Grootschalige win Dordrecht, ’s-Grav
Beleidsnota en Onderzoeksverslag
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht Beleidsnota en Onderzoeksverslag
Gemeente Dordrecht Gemeente ’s-Gravendeel Gemeente Zwijndrecht Augustus 2005
Inhoud
Pagina
Deel I: Beleidsnota
5
1. Achtergrond
5
2. Doel
5
3. Locatiebeleid
5
4. Randvoorwaarden en belemmeringen
8
5. Vormgeving van windmolenopstellingen
9
6. De weg naar realisatie
10
Deel II: Onderzoeksverslag
13
1. Inhoud en opzet van het onderzoeksverslag
15
2. Achtergrond en doel van het onderzoek
15
3. De resultaten van het onderzoek
19
4. Mogelijkheden voor tijdelijke opstellingen
31
5. Conclusies en aanbevelingen
31
BIJLAGEN: Bijlage 1: Voorgeschiedenis
33
Bijlage 2: Windmolens in het landschap
39
Bijlage 3: Ruimtelijk beleid
77
Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
85
Bijlage 5: Risico’s voor vogels
111
DEEL I: BELEIDSNOTA
2
DEEL I: BELEIDSNOTA
1. Achtergrond De energievoorziening heeft wereldwijd de aandacht. Om op lange termijn in de energiebehoefte te kunnen blijven voorzien, is het nodig te zoeken naar nieuwe energiebronnen. Duurzame bronnen hebben de voorkeur, omdat deze ook op lange termijn beschikbaar blijven en geen aanslag doen op de voorraden in de aarde. Bij gebruik van traditionele energiebronnen komen verbrandingsgassen vrij, waaronder kooldioxide (CO2). Verbrandingsgassen dragen bij aan het broeikaseffect, dat klimaatsverandering tot gevolg heeft. Mondiaal zijn afspraken gemaakt om de CO2-uitstoot terug te dringen (Kyoto afspraken). Dit is mogelijk door energiebesparing en door gebruik van duurzame energiebronnen. Deze afspraken zijn vertaald in de algemene doelstelling van de rijksoverheid dat in 2010 5% en in 2020 10% van de energiebehoefte in Nederland wordt opgewekt uit duurzame bronnen. Toepassing van windenergie is daarbij één van de mogelijkheden. Rijk, Interprovinciaal Overleg en Vereniging van Nederlandse gemeenten hebben een bestuursovereenkomst gesloten met als doel om in 2020 op land 1.500 MW windenergie te hebben gerealiseerd. In dat kader streeft de provincie Zuid-Holland ernaar in 2010 binnen haar grondgebied minstens 250 MW aan windenergie te hebben geplaatst (Nota Wervel, 2003). Dat betekent dat naast bestaande windmolens tot 2010 nog minstens 97 MW1 moet worden gerealiseerd. De provincie wil daartoe komen tot afspraken met de gemeenten. De gemeenten Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht onderschrijven het belang van inzet op duurzame energiebronnen en terugdringen van de CO2-uitstoot. Het grondgebied van de drie gemeenten is binnen de Drechtsteden het windrijkst en heeft daarmee de grootste kansen voor windenergie.
2. Doel Met deze Beleidsnota geven de drie gemeenten de mogelijkheden aan voor grootschalige windenergie op haar grondgebied. Daarmee leveren de gemeenten een bijdrage aan de uitvoering van de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW). De gemeenten zien de Beleidsnota verder als bijdrage in de uitwerking van de provinciale Nota Wervel. De gemeenten zullen de Beleidsnota als zodanig inbrengen in de herziening van het Streekplan Zuid-Holland Zuid. Tenslotte wordt met de Beleidsnota invulling gegeven aan één van de doelstellingen uit de Nota Klimaatbeleid 2002-2007, gemeente Dordrecht.
3. Locatiebeleid In 1999 is door de drie gemeenten en de provincie Zuid-Holland onderzoek in gang gezet om de mogelijkheden voor grootschalige windenergie in dit deel van de Drechtsteden te onderzoeken en zo mogelijk te komen tot locaties waar grootschalige windmolens kunnen worden geplaatst. 1
Stand van zaken: per maart 2005 is 153 MW aan windenergie gerealiseerd in de provincie Zuid-Holland.
Deel I: Beleidsnota
5
Onderzoekslocaties grootschalige windenergie
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s Gravendeel en Zwijndrecht
6
Op grond van de resultaten van de eerste fasen in het onderzoek geldt als gezamenlijk gedragen uitgangspunt dat eventuele windmolenlocaties de loop van de rivieren moeten markeren in het landschap. Daarbij gaat het om één zijde van de rivier, langs bedrijventerreinen of in het buitengebied (niet langs woongebieden of natuurgebieden). Dit uitgangspunt heeft een breed draagvlak onder de bevolking van de drie gemeenten. Er zijn drie locaties benoemd als kansrijke locaties voor windenergie: -
de locatie langs de Oude Maas op bedrijventerrein de Groote Lindt in Zwijndrecht, de locatie langs de Dordtsche Kil op het HKS/Heuvelmanterrein in ’s-Gravendeel-Noord, de locatie langs de Dordtsche Kil op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Dordtse Kil III en het geplande bedrijventerrein Dordtse Kil IV in Dordrecht, doorlopend in de locatie in het buitengebied in ’s-Gravendeel-Zuid.
Op grond van onderzoek naar de realisatiemogelijkheden van grootschalige windmolens op deze drie locaties blijken delen van de locaties niet geschikt voor windmolens of niet beschikbaar. Dit leidt tot de navolgende beleidskeuzes. De nadere onderbouwing van deze keuzes is gegeven in deel II van de nota, het Onderzoeksverslag. -
De locatie Groote Lindt oost valt af als mogelijke locatie voor windenergie, omdat windmolens hier een te grote impact hebben op het nabijgelegen woongebied.
-
De locatie Groote Lindt west valt op dit moment af als mogelijke locatie voor windenergie, omdat rekening moet worden gehouden met vrij te houden zones langs de vaarweg en de chemische bedrijven en binnen die randvoorwaarden geen lijnopstelling mogelijk is die voldoet aan de hierna geformuleerde uitgangspunten en randvoorwaarden. Grote wijzigingen in het huidige gebruik van het terrein zijn op korte termijn niet te verwachten. Mochten zich op het bedrijventerrein te zijner tijd ontwikkelingen voordoen die het plaatsen van windmolens binnen de genoemde uitgangspunten en randvoorwaarden wél mogelijk maken, dan kan het beleid voor windenergie op Groote Lindt west worden heroverwogen. Het wordt niet zinvol geacht vooruitlopend daarop ruimte te reserveren voor windmolens. In de komende periode zal de gemeente Zwijndrecht het beleid ten aanzien van de Groote Lindt dan ook niet wijzigen. De gemeente zal voor zover mogelijk ruimte blijven geven aan de behoefte van het lokale bedrijfsleven. Op het moment dat de locatie Groote Lindt west weer in beeld is als locatie voor grootschalige windenergie, wordt de onderhavige beleidsnota bijgesteld en opnieuw in besluitvorming gebracht.
-
De locatie HKS/Heuvelmanterrein valt af als mogelijke locatie voor windenergie, omdat hier en in de directe nabijheid (Havenmond) woningbouw wordt voorzien. Windmolens zouden te dominant aanwezig zijn in de directe nabijheid van deze nieuwe ontwikkeling, ook als het HKS/Heuvelman niet of deels als woningbouwlocatie zou worden ontwikkeld.
-
Bedrijventerrein Dordtse Kil III, met uitzondering van de zuidwest hoek, valt af als mogelijke locatie voor windenergie, omdat de aanwezige en geplande functies (bedrijven, leidingen, etc.) geen lijnopstelling mogelijk maken die voldoet aan de hierna geformuleerde uitgangspunten en randvoorwaarden.
-
De locatie in ’s-Gravendeel-Zuid valt op dit moment af als mogelijke locatie voor windenergie, omdat hier ontwikkeling van het Project Deltanatuur wordt voorzien waarbij het gebied wordt omgevormd naar natuurgebied en mogelijk buitendijks wordt gebracht. Mocht dit project niet doorgaan, dan kan het beleid voor windenergie voor deze locatie worden heroverwogen. In dat geval dient de gemeente Strijen daarbij te worden betrokken, in verband met de aansluiting op de bestaande windmolenopstelling in Strijen.
Deel I: Beleidsnota
7
Op het moment dat de locatie ’s-Gravendeel-Zuid weer in beeld is als locatie voor grootschalige windenergie, wordt de onderhavige beleidsnota bijgesteld en opnieuw in besluitvorming gebracht. -
De locatie Dordtse Kil IV en de zuidwesthoek van Dordtse Kil III biedt fysiek de mogelijkheid voor een lijnopstelling van vijf of zes windmolens langs de rivier de Dordtsche Kil (zie kaartje). De gemeente Dordrecht zal ontwikkeling faciliteren, binnen zekere randvoorwaarden. Ontwikkeling dient plaats te vinden door en voor rekening van marktpartijen. Bij realisatie van een windmolenopstelling op Dordtse Kil III en IV moet rekening worden gehouden met een aantal randvoorwaarden en belemmeringen (paragraaf 4). Ook zijn uitgangspunten opgesteld voor de vormgeving van windmolenopstellingen (paragraaf 5). Verder wordt aangegeven hoe de gemeente zich opstelt ten opzichte van partijen (paragraaf 6) en wordt ingegaan op het besluitvormingsproces (paragraaf 7).
4. Randvoorwaarden en belemmeringen Bij de ontwikkeling van een windmolenopstelling dient rekening te worden gehouden met de volgende randvoorwaarden en belemmeringen: -
Windmolens moeten worden geplaatst in de rand van of buiten de beschermingszone van de primaire waterkeringen (rivierdijken), dat wil zeggen op 60 tot 65 meter uit de buitenkruinlijn van de dijk (bovenzijde van de dijk, aan de rivierzijde). Voor de secundaire waterkering (Wieldrechtse Zeedijk) geldt een afstand van 35 meter uit de kruinlijn, aan weerszijden van de dijk. In het hele gebied bestaan risico’s voor zogeheten zettingsvloeiing (schuiven van lagen in de ondergrond als gevolg van trillingen, met mogelijk verzakken van de dijk tot gevolg). Waterschap de Hollandse Delta doet onderzoek naar de aanwezigheid en gevolgen van hiervoor gevoelige lagen in de ondergrond. In afwachting van de resultaten van dat onderzoek dienen alle bouwinitiatieven voor windmolen, ook buiten de beschermingszone, voor advies te worden voorgelegd aan de dijkbeheerder. Daarbij moet door de initiatiefnemer geotechnisch onderzoek worden overlegd.
-
In verband met de veiligheid van het scheepvaartverkeer moet hinder worden voorkomen voor radarapparatuur aan boord van schepen en voor radarinstallaties aan de wal ten behoeve van scheepvaartbegeleiding. Windmolens moeten om die reden worden geplaatst op een afstand van ten minste 50 meter uit de rand van de vaarweg (de rand van de rivier). Dat geldt zowel op de rivier als in de havens. Indien de rotordiameter meer is dan 80 meter, dient de afstand tot de vaarweg ten minste de halve rotordiameter plus 10 meter te bedragen. In verband met de gevoeligheid van de radarsystemen en het drukke scheepvaartverkeer op de rivieren moeten alle bouwinitiatieven voor windmolens, ook op een afstand van meer dan 50 meter tot de vaarweg, voor advies worden voorgelegd aan Rijkswaterstaat.
-
Uit veiligheidsoogpunt wordt rond de terreinen van chemische bedrijven een afstand in acht genomen alsof het gaat om een beperkt kwetsbare functie/object (28 meter bij windmolens van 1 MW en 39 meter bij windmolens van 2 MW).
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s Gravendeel en Zwijndrecht
8
-
Bestaande cultuurhistorische waarden dienen te worden gerespecteerd. Op Dordtse Kil IV hebben de bestaande killen (voormalige getijdenkreken) cultuurhistorische waarde en dienen behouden te blijven. Windmolens dienen op afstand van de killen te worden geplaatst, waarbij ook de oeverzone wordt vrijgehouden.
-
Om de ruimtelijke en visuele impact van de voorgenomen ontwikkeling te kunnen beoordelen en duidelijk te kunnen maken aan de inwoners van de betrokken gemeenten, dient de initiatiefnemer vanuit meerdere standpunten een beeld te schetsen van de voorgenomen ontwikkeling in de vorm van een visualisatie (fotomontage, computeranimatie of anderszins).
In verband met geluid, slagschaduw en veiligheid worden de wettelijke regelingen en het Handboek Risicozonering Windturbines (Novem, juli 2002) gehanteerd. Voor geluid gelden daarnaast de uitgangspunten zoals neergelegd in bestemmingsplan Dordtse Kil III. Op grond hiervan gelden de volgende randvoorwaarden: -
De initiatiefnemer dient akoestisch onderzoek te overleggen, waaruit blijkt dat de windmolens geen onaanvaardbare hinder opleveren voor woningen in de omgeving. Waar overschrijding van de normen plaatsvindt, dient te worden aangegeven welke maatregelen worden genomen om aan de geldende normen te voldoen.
-
De initiatiefnemer dient onderzoek te doen naar mogelijke slagschaduwhinder voor de omgeving. Indien slagschaduwhinder op blijkt te treden, dient te worden aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan.
-
Uit veiligheidsoverwegingen moeten windmolens worden geplaatst op voldoende afstand van de bestaande woonbebouwing in de omgeving. Om redenen van veiligheid dient een afstand in acht te worden genomen ten opzichte van beperkt kwetsbare functies als bedrijfsgebouwen. Dat geldt voor de bestaande bedrijfsvestigingen, inclusief voorgenomen uitbreidingen en waar het gaat om een nieuwbouwlocatie (Dordtse Kil III/IV) ten opzichte van toekomstige bedrijven. Dat betekent dat op nieuwbouwlocaties beperkingen gelden voor de gebruiksmogelijkheden van de ruimte direct rond de windmolens. De ruimte direct rond de windmolens is wel bruikbaar als bijvoorbeeld parkeerterrein of groenvoorziening.
Uit onderzoek naar de risico’s voor vogels is gebleken dat voor de noordelijke locaties geen risico’s bestaan. Voor de locaties zuidelijk langs de Dordtsche Kil bestaat een matig risico voor vogels: als gevolg van aanvaringsrisico zijn vogelslachtoffers te verwachten, vooral onder ganzen en meeuwen. De locatie Dordtse Kil III/IV is aanmerkelijk korter dan waar in het onderzoek van is uitgegaan. Naar verwachting zullen per jaar dan ook hooguit enkele tientallen vogelslachtoffers vallen. Dit risico is niet onaanvaardbaar. Het gaat in de omgeving van de Dordtsche Kil niet om een locatie van internationaal belang. In vergelijking met slachtoffers die vallen als gevolg van bijvoorbeeld verkeer is het aanvaringsrisico van grote windmolens klein. Als randvoorwaarde voor windmolenopstellingen geldt: -
Er dienen maatregelen te worden genomen die het aanvaringsrisico voor vogels zo klein mogelijk maken.
5. Vormgeving van de windmolenopstelling Voor de vormgeving van een windmolenopstelling gelden de volgende uitgangspunten: -
Voor de windmolens geldt een maximale hoogte van 120 meter, mast en rotor samen.
-
De windmolens hebben een naar verhouding lange mast. De verhouding masthoogte : rotordiameter kan variëren tussen 1,5 : 1 en 1,2 : 1 (masthoogte maximaal 90 tot 84
Deel I: Beleidsnota
9
meter; rotordiameter respectievelijk maximaal 60 tot 70 meter). (Ten behoeve van een grotere energieopbrengst kunnen afwijkingen in de verhouding masthoogte : rotordiameter of in de maximale hoogte gewenst zijn. De gemeenten beoordelen of dergelijke afwijkingen een acceptabel beeld opleveren). -
Windmolens worden geplaatst in een lijnopstelling van gelijke windmolens, op onderling gelijke afstanden. (Bij onderling niet exact gelijke afstanden, beoordelen de betrokken gemeenten of dit een acceptabel beeld oplevert).
-
De voorkeur gaat uit naar een lijnopstelling in een rechte lijn. Een rechte lijnopstelling bestaat uit ten minste drie windmolens.
-
Indien wordt gekozen voor een gebogen lijnopstelling, gaat de voorkeur uit naar een gelijkmatige kromme. Een gebogen lijnopstelling dient uit ten minste vijf windmolens te bestaan.
-
De lijnopstelling bestaat bij voorkeur uit een oneven aantal windmolens.
-
Twee lijnopstellingen op een onderlinge afstand van minder dan twee kilometer worden gezien als één lijnopstelling.
-
Er worden zo veel mogelijk windmolens geplaatst op de beschikbare ruimte. De onderlinge afstand tussen twee windmolens in een lijnopstelling bedraagt indicatief vier tot maximaal vijf maal de rotordiameter.
-
Het dient te gaan om windmolens met een driebladige rotor, met een lage draaisnelheid (dat wil zeggen 20 of minder omwentelingen per minuut).
-
Voor de vormgeving van de windmolens wordt uitgegaan van een terughoudende, functionele architectuur, bij voorkeur een slanke, conisch toelopende, gladde, ronde mast met een kleine, aërodynamisch ogende generator.
-
Het dient te gaan om een neutrale kleurstelling.
6. De weg naar realisatie De gemeenten kiezen in de ontwikkeling van de locatie een neutrale, voorwaardenscheppende en faciliterende rol. De daadwerkelijke ontwikkeling van een locatie dient plaats te vinden door marktpartijen. Voor de begeleiding van initiatieven wordt door de gemeenten per locatie een organisatie opgezet. Bij de toetsing van initiatieven in één van de gemeenten worden de andere gemeenten betrokken, omdat de plaatsing van windmolens op elk van de locaties ook impact heeft op de buurgemeente(n). De gemeenten stellen een aantal eisen ten aanzien van de realisatie: -
Alleen plannen die betrekking hebben op de totale locatie worden in overweging genomen. Indien een initiatiefnemer delen van de locatie (lijnopstelling) niet wenst te ontwikkelen, dient te worden aangegeven wat daarvoor de reden is en welke mogelijkheden er zijn om de locatie in een later stadium alsnog volledig te benutten. Uiteraard kunnen meerdere initiatiefnemers een gezamenlijk plan voorleggen.
-
De gronden zijn grotendeels in eigendom van particulieren. Er wordt van uitgegaan dat de initiatiefnemer overeenstemming bereikt met alle betreffende grondeigenaren.
-
In verband met de ontwikkeling van bedrijventerrein Dordtse Kil III en de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein Dordtse Kil IV dient overleg plaats te vinden met de
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s Gravendeel en Zwijndrecht
10
gemeenten om de gebruiksmogelijkheden van het terrein binnen de veiligheidszone rond de windmolens te optimaliseren. -
De initiatiefnemer dient een sluitende exploitatie voor te leggen. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer.
-
De initiatiefnemer dient aan te geven op welke wijze omwonenden en eventuele andere inwoners uit Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht en mogelijk elders uit de Drechtsteden worden betrokken bij het project. De voorkeur gaat uit naar initiatieven die de mogelijkheid bieden voor omwonenden en mogelijk andere inwoners om te participeren in het initiatief.
-
De initiatiefnemer dient aan te geven wat de spin-off is van het initiatief voor het regionale bedrijfsleven. De voorkeur gaat uit naar initiatieven die economisch of anderszins van betekenis zijn voor het regionale bedrijfsleven en de werkgelegenheid.
-
De initiatiefnemer dient aan te geven wat de spin-off is van het initiatief voor lokale en/of regionale onderwijsinstellingen. De voorkeur gaat uit naar initiatieven die van betekenis zijn voor bestaande of nieuw te vestigen onderwijsinstellingen in Dordrecht en de Drechtsteden.
Deel I: Beleidsnota
11
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s Gravendeel en Zwijndrecht
12
DEEL II: ONDERZOEKSVERSLAG
DEEL II: ONDERZOEKSVERSLAG
1. Inhoud en opzet van het onderzoeksverslag Het onderzoeksverslag is het eindrapport van het onderzoek naar mogelijkheden voor grootschalige windenergie in de gemeenten Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht. Dit onderzoeksverslag vormt de toelichting op en onderbouwing van de gemaakte beleidskeuzes. Het onderzoeksverslag bestaat uit een hoofdrapport en bijlagen. Het hoofdrapport is beknopt gehouden. Na deze inleidende paragraaf geeft paragraaf 2 de achtergrond en het doel van het onderzoek naar mogelijkheden voor grootschalige windenergie. Paragraaf 3 beschrijft de resultaten die in de onderscheiden onderzoeksfasen zijn geboekt. Uitgebreid wordt stilgestaan bij de uitkomsten van de laatste stap in het onderzoek, betreffende de daadwerkelijke mogelijkheden voor realisatie van windmolens op de drie kansrijkste locaties. In paragraaf 4 wordt ingegaan op de mogelijkheden voor eventuele tijdelijke opstellingen van windmolens. Het onderzoeksverslag wordt in paragraaf 5 besloten met conclusies. Alle achtergrondinformatie is opgenomen in de bijlagen bij dit verslag: -
Bijlage 1 beschrijft het voortraject. Het onderzoek naar mogelijkheden voor windenergie in de gemeenten Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht heeft verschillende stappen doorlopen. Deze worden in de bijlage beschreven.
-
Bijlage 2 beschrijft de landschapsvisie die in 2001 is opgesteld, als basis voor mogelijke windmolenopstellingen en de inrichtingsprincipes die in 2003 zijn vastgesteld. In deze bijlage is een groot aantal fotomontages opgenomen, die een impressie geven van de impact van verschillende opties voor windmolenopstellingen op de omgeving. Daarbij is gekeken naar de impact op het landschap en op de woonomgeving.
-
Bijlage 3 beschrijft het huidige ruimtelijke beleid dat van toepassing is op de drie meest kansrijke onderzoekslocaties voor windenergie.
-
Bijlage 4 beschrijft de fysieke belemmeringen en zoneringen waarmee rekening moet worden gehouden bij plaatsing van windmolens op de onderzoekslocaties.
-
Bijlage 5 gaat in op de risico’s voor vogels.
2. Achtergrond en doel van het onderzoek Doelstellingen klimaatbeleid De energievoorziening is een belangrijke maatschappelijke basisvoorziening. Op wereldschaal heeft de energievoorziening de aandacht. De voorraden fossiele brandstoffen zijn niet onuitputtelijk. Om op lange termijn in de energiebehoefte te kunnen blijven voorzien, is het nodig om naar nieuwe energiebronnen te zoeken. Duurzame bronnen hebben de voorkeur, omdat deze ook op termijn beschikbaar blijven en geen aanslag doen op voorraden in de aarde. Bij gebruik van traditionele energiebronnen (kolen, olie, aardgas) komen verbrandingsgassen vrij. Wetenschappers zijn het erover eens dat dit proces, veroorzaakt door menselijk handelen, bijdraagt aan het broeikaseffect, dat klimaatsverandering tot gevolg heeft. Eén van de
Deel II: Onderzoeksverslag
15
verbrandingsgassen die vrijkomt, is kooldioxide (CO2). Mondiaal zijn afspraken gemaakt om de CO2-uitstoot terug te dringen (Kyoto afspraken). Het terugdringen van de uitstoot van CO2 is mogelijk door energiebesparing en door gebruik van duurzame energiebronnen, zoals wind, zon, water, warmte van de aarde. De Kyoto afspraken zijn vertaald in de algemene doelstelling van de rijksoverheid dat in 2010 5% en in 2020 10% van de energiebehoefte in Nederland wordt opgewekt uit duurzame bronnen.
Grootschalige windenergie Toepassing van windenergie is één van de mogelijkheden om de doelstellingen te bereiken. Windenergie is schone energie. Windmolens wekken energie op zonder gebruik van fossiele brandstoffen en zonder uitstoot van CO2. Voor Nederland, vlak land aan de Noordzee, is het opwekken van energie uit wind een kansrijke mogelijkheid. Windenergie heeft een aantal voordelen ten opzichte van andere vormen van duurzame energieopwekking. De technieken voor opwekken van energie uit wind zijn verder gevorderd dan voor opwekken van energie uit bijvoorbeeld zon en aardwarmte. Grote windmolens hebben relatief gezien een grote energieopbrengst, zeker in windrijke gebieden. De benodigde investeringen zijn laag in vergelijking met andere duurzame energiebronnen en er is een grote investeringsbereidheid (veel belangstelling van ontwikkelaars en exploitanten). De Provincie Zuid-Holland behoort tot de windrijkste provincies van Nederland; de Drechtsteden horen tot de windrijkste gemeenten. Binnen de Drechtsteden is het zuidwestelijke deel het windrijkst. Het open landschap van de Hoeksche Waard, de Zwijndrechtse Waard en het Eiland van Dordrecht is in die zin kansrijk voor grootschalige windenergie. Om deze reden is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor grootschalige windenergie in de drie gemeenten.
Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) Om de landelijke doelstellingen op het gebied van windenergie te halen, hebben rijk, provincies en Vereniging van Nederlandse gemeenten in 2001 de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie gesloten. Deze overeenkomst heeft tot doel om in 2020 op land 1.500 MW windenergie te hebben gerealiseerd. De provincie Zuid-Holland heeft zich daarbij verbonden aan de realisatie van 205 MW op haar grondgebied. Sinds 2002 beschikken alle provincies over een Plan van Aanpak om deze doelstelling te halen. Het streven is erop gericht planologische besluitvorming op gemeentelijk niveau te hebben afgerond op 31 december 2005. Het onderzoek naar de mogelijkheden voor grootschalige windenergie in de gemeenten Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht is gestart in 1999 en wordt met het onderhavige rapport afgerond. Naar verwachting wordt het besluitvormingsproces rond mogelijke locaties afgerond in 2005.
Doel van het onderzoek naar grootschalige windenergie in de drie gemeenten De gemeenten Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht hebben het onderzoek naar mogelijkheden voor grootschalige windenergie gestart vanuit de aanleiding mee te willen werken aan het bereiken van de landelijke en provinciale doelstelling om meer energie op een milieuvriendelijke wijze op te wekken en de CO2-uitstoot terug te dringen. Tweede aanleiding was de concrete vraag van windmolenexploitanten naar het standpunt van de gemeenten ten aanzien
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
16
van windenergie. Het onderzoek richt zich juist op het grondgebied van de drie betrokken gemeenten, omdat dit het meest windrijke deel is van de Drechtsteden. Het onderzoek is verricht in opdracht van en begeleid door een speciaal voor dit doel opgezet samenwerkingsverband tussen de drie betrokken gemeenten en wordt ondersteund door de provincie Zuid-Holland. Doel van het onderzoek is de mogelijkheden voor grootschalige windenergie in de drie betrokken gemeenten in kaart te brengen en op grond daarvan voor de drie gemeenten windenergiebeleid op te stellen. Het onderzoeksverslag brengt de mogelijkheden voor plaatsing van grootschalige windmolens in kaart. Op grond daarvan is in deel I van deze rapportage het beleid voor grootschalige windenergie in de drie gemeenten geformuleerd.
Nota Wervel De provinciale ambities ten aanzien van windenergie zijn hoger dan de afspraken die zijn gemaakt tussen rijk, Interprovinciaal Overleg en Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De provincie stelt zich ten doel in 2010 minstens 250 MW aan windenergie te hebben geplaatst. Het provinciale beleid voor windenergie is neergelegd in de Nota Wervel. Wervel staat voor Windenergie: Ruimtelijke Visie en Locatiekaart. De Nota Wervel is vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 22 oktober 2003. De Nota Wervel geeft ruimtelijke reserveringen voor windenergie in de provincie. In 2003 bedraagt het opgestelde vermogen in de provincie 100 MW en wordt ervan uitgegaan dat op korte termijn nog een aantal windmolens zal worden geplaatst. Omdat men rekening houdt met locaties die nog zullen afvallen en omdat 250 MW wordt gezien als ondergrens, geeft de Nota Wervel mogelijkheden voor 350 MW. De stand van zaken maart 2005 is dat 153 MW is gerealiseerd en er dus voor 2010 nog minstens 97 MW moet worden gerealiseerd. De locaties Groote Lindt, HKS/Heuvelmanterrein en Dordtse Kil III en IV zijn in de nota aangegeven als ‘gewenste opstelling’. De locatie in ’s-Gravendeel Zuid is aangegeven als ‘studielocatie’. In de inspraak op de Nota Wervel hebben de gemeenten Dordrecht, Zwijndrecht en ’s-Gravendeel (in een gezamenlijke reactie van de Hoeksche Waardse gemeenten) verzocht de locaties langs de Oude Maas en de Dordtsche Kil aan te geven als ‘studielocatie’, omdat het lopende onderzoek naar de mogelijkheden voor windenergie zich weliswaar op die genoemde locaties toespitste, maar nog niet was afgerond. Dat verzoek is door de provincie niet gehonoreerd. De Nota Wervel moet zijn beslag krijgen in het nieuwe Streekplan Zuid-Holland Zuid. De streekplanherziening start in 2005. Met het beleid, zoals neergelegd in deel I van de onderhavige nota, wordt uitwerking gegeven aan de doelstellingen van de provinciale Nota Wervel, waar het gaat om de locaties langs de Dordtsche Kil en de Oude Maas. Dit rapport zal als zodanig worden ingebracht bij de Streekplanherziening in 2005.
Nota Klimaatbeleid 2004-2007 gemeente Dordrecht In Dordrecht is in mei 2004 de Nota Klimaatbeleid 2004-2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De nota Klimaatbeleid 2004-2007 bestaat uit een beleidsdeel en een uitvoeringsprogramma.
Deel II: Onderzoeksverslag
17
Onderzoekslocaties windenergie, 2003
De laatste fase in het onderzoek richt zich op drie locaties langs de Oude Maas en de Dordtsche Kil: 1: Groote Lindt, 2: HKS/ Heuvelmanterrein, 3: Dordtse Kil III en IV en buitengebied ’s-Gravendeel Zuid.
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
18
Doel van het klimaatbeleid is bij te dragen aan de vermindering van de uitstoot van CO2 , energiebesparing te bewerkstelligen en toepassing van duurzame energiebronnen te stimuleren. De Nota Klimaatbeleid geeft de locatie op Dordtse Kil III en IV aan als kansrijke locatie voor grootschalige windenergie. In lijn met het rijks- en provinciale beleid ziet de Nota Klimaatbeleid grootschalige windenergie als kansrijkste mogelijkheid om bij te dragen in de duurzame energiedoelstellingen. De nota geeft prioriteit aan grootschalige windenergie als duurzame energiebron. Het lopende onderzoek naar de mogelijkheden op de locaties Groote Lindt, HKS/Heuvelmanterrein en Dordtse Kil III en IV/’s-Gravendeel-Zuid heeft op dat moment nog niet geleid tot een locatiekeuze. De nota Klimaatbeleid 2002-2007 formuleert daarom als doelstelling dat, zodra een keuze wordt gemaakt voor Dordtse locaties, een bestemmingsplan kan worden voorbereid dat dan in 2007 gereed kan zijn. Met het beleid voor grootschalige windenergie wordt invulling gegeven aan één van de doelstellingen van de Nota Klimaatbeleid 2004-2007 gemeente Dordrecht, in die zin dat er een keuze wordt gemaakt voor Dordtse Kil III en IV als locatie waar grootschalige windenergie mogelijk is en dat wordt aangegeven op welke wijze realisatie kan plaatsvinden. Of het bestemmingsplan voor Dordtse Kil III en IV in 2007 daadwerkelijk is aangepast, danwel dat een artikel 19 WRO-procedure is gevoerd om grootschalige windenergie mogelijk te maken, hangt ervan af of op dat moment overeenstemming is bereikt met één of meer marktpartijen die de locatie kan/kunnen ontwikkelen en exploiteren.
3. De resultaten van het onderzoek Locaties Het onderzoek naar mogelijkheden voor windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht is gestart in 1999. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in een aantal stappen. De onderscheiden fases in het onderzoek zijn steeds afgerond met bestuurlijke besluitvorming. In het onderhavige hoofdrapport van het onderzoeksverslag worden de onderzoeksresultaten samengevat. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de bijlagen. Gestart is met een quick-scan, waarbij alle mogelijke locaties voor grote windmolens in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht zijn verkend. Op grond van een inschatting van onder andere de fysieke mogelijkheden, te verwachten energie-opbrengst en een inschatting van de haalbaarheid is uit deze locaties een selectie gemaakt van tien lijnopstellingen, die de meeste kans van slagen en het grootste rendement zouden opleveren. Verschillende combinaties van deze lijnopstellingen leidden tot drie modellen voor mogelijke windparken in de omgeving van de Dordsche Kil en Oude Maas. Deze modellen en lijnopstellingen zijn breed getoetst binnen de drie gemeenten en zijn voorgelegd aan de inwoners van de drie gemeenten in een draagvlaktest. Uit dit onderzoek is gebleken dat er over het algemeen een breed draagvlak is voor windenergie in de drie gemeenten, ook als het gaat om windmolenopstellingen binnen de eigen gemeente. Op grond van de resultaten van de brede toetsing en de draagvlaktest is als uitgangspunt gekozen voor locaties die de loop van de rivieren markeren in het landschap. Windmolens kunnen worden geplaatst aan één zijde van de rivier, langs bedrijventerreinen of in het buitengebied (niet in woongebieden of natuurgebieden). Daarmee vallen op dat moment wederom locaties af voor verder onderzoek. De overblijvende locaties zijn samengevoegd tot de drie kansrijkste onderzoekslocaties (zie kaart): Groote Lindt in
Deel II: Onderzoeksverslag
19
Zwijndrecht, HKS/Heuvelmanterrein in ’s-Gravendeel Noord en Dordtse Kil III en IV in Dordrecht, doorlopend in het buitengebied in ’s-Gravendeel Zuid. De laatste stap in het onderzoek is erop gericht de daadwerkelijke realisatiemogelijkheden voor windmolens op deze locaties te verkennen. Daarbij gaat het om de te verwachten effecten: in ruimtelijke zin (relatie tot bestaande bebouwing, infrastructuur, impact op beleving en beeldvorming van het landschap), in functionele zin (gevolgen voor onder meer het scheepvaartverkeer (radar, licht)), in milieu-technische zin (geluid, risico, effect op apparatuur). Om de visuele impact van windmolenopstellingen op de omgeving in beeld te brengen, zijn in deze laatste onderzoeksfase visualisaties gemaakt. Uit het onderzoek blijkt dat één locatie fysiek mogelijkheden biedt voor grootschalige windenergie, met een reële kans op realisatie binnen afzienbare tijd. Dit is de locatie langs de Dordtsche Kil in de gemeente Dordrecht, in de zuidwesthoek van het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Dordtse Kil III en op het toekomstige bedrijventerrein Dordtse Kil IV.
Vogelonderzoek Met het oog op de mogelijke plaatsing van windmolens langs de Oude Maas en de Dordtsche Kil is onderzoek gedaan naar de risico’s voor vogels. De locaties zijn beoordeeld op verstoring (van broedende, rustende of fouragerende vogels), barrièrewerking (voor vliegende vogels) en aanvaringsrisico (voor vliegende vogels). Uit het onderzoek blijkt dat er vrijwel geen verstoringsrisico bestaat, met als belangrijkste reden dat geen waardevolle weidevogelgebieden en foerageergebieden van koloniebroedende vogels in de nabijheid van de locaties aanwezig zijn. Ook van barrièrewerking is nauwelijks sprake. Voor broedvogels is de verwachting dat er nauwelijks sprake zal zijn van omvliegen; door nietbroedvogels zal naar verwachting beperkt worden omgevlogen. Voor de zuidelijke locaties langs de Dordtsche Kil (Dordtse Kil III en IV en ’s-Gravendeel Zuid) is er een matig aanvaringsrisico. Daarbij gaat het vooral om ganzen en meeuwen. Voor broedvogels is geen aanvaringsrisico te verwachten. Naar verwachting zullen er enkele tientallen vogelslachtoffers per jaar vallen als gevolg van aanvaringen met windmolens. Het aanvaringsrisico wordt kleiner naarmate de windmolenopstelling korter wordt. Verder gaat het niet om zeer zeldzame vogelsoorten of om zeer grote aantallen vogels. Indien wordt gekozen voor windmolens op deze locaties, moet worden geaccepteerd dat er jaarlijks enkele tientallen vogelslachtoffers zullen vallen.
Stedenbouwkundige uitgangspunten Op grond van de karakteristiek van de Drechtsteden en het omliggende landschap zijn stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd voor de plaatsing van windmolens. De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn in het onderzoek gehanteerd om de fysieke mogelijkheden op elk van de onderzoekslocaties te kunnen beoordelen en om de fotomontages te kunnen maken. Kenmerkend voor de regio is de betekenis van de rivieren. De rivieren doorsnijden het stedelijk gebied én vormen het verbindende element binnen de Drechtsteden. Elk van de gemeenten ontwikkelt de relatie van de kern met de rivier. Het landschap om de steden is beïnvloed door de rivieren. Het rivierenlandschap wordt gekarakteriseerd door grote rivieren, een weids en open polderlandschap en waardevolle natuurgebieden. De keuze voor windmolenopstellingen die de loop van de rivieren markeren in het landschap sluit aan bij de karakteristiek van de regio. De ontwikkeling van de technieken voor opwekken van windenergie is de laatste jaren snel gegaan. Werd bij de start van het onderzoek in 1999 een hoogte van 120 meter nog als uiterste hoogte gezien voor een grote windmolen, op dit moment zien deskundigen, ontwikkelaars en
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
20
exploitanten dit eerder als minimale hoogte. De provinciale Nota Wervel biedt dan ook de mogelijkheid om gemotiveerd van de maximaal toegestane hoogte van 120 meter af te wijken. De gemeenten houden als uitgangspunt voor de hoogte van windmolens vast aan het maximum van 120 meter (mast en rotor samen), om de volgende redenen. De Drechtsteden worden gekenmerkt door een compact stedelijk gebied, omgeven door waardevolle landschappen. Centraal in de Drechtsteden ligt de historische binnenstad van Dordrecht. De woongebieden in de gemeenten zijn kleinschalig van opzet. Ook de bedrijventerreinen, gelegen langs de rivieren, zijn naar opzet en aard van de bedrijvigheid kleinschalig in vergelijking met bedrijventerreinen in de aangrenzende regio’s (Moerdijk en Rotterdam). In het stedelijk gebied wordt terughoudend omgegaan met grote bouwhoogten. De Drechtsteden worden doorsneden door grootschalige infrastructuur, van nationale en internationale betekenis. De infrastructuur is dominant aanwezig in het stedelijk gebied en de omliggende landschappen en sluit niet aan bij de bestaande kleinschalige opzet van stadsdelen en wijken. Om de verbondenheid van de Drechtstedelingen met hun regio te behouden, zouden bij voorkeur geen nieuwe grootschalige elementen met een impact die te vergelijken is met deze grootschalige structuren aan de regio moeten worden toegevoegd. Ook om die reden is een hoogtebeperking voor grootschalige windmolens op zijn plaats.
Ter vergelijking, om een beeld te krijgen van de hoogte: ter plekke van de kruising van de 380 kV leiding met de Dordtsche Kil, ten zuiden van de Kiltunnel, zijn extra hoge hoogspanningsmasten geplaatst aan weerszijden van de rivier (de masten rechts op de foto). Deze masten zijn 109 meter hoog, gerekend vanaf het voetstuk. Windmolens van 120 meter hoog zouden iets hoger zijn dan deze masten.
Passend bij het weidse en open rivierenlandschap is een ranke windmolen. Dat wil zeggen een windmolen met een naar verhouding lange mast. Een ranke windmolen verwijst naar de ruimte. In tegenstelling tot een windmolen met een naar verhouding korte mast die plomp oogt en in de beleving een verbinding aangaat met de grond. Uitgangspunt voor de vormgeving is dan ook een ranke windmolen, met lange mast in verhouding tot de rotordiameter. Gebaseerd op een maximale hoogte van 120 meter is in de fotomontages uitgegaan van windmolens met een masthoogte van 90 meter en een rotordiameter van 60 meter (verhouding masthoogte : rotordiameter = 1,5 : 1). Ter vergelijking bijgaande foto: de bestaande windmolenopstelling in de gemeente Strijen bestaat uit ranke windmolens. Deze windmolens hebben een verhouding masthoogte : rotordiameter = 1,4 : 1 (masthoogte van 70 meter en rotordiameter 50 meter).
Deel II: Onderzoeksverslag
21
Uit oogpunt van energieopbrengst heeft een grotere rotordiameter veelal de voorkeur van exploitanten. Bij een rotordiameter van 60 meter is het vermogen per windmolen circa 1 MW; bij een rotordiameter van 70 meter is het vermogen per windmolen circa 2 MW.1 Om flexibiliteit te geven in mogelijkheden voor te plaatsen windmolens, is in de beleidsnota een zekere marge toegelaten voor de verhouding masthoogte : rotordiameter. De verhouding masthoogte : rotordiameter kan variëren tussen 1,5 : 1 en 1,2 : 1 (masthoogte 90 tot 84 meter; rotordiameter respectievelijk 60 tot 70 meter). De rotordiameter is bepalend voor de onderlinge afstand tussen twee windmolens in een lijnopstelling. Wanneer windmolens te dicht op elkaar staan, beïnvloeden ze elkaars windvang. Deskundigen op het gebied van windenergie gaan uit van een minimale onderlinge afstand van vier à vijf maal de rotordiameter. Dwars op de overheersende windrichting kunnen windmolens dichter bij elkaar staan dan bij een opstelling in de overheersende windrichting. De onderzoekslocaties liggen in dit verband gunstig, want vrijwel dwars op de overheersende windrichting (zuidwest). Er dient een beeld te ontstaan van een regelmatige, samenhangende lijnopstelling. Een sterke lijnopstelling ontstaat wanneer de windmolens niet te ver uit elkaar staan. Regelmaat ontstaat alleen indien de windmolens in een lijnopstelling op onderling gelijke afstanden staan. Om de beschikbare ruimte zo optimaal mogelijk te benutten en om een sterke lijnopstelling te realiseren is ook als stedenbouwkundig uitgangspunt vastgesteld dat de afstand tussen twee windmolens in een lijnopstelling vier tot vijf maal de rotordiameter bedraagt.2 Een lijnopstelling is pas als lijnopstelling herkenbaar als deze uit drie windmolens of meer bestaat. Drie is het minimale aantal windmolens in een lijn. De onderzoekslocaties bieden mogelijkheden voor rechte of gebogen lijnopstellingen. Bij voorkeur worden de windmolens opgesteld in een rechte lijn. Bij een rechte lijnopstelling zijn de onderlinge afstanden tussen twee molens in de lijn vanuit elk standpunt gelijk. Daar waar de rivier een duidelijke bocht maakt, kan de lijnopstelling ook gebogen zijn. Bij een gebogen lijnopstelling gaat de voorkeur uit naar een gelijkmatige kromme. Bij een gebogen lijnopstelling is een groter aantal windmolens noodzakelijk (minstens vijf), omdat een gebogen lijnopstelling een minder duidelijk landschapsbeeld oplevert. Vanuit wisselende standpunten wisselen de onderlinge afstanden tussen de molens in de lijn ogenschijnlijk. Het beeld kan als onduidelijk of rommelig worden ervaren. Indien twee lijnopstellingen op een onderlinge afstand van minder dan twee kilometer worden geplaatst, dienen deze te worden beschouwd als één samenhangende opstelling. Bij een onderlinge afstand van vier kilometer of meer zijn lijnopstellingen te zien als zelfstandige opstellingen. Bij onderlinge afstanden van twee tot vier kilometer wordt de landschappelijke samenhang afhankelijk van de situatie nader beoordeeld. Voor de vormgeving van de windmolens wordt uitgegaan van driebladige rotors. Deze geven een rustiger beeld dan tweebladige rotors en worden in de beleving over het algemeen beter gewaardeerd. Om deze reden wordt uitgegaan van één rotor per mast. Ook wordt om deze reden de voorkeur gegeven aan langzaam draaiende rotors (indicatief 20 omwentelingen per minuut of minder). Verder wordt voor de vormgeving van de windmolens uitgegaan van een terughoudende, functionele architectuur. Over het algemeen wordt een vormgeving met een slanke, conisch
1 De windmolens in Strijen hebben elk een vermogen van 0,8 MW. Naar huidige inzichten van windmolenexploitanten zijn deze windmolens te klein. Vrijwel nergens worden nu nog zulke relatief kleine windmolens geplaatst. 2 Uitgaande van windmolens met een rotordiameter van 60 meter is de onderlinge afstand 240 tot 300 meter. Uitgaande van windmolens met een rotordiameter van 70 meter is dat 280 tot 350 meter.
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
22
toelopende, gladde, ronde mast en met een kleine, aërodynamisch ogende generator het meest gewaardeerd. Uitgangspunt voor de kleur is een neutrale kleurstelling.
Resultaten en conclusies per onderzoekslocatie Onderstaand wordt een samenvatting gegeven van de onderzoeksresultaten per locatie. Op grond daarvan wordt per locatie een conclusie gegeven omtrent de mogelijkheden voor grootschalige windmolens.
Locatie 1: Groote Lindt Op de Groote Lindt dient rekening te worden gehouden met een aantal beperkende factoren: -
Windmolens moeten op een afstand van ten minste 50 meter uit de vaarweg en de havens worden geplaatst om storing van het radarverkeer en de scheepvaart te vermijden.
-
Windmolens moeten op een afstand van 7,85 meter plus de halve rotordiameter van spoorlijnen worden geplaatst.
-
Mogelijk zijn ter plekke van aanwezige ondergrondse leidingen beschermende maatregelen nodig.
-
Momenteel loopt onderzoek naar de geluidsproblematiek van de gezoneerde bedrijventerreinen Groote Lindt (Zwijndrecht) en Zeehaven (Dordrecht). De bestaande geluidsruimte op de terreinen is vol. Beide gemeenten zijn uiterst terughoudend in het verlenen van medewerking aan nieuwe geluidsproducerende functies op de terreinen. Windmolens produceren geluid, hoewel landelijk regelgeving in voorbereiding is op grond waarvan het geluid van windmolens niet langer hoeft te worden opgeteld bij andere geluidsbronnen op bedrijventerreinen. Naar verwachting is er in 2007 duidelijkheid over deze problematiek en is duidelijk of de geluidscontouren en daarmee de onderliggende bestemmingsplannen moeten worden aangepast.
-
Uit veiligheidsoogpunt hanteert het Handboek Risicozonering richtlijnen voor de minimale afstand tot functies in de omgeving. Voor kwetsbare functies/objecten als woningen, ziekenhuizen, grote winkels dient bij een windmolen van 1 MW een afstand van 124 meter in acht te worden genomen en bij windmolens van 2 MW een afstand van 144 meter. Bij beperkt kwetsbare functies/objecten als bedrijfshallen dient bij windmolens van 1 MW een afstand van 28 meter in acht te worden genomen; bij windmolens van 2 MW een afstand van 39 meter. Het Handboek Risicozonering en de milieuwetgeving geven in verband met veiligheidsrisico’s geen afstandsmaat aan ten opzichte van installaties waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen of chemische bedrijven. Om risico’s zo veel mogelijk te beperken, gaan de gemeenten ervan uit dat rond de terreinen van de chemische bedrijven op de Groote Lindt een afstand in acht moet worden gehouden alsof het gaat om een beperkt kwetsbare functie/object (28 meter bij windmolens van 1 MW en 39 meter bij windmolens van 2 MW). Op de Groote Lindt zijn binnen de onderzoekslocatie drie chemische bedrijven gevestigd:
Deel II: Onderzoeksverslag
23
één op de landtong tussen de Swinhaven en de Drechthaven en twee op de landtong tussen de Drechthaven en de Develhaven. Deze zijn, met vrij te houden zone van 28 meter, weergegeven op bijgaand kaartje. -
Het ruimtelijke beleid van de gemeente Zwijndrecht is erop gericht het bedrijventerrein ten oosten van de Develhaven op termijn om te vormen naar een woningbouwlocatie. Het streven naar versterking van de band van Zwijndrecht met de rivier is ingezet met de ontwikkeling van het gebied Westkeetshaven, ten oosten van de spoorbrug en wordt naar verwachting in de periode na 2010 voortgezet met de ontwikkeling van het Maasterras (de Spoorzone Dordrecht-Zwijndrecht) tussen de spoorlijn en de A16. Herontwikkeling van het oostelijk deel van de Groote Lindt sluit daar op aan.
-
Windmolens ten zuiden van de woonwijk Kort Ambacht, hebben naar verwachting een negatieve impact op het woon- en leefmilieu in deze wijk. Het bedrijventerrein is hier smal en de windmolens zijn daardoor dominant aanwezig in het woongebied. Ter vergelijking (zie illustratie): de bestaande schoorsteen van Unimills is 85 meter hoog, ongeveer zo hoog als de masthoogte van beoogde windmolens.
Montagefoto: windmolen met een mast van 90 meter en een rotor van 60 meter doorsnede, geplaatst op de Groote Lindt in het verlengde van de Uilenvliet.
