Zar Vondiël is een groot eiland ten oosten van Erumdar dat voor lange tijd geen connecties had met het vaste land. Hoewel er duizenden jaren geleden wel contact moet zijn geweest tussen het vaste land en het eiland, is dit op een moment verbroken en was het eiland in de vergetelheid geraakt op het vaste land. Enkele eeuwen geleden is het eiland opnieuw ontdekt door een Quenellaanse die het eiland opeiste als Quenellaans grondgebied. Zo werd de kolonie Zar Vondiël gesticht, die zich enkele eeuwen later loswerkte en uitriep tot republiek.
Jaartal onbekend - 431 Voor Slags, het eiland Zar Vondiël wordt bewoond door primitieve stammen van mensen en boswezens. Deze worden de Simta genoemd. 431 VS, De Quenelliaanse Rodrine de Nieuwsgierige herontdekt tijdens een ontdekkingsreis het eiland Zar Vondiël. De Quenelliaanse vorsten eisen het land voor zichzelf op en weten binnen enkele jaren de plaatselijke bevolking te onderwerpen. 426 VS, Zar Vondiël wordt officieel een kolonie van Quenelles. Quenelles probeert ook het nabijgelegen eiland Zar Dolon te veroveren, maar treffen hier enkel rotsen en duistere magie aan. 425 VS, De drie gouverneursfamilies worden verkozen door de Raad van Vorsten en bouwen hun residenties op het eiland. Veel Quenellanen kiezen er voor om hen te volgen en bouwen in de decennia die volgen verschillende havensteden op. 399 VS, Wanneer blijkt dat op het eiland veel zilver te vinden is, emigreren steeds meer inwoners uit heel Erumdar naar Zar Vondiël, op zoek naar haar rijkdommen. 361 VS, Keizer Quintil III van Quon probeert het eiland te veroveren maar de campagne stopt wanneer de keizer om het leven komt tijdens de eerste zeeslag. Quenelles vergroot alsnog preventief de vloot van Zar Vondiël om toekomstige indringers buiten te houden. 277 VS, De Zilte Revolutie vind plaats. De gouverneurs van Zar Vondiël verklaren het eiland tot een onafhankelijke republiek. Na een korte strijd erkent Quenelles de onafhankelijkheid en verlaten alle Quenelles-gezinden, waaronder een groot deel van het plaatselijke leger en de vloot, het eiland. De adel van Zar Vondiël staat er vanaf nu alleen voor. 256 VS, Enkele kleine aanvallen van de Simta, de oorspronkelijke bewoners van het eiland, tonen aan dat de gouverneurs niet in staat zijn om hun bevolking te beschermen. Het groeiende wantrouwen zorgt voor een steeds grotere tweedeling in de bevolking: de Havenaars, handelaren en schippers die anarchie nastreven, en de gouverneurs getrouwe inwoners die verder landinwaarts wonen, de Getrouwelingen. 231 VS, Het instabiele politieke klimaat zorgt er voor dat de havens van Zar Vondiël een trekpleister worden voor schippers en handelaars die de wetten niet zo nauw nemen. Enkele nieuwe havens worden gebouwd om al het volk een ankerplaats te kunnen bieden. 205 VS, Het Hoge Huis ontstaat uit de gouverneursfamilies. Vanaf dat moment regeert het Hoge Huis over Zar Vondiël. 189 VS, De Grote Campagne wordt gestart met als doel alle Simta op te ruimen. De campagne mislukt in zijn geheel. Het Hoge Huis geeft de burgermilities de schuld en beboet hen voor de komende 50 jaar. 180 VS, Na 9 jaar van het betalen van boetes besluiten de burgermilities gezamenlijk om zichzelf op te heffen. 113 VS, De Raad der Ruïnes wordt opgericht om de oude ruïnes welke over heel het eiland verspreidt liggen te onderzoeken. 75 VS, Voor vijf jaar lang woedt er burgeroorlog tussen de Havenaars en de Getrouwen. Terwijl de Getrouwen echter steeds minder middelen tot hun beschikking hebben,
