Handboek Governance Dr. Nassau College
Handboek Governance Dr. Nassau College (Assen e.o.)
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 1 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Inhoudsopgave Handboek Governance
ALGEMEEN 1. Doel en samenhang van het Handboek Governance 2. Beknopte schets van het wettelijk kader 3. Kernpunten Code voor goed onderwijsbestuur in het voortgezet onderwijs 4. Beknopte schets van de bestuurlijke verhoudingen binnen de stichting 5. Kernwaarden en missie van het Dr. Nassau College 6. Stichtingsstatuten RAAD VAN TOEZICHT 7. Reglement raad van toezicht 8. Profielschets voorzitter en leden raad van toezicht 9. Rooster van aftreden raad van toezicht 10. Vergoedingsregeling raad van toezicht 11. Introductieprogramma nieuwe leden raad van toezicht 12. Procedure zelfevaluatie raad van toezicht 13. Toezichtskader raad van toezicht DIRECTEUR/BESTUURDER 14. Besluiten van de directeur/bestuurder onderworpen aan goedkeuring 15. Profiel directeur/bestuurder 16. Arbeidsvoorwaarden en kostenvergoedingen directeur/bestuurder 17. Beoordelingskader voor de directeur/bestuurder ORGANISATIE 18. Interne besturingsfilosofie 19. Organisatieschema 20. Interne overlegstructuur en medezeggenschap 21. Managementstatuut 22. Klokkenluidersregeling HORIZONTALE VERANTWOORDING 23. Uitgangspunten horizontale verantwoording 24. Regels met betrekking tot het Jaarverslag RECHTSBESCHERMING 25. Interne bezwarenprocedure AWB
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 2 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Algemeen deel
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 3 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 1: Doel en samenhang van het Handboek Governance
Het handboek Governance van de het Dr. Nassau College heeft tot doel om het bestuurlijk proces binnen de organisatie van het Dr. Nassau College op een transparante wijze vast te leggen ten behoeve van de belanghebbenden binnen en buiten de organisatie. Het kader waarbinnen het bestuurlijk proces vorm krijgt is de wet en regelgeving die op het Dr. Nassau College van toepassing is. Het Handboek beschrijft op welke wijze de ruimte die wet en regelgeving biedt wordt ingevuld en wie daarbij op welke momenten betrokken is en beslissingen neemt. Ook de formele structuur van de organisatie met een beschrijving van de functionarissen, hun rol en hun profiel maakt deel uit van het Handboek. Het Handboek Governance is hiërarchisch gestructureerd. Het algemeen deel beschrijft het kader van wet en regelgeving en bevat de statuten van de organisatie. Ook wordt kort ingegaan op de bestuurlijke verhoudingen binnen het Dr. Nassau College. Vervolgens wordt ingegaan op de raad van toezicht. De raad van toezicht houdt toezicht op de directeur/bestuurder en op de algemene gang van zaken in de organisatie. De totstandkoming, het profiel en de werkwijze van de raad van toezicht wordt in dit deel beschreven. Het derde deel handelt over de directeur/bestuurder. De directeur/bestuurder heeft de rol van bevoegd gezag binnen de organisatie. De taken en verantwoordelijkheden, het profiel en de arbeidsvoorwaarden van de directeur/bestuurder komen hier aan de orde. Het vierde deel gaat in op de organisatie van het Dr. Nassau College. Hier is onder andere de besturingsfilosofie en het managementstatuut te vinden. Het vijfde en laatste deel gaat in op het thema horizontale verantwoording. Dat wil zeggen hoe de organisatie de dialoog met de samenleving wil vormgeven en verantwoording aflegt over de bereikte resultaten.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 4 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 2: Beknopte schets van het wettelijk kader
Het Dr. Nassau College is een organisatie voor openbaar voortgezet onderwijs. Het openbaar onderwijs is een publieke voorziening die voor iedereen openstaat. De algemene toegankelijkheid is wettelijk gegarandeerd. Tevens bepaalt de wet dat het openbaar onderwijs geen specifieke levensbeschouwing propageert, maar aandacht besteedt aan de pluriformiteit van godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden en het onderkennen van de betekenis van deze pluriformiteit. De gemeenten hebben de grondwettelijke plicht om zorg te dragen voor voldoende aanbod van openbaar onderwijs. Dat betekent niet dat gemeenten dat aanbod zelf moeten verzorgen, maar dat kan ook, net als in het geval van het Dr. Nassau College, door een stichting in het leven te roepen die de statutaire taak heeft om (voortgezet) openbaar onderwijs aan te bieden. De gemeente houdt toezicht op de stichting voor openbaar voortgezet onderwijs om daarmee te garanderen dat de stichting (in plaats van de gemeente) daadwerkelijk openbaar onderwijs verzorgt. Dat verklaart de speciale rol die de gemeente speelt ten aanzien van een stichting voor openbaar onderwijs als de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe. Het Dr. Nassau College valt onder de Wet op het voortgezet onderwijs. Deze wet stelt eisen aan de inhoud van het onderwijs en regelt de bekostiging. De Wet op het voortgezet onderwijs bevat weer allerlei haakjes waaraan uitvoeringsregelingen zijn opgehangen. Daarnaast zijn andere specifieke wetten van toepassing op het voortgezet onderwijs, zoals de Wet medezeggenschap scholen. Naast de specifieke, op het voortgezet onderwijs gerichte wetten, bevat ook de algemene wetgeving regels die op het onderwijs van toepassing zijn. Dan kan het gaan om regels die van toepassing zijn op het personeel (ARBO, sociale zekerheid) of op milieu en veiligheid. Maar ook de Algemene wet bestuursrecht, het burgerlijk wetboek en de fiscale wetgeving zijn van toepassing. Sinds het eind van de jaren tachtig is de trend dat scholen meer vrijheid krijgen om hun eigen huishouding in te richten en zelf keuzes te maken. De trend van autonomievergroting gaat gepaard met meer aandacht voor het toezicht op het bestuur dat deze keuzes maakt. De positie van de medezeggenschapsraad is versterkt als counterpart van het bestuur. De bestuurlijke bevoegdheden worden steeds vaker belegd bij een professioneel bestuurder en het vrijwilligersbestuur kiest voor de rol van intern toezichthouder op dat professionele bestuur. Sectororganisaties als de VO-raad stellen codes op voor goed bestuur en de inspectie rekent het tot haar taak om ook het bestuurlijk proces te monitoren. Autonomie gaat hand in hand met verantwoording afleggen en toezicht houden. Het handboek Governance van het Dr. Nassau College moet tegen deze achtergrond van toegenomen aandacht voor het interne bestuurlijke proces binnen de onderwijsorganisaties worden gezien.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 5 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 3: Kernpunten code goed onderwijsbestuur in het VO.
De VO-raad heeft als sectororganisatie voor het voortgezet onderwijs op 27 mei 2008 een code voor goed onderwijsbestuur in het voortgezet onderwijs vastgesteld. De code is te downloaden van de site van de vo-raad: www.vo-raad.nl. De code geldt vanaf 1 augustus 2008 voor de leden van de VO-Raad volgens het principe “pas toe of leg uit”. De code van de VO-raad bevat een aantal principes:
De organisatie zorgt voor invloed en betrokkenheid van belanghebbenden op de onderwijsinstelling en verplicht de onderwijsinstelling aan belanghebbenden verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de resultaten daarvan.
Bestuur en intern toezicht zijn gescheiden. Het bestuur is belast met het besturen van de instelling en doet dat op onafhankelijke wijze. De toezichthouder bepaalt de bezoldiging van het bestuur en gebruikt hiervoor een beloningsleidraad.
De interne toezichthouder houdt toezicht op het bestuur en op de algemene gang van zaken binnen de instelling. De toezichthouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het eigen functioneren, is onafhankelijk samengesteld, stelt de eigen bezoldiging vast, benoemt de externe accountant en ziet er op toe dat er een klokkenluidersregeling is.
De principes uit de code voor “Goed onderwijsbestuur” van de VO-raad zijn terug te vinden binnen het Dr. Nassau College:
Verantwoording afleggen aan belanghebbenden in het onderdeel horizontale verantwoording van het handboek Governance.
De scheiding van bestuur en toezicht wordt binnen de nieuwe statuten van de stichting geïmplementeerd door de invoering van de structuur van een directeur/bestuurder en een raad van toezicht.
De beschreven bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn conform de principes uit de code verdeeld over bestuur en raad van toezicht.
Het Dr. Nassau College is na wijziging van de bestuurlijke structuur en vaststelling van het Handboek Governance “code-proof”.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 6 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 4: Beknopte schets interne bestuurlijke verhoudingen Binnen het Dr. Nassau College is een institutionele scheiding aangebracht tussen de bestuurlijke en de toezichthoudende functie. De bestuurlijke functie is belegd bij een directeur/bestuurder, die als bevoegd gezag fungeert. De directeur/bestuurder heeft alle bestuurlijke bevoegdheden, voor zover de statuten deze niet bij andere bestuurlijke organen, zoals de raad van toezicht, belegt. De raad van toezicht fungeert als toezichthouder op de directeur/bestuurder en op de algemene gang van zaken binnen het Dr. Nassau College. De raad van toezicht beschikt daartoe over een aantal goedkeuringsbevoegdheden ten aanzien van besluiten van de directeur/bestuurder. Zonder goedkeuring van de raad van toezicht kan de directeur/bestuurder ten aanzien van de desbetreffende onderwerpen geen rechtsgeldige besluiten nemen. Bovendien heeft de raad van toezicht de bevoegdheid om de accountant aan te wijzen en om de arbeidsvoorwaarden van de directeur/bestuurder vast te stellen Met deze scheiding van bestuur en toezicht wordt invulling gegeven aan de opdracht in de code “Goed onderwijsbestuur”van de VO-raad en wordt geanticipeerd op het wetsvoorstel “Goed onderwijs, goed bestuur” zoals ingediend bij de Tweede Kamer (Tweede kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31.828, nr. 2). De reden om tot een scheiding over te gaan op basis van de verplichting in de code “Goed Onderwijsbestuur”en niet de genoemde wetswijziging af te wachten, is dat het huidige bestuur een wijziging van het bestuursmodel wil effectueren op het moment dat een nieuwe (algemeen) directeur/bestuurder aantreedt. In de statuten is zoveel mogelijk rekening gehouden met het nieuwe wettelijke regiem zoals beschreven in het wetsvoorstel. Nadat het wetsvoorstel wet is geworden worden de laatste puntjes op de i gezet door middel van een (technische) wijziging van de statuten. Daarnaast is er een relatie met de gemeenteraad van Assen. De gemeenteraad heeft, zoals uitgelegd in het onderdeel “beknopte schets van het wettelijke kader”, een toezichthoudende rol vanuit de verantwoordelijkheid voor voldoende openbaar onderwijs in de gemeente. Dan gaat het om de benoeming van de statutaire functionarissen en de goedkeuring van begroting en jaarrekening en het recht en de plicht om in te grijpen bij wanbeleid. Het Dr. Nassau College legt via het jaarverslag verantwoording af aan de gemeenteraad, waarbij expliciet aandacht wordt gegeven aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het Dr. Nassau College houdt behalve in Assen ook vestigingen in stand in de gemeenten Noordenveld (Norg), Midden-Drenthe (Beilen) en Aa en Hunze (Gieten). In de statuten is vastgelegd dat voor het wijzigen of opheffen van een vestigingslocatie of andere besluiten van strategisch belang de desbetreffende gemeenten in het verzorgingsgebied vooraf worden gehoord.
Artikel 7.5 van de statuten heeft het doel om de vrijheid van de directeur/bestuurder te beperken, door er een goedkeuringsrecht van de RvT aan te koppelen. Daarnaast is er een tweetal andere beperkingen van toepassing. Voor het opheffen van de school (brin-nummer) is alleen de gemeenteraad van Assen competent. Dat volgt uit artikel 42b, vijfde lid WVO. Daarom staat er ook in artikel 7.5 onder e dat de directeur/bestuurder (na goedkeuring van de RvT) hier slechts een voorstel kan doen (aan de gemeenteraad). Artikel 7.6, dat handelt over het wijzigen of opheffen van Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 7 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
vestigingslocaties en strategische besluiten t.a.v. vestigingslocaties is letterlijk overgenomen uit de statuten (artikel 9 lid 3) zoals die in mei 2009 luiden. Binnen de organisatie heeft de directeur/bestuurder bevoegdheden gemandateerd aan de locatiedirecteuren en de directeur bedrijfsvoering. Parallel aan de bestuurlijke structuur is er een medezeggenschapsstructuur via welke de ouders, leerlingen en personeelsleden invloed uitoefenen op de besluitvorming. Het Dr. Nassau College kent een medezeggenschapsraad waarin alle voor medezeggenschap in aanmerking komende onderwerpen inzake het Dr. Nassau College worden besproken. Een en ander is geregeld in het medezeggenschapsstatuut en in het medezeggenschapsreglement.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 8 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 5: Kernwaarden en missie van het Dr. Nassau College
Het Dr. Nassau College hanteert de volgende kernwaarden: 1. Betrouwbaarheid Het Dr. Nassau College wil een betrouwbare partner zijn voor leerlingen, ouders, personeel en betrokken organisaties. 2. Veiligheid Het Dr. Nassau College streeft naar een sterk gevoel van veiligheid, zowel in fysieke als in sociale zin, bij leerlingen, ouders en personeel. 3. Betrokkenheid Het Dr. Nassau College wil betrokkenheid tonen bij leerlingen, ouders en personeel en betrokkenheid bij alle partijen stimuleren. 4. Resultaatgerichtheid Het Dr. Nassau College streeft naar doel- en resultaatgerichtheid in haar onderwijs en organisatie. 5. Veranderingsgezindheid Het Dr. Nassau College wil vanuit de eigen visie openstaan voor ontwikkelingen in onderwijs en maatschappij.
De missie van het Dr. Nassau College is: Onderwijs dat een tweeledig doel dient: enerzijds vorming van de leerling, anderzijds voor-
bereiding van de leerling op vervolgstudie, beroep en maatschappij. Onderwijs dat zich richt op de persoonsvorming van de leerling, waarbij het zelfstandig, op basis
van argumenten, kunnen maken van keuzes een centraal uitgangspunt vormt. Onderwijs dat persoonsvorming nastreeft die plaatsvindt binnen de sociale context van school en
maatschappelijke omgeving. Onderwijs dat de leerling een actieve rol geeft in het eigen leerproces en hem hiertoe uitdaagt
en motiveert. Onderwijs dat samenhangend is, zowel in horizontaal (tussen vakken) als in verticaal (tussen
leerjaren) opzicht. Onderwijs waarin leerstof aangeboden wordt die een pedagogische meerwaarde heeft,
d.w.z. die relevant is voor de persoonsvorming van de leerling en zijn functioneren in de samenleving. Onderwijs dat recht doet aan de ontwikkelingsfase waarin de leerling verkeert. Onderwijs met aandacht voor het veranderende karakter van kennis en het toenemend belang
van vaardigheden en attitudevorming. Onderwijs dat mede gericht is op en gebruik maakt van de maatschappelijke omgeving. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 9 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Het Dr. Nassau College realiseert de missie door: Een breed onderwijsaanbod te verzorgen van alle schooltypen. Kleinschaligheid te creëren door het werken in Units: overzichtelijke eenheden waarbinnen een vast
team onderwijs en begeleiding verzorgt. Actief deel te nemen aan de door de overheid vastgestelde opzet en ingezette doelen van het
voortgezet onderwijs. Didactiek te ontwikkelen en te hanteren die de leerling uitdaagt tot actief en zelfstandig leren. Het op peil houden en aanscherpen van pedagogische en didactische kennis van onderwijsgevenden.
Zorg en begeleiding te bieden in een klimaat, waar aandacht is voor individuele mogelijkheden en beperkingen van leerlingen. De begeleiding is sterk verweven met het primaire proces en wordt grotendeels gedragen door onderwijsgevenden, met een centrale rol voor de mentor. Het beschikbaar stellen van adequate onderwijsfaciliteiten en een prettige leeromgeving.
Het openbare karakter van de school wordt geborgd door: In de dagelijkse omgang respect, verdraagzaamheid en zorgzaamheid centraal te stellen. Om-
gangsvormen zijn verankerd in documenten als leerlingenstatuut, gebouwwijzers en –reglementen. Leerlingen te confronteren met verschillende levensbeschouwingen en de diversiteit van onze
cultuur. Hierbij worden de uiteindelijke keuzes aan de leerling gelaten.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 10 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Statuten Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe (per 1 augustus 2009, na statutenwijziging)
1
Naam Artikel 1 De stichting draagt de naam: Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe Zetel en tijdsduur Artikel 2 2.1
De stichting is gevestigd in de gemeente Assen
2.2
De stichting is op 26 april 2002 opgericht voor onbepaalde tijd.
Doel Artikel 3 3.1
Het doel van de stichting is het in stand houden in de gemeente Assen en de regio (gemeente Midden-Drenthe, Aa en Hunze en Noordenveld) van zo breed mogelijk openbaar voortgezet onderwijs overeenkomstig artikel 42 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Om haar doel te bereiken kan de stichting gebruik maken van alle middelen die daaraan dienstbaar zijn.
3.2
Het openbaar onderwijs dat wordt verzorgd door de school of scholen van de stichting draagt bij aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlandse samenleving en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden. Het door de stichting in stand gehouden openbaar onderwijs is toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing. Het openbaar onderwijs dat wordt verzorgd door de stichting wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing.
Vermogen Artikel 4 Het tot verwezenlijking van het doel van de stichting bestemde vermogen wordt gevormd door: (a)
rijksbekostiging;
(b)
vergoedingen voor de door de stichting verleende diensten;
(c)
subsidies, giften en donaties;
(d)
hetgeen verkregen wordt door erfstellingen of legaten, met dien verstande dat erfstellingen slechts kunnen worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving;
1
In de noten is aangegeven welke formele wijzigingen in de statuten nog dienen te worden aangebracht als het wetsvoorstel “Goed onderwijs, goed bestuur” 31.828 tot wet is verheven. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 11 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
(e)
hetgeen op andere wettige wijze verkregen wordt.
Organisatie van de stichting Artikel 5 De stichting kent een directeur/bestuurder, die belast is met het bestuur en een raad van toezicht, die toezicht houdt op het functioneren van de directeur/bestuurder en op de algemene gang van zaken binnen de stichting. Directeur/bestuurder; benoeming, schorsing en ontslag, belet en ontstentenis Artikel 6 6.1
De stichting wordt bestuurd door een directeur/bestuurder .
6.2
De directeur/bestuurder wordt benoemd door de gemeenteraad van Assen, met inachtneming van de voordrachtsrechten als hierna bepaald2.
6.3
De vereiste deskundigheden en achtergrond van de directeur/bestuurder worden in algemene zin vastgesteld door de raad van toezicht in een profielschets. De raad van toezicht kan indien overgegaan moet worden tot de vervulling van een vacature - besluiten tot een aanvulling dan wel een nadere detaillering van de vereiste kwaliteiten en eigenschappen van de directeur/bestuurder.
6.4
Bij de selectie van een directeur/bestuurder wordt door de raad van toezicht een selectiecommissie ingesteld. De raad van toezicht bepaalt de samenstelling van de selectiecommissie, waarbij in ieder geval zowel de oudergeleding als de personeelsgeleding van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad wordt uitgenodigd om elk een lid voor te dragen. De selectiecommissie besluit over de voordracht van een directeur/bestuurder aan de raad van toezicht. De raad van toezicht toetst of de voorgedragen kandidaat voldoet aan het profiel en doet vervolgens een bindende voordracht aan de gemeenteraad van Assen voor de benoeming van de directeur/bestuurder3.
6.5
De directeur/bestuurder kan te allen tijde worden geschorst door de raad van toezicht. De schorsing van de directeur/bestuurder vervalt, indien de raad van toezicht niet binnen 4 weken na de datum van ingang van de schorsing besluit tot opheffing of handhaving van de schorsing. Een schorsing kan voor ten hoogste drie maanden worden gehandhaafd, ingaande op de datum waarop het besluit tot handhaving van de schorsing werd genomen. De directeur/bestuurder wordt in de gelegenheid gesteld zich in een vergadering van de raad van toezicht waarin schorsing of verlenging daarvan aan de orde is te verantwoorden. Daarbij kan hij zich doen bijstaan door een raadsman.
2
Artikel 6.2 wordt nadat het wetsvoorstel 31.828 tot wet is verheven gewijzigd in : “De directeur/bestuurder wordt benoemd door de raad van toezicht” (conform wetsvoorstel 31.828, nr. 2, Artikel III C, artikel 24 e 1, derde lid) 3 Artikel 6.4. wordt nadat het wetsvoorstel 31.828 tot wet is verheven gewijzigd in: “ De raad van toezicht toetst of de voorgedragen kandidaat voldoet aan het profiel en gaat tot benoeming van de voorgedragen kandidaat over indien de toetsing tot en positief resultaat leidt.” Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 12 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
6.6
De raad van toezicht is te allen tijde bevoegd de directeur/bestuurder te ontslaan.
