RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN
/
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
GRONINGEN CENTRE FOR LAW AND GOVERNANCE ONDERZOEKSPROGRAMMA 2009-2013 RECHT EN DE REGULERENDE OVERHEID: DE INTERACTIE TUSSEN PUBLIEKE EN PRIVATE BELANGEN
HERZIENE VERSIE 2010
Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksprogramma van het Groningen Centre for Law and Governance. Het heeft een looptijd van vijf jaar. De totstandkoming ervan is het resultaat van collectieve inspanning. Niet alleen zijn door diverse geledingen binnen de rechtenfaculteit projecten opgevoerd, maar ook zijn uitvoerige discussies voorafgegaan aan de keuze van het centrale onderzoeksthema en de formulering van de vraagstelling. Door deze manier van werken biedt het onderzoeksprogramma een mooi kijkje in de keuken van de onderzoekscultuur van de rechtenfaculteit. Het ligt in het voornemen het onderzoeksprogramma ieder jaar te actualiseren. Een ieder die suggesties wil doen voor de volgende editie is welkom zijn opmerkingen door te geven. Gijsbert Vonk Directeur GCL,
[email protected] Medewerkers Groningen Centre for Law and Governance Prof. dr. Gijsbert Vonk, directeur Mr. drs. Charlotte Pavillon, wetenschappelijk medewerker Mr. Michiel Duchateau, wetenschappelijk medewerker Mr. drs. Alex Corrà, contactpersoon promovendi Mr. Eelke van der Ree, secretaris
1
Inhoudsopgave
1.
Situering van het onderzoeksthema
2.
Centrale vraagstelling
3.
Methoden van onderzoek
4.
Deelprogramma’s
5.
Projecten
Bijlage I: Lijst van kernpublicaties Bijlage II: Lijst van betrokken onderzoekers
2
Recht en de regulerende overheid: de interactie tussen publieke en private belangen
Thema: recht en de regulerende overheid; de interactie tussen publieke en private belangen
1.
Situering van het onderzoeksthema elkaar verstrengelde economieën op onder meer het terrein van het fiscale recht, vennootschapsrecht en goederenrecht brengt belangen van bescherming van minderheidsaandeelhouders, werknemers, schuldeisers en andere ‘stakeholders’ in het geding.
Op weg naar een regulatory state De verhouding tussen de staat, de samenleving en de burger is voortdurend aan verandering onderhevig; mede als gevolg van ontwikkelingen op het Europese en internationale niveau. Nadat de negentiende-eeuwse nachtwakerstaat zich ontwikkelde tot de verzorgingsstaat, is er sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw weer sprake van een afstoten van overheidstaken uit het publieke domein. De overheid voert minder zelf uit en steunt meer op het semipublieke deel van de collectieve en particuliere sector. Het publieke belang wordt minder als een directe verantwoordelijkheid en meer als een eindverantwoordelijkheid van de overheid gezien. Hierdoor wordt een groter beroep gedaan op het zelfredzame vermogen van de samenleving en het individu. Desalniettemin treedt de overheid sterk regulerend op. De verzorgingsstaat is geëvolueerd tot een ‘regulatory state’. In de regulatory state intervenieert de overheid niet direct in maatschappelijke verhoudingen maar indirect, door middel van normstelling, het stimuleren van professionele standaarden, het houden van toezicht en het handhaven van deze normen en standaarden.
De ontwikkeling naar de regulatory state is overigens niet alleen te wijten aan het bewuste liberaliseringsbeleid in de jaren negentig, maar ook aan de verminderde grip van de overheid op de complexe postindustriële samenleving. Inmiddels is sedert de kredietcrisis het perspectief van de regulerende overheid weer aan het veranderen; door deze crisis voelt de overheid zich genoodzaakt direct te interveniëren in de bankensector en de economie. Onduidelijk is nog of deze directe interventies van tijdelijke aard zijn of structureel sporen achterlaten in de verhouding overheid, samenleving en burger.
De markt als publiek belang De vrije markt vormt de kern van de regulatory state. Haar rol is gegroeid doordat de overheid tal van taken in zekere mate aan de markt is gaan overlaten, daartoe zelfs markten heeft gecreëerd (bijvoorbeeld die van CO2emissierechten), dan wel doordat sommige (internationale) marktprocessen weinig vatbaar zijn voor overheidsregulering. Onderzocht wordt welke publieke belangen in het geding zijn en of die belangen ingrijpen in de partijautonomie – de essentie van de vrije markt – rechtvaardigen. De discussie hierover wordt voortdurend en op vele fronten
Voorts kan niet worden voorbijgegaan aan de gevolgen van de europeanisering en globalisering. De ruimte voor de verschillende wetgevers wordt mede bepaald door het Europese mededingingsrecht dat voortdurend moet laveren tussen vrijemarktregulering en de algemeenbelangexceptie. De wedijver tussen de verschillende wetgevers in met
3
gevoerd (denk aan de arbeidsmarkt, ‘graaitaks’, ‘golden shares’ etc.).
factoren op de naleving van regulering. Juristen richten zich van oudsher voornamelijk op de normatieve elementen en de juridische inkadering in het systeem van het recht. Het recht in de regulatory state als zelfstandig thema wordt door juristen echter weinig onderzocht.
Een in aanmerking te nemen publiek belang is derhalve het bestaan en functioneren van een markt. De markt veronderstelt een ‘juridische infrastructuur’: het bestaan van eigendomsrechten (in ruime zin) op basis waarvan met het contractenrecht transacties kunnen worden vormgegeven en een systeem om rechten af te dwingen en geschillen op te lossen. De vraag of die infrastructuur adequaat is en in hoeverre verbeteringen mogelijk zijn, is voorwerp van onderzoek.
In de regulatory state schept de overheid nieuwe instituties die zich niets aantrekken van de klassieke indeling van de rechtsgebieden. Allerlei processen die om normstelling en inkadering in het recht vragen worden gereguleerd. Het rechtswetenschappelijke onderzoek heeft zich echter nog niet losgemaakt van die klassieke rechtsgebieden.
Verschillende instrumenten kunnen worden ingezet bij het reguleren van de markt. Die variëren van dwingendwettelijke regels (aanbestedingsrecht, mededingingsrecht) tot min of meer vrijblijvende ‘codes’ (Code-Tabaksblat, Reclamecode). Ook bij handhaving en toezicht is sprake van een veelheid van instrumenten, van de ‘tucht van de markt’, via private handhaving – door bijvoorbeeld concurrenten, aandeelhouders, consumentenorganisaties, beroepsorganisaties – tot publieke handhaving door allerlei ‘op afstand’ geplaatste toezichthouders (AFM, Voedselen Warenautoriteit, De Nederlandsche Bank, Consumentenautoriteit, de Energiekamer en de Nederlandse Emissieautoriteit) en het traditionele strafen bestuursrecht. Hier komt de vraag op in hoeverre de verschillende vormen geschikt zijn om publieke belangen te borgen en of zij berusten op een toereikende legitimering.
Politici zijn erg gevoelig voor de maatschappelijke impact van incidenten. Incidenten zijn dan ook vaak de aanleiding om wetgeving snel tot stand te brengen of aan te passen. Daarom hollen rechtswetenschappers vaak achter de feiten aan. Hun rol wordt gereduceerd tot het onderzoeken van ontstane breuken, in plaats van ze proactief te duiden en voorstellen te doen voor hoe recht en regelgeving aan de nieuwe constellatie kunnen worden aangepast, zonder de consistentie en coherentie van het recht in gevaar te brengen. Het ontbreken van een samenhangende juridische oriëntatie op deze nieuwe vraagstukken van overheidsregulering kan in de praktijk onverwachte en pijnlijke gevolgen hebben. Dat doet zich echter niet alleen voor bij gelegenheidswetgeving, maar ook bij omvangrijke en langdurige wetgevingsprojecten. Hier kan bijvoorbeeld worden gewezen op het jarenlang durende hervormingsproces van het ziektekostenstelsel. Het strandde bijna op de vraag of een geprivatiseerde, maar sterk publiek verankerde zorgverzekering wel door de Europeesrechtelijke beugel kon.
Het onderzoek Er is veel wetenschappelijk onderzoek verricht naar het vraagstuk op welke wijze de overheid zich van haar regulerende en handhavende taak kan kwijten. Voor een deel betreft dit economisch onderzoek. Politicologen, sociologen en antropologen laten zich evenmin onberoerd. Zij richten hun aandacht bijvoorbeeld op de machtsverhoudingen tussen de verschillende statelijke en private actoren, op gedragseffecten die overheidsmaatregelen bij burgers teweeg brengen en op de invloed van culturele
Het onderzoeksgebied van het Groningen Centre for Law and Governance heeft betrekking op het recht in de regulatory state. Binnen dat gebied zal het onderzoek zich met name concentreren op vraagstukken die betrekking hebben op de interactie tussen private en publieke belangen.
4
2.
Centrale vraagstelling
Thema: recht en de regulerende overheid; de interactie tussen private en publieke belangen Centrale vraagstelling: a. aard en hiërarchie van publieke belangen b. legitimiteit c. effectiviteit d. coherentie
Het Groningen Centre for Law and Governance stelt zich tot doel onderzoek te verrichten naar de volgende vragen: a. Wat is de aard en de hiërarchie van publieke belangen in de regulatory state? b. Waarin ligt de legitimiteit van nieuwe vormen van norm- en regelgeving die buiten de wetgever ontstaan? c. Welke vormen van regulering leiden tot een optimale borging van publieke én private belangen? d. Hoe kan de coherentie van het recht worden gewaarborgd bij al deze ontwikkelingen? dat zonder inmenging van de overheid niet wordt gewaarborgd.2 Dergelijke definities zijn nuttig, maar geven geen of slechts een vage grens aan van wat een publiek belang is. Hier ontbreekt een normatieve analyse van de aard en de hiërarchie van publieke belangen. De normatieve analyse is nodig om de vraag te beantwoorden wanneer en in welke mate de overheid een bepaald belang dient te behartigen, bezien in relatie tot andere belangen. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan de vraag naar de borging door het recht van een rechtvaardige verdeling van bestaansvoorwaarden en -zekerheden, op terreinen als inkomen, arbeid, onderwijs, gezondheid en huisvesting. Het ontbreken van de normatieve analyse is ook een gemis, omdat normatieve beginselen, zoals onder meer verankerd in (internationale) klassieke en sociale grondrechten, soms zelfs een verplichting genereren voor overheidsinmenging. De normatieve analyse levert het ijkpunt voor het plaatsen van deze verplichting in de hiërarchie van belangen.
De hierboven gegeven vraagstelling vergt fundamenteel-juridisch onderzoek vanuit een integraal-juridische en interdisciplinaire benadering. Fundamenteel in de zin dat het onderzoek zich richt op uitgangspunten, structuren en regelmodellen van ons recht. Integraal en interdisciplinair in de zin dat het uitgangspunt niet het klassieke juridisch domein is, ingedeeld naar klassieke scheidslijnen en door een nationaalrechtelijke bril bekeken, maar dat een in alle opzichten grensoverschrijdende benadering wordt gekozen. Het fundamentele aspect richt zich op de gestelde vragen, het integrale en interdisciplinaire aspect op de methoden van onderzoek. Deze worden hieronder toegelicht.
a. Aard en hiërarchie van publieke belangen Bij het definiëren van publieke belangen wordt veelal een formele of instrumentele benadering gekozen. Zo geeft de WRR een formele definitie: een publiek belang is volgens hem een maatschappelijk belang waarvoor de overheid de eindverantwoordelijkheid op zich neemt. 1 Volgens Teulings en anderen is een publiek belang een maatschappelijk belang
De analyse Nederland. een eigen zullen zich 2
beperkt zich uiteraard niet tot Elk land zal op grond daarvan afweging maken. Problemen voordoen wanneer verschillen
C.N. Teulings, A.L. Bovenberg en H.P. van Dalen, De calculus van het publieke belang, Rapport van het Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken, Den Haag: Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken, 2003.
1
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Het borgen van publiek belang, Rapporten aan de regering, 56, Den Haag: Sdu Uitgevers, 2000.
5
in internationale verbanden – zoals de Europese Unie – met elkaar moeten worden verenigd. De internationale betekenis van deze analyse bestaat onder meer uit de bijdrage die zij levert aan de juridische vormgeving van instituties in de lidstaten van de EU.
regulering leidt tot borging van het publieke belang op een wijze die recht doet aan de plaats die dit belang inneemt in de hiërarchie van belangen en efficiënt in de zin dat de ingezette instrumenten dit bereiken tegen de laagste kosten. Niet alleen zal worden gekeken naar de Nederlandse reguleringsmodellen, maar ook naar die in het buitenland, meer in het bijzonder die in de Europese Unie. Naarmate een supranationaal verband als de Europese Unie meer ingrijpt in het nationale recht, is de vergelijking van verschillende gangbare modellen noodzakelijker teneinde beter in staat te zijn door de lidstaten gedragen communautair recht tot stand te brengen.
b. Legitimiteit De publieke normering van een maatschappelijk belang komt in een land als Nederland tot stand in de democratische rechtsstaat. Dit stelsel voorziet in een democratische legitimering via constitutionele regels. Indien gekozen wordt voor het onderbrengen van bepaalde publieke belangen in private verhoudingen, die vaak sectoraal bepaald zijn, leidt dit tot een vermindering van democratische legitimiteit. De rol en functie van semi-overheidsorganisaties zoals zelfstandige bestuursorganen en maatschappelijke organisaties (waaronder woningcorporaties, ziekenhuizen, etc.) zal een nadrukkelijke plaats in het onderzoek krijgen. Ook zijn alternatieve vormen van regulering mogelijk – van ‘codes’ en ‘protocollen’ tot rechtersregelingen en collectieve schaderegelingen – die bindend kunnen zijn in private verhoudingen. Men denke hierbij aan de Code Tabaksblat inzake corporate governance en de zelfregulering met betrekking tot voedselveiligheid.
d. Coherentie De borging van publieke belangen in de regulatory state brengt aparte juridische problemen met zich die voortvloeien uit het naast elkaar bestaan – en het in toenemende mate vervlochten raken – van verschillende regelsystemen. In de regulatory state gebruikt de overheid reguleringsinstrumenten uit diverse rechtsgebieden. Mede door de europeanisering en internationalisering van het recht ontstaat een lappendeken aan reguleringsinstrumenten die dwars door de klassieke rechtsgebieden loopt. Dit brengt de coherentie van het recht in gevaar. De vraag is in welke mate deze nieuwe reguleringsinstrumenten nog inpasbaar zijn in het bestaande wettelijke systeem, dan wel of dat systeem als zodanig ter discussie moet worden gesteld.
Er is sprake van een legitimering van geheel eigen aard die kan afwijken van de democratische legitimiteit. Deze wijzigingen in legitimering impliceren een heroverweging van rechtsstatelijke waarden als rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Dergelijke heroverwegingen moeten worden geplaatst in het grotere verband van de aard en hiërarchie van belangen.