worden de Havenaars langzaam overspoeld door piratenheren die hun kans schoon zien de in wetteloze havens van Zar Vondiël. 70 VS, Enkele piratenheren nemen in korte tijd het gros van de havens over en roepen deze uit tot vrijhavens. Het lokale gezag eindigt aan de galg. 68 VS, De Havenaars en de Getrouwen bundelen hun krachten om de havens uit te ruimen van al het gespuis. Een deel van de havens wordt terug gewonnen, het andere deel blijft in de handen van de piratenheren. Met deze samenwerking lijkt de burgeroorlog te einde te zijn gekomen, en de benamingen ‘Havenaars’ en ‘Getrouwen’ verdwijnen uit het dagelijks leven. 38 VS, aan de hemel verschijnt een grote zwarte lijn, volgens sommigen zelfs een scheur. Het eiland ziet het als een voorteken van een grote storm die komen gaat. Achteraf zal blijken dat het betreden van Erumdar door de god Zasyak de oorzaak van dit verschijnsel was. 22 Na Slags (NS), Het Lage Huis wordt opgericht om snel de groeiende bevolking van Zar Vondiël efficiënter te kunnen besturen. 35 NS, De zeemeerminnen schenken de bewoners van Zar Vondiël ‘de kracht van de storm’. Zij leren aan de Zar Vondiëlli hoe ze uit een metalen buis een windstroom kunnen laten ontstaan om zo hun vijanden tijdens zeeslagen de zee in te blazen. Deze buizen worden wind- of stormbuizen genoemd en worden sindsdien door vele Zar Vondiëlli in de strijd gebruikt. De zeemeerminnen hebben echter er nooit bij verteld dat zij dit geschenk enkel hebben gegeven in de hoop dat zo meer levende mannen tijdens zeeslagen in het water zouden vallen, maar elke logisch denkende man zou tot deze conclusie kunnen komen. 98 NS, De Zwarte Storm verwoest een groot deel van de Zar Vondiëlische vloot 167 NS, Slag om de Waterratten. Een Ranuriaanse vloot van meer dan 70 ork schepen wordt door de Quoneze vloot van Tarantil met behulp van huurlingen van Zar Vondiël verslagen op zee. 200 NS, een mysterieuze ziekte verspreidt zich in rap tempo over het eiland en zorgt er voor dat vrouwen, na een aantal weken van pijn en koorts, geen kinderen meer kunnen krijgen. De één zegt dat het een vervloeking van de goden is, de andere zegt dat het een vervloeking van de Simta is. Na 3 jaar lijkt de epidemie voorbij, maar zijn veel vrouwen overleden aan de ziekte. 205 NS, Het Hoge Huis begint de Binnenhaal, vele vrouwen uit Quon en Quenelles worden naar het eiland vervoerd om de bevolkingsaantallen op pijl te houden. Tegelijkertijd worden er in Ranur vele vrouwen geroofd door de piraten. 282 NS, Op zee probeert de Zar Vondiëlische vloot de steeds grotere aantallen Vodaanse schepen tegen te houden in het bereiken van de kusten van Quon en Ranur.
Handel is het hart van Zar Vondiël, van de overvolle havens tot de kleurrijke markten, alles lijkt te koop te zijn op het eiland. Schepen van Ranur, Quon en Quenelles meren er aan om op neutraal grond te handelen voor redelijke tarieven, en deze redelijke tarieven spekken al enkele eeuwen de schatkist van Het Hoge Huis. Onder de bevolking van Zar Vondiël bestaat een grote tweedeling tussen zij die winst maken op de handel, heren en dames die dieper landinwaarts wonen, en zij die de handel vervoeren, de schippers, matrozen en havenratten die de kust bevolken. Dat alles te koop is, is ook terug te zien in de corruptie waar het Hoge Huis bekend om staat, de adellijke families die het bestuur van het land in huis hebben zijn sinds het oprichten van de republiek berucht geweest om hun decadentie, overdaad en wreedheid. Zo wordt er gezegd dat de adel de Simta gevangen neemt en misbruikt ter vermaak.
De Vondiëlli, zoals de inwoners van Zar Vondiël heten, bestaan vooral uit twee soorten personen. Enerzijds zijn de typische Quenellaanse wortels te zien, welke zich in de loop van de eeuwen zijn gaan uiten in decadentie en ijdelheid. Menig koopman heeft meer goud aan zijn lichaam hangen dan er in zijn beurs zit. Vele handelswinsten worden opgemaakt aan uiterlijke schijn, zowel in kleding als in residenties, maar ook aan een overdaad van feesten. Tevens kent Zar Vondiël een grote variatie aan vrijetijdsbesteding, zoals de jacht, sport maar ook grote, en vaak illegale, gokaangelegenheden. Anders dan in Quenelles is er veel minder toezicht op de handel, waar verschillende bankiers goed gebruik van maken. Menig Zar Vondiëlli heeft dan ook hoge schulden. Onder dit deel van de bevolking bevindt zich de adel, maar ook de vele handelaren van Zar Vondiël. Natuurlijk kent het eiland ook burgers die weinig met handel (of zeevaart) te maken hebben. Deze boeren, vissers en vaklui zijn niet heel wezenlijk verschillend met de onderklasse van Quenelles. Anderzijds bestaat Zar Vondiël uit zeevaarders. Ze staan bekend als ruig, hardwerkend en niet bepaald subtiel maar met het hart op de goede plaats. Een meningsverschil wordt opgelost met vuisten, niet met oeverloos gezwets, en is meestal ook weer snel uit de wereld wanneer de kemphanen elkaar met drank volgieten om het weer goed te maken. In de vele taveernes die de kust van het eiland rijk is wordt veel gedronken, gegokt en gevochten en er worden veel sterke verhalen verteld. Verhalen over verre landen, zeemeerminnen en krakens; zeemonsters zo groot dat hun rug soms wordt aangezien voor klein eiland. Onder dit type bevinden zich natuurlijk ook piraten. In verschillende verscholen baaien liggen kleine gehuchten die een vrijhaven zijn voor de kapers, die het handelsverkeer tussen het vasteland en Zar Vondiël teisteren. Soms worden ze ingehuurd door één van de aristocratische families om een andere familie dwars te zitten. Hun cultuur draait om het nemen van een ander, maar wel aan de hand van een zekere, kromme erecode. Deze cultuur wordt in stand gehouden door de wind- en stormbuizen. Ware het niet voor dit geschenk van de zeemeerminnen, die enkel mensen van boord blazen, dan hadden de piraten elkaar waarschijnlijk al lang en breed uitgemoord. De meest beruchte onder piratenheren is Il Morte Scarlatto, de Scharlaken Dood, een in het scharlaken rood geklede en gemaskerde zeerover die zelden een veroverde bemanning laat terugkeren. De paar die wel een aanval van hem hebben overleefd en zijn teruggekeerd zijn nooit meer de zee op geweest. Zelfs zijn eigen bemanning weet niet wie, of wat, er achter het masker verscholen zit. De inheemse bewoners van Zar Vondiël, de Simta, kennen een meer primitieve cultuur. Zij leven van de vruchten die het woud hen biedt en jagen enkel als het nodig is. De diverse vallen en speren die zij hier voor gebruiken zijn in combinatie met hun kennis van giftige planten door de jaren heen wel eens een last geweest voor de nieuwe bewoners van het eiland. Veel Simta identificeren zich met een bepaald dier en maken dan ook zogeheten totems om deze te eren. Men vermoed dat zij ooit een grote civilisatie op het eiland hadden, maar deze is lang geleden al verloren gegaan. Het enige wat hier van over is zijn de resten van tempels en andere ruïnes.
De havens, en de dorpen en steden land inwaarts worden in principe allemaal bestuurd door het Hoge Huis. Het Hoge Huis is ontstaan uit de oorspronkelijke gouverneurs van het eiland en zijn dus allemaal oude vorstenhuizen uit Quenelles. Het Hoge Huis regeert het eiland op een zelfde manier als dat een koning zou doen, ze maken en handhaven de wet, beheren en financieren de vloot en milities die het eiland veilig houden, werken aan de infrastructuur en innen de belasting om dit alles te bekostigen. Hoewel er tegenwoordig een tiental adellijke huizen aanwezig zijn op het eiland, zijn het in de praktijk vooral de huizen Boggia, Dicemi en Foligno die de macht en het geld in handen hebben. Van oudsher koopadel verdienen deze families rijkelijk aan de alledaagse
handel, en hun rijkdom en macht heeft de leden van de huizen tot decadent en snobistisch gemaakt. De huizen zijn dan ook niet erg geliefd bij het volk maar gezien de bevolking brood op de plank heeft, zijn het enkel een handvol intellectuelen en een grote groep wetteloze buitenstaanders die hun kritiek uiten op de gevestigde orde. Sinds de oprichting van de republiek hebben de drie gouverneursfamilies de wet ingesteld dat enkel zij mensen tot adel van Zar Vondiël kunnen verheffen, maar deze titels ook net zo snel weer kunnen afnemen. Op deze manier houden zij rijke families aan zich gebonden door hen lege titels te geven in ruil voor hun steun. Er worden dan ook maar twee titels in de adelstand gebruikt, die van heer-en-meester voor de hoofden van de drie gouverneursfamilies, en die van heer of dame voor alle anderen. Het Hoge Huis, wat enkel toegankelijk is voor mensen met een adellijke titel, is vaak niet meer dan een discussie tussen de Boggia, Decemi en Foligno, gezien de andere aanwezigen allemaal aan één van deze drie geallieerd zijn. Het Hoge Huis wordt bijgestaan door het Lage Huis dat lokaal de macht in handen heeft. Het Lage Huis bestaat voornamelijk uit welgestelde koopmannen en zeevaarders die de steun hebben van de adellijke huizen, het Lage Huis wordt namelijk uitgekozen door het Hoge Huis. Het Lage Huis is echter meer geliefd bij het volk. Ook de vrije piratenkapiteins maken gebruik van de titel heer, waarmee ze zichzelf eenzelfde rang geven als de adel van Zar Vondiël. Dit geldt voor de kapiteins die een grote groep volgelingen en boten achter zich hebben weten te scharen. Hoewel dit ooit als een bespotting begon, is de titel piratenheer tegenwoordig alom in gebruik, en wordt deze door het volk even veel gerespecteerd als de legale herentitel.
Porto Fortuna is de hoofdstad van Zar Vondiël en daarmee ook de grootste van de vele havens. De haven en de stad die er aan grenst is volledig toegewijd aan de handel. Grote pakhuizen, handelspleinen en nijverheidskwartieren vormen het centrum van de relatief jonge stad, en de vele buitenlandse bezoekers zullen maar weinig meekrijgen van de problemen die de stad kent. De stad kent erg rijke wijken vol landhuizen en parken, maar ook veel sloppenwijken waar ziektes en criminaliteit heer en meester zijn. Deze armoede heeft vele bendes aangetrokken welke zichzelf de baas achten in deze wijken, en bende oorlogen maken de wijken nog gevaarlijker om te betreden voor buitenstaanders waardoor liefdadigheid de mensen maar nauwelijks kan bereiken. Porto Victoria wordt ook wel de Marmeren Haven genoemd. Vanwege haar gunstige ligging, ver van de tuighavens, en haar grote militie staat deze haven bekend als de meeste veilige haven op Zar Vondiël. Maar deze gegarandeerde veiligheid betekend wel dat het de duurste haven is om zaken te doen, wat het alleen toegankelijk maakt voor de rijkste koopmannen. Porto Victoria heeft de bijnaam ‘de Marmeren Haven’ doordat een groot deel van de woningen er bekleed zijn met wit, opgepoetst marmer, en zij die geen marmer kunnen betalen doen alsnog hun best om hun huizen wit te plamuren om de schijn op te houden. Reykwaater was voorheen de belangrijkste Quenellaanse stad op het eiland, het was hier dat de meeste schepen met kolonisten aanmeerden en de meeste vorsten hun zomerresidenties lieten bouwen. Tijdens de Zilte Revolutie was Reykwater ook de laatste grote Quenellaanse stad die ‘bevrijd’ werd door de revolutionairen. Tegenwoordig is de stad slechts nog een schaduw van haar vroegere glorie en weet zij meer met moeite uit de handen van de piratenheren te blijven. De gebouwen in Quenellaanse stijl zijn al lang in verval en de herinnering aan de revolutie is wordt vers gehouden door groepen inwoners die stiekem nog immer zich weer bij het
Vorstendom Quenelles willen voegen. Andere Vondiëlli noemen deze stad soms ook bespottend de Koningsstad en haar inwoners de Vorstenkussers. Cil Vondi is de grootste stad in het binnenland en tevens de zetel van het Hoge Huis. De hoge muren houden het gespuis en de paupers buiten, en maakt het leven binnen de muren tot een aangename illusie van schoonheid en vrede. De stad staat vol met tuinen, parken, herenhuizen, kunstgalerijen, fonteinen en zelfs een dierentuin vol met exotische dieren uit heel Erumdar. De inwoners van de stad, voornamelijk mensen van vermogen die in de gratie zijn gevallen van de regerende families. Wie niet beter zou weten zou zeggen dat de hele stad één gigantisch kasteel is, en de rijken doen er alles aan om die illusie hoog te houden voor de bewoners, hun bezoekers en hun personeel. De bekendste vrijhaven wordt de Schaarlaecken Haven genoemd. Zowel het Hoge als het Lage huis hebben lang geleden hun grip over deze stad verloren, en tegenwoordig is het een gezag loos oord waar piratenschepen aanmeren en handel drijven. De nauwe straatjes, vele taveernes en het kleine leger van publieke vrouwen maken het een waar thuis voor het ruige, wetteloze zeevaarders volk. Ook schijnt er gehandeld te worden in illegale zaken als geestverruimende middelen, slaven, vervalste papieren en Verboden Magie. De Schaarlaecken Haven wordt door de piratenheren vaak liefkozend de Stad Zonder Zorgen genoemd, maar deze stad wordt enkel door diegenen als zodanig ervaren, die de grote kans om neer te worden gestoken in een donker steegje niet als een zorg zien. Hoewel de meeste conflicten van de ruige Zar Vondiëlli zeelui op zee worden uitgevochten, is het in de haven Porto Rogu nooit rustig. Zeelui gaan constant publiekelijk op de vuist en rollen van kroeg naar kroeg, of vinden in de donkere stegen daar tussen ineens een mes in hun buik. Bloed, zweet en de dood zijn al van een afstand te ruiken. Mocht dat bezoekers nog niet tegenhouden, dan treft men bij aankomst een wel erg onwelkomend beeld. Boven de muren, bestaand uit verschillende kris kras gespijkerde planken, hangen tientallen lichamen aan palen gebonden. Ontdaan van bijna al hun kleren hangen deze figuren hier weg te smelten in de zon. Een misstap in deze gure stad en jij hangt daar zelf ook. In deze havenstad wil je niet dood gevonden worden, maar dat wordt je waarschijnlijk wel. Een bekende opgraving die in de afgelopen decennia is gedaan door de Raad der Ruïnes, is een grote Simta tempel die nu de Tempel van de Duizend Voorspellingen wordt genoemd. Op de uitgegraven muren staan namelijk vele afbeeldingen van zaken die gebeurd zijn na het bedolven raken van de tempel, zoals de Mars van Zasyak en de bouw van de Muur van Kendall. Onderzoekers uit heel Erumdar komen naar de ruïne om op zoek te gaan naar voorspellingen die nog niet zijn uitgekomen om zich te kunnen voorbereiden op de toekomst.
De meeste bebouwing op Zar Vondiël is te vinden op de westkust, waar de schepen van Quenelles, Quon en Ranur aanmeren. Langs de westkust liggen tientallen handels- en vissershavens welke onderling goed verbonden zijn door een wegennetwerk en enkele binnenvaart routes. De havens zijn via dezelfde wegen verbonden met de steden en dorpen die meer landinwaarts gelegen zijn. Deze steden liggen vaak in bosrijk en vruchtbaar gebied. Grenzend aan de steden liggen de landgoederen van de aristocratie, die de rust van hun eigen land vaak verkiezen boven de drukte van de steden.
Dieper landinwaarts vindt je de oude wouden waar de Simta zich schuil houden. Deze wouden zijn dicht, donker en onbegaanbaar voor hen die er de weg niet weten. Het is in deze wouden dat er veel ruïnes verscholen liggen die de stille getuigen zijn van een civilisatie lang vergaan. De wouden kennen een erg vochtig en warm klimaat. Richting zowel het noorden en het zuiden wordt het landschap rotsachtiger en minder begaanbaar. In beide richtingen zijn nog wel enkele, kleine dorpjes te vinden, maar het kale, zilte landschap maakt het weinig geliefd. De oostkust van het eiland wordt niet bewoond door de inwoners van de Republiek, simpel weg omdat op het oosten niet gevaren wordt. De enkele reizigers die zich wel tot de oostkust waagden, vertellen in het verhalen over gigantische zeemonsters in de zee ten oosten van Erumdar. Deze verhalen, en een tal van schepen die nooit zijn wedergekeerd, zorgen ervoor dat het oosten totaal niet interessant wordt gevonden door de zeevaart. De rust in het oosten heeft er voor gezorgd dat deze kust het thuis is van vele zeewezens. Verjaagt van de kusten van Quon en Quenelles, vinden vele geschubte en gekieuwde wezens hun rust op de oostkust van het eiland. Ten noorden van Zar Vondiël ligt het eiland Zar Dolon. Dit eiland is echter onbewoonbaar en vele spookverhalen doen de ronde over het gure, mistige stuk rots. Scherpe, hoge kliffen en de rotsachtige kust maken het eiland vrijwel onbereikbaar, en vele schepen zijn al vergaan toen zij te dicht op het eiland voeren. En eenieder die het eiland heeft weten te bereiken is niet levend teruggekeerd.
