plaatse, van welke aard ook, van de aanvrager of zijn vertegenwoordiger, tot een weigering van alle betrokken steun (1e en 2e pijler) in het kader van artikel 59, § 7, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en van de Raad. 59
Corrigerende maatrelegen
6.1. controles
6.2. Bezwaar 6.2.1. Wat moet u doen als u niet tevreden bent met de beslissing van het betaalorgaan ? • In de eerste plaats inlichtingen vragen bij de Directie buitendienst die uw aanvraag beheert ; • Als de gegeven uitleg u betwistbaar lijkt, kunt u een bezwaar indienen, samen met alle gepaste bewijsstukken, bij Meneer René Poismans, Director van OPW, 14, Chaussée de Louvain, 5000 Namur • Als het (de) ingediende bezwa(a)r(en) niet tot een resultaat heeft (hebben) geleid : – ofwel een individueel bezwaar indien bij de : Médiateur de la Région wallonne 54, rue Lucien Namèche - 5000 Namur E-Mail :
[email protected] Site : http://mediateur.wallonie.be Gratis nummer : 0800/19199 – Ofwel een bezwaar indienen bij de Raad van State binnen een termijn van 60 dagen vanaf de datum van de bestreden beschikking ; Let op : Na afloop van de individuele bezwaarprocedure bij de Médiateur staat de mogelijkheid van beroep bij de Raad van State nog steeds open. De termijn van 60 dagen is echter wel al ingegaan. Dit bezwaar is derhalve alleen mogelijk binnen de volgende termijnen : • wanneer 4 maanden nadat de individuele klacht is ingediend bij de Médiateur geen besluit is genomen, of wanneer u bent geïnformeerd over zijn besluit uw bezwaar niet te behandelen of te verwerpen, gaat het niet-verstreken gedeelte van de termijn van 60 dagen door ; • indien een nieuw besluit tot stand komt als gevolg van de door de Médiateur georganiseerde dialoog, begint een nieuwe termijn van 60 dagen waarin tegen deze nieuwe beslissing bezwaar kan worden gemaakt bij de Raad.
6.2.2. Voorwaarden voor het indienen van het bezwaar Alle bezwaren tegen een beslissing van het betaalorgaan moeten binnen de vijfenveertig dagen na de ontvangst van de gecontesteerde beslissing schriftelijk en per aangetekend schrijven, door zending via particuliere bedrijven tegen een bericht van ontvangst, via een gedateerde en ondertekende brief, of gewoon door het indienen van een bezwaarschrift tegen ontvangstbewijs, aan het betaalorgaan (adres : punt 6.2.1 hierboven) worden gericht, vergezeld van de documenten die het bezwaar rechtvaardigen. Het bezwaar is ondertekend en bevat ten minste de volgende informatie :
60
1. de naam, voornaam en het adres van de eiser ; 2. als de eiser een rechtspersoon is, zijn benaming of firmanaam, rechtsvorm, adres van de maatschappelijke zetel en de naam, voornaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die gevolmachtigd is om het bezwaar in te dienen ; 3. de referenties, het voorwerp en de datum van de aangevochten beslissing ; 4. de middelen die worden ingeroepen tegen de aangevochten beslissing ; 5. een kopie van de aangevochten beslissing als deze bestaat. Het bezwaar zal niet ontvankelijk zijn als het niet voldoet aan de voorwaarden 4 en 5. Het betaalorgaan bevestigt de ontvangst van elk bezwaar binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst. Wanneer het bezwaar in overweging kan worden genomen, deelt het betaalorgaan zijn definitieve beslissing schriftelijk mee aan de producent. In voorkomend geval gebeurt de betaling van de premie die hieruit volgt, binnen de termijn die in de definitieve beslissing is vastgelegd. De indiening van een bezwaar onderbreekt niet de terugbetalingsprocedure van de ten onrechte betaalde bedragen. Het bezwaar moet gebeuren via formulier 5 van het 1e luik van de handleiding.