6.7
De directeur/bestuurder defungeert:
6.8
(a)
door zijn overlijden;
(b)
door de beëindiging van zijn dienstverband met de stichting;
(c)
door zijn ontslag door de rechtbank, en
(d)
door zijn ontslag verleend door de raad van toezicht.
In de vacature van directeur/bestuurder wordt zo spoedig mogelijk voorzien. Bij ontstentenis of belet van de directeur/bestuurder wordt de directeur/bestuurder waargenomen door een door de raad van toezicht aangewezen waarnemend directeur/bestuurder. Bij ontstentenis of belet van de raad van toezicht wordt de directeur/bestuurder waargenomen door de persoon die daartoe door de president van de rechtbank van het arrondissement waar de stichting statutair is gevestigd, op verzoek van één of meer belanghebbende(n) is of wordt aangewezen.
6.9
De raad van toezicht is belast met het vaststellen van de bezoldiging en kostenvergoedingen van de directeur/bestuurder. De raad van toezicht hanteert hierbij de voor de sector voortgezet onderwijs bepaalde of geadviseerde beloningsnormen.
Directeur/bestuurder; taak en bevoegdheden Artikel 7 7.1
De directeur/bestuurder is belast met het besturen van de stichting. Bij de vervulling van zijn taak richt de directeur/bestuurder zich naar het belang van de stichting, het belang van de school of scholen die door de stichting in stand worden gehouden en het belang van de samenleving.
7.2
De directeur/bestuurder heeft al die taken en bevoegdheden die niet bij of krachtens deze statuten en de Wet op het voortgezet onderwijs aan anderen zijn toegekend. Bij de uitoefening van de taken en bevoegdheden conformeert de directeur/bestuurder zich aan het bepaalde in het Handboek Governance van de stichting.
7.3
De directeur/bestuurder formuleert de missie en het strategisch beleid van de stichting en de vertaling daarvan in concrete doelstellingen voor de school of scholen die door de stichting in stand wordt gehouden, daarbij rekening houdend met de belangen van hen die bij die school zijn betrokken en rekening houdend met de eisen die de samenleving aan het onderwijs stelt. De missie en het strategisch beleid van de stichting en de vertaling daarvan in concrete doelstellingen voor de scholen legt de directeur/bestuurder ter goedkeuring voor aan de raad van toezicht. De directeur/bestuurder legt in het jaarverslag verantwoording af over de mate waarin de vastgestelde missie en doelstellingen worden gehaald.
7.4
De directeur/bestuurder is bevoegd tot het verrichten van alle rechtshandelingen, daaronder met name ook begrepen het, met inachtneming van artikel 76q van de Wet op het voortgezet onderwijs, besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk schuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt. De in dit artikel genoemde besluiten
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 13 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk schuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt zijn onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht. Het ontbreken van bedoelde goedkeuring tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid aan. 7.5
Voorts heeft de directeur/bestuurder voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht nodig voor het nemen van besluiten met betrekking tot:
a. het aangaan van financiële verplichtingen welke niet binnen de begroting zijn opgenomen en waarvan het belang meer bedraagt dan een door de raad van toezicht vastgesteld en aan de directeur/bestuurder meegedeeld bedrag; b. de beëindiging van de dienstbetrekking van een aanmerkelijk aantal werknemers tegelijkertijd of binnen een kort tijdbestek; c. ingrijpende wijziging van de arbeidsomstandigheden van een aanmerkelijk aantal werknemers in dienst van de stichting; d. een aanvraag tot faillissement of van surséance van betaling; e. het doen van een voorstel tot opheffing van een door de stichting in standgehouden school (BRIN-nummer); f.
het voornemen tot het wijzigen of opheffen van een vestigingslocatie of het nemen van andere besluiten van strategisch belang voor de gemeenten in het verzorgingsgebied, alvorens de desbetreffende gemeenten overeenkomstig artikel 7.6 worden gehoord en nadat de desbetreffende gemeenten zijn gehoord over de conclusies die de directeur/bestuurder aan de reactie van de desbetreffende gemeenten verbindt;
g. het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking met een andere rechtspersoon indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor de stichting of de in stand te houden scholen; h. het vaststellen, wijzigen of intrekken van het managementstatuut; 7.6
Voor het wijzigen of opheffen van een vestigingslocatie of andere besluiten van strategisch belang voor gemeenten in het verzorgingsgebied van de stichting dient de directeur/bestuurder de desbetreffende gemeenten vooraf te horen.
7.7
Tegen de achtergrond van de benodigde deskundigheid draagt de directeur/bestuurder zorg voor voortdurende persoonlijke ontwikkeling. Het functioneren van de directeur/bestuurder wordt periodiek door de raad van toezicht beoordeeld.
7.8
De besluiten van de directeur/bestuurder zijn openbaar, tenzij de besluiten zijn terug te herleiden op individuele personen, of het belang van de stichting en de school door openbaarmaking onevenredig zou worden geschaad.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 14 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Vertegenwoordiging Artikel 8 8.1
De directeur/bestuurder vertegenwoordigt de stichting, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.
8.2
De directeur/bestuurder kan besluiten tot de verlening van volmacht aan derden, om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.
Toezicht op de directeur/bestuurder Artikel 9 9.1
De raad van toezicht houdt toezicht op het bestuur, dat wordt uitgeoefend door de directeur/bestuurder, op de wijze en binnen de kaders als omschreven in deze statuten.
9.2
Daarnaast oefent de gemeenteraad van Assen toezicht uit op het bestuur door de directeur/bestuurder van de stichting in de zin van artikel 42b lid 6 onder e van de Wet op het voortgezet onderwijs door - wanneer zulks naar het oordeel van de gemeenteraad van Assen geboden is - de bevoegdheden te gebruiken die aan de gemeenteraad van Assen is toegekend bij deze statuten en in genoemd artikel 42b.
Raad van toezicht Artikel 10 10.1 Onverminderd het bepaalde ten aanzien van de gemeenteraad van Assen in deze statuten en de Wet op het voortgezet onderwijs is het toezicht op het beleid van de directeur/bestuurder en op de algemene gang van zaken in de stichting opgedragen aan een raad van toezicht. De raad van toezicht bestaat uit minimaal vijf en maximaal zeven natuurlijke personen, waarvan minimaal een derde deel, doch geen meerderheid op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de school door de gemeenteraad van Assen worden benoemd. De ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de school worden bij het doen van een bindende voordracht vertegenwoordigd door de oudergeleding van de medezeggenschapsraad van de school. De overige leden van de raad van toezicht worden op voordracht van de raad van toezicht door de gemeenteraad van Assen benoemd4. 10.2 De vereiste deskundigheden en competentieprofielen van de voorzitter en leden van de raad van toezicht worden in algemene zin vastgesteld door de raad van toezicht in een profielschets. De raad van toezicht kan - indien overgegaan moet worden tot de vervulling van een vacature - besluiten tot een aanvulling dan wel een nadere detaillering van de vereiste kwaliteiten en eigenschappen van de voorzitter of het lid van de raad van toezicht.
4
De gemeenteraad van Assen benoemt een door de raad van toezicht voorgedragen kandidaat. Indien de gemeenteraad van Assen een voorgedragen kandidaat weigert te benoemen, dan doet de raad van toezicht een nieuwe voordracht aan de gemeenteraad. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 15 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
10.3 Ingeval van een vacature in de raad van toezicht stelt de raad van toezicht een selectiecommissie in. De raad van toezicht bepaalt de samenstelling van de selectiecommissie, waarbij in ieder geval zowel de oudergeleding als de personeelsgeleding van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad wordt uitgenodigd om elk een lid voor te dragen. De selectiecommissie brengt een advies uit aan de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, dan wel aan de raad van toezicht, afhankelijk van welk orgaan de (bindende) voordracht van de kandidaat aan de gemeenteraad van Assen verzorgt. 10.4 De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een periode van vier jaar. Aftreden geschiedt volgens een door de raad van toezicht op te stellen rooster van aftreden. Een volgens rooster aftredend lid van de raad van toezicht is onmiddellijk herbenoembaar. Herbenoeming is slechts eenmaal mogelijk. 10.5 De raad van toezicht wijst uit zijn midden een voorzitter aan. 10.6 Eventuele bezoldiging van leden van de raad van toezicht en kostenvergoedingen aan de directeur/bestuurder en de raad van toezicht geschieden op basis van een door de raad van toezicht vastgesteld - en op hoofdlijnen in het jaarverslag openbaar gemaakt - reglement. Jaarlijks wordt door de directeur/bestuurder uitdrukkelijk in de jaarrekening verantwoord welke bedragen op grond van deze regeling zijn uitgegeven. 10.7 De directeur/bestuurder verschaft de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taken en bevoegdheden noodzakelijke gegevens en voorts aan ieder lid van de raad alle inlichtingen betreffende de aangelegenheden van de stichting die deze mocht verlangen. De wijze en omvang van de informatieverstrekking wordt verder uitgewerkt in het Handboek Governance van de stichting. 10.8. De raad van toezicht kan zich voor rekening van de stichting in de uitoefening van zijn taak doen bijstaan door één of meer deskundigen. 10.9 een lid van de raad van toezicht defungeert: (a)
door zijn overlijden;
(b)
door zijn vrijwillig aftreden (bedanken);
(c)
door het verstrijken van de termijn vermeld in het rooster van aftreden;
(d)
door zijn ontslag verleend door de rechtbank;
(e)
door zijn ontslag hem verleend door de raad van toezicht bij besluit genomen met algemene stemmen van in functie zijnde leden van de raad van toezicht met uitzondering van het betrokken lid van de raad van toezicht.
10.10 In vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien. Een niet voltallige raad van toezicht houdt zijn bevoegdheden. Bij ontstentenis of belet van alle leden van de raad van toezicht of van het enige (overgebleven) lid worden de taken en bevoegdheden van de raad van toezicht waargenomen door de perso(o)n(en) die daartoe door de president van de rechtbank van het arrondissement waar de stichting statutair is gevestigd, op verzoek van één of meer belanghebbende(n) is of wordt/en aangewezen. 10.11 Bij de vervulling van zijn taak richt de raad van toezicht zich naar het belang van de stichting, het belang van de school of scholen die door de stichting in stand wordt of worden gehouden Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 16 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
en het belang van de samenleving.
Raad van toezicht; werkwijze Artikel 115 11.1 In de vergaderingen van de raad van toezicht heeft ieder lid één stem. Alle besluiten worden genomen met meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen is het voorstel verworpen. 11.2 De raad van toezicht kan ook op andere wijze dan in een vergadering besluiten nemen, mits alle leden in de gelegenheid worden gesteld hun stem uit te brengen en geen van hen zich tegen deze wijze van besluitvorming verzet. Een besluit is alsdan genomen, indien de meerderheid van het aantal leden zich vóór het voorstel heeft verklaard. Van elk buiten vergadering genomen besluit wordt mededeling gedaan in de eerstvolgende vergadering, welke mededeling in de notulen van die vergadering wordt vermeld. 11.3 Elk lid van de raad van toezicht is gelijkelijk bevoegd een vergadering van de raad van toezicht bijeen te roepen. 11.4 De bijeenroeping van de vergaderingen van de raad van toezicht geschiedt schriftelijk op een termijn van ten minste zeven dagen, onder opgave van de te behandelen onderwerpen. In spoedeisende gevallen, ter beoordeling van de voorzitter, kan de termijn van oproeping worden beperkt tot ten minste vierentwintig uur. 11.5 Een lid van de raad van toezicht kan zich door een ander lid van de raad van toezicht ter vergadering schriftelijk doen vertegenwoordigen. Eén lid van de raad van toezicht kan slechts één medelid ter vergadering vertegenwoordigen. 11.6 De voorzitter leidt de vergaderingen van de raad van toezicht; bij zijn afwezigheid voorziet de vergadering zelf in haar leiding. 11.7 De voorzitter bepaalt de wijze waarop de stemmingen in de vergaderingen worden gehouden, met dien verstande, dat indien één of meer leden zulks verlangen, stemmingen over personen schriftelijk geschieden. 11.8 Het door de voorzitter ter vergadering uitgesproken oordeel omtrent de uitslag van de stemming is beslissend. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit, voor zover werd gestemd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel.
5
Aan artikel 11 wordt een 12e lid toegevoegd nadat het wetsvoorstel 31.828 tot wet is verheven luidende: “11.12 De vergaderingen van de raad van toezicht zijn openbaar, tenzij de raad van toezicht anders beslist op grond van het waarborgen van de privacy van personen of omdat vertrouwelijke zaken aan de orde zijn, die bij openbaarmaking de positie van de instelling of de betrokken organen kunnen schaden.” Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 17 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
11.9 Van het verhandelde in de vergaderingen van de raad van toezicht worden notulen gehouden door de daartoe door de voorzitter aangewezen persoon. De notulen worden vastgesteld in dezelfde of in de eerstvolgende vergadering. 11.10 De raad van toezicht stelt een Handboek Governance vast, waarin de werkwijze van de bestuurlijke en toezichthoudende organen is uitgewerkt ter verzekering van een transparant en adequaat functioneren van de stichting en haar organen. Begroting en jaarrekening Artikel 12 12.1 Het boekjaar van de stichting is het kalenderjaar. 12.2 De directeur/bestuurder stelt jaarlijks een begroting vast, nadat het ontwerp is goedgekeurd door de raad van toezicht en de gemeenteraad van Assen. De gemeenteraad van Assen kan slechts goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang, waaronder begrepen het financiële belang van de gemeente Assen. 12.3. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar van de stichting, behoudens verlenging van deze termijn met ten hoogste vijf maanden door de raad van toezicht op grond van bijzondere omstandigheden, stelt de directeur/bestuurder een jaarrekening en een jaarverslag vast over dat boekjaar, nadat het ontgwerp is goedgekeurd door de raad van toezicht en de instemming heeft verworven van de gemeenteraad van Assen. Indien van de verlenging van de termijn genoemd in de vorige volzin gebruik wordt gemaakt, dan wordt dit onder vermelding van de redenen onverwijld aan de gemeenteraad van Assen medegedeeld. Bij het opmaken van het jaarverslag houdt de directeur/bestuurder rekening met bepaalde in artikel 7.3 (realisatie missie en doelstellingen) en legt de directeur/bestuurder verantwoording af over het bepaalde in artikel 3.2 (specifieke kenmerken openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs). Bij het opmaken van de jaarrekening houdt de directeur/bestuurder rekening met het bepaalde in artikel 6.9 en 10.5 (bezoldiging en kostenvergoeding directeur/bestuurder en leden raad van toezicht). 12.4. Bij de bespreking van de jaarrekening door de raad van toezicht met de directeur/bestuurder is de accountant die de jaarrekening heeft onderzocht aanwezig om een toelichting op de bevindingen van het accountantsonderzoek te verstrekken. Instemming met de jaarrekening door de gemeenteraad van Assen geldt als decharge voor de directeur/bestuurder en de raad van toezicht. 12.5 De jaarrekening wordt ten blijke van de vaststelling en goedkeuring ondertekend door de directeur/bestuurder en door twee leden van de raad van toezicht, waaronder de voorzitter. Indien de ondertekening van één of meer van hen ontbreekt, wordt daarvan onder opgave van reden melding gemaakt. 12.6 De raad van toezicht draagt de directeur/bestuurder op de jaarrekening te doen onderzoeken door een door de raad van toezicht aangewezen accountant.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 18 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Statutenwijziging Artikel 13 13.1 De directeur/bestuurder is bevoegd de statuten te wijzigen. Het besluit tot statutenwijziging is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht. Het besluit tot statutenwijziging is voorts onderworpen aan de instemming van de gemeenteraad van Assen. 13.2 Een statutenwijziging treedt eerst in werking nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt. 13.3 De directeur/bestuurder is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging en een volledige doorlopende tekst van de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het door de Kamer van Koophandel gehouden handelsregister. Ontbinding en vereffening Artikel 14 14.1 De directeur/bestuurder is bevoegd de stichting te ontbinden. Het besluit tot ontbinding is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht. Het besluit tot ontbinding is voorts onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad van Assen. 14.2 Voorts is de gemeenteraad van Assen, in geval van ernstige taakverwaarlozing door de directeur/bestuurder6 of functioneren in strijd met de wet als bedoeld in artikel 42b lid 11 van de Wet op het voortgezet onderwijs, bevoegd zonodig de stichting te ontbinden. 14.3 Tenzij de gemeenteraad van Assenanders besluit, is de directeur/bestuurder met de vereffening belast. 14.4 De vereffenaar draagt er zorg voor, dat van de ontbinding inschrijving geschiedt in het ten kantore van het door de Kamer van Koophandel gehouden handelsregister. 14.5 De gemeenteraad van Assen stelt de bestemming van het batig liquidatiesaldo vast, nadat overeenkomstig artikel 110a van de Wet op het voortgezet onderwijs eventuele exploitatieoverschotten in de desbetreffende overheidskassen zijn teruggestort. 14.6 Na de ontbinding blijft de stichting voortbestaan voor zover dit tot de vereffening van haar vermogen nodig is. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht. In stukken en aankondigingen die van haar uitgaan, moeten aan de naam van de stichting worden toegevoegd de woorden "in liquidatie". 14.7 Na afloop van de vereffening blijven de boeken, bescheiden en overige gegevensdragers van de ontbonden stichting gedurende de door de wet bepaalde termijn onder berusting van de door de vereffenaar aangewezen persoon. Deze persoon is gehouden zijn aanwijzing ter inschrijving op te geven in het in lid 4 vermelde register.
6
Nadat het wetsvoorstel 31.828 tot wet is verheven wordt toegevoegd na directeur/bestuurder: “of de raad van toezicht” Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 19 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Juridische fusie en juridische splitsing Artikel 15 15.1. De directeur/bestuurder is bevoegd te besluiten tot juridische fusie en juridische splitsing van de stichting. Een dergelijk besluit is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht en de gemeenteraad van Assen. 15.2 Een besluit tot juridische splitsing van de stichting tengevolge waarvan de instandhouding van een door de stichting in standgehouden openbare school overgaat naar een andere rechtspersoon dan de stichting, is onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad van Assen. Eerste benoeming directeur/bestuurder en leden raad van toezicht Artikel 16 16.1 16.2 16.3
Tot directeur/bestuurder wordt per 1 augustus 2009 benoemd: de heer C. Vreugdenhil Tot voorzitter van de raad van toezicht wordt per 1 augustus 2009 benoemd: de heer J. de Lange Tot leden van de raad van toezicht worden per 1 augustus 2009 benoemd: a. mevrouw E. Läkamp b. de heer K. Postema c. de heer P. Sluyter d. de heer G. Veld e. de heer R. Berendes
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 20 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Raad van Toezicht
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 21 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 7: Reglement Raad van Toezicht
1.
Reikwijdte van het reglement
Dit reglement geeft, in aanvulling op de statutaire bepalingen, regels met betrekking tot aangelegenheden van de raad van toezicht. Deze regels dienen door de raad van toezicht, dan wel door ieder lid van de raad van toezicht afzonderlijk, te worden nageleefd.
2.
Hoofdtaken van de raad van toezicht
De raad van toezicht is toezichthouder van de stichting als bedoeld in de stichtingstatuten en heeft als zodanig een drietal hoofdtaken: De eerste hoofdtaak is om integraal toezicht te houden op het beleid van de directeur/bestuurder
en op de algemene gang van zaken in de stichting en de door de stichting in stand gehouden onderwijsorganisatie. De tweede hoofdtaak van de raad van toezicht is het met raad en advies terzijde staan van de directeur/bestuurder. Als zodanig heeft de raad van toezicht een klankbordfunctie ten opzichte van de directeur/bestuurder. De derde hoofdtaak van de raad van toezicht is het uitoefenen van de werkgeversrol ten opzichte van de directeur/bestuurder.
3.
Uitoefening integraal toezicht
De raad van toezicht houdt integraal toezicht, dat wil zeggen op alle aspecten van de stichting en de onderwijsorganisatie en daarbij alle relevante belangen in overweging nemend. De raad richt zich daarbij naar het belang van de stichting, het belang van de onderwijsorganisatie die door de stichting in stand wordt gehouden en het belang van de samenleving. De raad let daarbij in het bijzonder op de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan de openbare identiteit, zoals bedoeld in artikel 42 van de Wet op het voortgezet onderwijs. De raad toetst de afwegingen die de directeur/bestuurder heeft gemaakt en of deze daarbij alle relevante belangen heeft meegenomen. De raad van toezicht houdt toezicht op de uitvoering van het Handboek Governance. Bij de uitoefening van het integraal toezicht maakt de raad van toezicht gebruik van het toezichtkader dat onderdeel uitmaakt van dit Handboek Governance. 4.