Een voorbeeld is de ontwikkeling rondom massaschade. Het nieuwe wettelijke systeem van de collectieve schaderegeling leidt onder andere tot beperkingen in de individuele verhaalsmogelijkheden, terwijl het bestaande wettelijke kader juist primair gebaseerd is op het individuele verhaalsrecht.
c. Effectiviteit De vorm van de regulering voor de borging van bepaalde belangen wordt ten principale bepaald door de aard, hiërarchische positie en legitimering van die belangen. Een normatieve analyse geeft aanwijzingen voor de keuze van de vorm van regulering en de daarin vervatte instrumenten. Vervolgens komt de meer gedetailleerde vraag op of de gekozen vorm van regulering en de daaraan verbonden instrumenten effectief en efficiënt zijn. Effectief in de zin dat de
De coherentie van het recht is ook in gevaar door de almaar toenemende gelegenheidswetgeving naar aanleiding van incidenten die zich in de maatschappij voordoen. De roep om onmiddellijke maatregelen en de gevoeligheid van politici daarvoor, maken dat wetten ondoordacht en snel worden ingevoerd. De innerlijke samenhang en consistentie van de wetgeving komt daarmee onder druk te staan.
6
3.
Methoden van onderzoek
Thema: recht en de regulerende overheid; de interactie tussen private en publieke belangen Centrale vraagstelling a. aard en hiërarchie van publieke belangen b. legitimiteit c. effectiviteit d. coherentie Onderzoeksmethoden a. interne rechtsvergelijking b. externe rechtsvergelijking c. interdisciplinair onderzoek
De hiervoor geschetste ontwikkelingen vragen om een integrale en een interdisciplinaire benadering van het recht. Kenmerkend voor deze benaderingen is dat over bestaande grenzen heengekeken wordt. Ze kennen de volgende drie bestanddelen, die kenmerkend zijn voor het onderzoek aan het Groningen Centre for Law and Governance.
communautaire, het internationale en het nationale rechtsgebied, is externe rechtsvergelijking noodzakelijk. Nederland als lidstaat van de Europese Unie heeft niet meer over alle onderwerpen autonome reguleringsbevoegdheid, maar de Europese reguleringsinstrumenten moeten wel worden ingebed in het nationale recht. De plaats van de Europese Unie roept daarmee wezenlijke vragen van institutionele aard op voor het Nederlandse staatsbestel: illustratief zijn de discussies rondom het ‘Grondwettelijk Verdrag’, het ‘Verdrag van Lissabon’ en over het al dan niet aangewezen zijn van een referendum. Een tweede voorbeeld is dat van de ‘regulatory competition’: nationale wetgevers treden op tal van terreinen – fiscaliteiten, rechtspersonen, zekerheden – met elkaar in concurrentie, waardoor de borging van een publiek belang verloren kan raken.
a. Interne rechtsvergelijking: Over de grenzen van rechtsgebieden De ontwikkelingen in de regulatory state vergen een benadering die verder gaat dan de grenzen van de traditionele rechtsgebieden. Vragen in het privaatrecht spelen bijvoorbeeld ook in het bestuursrecht. En voor sommige problemen in het strafrecht biedt het bestuursrecht nieuwe oplossingen. Omgekeerd geldt dat evenzeer. De integrale benadering van rechtswetenschappelijk onderzoek is daarom nadrukkelijk niet rechtsgebiedgestuurd, maar probleemgestuurd. Binnen het Centre zal daarom veelvuldig gebruik worden gemaakt van interne rechtsen systeemvergelijking, waarbij hetzelfde verschijnsel wordt bestudeerd vanuit verschillende rechtsgebieden.
Bestudering van het Europese model en dat van andere EU-lidstaten is noodzakelijk om zicht te krijgen op de diverse alternatieve vormen van regulering, de werking daarvan, en de afwegingen die aan het recht in de regulatory state ten grondslag liggen. Hetzelfde geldt voor andere inter- en supranationale verbanden waar Nederland deel van uitmaakt (zoals WTO, OECD, ILO, etc.). Supranationaal recht, althans EU-recht, lijkt meer langs politieke lijnen tot stand te komen dan nationaal recht, dat meer systeemgericht is.
b. Externe rechtsvergelijking: Over de grenzen van het nationale recht De externe rechtsvergelijking laat zien dat er tussen de extremen van directe overheidssturing en volledige zelfsturing allerlei vormen van regulering bestaan. Gezien de wisselwerking tussen het
7
Bij de analyse van normatieve vragen over de inhoud en de gelding van het recht zal gebruik worden gemaakt van rechtshistorische, rechtsfilosofische en rechtstheoretische benaderingen en methoden. Bij de beantwoording van vragen naar de werking van het recht zal ook gebruik gemaakt worden van de rechtssociologie, de rechtseconomie, de criminologie, de bestuurskunde en de politicologie. Afhankelijk van de concrete onderzoeksvraag zal de bijdrage van ieder van deze disciplines kunnen verschillen.
c. Interdisciplinair onderzoek: Over de grenzen van disciplines De vraag naar optimale vormen van het recht van de regulatory state kan alleen maar goed worden beantwoord als ook inzicht bestaat in de feitelijke werking van het recht in de samenleving. Dit vergt een concrete en probleemgestuurde interdisciplinaire benadering van rechtswetenschappelijk onderzoek, waarin het klassieke, dogmatisch-juridische onderzoek in verband wordt gebracht met andere disciplines.
8
4.
Deelprogramma’s
Thema: recht en de regulerende overheid; de interactie tussen private en publieke belangen Centrale vraagstelling a. aard en hiërarchie van publieke belangen b. legitimiteit c. effectiviteit d. coherentie Onderzoeksmethoden a. interne rechtsvergelijking b. externe rechtsvergelijking c. interdisciplinair onderzoek Deelprogramma’s 1. de markt herijkt 2. duurzaamheid 3. landrechten en landadministratie 4. veiligheid en orde 5. alternatieve vormen van regulering
Het GCL verricht fundamenteel en integraal juridisch onderzoek op terreinen die maatschappelijk relevant zijn. De vraagstelling zoals die hierboven beschreven is, wordt ingevuld door deelprogramma’s. Deze kunnen in de loop der tijd wisselen.
infrastructuur adequaat is en of, en zo ja waar, verbeteringen mogelijk zijn, is voorwerp van onderzoek. Daar is te meer aanleiding toe, nu er voorstellen zijn om essentiële onderdelen van die infrastructuur, het burgerlijk procesrecht en het insolventierecht, fundamenteel te herzien.
1. De markt herijkt
De ruimte voor de verschillende wetgevers om nieuwe spelregels te bepalen wordt mede bepaald door het Europese mededingingsrecht, dat voortdurend moet laveren tussen vrijemarktregulering en de algemeenbelangexceptie. De wedijver tussen de verschillende wetgevers in met elkaar verstrengelde economieën op onder meer het terrein van het fiscale recht, vennootschapsrecht en goederenrecht, brengt belangen van bescherming van minderheidsaandeelhouders, werknemers, schuldeisers en andere ‘stakeholders’ in het geding. Naast aan dwingendwettelijke regels zijn de ondernemingen eveneens onderworpen aan meer of minder vrijblijvende ‘codes’ (Code-Tabaksblat, Reclamecode, Technische codes van de Energiekamer).
Ons economisch bestel is gebaseerd op het beginsel van de vrije markt. Haar rol is gegroeid doordat de overheid tal van taken in zekere mate aan de markt is gaan overlaten dan wel doordat sommige (internationale) marktprocessen weinig vatbaar zijn voor overheidsregulering. Onderzocht wordt welke publieke belangen in het geding zijn en of die belangen ingrijpen in de partijautonomie – de essentie van de vrije markt – rechtvaardigen. De discussie hierover wordt voortdurend en op vele fronten gevoerd (arbeidsmarkt, ‘graaitaks’, ‘golden shares’ etc.). Een in aanmerking te nemen publiek belang is allereerst het bestaan en functioneren van een markt. De markt veronderstelt een ‘juridische infrastructuur’: het bestaan van eigendomsrechten (in ruime zin) op basis waarvan met het contractenrecht transacties kunnen worden vormgegeven en een systeem om rechten af te dwingen en geschillen op te lossen. De vraag of die
Daarenboven worden marktspelers geconfronteerd met uiteenlopende vormen van handhaving. Er is ‘tucht van de markt’ via private handhaving (door concurrenten, aandeelhouders, beroepsorganisaties) en publieke handhaving door allerlei ‘op afstand
9
Dit deelprogramma richt zich op de instrumenten die nodig zijn om aan het energie- en milieubelang tegemoet te komen. De centrale vraag is welke vormen van regulering de meest geschikte zijn om de publieke belangen te borgen op een effectieve en efficiënte wijze.
geplaatste’ toezichthouders (AFM, Voedselen Warenautoriteit, De Nederlandsche Bank, Consumentenautoriteit, Energiekamer) en het traditionele straf- en bestuursrecht. Hier komt de vraag op in hoeverre de verschillende toezichtsvormen geschikt zijn om publieke belangen van ondernemingen te borgen. Bij de vraag naar regulering komt de vraag op of en zo ja, in hoeverre de verschillende vormen geschikt zijn om publieke belangen te borgen en of zij berusten op een toereikende legitimering.
3. Landrechten stratie
en
landadmini-
De markt veronderstelt een ‘juridische infrastructuur’: het bestaan van eigendomsrechten, in de ruime zin van ‘goederenrechtelijke rechtsposities’, ten aanzien waarvan door middel van het contractenrecht transacties kunnen worden gesloten. Wat betreft die eigendomsrechten neemt het onderzoek naar landrechten, preciezer gezegd de wijze waarop eigendoms-, hypotheek- en gebruiksrechten op grond of gebouwen worden verkregen en verloren, alsmede de inhoud en de registratie van die rechten, binnen het Centre een vooraanstaande plaats in. Zekerheid rondom landeigendom en rechten op land is van fundamenteel belang voor het goed functioneren van de economie en voor stabiele sociale verhoudingen in de maatschappij. Het ontbreken van die zekerheid of het slecht functioneren van landregistratiesystemen is vaak de oorzaak van conflicten tussen burgers onderling en tussen burgers en overheden. Hiermee is het publieke belang van goed functionerende landregistratiesystemen gegeven.
Dit deelprogramma richt zich op de veranderende spelregels van de vrije markt. In welke mate weerspiegelen die structuur en regels een afweging tussen het publieke en het private belang? In hoeverre is de onderneming als cruciale marktspeler in staat het publieke belang te vertegenwoordigen en welke rol spelen de nieuwe spelregels hierbij? Wat is de legitimiteit en effectiviteit van de handhavingsinstanties die als scheidsrechter optreden?
2. Duurzaamheid Een betrouwbare en goedkope energievoorziening vormt de basis van de huidige economie en samenleving. Tot op heden wordt deze energievoorziening voornamelijk gewaarborgd door het gebruik van fossiele brandstoffen. Het produceren van energie – zowel uit fossiele als hernieuwbare energiebronnen – heeft in vrijwel alle gevallen gevolgen voor het milieu. Een schoon milieu is echter eveneens een essentiële voorwaarde voor een gezonde samenleving. Het borgen van het publieke belang van ‘duurzame ontwikkeling’ impliceert het vinden van een delicaat evenwicht tussen sociale, economische en ecologische belangen. Ter realisering van dit evenwicht is het noodzakelijk dat er grenzen worden gesteld aan (markt)vrijheden van (groepen van) personen. Belangrijke hedendaagse milieuproblemen, zoals de opwarming van de aarde en de bedreiging van de biodiversiteit, zijn grensoverschrijdend van karakter. Het thema ‘Duurzaamheid’ illustreert daarom helder de noodzaak van een afweging van het te beschermen publieke belang en individuele vrijheden in een nationale, Europese en internationale context.
Veel wetenschappers en wetenschappelijke instituten houden zich vanuit verschillende invalshoeken bezig met deze problematiek. Uiteenlopende disciplines zijn betrokken: geodesie, politicologie, organisatiewetenschappen, sociologie, economie en recht. Het onderwerp is dan ook bij uitstek multidisciplinair. De problemen in landen rondom zekerheid inzake landrechten en het functioneren van landregistratiesystemen, hebben uiteenlopende oorzaken. Die oorzaken kunnen liggen in te grote politieke bemoeienis, in onvoldoende organisatorische of technische ondersteuning, in corruptie dan wel in het ontbreken van een juridisch kader. De aanpak van die problemen zal bijna steeds gevonden moeten worden enerzijds in een specifieke analyse van de aard van de
10
die gebruikt worden in de verschillende landregistratiesystemen. De publieke belangen die gemoeid zijn met landregistratiesystemen moeten daarin immers worden geconcretiseerd.
problemen in een bepaald land en anderzijds in een geïntegreerde oplossingsgerichte benadering vanuit verschillende disciplines. De publieke belangen die gemoeid zijn met zekerheid rondom landeigendom en rechten op land zijn eveneens van uiteenlopende aard. Natuurlijk gaat het in de eerste plaats om het vastleggen van juridische verhoudingen: wie is waarvan eigenaar of gerechtigd tot het gebruik en wat houdt die gerechtigdheid precies in? Maar landregistratiesystemen zijn ook relevant voor belastingheffing. In het algemeen wordt de informatie uit landregistratiesystemen gebruikt voor de toepassing van talrijke wetten, bijvoorbeeld in de sfeer van ruimtelijke ordening en onteigening. Landregistratiesystemen kunnen daarnaast ook worden gebruikt voor wat verder gelegen doelen. Zo kan de informatie uit landregistratiesystemen worden gebruikt om de prijsontwikkeling van registergoederen in gebieden te kunnen vaststellen. Die informatie is weer relevant voor de waardering van registergoederen en draagt bij aan de kennis over de economische ontwikkeling.
4. Veiligheid en orde Het uitgangspunt van een rechtsstaat is dat veiligheid, orde, sociale vrede en vrijheid grondbeginselen van de rechtsorde zijn. 3 Inmiddels is het inzicht gegroeid dat ook de verhouding tussen deze vier componenten van cruciale betekenis is: vrijheid mag niet ten koste gaan van de overige drie elementen en omgekeerd kan een te zwaar accent op veiligheid en orde tot onoverbrugbare tegenstellingen in de samenleving leiden. Veiligheid en orde hebben zich ontwikkeld tot centrale waarden. Zij functioneren als samenbindend element in onze maatschappij. De vraag van burgers naar (meer) veiligheid is voor de overheid daarom niet te negeren. Veiligheidszorg krijgt vorm in een breed scala van activiteiten, waarbij naast de overheid ook steeds meer publieke en private instellingen en organisaties betrokken zijn. Terrorismebestrijding en terugdringing van de onveiligheid in grootstedelijke wijken vormen speerpunten in het beleid. Men loopt zo hard van stapel dat de vraag gerechtvaardigd is of de verhouding tussen veiligheid, orde, sociale vrede en vrijheid nog wel een juiste is.
Alle landen ter wereld kennen landregistratiesystemen. De wijze waarop die systemen werken, wie daarbij betrokken zijn, hun inbedding in het overheidsapparaat, de rechten die worden geregistreerd, de aard van de zekerheid die deze systemen bieden en de kosten van één en ander, verschillen echter enorm. Ook het stadium van ontwikkeling waarin landregistratiesystemen zich bevinden varieert van land tot land. Eigenlijk kan in dit verband niet gesproken worden van ontwikkelingslanden of ontwikkelde landen. De systemen in de verschillende landen zijn constant in ontwikkeling, ook in de zogenaamde ontwikkelde landen. Bij het onderzoek worden alle voorkomende systemen betrokken.