6.3. Invorderingen Bij een onterechte betaling is de betrokken begunstigde verplicht om de ontvangen vergoedingen of subsidies terug te betalen. Het betaalorgaan kan een compensatie toepassen op elk steunbedrag, zelfs tussen twee bedragen die verband houden met twee verschillende pijlers. De invordering van een onterechte betaling kan gebeuren door aftrek op de betalingen of de voorschotten ten gunste van de betrokken aangever na beslissing tot invordering. De betrokken aangever blijft echter vrij om de verschuldigde sommen terug te betalen zonder deze aftrek af te wachten. De vorige alinea blijft van toepassing in geval van beslag, stopzetting, situatie van gelijkgerechtigdheid of insolvabiliteitprocedure. In geval van invordering wordt de intrestvoet berekend aan de wettelijke rente. De intresten lopen vanaf de kennisgeving van de verplichting tot terugbetaling aan de landbouwer tot de datum van deze terugbetaling of de aftrek van de verschuldigde sommen. Wanneer de onterechte betaling wordt terugbetaald binnen de eerste dertig kalenderdagen na de datum van het verzoek tot invordering of wanneer de aftrek van de verschuldigde sommen binnen dezelfde termijn gebeurt, is er geen intrest verschuldigd.
6.4. Verminderingen, uitsluitingen en sancties 6.4.1. Verminderingen en uitsluitingen bij niet-naleving van de randvoorwaarden Bij niet-naleving van de verplichtingen, normen en eisen in verband met de randvoorwaarden, legt de betalende instelling een sanctie op. Deze sanctie komt overeen met : • een vermindering van 3 % van alle steun, al dan niet ontkoppeld (van de eerste en de tweede pijler) ; • volgens de ernst, de omvang en de permanentie van de niet-naleving, kan deze vermindering opgetrokken worden naar 5 % of verminderd tot 1 %, of zelfs 0 % in gevallen van vroegtijdige waarschuwingen ; • in geval van herhaling van niet-naleving wordt de sanctie vermenigvuldigd met 3 ; • in geval van opzettelijke niet-naleving wordt de sanctie vastgesteld tussen 20 en 100 %. In geval van een niet-naleving die, gezien de geringe ernst, omvang en duur, als gering wordt beschouwd, kan een eenvoudige waarschuwing worden gestuurd en wordt geen enkele korting uitgesproken. De landbouwer moet de niet-naleving echter corrigeren vóór het einde van de termijn die hem wordt toegekend in de waarschuwing. Indien bij een latere controle wordt vastgesteld dat de niet-naleving niet is gecorrigeerd, wordt de korting met terugwerkende kracht toegepast. De betalingen in verband met de MMLK- en BIOmaatregelen hebben enkel betrekking op de verbintenissen die verder gaan dan de vereisten van de randvoorwaarden en de andere nationale of regionale verplichte vereisten die het referentieniveau vormen van elke MMLK + BIO. De niet-naleving van een van deze eisen vermeld in het referentieniveau kan leiden tot het intrekken van de toekenning van MMLK-subsidies of BIOsteun.
6.4.2. Verminderingen en uitsluitingen in geval van onjuiste oppervlakteaangifte Elke steunregeling is onderworpen aan bijzondere verminderingen of uitsluitingen. De belangrijkste verminderingen en uitsluitingen voor de basisbetalin en andere steunregelingen voor ‘oppervlakte’ zijn : Niet-aangifte van alle oppervlakten : Als een landbouwer voor een gegeven jaar niet alle gronden aangeeft en als het verschil tussen de totale aangegeven oppervlakte in de eenmalige aanvraag enerzijds, en de aangegeven oppervlakte plus de oppervlakte van de niet aangegeven percelen
anderzijds, groter is dan 3 % van de aangegeven oppervlakte, dan ondergaat het globale bedrag van de directe betalingen die aan deze landbouwer moeten gebeuren voor het desbetreffende jaar een vermindering die kan oplopen tot 3 %, in functie van de ernst van het verzuim. Overaangifte : Als voor de ‘oppervlakte’-maatregelen de aangegeven oppervlakte meer dan 3 % of 2 hectaren groter is dan de vastgestelde oppervlakte, wordt de steun met het dubbele van het vastgestelde verschil verminderd. Indien het vastgestelde verschil meer bedraagt dan wordt er helemaal geen steun verleend voor het desbetreffende jaar voor de basistoeslag of voor een andere steunregeling waarvoor de oppervlakten zijn aangegeven. Als dit verschil meer dan 50 % bedraagt, wordt de begunstigde bovendien beboet voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de vastgestelde oppervlakte.