Specificatie goedkeuringsrechten artikel 7.5 Statuten Het belang bedoeld in artikel 7.5 onder a van de statuten, bedraagt € 50.000 indien hiertegenover geen aanvullende vergoeding vanuit het rijk of een andere subsidiërende instantie bestaat, dan wel € 200.000 indien deze uitgave volledig is gedekt door een aanvullende vergoeding vanuit het rijk of een andere subsidiërende instantie. Het aanmerkelijk aantal werknemers als bedoeld in artikel 7.5 onder b van de statuten bedraagt 5% van de personeelsformatie. Het aanmerkelijk aantal medewerkers als bedoeld in artikel 7.5 onder c van de statuten bedraagt 5% van de personeelsformatie, indien er naar de mening van de MR sprake is van een substantiële verslechtering van de arbeidsomstandigheden, dan wel 20% indien er geen sprake is van een dergelijke substantiële verslechtering.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 22 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
5.
Uitoefening werkgeversrol ten opzichte van de directeur/bestuurder
De raad van toezicht fungeert als werkgever van de directeur/bestuurder. Dat betekent het volgende: De raad van toezicht stelt een profielschets van de directeur/bestuurder vast, waarin in algemene zin de deskundigheden en achtergronden van de directeur/bestuurder zijn neergelegd (art. 6.3 statuten). Bij een vacature van directeur/bestuurder kan de raad van toezicht de in het voorgaande punt genoemde profielschets aanvullen, dan wel tot een nadere detaillering van de kwaliteiten en eigenschappen van de directeur/bestuurder besluiten (art. 6.3 statuten). Bij een vacature stelt de raad van toezicht een selectiecommissie in en bepaalt de samenstelling daarvan met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.4 van de statuten. De selectiecommissie past het door de raad van toezicht geformuleerde profiel toe bij de selectie van kandidaten. De raad van toezicht wijst de voorzitter of een lid van de raad van toezicht als voorzitter van de selectiecommissie aan. Het bestuurssecretariaat staat de commissie bij de uitvoering van de werkzaamheden bij. Desgewenst kan de raad van toezicht een extern adviseur aan de selectiecommissie toevoegen. De raad van toezicht bepaalt de werkwijze van de selectiecommissie en waarborgt de vertrouwelijkheid van de kandidaten en de door de kandidaten verstrekte gegevens. De selectiecommissie besluit bij meerderheid van stemmen over de voordracht van de directeur/bestuurder aan de raad van toezicht. De raad van toezicht toetst de door de selectiecommissie voorgedragen kandidaat aan het profiel en doet vervolgens een bindende voordracht aan de gemeenteraad van Assen. De raad van toezicht kan de directeur/bestuurder te allen tijde schorsen. In het schorsingsbesluit geeft de raad van toezicht de gronden voor de schorsing aan en stelt de raad van toezicht de directeur/bestuurder in de gelegenheid om zich binnen drie weken te verantwoorden in een vergadering van de raad van toezicht. De directeur/bestuurder kan zich daarbij laten bijstaan door een raadsman. De raad van toezicht neemt binnen vier weken na het schorsingsbesluit een beslissing om de schorsing op te heffen of te handhaven. Aan de opheffing van de schorsing kan de raad van toezicht voorwaarden verbinden. Een besluit tot handhaving van de schorsing vervalt na drie maanden, tenzij de raad van toezicht besluit om de schorsing te verlengen. In het laatste geval wordt de directeur/bestuurder, desgewenst bijgestaan door een raadsman, wederom in de gelegenheid gesteld om zich bij de raad van toezicht te verantwoorden. De raad van toezicht kan de directeur/bestuurder te allen tijde ontslaan als bedoeld in artikel 6.6. van de statuten. Bij ontstentenis of belet van de directeur/bestuurder wijst de raad van toezicht een waarnemer aan. De raad van toezicht kan nadere voorwaarden aan de waarneming van de taken van de directeur/bestuurder verbinden. De raad van toezicht stelt de bezoldiging en kostenvergoedingen van de directeur/bestuurder vast. De raad van toezicht hanteert hierbij de voor de sector voortgezet onderwijs bepaalde of geadviseerde beloningsnormen. De raad van toezicht maakt jaarlijks afspraken met de directeur/bestuurder over de door de directeur/bestuurder te realiseren doelstellingen. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd. De raad van toezicht bespreekt minimaal een maal per jaar – buiten aanwezigheid van de functionaris – het functioneren van de directeur/bestuurder. Bij het beoordelen van het functioneren van de directeur/bestuurder maakt de raad van toezicht gebruik van het beoordelingskader voor de directeur/bestuurder dat onderdeel uitmaakt van dit Handboek Governance. De voorzitter van de raad van toezicht bespreekt, samen met een lid van de raad van toezicht, deze beoordeling van de raad van toezicht met de directeur/bestuurder. De conclusies van deze bespreking worden schriftelijk vastgelegd.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 23 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
6.
Samenstelling raad van toezicht
Overeenkomstig de statuten bestaat de raad van toezicht uit minimaal vijf en maximaal zeven
natuurlijke personen. Is het aantal leden minder dan vijf, dan neemt de raad van toezicht onverwijld maatregelen tot
aanvulling van zijn ledental.
7.
Profielschets voorzitter en leden
De raad van toezicht stelt een profielschets op, waarin de noodzakelijke competenties van de
raad van toezicht als geheel en van de afzonderlijke leden en de voorzitter zijn beschreven. Ingeval van een vacature bepaalt de raad van toezicht - mede gelet op de samenstelling van de raad en de daarin aanwezige en ontbrekende competenties - het specifieke profiel voor de beoogde kandidaat. De profielschets met het competentieprofiel wordt voor advies voorgelegd aan de medezeggenschapsraad.7
8.
Werving en selectie nieuwe leden raad van toezicht
In het geval een vacature ontstaat in de raad van toezicht stelt deze raad een selectiecommissie in
en bepaalt de samenstelling daarvan met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.2 van de statuten. Van elke vacature wordt in ieder geval mededeling gedaan in een plaatselijk of regionaal dagblad. De selectiecommissie past het door de raad van toezicht geformuleerde profiel toe bij de selectie van kandidaten. De raad van toezicht wijst de voorzitter of een lid van de raad van toezicht als voorzitter van de selectiecommissie aan. Het bestuurssecretariaat staat de commissie bij de uitvoering van de werkzaamheden bij. Desgewenst kan de raad van toezicht een extern adviseur aan de selectiecommissie toevoegen. De directeur/bestuurder is adviserend lid van de selectiecommissie. De raad van toezicht bepaalt de werkwijze van de selectiecommissie en waarborgt de vertrouwelijkheid van de kandidaten en van de door de kandidaten verstrekte gegevens. De selectiecommissie brengt een advies uit aan de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, dan wel aan de raad van toezicht, afhankelijk van welk orgaan de (bindende) voordracht van de kandidaat aan de gemeenteraad van Assen verzorgt. De raad van toezicht dan wel de oudergeleding van de medezeggenschapsraad toetst de door de selectiecommissie voorgedragen kandidaat aan het profiel en doet vervolgens een (bindende) voordracht aan de gemeenteraad van Assen.
9. 7
Aftreden en herbenoeming raad van toezicht De leden van de raad van toezicht worden voor een periode van vier jaren benoemd. De raad van toezicht stelt een rooster van aftreden vast. Een volgens rooster aftredend lid is onmiddellijk herbenoembaar. Herbenoeming is slechts eenmaal mogelijk. Een lid van de raad van toezicht kan tussentijds aftreden.
Anticiperend op artikel IV van het wetsvoorstel “Goed onderwijs, goed bestuur” (31.828).
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 24 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
10.
De voorzitter van de raad van toezicht
De raad van toezicht benoemt uit zijn midden een voorzitter. Bij deze benoeming neemt de raad
de profielschets van de voorzitter in acht. Bij afwezigheid van de voorzitter wijst de raad van toezicht een van de leden als voorzitter van de
vergadering aan. De voorzitter van de raad van toezicht is verantwoordelijk voor het creëren van de benodigde
voorwaarden voor het adequaat functioneren van de raad van toezicht en is daarvoor het primaire aanspreekpunt. De voorzitter is in beginsel permanent aanspreekbaar voor de overige leden van de raad van toezicht en de directeur/bestuurder. De voorzitter onderhoudt nauw en frequent contact met de directeur/bestuurder. De voorzitter treedt namens de raad naar buiten op. Hij streeft naar optimale participatie van de overige leden van de raad van toezicht en coördineert alle activiteiten van de raad van toezicht. De voorzitter van de raad van toezicht is belast met de leiding van de vergadering van de raad van toezicht. Daarnaast heeft de voorzitter de taak om de informatievoorziening tussen de directeur/bestuurder en de raad van toezicht af te stemmen en te coördineren.
11.
Het secretariaat van de raad van toezicht
Het secretariaat van de raad van toezicht wordt verzorgd door het bestuurssecretariaat. Het secretariaat draagt zorg voor de vergaderstukken, de notulen, de correspondentie en het archief van de raad van toezicht.
12.
Vergoedingsregeling raad van toezicht
De leden van de raad van toezicht hebben recht op een vergoeding conform de in het Handboek Governance opgenomen “Vergoedingsregeling raad van toezicht”. In het jaarverslag wordt vermeld welk bedrag aan de voorzitter en leden van de raad van toezicht gezamenlijk als vergoeding is uitgekeerd.
13.
De vergaderingen van de raad van toezicht
De vergaderingen van de Raad van Toezicht worden bijgewoond door de directeur/bestuurder, tenzij de Raad van Toezicht het nodig oordeelt dat de vergadering plaatsvindt buiten de aanwezigheid van de directeur/bestuurder. In voorkomend geval wordt dit voorafgaand aan de vergadering aan de directeur/bestuurder, zo mogelijk schriftelijk, medegedeeld.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 25 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
14.
Belangentegenstellingen
Alle leden van de raad dragen er zorg voor dat elke vorm en schijn van belangenverstrengeling die de uitoefening van hun taak kan beïnvloeden,wordt vermeden. Dit houdt het volgend in: De leden van de raad van toezicht mogen, om de kwaliteit van het toezicht binnen de stichting te
waarborgen, geen (neven-)functies vervullen of aanvaarden die onverenigbaar zijn met hun functie bij het Dr. Nassau College. Personen die op één of andere manier een belang hebben dat strijdig is of zou kunnen zijn met het belang van de stichting kunnen geen voorzitter of lid zijn van de raad van toezicht. De leden van de raad van toezicht verstrekken jaarlijks een overzicht van hun (neven-) functies. Daarin staat aangegeven of het bezoldigde of onbezoldigde functies betreft, en of de stichting een bestuurlijke dan wel andere band heeft met de organisatie waarin de nevenfunctie wordt uitgeoefend. Een lid van de raad van toezicht meldt een (proportioneel) tegenstrijdig belang aan de voorzitter van de raad van toezicht en verschaft alle relevante Informatie omtrent de belangentegenstelling. De voorzitter van de raad van toezicht maakt afspraken met het lid dat een tegenstrijdig belang heeft gemeld op welke wijze wordt uitgesloten dat dit tegenstrijdig belang de besluitvorming van de raad van toezicht kan beïnvloeden. De voorzitter meldt de afspraken aan de raad van toezicht. Indien er sprake is van een tegenstrijdig belang tussen de stichting en de directeur/bestuurder, meldt de directeur/bestuurder dit aan de voorzitter van de raad van toezicht. De voorzitter van de raad van toezicht maakt in dat geval afspraken met de directeur/bestuurder op welke wijze wordt uitgesloten dat dit tegenstrijdig belang de besluitvorming van de directeur/bestuurder kan beïnvloeden. De voorzitter meldt de afspraken aan de raad van toezicht.
Voorts kan de raad van toezicht bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak te maken krijgen met tegenstrijdige belangen. In situaties, waarbinnen de raad van toezicht verschillende belangen moet dienen, is het van belang dat de onafhankelijke positie van de toezichthouder niet in het geding komt. Zodoende gelden de volgende bepalingen: De leden van de raad van toezicht zijn onafhankelijk van de (deel-)belangen van en binnen de
stichting en de onderwijsorganisatie en kunnen derhalve onbevangen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de directeur/bestuurder opereren. De leden van de raad van toezicht nemen zonder last of ruggespraak deel aan de raad van toezicht. De leden van de raad van toezicht vertegenwoordigen geen bepaalde achterban(nen).
15.
Informatievoorziening aan de raad van toezicht
De raad van toezicht heeft het recht te kunnen beschikken over alle informatie aangaande de stichting en de onderwijsorganisatie. De raad formuleert over welke informatie hij wil beschikken om adequaat toezicht te kunnen uitoefenen. Daarbij geeft de raad van toezicht de aard van de informatie aan, de vorm waarin de informatie door de directeur/bestuurder wordt beschikbaar gesteld en het tijdstip waarop de raad over deze informatie wil beschikken. Indien buiten de periodieke verstrekking van informatie aan de raad van toezicht - zoals is afgesproken - zich ontwikkelingen voordoen die substantiële invloed hebben op het realiseren van de doelstellingen van de stichting of de onderwijsorganisatie, het voortbestaan van de onderwijsorganisatie of de exploitatie van de onderwijsorganisatie, wordt de raad van toezicht Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 26 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
hiervan onverwijld door de directeur/bestuurder op de hoogte gebracht. In het algemeen geldt het beginsel van "no surprise" in de relatie tussen directeur/bestuurder en raad van toezicht.
16.
De externe accountant
De raad van toezicht benoemt de externe accountant. Bij de bespreking van de jaarrekening door de raad van toezicht met de directeur/bestuurder is de
accountant die de jaarrekening heeft onderzocht aanwezig om een toelichting op de bevindingen van de accountantscontrole te verstrekken.
17. Introductieprogramma nieuwe leden raad van toezicht Nieuwe leden van de raad van toezicht ontvangen een introductieprogramma, zodat zij snel als volwaardig lid van de raad van toezicht kunnen functioneren. Dit introductieprogramma is opgenomen in het Handboek Governance.
18. Procedure zelfevaluatie raad van toezicht 19.
De raad van toezicht bespreekt eenmaal per jaar het functioneren van de raad als geheel en het functioneren van de individuele leden afzonderlijk. In het jaarverslag doet de raad van toezicht beknopt verslag van deze interne evaluatie van het eigen functioneren. De procedure zelfevaluatie raad van toezicht maakt deel uit van het handboek Governance. Slotbepaling
Het reglement en elke wijziging daarin worden vastgesteld door de raad van toezicht. Het reglement maakt deel uit van het Handboek Governance van het Dr. Nassau College.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 27 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 8: Profielschets voorzitter en leden van de Raad van Toezicht 1.
Inleiding
Bij de invoering van het raad van toezichtmodel wordt een scheiding aangebracht tussen de bestuurlijke en de toezichthoudende bevoegdheden binnen de onderwijsorganisatie. De bestuurlijke bevoegdheden worden gelegd bij de directeur/bestuurder, de toezichthoudende bevoegdheden bij de raad van toezicht. Voor de invulling van de posities van voorzitter en leden van de raad van toezicht wordt een profielschets gebruikt. In dit document is deze profielschets uitgewerkt, uitgaande van de taken van de raad van toezicht en de besturings- en toezichtsfilosofie die bij een raad van toezichtmodel behoort. Voor dit document is gebruik gemaakt van de "Toolkit Toezicht" van de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders (NVTZ) en het Nationaal Register van commissarissen en toezichthouders. 2.
Taken van de Raad van Toezicht
De raad van toezicht heeft de volgende taken: Het uitoefenen van toezicht waarbij de raad zijn toezicht zodanig inricht dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid daarin tot uiting komt. Onderwerpen van toezicht zijn: o Ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van strategie o De resultaten die de organisatie realiseert o Het functioneren en handelen van de directeur/bestuurder o De effecten van belangrijke externe ontwikkelingen o Het relatiepatroon met de belangrijkste stakeholders en de externe reputatie o De statutair voorgeschreven taken inzake toezicht houden Het gevraagd en ongevraagd adviseren van de directeur/bestuurder en optreden als klankbord. Het nemen van statutair voorgeschreven beslissingen. Het functioneren als werkgever voor de directeur/bestuurder.
3.
De besturings- en toezichtsfilosofie
De directeur/bestuurder bestuurt de instelling; de raad van toezicht ziet erop toe dat de
directeur/bestuurder dit doet conform de missie van de instelling en daarbij een excellente prestatie levert. De raad van toezicht houdt afstand tot de dagelijkse praktijk op de instelling en richt zich op de strategisch onderwerpen, de hoofdlijnen van beleid en de essentiële prestatie-indicatoren. De raad van toezicht kiest een pro-actieve instelling: bepaalt zijn eigen agenda en prioriteiten en stemt die af met de directeur/bestuurder. De raad van toezicht levert door zijn niveau, kennis, ervaring, contacten en optreden daadwerkelijk meerwaarde ten opzichte van de directeur/bestuurder.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 28 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
4.
5.
Algemene eisen aan de Raad van Toezicht als geheel
Maatschappelijk heterogene samenstelling. Herkenbaarheid en geloofwaardigheid in de ogen van de belangrijkste stakeholders. Binding met de regio. Leden zijn complementair qua kennis, ervaring en netwerken. Het team is evenwichtig samengesteld in termen van teamrollen; dit aspect wordt jaarlijks door de raad geëvalueerd.
Profiel van een lid van de raad van toezicht
Binding met de missie, ambitie en strategie van de organisatie, zoals geformuleerd in het
strategisch beleidsplan. Onafhankelijk (zonder zakelijk belang, vrij van last en ruggespraak en als persoon). Brede maatschappelijke belangstelling. Inzicht in maatschappelijke en politieke verhoudingen. Aantoonbare bestuurlijke kwaliteiten in complexere organisaties. Affiniteit met het openbaar onderwijs. Beschikken over een breed netwerk. Leuke/lastige/alerte mensen met gevoel voor humor. Goed in staat hoofd- en bijzaken te onderscheiden. Standvastig, maar bereid tot concessies en consensus; geen solisten en betweters. Beschikkend over (helikopter) kwaliteiten voor een toezichthouder van een complexere organisatie. Bereid en in staat vrijwel alle vergaderingen bij te wonen en zich daar terdege op voor te bereiden. Kennis van en ervaring met één of meer voor de onderwijsorganisatie relevante aandachtsgebieden c.q. perspectieven, zoals: o Ondernemerschap o Toeleverend en/of afnemend onderwijsveld o Openbaar (lokaal) bestuur o Leerlingen en ouders o Sociaal perspectief (medewerkers, arbeidsmarkt, opleiding) o Financiën o Organisatie- en managementontwikkeling o Juridische zaken De raad van toezicht als geheel zou al deze aandachtsgebieden c.q. perspectieven zoveel mogelijk moeten afdekken.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 29 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
6.