Die vraag komt pregnant aan de orde in afwegingen op tal van rechtsterreinen. In het materiële strafrecht speelt de vraag een rol bij algemene leerstukken en bijzondere strafbaarstellingen. Mag de overheid bijvoorbeeld straffen als de dader niet verder is gekomen dan de voorbereiding van of samenspanning tot een gronddelict? De introductie van een algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen en de strafbaarstelling van samenspanning bij terrorisme wijzen erop dat deze vraag bij steeds meer gronddelicten bevestigend wordt beantwoord. Positieve verplichtingen, afgeleid uit het EVRM, brengen mee dat het slachtoffer in meer en meer gevallen aanspraak heeft op
In de gehele wereld worden verschillende landregistratiesystemen gehanteerd die allemaal verklaarbaar zijn vanuit de eigen politieke en sociaal-economische achtergrond en de historische ontwikkeling van rechtsfiguren en instituten. Zowel private als publieke partijen spelen een rol bij het nastreven van een optimale juridische infrastructuur. Het onderzoek rondom dit thema handelt dan ook over de verschillende modellen
3
Van der Hoeven (1989) in J. in Engels, J.W.M. e.a. (red.), De rechtsstaat herdacht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink.
11
van een misschien wel doorgeschoten hang naar orde en veiligheid.
strafrechtelijke handhaving en daarmee strafbaarstelling. Ook in het strafprocesrecht wegen belangen van veiligheid steeds zwaarder. Dat valt terug te zien aan de toenemende mogelijkheden tot inzet van algemene strafvorderlijke bevoegdheden als DNA-onderzoek, aan de specifieke bevoegdheden op het terrein van terrorismebestrijding, maar ook aan verplichtingen van onschuldige burgers en bedrijven om mee te werken aan strafvordering.
Een meer integrale benadering van het veiligheidsprobleem zoals die wordt nagestreefd in de recent opgerichte ‘veiligheidshuizen’ zou een halt kunnen toeroepen aan de toenemende druk op essentiële rechtsgoederen. Binnen deze centra bestaat vooralsnog echter grote behoefte aan wetenschappelijke kennis van niet alleen de toepassingsmogelijkheden van het wettelijke instrumentarium, maar ook van de effecten van flankerend veiligheidsbeleid.
Ook op het terrein van het openbareorderecht vinden in toenemende mate interventies plaats in de privésfeer. De wet voorziet inmiddels in contact-, groeps- en bezoek- en vervoersverboden alsmede gebiedsontzeggingen om overlast te bestrijden. Ook zonder (duidelijke) wettelijke basis worden burgers gedwongen tot aanpassing van gedrag, bijvoorbeeld door middel van een avondklok voor jeugdigen en (pseudo)contractuele constructies waarin ‘afspraken’ worden gemaakt over de leefstijl. De autonomie van de burgers alsmede hun privacy en bewegingsvrijheid staan in toenemende mate onder druk.
5. Alternatieve regulering
vormen
van
De klassieke vorm van overheidssturing is gebaseerd op het ‘command & control’model: de overheid stelt algemeen verbindende voorschriften vast en ziet toe op de handhaving daarvan. Maar het palet van sturingsinstrumenten is verruimd: zelfregulering door marktpartijen (convenanten) in plaats van overheidswetgeving, normstelling door niet-statelijke actoren, doelgroepenoverleg en vrijwilligheid (eco-audit, milieukeursystemen) in plaats van publiekrechtelijke gebondenheid kunnen hierbij als voorbeelden worden genoemd. Zijn deze vormen van regulering nu de meest geschikte om de publieke belangen te borgen op een effectieve en efficiënte wijze? En wat is de legitimiteit van deze vormen? Juist op dit terrein is, gezien de maatschappelijke relevantie, de fundamentele en integrale wijze van bestudering van borging van belangen, legitimering, effectiviteit en efficiëntie noodzakelijk. Deze vragen vormen het voorwerp van het laatste, maar zeker niet minst belangrijke deelprogramma.
Vanuit de gedachte dat radicalisering mede vanuit een godsdienstige overtuiging wordt gevoed, staat het leerstuk van scheiding tussen kerk en het thans gevonden rechtsstatelijk evenwicht ter discussie. Aan de vrijheid die ons recht traditioneel gunde aan kerkgenootschappen wordt getornd. In het vreemdelingenrecht zien we dat de sociale vrede – hoe kunnen vreemdelingen zo goed mogelijk in onze samenleving worden geïntegreerd – en vrijheid – hoe kunnen vreemdelingen hun eigen identiteit in vrijheid ontwikkelen – steeds meer in de verdrukking komen als gevolg
12
5.
Projecten
Binnen elk thema worden verschillende soorten onderzoek verricht. Deze paragraaf bevat een niet-uitputtend overzicht van een aantal onderzoeken dat in het kader van concrete, samenhangende projecten worden uitgevoerd. De overzichten refereren aan de programmaleiders en deelnemers, looptijd, output en relevantie voor de centrale onderzoeksvraag. Tevens wordt een korte beschrijving gegeven. Het een en ander laat overigens onverlet dat individuele onderzoekers al dan niet in samenwerking op ad-hocbasis onderzoek doen dat voor het thema van het Centre relevant is.
Thema: recht en de regulerende overheid; de interactie tussen publieke en private belangen Centrale vraagstelling a. aard en hiërarchie van publieke belangen b. legitimiteit c. effectiviteit d. coherentie Onderzoeksmethoden a. interne rechtsvergelijking b. externe rechtsvergelijking c. interdisciplinair onderzoek Deelprogramma’s 1. de markt herijkt 2. duurzaamheid 3. landrechten en landadministratie 4. veiligheid en orde 5. alternatieve vormen van regulering Projecten 1.
de markt herijkt a. corporate governance b. insolventie van buiten bezien
2.
duurzaamheid a. aanvullend instrumentarium in het milieurecht voor de verkleining van de ecologische voetafdruk b. regulering van de energiesector: balancering tussen markt en duurzaamheid (GCEL)
3.
landrechten en landadministratie a. ProLand b. de balans tussen grootschalige economische ontwikkeling en de rechtspositie van landeigenaars c. publieke belangen in het vastgoedrecht d. International Alliance on Land and Administration ( IALTA) e. samenwerking met Kadaster Internationaal Apeldoorn, Kadaster China en Rijksuniversiteit Groningen
4.
veiligheid en orde a. vrijheid, veiligheid en aansprakelijkheid b. handhaving openbare orde en private verhoudingen
5.
alternatieve vormen van regulering a. relatie overheid en sociale velden b. ontstaan van Europese en internationale regelgeving c. Internet Governance d. aan de grenzen van de nationale staat e. soevereiniteit, representatie en de Europese Unie f. public governance of the welfare state
13
5.1
De markt herijkt
a.
Corporate governance
bevoegdheden dienen in dat verband toe te komen aan ondernemingsraden en vakbonden? Wordt een voldoende verantwoording bereikt door het voorschrijven van publicatieplichten? Leidt transparantie vanzelf tot het afleggen van verantwoording? Al deze vragen houden verband met hetgeen wereldwijd corporate governance wordt genoemd.
Projectleiding Prof. mr. J.B. Wezeman Prof. mr. W.A. Zondag Overige onderzoekers Prof. mr. H. Beckman Mr. dr. H.E. Boschma Mr. dr. P.G.F.A. Geerts Mr. dr. E.E.G. Gepken-Jager Mr. J.B.S. Hijink Mr. dr. J.B.W.M. Kemperink Prof. mr. M.L. Lennarts Mr. dr. M.Y. Nethe Mr. dr. J.N. Schutte-Veenstra Mr. dr. S.N. de Valk Mr. F. Veenstra Prof. mr. H.M. Vletter-van Dort Mr. dr. H.H. Voogsgeerd Prof. mr. J.H.M. Willems
Er is nog een tweede ontwikkeling die bijdraagt aan het toenemend belang van een goede corporate governance. Kapitaalmarkten worden steeds belangrijker voor de financiering van ondernemingen. Het gevolg hiervan is dat regels die betrekking hebben op een ordelijke gang van zaken op kapitaalmarkten belangrijker worden. De kern hiervan zijn de regels van het effectenrecht. Deze zijn gericht op adequate informatieverschaffing aan kapitaalverschaffers. Naast deze regels van effectenrecht wordt vanuit de kapitaalmarkt ook op het invoeren van een ander type regels aangedrongen. De kapitaalmarkten stellen eisen aan de wijze waarop aan de beurs genoteerde ondernemingen bestuurd en ingericht worden. Een kernpunt van het ondernemingsrechtelijke onderzoek in dit programma is het opsporen van deze eisen en het onderzoeken op welke wijze deze eisen in het vennootschapsrecht geïntegreerd dienen te worden. Een hierbij aansluitend fiscaalrechtelijk aspect van onderzoek is de belastingheffing van beleggers (waaronder begrepen beleggingsinstellingen), met name indien zij grensoverschrijdend beleggen.
Looptijd 2006-2014 Output Enkele dissertaties, artikelen, bundels, monografieën (zie publicatielijst). Onderzoek Corporate governance vormt een onderwerp dat mede door de kredietcrisis uiterst actueel is. Kernvraag van het corporate governance-debat is de vraag hoe bedrijven verantwoording dienen af te leggen. In de huidige samenleving leeft het idee dat (besturen van) ondernemingen verantwoording dienen af te leggen over hun functioneren in de samenleving en de wijze waarop zij met deelbelangen als die van aandeelhouders, werknemers, schuldeisers en overheid (bijv. fiscus) omgaan. Spanning tussen de diverse belangen doet zich met name voelen bij het reorganiseren van bedrijfsactiviteiten. Op welke wijze dient de verantwoording vormgegeven te worden? Zijn bijvoorbeeld scherpe regels voor aansprakelijkheid van bestuurders een goed verantwoordingsmiddel? Dient de rechter een belangrijke rol te spelen bij het afdwingen van verantwoording door bestuurders van ondernemingen? Of dient de verantwoording hoofdzakelijk aan aandeelhouders plaats te vinden? Dienen onafhankelijke toezichthouders, zoals commissarissen, een belangrijke rol te spelen bij het afdwingen van verantwoordelijkheid? En welke
b.
Insolventie van buiten bezien
Projectleiding Prof. mr. F.M.J. Verstijlen Prof. dr. G.J. Vonk Prof. mr. J.B. Wezeman Overige onderzoekers Prof. dr. O. Couwenberg Mr. K.J. de Graaf Prof. mr. B.F. Keulen Mr. G.T. de Jong Prof. mr. Lennarts Mr. dr. M.Y. Nethe Prof. dr. M.M. Roggenkamp Mr. N.J. Schutte Mr. H.D. Tolsma Mr. S.N. de Valk Mr. dr. H.H.B. Vedder
14
zetten van de belangen – publiek en privaat – die bij het betreffende onderwerp zijn betrokken, hoe de afweging tussen die betrokken belangen wordt gemaakt en waar dat toe leidt in termen van regelgeving, naar bestaand en wenselijk recht, alsmede of (en waarom!) die afweging in de onderscheidene betrokken rechtsgebieden anders uitvalt en wat dat betekent voor de coherentie van ons systeem.
Mr. drs. Voogsgeerd Prof. mr. M.H. Wissink Prof. mr. M.H. ten Wolde Prof. mr. W.A. Zondag Looptijd 2009-2011 Output Er zal een bundel verschijnen en een congres worden georganiseerd. Het onderwerp zal mede aan de orde komen op het NILG-congres van 9 november 2010, in het voetspoor waarvan een bundel zal verschijnen.
Met deze benadering zal specifiek onderzoek worden verricht naar: - de bepalingen over bedrieglijke bankbreuk die niet aansluiten op de paulianabepalingen (Keulen), - de handhaving van met name milieurechtelijke normen tegen de curator (De Graaf en Tolsma), - de discrepantie tussen restrictieve rechtspraak over de aansprakelijkheid van de bestuurder en de mogelijkheden van bestuursorganen een aanschrijving te richten aan bestuurders persoonlijk (De Valk), - het waarborgen van leveringszekerheid in geval van insolventie van een leverancier of programmaverantwoordelijke en de gebrekkige aansluiting van de Elektriciteitswet op de Faillissementswet (Roggenkamp), - de terugvordering van ten onrechte verleende staatssteun in geval de ontvanger (nog of weer) insolvent is (Vedder en Wissink), - meldingsplicht en crediteurenbescherming (Wezeman en Schutte), - de rechtseconomische aspecten van de mogelijkheid het toepasselijke recht op de (faillissements)pauliana te kiezen (Couwenberg en De Jong), - ongerechtvaardigde verrijking en insolventie (Verstijlen), - de depositogarantieregeling (Lennarts), - de erkenning van zekerheidsrechten, een inbreuk op de Europese vrijheden (Ten Wolde), - de gebrekkige aansluiting van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen op de problemen van natuurlijke personen met een problematische schuldenlast, de rechtspositie van de werknemer bij faillissement (Zondag), - de rechten van werknemers bij betalingsonmacht van de werkgever vanuit Europees perspectief (Voogsgeerd),
Onderzoek Het onderwerp staat in de belangstelling vanwege het voorontwerp voor een nieuwe Insolventiewet, dat ook in kringen buiten het insolventierecht de aandacht heeft getrokken. Het insolventierecht is een essentieel onderdeel van de ‘juridische infrastructuur’, zoals blijkt uit het gewicht dat zowel het IMF als de Wereldbank aan het onderwerp hecht. Maar ook anderszins is het publieke belang bij de afwikkeling van insolventies betrokken, te weten het belang van continuïteit van de onderneming en het behoud van werkgelegenheid. Het onderzoek bekijkt vanuit verschillende rechtsdisciplines het insolventievraagstuk. Te onderzoeken is wat in bijzondere regelgeving – dat wil zeggen, buiten de Faillissementswet – is geregeld ten aanzien van insolventie. Het onderwerp is uit de aard der zaak rechtsgebiedoverschrijdend. In alle rechtsgebieden kan de situatie bestaan dat een rechtssubject niet aan al zijn verplichtingen kan voldoen. Steeds noopt dat tot het maken van keuzes aan welke betrokken belangen – publieke belangen daaronder begrepen – tegemoet moet worden gekomen. Het leent zich daarom uitstekend om het spanningsveld tussen publieke belangen en private verhoudingen voor het voetlicht te brengen. Omdat een maatschappelijk verschijnsel – insolventie in de zojuist bedoelde ‘niet technisch-juridische’ zin – waarop de regelgeving in de verschillende rechtsgebieden betrekking heeft, centraal wordt gesteld, kan en moet ook in ogenschouw worden genomen hoe die regelgeving en de daaraan ten grondslag liggende keuzes zich verhouden tot die in andere rechtsgebieden. Aan alle auteurs wordt gevraagd de bijdrage in de sleutel te
15
- het faillissement van natuurlijke personen en de wet schuldsanering (Vonk).
5.2
Duurzaamheid
a.
Aanvullend instrumentarium in het milieurecht voor de verkleining van de ecologische voetafdruk
Projectleiding Prof. mr. G.A. Biezeveld Prof. mr. J.H. Jans component) Overige onderzoekers Mr. K.J. de Graaf Mr. H.D. Tolsma Mr. H.B.B. Vedder component)
(de
Europese
(de
Europese
op Europees en nationaal niveau nodig is voor een effectieve aanpak van dit milieuvraagstuk. Een eerste hypothese met betrekking tot dit onderwerp is dat introductie van een mogelijkheid tot vaststelling van de ‘milieugebruiksruimte’ met betrekking tot allerlei vormen van gebruik (ecosysteemdiensten) als een effectgerichte norm onontbeerlijk is. Een tweede hypothese is dat aanvullend instrumentarium nodig is ten behoeve van de verdeling van de milieugebruiksruimte, alsmede voor sturing van economische activiteiten met het oog op de milieugebruiksruimte, behoedzaam en rationeel beheer van de milieugebruiksruimte, in het bijzonder natuurlijke hulpbronnen (vernieuwbare/niet-vernieuwbare), en handhaving van de in relatie tot de milieugebruiksruimte getroffen maatregelen. Weliswaar voorziet het huidige milieurecht in instrumentarium voor effectgerichte normstelling, verdeling, sturing, beheer en handhaving, maar dit is niet mede met het oog op dit vraagstuk ontwikkeld. Bij een toetsing van het instrumentarium op zijn bruikbaarheid vanuit dit gezichtspunt komen meestal al snel tekortkomingen naar voren.
Looptijd 2009-2012 Output Onderzoeksrapport(en) ten behoeve van de wetgever; artikelen, zo mogelijk dissertatie(s). In 2012 zal het e.e.a. culmineren in een congres, met bijbehorende bundel. Onderzoek Het beslag dat door de wereldbevolking wordt gelegd op de draagkracht, het regeneratievermogen en de natuurlijke rijkdommen van de aarde om te voorzien in de behoeften aan voedsel, water, grondstoffen, hout, energie en ruimte voor allerlei gebruiksfuncties, en om zich te kunnen ontdoen van afvalstoffen is veel te groot. Ook het Nederlandse aandeel in deze mondiale ecologische voetafdruk is aanzienlijk, mede als gevolg van onze behoefte aan producten als koffie, soja, papier en pulp, hout, palmolie en vis.
Een derde hypothese is dat het instrumentarium van dien aard moet zijn dat hiermee productieen consumptiepatronen in een duurzame richting kunnen worden omgebogen en eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van (ketens van) producenten en consumenten voor de milieugevolgen van hun handelen kunnen worden versterkt. Een vierde hypothese is dat de overheidsverantwoordelijkheid voor die ombuiging primair en uitdrukkelijk moet komen te berusten bij de ministers die belast zijn met de zorg voor economische sectoren (externe integratie).
Hoewel al vanaf 1972 (rapport Grenzen aan de Groei van de Club van Rome) voorzienbaar was dat dit milieuvraagstuk vroeg of laat op ons af zou komen, is sindsdien bij de ontwikkeling van het Nederlands en Europese milieurecht hiermee nauwelijks rekening gehouden. Nu er wereldwijd steeds meer symptomen komen van een (dreigende) ecologische crisis als gevolg van de bovenmatige exploitatie van de aarde, is het hoog tijd om te onderzoeken wat aan aanvullend juridisch en bestuurlijk instrumentarium
Het onderzoek heeft zowel een Europeesrechtelijke als een nationaalrechtelijke dimensie. Met betrekking tot de eerste twee hypothesen en de Europese component kan bijvoorbeeld gewezen worden op het onderzoek van Vedder, dat gericht is op het juridisch kader voor toezicht op markten voor zogeheten nieteconomische belangen en markten met marktfalen. Bij dit juridisch kader kan gedacht worden aan markconforme milieu-instrumenten (emissiehandel,
16
verhandelbare groencertificaten) en het toezicht op recent geliberaliseerde markten zoals de markt voor vervoer over het spoor en de energiemarkt. In deze speciale markten speelt het toezicht een grote rol en is mededinging niet vanzelfsprekend en voldoende om het publieke belang te verzekeren, terwijl wel private actoren worden ingeschakeld. Deze markten kenmerken zich door een relatief hoge regeldichtheid en ingrijpend toezicht door een of meer toezichthouders die zouden moeten optreden in het algemeen belang. Het is evenwel maar de vraag of dit toezicht wel effectief is in het verzekeren van het algemeen belang omdat deze markten zich ook kenmerken door sterke informatie asymmetriën, doordat private actoren vaak beschikken over meer kennis en inzicht dan de toezichthouders.
Promovendi en post-doc-onderzoekers Mr. A.J.R.T. Boute LL.M N. Cho LL.M S. Goldberg LL.M (buitenpromovendus) Drs. J.M. Holwerda LL.M Mr. H.T. Kruimer LL.M Mr. I. Muliawan Dr. mr. A. Haan-Kamminga Overige onderzoekers Prof. mr. J.N. Bouwman Prof. mr. M.M.T.A. Brus Prof. dr. I.I.J. Burgers Prof. dr. O. Couwenberg Prof. dr. L.W. Gormley Mr. dr. K.J. de Graaf Prof. mr. J.H. Jans Prof. mr. H.B. Krans Prof. dr. D.A. Lubach Prof. mr. F.A. Nelissen Prof. mr. J. de Ridder Dr. N.J. Schutte Prof. mr. L.C.A. Verstappen Prof. mr. F.J.M. Verstijlen Prof. mr. J.B. Wezeman Prof. mr. M.H. Wissink
Een ander voorbeeld is het onderzoek van Tolsma dat vooral gericht is op het nationale juridische instrumentarium en dan met name op de introductie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In de omgevingsvergunning worden nu al vijfentwintig vergunningvereisten procedureel geïntegreerd. Het beleidsvoornemen van de regering is echter om op termijn een omgevingsvergunning met integrale belangenafweging te realiseren, waarin diverse toetsingskaders ook inhoudelijk worden geïntegreerd, zodat de verschillende door het omgevingsrecht te beschermen belangen, waaronder zuinig ruimtegebruik en instandhouding van fysieke condities voor ecosysteemdiensten, bij vergunningverlening in samenhang kunnen worden beoordeeld, zonder dat de grenzen van de diverse toetsingskaders daarbij een belemmering vormen. Tolsma richt zich daarom op de vraag op welke wijze de omgevingsvergunning met integrale belangenafweging binnen het Nederlandse omgevingsrecht kan worden gerealiseerd. b.
Looptijd Doorlopend Output De output bestaat uit boeken, artikelen, rapporten, preadviezen en (nog te verschijnen) dissertaties. In 2009 hebben vijftien leden van het GCEL een gezamenlijk onderzoek gepubliceerd. Het boek is getiteld: Legal Design of Carbon Capture and Storage.Developments in the Netherlands from an International and EU Perspective (eds. M. Roggenkamp en E. Woerdman) en is uitgegeven bij Intersentia in de serie Energy & Law. Dissertaties Momenteel zijn er verschillende dissertaties in voorbereiding omtrent de volgende onderwerpen: - Investeringsbescherming in Rusland in het kader van het bevorderen van energie-efficiëntie en langetermijn energievoorzieningszekerheid (A. Boute/RUG) - Bestaat er de noodzaak voor een nieuw internationaalrechtelijk kader voor energieprojecten op zee? (N. Cho/RUG) - Regulering van grensoverschrijdende CCS in rechtsvergelijkend perspectief (M. Holwerda/RUG) - Het non-discriminatiebeginsel toegepast op energienetten in
Regulering van de energiesector: balancering tussen markt en duurzaamheid (Groningen Center of Energy Law, GCEL)
Coördinatie Prof. mr. M.M. Roggenkamp Dr. E. Woerdman Prof. mr. H.H.B. Vedder
17
-
-
rechtsvergelijkend perspectief (H. Kruimer/RUG) Security of energy supply in a liberalised market (S. Goldberg/buitenpromovendus) Behandeling van de inkomensbelasting met betrekking tot directe buitenlandse investeringen in olie- en gaswinning: een vergelijkende juridische studie (I. Muliawan/RUG)
grensoverschrijdend van aard omdat de energiebronnen steeds vaker gesitueerd zijn in verafgelegen gebieden zoals Rusland en het Midden-Oosten. Een ander voorbeeld is Nederland dat sinds de jaren zestig van de vorige eeuw aardgas exporteert naar diverse Europese landen en eveneens een belangrijke doorvoerhaven is voor andere energieproducten, zoals aardolie. Door het afnemende aanbod en de stijgende vraag zal de import van energie echter geleidelijk toenemen. Dit zal ook gevolgen hebben voor het juridische kader waarbinnen energiemarkten opereren. Het GCEL besteedt daarom eveneens aandacht aan de internationaalrechtelijke en rechtsvergelijkende aspecten van de energiesector.
In 2010 is financiering gerealiseerd voor additioneel energie(recht)onderzoek. De financiering is afkomstig van NWO en EDGaR (Energy Delta Gas Research). In het kader van EDGaR zullen in 2010 nog twee onderzoeksvoorstellen worden ingediend. De volgende onderzoeksplaatsen zullen medio 2010 van start gaan: - Een rechtseconomische analyse van de interactie tussen gas-, electriciteit- en CO2-markten (EDGaR) - De aanleg en exploitatie van een grensoverschrijdend offshore elektriciteitsnet: techniek en regulering (NWO en in samenwerking met TU Delft)
Het recht wordt steeds belangrijker in de energiesector. De liberalisering van energiemarkten is verankerd in wet- en regelgeving die daarmee zorgt voor sterkere concurrentie. Tegelijk worden staten en marktpartijen geconfronteerd met een grotere schaarste aan olie en gas waardoor de import van energie toeneemt. De economische belangen zijn groot, regels en contracten zijn cruciaal. Door middel van wetgeving bepaalt de Europese Unie de kaders waarbinnen lidstaten en marktpartijen zich mogen bewegen. Maar de nationale wetgeving is niet altijd duidelijk en kan per lidstaat verschillen. Dit kan leiden tot (onvoorziene) tegenstrijdigheden en conflicten.
Post-doctoraal onderzoek - Regulering van CCS met nadruk op het aansprakelijkheidsrecht en toezicht (A. Haan-Kamminga/Cato2 programma) - De aanleg en exploitatie van een grensoverschrijdend offshore elektriciteitsnet: techniek en regulering (NWO i.v.m. begeleiding promovendi)
Het onderzoek binnen het GCEL strekt zich uit tot de gehele energieketen (van “put” tot “pit”). Het omvat onder meer de wet- en regelgeving die samenhangt met de productie, het transport en de levering van energie, de bevordering van duurzame energiebronnen, het veiligstellen van de voorzieningszekerheid en de bescherming van zowel het klimaat als de consument. Het huidige onderzoek concentreert zich voor een belangrijk deel op de liberalisering van de Nederlandse en Europese energiemarkten en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor wet- en regelgeving. Ook de economische en sociale effecten ervan worden bestudeerd. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het contractuele raamwerk waarbinnen energieleveranciers en afnemers opereren en aan de fiscale en financiële aspecten van de productie en levering van energie. Voorbeelden van onderzoeksvragen zijn:
Onderzoek Op facultair niveau coördineert het Groningen Centre of Energy Law al het rechtswetenschappelijke onderzoek dat betrekking heeft op (onderdelen van) de energiesector. Het GCEL vormt een onafhankelijk en vakgroepoverschrijdend onderzoekscentrum dat onderzoek doet op het terrein van meerdere in dit programma genoemde onderzoeksthema’s. Het onderzoek is in te passen in het deelprogramma ‘De markt herijkt’ maar wordt hier om pragmatische redenen gepresenteerd als behorende tot het deelprogramma ‘Duurzaamheid’, waarmee het ook raakvlakken heeft. De relevantie van het onderzoek is gelegen in het belang van energie voor de economie en de samenleving. De energiesector is in toenemende mate
18
-
-
-
Is de gratis uitgifte van emissierechten in strijd met het vervuilerbetaaltprincipe? Wie is eigenaar van ondergrondse pijpleidingen en delfstoffen? Wie is bij de opslag van CO2 aansprakelijk voor eventuele schade? Dient er een apart rechtsregime te komen voor de ontwikkeling van windenergie op zee? Welk recht is van toepassing bij het transport van gas en elektriciteit over landsgrenzen?
5.3
Landrechten en landadministratie
a.
ProLand
•
•
Een internationale conferentie over de bescherming van grondeigendom van boeren en de grondmarktontwikkeling Een Chinese studiereis op DG-niveau aan Nederland, georganiseerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken, het ministerie van Landbouw en het ministerie van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Onderzoek China’s economische succes heeft een duidelijke keerzijde, namelijk de stadsuitbreiding. De ongebreidelde stedengroei gaat gepaard met de onteigening van kleine, arme boeren zonder behoorlijke financiële compensatie of vervangende huisvesting. Omdat de waarde van grond op het platteland aanzienlijk lager is dan in de steden, is er een sterke prikkel voor vastgoedontwikkelaars om lucratieve overeenkomsten met plaatselijke autoriteiten af te sluiten, hetgeen vaak leidt tot gedwongen landonteigening ten nadele van de boeren.
Projectleiding • Prof. mr. L.C.A. Verstappen • Prof. dr. P.P.S. Ho, Centre for Development Studies (CDS), Rijksuniversiteit Groningen, Nederland • Prof. P. Molen, Kadaster Internationaal, Apeldoorn, Nederland • F. Qu, China Centre for Land Policy Research, Nanjing Agricultural University, Nanjing China • F. Li, Land Survey and Planning Institute, Beijing China • X. Wang, Chinese Academy of Social Science, Beijing China
Conflicten rondom land en gedwongen verplaatsing van boeren ten behoeve van voornamelijk stedelijke en industriële ontwikkeling hebben de laatste jaren gezorgd voor soms ernstige conflicten tussen boeren en overheden. De oorzaken van de gerezen problemen zijn van velerlei aard. De wetgeving rondom landrechten is multi-interpretabel en vertoont lacunes, terwijl de wetgeving niet in alle provincies op dezelfde wijze wordt uitgevoerd. Daar komt bij dat in sommige delen van het land mensen zelf afspraken maken die deels of in strijd zijn met de wet of niet in de door de wet voorgeschreven vorm worden vastgelegd.
Overige onderzoekers • Y. Zhao • L. Mingyan • S. Xiaoping Looptijd 2007-2010
Het spreekt voor zich dat een goed functionerend landregistratiestelsel dat rechtszekerheid biedt van essentieel belang is voor een gezonde sociaaleconomische ontwikkeling van een land. Daarmee is het publieke belang van dit onderwerp gegeven.