6.4.3. Verminderingen en uitsluitingen in het kader van de gekoppelde steun Wanneer er een verschil wordt gevonden tussen het aangegeven aantal dieren en het aantal vastgestelde dieren, voor een aanvraag die werd ingediend in het kader van de steunregelingen voor runderen, dan wordt het totale bedrag van de steun waarop de landbouwer voor de in aanmerking genomen referentieperiode van de premies aanspraak kan maken in hoofde van deze regelingen, verminderd met een percentage dat evenredig is met de omvang van de onregelmatigheid, met de mogelijkheid tot uitsluiting van de steun.
6.4.4. Verminderingen en uitsluitingen bij niet-naleving van de voorwaarden in verband met de toekenning van steun van de 2e pijler van het GLB Bij niet-naleving van een voorwaarde in verband met de toekenning van een van de specifieke steunregelingen van het PwDR wordt het bedrag van de steun verminderd rekening houdend met de ernst, omvang, duur en de herhaling van de vastgestelde niet-naleving. Indien bovendien wordt vastgesteld dat de landbouwer valse bewijsstukken heeft aangeleverd met het oog om steun te ontvangen of uit nalatigheid niet de noodzakelijke informatie heeft verstrekt, wordt de steun geweigerd of geheel ingetrokken. Daarnaast wordt de begunstigde uitgesloten van een identieke steunmaatregel of transactie in het kalenderjaar van de geconstateerde niet-naleving, en in het jaar daarop. 61
6.4.5. Laattijdige indiening van de OA De laattijdige indiening van de aangifte leidt tot een vermindering van het steunbedrag met 1 % per werkdag. Bovendien zijn aanvragen die meer dan 25 kalenderdagen te laat worden ingediend niet ontvankelijk en geven geen enkel recht op steun.
6.4.6. Kunstmatige schepping van voorwaarden Onverminderd de specifieke regelingen, geen van de voordelen die door de sectorale landbouwvoorschriften wordt toegekend(tuned) ten gunste van de personen of instellingen waarmee wordt vastgesteld dat zij kunstmatig gecreëerde voorwaarden met het oog op het verkrijgen van die voordelen in tegenspraak zijn met de doelstellingen van deze wetgeving.
6.4.7. Controle van het bedrijfsregister Bij de analyse van de registerelementen controleert het betaalorgaan of het orgaan waaraan het zijn controletaken geheel of gedeeltelijk delegeert, enkel de aanwezigheid van het bedrijfsregister en de waarachtigheid van de informatie die minstens in het register aanwezig moet zijn om dit besluit na te leven. De landbouwer kan het bedrijfsregister ook voor andere technische en nuttige doeleinden gebruiken, buiten de naleving van de verplichtingen opgelegd door het besluit van 17 december 2015.