De meeste inwoners van Zar Vondiël zijn mens. De meesten leren al varen voordat ze leren lopen en hebben doorgaan allemaal wel een connectie met of de zee, of de handel. De mensen leven een bestaan van enerzijds hard werken, en anderzijds grote luxe, want waar gewerkt wordt, wordt verdiend. Velen van de mensen sterven op zee, maar wie lang genoeg leeft om oud te worden, kan hopelijk genieten van een ruim pensioen. De Simta zijn de oorspronkelijke bewoners van het eiland. Zij zijn ver terug gedreven in de dichte wouden en nemen geen deel aan de maatschappij. De Simta bestaan voornamelijk uit primitieve mensenstammen, maar ook boswezens als faunen, wilde elven, woudgnomen en dergelijke. Zij leven allen hun eigen simpele leven, ze eten wat er in de wouden te vinden is, voeren af en toe onderling oorlog, maar zijn vooral bezig om niet gevonden te worden door de Zar Vondiëlli die er een sport van hebben gemaakt om op de Simta te jagen. Er wordt gezegd dat de Simta diep in de bossen een groot aantal magische artefacten tot hun beschikking hebben, die hun helpen overleven maar ook die hun eventueel de macht kunnen geven om het eiland terug te veroveren. Waar de zee is, zijn ook zeewezens. Deze wezens zijn wat hoogwaardiger dan de gemiddelde vis maar hebben wel veel aspecten gemeen met de zeebewoners. Deze wezens zijn vaak oud en hebben alles van de wereld al gezien, en zijn dus in zichzelf gekeerd en bemoeien zich maar amper met het de maatschappij, om enkel bij hoge uitzondering aan de mensen te verschijnen. Denk bijvoorbeeld aan zeemeerminnen en sirenen.
Zar Vondiël heeft in plaats van een staand leger een erg grote vloot tot zijn beschikking. Een vloot van tientallen slagschepen ligt ten alle tijden klaar om het eiland tegen indringers en vijandige naties te beschermen. Deze slagschepen zijn vaak bewapend met katapulten en ballista’s om andere schepen te doen zinken, maar enkele van de meest luxe schepen bezitten
ook grote stormbuizen om de vijand van zijn schip af te blazen. Tevens zijn de schepen vaak uitgerust met speciale magistertorens, van waaruit magiërs hun vernietigende krachten kunnen loslaten. Waar nog plek over is, staan de matrozen gewapend met sabels, pieken, bogen en kruisbogen, klaar om eenieder die het schip probeert te enteren van het leven te beroven. Een groot deel van deze slagschepen liggen te haven verspreid over het eiland, maar een klein deel is altijd actief in een poging om de handelsschepen te beschermen tegen piraterij en om de piraten actief te bevechten wanneer zij zich tonen. Een Admiraal heeft het bevel over één-vijfde van de vloot, er zijn er dus vijf in totaal. De admiralen zijn doorgaans heren en worden dan ook gekozen uit het Hoge Huis. De Commodor staat onder bevel van de admiraal en heeft het bevel over één schip. De Commodor heeft het bevel over een tal matrozen, welke zowel het schip drijvende houden alswel vechten tijdens de zeeslagen. Om de vrede op het land te bewaren, kent Zar Vondiël ook een militie. Deze bestaat voornamelijk uit burger vrijwilligers en wordt lokaal aangestuurd door het Lage Huis. De militie bewaard de rust in de straten, maar houdt ook de Simta buiten de steden. De militie wordt echter maar slecht betaald, dus in gevaarlijke steden en havens is de militie aanzienlijk kleiner dan in de veiligere steden. Gezien er weinig samenwerking is tussen de milities is er geen overkoepelend bevel, per stad is het een commodor-ter-land die de militie overziet. De leden van een militie worden matrozen-ter-land genoemd.
De gegeven informatie is eigendom van Games-N-Stuff events en mag enkel worden gebruikt voor het LARP-evenement Quon. Alle gegeven informatie mag In-Spel gebruikt worden en kan worden gezien als algemeen bekend. Wanneer informatie incorrect wordt geacht, of er vragen zijn ontstaan, neem dan alstublieft contact op met
[email protected]. Het setting-team wenst je veel plezier op Quon!
Eindverantwoordelijke: Chantal Bosma Auteurs: Sjoerd Reurink, Chantal Bosma, Rob de Boer, Jack Lowe, Simone van der Leest, Tom van ‘t Hull Illustraties: Tim ter Haar Met dank aan: Gavin Treep, Erwin Dul, Daan Helmendach, Heike van Lenthe & Siebe Brockötter