Output • Drie proefschriften, waarvan twee in een andere faculteit • Een opleidingscentrum in Nanjing • Het ontwikkelen van een curriculum inzake ruimtelijke ordening en kadastrale ontwikkeling: ‘Train-thetrainer’-modules en (post)doctorale opleidingen voor Chinese trainers in Nederland • Publicaties in invloedrijke wetenschappelijke tijdschriften en beleidsadviezen aan Chinese ministeries
Het ProLand-project streeft naar het versterken van de landrechten van kleine en arme boeren en het waarborgen van een stabiele verhouding tussen landeigenaren en stedelijke projectontwikkelaars. De langetermijndoelstellingen zijn onderverdeeld in drie kortetermijndoelstellingen:
19
•
•
•
Investeringen moeten worden gestimuleerd. Groei van ondernemersactiviteiten en investeringen wordt vooral verwacht van grote kapitaalkrachtige ondernemingen. Ofschoon de Basis Agrarische wet aan alle Indonesiërs (Act No. 5 van 1960) recht op toegang tot land verschaft, bestaan veel regelingen die juist grote ondernemingen faciliteren. Grote ondernemingen worden bevoordeeld waar het gaat om de verkrijging van land ten koste van niet alleen de moderne burger die onderworpen is aan het reguliere recht, maar ook van kleine boeren waarvoor veelal nog het traditionele gewoonterecht (adatrecht) geldt. Het onderzoek richt zich op de volgende vragen: Waarom, waar en hoe is dit beleid juridisch vormgegeven? Hoe wordt dit beleid gehandhaafd? Wat zijn de effecten van dit beleid op de rechtspositie van burgers en boeren als landeigenaars?
het beoordelen van de beperkingen aangaande de bescherming van de eigendomsrechten van boeren en het ontwikkelen van grondmarkten; het institutioneel versterken van kadasters door middel van human resource development; het leveren van een bijdrage aan de strategische langetermijnplanning van China’s grondboekhouding en aan de toename van het bewustzijn onder beleidsbepalers.
In lijn met de kortetermijndoelstellingen, ontplooit het ProLand-project verscheidene activiteiten: toegepast onderzoek ten behoeve van economische ontwikkeling, human resource development door middel van trainingen en internationale uitwisselingen en beleidsaanbevelingen. Deze activiteiten worden uitgevoerd op drie verschillende locaties, geselecteerd opdat de sociaaleconomische verschillen in ontwikkeling en de mate van verstedelijking worden ervaren. Te weten: de autonome Ningxia Hui-regio (slecht ontwikkeld, arm), de provincie Anhui (redelijk ontwikkeld) en de provincie Jiangsu (goed ontwikkeld). b.
In Vietnam is onderwerp van onderzoek de wetgeving inzake grootschalige landbouw in relatie tot de positie van boeren op het platteland. Onder meer vanwege de beperkingen die gelden voor het bezit en gebruik van landbouwgrond is landbouw thans nog kleinschalig. Voor het zekerstellen van de voedselvoorziening in Vietnam is het echter nodig grootschalige landbouw te introduceren. Hoewel de Vietnamese overheid alles doet om binnen de wettelijke kaders een dergelijke ontwikkeling naar meer grootschaligheid mogelijk te maken, schiet het wettelijke kader tekort. In dit onderdeel wordt getracht deze problematiek aan een rechtsvergelijkende studie te onderwerpen teneinde het Vietnamese wettelijke systeem te evalueren en eventueel wijzigingsvoorstellen te doen.
De balans tussen grootschalige economische ontwikkeling en de rechtspositie van landeigenaars
Projectleiding Prof. mr. L.C.A. Verstappen Prof. M. Sumardjono Overige onderzoekers Mr. R.E. Bosko, Universitas Madah, Indonesia Mr. L.H. Nguyen
Gadjah
Looptijd 2009-2013
c.
Output Twee dissertaties
Publieke belangen vastgoedrecht
Projectleiding Prof. mr. L.C.A. Verstappen Prof. mr. A.A. van Velten
Onderzoek Dit onderzoek behandelt de veelal gespannen verhouding tussen enerzijds de wenselijkheid van economische ontwikkeling in landen en anderzijds de rechtspositie van arme boeren en landeigenaars. Het betreft twee projecten in Indonesië en in Vietnam. In Indonesië is de economische ontwikkeling gebaseerd op groei. Om groei te bewerkstelligen zijn ondernemers en kapitaal nodig.
Overige onderzoekers Mr. F.J. Vonck Mr. I. Visser Mr. N. Vegter Mr. R. Timmer Looptijd 2007-2014
20
in
het
hoogst mogelijke prijs te behalen. Onderzocht wordt de vraag of de huidige wijze van openbare verkoop, gebaseerd op de wettelijke regeling in het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wel adequaat is, gegeven de sociaal-economische en technologische ontwikkelingen. Het doel is aan de hand van de uitkomst wijzigingsvoorstellen te formuleren om de wettelijke regeling van openbare verkoop verder te optimaliseren.
Output Vier dissertaties Onderzoek Beperkte gebruiksrechten en zekerheidsrechten creëren privaatrechtelijke rechtsverhoudingen. In deze rechtsverhoudingen spelen publieke belangen een bepaalde rol. Doel van het onderzoek is de publieke belangen in de rechtsverhoudingen die beperkte rechten in het leven roepen, bloot te leggen en te laten zien op welke wijze deze publieke belangen invloed uitoefenen op de vormgeving van deze private rechtsverhoudingen.
Het derde deelonderzoek gaat over de vereniging van eigenaars bij appartementensplitsingen. Een Vereniging van Eigenaars van een in appartementen gesplitst gebouw functioneert als een kleine democratische organisatie. In de gemeenschap van appartementseigenaars kan het publieke belang worden geïdentificeerd met de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaars. Het belang van een goed functionerende Vereniging van Eigenaars dient ook het publieke belang van het tegengaan van verpaupering in grote steden. Het deelonderzoek richt zich op het inventariseren en analyseren van de aard en de structuur van de Vereniging van Eigenaars bij in appartementen gesplitste gebouwen, in het bijzonder bij multifunctioneel gebruik van appartementencomplexen, één en ander in het licht van het in de notariële praktijk gebruikte modelreglement en tegen de achtergrond van de mede daarin opgenomen bevoegdheidsafbakening tussen de individuele appartementseigenaar, de gemeenschap van appartementseigenaars (goederenrecht) en de VvE (verenigingsrecht). Empirisch onderzoek naar het functioneren van de VvE is onderdeel van het onderzoek, alsmede rechtsvergelijkend onderzoek naar in onze buurlanden voorkomende systemen, één en ander met het oog op het formuleren van structurele oplossingen voor slecht functionerende appartementensplitsingen en het bedenken van transparante structuren die multifunctionele appartementencomplexen beter beheerbaar maken.
Het eerste deelonderzoek gaat over erfpacht. Het was vooral de gedachte van de liberaal Treub, dat de grondwaardevermeerdering aan de gemeenschap behoort toe te komen, die de drijfveer was voor het gebruik van dit instrument door gemeenten. De politieke achtergrond was de wens om invloed te houden en te kunnen profiteren van de toekomstige waardestijging van de terreinen. Daarmee is het publieke belang van erfpacht gegeven. Het onderzoek richt zich vanuit deze context op de historische ontwikkeling van erfpacht als instrument van grondpolitiek in met name de twintigste eeuw, het karakter van erfpacht en haar plaats in ons rechtssysteem, alsmede de maatschappelijke en politieke betekenis van erfpacht. Het onderzoek richt zich ook op de knelpunten in de huidige rechtspraktijk. Beoogd wordt om concrete rechtsvragen te beantwoorden en een aanzet te geven tot vernieuwing teneinde erfpacht beter te laten aansluiten op de behoefte aan een vastgoedinstrument met meerdere maatschappelijke en juridische functies, met name in de sfeer van de publieke doelen. Het tweede deelonderzoek gaat over openbare verkoop van registergoederen. Het doel van het onderzoek is het proces van openbare verkoop van registergoederen, in het bijzonder gedwongen openbare verkoop krachtens een hypotheekrecht. Het publieke belang dat daarmee gemoeid is bestaat uit het goed functioneren van de markt in registergoederen, met name het waarborgen dat het doel dat met openbare verkoop wordt nagestreefd, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Met een openbare verkoop wordt getracht de
Het vierde onderzoek is een rechtsvergelijkend onderzoek naar de verschillende systemen van landregistratie met het oog op de mate waarin derden die op de in de openbare registers of de kadastrale registratie gepubliceerde
21
•
gegevens afgaan, worden beschermd. Een van de belangrijkste functies van openbare registers en kadastrale registratie is het bieden van rechtszekerheid door derdenbescherming. De mate waarin derden beschermd kunnen worden is in hoge mate afhankelijk van het wettelijke systeem van verkrijging van registergoederen en de afweging tussen de belangen van derdeverkrijgers die daarop afgaan enerzijds en de rechthebbende die zijn recht verliest ten gevolge van de derdenbescherming anderzijds. Het publieke belang schuilt niet alleen in de rechtszekerheid, maar ook in de talloze andere toepassingen van een basisregistratiestelsel als het BRK. Ook daar speelt de vraag naar de juridische betekenis van de registratie. De gevolgen van de registratie bepalen immers mede de private rechtsverhoudingen zelf. d.
• • •
• •
• • • • •
International Alliance on Land Tenure and Administration (IALTA)
•
Coördinatie Prof. mr. W.D. Kolkman Prof. mr. L.C.A. Verstappen
• •
Deelnemende instellingen • Centre for Development Studies (CDS), University of Groningen, The Netherlands • China Land Consolidation and Rehabilitation Centre, Chinese Ministry of Land and Resources, Beijing, China • Chinese Academy of Social Science, Beijing, China • Faculty of Law, University of Groningen, The Netherlands • Faculty of Law, Universitas Indonesia, Jakarta, Indonesia • Faculty of Law, Universitas Gadjah Madah, Yogyakarta, Indonesia • Faculty of Law, Universitas Katolik Parahyangan, Bandung, Indonesia • Faculty of Law, Universitas Padjadjaran, Bandung, Indonesia • Faculty of Law, Can Tho University, Can Tho, Vietnam • Faculty of Law, Instituto Tecnológico Autónomo de México (ITAM), MexicoCity, Mexico • Faculty of Law, Universidade de Sao Paulo (USP), Sao Paulo, Brazil • Faculty of Law, Pontificia Universidad Católica Argentina (UCA), Buenos Aires, Argentina
• • • •
• •
Faculty of Law, Universidad Austral, Buenos Aires, Argentina Faculty of Law, Universidad Buenos Aires (UBA) Buenos Aires, Argentina Faculty of Law, University of Sevilla, Spain Instituto de Investigaciones Juridicas, Universidad Nacional Autonomous Mexico (UNAM), Mexico-City, Mexico International Land Coalition (ILC), Rome, Italy Kadaster International, The Netherlands’ Cadastre, Land Registry and Mapping Agency, Apeldoorn, The Netherlands Land Tenure Unit, FAO, Rome, Italy Michigan State University, United States OTB Research Institute, Delft University of Technology, The Netherlands Oxfam Novib, The Netherlands PLAAS, University of the Western Cape, South Africa Research Group Property Law Research School Ius Commune, The Netherlands Rural Development Institute, University of Washington, Seattle, Washington United States Technische Universität München, Institute of Geodesy, GIS and Land Management, Centre of Land, Water and Environmental Risk Management Terre des Hommes, The Hague, The Netherlands UNDP International Union of Notaries, Rome, Italy University of Twente, Faculty of GeoInformation Science and Earth Observation (ITC), The Netherlands Van Vollenhoven Institute, Leiden University, The Netherlands World Bank
Duur Doorlopend Output - Het opzetten van een internationaal netwerk van onderzoekers en onderzoeksinstituten op het terrein van landrechten - Het ontwikkelen van een internationale multidisciplinaire website en repository op het gebied van landrechten
22
-
-
die zin zijn eigenlijk alle landen ontwikkelingslanden. Hoewel landen verschillen in een groot aantal aspecten, streeft een goede grondboekhouding dezelfde doelstellingen na. Zij zou een technisch en juridisch kader moeten scheppen dat voorziet in: - een up to date, juiste en complete registratie van grondbezit die zowel door de overheid als door haar burgers wordt geaccepteerd; - het veiligstellen van grondbezit voor particulieren; - informatie die beschikbaar is voor de overheid en burgers tegen de laagst mogelijke kosten.
Het ontwikkelen van een internationaal multidisciplinair platform voor kennisuitwisseling rondom landrechten Het organiseren van bijeenkomsten met wetenschappers vanuit de hele wereld aangaande landrechten Het uitgeven van een elektronisch tijdschrift aangaande grondbezit en registratie – dit tijdschrift zal gratis ter beschikking worden gesteld en wereldwijd toegankelijk zijn via het internet
Onderzoek Voor een duurzame economische ontwikkeling en een stabiele maatschappij is de bescherming van grondeigendom en de registratie hiervan van wezenlijk belang. Veronachtzaming hiervan is vaak de oorzaak van conflicten tussen burgers onderling, tussen de burger en de overheid en zelfs tussen landen.
Het netwerk houdt zich bezig met de vraag hoe deze gemeenschappelijke doelstellingen bereikt kunnen worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de diversiteit in sociaal-economische en historische achtergronden van landen alsmede met de verschillen in perceptie van de overheid en de burgers op de rechtsstaat (Rule of Law). Recht is een in tijd en plaats bepaalde grootheid. Zeker als het om een multidisciplinair onderwerp als grondboekhouding gaat, moeten de rechtsvragen worden bezien tegen de achtergrond van de geografische omstandigheden en de juridische en sociaal-economische ontwikkeling van een land. Pas dan kan het recht in een land op de juiste waarde worden geschat.
Veel wetenschappers en instellingen verrichten vanuit verschillende invalshoeken onderzoek op dit brede terrein. Dit brengt met zich mee dat er een breed scala aan disciplines betrokken is bij het onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn: politieke wetenschappen, geodesie, rechten, sociologie, antropologie en economie. De problematiek kan het beste worden benaderd met een holistische, multidisciplinaire aanpak. Deze benadering begint met het opbouwen van een netwerk en het creëren van een platform waar kennis en ervaring alsmede onderzoeksresultaten en publicaties kunnen worden gedeeld.
e.
Het overkoepelende doel van het samenwerkingsverband is het bevorderen van goed bestuur (good governance), van de bescherming van grondeigendom en van landproductiviteit teneinde een duurzame economische ontwikkeling te bewerkstelligen. Hiertoe wordt gestreefd wetenschappers uit verschillende disciplines, kennisinstellingen en landen bijeen te brengen, die fundamenteel en toegepast onderzoek zullen verrichten.