62
7. Lijst van gebruikte afkortingen BTR Bedrijfstoeslagrecht CVBG Compensatievergoeding in benadeelde gebieden DGARNE Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement du Service public de Wallonie (Operationeel directo raat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst) DNB Departement Natuur en Bossen van het DGARNE DNG
Domaniaal natuurgebied
DPC Departement Politie en Controle – DGARNE EA Ecologisch aandachtsgebied ELFPO Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling ELGF Europees landbouwgarantiefonds ENG Erkend natuurgebied EU Europese Unie FAVV Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid GBCS Geïntegreerd beheers- en controlesysteem GLB
Gemeenschappelijk landbouwbeleid
GLMC
Goede landbouw- en milieuconditie
GVE Grootvee-eenheid MMLK Milieuvriendelijke-en klimaat landbouwmethodes PWDR Plan wallon de Développement rural (Waals plan voor landelijke ontwikkeling) SANITRACE Computersysteem voor identificatie en registratie van de Belgische veestapel VZBB
Vochtige zone met biologisch belang 63
8. Woordenlijst De activiteit in hoofdberoep : Professionele activiteit van een natuurlijk persoon of, desgevallend, een gedelegeerd bestuurder of een zaakvoerder of een vennoot-beheerder van een rechtspersoon die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het bedrijf of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar bruto-inkomen vergaart dat hoger is dan 50 % van zijn globale jaarinkomen uit de beroepsactiviteit als geheel, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf. Een totaal jaarlijks belastbaar bruto-inkomen haalt dat lager is dan 35 % van zijn globale jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten. Daarnaast moet hij minder dan 900 uur per jaar spenderen aan beroepsactiviteiten buiten zijn bedrijf. Bedrijf : het geheel van de productie-eenheden die door een landbouwer worden beheerd en die op het grondgebied van België zijn gelegen. Bepaalde oppervlakte : de oppervlakte waarvoor alle geldende voorwaarden voor de toekenning van steun vervuld zijn. Directe betaling : rechtstreeks aan de landbouwer toegekende betaling krachtens het stelsel van basisbetaling, of het stelsel van herverdelende betaling, of het stelsel van groene betaling, of stelsel van steun ten gunste van jonge landbouwers, of een stelsel van gekoppelde steun, bedoeld in bijlage I van verordening nr. 1307/2013. GBCS : Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem bedoeld in Titel II, Hoofdstuk I, Lid 1 van de Waalse Landbouwwet. Geval van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden : worden met name erkend als gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden : a. het overlijden van de landbouwer ; b. langdurige werkonbekwaamheid van de landbouwer ;
64
c. een ernstige natuurramp die de landbouwoppervlakte van het bedrijf sterk aantast ; d. de toevallige vernietiging van de bedrijfsgebouwen bedoeld voor veeteelt ; e. een besmettelijke veeziekte die de veestapel van de landbouwer geheel of gedeeltelijk aantast ; f. de onteigening van het hele of een groot deel van het bedrijf voor zover deze onteigening niet kon worden voorzien op de dag van de indiening van de aanvraag. Houder : elke natuurlijke of rechtspersoon die geheel of gedeeltelijk bevoegd is voor het beheer of de vertegenwoordiging van een partner. Landbouw : activiteit gedefinieerd in artikel 4, § 1, c) van verordening nr. 1307/2013. Landbouwer : een natuurlijke of een rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen met een bedrijf op Belgisch grondgebied, die een landbouwactiviteit uitoefent. NB : voor IZCN, de pensioen- of rentetrekker status is onverenigbaar met Landbouwers staat met hoofdtitel. Landbouwopbrengst : alle Europese en nationale landbouwsteun, en de opbrengsten voortvloeiend uit de verwerking van landbouwproducten in de zin van artikel 4, §1, d), van de verordening nr. 1307/2013, van zijn eigen bedrijf, en voor zover de landbouwer eigenaar blijft van het product dat voorkomt uit de verwerking en dat het een landbouwproduct betreft in de zin van artikel 4, §1, d), van verordening nr. 1307/2013, voor aftrek van alle kosten of belasting. Landbouwperceel : doorlopende oppervlakte van land aangegeven door een landbouwer waarop één enkel gewas wordt verbouwd of, in geval een aparte gebruiksaangifte is vereist betreffende een oppervlakte die deel uitmaakt van een groep gewassen, de oppervlakte waarop dit specifieke gebruik uitgeoefend wordt.
Onregelmatigheden : elke inbreuk op de toepasselijke bepalingen voor de toekenning van de betrokken steun.
gewasbescherming en dierenwelzijn, om de goede landbouw- en milieuvoorwaarden na te leven (zie hoofdstuk ‘Voorwaardelijkheid’).
Oppervlakteaangifte en steunaanvraag : het formulier voor enkele aanvraag dat door de administratie wordt opgesteld en dat de steunaanvragen bevat in het kader van de directe steunregelingen en sommige landelijke ontwikkelingsmaatregelen, evenals de elementen voor het beheer en de controle met betrekking tot deze regelingen en maatregelen en tot andere gemeenschaps- of nationale regelingen, en die de administratie in staat stelt om alle landbouwpercelen van het bedrijf te identificeren, hun oppervlakte, ligging en gebruik (cultuur en bestemming).
Werkelijk gebruikte oppervlakte : gecorrigeerde oppervlakte van de bewerkte grond rekening houdend met de aanwezigheid van bomen, wegen, niet in aanmerking komende elementen...