Profiel van de voorzitter van de raad van toezicht
Voor de voorzitter gelden in aanvulling op het profiel van een lid van de raad van toezicht onder punt 5 de volgende specifieke eisen:
Voldoende mate van beschikbaarheid (circa dubbele van een gewoon lid) Bewustzijn van de specifieke rol als regisseur van het toezichtproces, als eerstverantwoordelijke
voor de evenwichtige samenstelling van de raad van toezicht en voor het functioneren van de raad en zijn leden en als bewaker van de collegialiteit Goede vergadertechnische voorzitter Natuurlijk gezag Integrerende kwaliteiten Kwaliteiten op het gebied van conflicthantering Diplomatieke en onderhandelingskwaliteiten In staat zich te verplaatsen in de belevingswereld van de directeur/bestuurder in crisissituaties in relatie tot de positie van andere betrokkenen Persoonlijke "fit" met de directeur/bestuurder (wederzijds vertrouwen en respect, geen rivaliteit)
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 30 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 9: Rooster van Aftreden De leden van de raad van toezicht treden af volgens het onderstaande rooster. naam J. de lange E. Läkamp K. Postema P. Sluyter G. Veld R. Berendes
Einde 1e termijn 1 mei 2011 1 mei 2012 1 mei 2013 1 mei 2013 1 mei 2012 1 mei 2013
Toelichting De leden van de raad van toezicht worden voor 4 jaren benoemd en kunnen één keer voor 4 jaren worden herbenoemd (artikel 10.3 van de statuten). Om zowel vernieuwing als continuïteit in de raad van toezicht te bereiken wordt een rooster van aftreden gehanteerd. Bij tussentijds aftreden ontstaat een vacature in de raad van toezicht. Als de raad van toezicht besluit om een nieuw lid voor benoeming voor te dragen, dan start voor het nieuw benoemde lid vanaf het moment van benoeming een nieuwe benoemingstermijn van vier jaren. Mits het aantal leden minimaal 5 blijft kan de raad van toezicht besluiten een vacature niet in te vullen.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 31 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 10: Vergoedingsregeling Raad van Toezicht Artikel 10.5 van de Statuten bepalen dat de kostenvergoeding en de eventuele bezoldiging van de leden van de raad van toezicht worden vastgelegd in een vergoedingsregeling. In de jaarrekening wordt uitdrukkelijk verantwoord welke bedragen op grond van deze regeling zijn uitgegeven. Individuele vergoeding van de voorzitter en leden van de raad van toezicht De leden voorzitter en leden van de raad van toezicht hebben individueel recht op een vergoeding voor geïnvesteerde tijd en gemaakte kosten. De in de onderhavige vergoedingsregeling opgenomen bedragen komen overeen met wat in de sector voortgezet onderwijs voor organisaties van de omvang van het Dr. Nassau College gebruikelijk is. De vergoeding is een all-in bedrag, waarin ook alle normale kosten voor het lidmaatschap van de raad van toezicht zijn opgenomen (reis en verblijfkosten, kosten telefoon, kleine kantoorkosten, literatuur, e.d.). De vergoedingsbedragen omvatten ook een vergoeding voor de door de individuele leden en voorzitter geïnvesteerde tijd. Het vergoedingsbedrag van de voorzitter van de raad van toezicht is vanwege de aanmerkelijk hogere tijdsinvestering om die reden op een hoger bedrag vastgesteld dan dat van de leden. De vergoedingsbedragen per persoon per kalenderjaar bedragen: Voor de leden van de raad van toezicht : € 1500 Voor de voorzitter van de raad van toezicht : € 3000 Bij aantreden of aftreden in de loop van een kalenderjaar wordt de vergoeding naar rato berekend. De voorzitter en de leden van de raad van toezicht kunnen desgewenst afzien van hun recht op de bovengenoemde vergoedingsbedragen. De collectieve kosten van de raad van toezicht De kosten die de raad van toezicht maakt om als collectief te kunnen functioneren maken geen onderdeel uit van de persoonlijke vergoeding van de leden van de raad van toezicht. Daarbij gaat het om: de kosten van werving en selectie van nieuwe leden; De kosten van een collectieve aansprakelijkheidsverzekering voor de leden van de raad van toezicht; De vergaderkosten van de raad van toezicht (vergaderruimte, secretariaat, e.d.); De kosten van extern advies of juridische ondersteuning van de raad van toezicht; De kosten van een gezamenlijke studiereis of bezoek van een congres voor leden van raden van toezicht in het onderwijs; Andere bijzondere kosten die de raad van toezicht maakt om op een kwalitatief goede wijze de toezichthoudende taak te kunnen vervullen. Verantwoording in de jaarrekening In de jaarrekening van het Dr. Nassaucollege wordt jaarlijks vermeld welk totaalbedrag is uitgegeven voor de individuele vergoeding van de voorzitter en leden van de raad van toezicht en welk totaalbedrag is uitgegeven voor de collectieve kosten van de raad van toezicht.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 32 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 11: Introductieprogramma nieuwe leden Raad van Toezicht
Nieuwe leden van de raad van toezicht volgen een introductieprogramma. Dit programma bestaat uit de volgende onderdelen: Kennismakingsactiviteiten: Een gesprek met de voorzitter van de raad van toezicht, ter introductie in de werkwijze van de raad van toezicht en de thema’s die vanuit het perspectief van de raad van toezicht spelen, En gesprek met de directeur/bestuurder, om wegwijs te raken in de organisatie en zicht te krijgen op de interne verhoudingen en ter bespreking van de kernthema’s vanuit het perspectief van de directeur/bestuurder, Rondleiding op een aantal locaties. Kennisname van documentatie: De statuten en het Handboek Governance van het Dr. Nassau College, De meest recente begroting en jaarrekening en het (sociaal) jaarverslag, De meest recente inspectierapporten over de onderwijseenheden van het Dr. Nassau College, Het strategisch beleidsplan. In overleg met de voorzitter van de raad van toezicht kan het nieuwe lid van de raad van toezicht deelnemen aan specifieke oriëntatie en scholingsactiviteiten om wegwijs te raken in de sector voortgezet onderwijs en/of in de rol en werkwijze van een raad van toezicht.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 33 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 12: Procedure zelfevaluatie raad van toezicht
In artikel 17 van het reglement van de raad van toezicht is bepaald dat de raad van toezicht eenmaal per jaar het functioneren van de raad als geheel en het functioneren van de individuele leden bespreekt. In het jaarverslag doet de raad van toezicht beknopt verslag van deze interne evaluatie van het eigen functioneren. Dit artikel is een uitwerking van artikel 3.2 van de Code “Goed onderwijsbestuur” in het voortgezet onderwijs van de VO-raad. Procedure zelfevaluatie Voor de jaarlijkse zelfevaluatie volgt de raad van toezicht de volgende procedure: In de jaaragenda van de raad van toezicht wordt een vergadering gepland, waarop de bespreking van het eigen functioneren zal plaatsvinden. Deze bespreking vindt plaats buiten aanwezigheid van de directeur/bestuurder. In de vergadering van de raad van toezicht voorafgaand aan de evaluatiebijeenkomst wordt besproken op welke wijze de zelfevaluatie wordt voorbereid. In ieder geval wordt de directeur/bestuurder gevraagd om voorafgaand aan de evaluatiebespreking zijn mening over het functioneren van de raad van toezicht ter geven en eventuele verbeterpunten aan te dragen. De raad van toezicht kan ter objectivering van de zelfevaluatie gebruik maken van externe begeleiding. Bij de uitvoering van de interne evaluatie dient de voorzitter van de raad van toezicht te waarborgen dat ieder individueel lid van de raad van toezicht de mogelijkheid heeft om zich te uiten over het eigen functioneren, het functioneren van andere leden en de raad van toezicht als geheel, inclusief eventuele consequenties die hieraan verbonden moeten worden. Naar aanleiding van de zelfevaluatie formuleert de raad van toezicht in voorkomende gevallen verbeterpunten, of spreekt een verbetertraject af. De conclusies van de zelfevaluatie worden besproken met de directeur/bestuurder. In het jaarverslag wordt op beknopte wijze melding gemaakt van de zelfevaluatie en de belangrijkste conclusies. De volgende onderwerpen komen in ieder geval aan de orde tijdens de evaluatiebespreking:
het functioneren van de raad van toezicht als geheel en de conclusies die hieraan moeten worden verbonden; het functioneren van de individuele leden van de raad van toezicht en de conclusies die hieraan moeten worden verbonden; het gewenste profiel van de raad van toezicht, waaronder de samenstelling en de competentie van de raad van toezicht; de betrokkenheid van leden van de raad van toezicht bij het toezicht, waaronder de frequentie van afwezigheid en aanwezigheid bij vergaderingen van de raad van toezicht; de relatie van de raad van toezicht tot de directeur/bestuurder.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 34 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 13: Toezichtskader Raad van Toezicht Dr. Nassau College De raad van toezicht houdt integraal toezicht, dat wil zeggen op alle aspecten van de stichting en de onderwijsorganisatie en daarbij alle relevante belangen in overweging nemend. De raad richt zich daarbij naar het belang van de stichting, het belang van de scholen die door de stichting in stand worden gehouden en het belang van de samenleving. De raad let daarbij in het bijzonder op de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan de openbare identiteit, zoals bedoeld in artikel 42 van de Wet op het voortgezet onderwijs. De raad toetst de afwegingen die de directeur/bestuurder heeft gemaakt en of deze daarbij alle relevante belangen heeft meegenomen. De raad van toezicht houdt toezicht op de uitvoering van het Handboek Governance. De raad van toezicht maakt bij de uitoefening van het integraal toezicht gebruik van een toezichtskader. Het toezichtskader bestaat uit een lijst van aandachtsgebieden met de punten waarop de raad van toezicht het beleid en de besluiten van de directeur/bestuurder toetst. De toetsingspunten zijn in de vorm van vragen voor de raad van toezicht geformuleerd. Identiteit Wordt inhoud gegeven aan de wettelijke eisen met betrekking tot de openbare identiteit (algemene toegankelijkheid, actieve pluriformiteit) en waaruit blijkt dat? Wordt inhoud gegeven aan het profiel (corporate identity) van het Dr. Nassaucollege en waaruit blijkt dat? Strategie Is er een helder en goed gefundeerd strategisch kader voor de komende jaren? Is de strategie aangepast aan actuele ontwikkelingen? Is het beleid en zijn de voorstellen van de directeur/bestuurder gericht op het realiseren van de ontwikkelde strategie? Dialoog met de interne stakeholders Is het beleid tot stand gekomen in dialoog met de interne stakeholders, te weten: leerlingen ouders, leidinggevenden en personeel en met hun formele vertegenwoordigers in de medezeggenschapsraad? Draagt het beleid bij aan een open klimaat dat deze interne dialoog bevorderd? Dialoog met de samenleving Is bekend welke vragen naar specifieke onderwijsvoorzieningen leven in het voedingsgebied van het Dr. Nassau College en wordt daar goed op ingespeeld? Draagt het beleid bij aan het draagvlak van het Dr. Nassaucollege binnen de lokale samenleving? Levert het Dr. Nassau College een duidelijk zichtbare bijdrage aan de lokale samenleving? Zijn er structurele en goede contacten met alle relevante partners rond de stichting en de school, waaronder de gemeenten in het voedingsgebied? Is er een goede formele verantwoordingsrelatie met de gemeente Assen? Wordt draagvlak gezocht in de directe omgeving van de vestigingen met het oog op eventuele overlast die door de het Dr. Nassau College of de leerlingen in de buurt wordt veroorzaakt?
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 35 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Uitvoering Zijn beleidsvoorstellen getoetst op uitvoerbaarheid? Zijn beleidsvoorstellen voorzien van een onderbouwd implementatieplan Is voorzien in evaluatie van beleid en wordt dit ook uitgevoerd? Risicomanagement Zijn de risico’s van het beleid van het Dr. Nassau College in kaart gebracht en geklassificeerd? Zijn er maatregelen genomen om de risico’s van het beleid te minimaliseren? Financiële positie Worden de financiële middelen van het Dr. Nassau College zo ingezet dat deze optimaal bijdragen aan de realisatie van de strategische doelstelling van de organisatie? Zijn de financiële gevolgen van beleidsvoorstellen gedekt binnen de (meerjaren)begroting? Draagt het beleid bij aan een financieel gezonde huishouding van de organisatie? Personeel Hebben beleidsvoorstellen voldoende steun van de medewerkers die ze moeten uitvoeren? Zijn de medewerkers voldoende toegerust om het beleid uit te voeren? Realisatie (jaar)afspraken Passen de voorstellen van de directeur/bestuurder binnen de (jaar)afspraken gemaakt tussen de raad van toezicht en de directeur/bestuurder?
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 36 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Directeur/bestuurder
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 37 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 14: Besluiten directeur/bestuurder onderworpen aan goedkeuring
Statutaire positie directeur/bestuurder De directeur/bestuurder heeft op grond van de statuten de positie van bevoegd gezag van het Dr. Nassau College. Voor een aantal besluiten heeft de directeur/bestuurder de goedkeuring van de raad van toezicht nodig. Voor een beperkt aantal besluiten is bovendien goedkeuring van de gemeenteraad van Assen noodzakelijk. De besluiten die aan goedkeuring van de raad van toezicht en de gemeenteraad zijn onderworpen worden in het onderstaande schema opgesomd. Besluiten directeur/bestuurder onderworpen aan de goedkeuring van RvT gemeenteraad Begroting X X Jaarrekening X X Opheffing school X X statutenwijziging X X Ontbinding stichting X X Juridische fusie en splitsing X X Afsluiten van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding, bezwaring van X 1) registergoederen Borgstelling of zekerheidstelling voort een schuld van een ander X Strategisch beleidsplan en de vertaling naar concrete doelen X Financiële verplichtingen buiten de begroting boven een bepaald bedrag X Ontslag aanmerkelijk aantal medewerkers X Ingrijpende wijziging arbeidsomstandigheden aanmerkelijk aantal medewerkers X Aanvraag faillissement of surséance van betaling X Aangaan of verbreken duurzame samenwerking X Vaststellen, wijzigen of intrekken managementstatuut X 1) Voor het vervreemden, verhuren, of bezwaren met een zakelijk recht van schoolgebouwen en terreinen is in de regel toestemming van de gemeente nodig op grond van de artikelen 76q en 76s WVO .
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 38 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 15: Profiel directeur/bestuurder
1. Inleiding Bij de invoering van het raad van toezichtmodel wordt een scheiding aangebracht tussen de bestuurlijke en de toezichthoudende bevoegdheden binnen de onderwijsorganisatie. De bestuurlijke bevoegdheden worden gelegd bij de directeur/bestuurder, de toezichthoudende bevoegdheden bij de raad van toezicht. Op grond van de statuten is voor zowel de leden en voorzitter van de raad van toezicht als voor de directeur/bestuurder een profielschets uitgewerkt. De profielschets van de directeur/bestuurder moet zowel aansluiten bij die van de raad van toezicht als passen bij het gehanteerde interne besturingsmodel, zoals neergelegd in het managementstatuut. Een verdere detaillering van het profiel kan aan de orde zijn als moet worden overgegaan tot het vervullen van een vacature voor directeur/bestuurder. In deze nadere detaillering kunnen kwaliteiten en eigenschappen worden meegenomen die passen bij de ontwikkelingsfase waarin de organisatie op dat moment verkeerd en bij specifieke uitdagingen, intern of extern, waarmee de organisatie wordt geconfronteerd. Het is de taak van de raad van toezicht om deze detaillering aan te brengen (artikel 6.3 van de statuten).
2. Taken en verantwoordelijkheden van de directeur/bestuurder a) Het overeenkomstig de statuten en het Handboek Governance organiseren van de interne bestuurlijke processen, zodat sprake is van goed onderwijsbestuur. b) Het structureren, ontwikkelen en besturen van de onderwijsorganisatie op een wijze dat de wettelijke en statutaire doelstellingen van de organisatie worden gerealiseerd. c) Het bepalen van het strategisch beleid en de daarop gebaseerde concrete doelstellingen voor de onderwijseenheden; d) Het leiding geven aan de locatiedirecteuren en de directeur bedrijfsvoering; e) Het intern en extern representeren en positioneren van de stichting gericht op het creëren van draagvlak in de samenleving en bij belanghebbende groepen en instanties. f) Het afleggen van (verticale) verantwoording aan de raad van toezicht zoals beschreven in de statuten en het Handboek Governance, waaronder het vragen van goedkeuring op de daarvoor in aanmerking komende besluiten en documenten. g) Het op stichtingsniveau tot stand brengen van een dialoog met de samenleving en het afleggen van (horizontale) verantwoording aan interne en externe stakeholders.
3. De interne besturingsfilosofie De besturingsfilosofie volgens welke de onderwijsorganisatie wordt bestuurd is uitgewerkt in het managementstatuut. Op hoofdlijnen is de besturingsfilosofie van het Dr. Nassau College gebaseerd op het zogeheten “policy governancemodel” van John Carver. Dit model gaat uit van een scheiding van de bestuurlijke en de operationele verantwoordelijkheden. De bestuurlijke verantwoordelijkheden liggen bij de directeur/bestuurder. Naast de verantwoordelijkheden voor de structuur- en proceskant van de organisatie is de directeur/bestuurder ook degene die het strategisch beleid bepaalt en de daarop gebaseerde concrete doelstellingen voor de Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 39 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
onderwijseenheden. Het realiseren van de doelstellingen is een operationele verantwoordelijkheid van de directeuren van de onderwijslocaties. De locatiedirecteuren hebben een ruim mandaat, waarvan de begrenzingen zijn aangegeven in het managementstatuut, om hun opdracht te realiseren. De directeur/bestuurder evalueert en beoordeelt de resultaten. Het bepalen van de opdracht en het evalueren van de resultaten is onderwerp van jaarlijks onderling overleg tussen de directeur/bestuurder en elk van de locatiedirecteuren. Het hier geschetste interne besturingsmodel vereist voldoende inhoudelijke deskundigheid van de directeur/bestuurder om de concrete doelstellingen van de locaties te kunnen bepalen, deze in overleg met de locatiedirecteur te kunnen specificeren en de realisatie achteraf te kunnen beoordelen. Tegelijkertijd moet de directeur/bestuurder in deze besturingsfilosofie afstand kunnen houden tot de operationele uitvoering op de locaties. Dat is een typische verantwoordelijkheid van de locatiedirecteur. Lopende de uitvoering houdt de directeur/bestuurder de vinger aan de pols en treedt op als sparring partner voor de locatiedirecteuren. Als de locatiedirecteur er zelf niet meer uit komt grijpt de directeur/bestuurder in. Dit sturingsmodel kan in een volgende ontwikkelfase ook worden toegepast op de verhouding locatiedirecteur en teamleider en teamleider en docent. 4. Profiel directeur/bestuurder Het bovenstaande leidt tot het volgende essentiële kwaliteiten van de directeur/bestuurder: Strategisch vermogen, om de koers van de organisatie te kunnen uitzetten. Kennis van het (voortgezet) onderwijs, om de strategische koers naar concrete doelstellingen voor de locaties te kunnen vertalen en de realisatie te kunnen beoordelen. Overtuigingskracht, om zowel de raad van toezicht, de leidinggevenden en medewerkers in de organisatie en externe partners aan de strategie te kunnen committeren. Rolbewustzijn, om in de verschillende situaties rolvast te kunnen opereren. Gevoel voor de publieke zaak, om een geloofwaardig gesprekspartner te kunnen zijn van de gemeenten en om het openbaar onderwijs intern en extern te kunnen profileren. Bindend vermogen, om de kikkers in de kruiwagen te houden. Doortastendheid, om als het nodig is knopen door te hakken. Overige leiderschapskwaliteiten die passen bij de context van het Dr. Nassau College.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 40 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 16: Arbeidsvoorwaarden en kostenvergoedingen directeur/bestuurder 1. Arbeidsvoorwaardenpakket De statuten van het Dr. Nassau College bepalen in artikel 6.9 dat de raad van toezicht belast is met het vaststellen van de bezoldiging en kostenvergoedingen van de directeur/bestuurder en dat de raad van toezicht hierbij de voor de sector voortgezet onderwijs bepaalde of geadviseerde beloningsnormen hanteert. Sinds 20 mei 2008 is de door de Algemene Ledenvergadering van de VO-Raad vastgestelde Beloningsleidraad Bestuurders Voortgezet Onderwijs voor de sector VO van toepassing. Deze beloningsleidraad, die te vinden is op www.vo-raad.nl, geeft een kader voor de beloning van de directeur/bestuurder. Binnen dit kader stelt de raad van toezicht van het Dr. Nassau College het arbeidsvoorwaardenpakket van de directeur/bestuurder vast. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 6.9 van de statuten van het Dr. Nassau College. Vooruitlopend op het wetsvoorstel “Goed onderwijs, goed bestuur” (31.828) hanteert de raad van toezicht een beloningskader dat zowel voldoet aan de eerder genoemde beloningsleidraad van de VO-raad als aan de kaders van de cao/vo. Bij de invulling van het beloningspakket heeft de raad van toezicht binnen het kader van de beloningsleidraad enige speelruimte om het beloningspakket toe te snijden op de concrete situatie en op de wensen van de functionaris. 2. Kostenvergoedingen Het Dr. Nassau College verstrekt de directeur/bestuurder de faciliteiten die noodzakelijk zijn voor een goede functievervulling. Voor de omvang van deze faciliteiten wordt aangesloten bij de huidige praktijk. De overige kosten van de directeur/bestuurder worden vergoed op basis van declaratie. 3. Verantwoording In het jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over de beloning en kostenvergoedingen van de directeur/bestuurder.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 41 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 17: Beoordelingskader directeur/bestuurder Dr. Nassau College De raad van toezicht heeft de werkgeversrol met betrekking tot de directeur/bestuurder. De raad van toezicht kan periodiek met de directeur/bestuurder afspraken maken over beleidsdoelstellingen en aandachtspunten voor de komende periode. De raad van toezicht bespreekt minimaal een maal per jaar het functioneren van de directeur/bestuurder. Dit vindt plaats buiten aanwezigheid van de betrokkene. Bij de beoordelen van het functioneren van de directeur/bestuurder maakt de raad van toezicht gebruik van het onderstaande beoordelingskader. De voorzitter van de raad van toezicht bespreekt deze beoordeling met de directeur/bestuurder. De conclusies van deze bespreking worden schriftelijk vastgelegd. Het volgende beoordelingskader wordt door de raad van toezicht toegepast.
Strategievorming
De directeur/bestuurder beschikt over een consistente en duidelijke visie en weet deze ook goed te communiceren naar alle betrokkenen in en om de organisatie. De directeur/bestuurder heeft in voldoende mate draagvlak voor de strategie verworven. De directeur/bestuurder heeft de strategische visie in voldoende mate omgezet in beleid. De directeur/bestuurder heeft de geformuleerde doelstellingen in voldoende mate gerealiseerd.
Leiding geven aan de organisatie
De directeur/bestuurder heeft zorg gedragen voor een transparante organisatiestructuur waarin de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van leiding en medewerkers helder zijn beschreven. De directeur/bestuurder heeft een effectief team van leidinggevenden gevormd dat op zijn taak berekend is. De directeur/bestuurder heeft zorg gedragen voor een goede planning en controlcyclus waarmee strategie naar beleid en acties wordt vertaald en waarvan de voortgang periodiek kan worden gevolgd en de resultaten na afloop worden geëvalueerd. Doelstellingen en middelen zijn daarbij gekoppeld. De organisatie is in control.
Relatie met de raad van toezicht
De directeur/bestuurder onderhoudt een constructieve relatie met de raad van toezicht.