Ook op het brede deel van de Groote Lindt hebben windmolens een impact op het woonmilieu in de aangrenzende woonwijken Nederhoven en Heer Oudelands Ambacht, maar minder groot dan op het oostelijke deel van de Groote Lindt. Montagefoto: windmolens met een mast van 90 meter en een rotor van 60 meter doorsnede, geplaatst op de Groote Lindt, gezien vanaf de Merelstraat (nabij de Develbrug). Kenmerkend in de structuur van het woongebied in Zwijndrecht West is de opbouw in zones, parallel aan de Lindtse Dijk en aan het riviertje de Devel. De hoofdroutes in de wijk staan haaks op de Lindtse Dijk. Vanaf deze hoofdroutes is de hooggelegen dijk zichtbaar met de daar achter gelegen bedrijfsbebouwing. Windmolens op het brede deel van de Groote Lindt zullen vanaf de hoofdroutes zichtbaar zijn. De afstand tot de windmolenopstelling is op het westelijk deel van de Groote Lindt
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
24
groter dan op het oostelijke deel van de Groote Lindt en daarmee is de aanwezigheid van windmolens in het woongebied hier minder dominant. -
Vanuit het buitengebied in ’s-Gravendeel vormt de bedrijvigheid aan de Groote Lindt de begrenzing van het open polderlandschap (met natuurgebied Groot Koninkrijk). Dominant aanwezig in het beeld is de bedrijfshal van Groottint. Met toevoeging van windmolens op de Groote Lindt, wordt de aanwezigheid van het bedrijventerrein nog dominanter in het landschap.
In dat verband is de voorgenomen uitbreiding van ’s-Gravendeel aan de noordwest- en westzijde relevant. Op grond van het beleid van de gemeenten in de Hoeksche Waard zal de woonkern van ’s-Gravendeel zich in de komende jaren aan deze zijde sterk ontwikkelen. De plannen voorzien in een woongebied dat reikt tot aan het natuurgebied Groot Koninkrijk. Het is een afweging hoe om te gaan met een mogelijke windmolenopstelling op de Groote Lindt, zowel in Zwijndrecht als in ‘s-Gravendeel. Enerzijds is de stelling verdedigbaar dat windmolens horen bij de rivier, bij bedrijventerreinen en bij het buitengebied en dat windmolens het landschappelijke beeld versterken. Anderzijds komt de locatie in de toekomst centraal te liggen in het stedelijk gebied van Zwijndrecht en ’s-Gravendeel en is de stelling verdedigbaar dat windmolens niet thuishoren in een woongebied (om redenen van schaal en maat en om redenen van mogelijke hinder). -
Uit de schaduwdiagrammen en de geluidskaart (bijlage 4) blijkt dat hinder te verwachten is van slagschaduw en mogelijk ook van geluid voor de woningen in de uiterste zuidwesthoek van de wijk Kort Ambacht, indien windmolens worden geplaatst ten oosten van de Develhaven.
-
Uitgaande van windmolens met een rotordiameter van 70 meter en een vermogen van 2 MW liggen de woningen in Kort Ambacht net buiten de veiligheidscontour van plaatsgebonden risico, dus op voldoende afstand van de beoogde locaties.
Deel II: Onderzoeksverslag
25
-
Ontwikkelen van de locatie Groote Lindt en de locatie HKS/Heuvelmanterrein samen is niet mogelijk, omdat op beide locaties geen samenhangende lijnopstelling kunnen vormen.
Conclusies Groote Lindt:
Op basis van het bovenstaande worden voor de Groote Lindt de volgende conclusies getrokken: -
Op het oostelijk deel van de Groote Lindt zijn grote windmolens niet gewenst, omdat de impact op het woon- en leefmilieu in de wijk Kort Ambacht te groot is. Daarbij gaat het om mogelijke hinder van geluid en slagschaduw, mogelijke veiligheidsrisico’s, maar vooral het dominante beeld dat de windmolens hebben op de woonwijk. Verder stroken windmolens op het oostelijk deel van de Groote Lindt niet met het voornemen dit deel van het bedrijventerrein op termijn om te vormen tot woongebied aan de rivier. Het oostelijke deel van de Groote Lindt is overigens ook niet opgenomen in de Nota Wervel.
-
Op het westelijk deel van de Groote Lindt blijkt het niet mogelijk, rekening houdend met de aan te houden zoneringen ten opzichte van de vaarweg en de chemische bedrijven, een lijnopstelling van ten minste drie windmolens op onderling gelijke afstanden te realiseren tussen het punt waar de Lindtse Dijk bijna raakt aan de rivier (ten westen van Van Leeuwen Buizen) en de uiterste zuidwesthoek van het terrein van Schokindustrie (direct ten oosten van de Develhaven).
Potentiële ruimte voor windmolens Kaart: potentiële mogelijkheden voor windmolens op het westelijk deel van de Groote Lindt
Samenvattend wordt geconcludeerd dat geen verder onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden voor grootschalige windenergie op de Groote Lindt.
Locatie 2: HKS/Heuvelmanterrein Bij mogelijke plaatsing van windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein moet rekening worden gehouden met de volgende zaken: -
Windmolens moeten op een afstand van ten minste 200 meter tot natuurgebied Groot Koninkrijk worden geplaatst. Bij voorkeur wordt een grotere afstand aangehouden.
-
Windmolens moeten op een afstand van ten minste 50 meter uit de vaarweg en de havenmond worden geplaatst om storing van het radarverkeer en de scheepvaart te vermijden.
-
Ter plekke van (de) aanwezige ondergrondse leiding(en) zijn beschermende maatregelen nodig.
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
26
-
Windmolens mogen de bedrijfsvoering van de zittende bedrijven niet belemmeren. Beide bedrijven maken gebruik van de haven (laden en lossen, werkzaamheden aan schepen). Op het terrein wordt gewerkt met hoge kranen. Bij het schrootverwerkende bedrijf worden materialen verplaatst over het terrein. Als gevolg hiervan kunnen alleen op de beide landtongen windmolens worden geplaatst. Aan de uiterste rand van de haven is in potentie ruimte voor drie molens.
Potentiële ruimte voor windmolens
Kaartje: potentiële ruimte voor windmolens
-
Het beleid van de gemeente ’s-Gravendeel is gericht op versterking van de relatie tussen de kern en de rivier. Plannen voor de Havenmond zijn in een vergevorderd stadium. Deze plannen beogen het centrum weer, zoals vroeger ook het geval was, in contact te brengen met de rivier. De plannen voorzien onder meer in appartementen. In de huidige situatie schermen bebouwing en groen mogelijke windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein af van het centrum. Bij de voorgenomen ontwikkeling van de Havenmond is gezien vanaf deze plek van afscherming geen sprake meer (zie foto). De windmolens zouden dominant aanwezig zijn in dit deel van het centrum.
-
Het beleid is erop gericht het HKS/Heuvelmanterrein om te vormen tot woningbouwlocatie. Dit beleid wordt onderschreven door de Drechtsteden (maakt deel uit van het project ‘Manden Maken’). Woningbouw op het HKS/Heuvelmanterrein is mogelijk met ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voor geluid. Omdat de geluidsbelasting van de nabijgelegen gezoneerde terreinen Groote Lindt en Zeehaven op het zuidelijk deel van het HKS/Heuvelmanterrein lager is dan op het noordelijke deel, kan worden overwogen alleen het zuidelijke deel te ontwikkelen als woningbouwlocatie (zie voor geluid ook onder Groote Lindt). Woningbouw op het HKS/Heuvelmanterrein is niet te combineren met grootschalige windmolens. Ook indien alleen het zuidelijke deel van de locatie wordt ontwikkeld, is combinatie met windmolens om redenen van geluid en veiligheidsrisico’s niet mogelijk, omdat de afstand tussen dit gebied en de windmolens te klein zou worden. Bovendien kan in dat geval geen lijnopstelling van drie windmolens worden gerealiseerd. De mogelijkheden voor woningbouw in relatie tot de geluidsproblematiek van de Groote Lindt en de Zeehaven worden in opdracht van de gemeente ‘s-Gravendeel nader onderzocht. Dit onderzoek heeft voor de gemeente ’s-Gravendeel en de Drechtsteden hoge prioriteit.
Deel II: Onderzoeksverslag
27
-
Bij ontwikkeling van een nieuw woongebied in ’s-Gravendeel West zullen windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein, al dan niet in combinatie met windmolens langs de Groote Lindt dominant aanwezig zijn in het nieuwe woongebied. Zoals ook opgemerkt onder de Groote Lindt is het een afweging hoe hiermee om te gaan.
-
Ontwikkelen van de locatie HKS/Heuvelmanterrein én de locatie Groote Lindt is niet mogelijk, omdat op beide locaties geen samenhangende lijnopstelling mogelijk is.
Conclusie HKS/Heuvelmanterrein: Ontwikkeling van windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein is niet verenigbaar met het beleid van de gemeente ’s-Gravendeel, ondersteund door de Drechtsteden, om deze locatie om te vormen tot woningbouwlocatie. De gemeente ’s-Gravendeel streeft naar versterking van de band tussen de kern en de rivier. Om deze reden wordt de omgeving van de Havenmond tot ontwikkeling gebracht. Windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein zijn te dominant aanwezig in het beoogde woonmilieu aan de rivier en worden ongewenst geacht. Om deze redenen wordt afgezien van verder onderzoek naar mogelijkheden voor grootschalige windenergie op deze locatie.
Locatie 3: Dordtse Kil III en IV en buitengebied ‘s-Gravendeel Dordtse Kil III en IV De locatie Dordtse Kil III en IV bestaat uit het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Dordtse Kil III en het voor bedrijvigheid gereserveerde terrein Dordtse Kil IV. Op deze locatie moet rekening worden gehouden met een aantal aspecten: -
Windmolens moeten worden geplaatst in de rand van of buiten de beschermingszone van de rivierdijk, dat wil zeggen op 60 tot 65 meter uit de buitenkruinlijn van de dijk (bovenzijde van de dijk, aan de rivierzijde). Dat geldt ook ter hoogte van de tunnelmond, waar de waterkering landinwaarts omheen buigt. Ook ten opzichte van de secundaire waterkering (Wieldrechtse Zeedijk) geldt een beschermingszone waarbinnen geen windmolens kunnen worden geplaatst. Deze heeft een breedte van 35 meter uit de kruinlijn, aan weerszijden van de dijk. Op dit moment loopt onderzoek naar de aanwezigheid van voor zettingsvloeiing gevoelige lagen in de ondergrond. In afwachting van de resultaten daarvan moeten bouwinitiatieven voor windmolens ook buiten de beschermingszone van de dijken door de dijkbeheerder worden getoetst op risico’s voor trilling, verschuivingen in de ondergrond en verzakking van de dijken (risico voor zettingsvloeiing). Geotechnisch onderzoek is noodzakelijk.
-
Rekening moet worden gehouden met een vrij te houden zone met een totale breedte van 76 meter ter hoogte van de hoogspanningsleidingen (380 kV en 50 kV). Windmolens moeten worden geplaatst op een afstand van de totale hoogte buiten de zakelijk rechtzone van de hoogspanningsleiding (bij windmolens van 120 meter is dat 158 meter uit het hart van de hoogspanningsleiding).
-
Rekening moet worden gehouden met een vrij te houden zone met een breedte van 25 meter ter hoogte van de stikstofleiding en de transportwaterleiding op het noordelijke gedeelte van bedrijventerrein Dordtse Kil III.
-
Rekening moet worden gehouden met het gronddepot direct ten zuiden van de Kiltunnel en het gemaal. Op dit moment wordt onderzocht of het mogelijk is op het gronddepot een helikopterlandingsplaats te realiseren. In dat geval zal voldoende afstand in acht moeten worden genomen tussen helikopterlandingsplaats en windmolens.
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
28
-
Op Dordtse Kil III en IV moet rekening worden gehouden met de bestaande killen. De killen hebben cultuurhistorische waarde en dienen behouden te blijven.
-
Rekening moet worden gehouden met het nabijgelegen buurtschap De Wacht, aan de overzijde van de rivier. Er is mogelijk hinder te verwachten van geluid en van slagschaduwen.
-
Gedurende een groot gedeelte van de dag zullen de slagschaduwen van windmolens langs de Dordtsche Kil vallen over het bedrijventerrein Dordtse Kil III en IV. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen dat dit niet tot onaanvaardbare hinder zal leiden voor hier gevestigde en nog te vestigen bedrijven.
-
Uit veiligheidsoverwegingen moeten windmolens worden geplaatst op afstand van de toekomstige vestiging van de Makro. Deze vestiging geldt als kwetsbare functie (zie voor kwetsbare en beperkt kwetsbare functies onder Groote Lindt). Bij windmolens van 1 MW gaat het om een afstand van 124 meter, bij windmolens van 2 MW om een afstand van 144 meter. Ook moet uit veiligheidsoogpunt voldoende afstand worden gehouden tot de bestaande woningen direct ten zuiden van de locatie Dordtse Kil IV.
-
Bij beperkt kwetsbare functies/objecten als bedrijfshallen dient om redenen van veiligheid bij windmolens van 1 MW een afstand van 28 meter in acht te worden genomen; bij windmolens van 2 MW een afstand van 39 meter. In dit verband moet rekening worden gehouden met de bestaande bedrijfsvestigingen en de voorgenomen ontwikkelingen (onder meer uitbreiding van het postdistributiebedrijf op Dordtse Kil III). Omgekeerd moet op die delen van de locatie waar de gronden nog niet zijn uitgegeven aan bedrijven (delen van Dordtse Kil III en de hele locatie Dordtse Kil IV) rekening worden gehouden met een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de ruimte direct rond de windmolens. Deze ruimte is bruikbaar voor extensieve functies als groen of parkeerterrein.
-
Dordtse Kil IV is in regionaal verband binnen de bestaande beleid de enige locatie die beschikbaar is voor reguliere bedrijvigheid in de periode vanaf 2010. Met de beschikbare gronden moet zorgvuldig worden omgegaan. Tot op heden wordt bij de uitgifte van gronden op bedrijventerreinen in regionaal verband geëist dat een bijdrage wordt geleverd aan de regionale werkgelegenheid. Bij de uitgifte van gronden op Dordtse Kil III is de doelstelling dat nieuwe bedrijven 65 arbeidsplaatsen per hectare met zich mee te brengen. Plaatsing van windmolens op Dordtse Kil IV legt ter plekke van die windmolens beperkingen op aan de gebruiksmogelijkheden van het terrein (ca. 1,5 ha bruto terrein bij 6 windmolens van 1 MW tot ca. 2,4 ha bruto terrein bij 5 windmolens van 2 MW). Bezien moet worden in hoeverre dat is op te vangen door intensivering elders op het terrein. Dordtse Kil IV ligt in het rivierenlandschap en in de Structuurvisie Dordtse Kil IV wordt om die reden een belangrijke claim op het gebied gelegd voor groen en water. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regulier terrein in een ruime, groene setting. De noodzaak zorgvuldig om te gaan met de beschikbare ruimte vormt mogelijk een belemmering voor de realisatie van windmolens. Daar staat tegenover dat windmolens wellicht ook een mogelijkheid bieden om bij te dragen aan realisatie van de beoogde opzet van het bedrijventerrein in een ruime, groene setting. In de bij de presentatie van het Structuurplan Dordtse Kil IV voorgelegde grondexploitatie is nog geen rekening gehouden met windmolens in het plangebied.
Deel II: Onderzoeksverslag
29
’s-Gravendeel Zuid -
Dit gedeelte van onderzoekslocatie 3 ligt grotendeels binnen het gebied waar ontwikkeling van het Project Deltanatuur is voorzien. In dat kader worden de Mariapolder en de Oude Gorzenpolder buitendijks gebracht. Dat zou betekenen dat windmolens hier in het water zouden komen te staan en dat onderhoud zou moeten plaatsvinden vanaf het water.
-
Rekening moet worden gehouden met een minimale afstand van 200 meter tot het (toekomstige) natuurgebied.
-
Bij plaatsing van windmolens moet een afstand van 50 meter in acht worden genomen tot de vaarweg.
-
De onderzoekslocatie ligt voor een klein gedeelte buiten de Oude Gorzenpolder (direct ten noorden van de Wachtdijk). Hier is geen lijnopstelling van ten minste drie windmolens mogelijk. Ook is het niet mogelijk hier één windmolen te plaatsen die ligt in het verlengde van de lijnopstelling op Dordtse Kil IV.
-
Windmolens langs het zuidelijke deel van de Dordtsche Kil leveren een matig risico op voor vogels. Dat wil zeggen dat rekening moet worden gehouden met enkele tientallen vogelslachtoffers per jaar. Dit risico wordt niet als onaanvaardbaar gezien.
Conclusies Dordtse Kil III en IV en ’s-Gravendeel Zuid Het blijkt niet mogelijk een samenhangende lijnopstelling van windmolens te plaatsen tussen de Kiltunnel en het gebouw van het postdistributiebedrijf op Dordtse Kil III. Ten zuiden van het postdistributiebedrijf is er wel voldoende ruimte om een lijnopstelling te realiseren. De eerste molen gezien vanuit het noorden kan in principe worden geplaatst in de zuidwesthoek van bedrijventerrein Dordtse Kil III. De overige molens kunnen worden geplaatst op Dordtse Kil IV. Fysiek is een lijnopstelling van windmolens op onderling gelijke afstand mogelijk, rekening houdend met de vrij te houden zone langs de secundaire waterkering (Wieldrechtse Zeedijk), de killen op Dordtse Kil IV en de nabijgelegen woningen (met uitzondering van de bestaande woning op Dordtse Kil IV) en bedrijfspanden.
Kaart: potentiële ruimte voor windmolens
Afhankelijk van de grootte van de windmolens kunnen op Dordtse Kil III en IV maximaal 5 of 6 windmolens worden geplaatst. Bij windmolens met een rotordiameter van 60 meter en een vermogen van 1 MW gaat het om een totaal op te stellen vermogen van maximaal 6 MW. Bij windmolens met een rotordiameter van 70 meter en een vermogen van 2 MW gaat het om een totaal op te stellen vermogen van maximaal 10 MW. Een indicatie van beide mogelijkheden is in bijgaande kaartjes gegeven, waarbij de grootte van de cirkels ook een indicatie geeft van de in verband met veiligheidsrisico’s vrij te houden zone rond bedrijfsgebouwen.
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
30
Windmolens zijn niet inpasbaar binnen de voorgenomen ontwikkeling van het project Deltanatuur. Om deze reden valt de locatie ’s-Gravendeel Zuid af als onderzoekslocatie voor grootschalige windenergie. Samenvattend wordt geconcludeerd dat het fysiek mogelijk is een windmolenopstelling van 5 of 6 windmolens te realiseren op de locatie Dordtse Kil III en IV. Daarbij is op een aantal onderdelen (geluid, slagschaduw) nader onderzoek nodig en is nader overleg nodig (onder andere met de dijkbeheerder). Verder moet rekening worden gehouden met beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden direct rond de windmolens.
4. Mogelijkheden voor tijdelijke opstellingen Om na te gaan of er meer mogelijkheden zijn voor grootschalige windenergie, is bekeken of er op (delen van) de onderzoekslocaties tijdelijke windmolenopstellingen kunnen worden geplaatst. Tijdelijke windmolenopstellingen zijn denkbaar op plaatsen waar op termijn een functieverandering wordt voorzien. Zolang functieverandering niet aan de orde is, zouden op deze locaties tijdelijk windmolens geplaatst kunnen worden. Planologisch kan een functie tijdelijk mogelijk worden gemaakt voor een periode van vijf jaar, via een artikel-17 procedure in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Vijf jaar is echter een te korte termijn om windmolens rendabel te maken. Initiatiefnemers spreken van een periode van ten minste 10 jaar. Voor een tijdelijke situatie die naar verwachting langer duurt dan vijf jaar, kan vrijstelling worden verleend op het bestaande bestemmingsplan via een artikel-19 WRO procedure. Met deze vrijstellingsprocedure kan de plaatsing van windmolens mogelijk worden gemaakt. Om de tijdelijkheid te regelen, is daarnaast een privaatrechtelijke overeenkomst nodig tussen de ontwikkelaar/exploitant van de windmolens, de eigenaar van de grond en de gemeente, waarin wordt geregeld dat de windmolens na de bepaalde tijd worden verwijderd. Locaties waar op termijn functieverandering wordt voorzien zijn: Groote Lindt, tussen Develhaven en A16/spoorbrug (omvorming naar woningbouwlocatie), HKS/Heuvelmanterrein (omvorming naar woningbouwlocatie), ’s-Gravendeel-Zuid (omvorming naar natuurgebied). De locaties Groote Lindt, tussen Develhaven en A16/spoorbrug en HKS/Heuvelmanterrein zijn om andere redenen als mogelijke locatie voor grootschalige windenergie afgewezen. Ook in een tijdelijke situatie gelden de hiervoor genoemde argumenten. Ook de locatie ’s-Gravendeel-Zuid valt af als mogelijke locatie voor een tijdelijke windmolenopstelling, omdat ernaar wordt gestreefd de uitvoering van het Project Deltanatuur binnen nu en vijf jaar te starten.
Conclusie Geconcludeerd moet worden dat geen van de onderzoekslocaties zich leent voor tijdelijke windmolenopstellingen.
5. Conclusies In de Drechtsteden is de ruimte beperkt en strijden meerdere functies om de beschikbare ruimte. De karakteristieke kenmerken van de regio, van een compact stedelijk gebied met een historische binnenstad, omgeven door waardevolle landschappen en natuurgebieden, leggen beperkingen op aan de gebruiksmogelijkheden van het stedelijke landschap en het buitengebied. Voor nieuwe, grootschalige functies zijn de mogelijkheden beperkt.
Deel II: Onderzoeksverslag
31
Dit laat onverlet dat de Drechtsteden horen tot de windrijkste delen van Nederland. De gemeentebesturen van de betrokken gemeenten voeren duurzame ontwikkeling hoog in het vaandel. Reden waarom de mogelijkheden voor grootschalige windenergie uitvoerig zijn onderzocht. Passend bij de karakteristiek van de regio is de keuze voor locaties die de loop van de rivieren markeren. In principe is gekozen voor locaties aan één zijde van de rivier, langs bedrijventerreinen of in het buitengebied (niet langs woongebieden en natuurgebieden). Om deze reden zijn als onderzoekslocaties drie locaties langs de Dordtsche Kil en de Oude Maas benoemd. Deze locaties zijn ook neergelegd in de provinciale Nota Wervel. Onderzoek naar de daadwerkelijke plaatsingsmogelijkheden van windmolens op deze locaties heeft tot de volgende conclusies geleid: -
Groote Lindt oost is niet geschikt voor grootschalige windmolens, omdat de afstand tot het nabijgelegen woongebied van de wijk Kort Ambacht zo klein is dat de windmolens te dominant aanwezig zullen zijn in de wijk. Daarnaast is om redenen van mogelijke hinder plaatsing van windmolens in de directe nabijheid van de wijk niet gewenst. Ook is deze locatie niet opgenomen in de Nota Wervel.
-
Groote Lindt west biedt in potentie mogelijkheden voor grootschalige windmolens. Op de locatie Groote Lindt west blijken de fysieke omstandigheden (havens, bestaande bedrijfsgebouwen, aanwezige chemische bedrijven) echter zodanig belemmerend dat het niet mogelijk is hier een lijnopstelling van drie windmolens op onderling gelijke afstanden te realiseren. Om deze reden valt de locatie Groote Lindt west af als reële mogelijkheid.
-
Het HKS/Heuvelmanterrein komt niet in aanmerking voor grootschalige windmolens, omdat het beleid van de gemeente ’s-Gravendeel, ondersteund door de Drechtsteden, erop is gericht deze locatie om te vormen naar woningbouwlocatie. De eerste stap in versterking van de relatie tussen de kern ’s-Gravendeel met de rivier is gezet met de ontwikkeling van plannen voor de Havenmond. Dit streven is niet te verenigen met grootschalige windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein.
-
De locatie Dordtse Kil III biedt tussen de Kiltunnel en het gebouw van het postdistributiebedrijf geen mogelijkheden voor grootschalige windmolens in een samenhangende lijnopstelling met de onderzoekslocatie ten zuiden daarvan.
-
De locatie Dordtse Kil III en IV biedt ten zuiden van het postdistributiebedrijf mogelijkheden voor een lijnopstelling van vijf of zes windmolens, waarbij wel rekening moet worden gehouden met bestaande bedrijfsgebouwen op Dordtse Kil III en de gewenste uitbreiding daarvan, de toekomstige ontwikkeling van Dordtse Kil IV tot bedrijventerrein, de beschermingszone van de dijken, de killen en de nabijgelegen woonbebouwing in De Wacht en direct ten zuiden van Dordtse Kil IV. De locatie ’s-Gravendeel-Zuid biedt op dit moment geen mogelijkheden voor grootschalige windmolens als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling van het Project Deltanatuur, waarbij de Mariapolder en de Oude Gorzenpolder buitendijks worden gebracht en omgevormd naar natuurgebied.