Partner : een natuurlijke persoon, een vereniging of een bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid of een rechtspersoon, die geïdentificeerd is in het geïntegreerde beheers- en controlesysteem. Partnerschip : de relatie die de partner en het betaalorgaan bindt, in de vorm van alfanumerieke referenties. Permanente weilanden : de weilanden en permanente graaslanden in de zin van artikel 4, §1, h) van verordening nr. 1307/2013. Programma voor plattelandsontwikkeling 20142020 : nationaal en/of regionaal instrument voor de implementatie van het beleid voor plattelandsontwikkeling van de Europese Unie. Dit evolueert constant om in te spelen op de nieuwe uitdagingen van de landelijke gebieden. Voor de periode 2014-2020, richt het zich op drie strategische langetermijndoelstellingen : – de concurrentiekracht van de landbouw stimuleren ; – het garanderen van het duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en de implementatie van milieuvriendelijke maatregelen ; – het garanderen van een evenwichtige ontwikkeling van de landelijke economieën en gemeenschappen, met name het creëren en behouden van werkgelegenheid. Referentieblok (of referentieperceel) : perceel aan één stuk, met permanente grenzen (wegen, bossen, gebouwen,…) dat meerdere teelten, teeltgroepen en landbouwers kan omvatten. Dit perceel draagt een unieke identificatie in het Geografische Informatiesysteem (GIS) van het identificatiesysteem van het Waalse Gewest.
Voorwaardelijkheid : de verplichting voor elke landbouwer die directe betalingen ontvangt om de reglementaire eisen inzake beheer na te leven op het vlak van volksgezondheid, dierengeneeskunde en
65
WOORDENLIJST
Sanitrace : geautomatiseerd systeem voor de verwerking van gegevens in verband met de identificatie en registratie van dieren, gebruikt door het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid.
9. Nieuwe wettelijke verduidelijkingen
(BWR en MB van 17/12/2015)
Identificatie in het GBCS Een partner die geïdentificeerd is in het GBCS, kan de toekenning van een landbouwernummer aanvragen, onder de volgende voorwaarden: 1. een landbouwactiviteit uitvoeren in de zin van artikel D.3, 1º van de Waalse Landbouwwet ; 2. een aanvraag indienen bij het betaalorgaan ; 3. zelfstandig beheerder zijn van een bedrijf en van de productie-eenheden waaruit het bestaat ; 4. desgevallend zijn kuddes geïdentificeerd hebben in de database Sanitrace; zijn paarden in de centrale database ; 5. niet reeds over een landbouwernummer beschikken.
Begrip van zelfstandig beheer Een bedrijf wordt zelfstandig beheerd indien : 1. de partner het onder eigen verantwoordelijkheid en voor eigen rekening beheert ; 2. de producties van het bedrijf geïndividualiseerd zijn, identificeerbaar en te onderscheiden van de producties van andere landbouwers ; 3. de partner zijn productiemiddelen op exclusieve wijze beheert, d.w.z zonder ze met andere landbouwers te delen :
66
• de roerende en onroerende productiemiddelen die hij beheert, worden noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt door een andere partner of landbouwer ; • de gebouwen van het bedrijf van een partner bieden onderdak aan dieren en productiemiddelen die uitsluitend eigendom zijn van de partner en zijn duidelijk gescheiden en onderscheiden van de gebouwen van andere partners of landbouwers ; • er zijn geen dieren van andere partners of landbouwers aanwezig op hetzelfde perceel.