De raad van toezicht wordt goed geïnformeerd over alle belangrijke zaken die spelen in en rond het dr. Nassau College.
De directeur/bestuurder maakt effectief gebruik van de kennis en ervaring van de leden van de raad van toezicht. De raad van toezicht heeft hierdoor een duidelijke meerwaarde voor het dr. Nassau College.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 42 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Relatie met interne en externe stakeholders
De directeur/bestuurder weet de organisatie effectief te profileren bij leerlingen, ouders, personeel en externe belanghebbenden. Het dr. Nassau College staat goed op de lokale en regionale kaart. De directeur/bestuurder onderhoudt een waardevol netwerk met relevante instanties en personen. In het belang van doorlopende leerlijnen voor leerlingen zijn goede afspraken gemaakt met andere onderwijsinstellingen.
Bedrijfsvoering
De bedrijfsvoering voldoet aan professionele standaarden. De begroting wordt uitgevoerd. Afwijkingen van de begroting worden tijdig en met een onderbouwing aan de raad van toezicht gemeld. Over de voortgang tijdens het jaar wordt periodiek (kwartaal) gerapporteerd.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 43 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Organisatie
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 44 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 18: Interne besturingsfilosofie Dr. Nassau College Het Dr. Nassau College kiest voor het besturingsmodel volgens het zogeheten “policy governancemodel”. Dit model is ontwikkeld door John Carver voor de non profitsector en de overheid.8 Een van de wezenlijke kenmerken van het policy governancemodel is dat de verschillende bestuurlijke rollen en verantwoordelijkheden functioneel worden onderscheiden en in verschillende organen worden ondergebracht. Voor het Dr. Nassau College betekent dit dat de toezichthoudende rol is ondergebracht bij de raad van toezicht. De bestuurlijke rol is in de statuten belegd bij de directeur/bestuurder. Onder besturen wordt verstaan het uitzetten van de strategie van de organisatie en het vertalen van de strategie naar concrete doelstellingen voor de locaties en het monitoren van de voortgang en het evalueren en beoordelen van het bereikte resultaat. Tevens heeft de directeur/bestuurder de rol om de kaders vast te stellen waarbinnen de locatiedirecteuren hun acties mogen ontplooien. Deze kaders zijn negatief geformuleerd. Dit zijn de grenzen die aan de handelingsvrijheid van de locatiedirecteuren en de directeur bedrijfsvoering zijn gesteld. De locatiedirecteuren hebben een doelstelling of opdracht en zij mogen en moeten alles doen om deze opdracht te realiseren, mits ze de gestelde grenzen niet overschrijden. Binnen de gestelde grenzen hebben de locatiedirecteuren de vrijheid om eigen operationele keuzes te maken. Organisaties die het policy governancemodel hanteren maken meestal ook gebruik van managementcontracten, waarin de afspraken over doelen en middelen tussen de verschillende organen worden vastgelegd. Dat vergemakkelijkt het afleggen van verantwoording. Het Dr. Nassau College wil ook die kant uit. Een dergelijke methodiek kan op alle niveaus binnen de organisatie worden toegepast. Bij de toepassing van het policy governancemodel gaat het erom afspraken te maken over de kritische succesfactoren. Het policy governancemodel is voor wat betreft de relatie van directeur/bestuurder tot de locatiedirecteuren tot de directeur bedrijfsvoering uitgewerkt in het managementstatuut.
8
Het policy governance model is onder andere beschreven in: John Carver, Boards that make a difference, a new design for leadership in nonprofit and public organizations. 1997, Jossey-Bass, San Francisco. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 45 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 19: Organisatieschema Dr. Nassau College
MR overleg
Directeur / bestuurder
Raad van Toezicht
toezicht
Stafbureau
Locatie havo/vwo Assen
Versie 8 (14 mei 2009)
Locatie vmbo Assen
Locatie
Locatie
Locatie
Beilen
Gieten
Norg
Pagina 46 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 20: Interne overlegstructuur en medezeggenschap Managementteam Op het beleidsvormend niveau kent het Dr. Nassau College een managementteam, waarin de directeur/bestuurder, de vijf locatiedirecteuren en de directeur/bedrijfsvoering participeren. De beslissingsbevoegdheid binnen het managementteam ligt formeel bij de directeur/bestuurder. De locatiedirecteuren en de directeur/bedrijfsvoering hebben een adviserende bevoegdheid. Het managementteam is geregeld in artikel 6 van het managementstatuut. medezeggenschap De medezeggenschap binnen het Dr. Nassau College is bij een medezeggenschapsraad belegd. Er zijn geen deelraden ingesteld. De directeur/bestuurder voert zelf het overleg met de medezeggenschapsraad. Daarnaast is er een ouderraad en een leerlingenraad. De medezeggenschap binnen het Dr. Nassau College is uitgewerkt in het medezeggenschapsstatuut en in het medezeggenschapsreglement.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 47 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 21: Managementstatuut Dr. Nassau College
Algemeen deel Het Dr. Nassau College kent een statutair directeur/bestuurder die het bevoegd gezag van het Dr. Nassau College vormt. De directeur/bestuurder legt verantwoording af aan de raad van toezicht. De toezichthoudende bevoegdheden van de raad van toezicht zijn in de statuten en in het Handboek Governance van het Dr. Nassau College uitgewerkt. De directeur/bestuurder is verantwoordelijk voor de strategie van de gehele organisatie en geeft daarbij leiding aan de locatiedirecteuren en de directeur bedrijfsvoering. In dit managementstatuut wordt de positie van de directeuren in relatie tot de directeur/bestuurder verhelderd. Daarbij gaat het over de bevoegdheden en verantwoordelijkheden, maar ook over de wijze waarop het overleg van de directeuren en de directeur/bestuurder is geregeld en hoe de gesprekscyclus van de directeur/bestuurder met de individuele directeuren wordt vormgegeven. In dit statuut wordt onderscheid gemaakt tussen de taken en bevoegdheden in organisatorische zin en de bevoegdheden in juridische zin. Bij taken en bevoegdheden in organisatorische zin gaat het om het leiding geven aan één van de locaties van het Dr. Nassau College of het stafbureau en het bijdragen aan het beleid van de gehele organisatie. Het gaat hier om het organisatorisch functioneren. Daarnaast kan de directeur de formele bevoegdheid hebben om rechtshandelingen namens het bestuur te verrichten die bindend zijn voor het Dr. Nassau College. Het gaat dan om formele rechtshandelingen ten opzichte van leerlingen, personeelsleden en rechtshandelingen in het economisch verkeer. We duiden deze bevoegdheid om namens het bestuur rechtshandelingen te verrichten aan als mandaat. Deze formele mandaten van de directeuren worden expliciet geregeld, zodat daarover geen twijfel kan bestaan in eventuele juridische procedures. Voor deze mandaten geldt de regel dat de functionaris slechts gemandateerd is, voor zover deze mandaten expliciet zijn toegekend. Voor de interne organisatorische bevoegdheden van de directeur wordt als uitgangspunt het zogeheten “policy governance model” van John Carver gebruikt. In dit besturingsmodel heeft de directeur een bepaalde opdracht, die verder wordt gespecificeerd in de jaarlijkse afspraken tussen de directeur-bestuurder en de locatiedirecteur of directeur bedrijfsvoering, en mag de directeur voor de realisatie van deze opdracht alle hem ter beschikking staande middelen gebruiken, voor zover die niet zijn ingekaderd of begrensd. Het verschil tussen organisatorische bevoegdheden en juridische mandaten is als volgt te karakteriseren: De directeur is organisatorisch bevoegd, tenzij dit is uitgesloten of begrensd De directeur heeft een juridisch mandaat, mits dit expliciet is toegekend In dit statuut zijn de organisatorische bevoegdheden geregeld in deel A en de juridische mandaten in deel B.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 48 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Deel A. Intern organisatorische bevoegdheden Inleiding In dit deel worden de algemene uitgangspunten en de kaders/grenzen voor het gebruik van intern organisatorische bevoegdheden van de directeuren beschreven. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de vijf locatiedirecteuren en de directeur bedrijfsvoering van het Dr. Nassau College. Op individueel niveau vindt er nog op twee manieren een verbijzondering plaats: in de eerste plaats in de vorm van jaarlijks document, waarin de afspraken tussen directeur/bestuurder en de desbetreffende directeur voor een bepaalde periode worden beschreven en in de tweede plaats in de vorm van een individuele functiebeschrijving. In de jaarlijkse managementafspraken wordt de jaardoelstelling voor de directeur beschreven (“de opdracht”), de beschikbare middelen en de norm op basis waarvan het functioneren van de directeur (“is de opdracht gerealiseerd”) wordt beoordeeld. De functiebeschrijving heeft primair een arbeidsvoorwaardelijk doel: het bepalen van de functieschaal voor de desbetreffende functie. Voor de functiebeschrijving en waardering is een bepaald format voorgeschreven (fuwa/vo- systeem). De inhoud van de functiebeschrijving dient uiteraard te corresponderen met het managementstatuut. De functiebeschrijvingen van de verschillende directeursfuncties horen bij het Handboek Governance. Uitgangspunten t.a.v. de organisatorische bevoegdheden van de locatiedirecteuren Het uitgangspunt is dat de locatiedirecteur bevoegd is om binnen zijn locatie alles te doen of te laten doen wat nodig is om zijn opdracht, zoals beschreven in de managementafspraken, te realiseren. Aan dit uitgangspunt zijn beperkingen gesteld. Deze beperkingen zijn hieronder aangegeven. De beperkingen zijn negatief geformuleerd. Binnen de geformuleerde grenzen krijgt de locatiedirecteur een opdracht mee die positief is geformuleerd en die is vastgelegd in de managementafspraken tussen locatiedirecteur en directeur/bestuurder. De hieronder geformuleerde begrenzingen gelden voor alle locatiedirecteuren. Algemene beperkingen a. Het is de locatiedirecteur niet toegestaan om binnen de locatie waarvoor deze verantwoordelijk is, handelingen te (laten) verrichten of praktijken of omstandigheden te tolereren, die in strijd zijn met het openbare karakter van de school, met de wet- en regelgeving of met de beginselen van voorzichtig en ethisch handelen, zoals die naar algemeen maatschappelijke opvattingen binnen een openbare school gehanteerd zouden moeten worden. b. De locatiedirecteur mag niet handelen in strijd met de missie, het strategisch beleidsplan en de vastgestelde (beleids)kaders en procedures die gelden binnen het Dr. Nassau College. c. De locatiedirecteur neemt geen beslissingen die van invloed zijn op de andere locaties, dan na voorafgaand overleg met de andere locatiedirecteuren en met toestemming van de directeur/bestuurder. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 49 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
d. De locatiedirecteur neem geen beslissingen zonder alle betrokken belangen te hebben afgewogen en zonder hierover met de betrokkenen te hebben gecommuniceerd. e. In die gevallen dat de locatiedirecteur niet over de vereiste expertise beschikt om de consequenties van een beslissing te overzien, wint deze vooraf advies in bij een terzake deskundige adviseur, bij voorkeur van het stafbureau. Dit geldt in ieder geval als de beslissing kan leiden tot juridische aansprakelijkheidsstelling door derden of tot substantiële rechtspositionele gevolgen voor personeelsleden. f. De locatiedirecteur mag geen formele structurele verplichtingen ten opzichte van derde partijen aangaan namens het Dr. Nassau College, indien daartoe geen expliciet mandaat is verstrekt. g. De locatiedirecteur staat niet toe dat anderen binnen de organisatie waarvoor hij direct of indirect verantwoordelijkheid draagt, de hiervoor en hierna genoemde grenzen overschrijden en neemt maatregelen om zulks te voorkomen. h. De locatiedirecteur legt klagers niets in de weg om gebruik te maken van de mogelijkheden om een klacht in te dienen bij de directeur/bestuurder. Beperkingen t.a.v. leerlingen i. De locatiedirecteur ziet erop toe dat de rechten van de leerlingen, conform het leerlingenstatuut en het privacyreglement, niet worden geschonden. Ingeval van schorsing of verwijdering van leerlingen worden de directeur/bestuurder, de leerplichtambtenaar en de inspectie geïnformeerd. j. De locatiedirecteur staat niet toe dat de leerlingen voor situaties worden geplaatst die een onverantwoord risico met zich mee brengen voor de gezondheid, de veiligheid, het welzijn of de privacy van leerlingen. Beperkingen t.a.v. ouders k. De locatiedirecteur beperkt de ouders niet in hun mogelijkheden van participatie en medezeggenschap, conform het beleid van het Dr. Nassau College en het medezeggenschapsstatuut en het medezeggenschapsreglement conform de Wet Medezeggenschap Scholen. Beperkingen ten aanzien van het onderwijsbeleid l. De locatiedirecteur is niet bevoegd om zonder toestemming van de directeur/bestuurder onderwijsafdelingen of sectoren of leerwegen op te heffen of toe te voegen aan de locatie. m. De locatiedirecteur handelt niet in strijd met het examenreglement, de bevorderingsprocedure of het beleid m.b.t. de interne kwaliteitszorg. n. De locatiedirecteur zal niet verzuimen om jaarlijks een gesprek te hebben met de vertrouwenspersonen met het oog op hun rapportage en verantwoording. Beperkingen t.a.v. het personeel o. De locatiedirecteur handelt niet in strijd met wettelijke regelingen, met de cao/vo, noch met de vastgestelde interne kaderregelingen, plannen en procedures met betrekking tot het personeel en organisatiebeleid.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 50 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
p. De locatiedirecteur maakt geen gebruik van andere functies dan die zijn opgenomen in het voor het Dr. Nassau College vastgestelde functiebouwwerk, inclusief de bijbehorende functiebeschrijvingen en waarderingen. Beperkingen t.a.v. de middelen q. De locatiedirecteur mag niet meer uitgeven dan het begrote jaarbudget dat aan de locatiedirecteur is toegewezen aangevuld met eventuele extra inkomsten in het begrotingsjaar. r. De locatiedirecteur mag geen financiële verplichtingen voor komende jaren aangaan die niet zijn opgenomen in de meerjarenbegroting. s. De locatiedirecteur handelt niet in strijd met de administratieve voorschriften die gelden binnen het Dr. Nassau College, wat onder meer inhoudt dat geen bankrekening wordt geopend, gewijzigd of opgeheven zonder overleg met de directeur/bestuurder. t. De locatiedirecteur heeft geen bevoegdheid om zonder expliciete toestemming van de directeur/bestuurder over te gaan tot het aankopen, verkopen, amoveren of huren van onroerend goed. u. De locatiedirecteur mag de gebouwen en inventaris van de school niet aan derden in gebruik geven zonder een getekende gebruiksovereenkomst. v. De locatiedirecteur handelt niet in strijd met de organisatiebrede afspraken met betrekking tot de centrale inkoop. De locatiedirecteur handelt ingeval van twijfel bij de interpretatie van de gestelde beperkingen in de geest van dit document. Uitgangspunten t.a.v. de organisatorische bevoegdheden van de directeur bedrijfsvoering Voor de directeur bedrijfsvoering gelden mutatis mutandis en voor zover van toepassing dezelfde beperkingen als hiervoor genoemd onder de letters a tot en met i en de letters o tot en met v. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de directeur bedrijfsvoering bij de besteding van centrale budgetten, waarvan de directeur bedrijfsvoering budgethouder is, niet nalaat om hierover tijdig overleg te voeren met de locatiedirecteuren voor wie aankopen worden gedaan en/of werkzaamheden worden uitgevoerd (bijvoorbeeld aanschaf computers of meubilair of uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden). De directeur bedrijfsvoering handelt ingeval van twijfel bij de interpretatie van de gestelde beperkingen in de geest van dit document.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 51 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Deel B: Het managementstatuut Deel B bevat het managementstatuut waarin de formele mandaten van de directeuren om rechtshandelingen te verrichten namens het Dr. Nassau College zijn neergelegd. Een directeur heeft pas een formeel mandaat als dit mandaat in dit statuut expliciet is toegekend.
Artikel 1: Begripsbepalingen In dit statuut wordt verstaan onder: a. directeur/bestuurder: het orgaan dat overeenkomstig de statuten het Dr. Nassau College bestuurt en het bevoegd gezag van de instelling vormt. b. managementteam: het overleg van de directeur/bestuurder en de directeuren. c. mandaat: de bevoegdheid om namens de directeur/bestuurder besluiten te nemen die zijn gericht op rechtsgevolg. d. raad van toezicht: het toezichthoudend orgaan genoemd in de statuten. e. statuten: de statuten van het Dr. Nassau College. f. stichting: de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe, ook wel genoemd het Dr. Nassau College. g. locatiedirecteur: degene die is benoemd als locatiedirecteur van een van de vestigingen van het Dr. Nassau College te Assen, Beilen, Gieten of Norg. h. directeur bedrijfsvoering: degene die is benoemd als directeur van het stafbureau van het Dr. Nassaucollege. Artikel 2: Grondslag Dit statuut is het managementstatuut als bedoeld in artikel 32c van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Artikel 3: Taken en bevoegdheden van de directeur/bestuurder Lid 1. De directeur/bestuurder heeft tot taak om conform de statuten het Dr. Nassau College te besturen en alle bevoegdheden van het bevoegd gezag uit te oefenen, voor zover deze in de statuten niet aan anderen zijn toegekend. Lid 2. De directeur/bestuurder heeft de algehele leiding over het Dr. Nassau College. Lid 3. De directeur/bestuurder legt verantwoording af aan de raad van toezicht zoals beschreven in de statuten. Lid 4. De directeur/bestuurder legt de besluiten waarvoor op grond van de statuten goedkeuring van de raad van toezicht en/of de gemeenteraad is vereist tijdig voor aan de raad van toezicht en/of de gemeenteraad.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 52 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Artikel 4: Taken en bevoegdheden van de locatiedirecteur Lid 1. De locatiedirecteur geeft onder verantwoordelijkheid van de directeur/bestuurder leiding aan één van de locaties. Lid 2. De directeur/bestuurder kan de hem toekomende wettelijke bevoegdheden mandateren aan de locatiedirecteur. De directeur/bestuurder kan voorwaarden verbinden aan de uitoefening van het mandaat. Lid 3. De locatiedirecteur oefent de gemandateerde bevoegdheden uit namens de directeur/bestuurder. Lid 4. Besluiten van de locatiedirecteur op basis van een mandaat van de directeur/bestuurder worden als volgt ondertekend: “De directeur/bestuurder van het Dr. Nassau College, namens deze, de locatiedirecteur van …. (ondertekening)” Lid 5. Het in de voorgaande leden genoemde mandaat wordt als bijlage bij dit managementstatuut gevoegd en behoeft de voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht. Lid 6. de directeur/bestuurder kan een besluit van de locatiedirecteur dat strijdig is met het beleid of het belang van het Dr. Nassau College, of dat is genomen buiten het verstrekte mandaat schorsen dan wel vernietigen. Van een dergelijk besluit wordt mededeling gedaan in het managementteam. Lid 7. Bij afwezigheid van de locatiedirecteur oefent de plaatsvervanger de aan de locatiedirecteur gemandateerde bevoegdheden uit. De directeur/bestuurder kan aan de uitoefening voorwaarden verbinden. Besluiten worden door de plaatsvervanger als volgt ondertekend: “De directeur/bestuurder van het Dr. Nassau College, namens deze, de plaatsvervangend locatiedirecteur van …. (ondertekening)” Artikel 5: Taken en bevoegdheden van de directeur bedrijfsvoering Lid 1. De directeur bedrijfsvoering geeft onder verantwoordelijkheid van de directeur/bestuurder leiding aan het stafbureau. Lid 2. De directeur/bestuurder kan de hem toekomende wettelijke bevoegdheden mandateren aan de directeur bedrijfsvoering. De directeur/bestuurder kan voorwaarden verbinden aan de uitoefening van het mandaat. Lid 3. De directeur bedrijfsvoering oefent de gemandateerde bevoegdheden uit namens de directeur/bestuurder. Lid 4. Besluiten van de directeur bedrijfsvoering op basis van een mandaat van de directeur/bestuurder worden als volgt ondertekend: “De directeur/bestuurder van het Dr. Nassau College, namens deze, de directeur bedrijfsvoering. (ondertekening)” Lid 5. Het in de voorgaande leden genoemde mandaat wordt als bijlage bij dit managementstatuut gevoegd en behoeft de voorafgaande goedkeuring van de raad van toezicht. Lid 6. de directeur/bestuurder kan een besluit van de directeur bedrijfsvoering dat strijdig is met het beleid of het belang van het Dr. Nassau College, of dat is genomen buiten het verstrekte mandaat Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 53 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
schorsen dan wel vernietigen. Van een dergelijk besluit wordt mededeling gedaan in het managementteam. Artikel 6: Het managementteam Lid 1. De directeur/bestuurder, de locatiedirecteuren en de directeur bedrijfsvoering vormen tezamen het managementteam onder voorzitterschap van de directeur/bestuurder. Lid 2. De directeur/bestuurder stelt, de overige leden van het managementteam gehoord hebbende, de onderlinge verdeling van taken en de werkwijze van het managementteam vast. Lid 3. Het managementteam adviseert en ondersteunt de directeur/bestuurder gevraagd en ongevraagd bij het door de directeur/bestuurder nemen van besluiten. In geval van aangelegenheden betreffende een specifieke locatie hoort de directeur/bestuurder de betreffende locatiedirecteur zoveel mogelijk alvorens een besluit te nemen. Artikel 7: Regeling toedeling, bestemming en aanwending bekostiging Ter uitvoering van artikel 32c, eerste lid, tweede volzin van de Wet op het voortgezet onderwijs geldt dat de regeling voor de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging onderdeel vormt van de reguliere budgetcyclus van het Dr. Nassau College. In het kader van deze budgetcyclus doen de locatiedirecteuren jaarlijks voorstellen voor de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging met betrekking tot de locatie waaraan zij leiding geven. Artikel 8: Slotbepalingen 1. Dit statuut treedt in werking op 1 mei 2009. 2. Intrekking, wijziging of uitbreiding van dit statuut geschiedt bij afzonderlijk besluit van de directeur/bestuurder, na goedkeuring van de raad van toezicht. 3. In gevallen waarin dit managementstatuut niet voorziet, beslist de directeur/bestuurder. 4. De directeur/bestuurder draagt er zorg voor dat een exemplaar van het managementstatuut op de vestigingen ter inzage ligt op een voor een ieder toegankelijke plaats. De directeur/bestuurder zendt een exemplaar van het managementstatuut alsmede van elke wijziging ter kennisneming aan de inspectie.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 54 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Mandatenlijst locatiedirecteuren Deze lijst bevat de mandaten van de locatiedirecteuren van het Dr. Nassau College zoals bedoeld in artikel 4 van het managementstatuut van het Dr. Nassau College. Nr.
Bevoegdheden die zijn gemandateerd aan de locatiedirecteur
Nadere voorwaarden voor de uitoefening van het mandaat
1
De toelating van leerlingen
2
De bevordering van leerlingen
3
De schorsing van leerlingen
4
Het verwijderen van leerlingen
5
Bij de toelating van leerlingen hanteert de locatiedirecteur de daarvoor binnen het Dr. Nassau College geldende regels en normen De locatiedirecteur past bij een besluit over het al dan niet bevorderen van een leerling de daarvoor binnen het Dr. Nassau College geldende regels en normen toe De locatiedirecteur meldt elke schorsing van een leerling van langer dan 1 dag aan de directeur/bestuurder, de leerplichtambtenaar en aan de inspectie van het onderwijs. De locatiedirecteur is bevoegd om het mandaat om een leerling tot maximaal 1 dag te schorsen in ondermandaat te geven aan door de locatiedirecteur aan te wijzen persoon. De locatiedirecteur meldt elke verwijdering van een leerling aan de directeur/bestuurder, de leerplichtambtenaar en aan de inspectie van het onderwijs. De locatiedirecteur past ingeval van een dreigende verwijdering de “checklist verwijdering leerlingen” toe De locatiedirecteur past de “checklist personeel”toe.
Het uitoefenen van de werkgeversbevoegdheden m.b.t. het personeel verbonden aan de locatie, met uitzondering van: Besluiten met rechtspositionele consequenties, zoals aanstelling, ontslag en bevordering. Het inzetten van personeel ten aanzien waarvan rechtspositionele verplichtingen kunnen ontstaan, met inbegrip van uitzendkrachten. De voorbehouden bevoegdheden berusten bij de directeur/bestuurder. De locatiedirecteur is gemandateerd om disciplinaire maatregelen ten aanzien van het personeel verbonden aan de locatie te treffen, met uitzondering van disciplinair ontslag. Het optreden als voorzitter van de Dit mandaat omvat ook het ondertekenen van de examencommissie diploma’s
6
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 55 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Mandatenlijst directeur bedrijfsvoering Deze lijst bevat de mandaten van de directeur bedrijfsvoering van het Dr. Nassau College zoals bedoeld in artikel 5 van het managementstatuut van het Dr. Nassau College. Nr.
Bevoegdheden die zijn gemandateerd aan de directeur bedrijfsvoering
Nadere voorwaarden voor de uitoefening van het mandaat
1
Het doen van uitgaven en het aangaan van verplichtingen tot een bedrag van € 50.000
De directeur bedrijfsvoering mag uitgaven doen en verplichtingen aangaan voor de aan hem toegewezen begrotingsposten tot een bedrag van € 50.000, mits de goedgekeurde begroting of de goedgekeurde meerjarenbegroting de ruimte bevat om deze uitgaven te doen of deze verplichtingen aan te gaan.
2
Het verrichten van salarisbetalingen en hieraan gerelateerde afdrachten m.b.t. het personeel van het Dr. Nassau College
3
Het uitoefenen van de werkgeversbevoegdheden m.b.t. het personeel verbonden aan het stafbureau, met uitzondering van: Besluiten met rechtspositionele consequenties, zoals aanstelling, ontslag en bevordering. Het inzetten van personeel ten aanzien waarvan rechtspositionele verplichtingen kunnen ontstaan, met inbegrip van uitzendkrachten. De voorbehouden bevoegdheden berusten bij de directeur/bestuurder. De directeur bedrijfsvoering is gemandateerd om disciplinaire maatregelen ten aanzien van het personeel verbonden aan het stafbureau te treffen, met uitzondering van disciplinair ontslag.
Het verrichten van de maandelijkse en incidentele salarisbetalingen aan de medewerkers van het Dr. Nassau College, zoals voortvloeiend uit rechtspositionele besluiten van de directeur/bestuurder (aanstelling, bevordering, e.d.) en het verrichten van de hieraan gerelateerde afdrachten (loonbelasting, sociale premies, pensioenpremies, inleg spaarloon, e.d.) De directeur bedrijfsvoering past de “checklist personeel” toe.
Dit mandaat (externe vertegenwoordigingsbevoegdheid) wordt ingeschreven in het Handelsregister met het oog op de derdenwerking.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 56 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Bijlage 1: checklist personele maatregelen Inleiding In het managementstatuut heeft de locatiedirecteur werkgeversbevoegdheden gemandateerd gekregen. In die gevallen dat de locatiedirecteur van deze bevoegdheden gebruik maakt, bijvoorbeeld door een medewerker een officiële waarschuwing te geven, geldt dat het besluit van de locatiedirecteur een toetsing op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet kunnen doorstaan. Voor de in een dergelijk geval te zetten stappen is onderstaande checklist van toepassing. Daarnaast heeft de locatiedirecteur een adviesfunctie in de richting van de directeur/bestuurder in als die gevallen dat de locatiedirecteur een besluit voorbereidt en de directeur/bestuurder het besluit neemt. Bijvoorbeeld in het geval van de werving en selectie van een nieuwe medewerker op de locatie die door de directeur/bestuurder wordt benoemd. Hiervoor worden interne procedures gehanteerd (hier niet opgenomen). Checklist Een disciplinaire maatregel kan het (voorlopige) sluitstuk zijn van het aanpakken van doorlopend gedrag of kan een reactie zijn op een (zwaar) incident. In beide gevallen moet de reactie van de locatiedirecteur in verhouding staan tot het geconstateerde feit. Ingeval van doorlopend gedrag is een disciplinaire maatregel pas aan de orde als er in het voortraject al de nodige stappen tot correctie zijn gezet. Als gedrag oogluikend is getolereerd is een disciplinaire straf niet op zijn plaats als de druppel de emmer doet overlopen. Dan had al eerder moeten zijn ingegrepen. De medewerker moet ook kansen hebben gehad om zijn gedrag bij te stellen. Er moet dus in dit soort gevallen eerst een indringend gesprek hebben plaatsgevonden. Een herhaald indringend gesprek kan tot een mondelinge waarschuwing leiden (dit is nog geen officiële disciplinaire maatregel). Als dat niet helpt kan een vervolgstap pas aan de orde zijn. Belangrijk is ook of de school haar normen expliciet heeft gemaakt en consequent heeft gehandhaafd. Toen TNT nog PTT was en de postbestellers ambtenaren hanteerde de werkgever de expliciete regel dat elke diefstal door medewerkers per definitie tot strafontslag leidt. Op deze grond ontslagen medewerkers kregen zelden van de rechter nog een tweede kans. Wordt door de locatieleider herhaaldelijk gedrag geconstateerd dat niet door de beugel kan en is de medewerker daar al eerder (indringend) op aangesproken en gewaarschuwd, dan kan een disciplinaire maatregel gerechtvaardigd zijn. Het schriftelijk aankondigen bij de werknemer dat de werkgever voornemens is om een disciplinaire straf op te leggen vanwege met name aan te duiden gedrag en dat de werknemer wordt opgeroepen om zich hierover ten overstaan van de locatieleider te verantwoorden is de inleidende stap naar een disciplinaire maatregel. Het is verstandig dit gesprek met twee personen te voeren (samen met de teamleider of een P&O-er). Verantwoording betekent dat de medewerker zijn visie op het geheel geeft en dat de locatieleider daar op doorvraagt, zodat helder is of de medewerker het gedrag erkent of ontkent, of er verzachtende omstandigheden zijn en of er beterschap wordt beloofd. Afhankelijk van de reactie van de medewerker, van de ernst van het gedrag en van de omstandigheden beraadt de locatieleider zich over een passende reactie en voert hierover overleg met de directeur/bestuurder alvorens een besluit te nemen. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 57 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Het besluit dient goed gemotiveerd te zijn, in te gaan op de reactie van de medewerker en dient een belangenafweging te bevatten. Ook de andere eisen die aan een dergelijk besluit worden gesteld (zie de checklist voor verwijdering van leerlingen) zijn van toepassing. De medewerker die het er niet mee eens is heeft een bezwarenmogelijkheid en dient daar op gewezen te worden. Niet zelden zal de medewerker al in de verantwoordingsfase zich laten ondersteunen door iemand van de vakbond of een (andere) jurist. Let daarom goed op de procedurele stappen. Een disciplinaire maatregel komt in het personeelsdossier. Bij zeer ernstige gevallen is (onmiddellijke) schorsing van de medewerker aan te raden. Raadpleeg in deze gevallen altijd een jurist.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 58 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Bijlage 2: Checklist verwijdering leerlingen Inleiding Het verwijderen van een leerling is in het managementstatuut van het Dr. Nassau College gemandateerd aan de locatiedirecteur. Als voorwaarde is gesteld dat de locatiedirecteur deze checklist verwijdering leerlingen volgt. Het doel van de checklist is om de locatiedirecteur te helpen bij het zetten van de juiste stappen zodat een eventueel besluit van verwijdering een toetsing in het kader van de Algemene wet bestuursrecht kan doorstaan. Uitgangspunten bij de besluitvorming zijn:
Het afwegen van de belangen van de school en de desbetreffende leerling. Het zorgvuldig doorlopen van de procedure, waaronder het horen van de ouders en verzorgers voordat een besluit wordt genomen. Checklist Voordat een leerling verwijderd kan worden dient de locatiedirecteur eerst te onderzoeken of de leerling op een andere school kan worden geplaatst. Accepteren de ouders de overstap naar een andere school dan is geen sprake van verwijdering, maar van uitschrijving op het Dr. Nassau College en inschrijving door de ouders op de nieuwe school. Weigeren de ouders het aanbod van vrijwillige overplaatsing en de locatiedirecteur wil de verwijdering toch doorzetten, dan nodigt de locatiedirecteur de ouders mondeling met een schriftelijke bevestiging (met ontvangstbevestiging) uit voor een gesprek over het voornemen van verwijdering en geeft in de brief de redenen voor verwijdering aan. Het gesprek met de ouders wordt bij voorkeur door de locatiedirecteur samen met een teamleider gevoerd. De locatiedirecteur licht toe waarom de leerling niet meer is te handhaven en welke procedurele stappen er zijn gezet (regelen overplaatsing, overleg met zorginstanties, met leerplichtambtenaar, al naar gelang wat in het specifieke geval van toepassing is) en vraagt om een reactie op het voornemen. De locatiedirecteur vat de reactie van de ouders samen, checkt of het correct is samengevat en geeft aan dat er gehoord de reactie van de ouders een besluit wordt genomen waarvan de ouders omstreeks ….. bericht ontvangen. De locatiedirecteur voert overleg met de directeur/bestuurder om gehoord de argumenten van de ouders al dan niet tot verwijdering over te gaan. Indien de verwijdering wordt doorgezet maakt de locatiedirecteur een concept-brief waarin hij het besluit van verwijdering per datum x kenbaar maakt en dit besluit toelicht en aangeeft dat en hoe de belangen van de school en de ouders zijn afgewogen en expliciet ingaat op de reactie van de ouders naar aanleiding van het voornemen. Deze concept-brief wordt juridisch gecheckt door het stafbureau. Onder aan de brief wordt aangegeven dat ingeval de ouders het niet eens zijn met de beslissing van de locatiedirecteur er binnen een termijn van zes weken bezwaar kan worden aangetekend bij de bezwarencommissie onder verwijzing naar de Regeling behandeling bezwaarschriften 2007 (straks na wijziging bestuursmodel: 2009) en dat een exemplaar van de Regeling is op te vragen bij het bestuursbureau. Het besluit wordt aangetekend verzonden. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 59 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Bijlage 3: Tekst artikel 32c WVO. Vaststelling managementstatuut 1. Het bevoegd gezag stelt na overleg met de rector, de directeur, de conrector en de adjunctdirecteur en indien toepassing is gegeven aan artikel 32a met de centrale directie, een managementstatuut vast. In het managementstatuut is ten minste een regeling opgenomen betreffende de bevoegdheden van de rector, de directeur, de conrector en de adjunct-directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 32a van de bevoegdheden van de centrale directie, met betrekking tot de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging. 2. Het managementstatuut bevat tevens de aanduiding van de andere aan het bevoegd gezag bij wettelijk voorschrift toegekende taken en bevoegdheden waarvan het bevoegd gezag heeft bepaald dat de rector, de directeur, de conrector, de adjunct-directeur of de centrale directie van de school deze in naam van het bevoegd gezag kan uitoefenen. Het managementstatuut bevat voorts instructies ten aanzien van deze taken en bevoegdheden. 3. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een exemplaar van het managementstatuut in het gebouw van de school ter inzage beschikbaar is op een voor een ieder toegankelijke plaats. Het bevoegd gezag zendt een exemplaar van het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling ter kennisneming aan de inspectie.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 60 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 22: Klokkenluidersregeling9
Artikel 1
Inleidende bepalingen
1. In deze regeling wordt verstaan onder: Betrokkene: degene die al dan niet als werknemer werkzaamheden verricht ten behoeve van het Dr. Nassau College. Leidinggevende: degene die direct leiding geeft aan de betrokkene. Vertrouwenspersoon: een van de vertrouwenspersonen die als zodanig door de directeur/bestuurder zijn aangewezen. Meldpunt: een onafhankelijke commissie of persoon die als zodanig door de directeur/bestuurder is aangewezen. Vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een misstand binnen het Dr. Nassau College omtrent: a. een (dreigend) strafbaar feit; b. een (dreigende) grove schending van regels; c. een ernstig gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu; d. een (dreiging van) bewust onjuist informeren van publieke organen of e. (een dreiging van) het bewust achterhouden, vernietigen of manipuleren van informatie over deze feiten. 2. Deze regeling is niet bestemd voor: het melden van persoonlijke klachten van medewerkers over hen persoonlijk betreffende aangelegenheden in verband met de arbeid; het melden van gewetensbezwaren in verband met het verrichten van normale onderwijsactiviteiten. Artikel 2
Meldplicht
Iedere betrokkene van het Dr. Nassau College is verplicht een serieuze aanwijzing van een misstand intern aan de orde te stellen. Artikel 3
Interne meldprocedure
1. Tenzij sprake is van een uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 7 lid 2 of van de situatie als bedoeld in lid 5 van dit artikel, meldt de betrokkene die een vermoeden van een misstand heeft, dat vermoeden intern a. bij zijn leidinggevende of b. indien hij melding aan zijn leidinggevende niet wenselijk acht, bij een hoger geplaatste functionaris in de lijn of c. indien hij melding aan de hiervoor genoemde functionarissen niet wenselijk acht, bij de directeur/bestuurder. 9
Dit is de klokkenluidersregeling als bedoeld in punt 13 van de Code goed onderwijsbestuur in het voortgezet onderwijs van de VO-Raad. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 61 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
d. Bij de raad van toezicht, indien het vermoeden van een misstand betrekking heeft op de directeur/bestuurder. De raad van toezicht behandelt een binnengekomen melding zoveel mogelijk overeenkomstig het bepaalde in deze regeling, waarbij in de desbetreffende bepalingen in plaats van "de directeur/bestuurder" moet worden gelezen "de raad van toezicht". 2. De in het eerste lid bedoelde functionaris die een melding heeft ontvangen, legt die melding met vermelding van de ontvangstdatum schriftelijk vast, laat die vastlegging voor akkoord tekenen door de betrokkene (die daarvan een afschrift ontvangt) en draagt er zorg voor dat de directeur/bestuurder onverwijld op de hoogte wordt gesteld van een gemeld vermoeden van een misstand. 3. Naar aanleiding van de melding van en vermoeden van een misstand stelt de directeur/bestuurder onverwijld een onderzoek in. 4. De directeur/bestuurder stuurt een ontvangstbevestiging aan de betrokkene die een vermoeden van een misstand heeft gemeld. De ontvangstbevestiging bevat het gemelde vermoeden van een misstand en het moment waarop de betrokkene het vermoeden heeft gemeld. Artikel 4
Inschakelen vertrouwenspersoon
1. Indien de betrokkene melding aan de in artikel 3 lid 1 genoemde functionarissen (nog) niet wenselijk acht, kan hij het vermoeden van een misstand eerst voor advies bespreken met één van de vertrouwenspersonen, alvorens te besluiten om al dan niet tot melding over te gaan. 2. Als de betrokkene na bespreking met een vertrouwenspersoon besluit over te gaan tot interne melding, doet hij die melding aan één van de artikel 3 lid 1 genoemde personen of direct aan een vertrouwenspersoon. Melding aan een vertrouwenspersoon kan ook plaatsvinden in combinatie met de melding aan de in artikel 3 lid 1 genoemde functionarissen. 3. Indien de betrokkene kiest voor melding aan een vertrouwenspersoon, brengt die vertrouwenspersoon de directeur/bestuurder, dan wel - in de situatie van sub d van lid 1 van artikel 3 – de raad van toezicht op de hoogte van de melding op een met de betrokkene overeengekomen wijze en tijdstip. Lid 3 en lid 4 van artikel 3 zijn van overeenkomstige toepassing. 4. De betrokkene kan de vertrouwenspersoon verzoeken zijn identiteit bij de directeur/bestuurder of de leidinggevende niet bekend te maken. In dit geval zendt de directeur/bestuurder de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 3 lid 4 aan de vertrouwenspersoon. De betrokkene kan het verzoek te allen tijde herroepen. 5. Aan de vertrouwenspersoon komt het recht van verschoning toe. Artikel 5
Standpunt directeur/bestuurder
1. Binnen een periode van tien weken vanaf het moment van de interne melding wordt de betrokkene dan wel, indien de betrokkene heeft verzocht zijn identiteit niet bekend te maken aan de directeur/bestuurder, de vertrouwenspersoon door of namens de directeur/bestuurder schriftelijk op de hoogte gebracht van een inhoudelijk standpunt omtrent het gemelde vermoeden van een misstand. Daarbij wordt aangegeven tot welke stappen de melding heeft geleid. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 62 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
2. Indien het standpunt niet binnen tien weken kan worden gegeven, wordt de betrokkene dan wel de vertrouwenspersoon door of namens de directeur/bestuurder hiervan in kennis gesteld; daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn hij een standpunt tegemoet kan zien. Artikel 6
Het Meldpunt
1. De directeur/bestuurder wijst een of meer personen aan die het Meldpunt vormt of vormen. Zij worden benoemd voor de werkingsduur van de regeling. 2. Het Meldpunt heeft tot taak een vermoeden van een misstand, dat door een betrokkene met toepassing van artikel 7 bij het Meldpunt is gemeld, te onderzoeken en de directeur/bestuurder daaromtrent te adviseren. 3. Indien het Meldpunt uit meerdere personen bestaat, is dit altijd een oneven aantal, inclusief de voorzitter. Tevens kunnen in dat geval een secretaris, een plaatsvervangend voorzitter en andere plaatsvervangende leden worden benoemd. Zij beslissen bij gewone meerderheid van stemmen Artikel 7
Voorwaarden melding bij het Meldpunt
1. De medewerker kan het vermoeden van een misstand melden bij het Meldpunt indien: a. hij het niet eens is met het standpunt als bedoeld in artikel 5; b. hij geen standpunt heeft ontvangen binnen de vereiste termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 5; c. de termijn, bedoeld in het tweede lid van artikel 5, gelet op alle omstandigheden onredelijk lang is en de medewerker hiertegen bezwaar heeft gemaakt bij de directeur/bestuurder of d. sprake is van een uitzonderingsgrond als bedoeld in het volgende lid. 2. Een uitzonderingsgrond als bedoeld in het vorige lid onder d doet zich voor, indien sprake is van: a. acuut gevaar, waarbij een zwaarwegend en spoedeisend maatschappelijk belang onmiddellijke externe melding noodzakelijk maakt; b. een situatie waarin de medewerker in redelijkheid kan vrezen voor tegenmaatregelen als gevolg van een interne melding; c. een duidelijke dreiging van verduistering of vernietiging van bewijsmateriaal; d. een eerdere interne melding conform deze regeling van in wezen dezelfde misstand, die de misstand niet heeft weggenomen. Artikel 8
Wijze van melding bij het Meldpunt
1. Het vermoeden van een misstand kan aan het Meldpunt worden gemeld per brief. De brief wordt geadresseerd aan het Meldpunt, met op de envelop de vermelding 'Vertrouwelijk en persoonlijk'. 2. De betrokkene kan het Meldpunt verzoeken zijn identiteit niet bekend te maken. Hij kan dit verzoek te allen tijde herroepen.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 63 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Artikel 9
Ontvangstbevestiging en onderzoek
1. Het Meldpunt bevestigt de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand aan de betrokkene die het vermoeden heeft gemeld en stelt de directeur/bestuurder op de hoogte van de melding. 2. Indien het Meldpunt dit voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk acht, stelt het een onderzoek in. 3. Ten behoeve van het onderzoek omtrent een melding van een vermoeden van een misstand is het Meldpunt bevoegd alle inlichtingen in te winnen die het voor de vorming van zijn advies noodzakelijk acht. 4. Het Meldpunt kan het onderzoek of gedeelten daarvan opdragen aan één van de leden of een deskundige. 5. Wanneer de inhoud van bepaalde door het Dr. Nassau College verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van het Meldpunt dient te blijven, wordt dit aan het Meldpunt meegedeeld. Het Meldpunt beveiligt informatie met een vertrouwelijk karakter in zijn advies tegen kennisneming door onbevoegden. Artikel 10
Advies van het Meldpunt
1. Het Meldpunt legt binnen tien weken zijn bevindingen omtrent de melding van een vermoeden van een misstand neer in een advies aan de directeur/bestuurder en zendt een afschrift van zijn advies aan de betrokkene met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan het Meldpunt verstrekte informatie. 2. Indien het advies niet binnen tien weken kan worden gegeven, wordt de termijn door het Meldpunt met ten hoogste vier weken verlengd. Het Meldpunt stelt de directeur/bestuurder en de betrokkene daarvan schriftelijk in kennis. Artikel 11
Nader standpunt directeur/bestuurder
1. Binnen vier weken na ontvangst van het advies bedoeld in artikel 10 stelt de directeur/bestuurder de betrokkene en het Meldpunt schriftelijk op de hoogte van zijn (nader) standpunt. Daarbij wordt aangegeven tot welke stappen en/of maatregelen het advies heeft geleid. 2. Een van het advies afwijkend (nader) standpunt wordt gemotiveerd. Artikel 12
Jaarverslag
1. Jaarlijks wordt door het Meldpunt een verslag opgemaakt. 2. In dat verslag wordt in geanonimiseerde zin en met inachtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen gemeld: a. het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand; b. het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek heeft geleid; c. het aantal onderzoeken dat het Meldpunt heeft verricht; d. het aantal adviezen en de aard van de adviezen die het Meldpunt heeft uitgebracht. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 64 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
3. Dit jaarverslag wordt aan de directeur/bestuurder, de raad van toezicht en de GMR gestuurd en openbaar gemaakt. Artikel 13
Rechtsbescherming
1. De voor de betrokkene geldende geheimhoudingsplicht krachtens de CAO is niet van toepassing a. indien de betrokkene advies vraagt of een melding doet bij de vertrouwenspersoon en b. indien hij bij melding aan het Meldpunt voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 7. 2. De betrokkene die met inachtneming van de bepalingen in deze regeling een vermoeden van een misstand heeft gemeld, wordt op geen enkele wijze in zijn positie benadeeld als gevolg van het melden. 3. Een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 1 lid 1, die werkzaam is bij het Dr. Nassau College, wordt op geen enkele wijze benadeeld als gevolg van het fungeren als zodanig krachtens deze regeling. 4. Het in lid 3 van dit artikel bepaalde geldt ook ten aanzien van een lid van het Meldpunt die tevens werkzaam is bij het Dr. Nassau College.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 65 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Horizontale verantwoording
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 66 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 23: Uitgangspunten horizontale verantwoording Onderwijsorganisaties leggen op veel manieren verantwoording af voor hun beleid en de gerealiseerde resultaten. Enerzijds gaat het om verticale verantwoording en anderzijds om horizontale verantwoording. De verticale verantwoording is gericht op de landelijke en lokale overheid. De horizontale verantwoording kent een formeel kanaal (medezeggenschap op basis van de WMS) en een niet gereguleerde setting. Het verantwoordingsplaatje kan als volgt schematisch worden weergegeven.
OC&W
inspectie
Jaarrekening en jaarverslag
Onderwijsproces en resultaten
Gemeente
Openbaar onderwijs
Dr. Nassau College
MR
Instemming en advies op voorgenomen besluiten Bespreking gang van zaken en verantwoording
Dialoog en partnerschap: Maatschappelijke omgeving: Potentiële ouders en leerlingen, basisscholen, bedrijven, instellingen, Gemeente, etc
De invulling van de verticale verantwoording is procesmatig en inhoudelijk bij wet geregeld. Op vaste momenten moet de onderwijsorganisatie bepaalde gegevens en documenten verstrekken op basis waarvan een formele reactie vanuit de overheid volgt. De horizontale verantwoording in relatie met de MR is ook bij wet geregeld, maar laat wel ruimte voor een eigen inkleuring van de verantwoordingsrelatie. Die kan minimaal worden ingevuld door het voorleggen van de voorgeschreven concept-besluiten en documenten. In dat geval heeft de MR voornamelijk hindermacht. Een andere insteek is om de MR te beschouwen als strategische partner van de directeur/bestuurder. Met de vertegenwoordigers van ouders, leerlingen en personeel wordt Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 67 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
in de MR een strategische dialoog gevoerd, gericht op het verder ontwikkelen van de onderwijsorganisatie. Door de MR in een vroegtijdig stadium bij ontwikkelingen te betrekken en te laten meedenken en meepraten heeft de MR invloed in het begin van het beleidsproces. De daaruit voortvloeiende besluiten moet nog wel formeel aan de MR worden voorgelegd, maar de afwegingen zijn dan al met elkaar besproken en afgewogen. Dialoog met de samenleving Er is een ruimere kring van belanghebbenden bij het Dr. Nassau College die geen formele positie hebben, maar wel belangrijke input kunnen leveren aan de organisatie en geïnteresseerd zijn in de koers van de organisatie. Het gaat om de groep potentiële ouders en leerlingen die in de toekomst voor een VO-school zullen gaan kiezen, om de toeleverende basisscholen, die willen weten hoe hun leerlingen straks worden opgevangen in het voortgezet onderwijs. Ook de individuele ouders die niet in de formele medezeggenschapsstructuur participeren zijn direct belanghebbenden. Het gaat verder om afnemende onderwijsinstellingen, om instellingen die deel uitmaken van de infrastructuur rond de school (bijvoorbeeld m.b.t. leerlingenzorg), de gemeente vanuit het jeugdbeleid en het lokale en regionale bedrijfsleven dat stageplaatsen en faciliteiten kan leveren en waar een deel van de leerlingen na de schoolloopbaan aan de slag gaat. Ook de (lokale)media zijn van belang, omdat die de publieke opinie beïnvloeden. Met het krapper worden van het aanbod van docenten worden opleidingsinstellingen, studenten en stagiaires en potentiële zij-instromers ook een belangrijke doelgroep voor partnerschap met de school. De wijze waarop de school met al deze geïnteresseerde groepen de dialoog aangaat is niet van hogerhand geregeld. Duidelijk is dat het belang van een goede dialoog wederzijds is. De school kan ervan profiteren, maar zo ook ouders, leerlingen, bedrijven en andere gesprekspartners. Omdat de groepen verschillen is er ook niet één model waarmee de dialoog kan worden vormgegeven. Dat vereist per groep maatwerk. Instrumenten voor de dialoog kunnen zijn: bijeenkomsten met potentiële ouders en leerlingen om zicht te krijgen op hun wensen en om informatie te kunnen geven over het onderwijsaanbod bijeenkomsten met directeuren en docenten in het basisonderwijs om de aansluiting op het basisonderwijs te bespreken, om informatie uit te wisselen over nieuwe leerlingen en over de loopbaan in het voortgezet onderwijs deelname aan netwerken met het lokale bedrijfsleven ouder en leerlingen-enquêtes personeels-enquêtes het spotten en begeleiden van talenten die wellicht voor het docentschap zijn te interesseren het goed gebruik maken van digitale en papieren media Essentieel bij een dialoog is dat het wederzijds is en dat de school laat zien wat er met de input wordt gedaan. De samenleving mag ook verwachten dat de school verantwoording aflegt over wat er met de suggesties is gedaan.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 68 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Door de horizontale verantwoording verder vorm te geven geeft het Dr. Nassau College invulling aan de principes die in de sectorcode voor “Goed onderwijsbestuur” in het voortgezet onderwijs zijn genoemd.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 69 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 24: Jaarverslag Voor de opstelling van het jaarverslag past het Dr. Nassau College de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs toe. Deze Richtlijn is gebaseerd op inrichtingsvereisten van Boek 2, titel 9 van het Burgerlijk Wetboek en op de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (BW/RJ). Naast hetgeen volgens de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs wordt voorgeschreven zijn er nog enkele statutaire verplichtingen ten aanzien van de inhoud van het jaarverslag: Verslag raad van toezicht In het jaarverslag is naast het bestuursverslag ook een verslag van de raad van toezicht opgenomen. Hierin doet de raad van toezicht kort verslag van zijn werkzaamheden en gaat de raad kort in op de jaarlijkse zelfevaluatie en de conclusies die de raad daaraan verbindt (zie de procedure Zelfevaluatie raad van toezicht zoals opgenomen in dit handboek Governance). Wezenskenmerken openbaar onderwijs In het bestuursverslag gaat de directeur/bestuurder in op de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs en hoe deze in de organisatie zijn vormgegeven. Dit deel van het verslag is specifiek bedoeld voor de verantwoording in de richting van de gemeenteraad van Assen (artikel 12.2 van de statuten en artikel 42 b WVO). Realisatie missie en doelstellingen Tevens legt de directeur/bestuurder verantwoording af over de mate waarin de missie en doelstellingen worden gerealiseerd (artikel 7.4 van de statuten). Beloning en kostenvergoedingen directeur/bestuurder en raad van toezicht Verder wordt in het jaarverslag melding gemaakt van de beloning en kostenvergoedingen van de directeur/bestuurder en de raad van toezicht (artikel 12.2 statuten, artikel 8, lid 2 onder f WMS).
Opstelling, goedkeuring en bespreking Het jaarverslag wordt opgesteld door de directeur/bestuurder, goedgekeurd door de raad van toezicht en de gemeenteraad van Assen. De directeur/bestuurder en de voorzitter en leden van de raad van toezicht ondertekenen de jaarrekening. Het jaarverslag wordt ter informatie toegezonden aan de medezeggenschapsraad. Het jaarverslag wordt formeel ingediend bij het ministerie van OCW, waarna de gecomprimeerde gegevens worden gepubliceerd op de site www.onderwijsincijfers.nl. De kengetallen van het bestuur en de school kunnen dan worden vergeleken met die van andere (vergelijkbare) besturen en scholen. Omdat de jaarrekeningcijfers inmiddels ook de aandacht van de media hebben getrokken (onder ander van het Aob-blad) is een goede inhoudelijke verantwoording van zaken als de vermogenspositie en bestuurdersbeloning een must.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 70 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Rechtsbescherming
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 71 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Hoofdstuk 25: Interne bezwarenprocedure Algemene toelichting bezwaar en beroep De Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe (Dr. Nassau College) is een privaatrechtelijke rechtspersoon die een publiekrechtelijke taak vervult, namelijk het verzorgen van openbaar onderwijs. De besluiten die door de rechtspersoon worden genomen kunnen soms worden beschouwd als een besluit van een bestuursorgaan in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). Dat geldt met name voor besluiten die worden genomen t.a.v. het personeel dat in dienst is van de stichting en dat de status van ambtenaar heeft. Dat geldt ook voor besluiten die worden genomen t.a.v. leerlingen, zoals een besluit tot verwijdering of een besluit tot het treffen van een disciplinaire maatregel (schorsing). De AWB is niet van toepassing als de stichting als een private rechtspersoon aan het economisch verkeer deelneemt en bijvoorbeeld een schoonmaakcontact met een schoonmaakbedrijf opzegt. Dan is het privaatrecht van toepassing op de rechtsverhouding tussen stichting en schoonmaakbedrijf. De directeur/bestuurder van de stichting is het statutaire bestuursorgaan dat besluiten kan nemen waarop de AWB van toepassing is. Ook de in het managementstatuut gemandateerde functionarissen kunnen namens de directeur/bestuurder besluiten nemen waarop de AWB van toepassing is, bijvoorbeeld het besluit om een leerling te schorsen. De AWB geeft regels voor de besluitvorming van het bestuursorgaan. Een van de regels is dat er een belangenafweging moet plaatsvinden alvorens het besluit wordt genomen. Degene op wie het besluit van toepassing is, bijvoorbeeld een personeelslid of een leerling of ouder, kan tegen het besluit bezwaar aantekenen bij het orgaan dat het besluit heeft genomen. Het bestuursorgaan dient het besluit waartegen bewaar is ingesteld te heroverwegen. Degene die bezwaar heeft ingediend wordt door het bestuursorgaan gehoord. Na heroverweging neemt het bestuursorgaan een gemotiveerd besluit. Dat kan zijn om het bezwaar te honoreren of om het bezwaar af te wijzen. Vervolgens staat na de bezwaarfase beroep open tegen het besluit bij de rechtbank. De AWB regelt de procedures rond instellen en afhandelen van bezwaar en beroep. De bevoegdheden van de directeur/bestuurder en de functionarissen om besluiten te nemen zijn te vinden in de statuten en in het managementstatuut. Als er bezwaar wordt ingesteld tegen een besluit van de directeur/bestuurder of een besluit van een functionaris namens de directeur/bestuurder, wordt de navolgende bezwarenprocedure gevolgd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een externe bezwarencommissie die een advies aan de directeur/bestuurder uitbrengt.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 72 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Regeling behandeling bezwaarschriften 2009 De directeur/bestuurder van de Stichting Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe besluit, gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vast te stellen de volgende regeling: ‘Regeling behandeling bezwaarschriften 2009’. Artikel 1 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. b. c.
directeur/bestuurder: Het bevoegd gezag van de Stichting Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe; commissie: vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften; Wet: wet van 4 juni 1992 houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht), zoals deze sindsdien is gewijzigd.
Artikel 2 De commissie Er is een commissie ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van de directeur/bestuurder. De commissie is ingesteld voor onbepaalde tijd. Artikel 3 Samenstelling van de commissie 1. 2. 3.
4.
De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden. De voorzitter en de leden worden benoemd, geschorst en ontslagen door de directeur/bestuurder. De directeur/bestuurder benoemt overeenkomstig het eerste lid een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden. De voorzitter van de commissie kan geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een gemeentelijk bestuursorgaan dan wel het bestuur van de stichting. De commissie regelt de vervanging van de voorzitter.
Artikel 4 Secretaris 1. 2. 3.
De secretaris van de commissie wordt door de directeur/bestuurder aangewezen. De directeur/bestuurder wijst tevens één of meer plaatsvervangers van de secretaris aan. De directeur/bestuurder kan de werkzaamheden behorende bij de functie van secretaris als bedoeld in lid 1 opdragen aan derden.
Artikel 5 Zittingsduur 1. 2. 3. 4.
De voorzitter en de leden van de commissie worden benoemd door de directeur/bestuurder voor een periode van maximaal drie jaar. De voorzitter en de leden van de commissie treden af na afloop van de zittingsperiode. Er bestaat eenmalig de mogelijkheid tot herbenoeming door de directeur/bestuurder. De voorzitter en de leden van de commissie kunnen op elk moment ontslag nemen. De aftredende voorzitter en de aftredende leden van de commissie blijven hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 73 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Artikel 6 Ingediend bezwaarschrift 1. 2.
Op het ingediende bezwaarschrift wordt de datum van ontvangst aangetekend. Indien de commissie over het bezwaar zal adviseren, deelt het bestuursorgaan dit zo spoedig mogelijk mede aan de indiener van het bezwaarschrift.
Artikel 7 Uitoefening bevoegdheden De bevoegdheden ingevolge de hierna genoemde artikelen van de wet worden voor de toepassing van deze regeling uitgeoefend door de voorzitter van de commissie: a. b. c. d. e.
artikel 2:1, tweede lid; artikel 6:6, wat betreft het de indiener stellen van een termijn; artikel 6:17, voorzover het de verzending van stukken betreft tijdens de behandeling door de commissie; artikel 7:4, tweede lid; artikel 7:6, vierde lid.
Artikel 8 Vooronderzoek 1.
2.
De voorzitter van de commissie is in verband met de voorbereiding van de behandeling van het bezwaarschrift bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te winnen of te laten inwinnen. De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de commissie bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en hen zo nodig uitnodigen daartoe op de hoorzitting te verschijnen. Indien daaraan kosten zijn verbonden, is vooraf machtiging van de directeur/bestuurder vereist.
Artikel 9 Hoorzitting 1.
2. 3.
De voorzitter van de commissie bepaalt de plaats en het tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te laten horen. De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de wet. Indien de voorzitter op grond van het tweede lid besluit af te zien van het horen, doet hij daarvan mededeling aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan.
Artikel 10 Uitnodiging zitting 1. 2.
3.
4.
De voorzitter nodigt de belanghebbenden en het verwerend orgaan ten minste twee weken voor de zitting schriftelijk uit. Binnen drie dagen na de uitnodiging als bedoeld in het eerste lid kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen. De beslissing van de voorzitter op het verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt zo spoedig mogelijk, uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan meegedeeld. De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen die genoemd zijn in het eerste tot en met het derde lid.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 74 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Artikel 11 Quorum Voor het houden van een zitting is vereist dat de meerderheid van het aantal leden, onder wie in elk geval de voorzitter, of zijn plaatsvervanger, aanwezig is. Artikel 12 Niet-deelneming aan de behandeling De voorzitter en de leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling van een bezwaarschrift indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn. Artikel 13 Openbaarheid zitting 1. 2.
3.
De zitting van de commissie is openbaar. De deuren kunnen worden gesloten indien de voorzitter van de commissie of een van de aanwezige leden het nodig oordeelt of indien een belanghebbende daartoe een verzoek doet. Indien de commissie vervolgens beslist dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen openbaarheid van de zitting verzetten, vindt de zitting plaats met gesloten deuren.
Artikel 14 Schriftelijke verslaglegging 1. 2. 3.
4. 5.
Het verslag als bedoeld in artikel 7:7 van de wet vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen. Indien de zitting geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren plaatsvond, of indien belanghebbenden, respectievelijk hun gemachtigden niet in elkaars tegenwoordigheid zijn gehoord, maakt het verslag hiervan melding. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de commissie.
Artikel 15 Nader onderzoek 1.
2. 3.
4.
Indien na afloop van de zitting maar voordat het advies wordt opgesteld, nader onderzoek wenselijk blijkt te zijn, kan de voorzitter uit eigen beweging of op verlangen van de andere commissieleden dit onderzoek houden. De uit het nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebbenden toegezonden. De leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebbenden kunnen binnen een week na verzending van de nadere informatie aan de voorzitter van de commissie een verzoek richten tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting. De voorzitter beslist op een dergelijk verzoek. Op een nieuwe hoorzitting zijn de bepalingen in deze regeling die betrekking hebben op de hoorzitting, zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16 Raadkamer en advies 1. 2.
De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies. a. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen over het uit te brengen
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 75 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
b.
advies. Indien bij een stemming de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter.
c. Van een minderheidsstandpunt wordt bij het advies melding gemaakt, indien de minderheid dat verlangt. 3. 4.
Het advies is gemotiveerd en omvat een voorstel voor de te nemen beslissing op het bezwaarschrift. Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris van de commissie ondertekend.
Artikel 17 Uitbrengen advies en verdaging 1.
2.
3.
Het advies wordt, onder medezending van het verslag als bedoeld in artikel 14 en eventueel door de commissie ontvangen nadere informatie en nader verslag, tijdig uitgebracht aan het bestuursorgaan dat op het bezwaarschrift dient te beslissen. Indien naar het oordeel van de voorzitter van de commissie de termijn van 10 weken, als bedoeld in artikel 7:10, eerste lid, van de wet, ontoereikend is voor achtereenvolgens het uitbrengen van een advies en het nemen van een beslissing, verzoekt hij het verwerend orgaan tijdig de beslissing te verdagen. Van een besluit tot verdaging ontvangen de commissie en de belanghebbenden een afschrift.