Samenwerking met Kadaster Internationaal Apel-doorn, Kadaster China en Rijksuniversiteit Groningen
Coördinatie Prof. mr. L.C.A. Verstappen Andere betrokken organisaties • China Land Surveying and Planning Institute (CLSPI), Beijing, China • Kadaster, Apeldoorn, the Netherlands Hoewel er in China en Nederland veel vooruitgang is geboekt, bestaat er behoefte aan het vergroten van kennis van het effectief registreren van land en het beheren van landinformatie, het voorspellen en beheren van verstedelijkingsprocessen op basis van informatiesystemen over landgebruik en het ontwikkelen van de meest efficiënte landgebruikdatabase ten behoeve van inzicht van de regering, de bedrijfssector,
Er zal dan ook niet alleen multidisciplinair onderzoek worden verricht, maar ook vergelijkend onderzoek. De hierboven beschreven onderzoeksdisciplines zijn niet altijd aanwezig in ontwikkelingslanden. Aan de andere kant zijn ontwikkelde landen nog steeds bezig hun landregistratie verder te ontwikkelen. In
23
NGO’s en academici. De deelnemende instituten hebben de wens uitgesproken in de vorm van een Memorandum of Understanding een basis te willen leggen voor toekomstige samenwerking, voortbouwend op de positieve ervaringen die verkregen zijn uit het ProLAND®project, een project opgezet door het Centre for Development Studies van de Rijksuniversiteit Groningen. De hoofddoelstellingen van deze MoU zijn: • Het delen van wederzijdse ervaringen en kennis ten aanzien van de ontwikkeling van het kadaster en landinformatiesystemen • Het bevorderen van beleid, management en technieken ten aanzien van de ontwikkeling van het kadaster en landinformatiesystemen • Het effectief bereiken van verbeterde kadasters en landinformatiesystemen in de twee landen • Het identificeren van terreinen voor verdere samenwerking tussen de twee landen
Output Artikelen, drie dissertaties. Onderzoek Recente ontwikkelingen op het terrein van veiligheid en orde, zoals terrorismebestrijding en het terugdringen van de onveiligheid in grootstedelijke wijken, roepen de vraag op of de verhouding tussen veiligheid, orde, sociale vrede en vrijheid nog wel een juiste is. Op het terrein van het materiële strafrecht speelt die vraag met name een rol bij algemene leerstukken en bijzondere strafbaarstellingen. Mag de overheid bijvoorbeeld straffen als de dader niet verder is gekomen dan de voorbereiding van of samenspanning tot een gronddelict? De introductie van een algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen en de strafbaarstelling van samenspanning bij terrorisme wijzen erop dat deze vraag bij steeds meer gronddelicten bevestigend wordt beantwoord. Positieve verplichtingen, afgeleid uit het EVRM, brengen mee dat het slachtoffer in meer en meer gevallen aanspraak heeft op strafrechtelijke handhaving en daarmee strafbaarstelling. Ook in het strafprocesrecht wegen belangen van veiligheid steeds zwaarder. Dat valt terug te zien aan de toenemende mogelijkheden tot inzet van algemene strafvorderlijke bevoegdheden als DNA-onderzoek, aan de specifieke bevoegdheden op het terrein van terrorismebestrijding, maar ook aan verplichtingen van onschuldige burgers en bedrijven om mee te werken aan strafvordering.
De bovenstaande doelstellingen kunnen worden bereikt door workshops, conferenties. land- en delegatiebezoeken, uitwisseling van personeel en gezamenlijke trainingen te organiseren.
5.4
Veiligheid en orde
a.
Vrijheid, veiligheid aansprakelijkheid
en
Projectleiding Prof. mr. B.F. Keulen Prof. mr. F. Vellinga-Schootstra
Dat bij deze ontwikkelingen ook het privaatrecht betrokken is blijkt onder andere uit het intern-rechtsvergelijkende promotieonderzoek van Maas, dat zich richt op aansprakelijkheid wegens nalaten. De uitdijende strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens nalaten hangt namelijk nadrukkelijk samen met de afweging tussen veiligheid en vrijheid. De vrijheid om niets te doen is bijvoorbeeld, als de gezondheid van anderen serieus gevaar loopt, aanmerkelijk ingeperkt.
Overige onderzoekers Mr. A.A. van Dijk Mr. H.K. Elzinga Mr. W.F. van Hattum Mr. E. Gritter Mr. N.K. Kwakman Mr. K.K. Lindenberg Mr. E. van Luijk Mr. K. Maas Mr. A. Postma Prof. mr. W. Vellinga Mr. E.M. Witjens Mr. H.D. Wolswijk Mr. S. Zwarts
Aansprakelijkheid is ook van belang in de promotieonderzoeken van Witjens en Postma. Witjens richt zich namelijk op het leerstuk van de causaliteit, dat steeds belangrijker wordt bij de afgrenzing van strafrechtelijke aansprakelijkheid. Ook dit onderzoek is intern-rechtsvergelijkend van
Looptijd Doorlopend
24
aard (strafrechtelijk en privaatrechtelijk). Postma onderzoekt de opzet van de medepleger. Daarin is ook aandacht voor de vraag welke rol, naast opzet, toerekeningsaspecten (en daarmee causaliteit) bij de aansprakelijkheid van de medepleger spelen. Externe rechtsvergelijking met het recht van de internationale straftribunalen is daarin een belangrijk element. De onder dit project genoemde onderzoeken vormen overigens een niet-uitputtende lijst van onderzoeksinspanningen. b.
en gerechtvaardigde aantasting van de individuele vrijheid. In dit kader doet Vols promotieonderzoek naar de vraag hoe ver de Nederlandse bestuursrechtelijke bevoegdheden om woonoverlast te bestrijden kunnen reiken in verband met het grondwettelijk en verdragsrechtelijk beschermde huisrecht. Daarbij wordt, naast een empirisch onderzoek in samenwerking met de VROM-Inspectie, onder meer rechtsvergelijkend onderzoek verricht naar openbare-ordehandhaving en overlastbestrijding in Engeland, Wales en België.
Handhaving openbare orde en private verhoudingen
Ruigrok verricht promotieonderzoek naar de verhouding tussen het reguliere bestuursrechtelijke handhavingsmiddel bestuursdwang en de middelen ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde. Het toepassen van bestuursdwang heeft zich ontwikkeld van feitelijk handelen naar rechtshandelen met als consequentie dat de eisen van de Awb van toepassing zijn. Eenzelfde juridisering is zich aan het ontwikkelen met betrekking tot de noodbevoegdheden van de burgemeester ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde. Een effect hiervan is dat burgemeesters zich in geval van ordeverstoring gelegitimeerd voelen om buitengewoon ruimhartig gebruik te maken van de noodbevoegdheden ten koste van individuele vrijheden. Dit onderzoek richt zich op de vraag of het door de wetgever gemaakte onderscheid in typen handhaving nog functioneel is en zo ja, welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden.
Projectleiding Prof. mr. J.G. Brouwer Prof. mr. F.T. Oldenhuis Overige onderzoekers Dr. J.A. Nijboer Mr. P.T. Pel Mr. L.D. Ruigrok Mr. F.R. Vermeer Mr. M. Vols Drs. R. Verwer Drs. A. Walberg Mr. A.J. Wierenga Dr. H.B. Winter Looptijd Doorlopend Output Artikelen, zes dissertaties, opzetten van Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid Onderzoek Veiligheid, orde, sociale vrede en vrijheid vormen de grondbeginselen van onze rechtsorde. De verhouding tussen deze vier statelijke uitgangspunten is het laatste decennium sterk aan verandering onderhevig. De zorg voor veiligheid en de verantwoordelijkheid voor orde en sociale vrede zijn als gevolg van recente ontwikkelingen in toenemende mate gaan domineren over de vrijheid van burgers. Dit uit zich in een groeiend aantal overheidsinterventies in de publieke dan wel privésfeer en een alsmaar uitdijend instrumentarium om veiligheids- en ordeproblemen het hoofd te bieden en de sociale vrede te bewaren. Deze ontwikkeling maakt het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre het hier om scheefgroei gaat dan wel om een legitieme
Het promotieonderzoek van Pel richt zich op de positie van het eigen recht van de kerkgenootschappen in de statelijke rechtsorde. Zijn aandacht richt zich zowel op de traditioneel hier gevestigde kerkgenootschappen als op de van origine niet-westerse geloofsgemeenschappen. Verwer en Walberg doen promotieonderzoek naar stedelijke vernieuwingsprojecten waarin de leefbaarheid en veiligheid in de publieke ruimte steeds belangrijker zijn geworden. Dergelijke vernieuwingsprojecten worden ontwikkeld en uitgevoerd in de verwachting dat zij gewenst gedrag zullen stimuleren en ongewenst gedrag zullen tegengaan, maar dat blijkt lang niet altijd
25
het geval te zijn. In deze onderzoeken worden veronderstellingen onderzocht over de bereidheid van bewoners om zelf toe te zien op leefbaarheid en veiligheid in de buurt, alsmede de voorwaarden waaronder zij bereid zijn op te treden als toezichthouder.
bestaande rechtsbegrip? In hoeverre kan recht nog langer worden begrepen in termen van zijn bronnen (statelijk versus niet-statelijk recht)? In hoeverre geeft dit aanleiding tot een theoretische herijking van bestaande onderscheidingen tussen bijvoorbeeld ‘soft law’ en ‘hard law’ en ‘top-down’- en ‘bottom-up’-regelgeving? En hoe kan het ontstaan en de werking van deze nieuwe vormen van recht en regelgeving empirisch worden beschreven en verklaard? Deze ontwikkelingen roepen bovendien belangrijke theoretische en empirische vragen op over de legitimiteit van norm- en regelgeving die buiten de wetgever om ontstaat. Hoe kunnen deze nieuwe vormen van recht en regelgeving worden gelegitimeerd? Wat betekent dit voor de theoretische invulling van het begrip ‘legitimiteit’? En hoe kan de sociale beleving en het draagvlak voor deze vormen van regulering empirisch worden geanalyseerd?
Vermeer richt zich in het bijzonder op het bestuurlijke handhavingsrecht. Zijn proefschrift behandelt de formele en materiële eisen die gelden voor gedogen, de betekenis van Europees recht (het EUVerdrag en het EVRM) voor de mogelijkheden om in Nederland te gedogen, de relatie tussen bestuurlijk gedogen en de strafvervolging en de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid die kan voortvloeien uit zowel rechtmatig als onrechtmatig gedogen.
5.5 a.
Alternatieve regulering
vormen
van
De veranderende verhoudingen tussen de overheid en verschillende sociale velden nopen tot nadere theoretische en empirische studie van allerlei vormen van (zelf)regulering waarbij normen ofwel ‘spontaan’ ontstaan ofwel ontwikkeld worden op uitnodiging van de overheid. Specifieke onderwerpen van onderzoek op dit terrein zijn: - Doelregulering (Westerman, Mackor) - (Zelf)regulering van professies (Mackor) - De sociale werking van recht (Hertogh, Weyers) - Legitimiteit van de ‘regulatory state’ (Hertogh, Weyers, Westerman) - De sociale beleving van recht (Hertogh, Weyers) - Sociaal problematisch medisch handelen (Weyers, Griffiths)
Relatie overheid en sociale velden
Projectleiding Prof. dr. M.L.M. Hertogh Prof. dr. P.C. Westerman Overige onderzoekers Prof. mr. dr. A.R. Mackor Dr. H.A.M. Weyers Prof. J. Griffiths Looptijd Doorlopend Output Artikelen, boekbijdragen, monografieën, bundels
dissertaties,
Onderzoek Centraal in dit onderzoek staat de vraag naar de verhouding tussen formele wetgeving en informele vormen van regulering. Om tegemoet te komen aan de toenemende complexiteit en veranderlijkheid van het maatschappelijke leven maakt de (publieke) wetgever in toenemende mate gebruik van (private) reguleringsmechanismen die van oudsher bestaan in sociale velden als bedrijven, professionele organisaties, consumentenorganisaties, brancheorganisaties en belangengroeperingen. Ook kan de wetgever groeperingen uitnodigen tot eigen regelgeving te komen. Wat is de invloed van deze ontwikkelingen op het
b.
Ontstaan van Europese internationale regelgeving
Projectleiding Dr. T.J.G. van den Hoogen Overige onderzoekers Dr. T. Nowak Dr. mr. P.C.J.H.M. Rusman Dr. N.E.H.M. Zeegers Looptijd Doorlopend
26
en
Output Artikelen, boekbijdragen, monografieën, bundels
regulering, het bestuur en de conflictoplossing binnen deze informatiegemeenschap. De globalisering, privatisering en digitalisering hiervan brengen met zich mee dat de rol van staten en internationale organisaties van staten ingrijpend verandert en dat de invloed van nieuwe private instituties en individuele private partijen aanzienlijk toeneemt. Binnen dit programma zijn tot nu toe onder de supervisie van De Vey Mestdagh twee promotieonderzoeken uitgevoerd (zie
): (1) onderzoek naar zelfregulering in de digitale wereld door Mifsud Bonnici en (2) onderzoek naar de veranderende rol van staten in de digitale wereld door Rijgersberg. Het lopende onderzoek concentreert zich op: - Globale zelfregulering door onder andere ICANN (zie lijst van kernpublicaties) - Het verband tussen vrijheid van meningsuiting, vrijhandel en open technologie (onderzoeksvoorstel ‘Advancing freedom of expression in cyberspace through policies regulating trade and communication networks’)
dissertaties,
Onderzoek De ontwikkeling van het Europese recht wordt voor een groot deel gekarakteriseerd door de voortdurende spanningsverhouding tussen nationale staten en Europese instellingen. Tegelijkertijd zijn machtsverschuivingen tussen de Europese instellingen onderling (Parlement, Commissie, Raad, Hof van Justitie) aan de orde van de dag. Het verkeer in dit internationale systeem wordt, zeker op het gebied van ‘oorlog en vrede’-issues, veel minder beheerst door internationale rechtsnormen dan het nationale verkeer. Economische globalisering heeft bovendien de autonomie van nationale staten aan banden gelegd en heeft geleid tot de opkomst van transnationale economische actoren met eigen belangen waarmee staten in hun regelgeving in toenemende mate rekening moeten houden. Specifieke terreinen van onderzoek op dit terrein zijn: - Uitbreiding van de EU (Van den Hoogen) - Interactie recht en politiek in de EU (Van den Hoogen, Nowak, Zeegers) - Nationale rechters en het Europese recht (Nowak) - Non-proliferatie (Rusman) c.
d.
Projectleiding Prof. mr. dr. D.J. Elzinga Dr. G. Voerman Overige onderzoekers Prof. mr. drs. A.H.M. Dölle Prof. mr. J.W.M. Engels Mr. H.G. Hoogers Mr. P.A. Kingma Mr. M. Nap Mr. H.G. Warmelink
Internet Governance
Projectleiding Dr. mr. C.N.J. de Vey Mestdagh Overige onderzoekers Dr. R.W. Rijgersberg Dr. G.P. Mifsud Bonnici Mr. M.H. Paapst
Looptijd Doorlopend
Looptijd Doorlopend Output Wetenschappelijke publicaties internationale tijdschriften, dissertaties
Aan de grenzen van de nationale staat
Output Artikelen, dissertatie(s) en boekbijdragen Onderzoek Nationale staten hebben de afgelopen twee eeuwen het belangrijkste publieke organisatieverband gevormd waarbinnen burgers leven, wonen en werken. De staat zorgt voor de (her)verdeling van schaarse ruimte en dito middelen, ontwikkelt daartoe voorzieningen en regels en waarborgt orde en veiligheid, zowel intern als naar buiten toe.
in twee
Onderzoek Het internet bestaat op dit moment uit meer dan een kwart miljard websites en kent bijna twee miljard gebruikers. Het onderzoekprogramma Internet Governance heeft betrekking op de
27
Europese Unie’ komen de verschillende lijnen bij elkaar.
Het functioneren van de nationale staat wordt in toenemende mate beïnvloed door externe ontwikkelingen, zoals internationalisering en europeanisering, en verschillende interne ontwikkelingen die in dit programma onder de ontwikkeling van de ‘regulatory state’ zijn geschaard. Gemeenschappelijk aan deze ontwikkelingen is dat zij het domein verkleinen waarbinnen politieke organen van staten naar eigen inzicht kunnen optreden. Nationale wetgevers zijn verplicht van buitenaf opgelegde teksten te implementeren en bestuurstaken worden in toenemende mate uitgevoerd door organisaties die niet (geheel) publiekrechtelijk van aard zijn.
e.