In afwijking hiervan beheert de partner eveneens zijn productiemiddelen op exclusieve wijze, d.w.z. zonder deze met andere partners of landbouwers te delen, indien : 1. de roerende productiemiddelen gebruikt worden samen met een andere partner of landbouwer, op voorwaarde dat er een schriftelijke overeenkomst bestaat waarin de betrokken productiemiddelen nauwgezet worden beschreven, evenals hun eigenaar, de manier waarop de productiemiddelen worden beheerd door de betreffende partners, de duur van de overeenkomst en de kosten ervan ; 2. een partner of landbouwer een dienst verleent voor rekening van de partner, op voorwaarde dat er een schriftelijke overeenkomst bestaat waarin de betrokken productiemiddelen nauwgezet worden beschreven, evenals hun eigenaar, de uit te voeren werken, de duur van de overeenkomst en de kosten ervan ; 3. een middel wordt overgedragen of overgenomen tussen de partner en een landbouwer, op voorwaarde dat er een schriftelijke overeenkomst bestaat waarin de betrokken productiemiddelen, de datum en de prijs nauwgezet worden beschreven. Opmerkingen : Wanneer een partner op kunstmatige wijze de voorwaarden heeft gecreëerd om de identificatie of de toekenning van een landbouwernummer te verkrijgen of om steun te verkrijgen waarvoor identificatie in het GBCS of een landbouwernummer nodig is, corrigeert het betaalorgaan de identificatie zonder rekening te houden met de kunstmatige creaties, in overeenstemming met artikel 60 van verordening nr. 1306/2013. Het OPW (Waals betaalorgaan) of de organen waaraan het zijn controletaken geheel of gedeeltelijk delegeert, gaan na of de vastgestelde voorwaarden worden nageleefd en of de partner niet op kunstmatige wijze de voorwaarden heeft gecreëerd om de identificatie of de toekenning van een landbouwernummer te verkrijgen of om steun te verkrijgen waarvoor identificatie in het GBCS of een landbouwernummer nodig is. GBCS of een landbouwernummer nodig is.
10. Aanvullende Informatie - Updates & verwijzing van Websites Région wallonne – Direction générale de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement Portail de l’agriculture wallonne : http://agriculture.wallonie.be/ U vindt er de verklarende handleiding en de formulieren in het gedeelte “Professioneel- Steun- Oppervlakteaangifte” Site de la Commission européenne – Agriculture : http://europa.eu.int/comm/agriculture/index_fr.htm
67
AANVULLENDE INFORMATIE
Waalse Gewest – Elektronisch loket PAC-on-Web : https://agriculture.wallonie.be/paconweb
Waals systeem voor landbouwadvies Privé-organisaties voor het bezoek van een deskundige of advies over een thema Naam Afgekorte benamingen Telefoon e-mail AGRA-OST Allen 080/22.78.96
[email protected] (Duitstaligen) ARSIA Dierenidentificatie, 083/23.05.15
[email protected] dierengezondheid, voedselveiligheid CER Dierenwelzijn 084/22.03.89
[email protected] (kalveren en runderen) Regionaal comite Fytofarmaceutische 010/47.37.54
[email protected] PHYTO producten (Fytolicentie, goede praktijken op fytosanitair vlak, opvolging regelgeving...) 010/47.37.71
[email protected] NAT-AGRI-WAL Goede landbouw- en milieuvoorwaarden, Natuurbescherming AWE asbl Dierenwelzijn (gevogelte, 083/23 06 20
[email protected] vogels, konijnen) 0478/30.22.36 AWE asbl Dierenwelzijn (varkens) 083/23.06.25
[email protected] NITRAWAL Goede landbouw- en 081/62.73.13
[email protected] Noord (Gembloux) milieuvoorwaarden, 085/84.58.57
[email protected] bescherming van Oost (Huy) 071/68.55.53
[email protected] waterlopen tegen Zuid (Philippeville) 069/67.15.51
[email protected] West (Froyennes) nitraten afkomstig van landbouwbronnen 065/61.13.70
[email protected] Waalse opdracht Fytofarmaceutische producten (Fyto lokalen, van de groene veiligheidsaspect, sectoren risicopreventie, biociden) PREVENTAGRI
Lokatie Ath Ath Ciney Huy Huy Libramont Libramont Malmedy Thuin Wavre