Artikel 18 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 mei 2009. Voor bezwaarschriften, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling, wordt de regeling behandeling bezwaarschriften 2007 toegepast, met dien verstande dat het advies wordt uitgebracht aan de directeur/bestuurder.
Artikel 19 Citeertitel Deze regeling kan worden aangehaald als: regeling behandeling bezwaarschriften 2009.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de Medezeggenschapsraad d.d. ………. Aldus goedgekeurd door de raad van toezicht d.d. ……………………………. Aldus vastgesteld door de directeur/bestuurder van de Stichting Voortgezet Onderwijs Noord- en Midden-Drenthe op ……………….
De directeur/bestuurder,
…………………………………….. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 76 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Toelichting Artikelsgewijze toelichting Artikel 2 Inleidende bepaling commissie Op grond van artikel 7, lid b, van het huishoudelijk reglement regelt het bestuur bij het besluit tot instelling van een commissie de taak, de bevoegdheden, het aantal leden van de commissie en de duur waarvoor de commissie is ingesteld. In artikel 1:5 van de Awb is omschreven wat onder het maken van bezwaar dient te worden verstaan.
Artikel 3 Samenstelling van de commissie Het eerste lid verwijst naar de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 7:13 Awb. Voor de samenstelling van een commissie voor bezwaarschriften ex artikel 7:13 Awb gelden niet de eisen van artikel 7:5 Awb (ABRvS 31 mei 1999, JB 1999/155). Artikel 4 Secretaris Hoewel in de Awb nergens over een secretaris wordt gesproken, is het gebruikelijk dat een commissie beschikt over een secretaris ter ondersteuning van de werkzaamheden. Deze bepaling opent in lid 3 de mogelijkheid de secretariële werkzaamheden door een derde partij te laten uitvoeren.
Artikel 6 Ingediend bezwaarschrift In de Awb wordt uitgebreid aandacht geschonken aan de wijze waarop een bezwaarschrift ingediend moet worden en de daarmee samenhangende ontvankelijkheidsvragen. Hieronder wordt beknopt aangegeven welke onderwerpen in de Awb aan de orde komen: Vereisten te stellen aan het bezwaarschrift (artikel 6:5). De indieningstermijn (artikel 6:7 tot en met 6:12): 1. De indieningstermijn bedraagt zes weken (artikel 6:7). 2. De indieningstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (artikel 6:8). 3. De ontvangsttheorie (artikel 6:9, eerste lid) of een combinatie van de verzend- en ontvangsttheorie is van toepassing (artikel 6:9, tweede lid). 4. Regeling voor de ontvankelijkheid van te vroeg of te laat ingediende bezwaarschriften (artikel 6:10 en 6:11). 5. Bezwaar dat gericht is tegen het niet-tijdig nemen van een besluit, is niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12). c. De procedure na ontvangst van een bezwaarschrift (artikel 6:14 tot en met 6:15): 1. Schriftelijk bevestigen van de ontvangst door het orgaan waarbij het bezwaarschrift is ingediend. Hierbij kan worden vermeld dat een commissie over het bezwaar zal adviseren. Over de ontvangstbevestiging wordt nog opgemerkt dat naast verzending per post ook uitreiking van een ontvangstbewijs in aanmerking komt. De ontvangstbevestiging kan worden gebruikt om de indiener mede te delen dat hij in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord. Het verdient aanbeveling om in ieder geval bij twijfel over de tijdige ontvangst, de envelop te bewaren waarin het a.
b.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 77 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
bezwaarschrift is verzonden, en daarop van de datum van ontvangst een aantekening te maken. Een per fax verzonden bezwaarschrift dient vóór 24.00 uur van de laatste dag van de termijn te zijn ingediend. Op grond van jurisprudentie moet het faxen zijn aangevangen vóór 24.00 uur. Het risico van storingen in zowel de zendende als de ontvangende faxapparatuur is voor de verzender (ABRvS 16 mei 2000, AB 2000/325). Een bezwaarschrift verzenden per e-mail is pas mogelijk als de directeur/bestuurder nadrukkelijk heeft aangegeven dat deze weg openstaat (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer). Is dat niet gebeurd, maar wordt een bezwaarschrift toch per e-mail ingediend, dan dient de verzender op de hoogte te worden gebracht van het feit dat dit wettelijk nog niet mogelijk is en moet de verzender worden verzocht het bezwaarschrift alsnog op de voorgeschreven wijze in te dienen. Een per e-mail ingediend bezwaarschrift kan niet automatisch niet-ontvankelijk worden verklaard (ABRvS 10 september 2003, AB 2003, 34). Het aantekenen van de datum van ontvangst wordt in artikel 6:15 Awb uitdrukkelijk voorgeschreven indien het bezwaarschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of een onbevoegde administratieve rechter. Dit heeft betekenis voor de vraag of het geschrift tijdig bij de bevoegde instantie is ingediend. Met dit artikel wordt de daadwerkelijke behandeling van een ingediend bezwaarschrift gestart. De in artikel 7:13, tweede lid, bepaalde melding dat een commissie over het bezwaar zal adviseren, is van belang omdat hierdoor de beslistermijn van zes weken wordt verlengd tot 10 weken met een verdagingsmogelijkheid van vier weken (artikel 7:10). Wellicht ten overvloede wordt hier opgemerkt dat het aanbeveling verdient indieners al in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte te brengen van de te volgen procedure. Artikel 7 Uitoefening bevoegdheden Ingevolge artikel 7:13 Awb beslist de commissie over onder andere de toepassing van artikel 7:4, zesde lid, en 7:5, tweede lid. Dit uitdrukkelijke voorschrift maakt het niet mogelijk dat deze bevoegdheid door de voorzitter (of een ander lid) van de commissie wordt uitgeoefend. De hiervoor aangehaalde bepalingen zijn in dit artikel dan ook niet genoemd. De in dit artikel aangehaalde artikelen of artikelleden van de Awb luiden als volgt.
Artikel 2:1, tweede lid Een bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Toelichting: Deze bepaling is facultatief geformuleerd: de voorzitter is dan ook vrij al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken. Artikel 6:6 Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien: a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 78 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Toelichting: De termijn waarbinnen het verzuim dient te worden hersteld, wordt vastgesteld door de voorzitter. Er is van afgezien een vaste termijn daarvoor op te nemen omdat het niet goed mogelijk is in algemene zin voor alle gevallen aan te geven hoe lang deze termijn zou moeten zijn. Uitgangspunt is wel dat er sprake moet zijn van een redelijke termijn (in de meeste gevallen kan met een termijn van twee weken na het einde van de bezwaartermijn worden volstaan). Enerzijds moet de indiener een reële mogelijkheid worden geboden het geconstateerde verzuim te herstellen; anderzijds moet het niet zo zijn dat door een langere termijn de procedure wordt vertraagd. Uit jurisprudentie over belastingen valt af te leiden dat na het bieden van een hersteltermijn, bij of na afloop van die termijn ook nog gerappelleerd dient te worden. Een zorgvuldige formulering van de brief waarin gewezen wordt op het verzuim en waarin de termijn wordt gesteld waarbinnen het verzuim moet worden hersteld, is noodzakelijk. Er zal duidelijk aangegeven moeten worden welke consequentie verbonden is aan het niet-voldoen aan deze verplichting. Dit volgt ook uit de facultatieve wijze waarop artikel 6:6 is geformuleerd voor het gevolg van het in verzuim zijn: het bezwaarschrift 'kan' niet-ontvankelijk worden verklaard. De uiteindelijke beslissing ligt dus bij het bestuursorgaan. Overigens zal niet zonder meer geconcludeerd mogen worden dat er in zo'n situatie sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaarschrift waardoor – ingevolge artikel 7:3 Awb – van het horen kan worden afgezien. Ten slotte wordt hier gewezen op artikel 7:10 van de Awb waarin voorschriften zijn opgenomen voor de termijn waarbinnen op een ingediend bezwaarschrift dient te worden beslist. De beslistermijn wordt namelijk opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Artikel 6:17 Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in elk geval aan de gemachtigde. Toelichting: Deze bepaling spreekt voor zich. Voorzover het de behandeling door de commissie betreft, ligt deze taak bij de voorzitter. Het is niet nodig om in de bezwaarfase ook de stukken aan de vertegenwoordigers van de belanghebbende toe te zenden die zijn geproduceerd in de fase tussen de aanvraag en het primaire besluit (CRvB 24 juni 1997, JB 1997/196).
Artikel 7:4, tweede lid Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste één week voor belanghebbenden ter inzage. Toelichting: Het inzagerecht is als een van de fundamentele waarborgen voor een goed verlopende bezwaarschriftprocedure te beschouwen. Het maakt het principe van hoor en wederhoor mogelijk. Het is gekoppeld aan de hoorzitting: wordt er niet gehoord, dan is er ook geen sprake van een Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 79 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
verplichte terinzagelegging. Stukken toezenden hoeft niet, maar een verzoek van een belanghebbende om stukken in te zien mag niet beperkt blijven tot de termijn van ter-inzage-legging (Rb. Amsterdam, 8 augustus 1995, Awb katern 1996, 19). Let wel, het moet gaan om een verzoek van een of meerdere belanghebbenden. Artikel 7:6, vierde lid Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege laten, voorzover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden [...]. Het derde lid van dit artikel luidt: Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid. Artikel 8 Vooronderzoek Het spreekt voor zich dat de voorzitter van de commissie er zorg voor dient te dragen dat al het noodzakelijke wordt gedaan om de behandeling van het bezwaarschrift genoegzaam voor te bereiden. Dat geldt zowel binnen de school – hij krijgt de bevoegdheid alle gewenste inlichtingen in te winnen – als daarbuiten. Zo moet het mogelijk zijn om met de bezwaarde in contact te treden om nadere informatie in te winnen of bijvoorbeeld hem bij kennelijke niet-ontvankelijkheid in overweging te geven het bezwaarschrift in te trekken. De activiteiten van de commissie of haar voorzitter bij de voorbereiding van de te behandelen zaken kunnen kosten meebrengen. Daarbij vallen gewone en bijzondere kosten te onderscheiden. Bij gewone kosten valt te denken aan bijvoorbeeld de vergoedingen voor de leden. Het inschakelen van externe deskundigen zal bijzondere kosten meebrengen. In dit verband verdient ook artikel 3:7 Awb aandacht. Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking stelt aan de adviseur die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak. Uit de hier gebezigde formulering volgt dat het ter beoordeling van de directeur/bestuurder blijft welke gegevens dat zullen zijn. Uit de aard van het advies van de commissie vloeit evenwel voort dat dit alle op de zaak betrekking hebbende gegevens zullen zijn. De commissie zal immers geen afgewogen oordeel kunnen uitbrengen indien gegevens worden achtergehouden. Artikel 9 Hoorzitting Voor het bepaalde in het eerste lid: zie de toelichting op artikel 10 van deze verordening. Artikel 7:3 van de Awb geeft aan in welke gevallen van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien. Voor een ingediend bezwaarschrift is dat indien: a. b. c. d.
het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is; het bezwaar kennelijk ongegrond is; de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Ad d. Het ligt voor de hand dat indien de directeur/bestuurder aan het bezwaar volledig tegemoet denkt te kunnen komen, het daarover met de voorzitter van de commissie contact opneemt. In dit verband Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 80 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
wordt ook gewezen op artikel 6:18 en 6:19 Awb. In artikel 6:18 gaat het over het tijdens het aanhangig zijn van bezwaar intrekken of wijzigen van het bestreden besluit. In artikel 6:19 wordt bepaald dat indien een bestuursorgaan zo'n intrekkings- of wijzigingsbesluit heeft genomen, het bezwaar geacht wordt mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit tenzij dat besluit geheel tegemoetkomt aan het bezwaar. De bevoegdheid om van het horen af te zien wordt door de verordening toegekend aan de voorzitter van de commissie. Deze beslissing is dus niet aan de directeur/bestuurder. Dat zou overigens ook niet mogelijk zijn, gelet op artikel 7:13, vierde lid, waarin onder andere is bepaald dat de commissie, voorzover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, hetgeen wil zeggen in die gevallen waarin het bezwaar haar ter advisering is voorgelegd, beslist over de toepassing van artikel 7:3. Het bepaalde in het derde lid spreekt voor zich. Daarnaast zal in het uiteindelijk uit te brengen advies hier nogmaals op teruggekomen moeten worden. Dat is noodzakelijk omdat ingevolge artikel 7:12 Awb bij de beslissing op een bezwaarschrift, indien van het horen is afgezien, aangegeven moet worden op welke grond dat is geschied. Artikel 10 Uitnodiging zitting Ingevolge het eerste lid van deze bepaling wordt ook de directeur/bestuurder uitgenodigd voor de zitting. Het is van groot belang dat het zich ook ter zitting laat vertegenwoordigen. Daarmee kan worden voorkomen dat er, vanwege de inbreng van bezwaarmaker, een eenzijdig beeld ontstaat. Voorts is het voor de commissie van groot belang om van bestuurlijke zijde te vernemen hoe een beslissing tot stand is gekomen. Anders kan het voor haar moeilijk worden om een goede afweging te maken. Tot slot is van belang dat de bezwaarschriftprocedure soms kan leiden tot het oplossen van het geschil. Het spreekt voor zich dat de aanwezigheid van zowel (een vertegenwoordiger van) het bestuursorgaan als van de bezwaarde tijdens de hoorzitting daaraan een bijdrage kan leveren. De termijn van drie weken is zodanig gekozen dat de bezwaarde en de eventueel overige belanghebbenden voldoende gelegenheid krijgen om zich behoorlijk op de zitting voor te bereiden. Bezwaarden kunnen geattendeerd worden op de mogelijkheid om hun verweer op schrift te stellen dat bij het verslag wordt gevoegd. Gekozen is voor een termijn van twee weken, mede in verband met de termijn van 10 weken waarbinnen, behoudens verdaging, op het bezwaar moet zijn beslist (zie artikel 7:10 Awb) en het bepaalde in artikel 7:4 Awb (zie hierna). Voorts is een regeling opgenomen over het desgevraagd wijzigen van het tijdstip van de zitting. Uitstel hoeft overigens niet altijd te worden verleend. Betrokkene dient wel tijdig uitsluitsel over zijn verzoek om uitstel te krijgen. De toelichting op dit artikel van deze verordening is ook de plaats om te wijzen op het bepaalde in artikel 7:4 en 7:8 van de Awb. Het verdient aanbeveling om van de inhoud van deze artikelen bij de uitnodiging van de hoorzitting mededeling te doen. Omdat de inhoud van deze artikelen voor zich spreekt, is ermee volstaan de tekst ervan hier integraal op te nemen (zie ook de toelichting bij artikel 7). Artikel 7:4 1. 2.
Tot 10 dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen. Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift/beroepschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken, voorafgaand aan het horen, gedurende ten minste één week voor belanghebbenden ter inzage.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 81 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
3. 4. 5. 6.
7.
8.
Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen. Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen. Voorzover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten. Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het tweede lid voorts achterwege laten, voorzover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan. Gewichtige redenen zijn in elk geval niet aanwezig, voorzover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen. Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een belanghebbende, kan inzage van de desbetreffende stukken worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat, hetzij arts is.
Artikel 7:8 Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord. Het aanwezig zijn van partijen bij het horen van getuigen in de bezwaarschriftprocedure is een beginsel van goede procesorde. Artikel 11 Quorum Dit artikel spreekt voor zich. Er is geen wettelijk bezwaar tegen het horen in het kader van de bezwaarprocedure door de voorzitter en één lid van de adviescommissie, terwijl advisering door de voltallige commissie heeft plaatsgevonden (ABRvS 2 maart 2000, JB 2000/ 116). Artikel 12 Niet-deelneming aan de behandeling Dit artikel behoeft geen toelichting. Zie ook artikel 2:4 Awb. Ook al is de voorzitter formeel onafhankelijk, dan staat daarmee nog niet vast dat automatisch ook op inhoudelijk vlak van niet-vooringenomenheid sprake is (ABRvS 11 september 2002, LJN: AE7453). Artikel 13 Openbaarheid zitting Ingevolge artikel 7:5, tweede lid Awb besluit het bestuursorgaan, voorzover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, of het horen in het openbaar plaatsvindt. In artikel 7:13, vierde lid Awb wordt deze bevoegdheid aan de commissie toegekend. In de onderhavige bepaling is vastgelegd dat de hoorzitting in principe in het openbaar plaatsvindt. Uitzondering op deze regel blijft mogelijk, bijvoorbeeld indien bijzonder persoonlijke zaken van familiaire, medische of financiële aard of andere zaken met een vertrouwelijk karakter aan de orde komen. De zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de commissie, die ingevolge artikel 16 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Artikel 14 Schriftelijke verslaglegging Artikel 7:7 Awb vereist zeer kort en bondig dat van het horen een verslag wordt gemaakt. De wijze waarop en de inhoudelijk vereisten aan het verslag worden niet door de Awb geregeld. Dit staat er Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 82 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
overigens niet aan in de weg dat in de verordening een vaste procedure wordt opgenomen. Het bepaalde in het eerste lid hoeft niet zo ver te strekken dat van al het aanwezige publiek naam en hoedanigheid wordt opgenomen. Wel zal uit het verslag duidelijk moeten blijken wie namens welke partij aanwezig was en wat door hen naar voren is gebracht. Gezien de betekenis van de hoorzitting in het kader van de besluitvorming in de bezwaarschriftfase, ligt het voor de hand (hoewel niet voorgeschreven in de Awb) dat het verslag van de zitting uiterlijk gelijktijdig met de beslissing op het bezwaar aan belanghebbende wordt toegezonden. Artikel 15 Nader onderzoek Een nader onderzoek kan feiten of omstandigheden aan het licht brengen die op het moment van de zitting nog niet bekend waren. Dit kan aanleiding zijn om belanghebbenden en de directeur/bestuurder opnieuw te horen. De onderhavige bepaling voorziet in de mogelijkheid de commissie te verzoeken daartoe een nieuwe zitting te houden. In artikel 7:9 Awb wordt bepaald dat indien het in het hier bedoelde geval feiten of omstandigheden betreft die voor de op bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en dat zij opnieuw in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord (rechtsbeginsel hoor en wederhoor). Is de nieuwe informatie niet van aanmerkelijk belang dan kan er voor gekozen worden om de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren. Na de hoorzitting gehouden telefoongesprekken kunnen gezien worden als nader onderzoek (Nationale ombudsman 9 juli 2001, AB 2001/263). Artikel 16 Raadkamer en advies Zie ook de toelichting bij artikel 13. De hoorzitting is in principe openbaar; de hier bedoelde beraadslaging vindt achter gesloten deuren plaats. Het tweede lid, onder b, is opgenomen voor die gevallen waarin het vergaderquorum wel aanwezig is, maar de commissie door afwezigheid van een of meer leden dan wel hun plaatsvervangers (of als gevolg van de toepassing van artikel 12) tijdens de besluitvorming uit een even aantal personen bestaat. Het horen kan plaatsvinden door een niet-voltallige commissie (zie de toelichting bij artikel 11); de advisering dient plaats te vinden door een commissie die voldoet aan de eisen van artikel 7:13, eerste lid, onder a. Advisering door de voorzitter en één lid van de hoorcommissie is in strijd met artikel 7:13, eerste lid, onder a Awb (ABRvS 19 oktober 1998, JB 1998/257). Uit het derde lid van dit artikel (mogelijkheid voor de commissie om het horen op te dragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan) volgt niet dat de gehele advisering kan worden opgedragen aan de voorzitter en één lid. Een adviescommissie mag alleen adviseren: ze kan geen (gedelegeerde) beslisbevoegdheid krijgen, (ABRvS 6 januari 1997, AB 1997, 86). Artikel 17 Uitbrengen advies Volgens artikel 7:13, zesde lid Awb maakt in de bezwaarschriftprocedure het verslag van de hoorzitting deel uit van het advies van de commissie en wordt het schriftelijk uitgebracht. De beslistermijn bedraagt ingevolge artikel 7:10 van de Awb 10 weken, behoudens in het geval van opschorting of met gebruikmaking van de mogelijkheid van verdaging. De onderhavige bepaling verlangt van de voorzitter van de commissie dat indien hij voorziet dat de termijn als hiervoor Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 83 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
bedoeld niet wordt gehaald, hij tijdig de directeur/bestuurder verzoekt de beslissing op het bezwaar te verdagen. Het besluit tot verdaging is een beschikking. Ingevolge artikel 7:14 Awb zijn artikel 3:41 tot en met 3:45 Awb, die de wijze van bekendmaking en mededeling van besluiten regelen, in dit geval niet van toepassing. Artikel 3:40 Awb is wel van toepassing. Dit artikel bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het bekendgemaakt is. Het ligt voor de hand in verband hiermee ook belanghebbenden een afschrift van het verdagingsbesluit toe te zenden.
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 84 van 85
Handboek Governance Dr. Nassau College
Versie 8 (14 mei 2009)
Pagina 85 van 85