Soevereiniteit, representatie en de Europese Unie
Projectleiding Prof. mr. drs. D.J. Elzinga Mr. H.G. Hoogers Overige onderzoekers Mr. M. Duchateau W.J.L. Hulstijn MA Mr. J.W.C. van Rossem Looptijd 2005-2011 Output Drie dissertaties, artikelen, preadviezen en boekbijdragen
Tegelijkertijd blijft de druk op de staat en zijn politieke organen onverminderd groot om te zorgen voor bijvoorbeeld veiligheid en orde (zie het gelijknamige deelprogramma), voor een degelijk sociaal vangnet (zie het project Public governance of the welfare state) en zelfs voor internationale of Europese regels die op voldoende intern draagvlak (legitimatie) kunnen rekenen (zie het project Soevereiniteit, representatie en de Europese Unie).
Onderzoek De Europese Unie treedt in toenemende mate regulerend op binnen de rechtsordes van de lidstaten. Zo sorteren veel regelgevingsinstrumenten die formeel gericht zijn tot de lidstaten, zoals richtlijnen en beschikkingen, materieel rechtstreeks effect in die rechtsordes. Bovendien verleent zowel het primaire als het secundaire Unierecht rechten aan Unieburgers en legt het Unierecht de Unieburgers plichten op middels de uitvaardiging van bijvoorbeeld verordeningen. De EU oefent daarmee steeds meer bevoegdheden uit die staten ook uitoefenen. Parallel hieraan vertoont de institutionele structuur van de EU, in het bijzonder de positie van het Europees Parlement daarin, steeds meer gelijkenis met die van de meeste van haar lidstaten. Zo bestaat er een zekere vertrouwensrelatie tussen de Commissie en het Europees Parlement, wordt dat Parlement sinds 1979 rechtstreeks door de burgers gekozen en is het op een aantal uitzonderingen na (mede)wetgever, op gelijke voet met de Raad. Daarbij komt dat de Unie zich ook op het internationale toneel in juridisch opzicht steeds meer als een soevereine staat gedraagt: zij verbindt voorwaarden aan de doorwerking van internationaal recht in het recht van de Unie. De Unie vormt dus weliswaar geen staat, maar lijkt wel steeds meer op een zelfstandige politieke gemeenschap die rechtstreeks gezag over burgers claimt en zich op het internationale terrein min of meer soeverein opstelt.
Dit roept de vraag op hoe de statelijke organisatie en het publieke recht moeten omgaan met deze ontwikkelingen. Zowel nationale als decentrale organen krijgen door deze ontwikkelingen immers een andere functie in het staatsverband. De actieradius van het internationale en Europese recht mag dan steeds groter worden, van de eigen constitutie als hoogste norm lijkt uiteindelijk nog geen afscheid genomen te zijn. De vraag is in hoeverre de genoemde ontwikkelingen tot een herbezinning op en zelfs wijziging van het publieke organisatierecht dwingen. In het project ‘Aan de grenzen van de nationale staat’ wordt aan deze vragen op verschillende wijze aandacht besteed. Naast een sterke focus op (grensoverschrijdend) organisatierecht, kan specifiek gewezen worden op de publiekrechtelijke en maatschappelijke functie van de politieke partijen, die binnen al de genoemde overheden actief zijn. Met name partijvorming op Europees niveau is een thema waarin europeanisering en de regulatory state elkaar ontmoeten. In het project ‘Soevereiniteit, representatie en de
28
f. Dit roept de vraag op wat eigenlijk de conceptueel-theoretische grondslag is van het door de Unie uitgeoefende overheidsgezag. De hoofdvraag van het onderzoek is dan ook in hoeverre de klassieke Europese politiek-filosofische én positiefrechtelijke noties van soevereiniteit en representatie (in hun onderlinge samenhang), zoals die binnen de context van nationale staten tot ontwikkeling zijn gekomen, ook toepasbaar zijn op de EU. Kent de Unie een politieke gemeenschap of grootheid die als soeverein aangeduid kan of moet worden? Draagt zo’n benadering bij aan de duiding van de legitimiteit van bevoegdheidsuitoefening door de EU? En wat betekent dat eventueel voor de soevereiniteit van de verschillende volkeren van de lidstaten, die in de grondwetten van verreweg de meeste lidstaten is neergelegd?
Public governance of the welfare state
Projectleiding Prof. dr. J. de Ridder Prof. dr. G.J. Vonk Prof. mr. W.A. Zondag Overige onderzoekers Mr. drs. A.D.R. Corrà Dr. M. Plantinga Mr. drs. A.M.P. Rijpkema Mr. dr. A. Tollenaar Looptijd 2006-2012 Output Twee dissertaties, een (congres)papers, artikelen
monografie,
Onderzoek De vormgeving van de sociale zekerheid in Nederland is de laatste vijftien jaar ingrijpend veranderd. De sterke overheidsbetrokkenheid op dit beleidsterrein is drastisch aan het verminderen. Op verschillende deelterreinen van de sociale zekerheid ontstaan publiek-private arrangementen. Een aansprekend voorbeeld is de zogenaamde privatisering van de Ziektewet. Inmiddels zijn werkgevers verantwoordelijk voor de inkomensderving van hun zieke werknemers gedurende de eerste twee jaar van hun ziekte. Na de ziekteperiode komt de werknemer mogelijk in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Ook in deze fase zijn publiek- en privaatrecht met elkaar vermengd. Werkgevers kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om dit risico op arbeidsongeschiktheid van werknemers zelf te dragen en zijn dan zogenaamde ‘eigenrisicodragers’. De rechten van de werknemer zijn echter publiekrechtelijk geformuleerd, met als gevolg dat de werkgever dan een bestuursorgaan wordt en zich dus (ook) aan bestuursrechtelijke normen moet houden.
Duchateau onderzoekt met name de vertegenwoordigende functie van het Europees Parlement en zijn rol als (mede)wetgever van de Unie. Centraal staat daarbij met name de vraag wie of wat het Europees Parlement eigenlijk representeert en hoe dat zich verhoudt tot enerzijds het concept volkssoevereiniteit en anderzijds de institutionele structuur van de Unie. Hulstijn concentreert zich op de vraag wie of wat legitimiteit aan de EU kan verschaffen. Een antwoord op deze vraag wordt, naar verwachting, gevonden in de samenhang tussen de begrippen soevereiniteit, democratie en representatie. Van Rossem beziet met name de onderlinge verhouding tussen het Europese en internationale recht en de rol van het Hof van Justitie in het vormgeven van die verhouding. Op het terrein van de externe betrekkingen heeft het Hof namelijk sterk zijn stempel gedrukt op de ontwikkeling van de Unie. Van Rossem onderzoekt daarom hoe de opstelling van de EU op het internationale toneel vanuit het soevereiniteitsperspectief geduid moet worden. Programmaleider Hoogers, ten slotte, verricht vooral onderzoek naar de onderlinge samenhang van de verschillende vragen en probeert daarnaast op onderdelen ook tot een verdieping en verbreding van de hoofdvragen te komen.
Een ander voorbeeld van vermengde publiek-private arrangementen betreft de inschakeling van private reintegratiebedrijven bij de begeleiding van bijstandsgerechtigden naar de arbeidsmarkt, of de verzekering van ziektekosten in de Zorgverzekeringswet, waarbij private uitvoerders (de zorgverzekeraars) opereren binnen een
29
Het onderzoek ‘Public governance of the welfare state’ richt zich op vragen die rijzen door het deels privatiseren van deze publieke taken. De grondslag van het onderzoek is gelegd in de bundel ‘Social security as a public interest’, waarin vanuit vier verschillende wetenschapsdisciplines is nagegaan hoe men publieke belangen van sociale zekerheid kan herkennen en hoe deze belangen kunnen worden geborgd. Deze bundel is op een internationaal wetenschappelijk congres gepresenteerd en bediscussieerd.
publiekrechtelijk raamwerk, inclusief een acceptatieplicht van verzekerden. Het gebruik van private arrangementen gaat gepaard met verwachtingen over de werking van de ‘checks and balances’ die eigen zijn aan de private sfeer. Efficiëntie, effectiviteit en maatwerk zijn drie doelen waarvan wordt verondersteld dat deze in een private ‘setting’ beter tot hun recht komen. Deze doelen worden geborgd door de mechanismen die in het private verkeer gebruikelijk zijn, zoals benchmarking en certificering.
De beide promotieonderzoeken van Corrà en Rijpkema vormen casestudies naar de werking van publiek-private arrangementen in de sociale zekerheid. Corrà focust zich met name op de mogelijke consequenties van het gebruik van contractsrelaties bij publieke dienstverlening voor de borging van publieke belangen. Het deelonderzoek van Rijpkema draait om de borging van publieke belangen in het socialezekerheidsrecht bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Daarnaast vindt rechtsvergelijking plaats (Tollenaar) naar het Duitse en Engelse stelsel van sociale zekerheid. Deze studies vormen de bouwstenen voor een overkoepelende monografie die in 2011 zal worden geschreven.
Tegelijkertijd schuilen er gevaren aan het gebruik van private arrangementen. Deze gevaren hangen samen met de typische vormen van ‘marktfalen’. Er zijn verschillende voorbeelden denkbaar. Werkgevers zullen mogelijk op risico gaan selecteren, waardoor werknemers met een hoger ziekterisico niet meer aan een betaalde baan komen. De private aanbieders van re-integratiediensten zullen zich vooral richten op de uitkeringsgerechtigden met de kortste afstand tot de arbeidsmarkt. Kortom: de vraag rijst of de gemengde publiek-private arrangementen voldoende bescherming bieden voor de publieke belangen die inherent zijn aan de sociale zekerheid.
30
Bijlage I: Lijst van kernpublicaties (themagewijs) 1.
De markt herijkt a.
Corporate governance
Veenstra, F. (2010). Impassezaken en verantwoordelijkheden binnen het enquêterecht, Deventer: Kluwer. Valk, S.N. de (2009). Aansprakelijkheid van leidinggevenden, Deventer: Kluwer. Voogsgeerd, H.J.H., Blanke, T., Rose, E. & Zondag, W.A. (red.) (2009). Recasting worker involvement? Recent trends in information, consultation and co-determination of worker representatives in a Europeanized arena, Deventer: Kluwer. Wezeman, J.B. (2009). ‘De toezichthoudende rol van commissarissen en ‘auditcommissies’’, Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht 2009/4, pp. 89-95. Wezeman, J.B. (2009). ‘Persoonlijke aansprakelijkheid van uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders’, in: M.J. Kroeze e.a. (red.), Bestuur en toezicht, Deventer: Kluwer, pp. 92-107. Zondag, W.A. (2009). ‘Gezagsuitoefening in relatie tot het directierecht en de bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire maatregelen’, in: C.J. Loonstra e.a. (red.), De werkgever in beweging, Den Haag: Sdu. Beckman, H. (2008). Hoofdlijnen van het jaarrekeningenrecht, Deventer: Kluwer. Verburg, L.G. & Zondag, W.A. (2008). Arbeidsrechtelijke aspecten van reorganisatie, Deventer: Kluwer. Zondag, W.A. & Vestering, P.G. (2008). ‘Het instemmingsrecht van de ondernemingsraad ten aanzien van beloningsregelingen’, Tijdschrift voor Arbeidsrechtpraktijk, 1. Boschma, H.E., Lennarts, M.L., Schutte-Veenstra, J.N. (2007). ‘The Reform of Dutch Private Company Law: New Rules for the Protection of Creditors’, European Business Organization Law Review, nr. 4. Voogsgeerd, H.H. (2006). Corporate governance codes. Markt- of rechtsarrangement?, Deventer: Kluwer. b.
Insolventie van buiten bezien
Couwenberg, O. & Jong, A. de (2008). ‘Cost and Recovery Rates in the Dutch LiquidationBased Bankruptcy System’, European Journal of Law and Economics, 26. Couwenberg, O. & Jong, A. de (2006). ‘It Takes Two to Tango: An Empirical Study of Distressed Firms and Assisting Banks’, International Journal of Law and Economics, 26, nr. 4. Verstijlen, F.M.J. (2006). ‘De betrekkelijke continuïteit van het contract binnen faillissement’, in: Materieel faillissementsrecht: de Peeters/Gatzen-vordering en de overeenkomst binnen faillissement, Preadviezen 2006, uitgebracht voor de Vereniging voor Burgerlijk Recht. Verstijlen, F.M.J. (2001). ‘Rescuing businesses in financial distress from a comparative law perspective’, in: R.D. Vriesendorp, J.A. McCahery & F.M.J. Verstijlen (red.), Comparative and international perspectives on bankruptcy law reform in the Netherlands, Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
31
Verstijlen, F.M.J. (1998). De faillissementscurator, een rechtsvergelijkend onderzoek naar de taak, bevoegdheden en de persoonlijke aansprakelijkheid van de faillissementscurator (diss. Tilburg), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink.
2.
Duurzaamheid a.
Aanvullend instrumentarium in het milieurecht voor de verkleining van de ecologische voetafdruk
Biezeveld, G.A. (2009). Onze ecologische voetafdruk: Hoe het milieurecht kan helpen die te verkleinen (oratie Groningen), Groningen: European Law Publishing. Vedder, H.H.B. (2009). ‘Of Jurisdiction and Justification. Why Competition Is Good for ‘NonEconomic’ Goals, But May Need to be Restricted’, Paper presented at the CLASF conference, CompLRev. vol. 6, nr. 1. Biezeveld, G.A. (2008). ‘Zorgplichten in de milieuwetgeving’, Regelmaat, 2008/4 (themanummer), pp. 122-130. Graaf, K.J. de & Lubach, D.A. (2008). ‘Offshore windenergie: optimaal omgevingsrecht op zee?’, in: M. Roggenkamp e.a. (red.), Regulering van offshore windenergie (Preadvies Nederlandse Vereniging voor Energierecht; Energie en Recht, nr. 9), Antwerpen: Intersentia, pp. 23-82. Vedder, H.H.B. (2008). ‘An Assessment of Carbon Capture and Storage under EC Competition Law’, European Competition Law Review (10), pp. 586-599. Graaf, K.J. & Jans, J.H. (2007). ‘Liability of Public Authorities in Cases of Non-enforcement of Environmental Standards’, Pace Environmental Law Review, vol. 24, pp. 377-398. b.
Regulering van de energiesector: balancering tussen markt en duurzaamheid (GCEL)
Roggenkamp, M.M. i.s.m. Guayo, I. del & Kühne, G. (2010). ‘Ownership Unbundling and Property Rights in the EU Energy Sector’, Property and the Law in Energy and Natural Resources, Oxford: Oxford University Press, pp. 326-359. Roggenkamp, M.M. & Woerdman, E. (red.) (2009). Legal Design of Carbon Capture and Storage: Developments in the Netherlands from an International and EU Perspective, Energy & Law Series, vol. 10, Antwerp/Oxford/Portland: Intersentia. Woerdman, E., Couwenberg, O. & Nentjes, A. (2009). ‘Energy Prices and Emissions Trading: Windfall Profits from Grandfathering?’, European Journal of Law and Economics 28, pp. 185-202. Boute, A.J.R.T. (2008). ‘Improving the Climate for European Investments in the Russian Electricity Production Sector: (I) The Role of Investment Protection Law’, Journal of Energy and Natural Resources Law, vol. 26, nr. 2, pp. 267-302. Boute, A.J.R.T. (2008). ‘Improving the Climate for European Investments in the Russian Electricity Production Sector: (II) The Role of Regulatory Convergence’, Journal of Energy and Natural Resources Law, vol. 26, nr. 3, pp. 327-373. Roggenkamp, M.M. & Graaf, K.J. de e.a. (2008). Regulering van offshore windenergie, preadvies Nederlandse Vereniging voor Energierecht, Antwerpen: Intersentia. Roggenkamp, M.M. e,a, (red.) (2008). Energy Law in Europe. National, EU and International Regulation, 2nd edition, Oxford University Press.
32
Vedder, H.H.B. (2008). ‘An Assessment of Carbon Capture and Storage under EC Competition Law’, International Energy Law Review 8, pp. 307-317. Woerdman, E., Arcuri, A & Clò, S. (2008). ‘Emissions Trading and the Polluter-Pays Principle: Do Polluters Pay under Grandfathering?’, Review of Law and Economics 4 (2), pp. 565-590. Roggenkamp, M.M. (2004). ‘Re-Regulating Energy Supply in the Netherlands: A Balancing Act between Energy Security and Energy Liberalization’, in: B. Barton e.a. (red.), Energy Security: Managing Risk in a Dynamic Legal and Regulatory Environment, Oxford: Oxford University Press, pp. 279-305.
3.
Landrechten en landadministratie a.
ProLand
Zhao, Y. (2010). China’s rural development challenges: land tenure reform and local institutional experimentation, (diss. Groningen), Groningen. Verstappen, L.C.A. (2009). ‘Grondeigendom, gebruiksrechten op grond en grondboekhouding in China’, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie, 6781, pp. 36-42. Verstappen, L.C.A. & Kolkman, W.D. (2008). Handboek Registergoederenrecht 2008, Zutphen: Walburg Pers. Ho, P.P.S. (2005). Institutions in Transition, Land Ownership, Property Rights and Social Conflict in China, Oxford: Oxford University Press. c.
Publieke belangen in het vastgoedrecht
Timmer, R. (2010). ‘Naar een positief stelsel van openbare registers en basisregistratie kadaster?’, Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie, te verschijnen. Visser, I. (2009). ‘‘Vormerkung’ ex art. 7:3 BW: ook voor de veilingkoper?’, Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie, 6787, pp. 168-171. Vonck, F.J. (2008). ‘Vergoedingen bij de overgang van (korte agrarische erf)pachtrechten’, Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie, 6779, pp. 964-971. Vonck, F.J. (2007). ‘Woningen met korting: voor iedereen ‘een plek onder de zon’!’, Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie, 6735, pp. 1041-1047. Vonck, F.J. (2007). ‘Afkoop of vooruitbetaling van erfpachtcanons: hetzelfde, maar dan anders!’, Fiscaal tijdschrift Vermogen, 2007/39. Vonck, F.J. (2007). ‘De zakelijke werking van erfpachtvoorwaarden’, Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie, 6717, pp. 598-603.
4.
Veiligheid en orde a.
Vrijheid, veiligheid en aansprakelijkheid
Dijk, A.A. van (2008). Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen. Over opzet, schuld, schulduitsluitingsgronden en straf, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu-uitgevers.
33
Keulen, B.F. (2007). ‘Herziening van de herziening?’, Rechtsgeleerd Magazijn Themis, 2007 (1). Lindenbergh, K.K. (2007). Strafbare dwang. Over het bestanddeel ‘dwingen’ en strafbaarstellingen van dwang, in het bijzonder art. 284 Sr., Antwerpen/Apeldoorn: Makluuitgevers. Vellinga-Schootstra, F. & Vellinga, W.H. (2008). ‘Positive obligations’ en het Nederlandse straf(proces)recht (inaugurele rede, Groningen,18 november 2008), Deventer: Kluwer. b.
Handhaving openbare orde en private verhoudingen
Brouwer, J.G. & Schilder, A.E. (2010). ‘Besluitloos ordehandhaven’, in: T. Barkhuysen, W. den Ouden & J.E.M. Polak (red.), Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, Deventer: Kluwer. Brouwer, J.G. & Vols, M. (2010). ‘Autonome verordeningen en art. 10 Grondwet’, Gemeentestem, afl. 2010-7336. Brouwer, J.G. & Schilder, A.E. (2009). ‘De rechten van anderen en de Grondwet. Over conflicterende rechten, positieve verplichtingen en grondwettelijke beperkingen bij de bescherming van het woon- en leefklimaat’, in: T. Barkhuysen e.a. (red.), Geschakeld recht, Deventer: Kluwer. Vols, M. & Brouwer, J.G. (2009). ‘De rechter neemt de wijk’, Tijdschrift voor Openbaar Bestuur, afl. 4, 2009. Wierenga, A.J. & Brouwer, J.G. (2009). ‘Bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid’, Tijdschrift voor Openbaar Bestuur, afl. 1, 2009. Haan, W.J.M. de (2008). A criminological approach to understanding the causes and consequences of Islamic terrorism: the case of the so-called Hofstad Group. Gastcollege Summer course Transatlantic Perspectives on Security in the 21st century, Groningen 24 juni. Nijboer, J.A. (2004). ‘Self-help and social control. Youngsters in disadvantaged urban neighbourhoods’, in: C.D. Vijver. & J.B. Terpstra (red.), Urban safety: problems, governance and strategies, Enschede: IPIT, Institute for Social Safety Studies.
5.
Alternatieve vormen van regulering a.
Relatie overheid en sociale velden
Westerman, P.C. (2008). ‘The Changing Bell Jar’, European Journal of Legal Studies, vol. 2, nr. 1, pp. 183-202. Hertogh, M. (2004). ‘A ‘European’ Conception of Legal Consciousness: Rediscovering Eugen Ehrlich’, Journal of Law and Society, vol. 31, nr. 4, pp. 457-481. b.
Ontstaan van Europese en internationale regelgeving
Hoogen, T.J.G. van den e.a. (red.) (2008). A promise to keep: Time to end the international isolation of the Turkish Cypriots, Tesev Publications Istanbul, June. Nowak, T. (2008). ‘The Working Time Directive and the European Court of Justice’, Maastricht Journal of European and Comparative Law, vol. 15, nr. 4, pp. 447-471.
34
c.
Internet Governance
Vey Mestdagh, C.N.J. de & Rijgersberg, R.W. (2009). ‘Internet Governance and Global Self Regulation. Building Blocks for a General Theory of Self Regulation’, in: Proceedings of the conference Regulating the Public Interest, 17-11-2009, pp. 157-174, Groningen Centre for Law and Governance, University of Groningen, The Netherlands (will be republished in Legisprudence, International Journal for the Study of Legislation, 2010). Rijgersberg, R.W. (2009). The modern state and transnational interdependence, implications of globalization for democratic constitutional governance examined through the lens of the Internet (diss. Groningen), Ridderkerk: Ridderprint. Mifsud Bonnici, J.P. (2008). Self Regulation in Cyberspace (diss. Groningen), The Hague: Asser Press. Vey Mestdagh, C. N. J. de, Rijgersberg, R.W. (2007). ‘Rethinking Accountability in Cyberspace: A New Perspective on ICANN’, International Review of Law, Computers & Technology, vol. 21, nr. 1 March 2007, pp. 27–38. Mifsud Bonnici, J.P.& Vey Mestdagh, C.N.J. de (2005). ‘Right Vision, Wrong expectations: The European Union and Self-regulation of Harmful Internet Content’, Information & Communications Technology Law Journal, vol. 14, nr. 2, pp. 133-150. d.
Aan de grenzen van de nationale staat
Hoogers, H.G. (2008). ‘UPG voor Curaçao, Aruba en St. Maarten’ in: H.E. Bröring e.a. (red), Schurende Rechtsorde. Over de Europese Unie, het Koninkrijk en zijn Caribische Gebieden, Groningen. Dölle, A.H.M (2008). ‘Dualisering van het Decentrale Bestuur, een terugblik’, Rechtsgeleerd Magazijn Themis, 3, pp. 102-113. Elzinga, D.J. (2008). ‘The monarchy and the Constitutional Neuter; on the Meaning of the ‘pouvoir neutre’ in the Dutch Democracy’, in: D.J. Elzinga (red), The Dutch Constitutional Monarchy in a Changing Europe, Alphen a/d Rijn: Kluwer. Munneke, S.A.J.(2006). Inlichtingenplichten en verschoningsgronden in het staatsrecht (diss. Groningen), Deventer: Kluwer. Warmelink, H.G. (2004). ‘Gekozen bestuur: democratie op haar smalst’, in: J.W.M. Engels & M. Nap (red), De ontwikkeling en Toekomst van de Vertegenwoordigende Democratie, Deventer: publicaties van de Staatsrechtkring (Staatsrechtconferenties). e.
Soevereiniteit, representatie en de Europese Unie
Rossem, J.W.C. van (2009). ‘Interaction between EU law and international law in the light of Intertanko and Kadi: The dilemma of norms binding the Member States but not the Community’, 40 Netherlands Yearbook of International Law (2009). Rossem, J.W.C. van (2009). ‘Patrolling the Borders of the EU Legal Order: Constitutional Repercussions of the Kadi Judgment’, 5 Croatian Yearbook of European Law and Policy (2009) 93. Hoogers, H.G. (2008). ‘Considérations sur le Gouvernement de l’Europe. Enkele gedachten omtrent politieke representatie in de Europese rechtsorde’, in: J.W.L. Broeksteeg e.a. (red.), Het volk regeert. Beschouwingen over de (Nederlandse) democratie in de 21e eeuw, Nijmegen: Wolf Legal Publishers.
35
Hoogers, H.G. (2004). ‘De verbeelding van de rede en de Europese Unie. Over politieke representatie in Nederland en haar toekomst’, in: De ontwikkeling en toekomst van de vertegenwoordigende democratie, Deventer: publicaties van de Staatsrechtkring (Staatsrechtconferenties). Hoogers, H.G. (1999). De verbeelding van het souvereine. Een onderzoek naar de theoretische grondslagen van politieke representatie (diss. Groningen), Deventer: Kluwer. f.
Public governance of the welfare state
Vonk, G.J. & Tollenaar, A. (red.) (2010). Social security as a public interest (n.n.g.) Tollenaar, A. & Plantinga, M. (2008). ‘Publieke belangen van de sociale zekerheid’, Sociaal Maandblad Arbeid, december 2008, pp. 466-471. Tollenaar, A. & Plantinga, M. (2007). Public governance in the Dutch welfare state: the consequences of privatisation for securing public interests in the history of the Dutch welfare state, paper t.b.v. 4th ECPR conference 6-8 september 2007, gepubliceerd op: . Ridder, J. de (2004). Een goede raad voor toezicht (oratie Groningen), Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Vonk, G.J. (2004). ‘Europees sein op groen voor het nieuwe Nederlandse zorgverzekeringsstelsel’, Sociaal-Economische Wetgeving, vol. 52, afl. 11, pp. 467-473. Vonk, G.J. (2003). ‘De publieke taak in het stelsel van sociale zekerheid’, in: J.W. Sap, B.P. Vermeulen en C.M. Zoethout (red.), De publieke taak, Deventer: Kluwer.
36
Bijlage II: Lijst van bij het GCL betrokken onderzoekers L.H. Nguyen LLM Dr. J. A. Nijboer Dr. T. Nowak Prof. mr. F.T. Oldenhuis Mr. M.H. Paapst Mr. P.T. Pel Dr. M. Plantinga Mr. A. Postma Prof. dr. mr. H. Prakken Y. Ren LL.M Prof. mr. J. de Ridder Dr. R.F. Rijgersberg Mr. drs. A.M.P. Rijpkema Prof. mr. M.M. Roggenkamp Mr. J.W.C. van Rossem Mr. L.D. Ruigrok Dr. mr. P.C.J.H.M. Rusman Dr. N.J. Schutte Mr. dr. J.N. Schutte-Veenstra Mr. R. Timmer Mr. A. Tollenaar Mr. H.D. Tolsma Mr. dr. S.N. de Valk Mr. H.B.B. Vedder Mr. F. Veenstra Mr. N. Vegter Prof. mr. W. Vellinga Prof. mr. F. Vellinga-Schootstra Mr. F.R. Vermeer Prof. mr. L.C.A. Verstappen Prof. mr. F.J.M. Verstijlen Drs. R. Verwer Dr. mr. C.N.J. de Vey Mestdagh Mr. I. Visser Prof. mr. H.M. Vletter-van Dort Dr. G. Voerman Mr. M. Vols Mr. F.J. Vonck Prof. dr. G.J. Vonk Mr. dr. H.H. Voogsgeerd Drs. A Walberg Mr. H.G. Warmelink Mr. M.G. de Weerdt-de Jong Prof. dr. P.C. Westerman Dr. H.A.M. Weyers Prof. mr. J.B. Wezeman Mr. A.J. Wierenga Prof. mr. J.H.M. Willems Dr. H.B. Winter Prof. mr. M.H. Wissink Mr. E.M. Witjens Dr. E. Woerdman Prof. mr. M.H. ten Wolde Mr. H.D. Wolswijk Dr. N.E.H.M. Zeegers Dr. Y. Zhao Prof. mr. W.A. Zondag Mr. S. Zwart
Mr. M.J. van der Aa Prof. mr. H. Beckman Prof. mr. G.A. Biezeveld Mr. dr. H.E. Boschma Mr. A.J.R.T. Boute Prof. mr. J.N. Bouwman Prof. mr. J.G. Brouwer Prof. mr. M.M.T.A. Brus Prof. dr. I.I.J. Burgers N. Cho LLM Mr. drs. A.D.R. Corrà Prof. dr. O. Couwenberg Mr. A.A. van Dijk Prof. mr. drs. A.H.M. Dölle Mr. M. Duchateau Prof. mr. J.W.M. Engels Prof mr. drs. D.J. Elzinga Mr. H.K. Elzinga Prof. mr. R.M. Freudenthal Mr. dr. P.G.F.A. Geerts Mr. dr. E.E.G. Gepken-Jager Mr. S. Goldberg Prof. dr. L.W. Gormley Mr. K.J. de Graaf Prof. J. Griffiths Mr. E. Gritter Dr. mr. A. Haan-Kamminga Mr. J.H.M. ter Haar Mr. W.F. van Hattum Prof. dr. M.L.M. Hertogh Mr. J.B.S. Hijink Drs. J.M. Holwerda LLM Dr. T.J.G. van den Hoogen Mr. dr. A.J.J. de Hoogh Mr. H.G. Hoogers W.J.L. Hulstijn MA Prof. mr. J.H. Jans Mr. G.T. de Jong Mr. dr. J.B.W.M. Kemperink Prof. mr. B.F. Keulen Mr. P.A. Kingma Mr. A.M. Kloosterman Prof. mr. G. Knigge Prof. mr. W.D. Kolkman Mr. A. Kolder Prof. mr. H.B. Krans Mr. H.T. Kruimer LLM Mr. N.K. Kwakman Prof. mr. M.L. Lennarts Mr. K.K. Lindenberg Prof. dr. D.A. Lubach Mr. E. van Luijk Mr. K. Maas Prof. mr. dr. A.R. Mackor Dr. G.P. Mifsud Bonnici Mr. I. Muliawan Mr. M. Nap Prof. mr. F.A. Nelissen Mr. dr. M.Y. Nethe
37