-
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
32
BIJLAGE 1: Voorgeschiedenis Pagina 1.
Aanleiding
35
2.
Van quick-scan naar tien kansrijke locaties
35
3.
Van tien naar drie onderzoekslocaties
35
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 1: Voorgeschiedenis
33
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
34
BIJLAGE 1: Voorgeschiedenis
1. Aanleiding Het onderzoek naar de mogelijkheden voor windenergie in de gemeenten Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht loopt al een aantal jaar. Aanleidingen voor het onderzoek waren: de behoefte mee te willen werken aan het bereiken van de landelijke doelstelling om meer energie op een milieuvriendelijke wijze op te wekken en om de CO2-uitstoot terug te dringen en: de concrete vraag van windmolenexploitanten naar het standpunt van de gemeenten ten aanzien van windenergie.
2. Van quick-scan naar tien kansrijke locaties Het onderzoek is in 1999 gestart met een quick-scan van mogelijkheden voor het plaatsen van windmolens. Dit onderzoek richtte zich op het meest windrijke deel van de Drechtstedenregio: het zuidwesten. Dit betreft het grondgebied van ’s-Gravendeel, Dordrecht en Zwijndrecht. Uit de quick-scan kwamen 22 locaties naar voren, die samen ruimte boden aan circa 100 windmolens. In hoofdzaak lijnopstellingen, die lijnen in het landschap volgden en een enkele solitaire molen. Daarbij werd op grond van de beschikbare technieken op dat moment uitgegaan van molens met een masthoogte van 60 meter en een vermogen van 600 kW. Het was direct al duidelijk dat uit het grote aantal locaties een keuze zou moeten worden gemaakt, omdat de 22 locaties ‘kris-kras’ in het landschap lagen en dicht in elkaars nabijheid. Voor de 22 locaties waren verschillen in de te verwachten doorlooptijd, het aantal belemmeringen en de te verwachten weerstand bij belanghebbenden. In een eerste globale studie zijn alle locaties ‘gescoord’ op 11 criteria: opbrengst (in kWh/m2/jaar), aantal windmolens, geluiden schaduwhinder, landschap algemeen, aansluiting op de voorgenomen opstelling in Strijen, telecom en radar, natuur, eigendom, initiatiefnemers, infrastructuur en netaansluiting. Tevens zijn de locaties gescoord op bestuurlijk draagvlak (bij gemeente en provincie). Als beste opties kwamen meerdere locaties langs de rivieren naar voren, alsmede een locatie langs het toekomstige HSL-tracé en een locatie langs de A16. De tien best scorende locaties zijn medio 2000 voorgelegd aan de gemeentebesturen (B&W of raadscommissie). Deze zijn ermee akkoord gegaan deze tien locaties te hanteren als basis voor een inrichtingsstudie.
3. Van tien naar drie onderzoekslocaties In die inrichtingsstudie (RBOI, 2001) zijn de locaties meer in detail bekeken. Bepaald is hoeveel windmolens op elk van de locaties te plaatsen zouden zijn en de hinderaspecten schaduw en geluid zijn beoordeeld. Daarbij is uitgegaan van windmolens met een masthoogte van 70 meter en een vermogen van 1,5 MW (1.500 kW). Er zijn drie plaatsingsmodellen opgesteld, op grond van verschillende combinaties van een selectie uit deze 10 locaties. De inrichtingsstudie was in 2001 gereed. Locaties en modellen zijn in 2002 voorgelegd aan inwoners van de drie betrokken gemeenten in een draagvlaktest. Uit de test bleek dat men over het algemeen positief staat tegenover het
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 1: Voorgeschiedenis
35
Onderzoekslocaties windenergie, 2003
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
36
zoeken naar geschikte locaties voor windenergie. De inwoners hebben een voorkeur voor locaties langs de rivieren en langs bedrijventerreinen. In 2002 zijn de 10 locaties en de drie modellen ambtelijk en bestuurlijk getoetst en voorgelegd aan het Kwaliteitsteam Drechtoevers. Uit deze toetsing komt ook een voorkeur naar voren voor locaties langs de rivieren. Van de tien locaties zijn daarmee enkele locaties afgevallen. Enkele andere locaties zijn samengevoegd. De overblijvende locaties zijn weergegeven op bijgaand kaartbeeld. Het betreft: Locatie 1: Langs de Oude Maas, bedrijventerrein Groote Lindt in Zwijndrecht; Locatie 2: Langs de Dordtsche Kil, HKS/Heuvelmanterrein in ’s-Gravendeel (Noord), Locatie 3: Langs de Dordtsche Kil, bedrijventerreinen Dordtse Kil III en IV in Dordrecht en buitengebied ’s-Gravendeel (Zuid). De drie locaties zijn in het voorjaar van 2003 voorgelegd aan de gemeentebesturen (B&W en raadscommissie) van de drie betrokken gemeenten met het verzoek om het verdere onderzoek op deze drie locaties te richten. De laatste fase van het onderzoek moet inzicht verschaffen in de te verwachten effecten van plaatsing van windmolens op deze locaties: in ruimtelijke zin (relatie tot bestaande bebouwing, infrastructuur, impact op beleving en beeldvorming van het landschap), in functionele zin (gevolgen voor onder meer het scheepvaartverkeer (radar, licht)), in milieu-technische zin (geluid, risico, effect op apparatuur). Op grond hiervan kan vervolgens een besluit worden genomen welke locaties daadwerkelijk geschikt zijn voor plaatsing van windmolens. Deze nota is het resultaat van dit onderzoek. De drie locaties zijn opgenomen in de provinciale nota ‘Wervel’, het beleidskader voor windenergie in de provincie Zuid-Holland (vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 22 oktober 2003). In de ogen van de provincie zijn het locaties waar plaatsing van windmolens gewenst is; in de ogen van de gemeenten betreft het onderzoekslocaties, zo lang niet duidelijk is dat windmolens op deze locaties ook daadwerkelijk inpasbaar zijn. In mei 2004 is door de gemeenteraad van Dordrecht de ‘Nota Klimaatbeleid gemeente Dordrecht 2004-2007’ vastgesteld. Met deze nota wil de gemeente Dordrecht zich profileren als klimaatbewuste gemeente. Zeven uitgangspunten vormen daarvoor de basis, waaronder het uitgangspunt dat prioriteit wordt gelegd bij grootschalige windenergie als kansrijke duurzame energiebron. De nota geeft aan dat het onderzoek naar mogelijk te ontwikkelen locaties nog loopt en dat de gemeenteraad op grond daarvan nog een keuze moet maken voor of tegen ontwikkeling van windmolenlocaties. De nota geeft aan dat de locatie langs de Dordtsche Kil kansen biedt.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 1: Voorgeschiedenis
37
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
38
BIJLAGE 2: Windmolens in het landschap Pagina 1.
Inleiding
41
2.
Landschapsvisie
41
3.
Principes voor windmolenopstellingen
45
4.
Een beeld van windmolens in het landschap
46
5.
Fotomontages
52
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
39
Drie landschapstypen in het zuidwestelijk deel van de Drechtsteden
40
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
BIJLAGE 2: Windmolens in het landschap
1. Inleiding In 2001 is door RBOI de nota ‘Landschapsanalyse en inrichtingsvoorstellen, regionale inrichtingsstudie windenergie Dordtsche Kil’ opgesteld. Het onderzoek richt zich op het zuidwestelijke deel van de Drechtstedenregio. Dit is het windrijkste deel van de regio en daarmee het kansrijkst voor de plaatsing van windmolens, in die zin dat hier de grootste energieopbrengst kan worden gerealiseerd. Het onderzoek heeft betrekking op het grondgebied van de gemeente ’s-Gravendeel, de gemeente Zwijndrecht en het westelijke deel van de gemeente Dordrecht. Het onderzoek stelt dat windmolens door hun hoogte, diameter en beweging een grote visuele invloed hebben op het landschap, die bovendien, omdat zij naar hun aard (windvang) in een open landschap staan, ver-reikend is. Zorgvuldige inpassing in het landschap is dan ook geboden. Daarbij gaat het om kenmerken van het landschap en om kenmerken van de windmolens (vormaspecten). De door RBOI beschreven landschapsvisie wordt hierna samengevat. Op basis van de landschapsvisie komt RBOI tot een aantal mogelijke lijnopstellingen van windmolens in het landschap. Door verschillende groeperingen van de lijnen te maken zijn drie modellen opgesteld. Met deze lijnopstellingen en modellen wordt paragraaf 2 besloten. Lijnopstellingen en modellen zijn ambtelijk en bestuurlijk getoetst en zijn in de vorm van een draagvlaktest voorgelegd aan de inwoners van de drie gemeenten. Op grond van deze toetsing zijn in 2003 een aantal principes vastgelegd waaraan windmolenopstellingen in de drie gemeenten moeten voldoen. Deze worden beschreven in paragraaf 3. Eén van de aspecten waarop de overblijvende locaties nog moesten worden onderzocht was de te verwachten impact van windmolens op de omgeving. Om daar zicht op te krijgen zijn visualisaties gemaakt van mogelijke windmolenopstellingen op elk van de onderzoekslocaties in de vorm van fotomontages. Dit is gedaan op grond van uitgangspunten die zijn opgesteld voor de hoogte van de windmolens, de verhouding tussen masthoogte en rotordiameter en de onderlinge afstand. Deze uitgangspunten worden beschreven in paragraaf 4. Daarbij wordt tevens ingegaan op het gewenste aantal windmolens in een rij en op de te verwachten samenhang tussen windmolenopstellingen op afstand van elkaar. Paragraaf 4 wordt besloten met de fotomontages van alle locaties. De fotomontages geven een impressie van mogelijke windmolenopstellingen op de locaties en van de verandering die zal plaatsvinden in het landschap. De fotomontages spelen, naast de andere onderzochte aspecten, een rol in de beoordeling van de mogelijkheden voor windmolens op de onderzoekslocaties. Indien daadwerkelijk wordt besloten tot ontwikkeling van (één of meer van) de locaties, dan moeten nieuwe montages worden gemaakt met het te kiezen type windmolen (hoogte, vorm, kleurstelling) en de exacte standplaatsen.
2. Landschapsvisie Op grond van een analyse van het landschap worden door RBOI drie landschapstypen onderscheiden, weergegeven op bijgaande kaart.
Noord: het polderfragment van de rivieroever
Dit polderfragment van de rivieroever is onderdeel van de Zwijndrechtse Waard. De laatste bedijking is aangebracht rond 1400, waarbij de Waal en de Devel zijn afgedamd. Het gebied is
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
41
Aanknopingspunten voor windmolenopstellingen
42
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
planmatig ontgonnen volgens een vast patroon van evenwijdige sloten. In de bebouwingsstructuur van Zwijndrecht zijn enkele structuurlijnen uit het oorspronkelijke landschap bewaard gebleven. Van het oorspronkelijke landschap is nog een klein fragment over, omringd door stedelijke ontwikkelingen en doorsneden door de HSL. Het rivierenlandschap (buitendijks) wordt gekenmerkt door langgerekte patronen die de rivier volgen: industrie en natuur, die beide een visueel gesloten karakter hebben.
West: het bogenlandschap Het bogenlandschap wordt gekenmerkt door de dijken die als ‘rimpels’ vanuit het Oudeland van Strijen uitbreiden en een reeks bogen vormen, die hun beëindiging vinden in de omringende waterwegen Dordtsche Kil, Oude Maas en Hollandsch Diep. Het landschap wordt doorsneden door rechte polderwegen, die in grote lijnen de bogen van de aanwasdijken volgen. In het landschap liggen kreken die een eigen, kleinschalig en discontinu patroon vormen. Hoogspanningsleidingen doorkruisen het gebied van oost naar west en noord naar zuid. De (toekomstige) HSL schiet schuin door het gebied heen. De polders worden gekenmerkt door visuele openheid, begrensd door (beplante) dijken en dorpen. Lijnen van dijken, rivieren, wegen en kreken bepalen sterk de oriëntatie. De ‘stedelijke’ lijnen van hoogspanningsleidingen en HSL hebben een zekere autonomie ten opzichte van de orde van dit landschap.
Oost: de zonering stad-natuur en de waaier
Het gebied wordt gekenmerkt door een noord-zuidzonering van stad - agrarisch gebied - natuur, waar in de Wieldrechtse Zeedijk en de dijk van de Louisapolder de grenzen vormen. Dwars daar doorheen lopen stedelijke noordzuidrelaties van nationale schaal: de Dordtsche Kil, de A16 en de spoorlijn, die het gebied in tweeën delen. Dit deel van het plangebied wordt gekenmerkt door visuele openheid, waarin lineaire structuren een overheersende rol spelen. Vanuit Willemsdorp ontvouwt zich een ‘waaier’ aan lijnen: de Dordtsche Kil, de Rijksstraatweg, de A16, de spoorlijn, de zijdelijke dijk van de Louisapolder, de kreken van de Biesbosch en de Nieuwe Merwede.
Windmolens in het landschap: 3 modellen Op grond van maat en vorm van het landschap vormen de grote, doorgaande ruimten van het polderlandschap ten westen van de Dordtsche Kil, de grote lineaire structuren van de rivieren en de door lijnen ingedeelde ruimte van de polders ten oosten van de Dordtsche Kil de landschapstypen waarin windmolens goed passen. In bijgaande kaart is door RBOI aangegeven welke aanknopingspunten er kunnen zijn voor windmolenopstellingen. Dit zijn de grote open landschappen en de grote, dominante lijnen in het landschap: de rivieroevers, enkele lijnen van de ‘waaier’ ten oosten van de Dordtsche Kil, met name de A16 en de spoorlijn, de (toekomstige) HSL. De beleving van lijnopstellingen hangt mede af van de beweging van de waarnemer ten opzichte van de lijn. Het meeste effect is te verwachten van lijnopstellingen die zichtbaar zijn vanaf de A16 en vanuit de trein. Ook van lijnen die knopen in de bewegingsstructuur zichtbaar maken, zoals kruisingen van vaarwegen is veel effect te verwachten.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
43
Drie modellen voor een windpark in de omgeving van de Dordtsche Kil
MODEL 1: WINDPARK
MODEL 2: OEVERPARK
44
MODEL 3: LIJNEN
Op grond van de landschapsanalyse heeft RBOI lijnen aangegeven waarop een aantal windmolens in een rij kan worden geplaatst en die als afzonderlijke lijnopstellingen herkenbaar zijn. Door verschillende groeperingen van lijnen te maken, zijn drie modellen opgesteld (zie nevenstaande kaartbeelden): Het model Windpark, dat uitgaat van een maximaal aantal windmolens. Model Oeverpark is gekoppeld aan de oevers van de Dordtsche Kil en de Oude Maas. Het model Lijnen ziet elke lijn als een aparte opstelling. Lijnen kunnen in vormgeving van de windmolens van elkaar afwijken. De afstand tussen de lijnen is zodanig gekozen dat de lijnen als afzonderlijke lijnen kunnen worden gezien.
3. Principes voor windmolenopstellingen Om inzicht te krijgen in het draagvlak voor deze mogelijkheden en om een keuze te kunnen maken, zijn de modellen en de afzonderlijke lijnopstellingen voorgelegd aan ambtenaren van de gemeenten, het Kwaliteitsteam Drechtoevers en aan de inwoners van de drie betrokken gemeenten. Alle betrokkenen geven aan dat de voorkeur uitgaat naar lijnopstellingen die de loop van de rivieren markeren. Dit uitgangspunt sluit goed aan bij de karakteristiek en de identiteit van de Drechtsteden ‘samen stad aan het water’. Het beleid in de gezamenlijke Drechtsteden is er op gericht de van oudsher bestaande band met het water verder te versterken. Daarbij is vastgesteld dat maar aan één zijde van de rivier lijnopstellingen mogen worden geplaatst. Bij plaatsing van windmolens tegenover elkaar, op beide rivieroevers, wordt een vernauwend effect verwacht, dat niet past bij de weidsheid van het rivierenlandschap. Verder is op grond van de brede toetsing gekozen voor opstellingen langs bedrijventerreinen of in het buitengebied; niet langs woongebieden of natuurgebieden. Dit principe sluit goed aan bij de uitgangspunten van het provinciale beleid voor windmolens zoals neergelegd in de Nota Wervel, die op dat moment (voorjaar 2003) de besluitvorming doorloopt. Het HSL-tracé vervalt als onderzoekslocatie om de volgende reden. De HSL doorsnijdt het waardevolle landschap van de Hoeksche Waard. Om deze doorsnijding zo veel mogelijk te verzachten, wordt de spoorlijn verdiept aangelegd. Het is niet logisch om deze lijn te versterken door er windmolens langs te plaatsen. Bij een keuze voor locaties die de loop van de rivier markeren, vervalt de locatie langs de A16 als onderzoekslocatie. Op grond van de brede toetsing en het draagvlakonderzoek zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld voor windmolenopstellingen in de drie gemeenten: -
Windmolens worden geplaatst in een lijnopstelling die de loop van de rivieren markeert. Lijnopstellingen worden aan één zijde van de rivier geplaatst. Het betreft locaties langs bedrijventerreinen of in het buitengebied; niet langs woongebieden of natuurgebieden.
Op grond van deze principes zijn keuzes gemaakt uit de voorgestelde lijnopstellingen en modellen. Er is voor gekozen het verdere onderzoek te richten op een iets gewijzigde variant van het Model Oeverpark: zonder de lijnopstelling op de Krabbepolder en met een iets verder in noordelijke richting (tot aan de Kiltunnel) doorgetrokken lijnopstelling op het bedrijventerrein Dordtse Kil III. De voorgestelde lijnopstellingen langs de Oude Maas/Groote Lindt zijn daarbij samengevoegd tot één lijnopstelling.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
45
Eén van de aspecten waar het verdere onderzoek naar mogelijkheden voor windmolens zich op zou richten betrof de te verwachten impact van windmolens op de omgeving.
4. Een beeld van windmolens in het landschap Om zicht te krijgen op de mogelijkheden voor windmolens op de onderzoekslocaties en om fotomontages te kunnen maken, is een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld. Daarbij is gebruik gemaakt van ervaringen elders in het land, inzichten van landschapsdeskundigen en van deskundigen op het gebied van windenergie. Navolgend wordt ingegaan op de vormgeving van (individuele) windmolens, windmolens in een lijnopstelling, afstanden tussen lijnopstellingen.
Hoogte van windmolens In het onderzoek van RBOI uit 2001 (in samenwerking met adviesbureau Van der Boom) is uitgegaan van windmolens met een masthoogte van 70 meter en een rotordiameter van 70 meter; totale hoogte 105 meter. (Deze molens hadden een vermogen van 1,5 MW).
Bestaande windmolenopstelling gemeente Strijen, langs het Hollandsch Diep
De bestaande windmolens in Strijen hebben een masthoogte van 70 meter en een rotordiameter van 50 meter. Deze molens zijn daarmee iets kleiner (kleinere rotrodiameter) dan de molens waar in het onderzoek van RBOI/Van der Boom van is uitgegaan. (De molens in Strijen hebben elk een vermogen van 0,8 MW). De Nota Planbeoordeling van de provincie laat voor windmolens een maximale totale hoogte (mast en rotor) van 120 meter toe. De ontwikkelingen in de windtechniek zijn de afgelopen jaren snel gegaan. Windmolens worden steeds hoger, de rotordiameter wordt steeds groter. Voor ontwikkelaars van windenergieprojecten wordt 120 meter eerder als minimale dan als maximale hoogte gezien. In de praktijk worden er bij grootschalige windenergieprojecten in het land nergens meer windmolens geplaatst die lager zijn dan 110 à 120 meter. (Incidenteel, bijvoorbeeld als individuele molen bij een agrarisch bedrijf, worden nog wel lagere molens geplaatst).
46
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Er is een afweging gemaakt ten aanzien van de totale toe te laten hoogte (mast plus rotor). Daarbij is de wens vanuit de ontwikkelaars afgezet tegen de karakteristiek van de Drechtsteden en het omliggende landschap. De Drechtsteden worden gekenmerkt door een compact stedelijk gebied, omgeven door waardevolle landschappen. Centraal in de Drechtsteden ligt de historische binnenstad van Dordrecht als centrum van de regio. In relatie tot de historische kern zijn de gemeenten uiterst terughoudend met hoge bebouwing rond de binnenstad, om de kwaliteiten van de oude binnenstad blijvend tot zijn recht te laten komen. De maat en schaal van de bebouwing in de Drechtsteden is over het algemeen beperkt. Woongebieden liggen gegroepeerd rond de Dordtse binnenstad en de rivieren Oude Maas, Beneden Merwede en Noord, met de woonkern ’s-Gravendeel aan de Dordtsche Kil. De bedrijventerreinen zijn naar omvang en aard van de bedrijvigheid over het algemeen van beperkte schaal, zeker in vergelijking met het nabijgelegen grootschalige bedrijventerrein Moerdijk en met de grootschalige bedrijventerreinen in de Rotterdamse regio. De Drechtsteden worden omgeven door waardevolle landschappen: de Alblasserwaard als onderdeel van het Groene Hart en de parkzone IJsselmonde aan de noordzijde en aan de zuidzijde, waar het onderzoek naar mogelijkheden voor windenergie zich op richt, het weidse rivierenlandschap. Van grote waarde in het rivierenlandschap zijn het natuurgebied van de Biesbosch en het polderlandschap in Dordrecht en het karakteristieke polderlandschap van de Hoeksche Waard. Daarbij speelt mee dat deze landschappen van grote betekenis zijn als recreatie- en uitloopgebied voor stedelingen uit de Drechtsteden en de Rotterdamse regio. Hier vindt men nog op veel plaatsen rust en ruimte. Grootschalige windmolenopstellingen passen niet bij de kleinschaligheid van het stedelijk gebied en vormen een bedreiging voor de belevingswaarde (rust, ruimte) van de waardevolle landschappen. Hoewel de provinciale Nota Wervel (windenergiebeleid) het mogelijk maakt gemotiveerd af te wijken van de maximale hoogte van 120 meter uit de Nota Planbeoordeling, wordt deze hoogte gehanteerd als maximale hoogte voor windmolens op de drie onderzoekslocaties.
De verhouding masthoogte - rotordiameter In de beleving en waardering van windmolens in het landschap speelt de verhouding tussen masthoogte en rotordiameter een rol. Bij een gelijke masthoogte en rotordiameter (1 : 1) ontstaat het beeld van een ‘logge’ windmolen. Een naar verhouding langere masthoogte levert een ranker beeld op. In de inrichtingsstudie van RBOI uit 2001 wordt een voorkeur uitgesproken voor een verhouding van masthoogte en rotordiameter van 1,5 : 1. Andere studies noemen verhoudingen die variëren tussen 1,2 : 1 en 1,5 : 1. Voor de toetsing van plaatsingsmogelijkheden op de onderzoekslocaties en voor de fotomontages is uitgegaan van windmolens met een verhouding masthoogte : rotordiameter van 1,5 : 1. Bij een totale hoogte van 120 meter gaat het dan om een masthoogte van 90 meter en een rotordiameter van 60 meter. De rotordiameter speelt een belangrijke rol in de energie-opbrengst van een windmolen. Bij een rotordiameter van 60 meter is een vermogen van ongeveer 1 MW per molen te realiseren.1
1 Vuistregel: het vermogen is indicatief gelijk aan het rotoroppervlak gedeeld door 2 of het rotoroppervlak gedeeld door 1,7. Bij een rotordiameter van 60 meter is het vermogen indicatief 0,9 tot 1,1 MW; bij een rotordiameter van 70 meter is het vermogen indicatief 1,9 tot 2,3 MW; bij een rotordiameter van 80 meter is het vermogen indicatief 2,5 tot 3 MW. Bron: Novem, juli 2004. Ontwikkelaars en exploitanten zeggen bij een rotordiameter van 80 meter op deze locaties 2 tot 3 MW per molen te kunnen realiseren.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
47
Technische gegevens diverse types leverbare windmolens Vermogen
masthoogte
rotordiameter totale hoogte
Fabrikant 1 MW 1,3MW 2MW 2,3MW
BONUS (Siemens) 70 68 80 80
54,2 62 76 84,2
97,1 99 118 122,1
1,291512915 1,096774194 1,052631579 0,950118765
1 1 1 1
1,79151292 1,59677419 1,55263158 1,45011876
1 1 1 1
Fabrikant 1,5MW 1,5MW
GE Power 85 80
123,5 118,5
1,103896 1.038.961
1 1
1,53896104
1 1
2 MW
84/88/94
77 77 70/85/ 100-120
119/130,5/144
1,2/1,04/0,94 1
1,68181818
1
1,475
1
1,47560976 1,47560976 1,61111111 1,61111111 1,75 1,83333333 1,98148148
1 1 1 1 1 1 1
Fabrikant VESTAS 850Kw 70/86 52 96/112 1,75MW 78 66 111 2 MW 60/67/78/100 80 100/107/118/140 3MW 78 80 118 noot: 3 MW turbines zijn speciaal ontwikkeld voor 'high-wind' en off-shore locaties
NEG MICON (overgenomen door Vestas) 1,6MW 80 1,5MW 80 1,5MW 80 1,5MW 80 1,5MW 80 1MW 80 950Kw 80
82 82 72 72 64 60 54
121 121 116 116 112 110 107
info september 2004; aangevuld december 2004 (bron: info aanbieders internet) 48
masthoogte : rotordiameter
1,34/1,65 1 1,181818182 1 0,75/0,84/0,96/1,25 0,975 1
0,975609756 0,975609756 1,111111111 1,111111111 1,25 1,333333333 1,481481481
1 1 1 1 1 1 1
totale hoogte : rotordiameter
De rotordiameter is tevens bepalend voor de minimaal te hanteren afstand tussen twee windmolens in een lijnopstelling. Op dit aspect wordt later in deze bijlage nader ingegaan. Uit oogpunt van energie-opbrengst worden kanttekeningen geplaatst bij de aangenomen verhouding masthoogte/rotordiameter. Deskundigen op het gebied van windenergie geven aan dat een rotordiameter van ten minste 80 meter wenselijk is, om tot een optimaal rendement te komen. Met een rotordiameter van 80 meter is indicatief een vermogen van 2,5 tot 3 MW per molen mogelijk (zie voetnoot 1). Echter, uitgaande van een rotordiameter van 80 meter zou bij een verhouding masthoogte : rotordiameter van 1,5 : 1 de totale hoogte van de windmolen uitkomen op 160 meter. Of anders, uitgaande van een totale hoogte van 120 meter, zou de verhouding masthoogte : rotordiameter uitkomen op 1 : 1. Zoals hiervoor aangegeven, is zowel een hoogte van meer dan 120 meter als een verhouding masthoogte : rotordiameter van 1 : 1 niet gewenst. In de fotomontages is uitgegaan van windmolens met een verhouding masthoogte : rotordiameter van 1,2 : 1. Om tegemoet te kunnen komen aan de wensen van ontwikkelaars, de energie-opbrengst te vergroten en enige flexibiliteit te geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van de locaties, kan een marge worden gehanteerd in de te zijner tijd op te stellen juridische regelingen. Uitgaande van een slank ogende windmolen, ligt de verhouding masthoogte : rotordiameter tussen 1,2 : 1 en 1,5 : 1. Nevenstaande tabel geeft een beeld van windmolens die op dit moment ‘op de markt’ zijn. Binnen deze marges zijn er verschillende typen die kunnen voldoen. Deze zijn in de tabel met geel gemarkeerd. Het vermogen van deze windmolens ligt tussen 850 kW en 2 MW (2000 kW). Te zijner tijd zal blijken welk vermogen daadwerkelijk realiseerbaar is op de onderzoekslocaties. Rotordiameter, masthoogte en windsituatie ter plekke spelen daarbij een rol (waarbij het een voordeel is dat de windsituatie in de regio relatief gunstig is).
Overige vormgevingsaspecten Voor de beleving van windmolens is de vormgeving van mast en de generator van belang en het aantal rotorbladen. Uitgangspunten voor de vormgeving van de windmolens zijn: een slanke, conisch toelopende, gladde, ronde mast met een kleine, aërodynamisch ogende generator. De windmolens dienen driebladige rotors te hebben. Tweebladige rotors of masten met meerdere rotors worden afgewezen. Driebladige rotors geven, zo blijkt uit onderzoek, over het algemeen een rustiger en evenwichtiger beeld dan tweebladige of andere rotors.
Windmolens in een lijnopstelling Bij plaatsing van windmolens in een lijnopstelling moet de opstelling ogen als één geheel. Dat betekent dat wordt uitgegaan van dezelfde windmolens (vormgeving, aantal rotorbladen, masthoogte) op gelijke onderlinge afstanden. Verder mogen in de lijnopstelling geen ‘gaten’ vallen, doordat er windmolens in de rij ontbreken. In verband met de windvang dient de onderlinge afstand tussen twee windmolens in een lijnopstelling ten minste 4 tot 5 maal de rotordiameter te bedragen. Bij een gunstige situering van de lijnopstelling, dwars op de overheersende windrichting (zuidwest) kunnen de onderlinge afstanden kleiner zijn dan bij een minder gunstige situering van de lijnopstelling (in de zelfde richting als de overheersende windrichting).
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
49
Op basis van dit gegeven bedraagt bij een rotordiameter van 60 meter de onderlinge afstand tussen twee windmolens in een lijnopstelling minstens 240 tot 300 meter.
Onderlinge afstand is vier maal de rotordiameter bij verhouding mast : rotor = 1,5 : 1 (rotordiameter 60 meter)
Onderlinge afstand is vier maal de rotordiameter bij verhouding mast : rotor= 1,2 : 1 (rotordiameter 70 meter)
Aantal windmolens in een lijnopstelling Om een lijnopstelling ook daadwerkelijk als lijnopstelling te ervaren, dient deze te bestaan uit ten minste drie windmolens. Twee windmolens vormen geen lijn, maar markeren twee punten in het landschap. Zodra er sprake is van drie windmolens of meer, is samenhang te zien en wordt in de beleving een relatie gelegd met een lijn in het landschap. Uit oogpunt van belevingswaarde bestaat de lijnopstelling bij voorkeur uit een oneven aantal windmolens. Een lijnopstelling van vijf of zeven windmolens heeft de voorkeur boven een korte lijnopstelling van drie windmolens, omdat een langere lijnopstelling beter aansluit bij de weidsheid en grote schaal van het landschap. In eerste instantie gaat de voorkeur uit naar een rechte lijn. Een gelijkmatige kromme is te overwegen, maar deze kan afhankelijk van de zichthoek waaronder men de opstelling waarneemt, toch een onduidelijk beeld opleveren. Wanneer de waarnemer zich beweegt ten opzichte van een gebogen lijnopstelling ‘verschuiven’ de windmolens ten opzichte van elkaar, wat de oriëntatie bemoeilijkt. In de beleving van de lijnopstelling wordt het beeld van een gebogen lijn duidelijker naarmate de lijnopstelling langer is. Voor een gebogen lijnopstelling wordt om deze reden uitgegaan van een lijnopstelling van ten minste vijf windmolens. Te zijner tijd moet in de juridische regeling worden vastgelegd aan welke uitgangspunten de lijnopstelling moet voldoen. In het onderhavige onderzoek naar mogelijkheden voor grootschalige windenergie wordt nagegaan in hoeverre lijnopstellingen van drie of meer windmolens op de onderzoekslocaties inpasbaar zijn.
De afstand tussen lijnopstellingen De provinciale nota Wervel, Ruimtelijke visie windenergie (provincie Zuid-Holland, 2003), geeft richtlijnen voor de onderlinge afstanden tussen verschillende windmolenopstellingen. -
50
Indien de afstand tussen opstellingen 2 kilometer of minder bedraagt, is sprake van onderlinge samenhang. In een open landschap is 4 kilometer afstand tussen locaties voldoende om ruimtelijke interferentie te vermijden.
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Op grond hiervan kan voor de drie locaties langs Oude Maas en Dordtsche Kil worden geconcludeerd: -
-
Indien alle drie de locaties worden ontwikkeld, moeten deze worden beschouwd als één locatie. De onderlinge afstand tussen de locaties in Zwijndrecht en ’s-Gravendeel Noord bedraagt circa 500 meter. De afstand tussen de locaties in ’s-Gravendeel Noord en Dordrecht bedraagt ongeveer 1,5 kilometer. Indien de locatie ’s-Gravendeel-Noord vervalt, zijn de locaties langs de Oude Maas in Zwijndrecht en langs de Dordtsche Kil in Dordrecht te zien als afzonderlijke locaties. De onderlinge afstand bedraagt circa 6 kilometer.
Samenhang tussen de locaties Groote Lindt en HKS/Heuvelmanterrein De situering van de locatie langs de Groote Lindt en het HKS/Heuvelmanterrein vragen in combinatie met elkaar de aandacht (zie kaartje). Het gaat om locaties langs twee rivieren, die vrijwel haaks op elkaar staan. Daarmee staan de windmolenlocaties ook vrijwel haaks op elkaar. Bij ontwikkeling van beide locaties zou hierdoor een soort ‘Topstelling’ ontstaan. Dit heeft niet de voorkeur, omdat dit naar verwachting een rommelig beeld oplevert vanuit het landschap, vooral vanuit standpunten in de Hoeksche Waard en vanuit het zuiden van Dordrecht. De fotomontages die zijn gemaakt van windmolens op beide locaties samen bevestigen dit. Voor beide locaties samen is nagegaan of het mogelijk is een samenhangende lijnopstelling in de vorm van een gelijkmatige kromme te realiseren, zodat de opstelling oogt als één lijnopstelling. Omdat de rivieren vrij breed zijn en de locaties niet in logisch in elkaars verlengde liggen, blijkt dat niet mogelijk te zijn zonder dat er een flink ‘gat’ valt in de beoogde lijnopstelling. Dat is niet gewenst. Uit landschappelijk oogpunt is het niet gewenst om beide locaties te ontwikkelen, maar moet worden gekozen voor één van beide locaties. Wordt voor beide locaties gekozen, dan dienen de lijnopstellingen in vormgeving gelijk te zijn (zelfde type windmolen, zelfde onderlinge afstanden in de lijnopstelling, etc.)
Samenhang tussen de locaties HKS/Heuvelmanterrein en Dordtse Kil III en IV De onderlinge afstand tussen het HKS/Heuvelmanterrein en Dordtse Kil III/IV bedraagt ongeveer 1,5 kilometer. Beide locaties zouden om die reden als één locatie moeten worden beschouwd. De locaties liggen min of meer in elkaars verlengde. Door het ‘gat’ tussen beide opstellingen te dichten met een aantal extra windmolens, zou de opstelling als één lijn kunnen worden gezien. Om dat te bereiken zouden windmolens moeten worden toegevoegd op bedrijventerrein Dordtse Kil I en II. Dat is geen reële optie. De locatie ligt tegenover de woonkern ’s-Gravendeel en op de bestaande terreinen is weinig ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
51
Uit landschappelijk oogpunt is het niet gewenst om beide locaties te ontwikkelen, maar moet worden gekozen voor één van beide locaties. Wordt toch voor beide locaties samen gekozen, dan zal een toetsing moeten plaatsvinden op de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling in landschappelijke zin. In elk geval dienen de lijnopstellingen in vormgeving gelijk te zijn (zelfde type windmolen, zelfde onderlinge afstanden in de lijnopstelling, etc.).
De samenhang tussen de locaties langs de Dordtsche Kil en de bestaande locatie in Strijen De bestaande locatie in de gemeente Strijen ligt op circa 1.200 meter afstand van de gemeentegrens met ’s-Gravendeel en hiermee van de onderzoekslocatie ’s-Gravendeel Zuid/Dordtse Kil III en IV. Ook hier is sprake van landschappelijke samenhang tussen beide locaties. Omdat de bestaande opstelling in Strijen op termijn verdwijnt, wordt ervan uitgegaan dat geen rekening hoeft te worden gehouden met deze opstelling. Binnen de locatie ’s-Gravendeel Zuid/Dordtse Kil III en IV dient wel een zodanige lijnopstelling te worden gerealiseerd, dat de onderlinge afstand tussen de windmolens in de lijn ook ter hoogte van de kruising met de Dordtsche Kil gelijk is.
5. Fotomontages Hierna zijn de fotomontages opgenomen die zijn gemaakt om een beeld te geven van windmolenopstellingen op elk van de onderzoekslocaties. In de fotomontages is uitgegaan van windmolens met een masthoogte van 90 meter en een rotordiameter van 60 meter (totale hoogte 120 meter). Bij elk van de fotomontage is aangegeven welke onderzoekslocatie(s) het betreft en vanaf welk standpunt de situatie in beeld wordt gebracht. Waar nodig wordt een toelichting gegeven op de gekozen standplaatsen voor individuele molens en de onderlinge afstanden tussen de molens. De fotomontages bevestigen dat ontwikkeling van de locaties Groote Lindt en HKS/Heuvelmanterrein samen een ongewenst beeld opleveren. Gezien vanuit het oosten valt er een ‘gat’ en blijkt een samenhangende lijnopstelling niet te realiseren. Gezien vanuit het zuiden ontstaat een ‘rommelig’ beeld. De drie windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein liggen min of meer centraal in het stedelijk gebied van de Drechtsteden, op een locatie die wordt gedomineerd door bedrijventerreinen. De windmolens zullen zichtbaar zijn vanuit de Hoeksche Waard. Vanuit de woonkern ’s-Gravendeel, zullen de molens naar verwachting voor een belangrijk deel worden afgeschermd door bebouwing en boombeplanting. Ten opzichte van de woongebieden in Zwijndrecht en Dordrecht liggen de molens op het HKS/Heuvelmanterrein op afstand. Ook ten opzichte van de doorgaande infrastructuur voor auto en trein liggen de molens op afstand. De molens markeren de vaarweg, dus zijn wel goed zichtbaar vanaf de rivieren.
52
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
De windmolens op Dordtse Kil III en IV liggen in het overgangsgebied tussen stad en buitengebied. Op dit moment is de omgeving nog overwegend landelijk, maar met de ontwikkeling van Dordtse Kil IV tot bedrijventerrein wordt het gebied oostelijk van de Dordtsche Kil op termijn omgevormd naar een stedelijk gebied (zij het in een landelijke setting). Ook deze windmolens zullen zichtbaar zijn vanuit de Hoeksche Waard, ook op grotere afstand. Naar verwachting zullen, gezien vanuit de Hoeksche Waard, alle drie de opstellingen zichtbaar zijn, naast de nu nog bestaande opstelling van windmolens in Strijen en de windmolens aan de overzijde van het Hollandsch Diep, op bedrijventerrein Moerdijk. Uit landschappelijk oogpunt heeft het niet de voorkeur alle drie de locaties te ontwikkelen. Er vallen ‘gaten’ tussen deze locaties, hetgeen geen duidelijk herkenbaar beeld oplevert. De windmolens langs Dordtse Kil III en IV zullen ook zichtbaar zijn vanuit het polderlandschap van Polder de Biesbosch op het Eiland van Dordrecht. Ook hier markeren zij in zekere zin de horizon. Anders dan in de Hoeksche Waard kent het polderlandschap op het Eiland van Dordrecht meer bomenschermen langs polderwegen en dijken. Deze zullen de opstelling naar verwachting van grotere afstand min of meer ‘op de achtergrond’ plaatsen. De windmolens zullen wel goed zichtbaar zijn vanuit de woonbebouwing van de buurtschappen De Wacht en de Tweede Tol. Voor deze buurtschappen is de inzet vooral schaduw- en geluidhinder zo veel mogelijk te voorkomen. Vanaf de A16 en vanuit de trein zijn de windmolens naar verwachting wel zichtbaar, maar ook hier op de achtergrond, achter de beplanting langs de Rijksstraatweg en de A16 en achter de toekomstige bedrijfsbebouwing van Dordtse Kil IV. Wel zullen de molens goed zichtbaar zijn vanaf de vaarweg, omdat zij de loop van de vaarweg markeren.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
53
Overzichtskaart locatie Groote Lindt, met standpunten fotomontages
54
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Overzichtskaart locatie HKS/Heuvelmanterrein, met standpunten fotomontages
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
55
Overzichtskaart locatie Dordtse Kil III en IV, met standpunten fotomontages
56
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Locatie Groote Lindt en HKS/Heuvelmanterrein samen, vanaf de Stadsbrug
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
57
Locatie Groote Lindt en HKS/Heuvelmanterrein, vanaf de Wieldrechtse Zeedijk
58
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
59
Groote Lindt, vanaf de Veerstoep bij het veer naar Puttershoek
Groote Lindt, vanaf het fietspad bij de Rhoonse grienden
60
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Groote Lindt, vanaf viaduct Monnikensteeg/spooremplacement Kijfhoek
Groote Lindt, vanaf de Lindeweg ter hoogte van de HSL-tunnel
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
61
Groote Lindt, vanaf de Klarinetsingel (Heer Oudelands Ambacht)
Groote Lindt, vanaf de Develbrug (Develzoom), rand Heer Oudelands Ambacht
62
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Groote Lindt, vanaf de Merelstraat (Kort Ambacht)
Groote Lindt, vanaf kruising Melkwegsingel/Laurensvliet(Noord)
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
63
Groote Lindt, vanaf kruising Koninginneweg/burgemeester Jansenlaan
Groote Lindt, vanaf parkje Karel Doormanlaan nabij Kloosstraat (westwaarts)
64
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Vanaf parkje Karel Doormanlaan nabij Kloosstraat (Kort Ambacht) richting Groote Lindt, zuidwaarts: referentiebeeld schoorsteen (85 meter hoog)
Groote Lindt, vanuit Frits Vogelstraat (Kort Ambacht) (westwaarts; windmolen op het brede deel van de Groote Lindt)
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
65
Groote Lindt, vanaf kruising Frits Vogelstraat/Uilenvliet (Kort Ambacht) (zuidwaarts (Uilenvliet); windmolen op het smalle deel van de Groote Lindt)
Groote Lindt, vanaf Lindtse Dijk hoek Bilderdijkstraat (westwaarts)
66
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
HKS/Heuvelmanterrein, vanaf Molendijk, nabij toekomstige kruising met HSL
HKS/Heuvelmanterrein, vanaf fietspad bij Groot Koninkrijk
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
67
HKS/Heuvelmanterrein, sfeerbeeld vanaf De Kreek, centrum ’s-Gravendeel
HKS/Heuvelmanterrein, vanaf de Havenmond (centrum) in noordelijke richting
68
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
HKS/Heuvelmanterrein, vanaf Amstelwijckweg (buurtschap Wieldrecht , Dordrecht)
HKS/Heuvelmanterrein, vanaf Achthoevenstraat (buurtschap Wieldrecht, Dordrecht)
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
69
Dordtse Kil III/IV, vanaf de Havenmond, centrum ‘s-Gravendeel
Dordtse Kil III/IV, vanaf hoek Kilweg/het Schenkeltje (’s-Gravendeel)
70
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Dordtse Kil III/IV, vanaf Strijenseweg nabij kruising toekomstige HSL (buitengebied ’s-Gravendeel)
Dordtse Kil III/IV, vanaf de Lage Dijk nabij De Wacht (’s-Gravendeel)
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
71
Dordtse Kil III/IV, vanaf Rijksstraatweg nabij de monding van de Dordttsche Kil (Willemsdorp) in noordelijke richting
Dordtse Kil III/IV, vanaf Rijksstraatweg/Beerpolderseweg (nabij viaduct over A16)
72
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Dordtse Kil III/IV, vanaf fietspad langs Den Engel/Zanddijk
Dordtse Kil III/IV, vanaf fietspad Langs Den Engel/Zuidwestdijk (nabij de Viersprong)
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
73
Dordtse Kil III/IV, vanaf de Wieldrechtse Zeedijk/Smitsweg (Sterrenburg)
Dordtse Kil III/IV, vanaf Buurtschap Tweede Tol (Rijksstraatweg/Wieldrechtse Zeedijk)
74
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Dordtse Kil III/IV, vanaf Rijksstraatweg direct ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk
Dordtse Kil III/IV, vanaf Rijksstraatweg, zuidelijk deel Dordtse Kil IV
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 2: Windmolens in het landschap
75
76
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
BIJLAGE 3: Bestaand beleid Pagina 1.
Bestaande situatie
79
2.
Revitalisering Groote Lindt
79
3.
Ontwikkeling van ’s-Gravendeel als woongemeente
81
4.
Herijking Drechtstedenvisie
82
5.
Dordtse Kil III en IV
82
6.
Project Deltanatuur
83
Deel II: Onderzoeksverslag - Bijlage 3: Bestaand beleid
77
Onderzoekslocaties windenergie
78
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
BIJLAGE 3: Bestaand beleid
1. Bestaande situatie Het onderzoek naar de mogelijkheden voor windenergie in de gemeenten Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht richt zich op drie locaties: 1. Groote Lindt, Zwijndrecht (langs de Oude Maas), 2. HKS/Heuvelmanterrein (langs de Dordtsche Kil, ’s-Gravendeel-Noord), 3. Dordtse Kil III en IV en ’s-Gravendeel-Zuid (langs de Dordtsche Kil in Dordrecht en ‘s-Gravendeel). Gezien de nabijheid wordt rekening gehouden met de bestaande windmolenopstelling langs het Hollandsch Diep in de gemeente Strijen. Locatie 1: Groote Lindt, Zwijndrecht betreft een goed functionerend havengebied, met bedrijven die voor een belangrijk deel water-georiënteerd zijn. Op het terrein zijn bedrijven gevestigd in milieucategorieën tot en met 5. Locatie 2: HKS/Heuvelmanterrein, ’s-Gravendeel-Noord betreft het buitendijkse bedrijventerrein, direct ten noorden van ’s-Gravendeel, aan de insteekhaven. Hier is een schrootverwerkend bedrijf en een scheepsreparatiebedrijf gevestigd. Het terrein grenst aan het bestaande bedrijventerrein Mijlpolder, een regulier terrein met bedrijven tot en met milieucategorie 3. Op dit bedrijventerrein zijn ook bedrijfswoningen aanwezig. Locatie 3: Dordtse Kil III en IV en ’s-Gravendeel-Zuid ligt deels op Dordts, deels op ’s-Gravendeels grondgebied. Op Dordts grondgebied betreft het bedrijventerrein Dordtse Kil III dat momenteel in ontwikkeling is en ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk het gebied Dordtse Kil IV, dat nu nog agrarisch is, maar is gereserveerd voor bedrijvigheid voor de periode vanaf 2010. Op grondgebied van ’s-Gravendeel betreft het agrarisch gebied, met een aantal buurtschappen, waaronder De Wacht, direct aan de rivier. De bestaande locatie Strijen betreft de bestaande opstelling van zes windmolens langs het Hollandsch Diep. Deze opstelling is in 2002 gerealiseerd.
2. Revitalisering Groote Lindt De gemeente Zwijndrecht is voornemens het bedrijventerrein Groote Lindt op termijn te revitaliseren. Daarbij behoudt een groot deel van het terrein de huidige functie. In de Structuurvisie Zwijndrecht 2030 wordt ervan uitgegaan dat de bedrijvigheid op het oostelijk deel van de Groote Lindt, tussen de Develhaven en de spoorbrug, op termijn plaatsmaakt voor woningbouw aan de rivier. Binnen de huidige geluidscontour van de Groote Lindt en de Zeehaven in Dordrecht is deze ontwikkeling niet mogelijk. Een dergelijke functiewijziging moet dan ook gepaard gaan met een wijziging van de geluidscontour. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de geluidsproblematiek van de Groote Lindt en de Zeehaven. Naar verwachting is er in het jaar 2007 duidelijkheid over de wenselijkheid om de geluidscontour al dan niet aan te passen. Mocht dat aan de orde zijn, dan zullen op dat moment het zonebesluit en de betreffende bestemmingsplannen moeten worden herzien.
Deel II: Onderzoeksverslag - Bijlage 3: Bestaand beleid
79
Toekomstperspectief op basis van bestaand beleid
80
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
3. Ontwikkeling van ’s-Gravendeel als woongemeente Ruimtelijke visie Hoeksche Waard Het ruimtelijke beleid voor de gemeente ’s-Gravendeel is neergelegd in de Ruimtelijke visie Hoeksche Waard en het Ontwikkelingsprogramma Hoeksche Waard. In deze visie is de locatie ten westen en noordwesten van ’s-Gravendeel aangegeven als woningbouwlocatie. Dit is één van de locaties in de Hoeksche Waard die voor de langere termijn moeten voorzien in de woningbehoefte van de Hoeksche Waard. In deze visie is geen rekening gehouden met een mogelijke opvangfunctie voor de Rotterdamse regio of voor de Drechtsteden. Met het oog op het ‘vlottrekken’ van de stagnerende woningbouwontwikkeling in de Drechtsteden, wordt deze locatie ten westen van ‘s-Gravendeel momenteel wel bezien als locatie die mogelijk deels ook kan voorzien in de woningbehoefte vanuit de Drechtsteden. Mogelijk kan ontwikkeling van de locatie om die reden, in overleg tussen ’s-Gravendeel en de Drechtsteden, naar voren worden gehaald in de tijd.
Bedrijventerrein Mijlpolder Het wordt door de gemeente ’s-Gravendeel niet uitgesloten dat het bestaande bedrijventerrein Mijlpolder, ten noorden van de kern op termijn, wordt omgevormd naar een woongebied. Op termijn heeft dit de voorkeur, om te kunnen komen tot een goede aansluiting van de nieuwe woongebieden op de bestaande kern.
Havenmond en HKS/Heuvelmanterrein Het beleid van de gemeente ’s-Gravendeel is erop gericht de relatie van de kern met de rivier te versterken. Plannen zijn in voorbereiding voor de Havenmond en omgeving en voor het HKS/Heuvelmanterrein. De plannen voor de Havenmond voorzien in appartementen, die uitkijken over de omgeving en de rivier. De plannen zijn in een vergevorderd stadium. Voor het HKS/Heuvelmanterrein zijn de mogelijkheden voor woningbouw in onderzoek. De locatie wordt door de gemeente ’s-Gravendeel gezien als kansrijke locatie voor woningbouw, gecombineerd met een jachthaven, aan de rivier. De kansen voor woningbouw op het HKS/Heuvelmanterrein worden door de Drechtsteden onderschreven en het onderzoek heeft voor de Drechtsteden hoge prioriteit (maakt deel uit van het project ‘Manden Maken’). Er is dringend behoefte aan locaties voor woningbouw in ’s-Gravendeel en in de Drechtsteden en deze locatie kan in een behoefte voorzien. Locaties aan het water zijn bijzonder aantrekkelijk en bieden goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van wervende woonmilieu’s. Het lopende onderzoek naar mogelijkheden voor woningbouw heeft vooral betrekking op de mogelijkheden voor woningbouw in relatie tot de nabijgelegen bedrijventerreinen op de Groote Lindt en de Zeehaven. Zo ligt het noordelijke deel van de locatie binnen de 55 dB(A)-contour en het zuidelijke deel binnen de 50 dB(A)-contour van de bedrijventerreinen (geluid). Woningbouw is hier mogelijk, wanneer ontheffing wordt gegeven van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevels. Vraag is echter hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot mogelijke wijziging van de geluidscontouren in de toekomst (zie ook onder 2. Revitalisering Groote Lindt). Zoals elders zal worden toegelicht, biedt de onderzoekslocatie HKS/Heuvelmanterrein in theorie ruimte aan maximaal drie windmolens. Windmolens zijn niet te combineren met woningbouw,
Deel II: Onderzoeksverslag - Bijlage 3: Bestaand beleid
81
ook niet wanneer bijvoorbeeld alleen het zuidelijke deel van de locatie in de toekomst een woningbouwlocatie wordt. De gemeente ’s-Gravendeel en de Drechtsteden geven de voorkeur aan ontwikkeling van woningbouw op het HKS/Heuvelmanterrein. Dit is de belangrijkste reden om de locatie te laten vervallen als onderzoekslocatie voor windenergie.
4. Herijking Drechtstedenvisie De gewenste omvorming van bedrijventerreinen naar woningbouwlocaties in Zwijndrecht en ’s-Gravendeel staat uit oogpunt van milieu-aspecten haaks op de ontwikkeling van bedrijvigheid op de Groote Lindt en de Zeehaven. In het kader van Shipping Valley is op de Zeehaven een kade aangelegd en wordt vestiging van een containerterminal voorgestaan. In de Zeehaven is er fysiek voldoende ruimte voor nieuw vestiging van bedrijvigheid, maar in milieutechnische zin is er geen ruimte voor een toename van de geluidsproductie. De lopende studie naar de geluidsproblematie op de Groote Lindt en de Zeehaven is bedoeld om oplossingen te vinden voor dit dilemma, binnen de bestaande geluidszonering. De afweging van de belangen van de gewenste ontwikkeling van woningbouw en van bedrijvigheid vindt plaats op regionaal niveau. Recent is de nota ‘Ruimtelijk Kader Drechtsteden ‘Ruimte Maken’’ verschenen, de Herijking van het Drechtstedenscenario 2030. In deze nota wordt ervoor gekozen om ruimte te geven aan bedrijvigheid, op de bestaande en geplande terreinen (Groote Lindt, Zeehaven, Dordtse Kil I, II, III en IV) én binnen de bestaande milieuzonering. De nota is nog niet bestuurlijk vastgesteld. De nota wordt in 2005 bestuurlijk nader besproken en vaststelling wordt binnen een aantal maanden verwacht.
5. Dordtse Kil III en IV In Dordrecht is ten zuiden van de Kiltunnelweg bedrijventerrein Dordtse Kil III in ontwikkeling. Dit terrein voorziet in de regionale behoefte aan reguliere terreinen. Naar verwachting is het terrein in 2010 volledig uitgegeven. Voor de periode daarna is Dordtse Kil IV gereserveerd. Ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk wordt ontwikkeling van een bedrijventerrein in een ruime, groene, landschappelijke setting voorgestaan. Dordtse Kil IV is binnen de bestaande beleidskaders het laatste nieuwe terrein in de Drechtsteden dat beschikbaar komt voor reguliere bedrijvigheid. De uitbreidingsmogelijkheden voor reguliere bedrijvigheid op lange termijn zijn zeer beperkt of ontbreken. Met de ontwikkeling en uitgifte van Dordtse Kil III en IV wordt dan ook zorgvuldig omgegaan. Bij de uitgifte wordt voorrang gegeven aan verplaatsers van elders uit de Drechtsteden. Verder wordt bij de uitgifte de bijdrage aan de ontwikkeling van de regionale werkgelegenheid getoetst. Per hectare dienen 65 arbeidsplaatsen te worden gerealiseerd. Bedrijven met een groot ruimtebeslag en een lage arbeidsdichtheid worden verwezen naar nabijgelegen regio’s (Moerdijk, Tweede Maasvlakte). Op het gebied van bedrijfsvestiging wordt met deze regio’s samengewerkt. Eventuele windmolens op Dordtse Kil III en IV dienen te worden afgestemd op de beoogde bedrijfsontwikkeling.
82
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
6. Project Deltanatuur In het gemeentelijke beleid en de Ruimtelijke Visie Hoeksche Waard staat ten zuiden van de kern ’s-Gravendeel behoud van de agrarische functie en het waardevolle Hoeksche Waardse landschap voorop. In de Nota Ruimte is de Hoeksche Waard door de rijksoverheid aangemerkt als Nationaal Landschap, met uitzondering van het aan te leggen bedrijventerrein in de noordrand en het tracé van de A4-zuid. Van belang is verder dat het rijksbeleid blijft inzetten op versterking van de natte ecologische hoofdstructuur in Nederland, door versterking van de relatie tussen de Zeeuwse Delta en de Waddenzee, via de Biesbosch, het Groene Hart en het IJsselmeer. In dat verband is het project Deltanatuur van belang. Dit project heeft betrekking op het gebied Mariapolder/Oude Gorzenpolder. Het project beoogt door middel van natuurontwikkeling de relatie tussen de rivier en de zone langs de rivier te versterken, ten behoeve van flora en fauna. De Oude Dijk verliest daarbij mogelijk de waterkerende functie en de Strijense Dijk/Hogedijk/Wachtdijk neemt mogelijk deze functie over. Het project Deltanatuur wordt naar verwachting binnen nu en vijf jaar (dus voor 2010) uitgevoerd. Natuurontwikkeling in de Mariapolder/Oude Gorzenpolder is van belang in het streven naar versterking van de nationale ecologische hoofdstructuur. Het gebied vormt een belangrijke schakel in de relatie tussen de Biesbosch en de meer naar het westen gelegen natuurgebieden langs het Hollandsch Diep. Deze relatie is van belang voor vogels, dieren die zijn gebonden aan het water en bijvoorbeeld ook voor reëen. Het project Deltanatuur betreft grondgebied van de gemeente ’s-Gravendeel en de gemeente Strijen. Op dit moment staan in de gemeente Strijen in de Mariapolder windmolens langs het Hollandsch Diep. In de gemeente Strijen is bepaald dat de bestaande windmolens, indien de windmolens niet verenigbaar zijn met natuurontwikkeling, bij natuurontwikkeling zullen worden verwijderd. De windmolens zullen in ieder geval op 1 januari 2021 verwijderd worden. Na verwijderen van de bestaande windmolens komen daar geen nieuwe windmolens voor terug; niet langs het Hollandsch Diep en ook niet langs de nieuwe waterkerende dijk. Er is nog geen concreet plan opgesteld voor natuurontwikkeling in de Mariapolder en de Oude Gorzenpolder. De betrokken gemeenten zijn echter van mening dat windmolens aan de rand van het nieuwe natuurgebied niet gewenst zijn. Zoals elders in deze nota wordt aangegeven, dient een zone van ten minste 200 meter en liever nog 250 meter te worden vrijgehouden tussen windmolens en natuurgebieden. De voorgenomen ontwikkeling van het Project Deltanatuur is de belangrijkste reden om geen verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor windmolens op deze plek.
Deel II: Onderzoeksverslag - Bijlage 3: Bestaand beleid
83
84
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
BIJLAGE 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen Pagina 1.
Dijken
87
2.
Rijkswegen, vaarwegen en havens, spoorwegen
89
3.
Kiltunnel, gronddepot, gemaal, cultuurhistorische waarden
91
4.
Kabels en leidingen
92
5.
Hoogspanningsleidingen
92
6.
Geluidsaspecten
95
7.
Slagschaduw, lichtschitteringen en trillingen
97
8.
Veiligheid
102
9.
Overige functies en aspecten
106
10.
Zonering ten opzichte van natuur- en recreatiegebieden
106
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
85
86
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
BIJLAGE 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
Bij de mogelijke plaatsing van windmolens moet rekening worden gehouden met een veelheid aan belemmeringen, enerzijds als gevolg van bestaande functies in het gebied en anderzijds vanuit de aard van de windmolens zelf. Alle belemmeringen, voor zover bekend, worden in deze bijlage behandeld.
1. Dijken Primaire waterkering De dijken langs de rivier hebben een primaire waterkerende functie. Alle dijken in het gebied vallen onder beheer van het nieuwe Waterschap De Hollandse Delta. Rekening moet worden gehouden met de beschermingszone (keur) van de dijk. De beschermingszone van de dijk betreft een zone van 65 meter uit de buitenkruinlijn van de dijk (dat is de bovenkant van het talud van de dijk, aan de zijde van de rivier). Binnen de beschermingszone wordt een kernzone en een beschermingszone onderscheiden. Binnen de kernzone, 35 meter uit de buitenkruinlijn van de dijk, is geen bebouwing toegestaan. In de beschermingszone, tussen 35 en 65 meter uit de buitenkruinlijn van de dijk, is bebouwing alleen mogelijk met toestemming van de dijkbeheerder. De dijkbeheerder is daarbij zeer terughoudend. Het waterschap houdt er rekening mee dat de dijken in de toekomst uit veiligheidsoverwegingen verzwaard moeten worden. In dat geval zal in elk geval in een zone van 50 meter uit de kruin van de dijk geen bebouwing wordt toegestaan. Bij plaatsing van windmolens (lange mast, risico van trillingen) moet rekening worden gehouden met te verwachten zettingsproblemen langs de dijk. In de huidige situatie is langs de Dordtsche Kil sprake van een sterke kwel (water vanuit de rivier, dat binnendijks omhoog komt). Het risico bestaat dat zandige lagen in de ondergrond als gevolg van trillingen te veel water opnemen, waardoor ze gaan vloeien, met het risico van verzakken van de dijk. Momenteel loopt er een onderzoek naar de exacte ligging van risicovolle lagen in de ondergrond, in de Hoeksche Waard en in Dordrecht. Waterschap De Hollandse Delta (voorheen Waterschap de Groote Waard), beheerder van de dijken in Dordrecht en ’s-Gravendeel, heeft laten weten uiterst terughoudend te zijn met het verlenen van vergunningen voor bouwwerken in de beschermingszone. De windmolens in de gemeente Strijen staan op 40 meter uit de buitenkruinlijn. De trillingen die deze windmolens veroorzaken in de bodem zijn verontrustend en maken dat het waterschap in de toekomst grotere afstanden zal hanteren. Op grond hiervan gaat het waterschap ervan uit dat bij plaatsing van windmolens langs de Kildijken rekening moet worden gehouden met een afstand van 60 tot 65 meter uit de buitenkruinlijn. Een definitief oordeel zal men pas geven op grond van een bouwplan en een grondmechanisch onderzoek op grond van de te hanteren funderingstechniek. Als richtlijn voor mogelijke plaatsing van windmolens langs de primaire waterkeringen geldt dat deze ten minste 60, maar bij voorkeur 65 meter uit de buitenkruinlijn van de dijk moeten worden geplaatst.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
87
Kaart radar en lichtbakens
88
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Secundaire waterkering De Wieldrechtse Zeedijk heeft een secundaire waterkerende functie. De dijk speelt een rol in het compartimenteren van het Eiland van Dordrecht, mocht zich een overstromingsramp voordoen. Voor secundaire waterkeringen geldt voor zover bekend geen beschermingszone. De kernzone (35 meter uit de kruin van de dijk) moet vrij moet worden gehouden. Vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek naar de bodemlagen, dienen alle initiatieven, ook buiten de beschermingszone van de dijken te worden voorgelegd aan de dijkbeheerder. De beschermingszones langs de dijken zijn opgenomen op de kaart achter in deze bijlage.
2. Rijkswegen, vaarwegen en havens, spoorwegen Voor het plaatsen van windmolens langs rijkswegen en vaarwegen is van toepassing de ‘Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken’ (15 mei 2002, Minister van Verkeer en Waterstaat; Staatscourant 2 juli 2002, nr. 123/pag. 13).
Rijkswegen Windmolens moeten worden geplaatst op een afstand van ten minste 30 meter uit de rand van de verharding, of, bij een rotordiameter groter dan 60 meter, ten minste de helft van de diameter uit de rand van de verharding. Dat geldt ook bij parkeerplaatsen, tankstations en dergelijke langs de rijksweg. Daarbij moet bovendien uit aanvullend onderzoek blijken dat er geen onaanvaardbaar verhoogd veiligheidsrisico is. Met dit aspect moet rekening worden gehouden op de onderzoekslocatie langs de Dordtsche Kil, ten zuiden van de N217 en de Kiltunnel.
Kanalen, rivieren en havens Windmolens kunnen hinder opleveren voor radarapparatuur aan boord van schepen en voor radarinstallaties aan de wal ten behoeve van scheepvaartbegeleiding. Dit dient te worden voorkomen, in het belang van de veiligheid van het scheepvaartverkeer. Windmolens moeten worden geplaatst op een afstand van ten minste 50 meter uit de rand van de vaarweg. De vaarweg is het voor de doorgaande vaart bestemde en meestal als zodanig gemarkeerde of betonde deel van het vaarwater. Dit geldt zowel op de rivier als in de havens. Voor de Dordtsche Kil en de Oude Maas geldt dat de vaarweg samenvalt met de rivier. Windmolens dienen op een minimale afstand van 50 meter uit de rand van de rivier te worden geplaatst. Daarbij geldt dat de wieken van de windmolens niet boven de rivier mogen draaien. Bij windmolens met een grotere rotordiameter dan 80 meter, dient de afstand tot de vaarweg ten minste de halve rotordiameter plus 10 meter te bedragen. Deze afstanden zijn richtinggevend voor mogelijke plaatsing van windmolens op de Groote Lindt en het HKS/Heuvelmanterrein. Deze terreinen liggen buitendijks. Op grond van de uitgangspunten kunnen op de zuidelijke locaties langs de Dordtsche Kil in Dordrecht en ‘s-Gravendeel geen windmolens direct langs de rivier worden geplaatst. Zij moeten hier binnendijks worden geplaatst. Daarbij moeten de afstandsnormen van de dijkbeheerder in acht worden genomen. De Groote Lindt en het HKS/Heuvelmanterrein liggen binnen een afstand van 1500 meter van de rivierkruising Oude Maas/Dordtsche Kil. Op deze locaties zal Rijkswaterstaat onder geen voorwaarde medewerking verlenen aan plaatsing van windmolens dichter bij de vaarweg (wat elders, onder voorwaarden, soms wel gebeurt). Het risico van hinder voor wal- en scheepsradar is hier te groot en de rivierkruising te druk bevaren om dat risico te nemen.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
89
Op de splitsing Dordtsche Kil – Oude Maas is door Rijkswaterstaat een (kostbaar) radarsysteem geïnstalleerd, dat de vaarwegen dekt. Het systeem heeft deels een dubbeldekking. Bij de installatie van het systeem bleek dat van een aantal obstakels op de wal een storing uitging, met als gevolg dat valse echo’s ontstonden (dat wil zeggen dat schepen plotseling van de radar verdwijnen of dat schepen worden aangegeven op plekken waar in werkelijkheid geen schepen zijn). Hoe groot het risico van verstoring van het radarverkeer is als gevolg van plaatsing van windmolens, is niet op voorhand vast te stellen, maar blijkt pas op het moment dat de windmolens zijn geplaatst. Rijkswaterstaat acht het niet verantwoord dit risico te nemen op de splitsing van Dordtsche Kil en Oude Maas. Het betreft hier een splitsing met veel scheepsbewegingen en daarbij zijn er veel verschillende vaarbewegingen. Verder is er veel bestaande bebouwing aanwezig. Eenzelfde uitgangspunt geldt voor de splitsing Oude Maas – Krabbegeul, de ontsluiting van de Dordtse Zeehaven, de Dordtsche Kil en voor de splitsing Hollandsch Diep – Dordtsche Kil. Ook hier zal geen medewerking worden verleend aan plaatsing van windmolens op een afstand kleiner dan 50 meter tot de vaarweg. Verder mag de bestaande radardekking van de havens niet worden verstoord door eventuele windmolens. De Drechthaven (de middelste haven op de Groote Lindt) wordt volledig gedekt door de radar. Van de Swinhaven en de Develhaven valt een deel onder de radardekking. Dit betreft de eerste 200 meter van de havens, gerekend vanaf de rivier. Op deze plekken moeten windmolens op een minimale afstand van 50 meter uit de havens worden geplaatst. Voor de langshaven op het HKS/Heuvelmanterrein is door Rijkswaterstaat aangegeven dat in elk geval de havenmond vrij moet worden gehouden, om het in- en uitvaren van schepen veilig te kunnen laten verlopen. Ook hier geldt een minimale afstand van 50 meter uit de havenmond. Los hiervan mogen windmolens geen visuele hinder opleveren voor het scheepvaartverkeer en het bedienend personeel van kunstwerken. Het zicht op de vaarweg en op markeringstekens moet gegarandeerd blijven. Indien windmolens worden geplaatst binnen 1 kilometer van een splitsing van vaarwegen, dan dient door aanvullend onderzoek te worden aangetoond dat geen visuele hinder bestaat. Slagschaduwhinder kan onder visuele hinder vallen. Reflectie ook, maar dat is tegen te gaan door speciale verfsystemen. Bij vergunningaanvraag voor de bouw van windmolens moet deze, ook buiten 50 meter van de vaarweg, voor advies worden voorgelegd aan Rijkswaterstaat, hoofd Scheepvaartzaken. De vrij te houden zone van 50 meter uit de vaarweg is opgenomen op de kaart achter in deze bijlage.
Spoorwegen Voor spoorwegen hebben Railinfrabeheer (RIB) en RWS Directie Zuid-Holland een visie ontwikkeld op de plaatsing van windturbines (bron: Handboek Risicozonering):
90
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
-
-
De minimale afstand van de mast van de windmolen tot het hart van het spoor bedraagt 7,85 meter + de halve rotordiameter (7,85 meter komt voort uit een afstand van 5 m tot de bovenleidingportalen). Ook wanneer windmolens in de nabijheid van een spoorweg worden gebouwd, maar buiten het beheersgebied van RIB, is toestemming van of overleg met RIB noodzakelijk. ‘In de nabijheid’ betreft een afstand tot ongeveer 100 meter. Nader onderzoek naar het veiligheidsrisico kan worden geëist. Voor personenvervoer moet worden voldaan aan het individueel passanten risico (IPR) en het maatschappelijk risico (MR). Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt dat de windmolens het bestaande risico niet substantieel mogen verhogen. Nader onderzoek kan worden geëist. Stations en rangeerterreinen vragen nadere aandacht (omdat gevaarlijke stoffen daar gedurende langere tijd aanwezig kunnen zijn).
Deze richtlijnen zijn van toepassing op plaatsing van windmolens in de nabijheid van de stamlijnen op bedrijventerrein Groote Lindt. Personenvervoer is hier niet aan de orde. Wel moet rekening worden gehouden met vervoer van gevaarlijke stoffen.
3. Kiltunnel, gronddepot, gemaal, cultuurhistorische waarden Kiltunnel Direct ten zuiden van ’s-Gravendeel en bedrijventerrein Dordtse Kil II loopt de N217, die de verbinding vormt tussen het oostelijk deel van de Hoeksche Waard en Dordrecht/de Drechtsteden en het rijkswegennet. De N217 gaat met een tunnel onder de Dordtsche Kil door. Bij plaatsing van windmolen binnen 50 meter (80 meter) uit hart van de tunnel is overleg met Rijkswaterstaat nodig.
Gronddepot Direct ten zuiden van de tunnel ligt aan de Dordtse zijde een gronddepot. Hier wordt grond tijdelijk opgeslagen. Het is niet bekend of plaatsing van windmolens in of bij het gronddepot mogelijk is (bodemgesteldheid, gebruik van het depot). In verband met de aan te houden afstanden tot tunnel, weg en dijk, zou eventueel een windmolen te plaatsen zijn in het midden van het depot. Momenteel wordt voor deze locatie echter ook de haalbaarheid van een helikopterlandingsplaats onderzocht.
Gemaal Ten zuiden van het gronddepot reguleert een gemaal de waterverbinding tussen de Westkil en de Dordtsche Kil. Hier wordt in natte perioden water uitgeslagen naar de rivier. Uit het hart van het uitslagpunt van het gemaal moet een 10 meter brede vrije zone worden gehandhaafd.
Cultuurhistorische waarden De Westkil is van bijzondere cultuurhistorische waarde. Deze waterloop herinnert direct aan het getijdenlandschap, dat ontstond na de St. Elizabethsvloed in 1421, waarbij het hele buitengebied van de toenmalige stad Dordrecht onder water stroomde. In de eeuwen daarna werden deze gronden geleidelijk weer ingepolderd, maar een belangrijk deel van het huidige Eiland van Dordrecht heeft nog eeuwenlang onder invloed van de getijden gestaan.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
91
Ook de killen ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk hebben cultuurhistorische waarde. Verder zijn de dijken van cultuurhistorische waarde. Gronddepot, gemaal en killen zijn opgenomen op de kaart achter in deze bijlage.
4. Kabels en leidingen Aardgastransportleiding Ter hoogte van het HKS/Heuvelmanterrein kruist een aardgastransportleiding de Dordtsche Kil. Mogelijk kruist deze leiding ook de Oude Maas, ter hoogte van de Groote Lindt. De zakelijk recht zone van transportleidingen bedraagt 25 meter. De leidingbeheerder, Gastransport Services, hanteert als veilige afstand een zone van 144 meter tot de leiding. De exacte afstand is te berekenen wanneer het vermogen van de windmolens bekend is, met behulp van het Handboek Risicozonering. Indien windmolens worden geplaatst binnen de veilige afstand tot de leiding, zijn maatregelen nodig om de leiding te beschermen. Naar verwachting brengt dit extra kosten met zich mee.
Stikstofleiding Air Liquide Ten zuiden van de Kiltunnel kruist een stikstofleiding van Air Liquide de Dordtsche Kil en een hoofdtransporleiding voor water. De vrij te houden zone rond beide leidingen bedraagt 25 meter. Bij plaatsing van windmolens in de nabijheid van deze zone is overleg vereist met de leidingbeheerders. Naar verwachting zal het ook voor deze leidingen nodig zijn maatregelen te nemen om de leidingen te beschermen, indien in de nabijheid windmolens worden geplaatst.
Algemeen In het kader van mogelijke veiligheidsrisico’s wordt voor ondergrondse leidingen aanbevolen de bestaande risicotoetsing als uitgangspunt te hanteren. In overleg met de leidingbeheerder moet worden bepaald welke toename van risico aanvaardbaar is. De trefkans (de kans dat de leiding wordt geraakt door omvallen van de windmolen of door afbreken van een rotorblad) wordt dan afgezet tegen de bezwijkkans van de leiding. Is de trefkans vele malen groter dan de bezwijkkans, dan moet worden beoordeeld hoe om te gaan met het toegenomen risico. Wanneer sprake is van transport van gevaarlijke stoffen door de leiding, dan moet het plaatsgebonden en het groepsrisico ook na plaatsing van windturbines blijven voldoen aan de geldende normen. (Bron: Handboek Risicozonering Windturbines, juli 2002). Op de kaart achter in deze bijlage zijn de leidingen opgenomen.
5. Hoogspanningsleidingen Ter hoogte van bedrijventerrein Dordtse Kil III kruisen twee hoogspanningsleidingen de Dordtsche Kil. Het gaat om een 380 kV en 50 kV leiding. De bestaande 50 kV leiding wordt bij de realisatie van Dordtse Kil III ondergronds gebracht. De leiding wordt daarbij verlegd, zodat deze in de zone van de 380 kV leiding komt te liggen.
92
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
De leidingen zijn aangegeven op de kaart achter in deze bijlage. Criteria met betrekking tot de veiligheid zijn er niet. Bij netbeheerders is de bestaande bezwijkkans van leidingen veelal bekend en moet in overleg worden bezien welke toename aanvaardbaar wordt geacht. Het wordt onwaarschijnlijk geacht dat er slachtoffers vallen wanneer afbrekende turbineonderdelen hoogspanningsleidingen treffen. Wel kunnen leidingen breken waardoor verstoring van de elektriciteitsvoorziening optreedt. Dat kan tot maatschappelijke ontwrichting leiden, dus aandacht voor dit risico is wel degelijk gewenst. Het Handboek Risicozonering Windturbines (versie 1.1, juli 2002, 2DEN-02.10, Novem) geeft de volgende richtlijnen. Bij plaatsing van windturbines bij hoogspanningsleidingen kunnen extra trillingen worden veroorzaakt in de lijnen als gevolg van de verhoogde turbulentie in het zog van de windturbine. Bij het ontwerp van hoogspanningsmasten en –lijnen wordt al rekening gehouden met onder meer de windbelasting: - De uiterste grenstoestand is berekend op situaties met extreme storm. In die situaties staan de windmolens stil. - Hoogspanningsleidingen kunnen in trilling raken en zijn er op ontworpen dit te voorkomen. Naar verwachting zullen hoogspanningslijnen niet (extra) gaan opslingeren als gevolg van nabijheid van windturbines. - Door ijsafzetting kunnen hoogspanningslijnen een onrond profiel krijgen en gaan trillen. Windturbines staan vaak stil als sprake is van ijsafzetting. Daarmee wordt voorkomen dat stukken ijs gaan rondvliegen en wordt niet verwacht dat ‘lijndansen’ optreedt. De afstand tussen onder spanning staande delen en windturbine moeten ten minste gelijk zijn aan amin. Hiervoor geldt: Amin = as + av + avr = de spanningsafstand + de veiligheidstoeslag + de vrije ruimte. (Zie figuur). Over de interpretatie van deze gegevens is telefonisch contact geweest met de leidingbeheerder (Tennet). Eenvoudig gezegd dienen windmolens te worden geplaatst buiten de zakelijk rechtzone (76 meter; 38 meter aan weerszijden van het hart van de leiding), op een afstand ter grootte van de totale hoogte van de windmolen (mast en rotor samen).
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
93
Huidige geluidszonering bedrijventerreinen Zeehaven en Groote Lindt
Verklaring: wit=het gezoneerde terrein; middelste lijn=55 dB(A)-contour; buitenste lijn=50 dB(A)-contour
94
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
6. Geluidsaspecten Groote Lindt: gezoneerd terrein De Zeehaven en Groote Lindt zijn voor geluid gezoneerde terreinen. Voor beide terreinen is een gezamenlijke geluidscontour vastgesteld (zie kaart). Met de geluidscontour is de beschikbare geluidsruimte voor de bedrijvigheid op de terreinen vastgelegd. In de huidige situatie is de geluidsruimte vol. Op dit moment wordt de geluidssituatie opnieuw beoordeeld, omdat aan de zuid- en de westzijde van de bestaande contour sprake is van overschrijdingen. Deze nieuwe beoordeling zal naar verwachting niet leiden tot kleinere contouren. Voor nieuwe milieuvergunningplichtige functies die geluid produceren is op de gezoneerde terreinen geen ruimte aanwezig. Windmolens zijn vergunningplichtig indien het gaat om een totaal opgesteld vermogen van meer dan 15 MW en/of indien de afstand tot de dichtstbijzijnde woning/geluidsgevoelige bestemming kleiner is dan vier maal de ashoogte. Meer dan 15 MW kan dus niet worden gerealiseerd in één opstelling. Maar indien het gaat om minder dan 15 MW in één opstelling en de windmolens op voldoende afstand staan van woningen/geluidgevoelige bestemmingen kan worden volstaan met een melding. Het initiatief is dan meldingsplichtig. Indien het initiatief wordt gemeld EN mits het past in het bestemmingsplan, wordt het initiatief toegelaten. Toetsing aan de geluidszone is dan niet aan de orde. Het vigerende bestemmingsplan voor de Groote Lindt kent een hoogtebeperking. Grote windmolens worden op grond van het bestemmingsplan niet toegelaten. De onderzoekslocatie Groote Lindt valt binnen het gezoneerde terrein. Het HKS/Heuvelmanterrein ligt wel binnen de geluidscontour van de gezoneerde terreinen Groote Lindt en Zeehaven, maar valt buiten het gezoneerde terrein zelf. In Dordrecht en Zwijndrecht is geen geluidsruimte meer aanwezig op de gezoneerde terreinen. In de bestaande wettelijke regelingen zou plaatsing van windmolens op de Groote Lindt de ontwikkeling van andere functies op de terreinen in de weg kunnen staan, omdat windmolens wel geluidsruimte innemen. Op dit moment is landelijk regelgeving in voorbereiding die bepaalt dat het geluid van windmolens niet langer wordt opgeteld bij het geluid van andere functies op de bedrijventerreinen.
Geluid - algemeen In het ‘Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer’ (internet, versie 20 april 2004) zijn milieuhygiënische randvoorwaarden gegeven voor plaatsing van windmolens. Het Besluit is een Algemene maatregel van Bestuur in het kader van de Wet Milieubeheer. Hierin is vastgelegd (zoals hierboven ook aangegeven) dat opstellingen van meer dan 15 MW en/of in de nabijheid van woningen (afstand tot woning/geluidgevoelige functie minder dan vier maal de ashoogte) milieuvergunning-plichtig zijn en opstellingen van minder dan 15 MW en op voldoende afstand van woningen zijn meldingsplichtig. Het Besluit geeft aan dat een akoestisch onderzoek vereist is, indien de afstand van de windmolen tot de dichtstbijzijnde woning: - minder is dan 100 meter bij rotordiameter van 20 tot 30 meter; - minder is dan 200 meter bij rotordiameter van 30 tot 50 meter; - minder is dan 300 meter bij rotordiameter groter dan 50 meter.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
95
Geluidscontouren mogelijke windmolenopstellingen omgeving Dordtsche Kil, stand van zaken 2001
NB: deze geluidscontouren zijn gebaseerd op windmolens met een masthoogte van 70 meter en een rotordiameter van 70 meter (totale hoogte 105 meter) en een vermogen van 1,5 MW (Adviesbureau Van der Boom, 2001).
96
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Moderne, grote windmolens hebben een rotordiameter die varieert tussen 60 en 90 meter. Dat betekent dat akoestisch onderzoek moet worden gedaan indien er woningen zijn binnen een afstand van 300 meter rond de opstelling. Dit is het geval op de toekomstige bedrijvenlocatie Dordtse Kil IV en het HKS/Heuvelmanterrein en mogelijk op het oostelijk deel van bedrijventerrein de Groote Lindt: Op Dordtse Kil IV zijn enkele solitaire woningen aanwezig aan de zijde van de Dordtsche Kil. Ook moet rekening worden gehouden met mogelijke geluidhinder voor de bewoners van buurtschap De Wacht. Op het bedrijventerrein de Mijlpolder in ’s-Gravendeel zijn bedrijfswoningen aanwezig en aan de overzijde van de Dordtsche Kil ligt buurtschap Wieldrecht. Mogelijk liggen deze binnen de invloedssfeer voor geluid van windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein. De woningen in de uiterste zuidwest hoek van de wijk Kort Ambacht liggen mogelijk binnen de invloedssfeer van windmolens op de Groote Lindt (naar verwachting van de molens tussen de Develhaven en de Uilenhaven). De geluidsniveau’s mogen de waarden zoals aangegeven in de tabel niet overschrijden. Daarbij geldt dat in het buitengebied het gemiddelde geluidsniveau het in dat gebied heersende geluidsniveau niet mag overschrijden. Tijdstip 07:00-19:00 uur 19:00-23:00 uur 23:00-07:00 uur LAr, LT op de gevel van woning 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A) LAr, LT in in/aanpandige woning 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A) LAmax op de gevel van woning 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A) LAmax in in/aanpandige woning 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A) LAr, LT = het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau; LAmax = het piekniveau In 2001 zijn door Adviesbureau van der Boom per locatie geluidsschema’s gemaakt. Deze zijn gebaseerd op molens met een masthoogte van 70 meter, een rotordiameter van 70 meter en een totale hoogte van 105 meter en een vermogen van 1,5 MW. Deze geven een indicatie voor de mogelijke impact van windmolens op de omgeving, waar het gaat om geluid. In dit onderzoek zijn de 40 dB(A) en de 45 dB(A) contouren ingetekend (zie bijgaande kaart): Locatie 1: de 45 dB(A)-contour ligt op een afstand van 170 meter aan de oostzijde, 260 meter in het middengedeelte en 240 meter aan de oostzijde. Locatie 2: de 45 dB(A)-contour ligt op een afstand van 200 meter. Locatie 3: de 45 dB(A)-contour ligt in Dordrecht op een afstand van 150 meter en in ’s-Gravendeel op een afstand van 190 meter. Hierbij kan worden opgemerkt dat het mogelijk is de windmolens ’s nachts stil te zetten, indien de gevelbelasting van nabijgelegen woningen ’s nachts groter is dan 40 dB(A). Het kaartbeeld geeft een indicatie van de te verwachten geluidseffecten. Inmiddels worden windmolens van dergelijke afmetingen nauwelijks meer geplaatst. De masthoogte en rotordiameter zullen naar verwachting dan ook groter zijn dan waar in het onderzoek van Adviesbureau van der Boom van is uitgegaan. Door technische ontwikkelingen zijn windmolens in de afgelopen jaren steeds stiller geworden. Het effect van hogere molens, een grotere rotordiameter en mogelijk een ander vermogen per molen moet te zijner tijd opnieuw worden berekend. Akoestisch onderzoek moet hierover uitsluitsel geven.
7. Slagschaduw, lichtschitteringen en trillingen In het ‘Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer’ (versie 20 april 2004) zijn ook milieuhygiënische randvoorwaarden gegeven voor plaatsing van windmolens in relatie tot slagschaduw, lichtschitteringen en trillingen.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
97
Slagschaduw De windmolen moet beschikken over een stilstandvoorziening (voor het geval slagschaduw optreedt) indien de afstand tussen turbine en woningen/gevoelige bestemmingen minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden. Nader onderzoek kan worden geëist. In geval van een rotordiameter van 60 meter is de afstand tot woningen/gevoelige bestemmingen 720 meter. Bij een rotordiameter van 90 meter is dit 1.080 meter. Voor alle onderzoekslocaties geldt dat daar binnen woningen liggen. De schaduw van een draaiende windturbine (roterende beweging) kan als hinderlijk worden ervaren: hoe groter de lichtintensiteit, het lichtcontrast en hoe langer de blootstellingsduur, des te groter de kans op hinder. De kans op schaduwhinder bestaat 25% van de tijd dat de zon hoger dan 5 graden boven de horizon staat. Rekenvoorbeeld: Windmolens met een ashoogte van 85 meter en een rotordiameter van 80 meter (totale hoogte 125 meter), die met hun voet 1.430 meter van een gevel staan, veroorzaken geen schaduw op die gevel. Omgerekend: voor een windmolen met een totale hoogte van 120 meter is die afstand 1.373 meter. (Bron: Inrichtingsplan windpark Koegorspolder, KEMA, februari 2002). Voor de drie onderzoekslocaties zijn schaduwdiagrammen opgesteld. De slagschaduwen zijn in de winterperiode het langst. De diagrammen voor de winterperiode zijn hierna opgenomen. De locatie langs het HKS/Heuvelmanterrein ligt ten noorden van de kern ’s-Gravendeel. Uit oogpunt van bezonnig is dat gunstig: de schaduwen vallen van het woongebied af. Uit de slagschaduwdiagrammen blijkt dat een eventuele windmolenopstelling op het HKS/Heuvelmanterrein geen hinder oplevert voor het woonmilieu in ’s-Gravendeel. De schaduwen komen ook in de wintermaanden niet voorbij de Gorsdijk. In de winterperiode vallen de schaduwen aan het eind van de middag wel over de Krabbepolder. Mogelijk ondervinden bedrijven op de Krabbepolder hiervan enige hinder. De locatie langs Dordtse Kil III en IV ligt op afstand van de woongebieden in Dordrecht. In de nabijheid ligt in ’s-Gravendeel het buurtschap De Wacht. Het buurtschap ligt ten westen van de locatie, waarmee hooguit in de vroege ochtend schaduwen te verwachten zijn. Vanaf het middaguur beginnen de schaduwen over het bedrijventerrein Dordtse Kil III en IV te vallen. In de zomerperiode reiken de schaduwen aan het eind van de middag (17.00 uur) tot circa 250 meter vanaf de rivier. In het voor- en najaar tot circa 350 meter vanaf de rivier en in de winter tot circa 500 meter vanaf de rivier. Het is te verwachten dat een deel van de bedrijven die zich zullen vestigen in het gebied in de middag hinder zullen ondervinden van schaduwen. Uit oogpunt van bezonning ligt de locatie langs de Groote Lindt ongunstig: in oost-westrichting én ten zuiden van het woongebied Zwijndrecht-West. Gedurende een groot deel van de dag staat de zon ‘achter’ de windmolens, gezien vanuit het woongebied. Uit de bezonningsschema’s blijkt dat de slagschaduwen van de molens in hoofdzaak vallen over de bedrijventerreinen Groote Lindt en De Geer, met uitzondering van de molens ten oosten van de Develhaven. In de winterperiode valt de slagschaduw van de windmolens ten oosten van de Develhaven aan het eind van de middag over de woningen in de uiterste zuidrand van de wijk Kort Ambacht. Berekeningen moeten uitwijzen of dit valt binnen de bovengenoemde normen. Voor de overige molens geldt dat deze mogelijk enige hinder opleveren voor de gevestigde bedrijven op de Groote Lindt en De Geer.
98
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Slagschaduwdiagrammen Groote Lindt januari
9.00
11.00
13.00
15.00
17.00
10.00
12.00
14.00
16.00
18.00
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
99
Slagschaduwdiagrammen HKS/Heuvelmanterrein januari
9.00
11.00
13.00
15.00
17.00
100
10.00
12.00
14.00
16.00
18.00
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Slagschaduwdiagrammen Dordtse Kil III/IV januari
9.00
10.00
11.00
12.00
13.00
15.00
17.00
14.00
16.00
18.00
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
101
Lichtschittering Lichtschittering dient zoveel mogelijk te worden voorkomen, door toepassing van coatings e.d. die het licht absorberen.
Trillingshinder Voor de grenzen van trillingshinder in woningen wordt verwezen naar de Richtlijn ‘Hinder voor personen in gebouwen door trillingen’, uitgave 1993, Stichting Bouwresearch Rotterdam. De mogelijke trillingshinder ten gevolge van plaatsing van windmolens moet in beeld worden gebracht, alsmede de maatregelen die daartegen te nemen zijn.
8. Veiligheid Randvoorwaarden algemeen Windturbines dienen aan bepaalde veiligheidseisen te voldoen. Het ‘Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer’ geeft hiervoor aan: IEC 61400-2, indien het rotoroppervlak kleiner is dan 40 m2 en NVN 1140-0 indien het rotoroppervlak groter is. Het Handboek Risicozonering Windturbines (versie 1.1, juli 2002, 2DEN-02.10, Novem) geeft randvoorwaarden voor veiligheidsrisico’s. Het navolgende is aan dit handboek ontleend. -
Kwetsbare objecten dienen zich buiten de PR = 10-6 contour rond de windmolen te bevinden en beperkt kwetsbare objecten buiten de PR = 10-5 contour.
PR is het plaatsgebonden risico, ofwel het risico op overlijden van één persoon die zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. De PR=10-6 contour is gebaseerd op de kans op overlijden van één op de miljoen jaar; de PR=10-5 contour is gebaseerd op de kans op overlijden van één op de 100.000 jaar. -
De PR=10-6 contour is bij windmolens vastgesteld op de maximale werpafstand van een blad dat afbreekt bij een nominaal toerental. De PR = 10-5 contour is vastgesteld op de halve rotordiameter.
Richtlijnen voor gecertificeerde, driebladige windturbines: Type turbine WT500 WT1000 Nominaal vermogen (kW) 500 1000 PR=10-6 contour (m) 111 124 PR=10-5 contour (m) 20 28
WT1500 1500 134 37
WT2000 2000 144 39
Kwetsbare objecten Woningen, ziekenhuizen, scholen en andere functies waar permanent mensen (kunnen) verblijven zijn kwetsbare objecten. Ook grote winkels (bruto winkeloppervlak groter dan 2.000 m2) zijn kwetsbare objecten. Op bedrijventerrein Dordtse Kil III is vestiging van een grote winkel (Makro) voorzien (op bijgaand kaartje aangegeven met een ‘M’).
102
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Uitgaande van windmolens met een vermogen van 1 MW dient een afstand van 124 meter in acht te worden genomen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen. Bij 2 MW is dit 144 meter.
Beperkt kwetsbare objecten Lichte industrie (werkplaatsen) en kantoren, waar niet in continudienst wordt gewerkt en waar geen of slechts kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden gebruikt worden beschouwd als beperkt kwetsbare objecten. Als afstand tot deze functies wordt uitgegaan van de halve rotordiameter. Afhankelijk van het type molen en het vermogen ligt deze afstand indicatief tussen 28 en 39 meter. Er moet van worden uitgegaan dat op bestaande terreinen windmolens op deze afstand van bedrijfsgebouwen moeten worden geplaatst. Op nieuwe terreinen is binnen deze afstand van de mast plaatsing van bedrijfsgebouwen niet mogelijk. Voor windmolens op industrieterreinen geldt dat de windmolens de bestaande risico’s niet onaanvaardbaar mogen vergroten. Speciale aandacht is vereist voor BRZO-plichtige inrichtingen (Besluit Risico’s Zware Ongevallen). Voor situaties waarin een toename van het risico te verwachten is, zijn aanvullende risicoberekeningen noodzakelijk. Hiervoor zijn modellen beschikbaar. Daarin wordt onder meer rekening gehouden met de overheersende windrichting en de maximale werpafstand. De kans dat een afbrekend blad een gevoelige installatie (bijvoorbeeld een drukvat) op afstand van een windmolen raakt, is klein. De toename van het bestaande risico is over het algemeen kleiner, als gevoelige objecten op grotere afstand van de turbine staan. Voorbeeld: Bij het windpark Koegorspolder is als afstand tussen windmolens en amoniaktanks een afstand van 250 meter gehanteerd, daar ter plekke de grootste werpafstand van een rotorblad. (Bron: Inrichtingsplan windpark Koegorspolder, KEMA, februari 2002). Wat een aanvaardbare toename van risico is, moet het bevoegd gezag vaststellen. Ter vergelijking: bij wegen en vaarwegen wordt over het algemeen een toename van maximaal 1% gehanteerd. Op de Groote Lindt liggen drie chemische bedrijven binnen de invloedssfeer van de onderzoekslocatie Groote Lindt. Chemische bedrijven brengen mogelijk risico’s met zich mee, omdat met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Chemische bedrijven worden niet op voorhand als kwetsbaar object aangemerkt. De risico’s van plaatsing van windmolens in de nabijheid van chemische bedrijven hangen af van het type windmolen, de aanwezige installaties, de terreinindeling en dergelijke. Het bevoegd gezag moet aangeven of de eventuele toename van risico’s aanvaardbaar is.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
103
O
H E
Op bovenstaande kaart zijn de drie chemische bedrijven aangegeven. Ervan uitgaande dat bebouwing tot de rand van de bedrijfskavels kan worden geplaatst, is op de kaart een contour van 28 meter rond de bedrijfskavels aangegeven als minimale afstand voor plaatsing van een windmolen van 1 MW. Bij een windmolen van 2 MW moet een afstand van 39 meter worden aangehouden. Hoewel niet wettelijk vastgesteld, wordt deze afstand als uitgangspunt gehanteerd. Plaatsing van windmolens in de nabijheid van de chemische bedrijven kan bij geval van bladbreuk of iets dergelijks leiden tot een ongewenste kettingreactie, indien afbrekende onderdelen gevaarlijke stoffen of installaties raken op de terreinen van de chemische bedrijven. Hoewel het risico niet groot is, is het mogelijke effect zodanig groot dat het niet verantwoord wordt geacht om kleinere afstanden te hanteren.
Bovengrondse leidingen Bovengrondse leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, vallen volgens het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer onder dezelfde categorie als industrie. Zie hiervoor onder beperkt kwetsbare objecten. Bovengrondse leidingen waardoor ongevaarlijke stoffen worden getransporteerd (bijvoorbeeld drinkwater) worden buiten beschouwing gelaten.
Overige veiligheidsaspecten In het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer wordt aangegeven dat windmolens niet mogen draaien als er ijs op de rotorbladen zit.
Groepsrisico op transportroutes Het groepsrisico op transportroutes mag niet onaanvaardbaar toenemen als gevolg van de plaatsing van windturbines langs wegen en waterwegen. Over het algemeen is de toename van het groepsrisico door windmolens in dit kader verwaarloosbaar klein.
104
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Beschermde gebieden: natuur(ontwikkeling), stilte, waardevol landschap
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
105
9. Overige functies en aspecten Straalpaden Voor straalpaden geldt een beschermingszone. Voor zover bekend liggen de onderzoekslocaties buiten de invloedssfeer van straalpaden.
Helikopterhaven Er is een optie voor realisatie van een helikopterhaven of landingsplaats op Dordtse Kil III. In de omgeving van een dergelijke landingsplaats gelden weinig beperkingen, omdat helikopters zeer wendbaar zijn. In verband met mogelijke belemmeringen en risico’s bij plaatsing van windmolens is overleg noodzakelijk met de beheerder van de helihaven.
Verstoring TV-ontvangst Windmolens kunnen de TV-ontvangst verstoren. Dit probleem is technisch oplosbaar. (Bron: Inrichtingsplan windpark Koegorspolder, KEMA, februari 2002).
10. Zonering ten opzichte van natuur- en recreatiegebieden Algemene voorschriften voor flora en fauna Vanuit Europese en landelijke wetgeving (Flora- en Faunawet en Vogel- en Habitatrichtlijn) moet er onderzoek gedaan worden naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten en naar het effect van de windmolens op deze soorten. In voorkomende gevallen zal een ontheffing bij het Ministerie van LNV moeten worden aangevraagd. Daarbij moet het zwaarwegende maatschappelijke belang van de maatregel worden aangetoond en men moet worden aangeven of alternatieven onderzocht en mogelijk zijn. Ook zal aangegeven moeten worden hoe eventuele negatieve gevolgen teniet gedaan dan wel gecompenseerd worden. Indien relevant dient een onderzoek naar de significante effecten op nabij gelegen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden te worden uitgevoerd.
Natuurgebied Groot Koninkrijk Ten noorden van de kern ’s-Gravendeel ligt natuurgebied Groot Koninkrijk. Er dient afstand te worden gehouden tussen dit natuurgebied en eventuele windmolens. Als richtlijn moet worden uitgegaan van een afstand van 250 meter. Absoluut minimum is een afstand van 200 meter. Windmolens op het HKS/Heuvelmanterrein dienen dan ook op een minimale afstand van 200 meter van het natuurgebied te worden geplaatst. De bestaande beplanting direct ten noorden van de haven in ‘s-Gravendeel fungeert als afscherming tussen het HKS/Heuvelmanterrein en het natuurgebied. Deze beplanting dient gehandhaafd te blijven bij eventuele plaatsing van windmolens. (Bron: Informatie afdeling Landschap, provincie Zuid-Holland, 2004). De locatie langs de Groote Lindt ligt op voldoende afstand van het natuurgebied Groot Koninkrijk.
Rivierengebied (Hoeksche Waard en Eiland van Dordrecht) Het weidse en open polderlandschap van de Hoeksche Waard en delen van het Eiland van Dordrecht, de Biesbosch en de grote rivieren vormen samen het Rivierenlandschap. Het
106
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Rivierenlandschap is karakteristiek voor het zuidwesten van Nederland en wordt hoog gewaardeerd. Het Rivierenlandschap wordt niet als zodanig beschermd. Wel speelt het Rivierenlandschap een belangrijke rol in de Nationale Ecologische Hoofdstructuur. Natuurgebieden zijn als zodanig aangeduid en beschermd. De Mariapolder en de Oude Gorzenpolder, gelegen langs Hollandsch Diep en Dordtsche Kil op het grondgebied van de gemeenten Strijen en ’s-Gravendeel, worden in het kader van het Project Deltanatuur in de nabije toekomst omgevormd tot natuurgebied. Op het Eiland van Dordrecht liggen ten oosten van de A16 gebieden met belangrijke natuur- en landschapswaarden. De begrenzing van Nationaal Park De Biesbosch valt voor de Dordtse Biesbosch samen met de primaire waterkering. De Dordtse Biesbosch en een gedeelte van het agrarische poldergebied is aangemerkt als Milieubeschermingsgebied voor stilte (voorheen Stiltegebied). Het poldergebied tussen de spoorlijn en het Nationaal Park is aangemerkt als agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden. Voor natuurgebieden met een bijzondere betekenis is het gewenst een zone van 300 meter rond deze gebieden te vrijwaren van (stedelijke) ontwikkelingen, waaronder windmolens. Ook de aan te houden zones ten opzichte van stiltegebieden en vogelrijke gebieden is 300 meter. Evenals voor Groot Koninkrijk wordt een afstand van 200 meter vooralsnog als absoluut minimum gezien. De onderzoekslocatie in ’s-Gravendeel Zuid ligt in het toekomstige natuurgebied in de Mariapolder/Oude Gorzenpolder. Op grond van bovenstaande afstandsmaat zijn windmolens hier niet mogelijk. De onderzoekslocatie langs de Dordtsche Kil op Dordts grondgebied ligt op voldoende afstand van zowel de Mariapolder/Oude Gorzenpolder als de waardevolle gebieden ten oosten van de A16.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
107
Legenda kaart fysieke belemmeringen
108
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Kaart fysieke belemmeringen
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 4: Fysieke belemmeringen en zoneringen
109
110
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
BIJLAGE 5: Risico’s voor vogels Pagina 1.
Conclusie rapport mogelijke knelpunten voor vogels
113
2.
Vervolgonderzoek
114
3.
Interpretatie
119
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 5: Risico’s voor vogels
111
112
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
BIJLAGE 5: Risico’s voor vogels
Windmolens kunnen een risico vormen voor vogels. In opdracht van de drie gemeenten is door Bureau Waardenburg onderzoek gedaan om na te gaan in hoeverre risico’s voor vogels zijn verbonden aan de drie meest kansrijke locaties voor windenergie (september 2002). Op grond van bestaande inzichten en gegevens zijn de locaties beoordeeld op drie aspecten: verstoring van broedende, rustende of foeragerende vogels, het aanvaringsrisico voor vliegende vogels en de barrièrewerking voor vliegende vogels. Hierna zijn overgenomen de conclusies en het slot uit het rapport ‘Beoordeling van mogelijke knelpunten voor vogels van zes windturbinelocaties rond de Dordtsche Kil’, Bureau Waardenburg bv, R. Lensink, Culemborg, 25 september 2002.
1. Conclusie rapport mogelijke knelpunten voor vogels Rond de Dordtsche Kil zijn zes locaties in overweging voor de plaatsing van windturbines. Het aantal turbines per locatie loopt uiteen van 1 tot 10. De locaties zijn beoordeeld op mogelijke risico’s voor vogels op basis van bestaande gegevens en inzichten. Deze beoordeling heeft plaatsgevonden op drie aspecten: verstoring van broedende, rustende of foeragerende vogels, het aanvaringsrisico voor vliegende vogels en barrièrewerking voor vliegende vogels. Onder broedende vogels zijn de effecten rond de locaties bij de havens van Zwijndrecht kleiner dan op de andere locaties. Onder rustende of foeragerende vogels zijn op alle locaties verstorende effecten op rustende groepen duikeenden te verwachten en rond de locatie Dordtsche Kil-Zuid ook op pleisterende ganzen. De dagelijkse vliegbewegingen tussen rustplaats en foerageergebied in het donker van duikeenden vormen op alle locaties een risico al is dit rond Zwijndrecht naar verwachting beperkt omdat de meeste bewegingen vermoedelijk evenwijdig aan de lijnopstelling over de rivier zullen gaan, er achtergrondverlichting is en de tafeleenden nauwelijks dagelijkse vliegbewegingen maken. Langs de zuidelijke Dordtsche Kil vinden bewegingen van duikeenden plaats maar de mate waarin deze de locatie kruisen is onbekend. Indien ze plaatsvinden vormen zij een risico omdat achtergrondverlichting hier ontbreekt. Slaaptrek van ganzen in de avond en nachtelijke uitwisseling tussen slaapplaatsen is de tweede frequente vliegbeweging die tot risico’s kan leiden. Dit risico is het grootst op de twee locaties langs de zuidelijke Dordtsche Kil, minder groot op de locatie HKS (’s-Gravendeel) en het kleinst op de locaties bij Zwijndrecht. Op geen van de locaties is sprake van barrièrewerking waardoor foerageergebieden of rustplaatsen onbereikbaar zouden kunnen worden. Over vliegbewegingen (omvang en route(s)) van duikeenden en ganzen in het donker in de omgeving Dordrecht zijn geen kwantitatieve gegevens bekend. Hierdoor kan het aanvaringsrisico van de verschillende locaties niet anders dan relatief worden aangeduid. Op basis van het aantal pleisterende vogels in de omgeving vormen de vliegbewegingen van deze twee groepen vogels het grootste risico voor aanvaringsslachtoffers. Voor een nader kwantificering zal aanvullend veldwerk moeten plaatsvinden. Vooral voor de twee locaties langs de zuidelijke Dordtsche Kil kan dit zinvolle informatie opleveren. Rond deze locaties is geen achtergrondverlichting aanwezig waardoor het risico hier relatief groot is. Daarnaast zijn hier de meeste bewegingen van ganzen te verwachten omdat ter weerszijde belangrijke pleisterplaatsen liggen (Hoeksche Waard en Eiland van Dordrecht-Biesbosch) alsmede twee slaapplaatsen (Sasseplaat en Biesbosch). In de omgeving van de locatie verblijven geen grote aantallen zwemeenden (smient, wilde eend) of steltlopers (kievit, goudplevier). Voor deze soorten zijn geen grote risico’s te verwachten.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 5: Risico’s voor vogels
113
Tabel 1
Samenvatting beoordeling risico’s zes locaties voor windturbines rond Dordrecht. -- minimaal; - beperkt; ? onbekend 2 4 5 6 7 9
verstoring broedende vogels rustende of foeragerende vogels
-
--
--
--
?
-
aanvaringsrisico zwanen ganzen duikeenden
-? ?
---
---
---
-? ?
--
barrièrewerking ganzen duikeenden
-
---
---
---
-
-
Slot Plaatsing van windturbines rond de havens van Zwijndrecht (locaties 6, 5, 4) zal voor de meeste soorten vogels niet tot onaanvaardbaar grote risico’s leiden. Op de locatie langs het industrieterrein van ‘s-Gravendeel (locatie 9) zijn risico’s te verwachten, maar naar verwachting nog aan de lage kant. Op de twee locaties langs de zuidelijke helft van de Dordtsche Kil (locatie 2 en 7) vallen voor vliegbewegingen van ganzen en duikeenden risico’s te verwachten. De omvang van dit risico valt zonder nader veldonderzoek niet te kwantificeren. Een nadere risicobeoordeling van de twee locaties langs de zuidelijke Dordtsche Kil zal gebaseerd kunnen worden op twee veldwerksessies (december en februari) in het winterhalfjaar 2002/2003. Tijdens het veldwerk worden de belangrijkste vliegbewegingen door veldwaarnemers gekarteerd. Drie personen op strategisch gekozen posities zou moeten volstaan. Vanaf het moment van donker worden de waarnemingen gecontinueerd met een eenvoudige radar en voortgezet tot het einde van de avond. Hiermee kan een volledig overzicht van omvang en ligging van belangrijke vliegroutes worden verkregen. Door aan het begin en einde van het ganzenseizoen waar te nemen, worden eventuele verschillen in de loop van een winter afgedekt. Op basis van deze gegevens kan de ordegrootte van het aantal mogelijke slachtoffers worden aangegeven en daarmee het risico van beide locaties.
2. Vervolgonderzoek Aanvullend onderzoek bleek nodig om inzicht te geven in aanvaringsrisico’s voor ganzen en duikeenden op het meest zuidelijke deel van de locaties langs de Dordtsche Kil in Dordrecht en ‘s-Gravendeel. Het aanvullend onderzoek is in mei 2003 beschikbaar gekomen. Uit het aanvullende onderzoek blijkt dat de locatie Dordtsche Kil een matig risico geeft voor vogels. Hier zijn enkele tientallen vogelslachtoffers per jaar te verwachten. Het gaat daarbij om
114
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
mogelijke barrièrewerking en aanvaringsrisico’s voor niet-broedvogels. Van deze vogels vliegt een redelijk aantal beperkt om (vooral ganzen en meeuwen). In het onderzoek is uitgegaan van maximaal 10 windmolens op de oostoever, tussen Westkil en Willemsdorp en van 5 windmolens op de westoever tussen De Wacht en Brugzicht. Een afstand van 3,5 kilometer op Dordts grondgebied en 1.520 meter in ‘s-Gravendeel. De onderlinge afstanden tussen de molens bedragen aan beide zijden van de rivier 380 meter. Geconcludeerd wordt dat plaatsing van windmolens voor vogels op de zuidelijke locatie langs de Dordtsche Kil enige risico’s oplevert. Het aanvullende onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een groter onderzoek naar risico’s voor vogels op een twaalftal locaties in de provincie Zuid-Holland: ‘Risico’s voor vogels op potentiële locaties voor windturbines in de provincie Zuid-Holland, verslag van onderzoek in de winter 2002-2003’, H.A.M. Prinsen, K.L. Krijgsveld, P.W. van Horssen, R.M.G. van der Hut, R. Lensink, Bureau Waardenburg bv, Adviseurs voor ecologie en milieu, Culemborg, in opdracht van de Provincie Zuid-Holland, 15 mei 2003. Het onderzoek betreft de locaties 55 en 56, zuidelijk langs de Dordtsche Kil. Het betreft twee potentiële windmolenopstellingen: -
Een rij van 3.500 meter op de oostoever, tussen de Westkil (nabij de Kiltunnel) in het noorden en Willemsdorp in het zuiden. Deze bestaat uit maximaal 10 windmolens op een onderlinge afstand van 380 meter. (NB: deze locatie loopt verder in zuidelijke richting door dan de onderzoekslocatie die in het onderhavige rapport is onderzocht. Ten zuiden van Dordtse Kil IV betreft het ongeveer 1.300 meter). Oostelijk van deze locatie ligt Polder de Zuidpunt, een open gebied, doorsneden door een spoorweg en de A16 daarnaast.
-
Een rij van 1.520 meter op de westoever van de Dordtsche Kil langs de Oude Gorzenpolder tussen De Wacht en Brugzicht. Deze opstelling bestaat uit vijf windmolens met een onderlinge afstand van ongeveer 380 meter. Westelijk van deze locatie ligt de Hoeksche Waard, eveneens een open landschap.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 5: Risico’s voor vogels
115
Beide locaties (55 en 56) worden als donker aangemerkt omdat geen sterke lichtbronnen aanwezig zijn. Voor deze locaties geeft het rapport een risicobeoordeling. Deze is hier integraal overgenomen.
Verstoring
Omdat broedende weidevogels en kolonievogels niet in belangrijke aantallen in het gebied voorkomen, is voor deze soorten de verwachte verstoring zeer beperkt. Effecten van de geplande windturbines op het gebruik van de omliggende gebieden als foerageerof rustplaats worden vooral verwacht voor grauwe ganzen en daarnaast voor meeuwen alsmede voor kieviten en goudplevieren in het winterhalfjaar. Van de soortgroep ganzen zijn grauwe ganzen het meest talrijk (foerageren). Daarnaast wordt het gebied gebruikt als foerageergebied door diverse soorten ganzen. De vogels gebruiken vooral de polders ten westen van de Dordtsche Kil (bv. Oude Gorzenpolder, Mariapolder). Door plaatsing van windturbines aan de westzijde van de Kil, wordt binnen een afstand van maximaal 500 meter van de turbines het beschikbare gebied voor de ganzen gereduceerd. Uitgaande van een egale verspreiding binnen de polder bedraagt het effect hiervan hooguit enkele tientallen vogels. Van de eenden komen rond de locatie vooral wilde eenden voor. Daarnaast verblijven tot een honderdtal duikeenden in kleinere groepjes vooral aan de zuidkant van de Dordtsche Kil bij het Hollandsch Diep, buiten de geplande turbinelocaties. Wilde eenden zijn verstoringsgevoelig: 60% van de vogels verlaat het gebied binnen een straal van 300 meter rond een turbine (Winkelman 1989). Plaatsing van turbines aan weerszijden van de Dordtsche Kil zal er dus toe leiden dat ruim de helft van de eenden zal verdwijnen uit de Dordtsche Kil rond de locatie. Omdat er hier slechts enkele tientallen eenden op de Kil rusten, is de verstoring beperkt tot een gering aantal eenden.
116
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Het verstorende effect van de turbines op de kieviten (en goudplevieren) die in de winter in Polder de Zuidpunt rusten, is niet goed bekend. Het effect zal hier beperkt zijn tot het noordelijke deel van de polder, dat tussen de snel- en spoorweg en de locatie ligt. Cumulatieve verstoring van de snel- en spoorweg aan de ene kant (Reijnen 1996, Tulp et al. 2002) en de turbines aan de andere kant zal leiden tot een verdere afname van de aantallen vogels in dit gebied. De aantallen meeuwen die in het gebied foerageren of rusten zijn beperkt tot enkele tientallen, en voor deze soortgroep is dan ook nauwelijks sprake van verstoring.
Barrièrewerking Door plaatsing van de turbines zullen de vliegroutes van meerdere soortgroepen vogels in het gebied enigszins verstoord worden. De voornaamste barrièrewerking betreft de vliegbewegingen van de grauwe ganzen. Omdat de turbines dicht bij de foerageer- en rustgebieden liggen, zal er weinig gelegenheid zijn voor de ganzen om om de opstelling heen te vliegen. Dit betekent dat de mogelijkheid voor uitwisseling tussen rustgebieden ten oosten en ten westen van de Kil verminderd wordt. Voor eenden die vanuit de Dordtsche Kil wegvliegen naar foerageergebieden in het oosten, is tevens enige barrièrewerking te verwachten, maar het gaat hier om slechts enkele tientallen vogels. Van kieviten en goudplevieren zijn geen vliegbewegingen waargenomen in westelijke richting. Deze vogels vliegen waarschijnlijk vooral naar meer oostelijk gelegen foerageergebieden, waardoor van barrièrewerking voor deze soorten geen sprake is. Slaaptrek van meeuwen vind plaats parallel aan de geplande opstellingen. Meeuwen zijn in het algemeen weinig gevoelig voor aanwezigheid van turbines, en verwacht wordt dat plaatsing geen nadelige gevolgen zal hebben voor deze slaaptrek. Mogelijk zal de vliegroute zich iets verder van de opstelling vandaan verplaatsen.
Aanvaringsrisico Dagelijks zijn in het winterseizoen in totaal ongeveer 3.500 ganzen, 300 eenden, 750 meeuwen en 1.400 steltlopers aanwezig in de omgeving van de windturbines. Omgerekend leidt dit per seizoen voor de gehele opstelling tot enkele tientallen tot maximaal 100 slachtoffers. Omdat de meeste vliegbewegingen in de omgeving voor donker plaatsvinden, en de aantallen nachtelijke vliegbewegingen van eenden erg laag zijn, zullen de werkelijke aantallen slachtoffers waarschijnlijk eerder lager dan hoger uitvallen. Verstoring heeft vooral betrekking op in het gebied aanwezige vogels. Barrièrewerking en aanvaringsrisico hebben vooral effect op (over)vliegende vogels. De beoordeling van mogelijke effecten van windturbines op vogles is gebaseerd op verschillende informatiebronnen: tellingen van broedende weidevogels en kolonievogels rond de locaties, tellingen van niet-broedende vogels (met name watervogels) rond de locaties. Deze tellingen geven een beeld van de talrijkheid van belangrijke risico-soorten rond de locaties. Op basis hiervan kan het verstoringseffect worden ingeschat. De barrièrewerking en het aanvaringsrisico kunnen bepaald worden indien de belangrijke vliegbewegingen (hoge intensiteit aan vliegende vogels) bekend zijn. Hiervoor is voor een aantal locaties teruggegrepen op gegevens die verzameld zijn in het kader van de Deltavogelatlas (2002). Indien dergelijke gegevens ontbraken is in de winter 2002/2003 aanvullend veldwerk uitgevoerd om gegevens te verzamelen met betrekking tot vliegbewegingen. Hierdoor kon over een volledige set noodzakelijke informatie worden beschikt ten einde een verantwoorde beoordeling te kunnen uitvoeren. De beoordeling van mogelijke effecten is gebaseerd op voldoende omvangrijke en voldoende representatieve gegevens. De getrokken conclusies zijn daarom representatief voor de thans aanwezige situatie als het gaat om soorten, aantallen en ruimtelijke verspreiding van vogels.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 5: Risico’s voor vogels
117
Conclusies Hierna zijn de algemene conclusies uit het rapport en de conclusies voor de beide locaties langs de Dordtsche Kil overgenomen. Verstoring Algemeen: Als gevolg van de plaatsing van windturbines wordt in de directe omgeving van de turbines habitat geheel of gedeeltelijk ongeschikt voor vogels. Voor relevante groepen broed- en niet-broedvogels is een schatting gegeven van de mate waarin dit naar verwachting zal optreden. Voor de onderzoekslocaties langs de Dordtsche Kil blijkt vrijwel geen verstoringsrisico te bestaan van waardevolle weidevogelgebieden en foerageergebieden van koloniebroedende vogels (geen waardevol weidevogelgebied en/of concentraties van koloniebroedvogels in de nabijheid). Van concentraties van niet-broedvogels is weinig verstoringsrisico (enkele paren/tientallen nietbroedvogels blijvend verstoord). Barrièrewerking Algemeen: De barrièrewerking van een lijnopstelling van windturbines komt tot uitdrukking in het aantal vogels dat als gevolg van de turbinerij zal omvliegen en het aantal kilometers dat ze vervolgens om zullen vliegen. In de meeste gevallen gaat het om hooguit enkele kilometers omvliegen. Dit zal naar verwachting niet tot het onbereikbaar worden van doelgebieden leiden of tot zo’n extra uitgaven van vliegkosten dat vogels gedwongen zijn naar alternatieve gebieden uit te wijken. Op de meeste locaties zal bij plaatsing van een rij turbines naar verwachting geen sprake zijn van een (onneembare) barrière voor vogels. Voor de locaties langs de Dordtsche Kil blijkt vrijwel geen sprake van barrièrewerking voor broedvogels (er is nauwelijks sprake van omvliegen) en een matige barrièrewerking voor nietbroedvogels (een redelijk aantal vliegt beperkt om). Aanvaringsrisico Algemeen: Het aanvaringsrisico voor windturbines is het product van (soortspecifieke) aanvaringskansen en het aanbod van relevante soorten. Op basis van een schatting van het aanbod van vogels uit de groepen ganzen, eenden, steltlopers en meeuwen, is in de beoordelingen voor de verschillende locaties, zowel per turbine als voor het geplande windpark, een schatting van de ordegrootte van het verwachtte aantal slachtoffers aangegeven. Voor de locaties langs de Dordtsche Kil is een matig aanvaringsrisico vastgesteld. Daarbij gaat het vooral om ganzen en meeuwen. (Vrijwel geen aanvaringsrisico te verwachten voor broedvogels en een matig risico voor niet-broedvogels, dat wil zeggen enkele tientallen slachtoffers per jaar). Algemeen: Naast mogelijke slachtoffers uit deze groepen zijn ook nog slachtoffers uit de nietgenoemde groepen te verwachten, bijvoorbeeld als gevolg van seizoenstrek. Dit betekent dat op iedere locatie, los van de aanwezigheid van geconcentreerde vliegbewegingen van broedvogels en genoemde groepen watervogels, enkele slachtoffers per turbine per jaar zullen vallen. Vogeltrek Algemeen: Vogeltrek wordt omschreven als de periodieke verplaatsing tussen broedgebied en winterkwartier vice versa die vooral door interne factoren wordt gestuurd. Deze beweging vindt in principe tweemaal per jaar plaats, in voor- en najaar. Alle onderzochte locaties liggen ruim achter de Hollandse duinen waardoor op alle locaties sprake is van breedfronttrek (Lwvt/Sovon 2002). De onderzochte locaties liggen alle in open landschappen met wisselende oppervlakten water in de nabijheid. Op basis van deze landschapskenmerken zullen in de soortensamenstelling van de breedfronttrek soorten van open land domineren over soorten van bos (Lwvt/Sovon 2002). De intensiteit van de doortrek zal hierdoor op de locaties min of meer vergelijkbaar zijn.
118
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht
Daarnaast zijn op geen van de locaties bijzonder hoge doortrekintensiteiten te verwachten die tot een groter aantal slachtoffers zouden kunnen leiden. Deze algemene conclusies zijn ook van toepassing op de beide locaties langs de Dordtsche Kil.
Conclusies voor alle locaties samengevat
Algemeen: Op grond van de duiding van drie typen effecten van windturbines op vogels, kan voor de afzonderlijke locaties worden aangegeven in hoeverre er risico’s aan de plaatsing zijn verbonden. Voor alle locaties geldt dat de risico’s voor broedvogels als gering worden ingeschat. De risico’s van de onderzochte locaties schuilen vooral in de periode dat rond de locatie (of op wat ruimere afstand) grote groepen niet-broedvogels verblijven, met name in het winterhalfjaar. De beoordeling waarin verstoring, barrièrewerking en aanvaringsrisico zijn samengenomen geeft aan dat van de 12 onderzochte locaties de ontwikkeling van een 20 kilometer aaneengesloten windpark nabij de locatie A15 Alblasserwaard vanuit vogelperspectief zeer grote risico’s met zich mee zou brengen. De ontwikkeling van een windpark bij de locatie Goeree heeft vanuit vogelperspectief grote risico’s en een windpark bij Bodegraven en de Dordtsche Kil matige risico’s. Op de overige 9 locaties zijn voor vogels weinig of vrijwel geen risico’s te verwachten. De locatie Dordtsche Kil behoort niet tot de locaties waar regelmatig 1% van de geografische populatie (‘flyway’) van een vogelsoort verblijft. In die zin is de locatie niet van internationaal belang. Dit is wel het geval op de locaties Alblasserwaard (kolgans, sommige winters ook kleine zwaan), Bodegraven (smient) en Goeree (brandgans).
3. Interpretatie Over de interpretatie van de conclusies uit beide onderzoeken is telefonisch overleg gevoerd met Bureau Waardenburg. Over het algemeen geldt voor de locaties langs de Groote Lindt en het HKS/Heuvelmanterrein dat de risico’s voor vogels beperkt tot zeer beperkt zijn. Hier worden geen of weinig vogelslachtoffers verwacht. Op de zuidelijke locaties langs de Dordtsche Kil is er wel sprake van enig risico. Dat wil zeggen dat de verwachting is dat daar vogelslachtoffers zullen vallen als daar windmolens worden geplaatst. Verondersteld wordt dat dit risico afneemt wanneer wordt afgezien van plaatsing van windmolens in ’s-Gravendeel Zuid, langs de Mariapolder en de Oude Gorzenpolder. Ook is in het onderzoek de locatie langs de Dordtsche Kil op Dordts grondgebied doorgetrokken tot Willemsdorp. De onderzoekslocatie voor windenergie loopt niet zo ver door, maar eindigt op het punt waar de rivierdijk naar het oosten afbuigt (zuidgrens van het toekomstige bedrijventerrein Dordtse Kil IV). Veel vogels trekken langs de grote rivier of vliegen heen en weer tussen de natuurgebieden en de agrarische gebieden in de Biesbosch en de Hoeksche Waard. Vooral de meest zuidelijk gelegen windmolens liggen in het gebied waar veel vogels aanwezig zijn. Verder kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat het langs de Dordtsche Kil niet gaat om zeer zeldzame vogelsoorten of om zeer grote aantallen vogels. Ook wordt niet verwacht dat bepaalde vogelsoorten om reden van de windmolens vertrekken uit het gebied. Samengevat kan worden gesteld dat, indien windmolens worden geplaatst langs het zuidelijk deel van de Dordtsche Kil, moet worden geaccepteerd dat er jaarlijks enkele tientallen vogelslachtoffers zullen vallen.
Deel II: Onderzoeksverslag – Bijlage 5: Risico’s voor vogels
119
120
Grootschalige windenergie in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Zwijndrecht