Directie Onderzoek en Ontwikkeling van DGARNE voor een oriënterend bezoek of alle andere informatie Telefoon e-mail 068/27.44.20
[email protected] 068/27.44.32
[email protected] 083/23.16.82
[email protected] 085/27.34.73
[email protected] 085/27.34.96
[email protected] 061/22.10.60
[email protected] 061/22.10.59
[email protected] 080/44.06.28
[email protected] 071/59.90.90 010/23.37.63
[email protected]
Verantwoordelijke uitgever : B. Quévy – 14, chaussée de Louvain – 5000 Namur Impression : Unijep Printing Group Numéro de dépôt légal : D/2016/11802/03 69
Nuttige adressen Directeur l’Organisme payeurWallon : Wallon :René RenéPoismans Poismans Directeur dede l’Organisme payeur chaussée Louvain - 5000 Namur 14,14, chaussée de de Louvain 5000 Namur Département des Aides – Alain Istasse, Inspecteur général Direction dedes l’Octroi aidesIstasse, agricoles Direction de l'enregistrement comptable Département Aidesdes – Alain Inspecteur général Pascalde Coupe, Directeur Alain Ridelle, Directeur Direction l’Octroi des aides agricoles Direction de l'enregistrement comptable 14, Coupe, chaussée de Louvain 14, chaussée de Louvain Pascal Directeur Alain Ridelle, Directeur Namur 5000 Namurde Louvain 14,5000 chaussée de Louvain 14, chaussée T. : Namur 081/64.94.82 5000 5000 Namur T. : 081/64.94.82 Département de l’Agriculture – Bernard Hennuy, Inspecteur général Direction des agricoles Direction des général Droits et Quotas Département de Surfaces l’Agriculture – Bernard Hennuy, Inspecteur Josephdes Delwart, Directeur François des Bryon, Directeur a.i Direction Surfaces agricoles Direction Droits et Quotas 14, Delwart, chausséeDirecteur de Louvain 14, chaussée Louvaina.i Joseph François Bryon,de Directeur Namur 5000 Namurde Louvain 14,5000 chaussée de Louvain 14, chaussée T. : Namur 081/64.96.27 T. : 081/64.95.28 5000 5000 Namur T. : 081/64.96.27 T. : 081/64.95.28 Services décentralisés - Directions Ath : T.décentralisés : 068 /27.44.00 – Charles Langhendries, Directeur Services - Directions : T. : /27.44.00 083 / 23.07.40 – Thierry Mahaut, Directeur Directeur AthCiney : T. : 068 – Charles Langhendries, Huy: :T.T.: :083 085//23.07.40 27.34. 20 – Luc Hennuy, Ciney – Thierry Mahaut,Directeur Directeur 061 / 20 26.08.30 – BrunoDirecteur Dineur, Directeur HuyLibramont : T. : 085: T./ :27.34. – Luc Hennuy, Malmédy : 080 / 44.06.10 – Marie-Josée Paquet, Directrice Libramont : T.::T.061 / 26.08.30 – Bruno Dineur, Directeur Thuin : :T.T.: :071 De Munck, Malmédy 080//59.96.00 44.06.10––Grégoire Marie-Josée Paquet, Directeur Directrice Wavre T. : 010 / 23.37.40 – ClaireDeBodeux, Thuin : T. : :071 / 59.96.00 – Grégoire Munck,Directrice Directeur Wavre : T. : 010 / 23.37.40 – Claire Bodeux, Directrice Département de la Nature et des Forêts 15, avenue Prince de Liège - 5100 Jambes T. : 081/33.50.50 5100 Jambes T. : 081/33.50.50 Département de la Ruralité et des Cours d’eau 7, avenue Prince deRuralité Liège - 5100 Département de la et desJambes Cours d’eau T. 081/33.64.57 7, :avenue Prince de Liège 5100 Jambes Département de l’Environnement et de l’Eau T. : 081/33.64.57 15, avenue Prince de Liège - 5100 Jambes T. : 081/33.63.92 Département de l’Environnement et de l’Eau 15, avenue Prince de Liège Département 5100 Jambes de la Police et des Contrôles 7, Prince de Liège - 5100 Jambes T. :avenue 081/33.63.92 T. : 081/33.63.65 Infos en continu le site portail de Wallonie Département du sur Sol http://agriculture.wallonie.be, et des Déchets 15, avenue Prince de Liège - 5100 Jambes T. : 081/33.65.27 Infos en continu sur http://agriculture.wallonie.be, le site portail de Wallonie
Direction générale opérationnelle de l'Agriculture, des Ressources naturelles et de l'Environnement
Organisme payeur de Wallonie O.P.W.
Operationeel directoraat - generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu