Groepsinterventie Gezondheidsinterventie op Praktijkschool de Faam, te Zaandam Iris Hooijer, Mayla Limpens, Josine Vreeker en Daphne Wassink 27-03-2014
Namen
Iris Hooijer, Mayla Limpens, Josine Vreeker en Daphne Wassink
Studie
Sport en Bewegen Hogeschool Inholland Haarlem
Datum voltooiing
27-03-2014
Periode
05-02-2014 tot 29-05-2014
Docent begeleider
Roelof van der Valk
Groepsinterventie Gezondheidsinterventie op Praktijkschool de Faam, te Zaandam Iris Hooijer, Mayla Limpens, Josine Vreeker en Daphne Wassink 27-03-2014
Namen
Iris Hooijer, Mayla Limpens, Josine Vreeker en Daphne Wassink
Studie
Sport en Bewegen Hogeschool Inholland Haarlem
Datum voltooiing
27-03-2014
Periode
05-02-2014 tot 29-05-2014
Docent begeleider
Roelof van der Valk
2
Voorwoord Wij zijn vier studenten van de HBO opleiding Sport en Bewegen (Gezondheid en Leefstijl), op Hogeschool Inholland Haarlem. Wij willen graag Praktijkschool de Faam bedanken voor de interesse die zij getoond hebben in ons implementatieplan, daarbij willen bij Marjan de Vries bedanken voor haar ondersteuning en de feedback die zij gegeven heeft over de enquête. Daarnaast willen wij alle 30 studenten van Praktijkschool de Faam bedanken voor het meewerken aan de enquête. Ook willen wij Roelof van der Valk bedanken voor zijn ondersteuning vanuit school en de gegeven feedback
3
Inhoudsopgave
1. Inleiding............................................................................................................................. 6 2. Probleemanalyse............................................................................................................... 7 2.1 Aard, omvang en ernst van het probleem..................................................................... 7 2.1.1 Overgewicht .......................................................................................................... 7 2.1.2 Het probleem: Overgewicht ................................................................................... 7 2.1.3 Overgewicht en sociale problemen........................................................................ 7 2.1.4 De immateriële kosten van overgewicht ................................................................ 7 2.1.5 De materiële kosten van overgewicht .................................................................... 8 2.1.6 Arbeidsongeschiktheid........................................................................................... 8 2.2 Beweging in relatie met overgewicht ............................................................................ 8 2.3 Voeding in relatie met overgewicht............................................................................... 8 2.4 Spreiding van het probleem ......................................................................................... 8 2.4.1. Inzicht in de geografische spreiding van het probleem ......................................... 8 2.4.2 Inzicht in de spreiding in Nederland....................................................................... 9 2.5 Het probleem in de Zaanstreek .................................................................................... 9 2.5.1 Overgewicht in de Zaanstreek ............................................................................... 9 2.5.2 Beweeggedrag in de Zaanstreek ........................................................................... 9 3. Literatuuronderzoek - Determinanten ...............................................................................10 3.1 Theoretisch model ......................................................................................................10 3.1.1 Het Health Belief model ........................................................................................10 3.1.2 ASE-model ...........................................................................................................10 3.2 Determinanten en de psychische problematiek, gedrag of omgevingsfactor ...............10 3.2.1 Determinanten en het gedrag ...............................................................................10 4. Methode ...........................................................................................................................12 4.1 Beschrijving procedure................................................................................................12 4.2 Toelichting meetinstrumenten .....................................................................................12 4.3 Toelichting enquête.....................................................................................................12 5. Resultaten ........................................................................................................................13 5.1 De interventiegroep.....................................................................................................13 5.1.1 Algemene en demografische kenmerken doelgroep .............................................13 5.1.2 Het BMI en de NNGB ...........................................................................................13 5.1.3 Het BMI en de voeding .........................................................................................13 5.2 Hoe zien de verschillende betrokkenen het probleem .................................................13 5.2.1 Bewegen ..............................................................................................................13 5.3 De controle groep .......................................................................................................14
4
5.3.1 Algemene en demografische kenmerken doelgroep .............................................14 5.3.2 Het BMI en de NNGB ...........................................................................................14 5.3.3 De Voeding en het NNGB.....................................................................................14 5.4 Hoe zien de verschillende betrokkenen het probleem .................................................15 5.4.1 Bewegen ..............................................................................................................15 5.4.2 Voeding ................................................................................................................15 5.4.3 Sociale omgeving .................................................................................................15 5.4.4 Motivatie en mogelijkheden van de doelgroep ......................................................16 6. Doelen interventie ............................................................................................................16 Begrippenlijst/definitielijst .....................................................................................................17 Bibliografie ...........................................................................................................................18 Bijlagen 1; Protocollen..........................................................................................................23 Bijlagen 2; Literatuuronderzoek ............................................................................................31 Bijlagen 3; Determinanten onderzoek...................................................................................37 Bijlagen 4; Resultaten interventiegroep ................................................................................41 Bijlagen 5; Resultaten controlegroep ....................................................................................48 Bijlagen 6; Doelstellingen .....................................................................................................52
5
1. Inleiding Aanleiding Wereldwijd en ook in Nederland is er sprak van overgewicht en obesitas (Deitel, 2003). Uit de cijfers van het TNO is gebleken, dat er veel overgewicht heerst onder de jeugd van 2 tot 21 jaar. In deze doelgroep heeft 21% overgewicht, waarvan 2% obesitas. Wanneer iemand al vanaf jonge leeftijd overgewicht heeft, zijn de gezondheidsgevolgen op latere leeftijd extra groot. Er zijn aanwijzingen dat de duur van overgewicht een extra risico betekent voor bijvoorbeeld het ontwikkelen van diabetes mellitus type 2 (Visscher, Van Bakel, & Zantinge, Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht?, 2013). Probleemstelling en onderzoeksvraag Er is in Nederland veel sprake van overgewicht, voornamelijk bij kinderen. De hypothese is dat er ook veel overgewicht heerst bij laaggeschoolde kinderen. De doelgroep voor dit onderzoek zijn dertig kinderen van de praktijkschool de Faam in Zaandam. Het doel van dit onderzoek is een interventie en een implementatieplan ontwikkelen voor kinderen van de Praktijkschool de Faam, zodat zij door middel van gedragsverandering een gezondere leefstijl ontwikkelen. Aan het eind van het twintig weken is er door middel van een literatuuronderzoek naar de gezondheidsproblemen van de doelgroep, laag niveau middelbare scholieren, een interventie ontwikkeld, een implementatieplan ontworpen en zijn deze uitgevoerd. Afbakening Er is gericht onderzoek gedaan naar kinderen tussen de 13 en 14 jaar op Praktijkschool de Faam te Zaandam. Alleen de eerste groep is betrokken bij het implementatieplan. De tweede groep zal gebruikt worden als controle groep. De school is al bezig met het voedingsgedrag van de leerlingen te onderzoeken. Door deze twee punten is er een conclusie getrokken, deze conclusie is dat de interventie wordt gericht op het beweeggedrag van de leerlingen. Methode Eerst is er een uitgebreid literatuuronderzoek gedaan naar de doelgroep. Aan de hand van dit onderzoek is er een enquête op gesteld. Naast de enquête wordt er gebruikt gemaakt van een 0meting en eindmeting. Voor deze metingen en de enquête zijn een interventie en controle groep opgesteld van twee keer 15 personen. Voor de 0-meting zijn er protocollen opgesteld en uitgevoerd. (Zie bijlage 3, figuur 18). De protocollen zijn uitgewerkt om de validiteit en betrouwbaarheid te verhogen. Tevens zijn de referentiekaders gericht op de doelgroep. De metingen en enquêtes zijn verwerkt in het statistisch programma SPSS. Uit deze resultaten zijn er doelen opgesteld voor de interventie. Toelichting meetinstrumenten In de protocollen zijn de volgende meetmethoden omschreven: lichaamslengte in cm, lichaamsgewicht in kg, Body Mass Index (BMI) en de middelheup ratio. De protocollen zijn als volgt opgebouwd: doel, stappenplan, referentiekader, benodigdheden, betrouwbaarheid en validiteit. Om de betrouwbaarheid van alle metingen te vergroten wordt er per keer drie keer gemeten. Daarnaast worden de 0-meting en de eindmeting door dezelfde persoon uitgevoerd. Toelichting enquête De enquête is opgesteld middels het TNO-rapport ‘monitor convenant gezond gewicht (2010-2011’). In dit rapport is er onderzoek gedaan naar de determinanten van gedrag middels een vragenlijst. Deze vragenlijst is content valide en face valide beoordeeld. Deze enquête is bij de controle groep en bij de interventiegroep afgenomen. Leeswijzer In het tweede hoofdstuk staat de probleemanalyse uitgebreid beschreven. Hierbij komt de aard van het probleem die met literatuur is onderbouwd. In het derde hoofdstuk is er onderzoek gedaan naar de determinanten van gedrag. Hierdoor is een overzicht ontstaan waarmee rekening gehouden moet worden bij deze doelgroep. Vervolgens is in hoofdstuk vier uitgebreid de methode beschreven van het onderzoek. De resultaten van de 0-meting en de enquêtes zijn verwerkt in hoofdstuk vijf. Om het implementatieplan volledig te maken zijn er doelen voor de interventie opgesteld die te lezen zijn in hoofdstuk zes. Aan het einde van dit rapport is er een begrippenlijst te vinden en tevens ook de bijlagen waar alle figuren, tabellen en protocollen in vermeld staan.
6
2. Probleemanalyse 2.1 Aard, omvang en ernst van het probleem 2.1.1 Overgewicht Obesitas heeft een grote invloed bij kinderen zowel psychisch als lichamelijk. Hierdoor verminderd de kwaliteit van het leven. Daarnaast hebben kinderen en verhoogd risico op overlijden op een relatief jonge leeftijd (van Binsbergen, et al., 2010). Wanneer iemand al vanaf jonge leeftijd overgewicht heeft, zijn de gezondheidsgevolgen op latere leeftijd extra groot (Visscher, Van Bakel, & Zantinge, Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht?, 2013).Uit een recent onderzoek blijkt dat het aantal vetcellen na het twintigste levensjaar nauwelijks veranderd. Het is daarom van groot belang dat de preventie van overgewicht bij de jeugd moet beginnen (Schoemaker & Schrijvers, 2008). 2.1.2 Het probleem: Overgewicht Het aantal kinderen met obesitas stijgt. Daarnaast is het opvallend dat kinderen meer overgewicht hebben naar mate zij ouder worden, zie Bijlage 1, Figuur 3. (Van Dosselaar et al.,2007) Bij kinderen van Marokkaanse en Turkse komaf komt obesitas vaker voor. (van Binsbergen, et al., 2010) Cijfers uit het TNO onderzoek laten zien dat de prevalentie van overgewicht bij kinderen en jongeren blijft stijgen(zie Bijlage 1,Figuur 4). In 2010 is gebleken dat 14% van de Nederlandse jeugd te zwaar is. Daarvan zijn ook steeds meer kinderen en jongeren veel te zwaar (obees). Echter hebben meisjes nog altijd vaker (ernstig) overgewicht hebben dan jongens, maar wordt dit verschil steeds kleiner (Bakel & Zantinge, 2013) Overgewicht begint de laatste jaren steeds vaker al op de kinderleeftijd. Uit onderzoek blijkt dat het hebben van overgewicht op de kinderleeftijd, en met name tijdens de adolescentie, als voorspeller kan worden gezien van het krijgen van overgewicht op de volwassen leeftijd. (Verheul-Koot & VoedingOnline, 2002) Dit is te zien in Bijlage 1, Figuur 5. 2.1.3 Overgewicht en sociale problemen Op basisscholen worden veel kinderen gepest vanwege hun overgewicht. De slachtoffers hebben vaak overgewicht of obesitas. (Garcia-Continente, Pérez-Giménz, Espelt, & Nebot Adell, 2013) Kinderen en tieners hebben meer kans op een lagere zelfwaardering en daarmee samenhangende problemen zoals eenzaamheid, verdriet maar ook gespannenheid. (Visscher, van Bakel, & Zantinge, Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht?, 2013) Overgewicht heeft ook invloed op de psychische gezondheid en veroorzaakt het angststoornissen of depressies. (Visscher, van Bakel, & Zantinge, Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht?, 2013) Als er gekeken wordt naar de toekomst is de kans dat kinderen met overgewicht op latere leeftijd ook nog overgewicht hebben zeer groot. Circa 70% van de 6 tot en met 9-jarige obese kinderen heeft obesitas als volwassene, het dat percentage voor jongeren (10 tot en met 14 jaar) is 80% (Whitaker et al., 1997). Er is aangetoond dat er een samenhang is tussen overgewicht en opleidingsniveau. Mensen met opleidingsniveau basisonderwijs (60,6) en VMBO (58,3%) hebben meer kans op overgewicht dan mensen met een WO opleidingsniveau. (CBS, Leefstijl, preventief onderzoek; persoonskenmerken, 2014) Zie bijlage 1, Figuur 6 Opvallend is ook dat mensen met een lagere Sociaal Economische Status (SES) vaker een ongezond leefpatroon hebben. Uit onderzoek is gebleken dat mensen met overgewicht meer kans hebben op het verliezen van hun baan doordat zij meer kans hebben op verschillende aandoeningen. (Deb, Gallo, Ayyagari, Fletcher, & Sindelar, 2011) Hoe hoger het inkomen, hoe hoger de (gezonde) levensverwachting is. (Knoops & van den Brakel, 2010) 2.1.4 De immateriële kosten van overgewicht Bij kinderen is er al op korte termijn een negatief effect op de gezondheid. Vooral ernstig overgewicht gaat samen met de algemene gezondheid en daarmee ook het aantal huisarts bezoeken, verzuiming op school en alledaagse beperkingen. In Bijlage 1, Figuur 7 is te zien welke aandoeningen kinderen en adolescenten meer kans op hebben op korte en langere termijn. Ernstig overgewicht op jonge leeftijd heeft grotere gezondheidsgevolgen voor later. Er is op latere leeftijd een verhoogde risico op hart- en vaatziekten, verstoorde glucosetolerantie en diabetes mellitus type 2. Uit onderzoek is gebleken dat obesitas daadwerkelijk voor een lagere levensverwachting zorgt. (van Binsbergen, et al., 2010) Een volwassene met overgewicht heeft 5-12 keer meer kans op diabetes en
7
2-4 keer meer kans op hartziekten en verschillende vormen van kanker, als volwassenen met een gezond gewicht. (Visscher, van Bakel, & Zantinge, Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht?, 2013). Tevens blijken werknemers met ernstig overgewicht aantoonbaar meer werkdagen te verzuimen dan werknemers met een normaal gewicht. Ze zijn niet alleen vaker, maar ook langer ziek (Geertjes, 2007) Zie hiervoor Bijlage 1,Figuur 8. 2.1.5 De materiële kosten van overgewicht In 2010 is er naar schatting meer dan 1,6 miljard euro uitgegeven aan de kosten die worden gemaakt aan mensen met overgewicht en hun daaruit voort komende aandoeningen. Dit is 2,2% van de totale uitgaven. Het meeste geld is besteed aan hart- en vaatziekten, diabetes en klachten en aandoeningen aan het bewegingsstelsel. In Bijlage 1, Figuur 9 is een overzicht te zien van alle kosten van een ongezonde leefstijl. (in t' Panhuis - PLasmans, Luijben, & Hoogenveen, 2012) 2.1.6 Arbeidsongeschiktheid Uit een groot onderzoek van de onafhankelijke ziektefondsen blijkt dat hartpatiënten een groot aandeel vormen in de totale arbeidsongeschiktheid in Nederland. Hartaandoeningen vallen onder de noemer 'ziekten van het hartvaatstelsel', de derde grootste oorzaak van invaliditeit volgens het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekeringen (RIZIV). Het percentage werkhervattingen bedraagt 78% en de hervatting gebeurt in vrijwel alle gevallen binnen 12 maanden na het begin van de arbeidsongeschiktheid. (Hedback,1993) 2.2 Beweging in relatie met overgewicht Het verband tussen bewegen, overgewicht en vitaliteit is sterk. (Mol, 2013) Te weinig bewegen is het op één na grootste risicofactor voor het ontstaan van hart- en vaatzieken. Ook leidt te weinig bewegen tot klachten aan het bewegingsapparaat en een vergroot risico obesitas. Zie bijlage 1, tabel 1. Voor bewegen zijn er verschillende normen opgesteld. Dit zijn de fitnorm (Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen, 2011), combinorm (Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen, 2011) en Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) (Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen, 2011). De Nederlandse Norm Gezond Bewegen is vervangen door een Nederlandse Richtlijn Gezond bewegen. Deze nieuwe richtlijn lijkt veel op de huidige combinorm. 2.3 Voeding in relatie met overgewicht Er zijn verschillende onderzoeken die relaties gevonden hebben tussen gewichtstoename en de vetkoolhydraat of de vet-suikerratio inname (Mathus-Vliegen, 1998). De relatie die gevonden is bij eiwitinname verschilt van de vet-koolhydraat of de vet-suikerratio inname. Bij kinderen is het innemen van te veel eiwitten, wat bij kinderen niet nodig is, is het risico om op latere leeftijd obesitas te krijgen aanwezig. Er is een positieve relatie tussen het percentage lichaamsvet en het eten van vet. De hoeveelheid voedsel die wordt gegeten, wordt gereguleerd door het gewicht van de maaltijd, volume van de maaltijd en door verzadigingsmechanismen, waarbij de mate van verzadiging afneemt in de volgorde: eiwitten, koolhydraten, vetten. Dit is meteen ook het nadeel van vet, het geeft twee maal zoveel energie bij hetzelfde gewicht, met de minste verzadiging te opzichte van eiwitten en koolhydraten. Bij het instellen van energiebeperking (5040 kJ) maakt de samenstelling op grond van een hoog energiepercentage aan vet en een laag energiepercentage aan koolhydraten of een laag aandeel van vet en een hoog aandeel van koolhydraten weinig meer uit.. 2.4 Spreiding van het probleem 2.4.1. Inzicht in de geografische spreiding van het probleem 2.4.1.1 Overgewicht en beweeggedrag in Nederland Het overgewicht in Nederland is zeer hoog. Wanneer er gekeken wordt naar de doelgroep 2 tot 21 jaar heeft 21% overgewicht, waarvan 2% obesitas. (van den Brink & Blokstra, Hoeveel mensen hebben overgewicht?, 2013) In 2011 is gekeken naar de beweegcijfers van jongeren tussen de 12-17 jaar. Hierbij zijn de NNGB, Fitnorm en Combinorm bekeken. 17,8% voldoet aan de NNGB, 44,3% aan de Fitnorm en 52,2% aan de Combinorm.
8
2.4.1.2 Overgewicht en beweeggedrag Noord-Holland Opvallend is dat overgewicht verspreid is in Nederland. Daarbij zijn de regio’s Utrecht en Amsterdam laag met het aantal percentage van volwassenen met overgewicht. Het percentage in Zuid-holland, Tente, Drenthe, Zuid-Limburg en de Zaanstreek-Waterland hebben het hoogste percentage. In deze regio’s heeft bijna 52% overgewicht. (Mulder, Overgewicht, 2013) Zie Bijlage 1, figuur 11. De regio's Zuid-Limburg, Zuid-Holland Zuid, Rotterdam-Rijnmond, Rivierenland en Amsterdam zijn de regio’s die onder het landelijk gemiddelde van de NNGB vallen (Harbers, 2013). De Regio's Utrecht, Twente en het Hollands Noorden liggen daar juist boven. Zie Bijlage 1. Figuur 12. 2.4.2 Inzicht in de spreiding in Nederland 2.4.2.1 Leeftijd en geslacht Uit onderzoek is gebleken dat overgewicht met de leeftijd stijgt. (Van den Hurk et al., 2006) In 2005 is er onderzoek gedaan naar jongeren van 12 tot 16 jaar waarbij tevens naar voren komt dat gewicht toeneemt naar mate ze ouder worden (Schoemaker & Schrijvers, 2008) 2.4.2.2Sociaal-economische status Uit onderzoek is gebleken dat de sociaal- economische status, oftewel SES in verband staat met overgewicht. Er is namelijk een verband gevonden tussen de kinderen met overgewicht en de SES van de ouders/gezin. Obesitas staat omgekeerd evenredig met familie in verband. (Murasko, 2009) 2.4.2.3 Etniciteit Bij het Nationaal Kompas is er een onderzoek gedaan naar de relatie van overgewicht en etniciteit. Hieruit is naar voren gekomen dat kinderen met Turkse en Marokkaanse afkomst een zwaarder gewicht hebben dan de autochtonen kinderen. Daarnaast hebben deze kinderen vaak ernstiger overgewicht. Opmerkelijk is het overgewicht al op zeer jonge leeftijd zichtbaar is. (Van Bakel & Zantinge, 2013)Bijlage 1, figuur 10. 2.4.2.4 Opleidingsniveau Wanneer er gekeken wordt naar overgewicht in relatie tot opleidingsniveau zijn er op het VMBO-b en VMBO-tl meer leerlingen met overgewicht dan bij hongeropgeleide leerlingen(HAVO/VWO). Uit dit onderzoek blijkt ook dat deze kinderen zichzelf vaker te dik vinden en daardoor meer diëten dan leerlingen van de HAVO of VWO. Het is opvallend dat jongeren met een lager niveau ook een ongezondere voedingspatroon hebben. (Schoemaker & Schrijvers, 2008) 2.5 Het probleem in de Zaanstreek 2.5.1 Overgewicht in de Zaanstreek In het jaar 2012 is er gemeten in de Zaanstreek dat 51,2 % van de jeugd overgewicht heeft en 14.8% obesitas. Echter is er wel gecorrigeerd voor regionale verschillen in geslacht en leeftijd maar desondanks is heeft deze streek een zeer hoog percentage overgewicht. (Mulder, Nationale Atlas Volksgezondheid, 2013) Zie bijlage 1, Figuur 13. 2.5.2 Beweeggedrag in de Zaanstreek Slechts 15% van de scholieren in Zaanstreek-Waterland voldoet aan de NNGB (Monique Heemskerk, 2011). De scholieren die zeven uur per week actief zijn, zonder de voorwaarde van dagelijks minstens één uur, komt op 40%. De scholieren van het VMBO beroeps, kader en gemende leerweg (46%), meisjes (45%), en niet westerse allochtonen (54%) zijn de activiteiten minder. 69% van de jongeren in Zaanstreek-Waterland is aangesloten bij een sportvereniging.
9
3. Literatuuronderzoek - Determinanten 3.1 Theoretisch model 3.1.1 Het Health Belief model Er is voor het Health Belief Model (HBM) (Bijlage 2, figuur 14) gekozen omdat, het model zowel de omgevingsfactor verklaart als de psychische problematiek, het risico- of gewenste gedrag en de omgevingsfactor. Het HBM is succesvol gebleken bij het verklaren van een groot aantal gezondheidsgedragingen (Harrison J.A., 1992). Daarnaast is het HBM een van de meest toegepaste modellen op het terrein van preventief gezondheid gerelateerd gedrag (Bajema, 2001). Nadelen van het model zijn alleen dat het niet echt een model is maar meer een verzameling van variabelen die mogelijk het gezondheidsgedrag verklaren en hoe deze variabelen moeten worden gemeten is ook niet duidelijk. In een gezondheidsinterventie plan genaamd de ‘Beweegkuur’ van het NISB is het HBM succesvol gebruikt om de problematiek in kaart te brengen. Het is een gecombineerde leefstijlinterventie, waarbij mensen met overgewicht, obesitas en/ of (hoog) risico op diabetes type II vanuit de eerstelijnszorg begeleid kunnen worden naar een gezondere leefstijl. Doormiddel van een enquête zijn er vragen gesteld aan de deelnemers. Deze interventie is een voorbeeld voor de interventie voor dit rapport, omdat in deze interventie ook gebruikt gemaakt is van dezelfde onderzoeksopzet en onderzoeksgebied.
Figuur 1 Samenvoeging van het Health Belief Model en het ASE model
3.1.2 ASE-model Het ASE-model is een veel gebruikt model in Nederland die wordt gebruikt voor de ontwikkeling van interventies om gezond gedrag te bevorderen. Omdat het ASE model weinig emotionele factoren van het individu mee neemt , maar voornamelijk gericht is op sociaal cognitieve punten zou het Health Belief Model een goede combinatie zijn. Omdat spijt en morele normen hierin wel voorkomen (Brug, Assema, & Lechner, 2010) Het ASE-Model (Bijlage 2, figuur 15). Om alle voor dit onderzoek te weten factoren in het model toe te passen, is er een combinatie gemaakt van het Health Belief Model en het ASE-Model. Dit is te zien in figuur 1. 3.2 Determinanten en de psychische problematiek, gedrag of omgevingsfactor 3.2.1 Determinanten en het gedrag Naar aanleiding van het literatuuronderzoek kwamen verschillende relevante determinanten naar voren: geslacht, leeftijd, sociaal economische status en opleidingsniveau. In veel gezondheidsonderzoeken blijkt de intentie, attituden, ervaren sociale invloeden en ervaren gedragscontrole belangrijke psychosociale determinanten. Kennis is ook van belang, met name waar die bijdraagt aan een positievere attitude ten aanzien van gedragsverandering (Brug .J. Visscher, 2004). 3.2.1.1 Attitude In het trendrapport ‘Bewegen en gezondheid 2010/2011’ is onderzoek gedaan naar de attitude ten opzichte van bewegen bij 4 tot 17 jarigen. De resultaten uit het trendrapport staan in Bijlage 2, figuur 16. In de enquête van dit onderzoek zijn vragen gesteld om de attitude te weten te komen met relatie tot de combinorm. De jeugd die niet aan de combinorm voldeed, vond het wel heel goed om meer te gaan bewegen dan hij of zij nu deden, namelijk 70,5%, maar het aantal jongeren die dat ook prettig vind om meer te gaan bewegen is 40,5%. Uit het onderzoek is ook gebleken dat van jongeren waarvan klasgenoten, vrienden of buurkinderen veel bewegen, zei zelf ook meer bewegen. Uit het TNO rapport ‘Convenant gezond gewicht’ een onderzoek naar bewegen en gezondheid bij jeugd tussen 12 en 17 jaar het heel goed te vinden om er op te letten of je gezond eet. Voor resultaten uit het onderzoeksrapport van TNO ‘Convenant gewicht wordt verwezen naar Bijlage 3, figuur 17-19.
10
3.2.1.2 Geslacht Geslacht lijkt een stimulerende of belemmerende factor voor deelname te zijn. Mannen nemen in verhouding minder vaak deel aan gezondheid bevorderende interventies dan vrouwen. Dit blijkt uit onderzoeken van (R.P.Bogers, 2008) (T.Lauritzen, 1995) (M.Thorogood, 1993 ) (A.Jones.P.A. Cronin, 1993). Onderzoek laat zien dat mannelijke deelnemers meer gemotiveerd zijn voor het beweeggedeelte dan het voedingsgedeelte, voor vrouwen geldt het omgekeerde. 3.1.2.3 Opleidingsniveau Naarmate het opleidingsniveau afneemt, stijgt het percentage overgewicht. Jongeren van het VMBO-b vinden zichzelf ook vaker te dik en volgen vaker een dieet dan hun leeftijdgenoten van de HAVO en het VWO blijkt uit onderzoeksrapport van het RIVM ‘Spelen met gezondheid’. Jongeren die een lager schoolniveau volgen hebben over het algemeen ook een ongezonder voedingspatroon. Het beweegpatroon van jongeren die een lager schoolniveau volgen is minder gunstig dan dat van degene die een hoger schoolniveau volgen: ze zijn minder vaak lid van een sportvereniging, bewegen sporten minder vaak, kijken relatief vaak televisie en zitten relatief vaak achter de computer (Van Dorsselaer et al., 2007). 3.1.2.4 Etniciteit Allochtonen nemen minder snel deel aan een gezondheid bevorderende interventie dan autochtonen. Doordat de interventies niet specifiek gericht zijn op de doelgroep. Er is geen onwil om weinig te bewegen volgens een onderzoek van Ooms (Ooms L., 2008), maar de drempel om deel te nemen aan een interventie is te hoog en niet uitnodigend. 3.1.2.4 Sociale invloed Uit het Trendrapport ‘bewegen en gezondheid 2010/2011 is gebleken dat van jongeren waarvan klasgenoten, vrienden en buurkinderen veel bewegen, zei zelf ook meer bewegen. Tussen de jeugd van 4 en 17 jaar blijkt geen groot verschil te zijn tussen de stimulatie van vriendjes/vriendinnen om te gaan sporten. In het TNO onderzoek ‘Convenant gewicht’ is de jongeren gevraagd of de mensen om hen heen over het algemeen gezond eten. 57.7% eet gezond tot heel gezond, 36% eet niet gezond/niet ongezond. De jeugd vind het dat hij/zij gestimuleerd word door mensen om hen heen om gezond te eten. 22,9% wordt veel gestimuleerd te, 22,9% een beetje en 29,3% helemaal niet. 3.1.2.5 Eigen effectiviteit Een groot percentage van zowel de jongeren die de combinorm behalen als niet behalen denken dat het haalbaar is meer te gaan bewegen als ze dat echt graag zouden willen. 78,2% van de jongeren die de combinorm haalt, ziet de eigen effectiviteit goed in tegenover 81.3% van de jeugd die de norm niet behaald. Ook op de vraag of de jongeren gezonder zouden kunnen eten als ze dat graag zouden willen denkt 69,4% dat ze dat heel goed zou lukken. 9,1% denkt dat dit slecht tot heel slecht zou lukken. Het RIVM (Wendel-vos GCW, 2005) heeft in onderzoek naar de preventie van overgewicht de fysieke omgeving in kaart gebracht. Hoewel studies nog beperkt zijn, zeker onder kinderen en in Nederland, concluderen zij dat de toegankelijkheid van voorzieningen en recreatieve ruimte en verkeersveiligheid in relatie staat tot (meer) bewegen. Het aanbod van groente en fruit speelt een rol in de consumptie ervan. De Raad voor Ruimtelijk, Milieu en Natuuronderzoek (RMNO, 2007) heeft de invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijke welzijn onderzocht. Zij concluderen dat het bestaan van een gunstige invloed van natuur op gezondheid geloofwaardig is. Evaluaties van programma’s voor bewegingsstimulering wijzen uit dat een aantrekkelijke groene omgeving dicht bij huis en de werkplek het meest aanzet tot wandelen en fietsen. 3.1.2.6 Sociaal Economische Status Er is uit onderzoek gebleken dat mensen met een sociaal economische lagere status meer emotionele steun nodig hebben tijdens het ondergaan van een leefstijlverandering. Partners en vrienden kunnen ondersteuning bieden voor de noodzakelijke gedragsverandering volgens Krannich (Krannich J.H., 2008). Sociale verbondenheid is een voorwaarde om tot gemotiveerd gedrag te komen, daarnaast is groepsgevoel een belangrijke factor.
11
4. Methode In dit hoofdstuk wordt de methode omschreven van de enquête, de meetinstrumenten en de procedure dan deze interventie. Tijdens deze interventie is er gebruik gemaakt van een controlegroep en een interventiegroep. 4.1 Beschrijving procedure Er is een instelling/bedrijf gezocht waarbij kinderen tussen de 12 en 16 jaar met een laag opleidingsniveau de doelgroep is. De praktijkschool de Faam te Zaandam gaf aan mee te werken aan het onderzoek en de interventie. Er is deskresearch gedaan naar deze doelgroep om het probleem te analyseren. Daarbij is er gekeken naar de aard, omvang en de ernst van het probleem onderzocht bij de doelgroep, de spreiding van het probleem en welke determinanten spelen bij dit gedrag een grote rol. Er is ook onderzoek gedaan naar de interventies die zijn uitgevoerd bij de doelgroep. Uit deze onderzoeken is gekeken op welke determinanten zij daar gefocust waren en naar het succes hiervan. Er is gestart met een 0-meting door middel van metingen van het lichaam en een enquête. Deze uitkomsten zijn verwerkt in het statistisch programma SPSS. De resultaten van de 0-meting en van de enquête zijn aan elkaar gekoppeld. Vervolgens is er gekeken welke determinanten het gedrag in stand houden en waar de interventie dus op gericht wordt. 4.2 Toelichting meetinstrumenten Voor de 0-meting zijn protocollen gebruikt. In deze protocollen zijn de volgende meetmethoden omschreven: lichaamslengte in cm, lichaamsgewicht in kg, Body Mass Index (BMI) en de middel-heup ratio. Tevens zijn er referentiekaders gebruikt die aansluiten bij de leeftijd van de doelgroep. Bij deze protocollen zijn de betrouwbaarheid en de validiteit in opgenomen. De 0-metingen zijn op vrijdagmiddag 14 maart tussen 12.15 uur en 14.30 uur bij de controlegroep en bij de interventiegroep uitgevoerd. Deze metingen zijn één op één uitgevoerd in een aparte ruimte. Er is gebruik gemaakt van een meetlint, een lichaamslengte meter en een weegschaal. Om de betrouwbaarheid van de metingen te vergroten zijn de metingen door één persoon uitgevoerd die zich houdt aan het opgestelde protocol en tevens ook de eindmeting volbrengt. De lichaamslengte (in cm) en het lichaamsgewicht (in kg) zijn gebruikt om de BMI te berekenen. Door de BMI is er een vergelijking mogelijk met de 0-meting en de eindmeting. De middel-heup ratio is een middel om de vetverdeling in beeld brengt. Hierdoor wordt in kaart gebracht waar de leerlingen voornamelijk vet hebben. 4.3 Toelichting enquête De enquête is bij beide groepen afgenomen. Het is van belang dat dezelfde personen bij de 0-meting ook vergeleken worden bij de eindmeting. Daarvoor is er gebruik gemaakt van een nummersysteem. Hierdoor is de anonimiteit gewaarborgd. De enquête is per vijftien leerlingen afgenomen, hierbij zijn de leerlingen begeleid door één persoon die tevens de eindmeting deze taak ook volbrengt. Bij het opstellen van de enquête is er gebruik gemaakt van enquêtes uit vorige interventies en onderzoeken. Hiervoor is het TNO-rapport monitor convenant gezond (2010-2011) gewicht gebruikt. In de enquête is er gedeelte met algemene gegevens maar ook stellingen over de determinanten die het gedrag beïnvloeden. De enquête gaat voornamelijk in op het bewegen en voeding. Het is ook van belang dat de vragen aansluiten bij het niveau van de doelgroep daarom zijn de vragen omgebogen naar hun niveau. Hierin is er eerst in overleg met de zorg coördinator van de leerlingen de enquête besproken. Vervolgens heeft er een professional naar gekeken en is de enquête content valide beoordeeld. De enquête is ook getoetst bij een leerling om te kijken of het aansluit bij hun niveau. Hierdoor is de enquête ook face valide.
12
5. Resultaten 5.1 De interventiegroep De resultaten die hieronder staan, zijn de eerste 15 van de 30 leerlingen van de Praktijk school de Faam. Bij deze leerlingen is een nulmeting en een enquête afgenomen, die geheel anoniem is. Met deze groep van 15 leerlingen zal een interventie worden uitgevoerd. 5.1.1 Algemene en demografische kenmerken doelgroep De omvang van de interventie groep zijn vijftien leerlingen van Praktijkschool de Faam. De groep is verdeeld in acht jongens en zeven meiden. De leeftijd varieert van 13 tot en met 14 jaar. In de groep zijn er dertien leerlingen die in Nederland zijn geboren. Vijf leerlingen die een volledige Nederlandse nationaliteit hebben. Er zijn tien leerlingen waarbij één of allebei de ouders uit het buitenland komt, Turkije (5), Nederlandse Antillen (1), Indonesië (1), anders (3) en Marokko (1). Zie bijlage 4, figuur 2022. 5.1.2 Het BMI en de NNGB In de interventie groep is aan de hand van de nulmeting geconstateerd dat tien leerlingen een gezond BMI hebben. Daarnaast hebben drie leerlingen overgewicht en heeft één leerling obesitas. Hierbij ligt het percentage van gezond BMI bij de vrouwen hoger, namelijk 40%. Bij de mannen ligt het percentage gezond BMI op 26,6%.Dertien van de vijftien leerlingen zegt elke dag minimaal één uur te sporten of bewegen. Opvallend hierbij is dat twee leerlingen aangeven dat zij tekort bewegen maar er hebben vier leerlingen overgewicht. Zie bijlage 4, figuur 23. Drie leerlingen met overgewicht zijn jongens en één leerling met overgewicht is een meisje. Van de vijftien leerlingen zijn er negen leerlingen die sporten bij een vereniging. Van de leerlingen die niet sporten bij een vereniging sporten er vier helemaal niet. Zie bijlage 4, figuur 24-27 5.1.3 Het BMI en de voeding Er zijn tien leerlingen die zeven dagen in de week ontbijten. Er zijn twee leerlingen die drie dagen ontbijten en drie die vier dagen ontbijten. Als er gekeken wordt naar het nuttigen van groente en fruit is er een groot verschil . Één leerling eet zeven dagen per week 200 gram groente. Zeven leerlingen eten vier tot vijf dagen 200 gram groenten en zeven leerlingen eten minder dan vier dagen 200 gram groenten in de week. Met het nuttigen van fruit zijn er vijf leerlingen die zeven dagen in de week twee stuks fruit eten. Vier leerlingen eten vier tot vijf dagen twee stuks fruit en zes leerlingen eten drie dagen of minder twee stuks fruit. Daarnaast is er ook in kaart gebracht hoeveel en wat voor zoete tussendoortjes de leerlingen nuttigen. Drie leerlingen nuttigen zeven dagen in de week een tussendoortje. De meeste eten koek (roze koek, gevulde koek, roomboterkoek). Daarnaast worden er ook veel hartige tussendoortjes genuttigd (frituur, patat, frikadel en kroket, chips, saucijzenbroodje en döner. Er zijn drie leerlingen die melk drinken, vier drinken er melk of frisdrank, twee ‘yogi’ of’ vifit’ en de overige drinken energydrink, water en dergelijke. voor een duidelijk overzicht zie bijlage 4, figuur 28-34 5.2 Hoe zien de verschillende betrokkenen het probleem 5.2.1 Bewegen Van de leerlingen heeft 40% aangegeven dat hij/zij zichzelf een tien geeft voor bewegen. Er vindt 26,7% dat hij of zij matig beweegt en 6,7% geeft aan dat hij of zij slecht beweegt. Hierbij geven dertien leerlingen aan dat ze het leuk vinden om te bewegen en twee leerlingen dat ze het niet leuk vinden. tien leerlingen hebben aangegeven dat zij nadenken over hun sport en beweeg gedrag. Vijf leerlingen zijn neutraal of denken er soms over na. Daarnaast geven tien leerlingen aan dat ze meer willen sporten of bewegen, waarvan elf denken dat het hen ook gaat lukken. Één van de leerlingen heeft aangegeven niet voldoende te bewegen, maar heeft wel een juist BMI. Drie leerlingen geven aan dat ze matig bewegen, waarvan er twee overgewicht hebben en één obesitas. zeven leerlingen geven aan goed tot zeer goed te bewegen, waarvan er één overgewicht heeft en de rest een gezond BMI. zie bijlage 4, figuur 35-39
13
5.2.2 Voeding Negen van de vijftien leerlingen hebben aangegeven dat zij ongezond eten en zes van de vijftien leerlingen hebben aangegeven dat zij redelijk tot gezond eten. Acht van de vijftien leerlingen geeft aan dat ze gezonder moeten en willen eten en zeven van de vijftien leerlingen geven aan dat ze niet gezonder willen te eten. Elf leerlingen denken na voordat ze iets eten of het gezond is. Vier leerlingen hebben aangegeven dat zij niet nadenken over wat ze eten gezond is. Daarbij hebben Tien leerlingen aangegeven dat ze gezonder willen eten, waarvan twaalf leerlingen hebben aangegeven dat het ze gaat lukken, zie bijlage 4, figuur 37-41 5.3 De controle groep Tevens is er een controlegroep meegenomen in dit onderzoek. In dit subhoofdstuk staat de informatie over deze groep die uit de 0-meting en enquête is gebleken. 5.3.1 Algemene en demografische kenmerken doelgroep De controle groep van vijftien leerlingen, bestaat uit acht jongens en zeven meiden. Daarvan zijn er zes 13 jaar en negen 14 jaar oud. Op één leerling na is iedereen geboren in Nederland. Toch zijn er verschillende etnische achtergronden in de klas doordat er ouders afkomstig zijn uit Turkije(4), anders (1) en de Nederlandse Antillen(2). De meeste moeders komen uit Nederland(8).De vaders komen uit Nederland (7), Turkije (6) en anders(2). 5.3.2 Het BMI en de NNGB Uit de enquête is naar voren gekomen dat er vier leerlingen een juiste BMI hebben. Zes van de vijftien leerlingen heeft overgewicht, vier hebben een risico voor een te hoog BMI en er is één leerling met obesitas. Acht van de vijftien leerlingen zegt elke dag minimaal één uur te sporten of bewegen. Opvallend is dat er meer meisjes zeggen dat zij hier niet aan voldoen. Tevens zijn er meer meiden met te hoge BMI. Zie bijlage 5, figuur 40. Maar als er gekeken wordt naar de totale cijfers, zijn er meer leerlingen die zeggen wel te voldoen aan de norm die een juist BMI hebben in tegenstelling tot de leerlingen die zeggen niet te voldoen. Echter zijn er wel meer leerlingen die overgewicht hebben, die wel zeggen te voldoen aan een uur sporten en bewegen per dag. Zie bijlage 5,figuur 41 Als er gekeken wordt naar het leeftijdsverschil, zijn er meer veertien jarige die vinden dat zij elke dag een uur sporten of bewegen. Daarnaast is er bij de veertien jarige minder overgewicht dan bij de dertien jarigen. Zie bijlage 5,figuur 42 Van de vijftien geven er acht leerlingen aan niet te sporten bij een vereniging. De leerlingen die wel sporten zijn er twee die één keer per week sport, twee die vier dagen per week sporten. Zie bijlage 5,figuur 43. Van de leerlingen die wel sporten, sporten de meest tussen de 45 en 60 minuten per keer. Wanneer er gekeken wordt naar het sporten buiten school en vereniging om zijn er vijf leerlingen die dit één dag per week doen, drie die het twee dagen per week en enkelen vier of vijf dagen per week. 5.3.3 De Voeding en het NNGB De meeste leerlingen(11) ontbijten elke mogen. Een enkeling doet dit maar één dag in de week en drie leerlingen ontbijten nooit of minder dan één dag in de week. De meeste leerlingen die elke dag ontbijten sport of bewegen ook een uur per dag. Als er gekeken wordt naar het eten van groenten is dit verdeeld. Drie van de vijftien eten elke dag groenten en twee eten nooit of minder dan één dag per week groenten. De anderen zijn verdeeld over de dagen van één tot vijf dagen per week. Zie bijlage 5, figuur 44. Het eten van fruit doen vijf leerlingen elke dag en drie één dag per week. Tevens is er gevraagd naar de hoeveelheid zoete tussendoortjes. Vijf leerlingen eten dit elke dag en vijf eten dit drie dagen in de week. Zie voor de gehele verdeling Zie bijlage 5,figuur 45 Er wordt voornamelijk zoete koek en snoep genuttigd door de leerlingen. Bij de hartige tussendoortjes is er aangegeven dat de meeste leerlingen dit niet eten. Wanneer ze dit wel doen neemt het grootste deel frituur, patat of dergelijke. De leerlingen drinken voornamelijk frisdrank (4) en energydrank (3) en een enkeling een combinatie hiervan. De overige studenten drinken graag melk, water, limonade of vruchtensap.
14
5.4 Hoe zien de verschillende betrokkenen het probleem 5.4.1 Bewegen De leerlingen zijn stellingen voorgelegd over eigeneffectiviteit en attitude. 40% van de leerlingen uit de controle groep vind dat hij/zij genoeg beweegt, waarvan de helft zichzelf 10 punten geeft en de andere helft 8 punten. Eén persoon vind dat hij/zij voldoende beweegt en 40% vind dat hij/zei matig scoort op het voldoende bewegen. 13,2%, 2 leerlingen vinden dat zei tekort bewegen en geven zichzelf 1 of zelfs 0 punten. De jongens geven zichzelf een hogere score dan de meisjes. De stelling is te zien in Bijlage 5, tabel 2. Het zijn voornamelijk de jongens die het leuk vinden om meer te sporten en bewegen. Eén jongen vind niet leuk om meer te sporten en bewegen en geeft deze stelling 1 punt. Bij de meisjes zouden vier meiden het helemaal niet leuk vinden meer te sporten en bewegen, zij geven de stelling 0-1 punt. Eén meisje zou het wel erg leuk vinden meer te sporten en bewegen en twee meisjes zouden het leuk vinden. De rest antwoord de stelling met neutraal. Er word weinig over na gedacht of hij/zij genoeg sport. 53,4% vind dit helemaal niet belangrijk tot niet belangrijk. 33,3% geeft 0 punten voor deze stelling en denkt er dus nooit over na. 18% beantwoord de stelling met een score van 5 tot 6. 26,7% geeft aan er vaak over na te denken of hij/zij genoeg sport en beweegt. Bijlage 5, tabel 3 Is te zien dat de meeste leerlingen ook niet meer willen sporten en bewegen . 53,4 is het oneens met deze stelling, waarvan 26,7% de stelling 2 punten geeft. 20% van de leerlingen zou wel graag meer willen sporten of bewegen. De leerlingen zijn positief over hun eigen effectiviteit. Maar liefst 75% zegt dat het hem/haar zou lukken om meer te sporten en bewegen. 5.4.2 Voeding Van de leerlingen is er 33,3% die vindt dat hij/zij matig scoort( 4 – 5 punten) op het gezond eten. 13,2% vind dat hij/zij ongezond eet. 12,3% vind dat hij/zij gemiddeld goed scoort op het eetgedrag en 26,7% vind zijn of haar eetgedrag zeer goed (9-10 punten). De meningen in de klas over het eigen eetgedrag zijn dus verdeeld zie Bijlage 5, tabel 4. De meerderheid die het zeer oneens is met de stelling dat hij/zij gezonder moet eten , vind al dat hij/zij heel gezond eet. 39% zou wel gezonder willen eten en 33,3% niet de overige respondenten beantwoorden de vraag met neutraal. Er is de leerlingen gevraagd of zei nadenken over wat zei eten. En voornamelijk of ze erbij nadenken of het wel gezond is wat ze eten. 46,6% van de leerlingen scoort laag bij deze stelling. Dat betekend dat zei helemaal niet nadenken over of iets gezond voor hen is. Van de leerlingen geeft 26,7% antwoord deze stelling met neutraal (5-6 punten) 26,7% denkt hier dikwijls over na en geeft deze stelling 9 tot 10 punten. Over de eigen effectiviteit op het gebied van gezonder gaan eten zijn de leerlingen iets minder positief dan het sporten en bewegen. Maar vooralsnog denkt 66,7% dat het hem/haar gaat lukken gezonder te kunnen eten. Aandacht voor gezondheid en specifiek voor een gezond gewicht vind 40% zeer goed, 13,3% zou dit goed vinden. 26,7% vind deze media aandacht niet belangrijk en antwoord neutraal (5-6 punten) 21,1 % vind het slecht dat er in de media aandacht is voor een gezond gewicht. 5.4.3 Sociale omgeving 40% van de vrienden sporten heel veel en 40 % veel, 13,3% van de vrienden sport weinig en 6,7% heel weinig. De familie van de leerlingen sport minder. 46,6% van de familie sport heel weinig tot weinig. 53,4% sport veel tot heel veel. De familie van de leerlingen eet erg gezond. 46,7% eet heel vaak gezond en 46,7% eet veel gezond. Bij één persoon eet de familie weinig gezond. Ook vinden de leerlingen dat hun vrienden over het algemeen gezond eten. 13,3% eet heel vaak gezond, 40% eet vaak gezond. 33.3% van de vrienden eet weinig gezond en 13,3 heel weinig gezond. Er is de leerlingen gevraagd of zei worden aangemoedigd te bewegen en gezond te eten. 40% geeft aan zeer slecht tot slecht aangemoedigd te worden om te bewegen. 39% heeft deze stelling beantwoord met neutraal. 20% geeft aan zeer goed aangemoedigd te worden. 26,7% word helemaal niet of nauwelijks aangemoedigd. 33,4%word wel eens aangemoedigd en 40,1% word vaak of heel vaak aangemoedigd om gezond te eten.
15
5.4.4 Motivatie en mogelijkheden van de doelgroep De uitslagen uit de enquête geven aan dat de motivatie bij de doelgroep er is, dit is te zien in bijlage 5, figuur 47. Daarbij geven zij aan dat in hun directe omgeving gezond wordt gegeten en voldoende wordt gesport. Acht leerlingen geven dat ze matig worden aangemoedigd tot positief beweeggedrag en zeven vinden dat ze voldoende worden aangemoedigd tot positief beweeggedrag. Vijf leerlingen wordt niet aangemoedigd tot gezond eetgedrag en tien leerlingen geven aan dat zij voldoende worden aangemoedigd tot gezond eetgedrag. Uit het ASE-model is te zien dat de interventie gericht moet worden op: Attitude, sociale invloed en eigeneffectiviteit. Daarbij is het belangrijk dat er ook naar de kennis van de leerlingen wordt gekeken.
6. Doelen interventie In dit hoofdstuk staan de doelen van de interventie. Deze doelen zijn gebaseerd op de uitkomsten van de enquête en de 0-meting. Uit de resultaten is gebleken dat er bij de leerlingen van Praktijkschool de Faam overgewicht en obesitas voorkomt. Hierbij is een duidelijk verschil te zien is tussen de vrouwen en de mannen, waarbij de vrouwen een gezonder BMI hebben. Dertien van de vijftien leerlingen geven aan dat zij minimaal een uur sporten en bewegen per dag. Daar is opvallend aan dat er vier leerlingen aangegeven hebben niet te sporten bij een vereniging of buiten een vereniging. Ook zijn er vier leerlingen die overgewicht of obesitas hebben . Hieruit kan geconcludeerd worden dat niet alle leerlingen inzicht hebben in hoeveel zij op een dag sporten of bewegen. Dit is te koppelen aan de determinant attitude. Daarnaast hebben dertien leerlingen aangegeven dat zij het leuk vinden om te sporten en te bewegen, daarbij zijn er tien leerlingen die bereid zijn om te veranderen in hun sport en beweeggedrag. Zes van de vijftien leerlingen hebben aangegeven dat zij redelijk tot gezond eten. Daarbij geven acht van de vijftien leerlingen aan dat zij gezonder moeten en willen eten waarvan twaalf leerlingen zeggen dat dit ze ook gaat lukken. Er kan geconcludeerd worden dat er op het gebied van voeding verandering plaats kan vinden bij de leerlingen. De school besteed aandacht aan gezonde voeding bij de leerlingen door een traject in te gaan met de GGD Zaanstreek-Waterland. Om deze redenen wordt deze interventie gericht op het sport en beweeggedrag van de leerlingen. In de doelstellingen, zie bijlage 6, is er een onderverdeling te zien waarbij de doelstellingen gericht zijn om de verschillende determinanten (attitude, sociale invloed en eigeneffectiviteit). 6.1 Het doel Om tijdens de interventie een doel voor ogen te hebben is er een SMART-hoofddoelstelling opgesteld: Binnen een jaar hebben minimaal vijf leerlingen van de interventiegroep bij praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 13-14 jaar een gezond BMI behaald tussen 20-25 door middel van de interventie. Subdoelstelling gericht op het beweeggedrag: Aan het eind van de periode van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 13-14jaar, een gedragsverandering in hun beweeggedrag ondervonden, dit is te controleren aan de hand van de enquête aan het begin en aan het eind van het project bij de interventie- en de controlegroep.
16
Begrippenlijst/definitielijst Leefstijl ‘Bij leefstijl gaat het om de manier waarop mensen leven en de invloed die deze manier van leven heeft op de gezondheid’ (Jonge, 1997). Obesitas Bij obesitas is er sprake van een chronische ziekte waarbij een zodanig overmatige vetstapeling in het lichaam bestaat dat dit aanleiding geeft tot gezondheidsrisico’s. Mensen met een BMI van 30-39,9 vallen onder de schaal obesitas, daarnaast wordt een BMI >40 morbide obesitas genoemd. (Binsbergen, et al., 2010) Overgewicht Bij overgewicht zijn er abnormale of buitensporige opeenhopingen van vet die de gezondheid kunnen beïnvloeden. In de referentiekaders van Body Mass Index heeft iemand overgewicht als zijn/haar BMI tussen 25-30 is. (Visscher, Bakel, & Zantinge , 2012) Diabetes type II Diabetes type II is een stofwisselingsziekte. Bij diabetes type 2 kan het lichaam de bloedsuiker niet meer goed regelen, doordat er te weinig van het hormoon insuline in het lichaam is. Het lichaam is insulineresistent en reageert dus niet meer op insuline. Hierdoor blijft de bloedsuikerspiegel hoog, hierdoor kunnen er allerlei complicaties aan organen en gewrichten ontstaan. Wie gezond leeft, heeft minder kans op diabetes type 2 (suikerziekte). Maar lang niet iedereen kan voorkomen dat hij diabetes type 2 krijgt. Er zijn ook dunne mensen die altijd gezond leven en die toch diabetes type 2 krijgen. (DiabetesFonds, 2014) Epidemiologie Bij epidemiologie wordt de frequentie van ziekte in menselijke populaties bestudeerd (Brug, Assema, & Lechner, 2010) Incidentie De incidentie van een bepaalde ziekte of aandoening in een bepaalde groep personen kan worden gedefinieerd als het aantal nieuwe gevallen dat zich gedurende een bepaalde periode daarin voordoet, gedeeld door het aantal personen waaruit de gehele groep bestaat. Prevalentie Onder prevalentie van een bepaalde ziekte of aandoening in een bepaalde groep personen verstaat men het aantal gevallen dat op een bepaald tijdstip in deze groep aanwezig is, gedeeld door het aantal personen waaruit de groep op dat tijdstip uit bestaat. (L.Rumke, 1983)
17
Bibliografie A.Jones.P.A. Cronin, M. (1993). Comparison of risk factors for coronary heart disease among attenders and non attenders at a screening programma. British Journal of General Practice 43, 375-377. Bakel, A., & Zantinge, E. (2013, December 12). Neemt het aantal mensen met overgewicht toe of af? Retrieved Februari 21, 2014, from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/tr end/ Bemelmans, W., Hoogenveen, R., Visscher, T., Verschuren, W., & Schuit, A. (2004). Toekomstige ontwikkelingen in overgewicht. Bilthoven: RIVM. Beweegnormen. (2000). Retrieved from Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen: http://www.nisb.nl/weten/normen.html Binsbergen, J. v., Langens, F., Dapper, A., Cleyndert, G., Halteren, M. v., & Mekenkamp-Oei, S. (2010). NHG- standaard obesitas. Retrieved from Nederlandse huisartsen genootschap: https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-obesitas Brug .J. Visscher, T. (2004). Determinanten van overgewicht Bijblijven. Brug, J., Assema, P. v., & Lechner, L. (2010). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Assen: Van Gorcum & Comp. B.V. Bulk-Bunschoten, A. (2004). Signaleringsprotocol Overgewicht in de Jeugdgezondheidszorg . Amsterdam: VU medisch centrum . C.Bajema. (2001). Omgaan met ongewenst seksueel gedrag op school. Groningen: Universiteit Groningen. CBS. (2012, Juli 3). Steeds meer overgewicht. Retrieved Maart 1, 2014, from CBS: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheidwelzijn/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-3651-wm.htm CBS. (2014). Leefstijl, preventief onderzoek; persoonskenmerken. Den Haag/Heerlen. Deb, P., Gallo, W., Ayyagari, P., Fletcher, J., & Sindelar, J. (2011). The effect of job loss on overweight and drinking. Deitel, M. (2003, Juni 13). Obesity Surgery . Overweigt and Obesity Worldwide now Estimated. Retrieved from http://download.springer.com/static/pdf/741/art%253A10.1381%252F096089203765887598.p df?auth66=1392287536_4838b741534789e84950f186c144bc96&ext=.pdf DiabetesFonds. (2014, maart woensdag). DiabetesFonds. Retrieved from http://www.diabetesfonds.nl/artikel/gevolgen-van-diabetes-type-2 Ewalds, D., & van der Mooren, F. (2011, Maart 8). Een op de vijf jongeren heeft ongezonde leefstijl. Retrieved from CBS - Bevolkingstrends, 1e kwartaal 2011: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/43E5CB91-2752-4E6B-B0E0D39F322921B3/0/2011k1b15p51art.pdf Fonds, D. (2014, maart woensdag). Retrieved from Diabetes Fonds: http://www.diabetesfonds.nl/artikel/gevolgen-van-diabetes-type-2
18
Garcia-Continente, X., Pérez-Giménz, A., Espelt, A., & Nebot Adell, M. (2013). Bullying among schoolchildren: differences between victims and aggressors. Barcelona: Epub. Geertjes, K. (2007). Gezondheid en zorg in cijfers 2007. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Geurts, M., & van Rossum, C. (2013, Maart 26). Nationaal Kompas Volksgezondheid. Retrieved from Voeding: Zijn Nederlanders de afgelopen jaren gezonder gaan eten?: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/voeding/trend/ Hansen, D., Dendale, P., Berger, J., Loon, L. v., & Meeusen, R. (2007). The Effects of Exercise Training on fat-mass loss in obese patients during energy intake restriction. Sports medicine, 31-46. Harbers, M. (2013, december 12). Nationaal Kompas Volksgezondheid. Retrieved februari 11, 2014, from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/zijn-erbinnen-nederland-verschillen-naar-regio/ Harrison J.A., G. L. (1992). Meta-analysis of studies of the health belief model with adults . Health Education Research . Hartstichting. (2012). Relatie tussen voeding, bewegen, overgewicht en leerprestaties: een literatuuroverzicht. in t' Panhuis - PLasmans, M., Luijben, G., & Hoogenveen, R. (2012). Zorgkosten van ongezond gedrag. Bilthoven: RIVM. Johan, B. (2010). Wat bewegt mensen deel te nemen aan een leefstijlinterventie? . Jojannie de Pijper. (2012). Middelomvang en Bloeddruk . GECKO Next-5 . Retrieved from http://www.umcg.nl/SiteCollectionDocuments/Zorg/Volwassenen/Deelname%20wetenschappe lijk%20onderzoek/GECKO%20Drenthe/Gecko%20%20Protocol%20bloeddruk%20en%20buikomtrek%20meten%20versie%202.pdf Jonge, J. d. (1997). Gezondheidskunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum . K. van den Hurk, P. v. (2006). Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004 . Leiden: TNO. Keulen, H. v., Chorus, A., & Verheijden, M. (2011). TNO rapport concenant gezond gewicht. Leiden: TNO. Knoops, K., & van den Brakel, M. (2010). Rijke mensen leven lang en gezond; Inkomensgerelateerde verschillen in de gezonde levensverwachting. Heerlen: CBS. Kranen, H. (2013, december 12). Nationaal komas. Retrieved maart 10, 2014, from Nationaal komas: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/voeding/wat-is-de-relatietussen-voeding-en-gezondheid/ Krannich J.H., W. P. (2008). The effectiviness of a motivation programma for lifestyle change in the course of aortocoronoy bypass graft surgery. Clinical rehabilitation 22, 3-13. L.Rumke. (1983). Mededelingen stichting medische registratie . Nederlands Tijdschrift Geneeskunde , 127. M.Thorogood, A. (1993 ). Factors affecting response to an invitation to attend for a health check. . Journal of Epidemiology and Community Health 47, 224-228.
19
Mathus-Vliegen, E. (1998). Overgewicht. II. Determinanten van overgewicht en strategieën voor preventie. Amsterdam: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Mol, P.-J. (2013). Nationaal Instituut Sport en Bewewegen. Retrieved maart 4, 2014, from Nationaal Instituut Sport en Bewewegen: http://tools.nisb.nl/index.php?p=238108 Monique Heemskerk, J. G. (2011, april). Regionaal Kompas. Retrieved februari 11, 2014, from Regionaal Kompas: http://www.regionaalkompas.nl/object_binary/o14879_E-MOVOrapport.pdf Mulder, M. (2013, Maart 28). Nationale Atlas Volksgezondheid. Retrieved from Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu: http://www.zorgatlas.nl/beinvloedende-factoren/leefstijl/bewegenen-sporten/norm-gezond-bewegen/#breadcrumb Mulder, M. (2013, December 9). Overgewicht. Retrieved Maart 7, 2014, from Nationale Atlas Volksgezondheid: http://www.zorgatlas.nl/beinvloedende-factoren/lichamelijkeeigenschappen/overgewicht#breadcrumb Murasko, J. (2009, Mei 4). Socioeconomic status, height, and obesity in children. Retrieved Maart 1, 2014, from Pubmed: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19451039 Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen. (2000). Retrieved februari 11, 2014, from Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen: http://www.nisb.nl/weten/normen.html Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen. (2011). Retrieved februari 11, 2014, from Nederlands Instituut voor Sport & Bewegen: http://www.nisb.nl/weten/normen/beweegnormen.html Ooms L., V. C. (2008). Evaluatie van kansirjke interventies om lichaamsbeweging ik de bevolking te bevorderen . utrecht : nivel . Pill R., S. N. (1988). Invitation to attend a health check in a general practice setting: comparison of attenders and non attenders. Journal of the Royal College of General Practitionars 38, 57-60. R.P.Bogers, C. D. (2008). Deelname aan preventief gezondheidsonderzoek rondom de leefstijl. Bereik onder Nederlanders en redenen voor non respoons. Bilthoven: RIVM. Rijskinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (n.d.). Retrieved from Voeding en consumptie. RIVM. (2014, Februari 25). Oorzaken en gevolgen van overgewicht. Retrieved Februari 26, 2014, from Loket gezond leven: http://www.loketgezondleven.nl/gemeente-en-wijk/gezondegemeente/overgewicht/cijfers-en-feiten/oorzaken-en-gevolgen/ Rosenstock, I. (1974). Historical origins of the health belief model . Schoemaker, C., & Schrijvers, C. (2008). Spelen met gezondheid; Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd. Bilthoven: RIVM. T.Lauritzen, C. Y.-L. (1995). Ebeltoft project: baseline data from a five year randomized, controlled, prospective health promotion study in a Danish population. British Journal of General Practice , 542-547. Uiters, E., & Verweij, A. (2012, November 23). Overgewicht: Zijn er verschillen naar sociaal economische status? Retrieved from Nationaal Kompas: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/ov ergewicht-zijn-er-verschillen-naar-sociaal-economische-status/
20
Van Bakel, A., & Zantinge, E. (2013, 12 December). Overgewicht: Zijn er verschillen naar etniciteit? Retrieved Februari 21, 2014, from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/ov ergewicht-zijn-er-verschillen-naar-etniciteit/ van Binsbergen, J., Langens, F., Dapper, A., Van Halteren, M., Glijsteen, R., Cleyndert, G., . . . Van Avendonk, M. (2010). NHG-Standaard Obesitas. Retrieved Februari 21, 2014, from NHG Nederlandse Huisartsen Genootsschap: https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhgstandaard-obesitas van den Brink, C., & Blokstra, A. (2013, September 25). Hoeveel mensen hebben overgewicht? Retrieved from Nationaal Kompas: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/ho eveel-mensen-hebben-overgewicht/ van den Brink, C., & Blokstra, A. (2013, September 25). Hoeveel mensen hebben overgewicht? Retrieved Februari 21, 2014, from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/ho eveel-mensen-hebben-overgewicht/ van Kranen, H., van Raaij, J., & van Bakel, A. (2013, Maart 26). Wat is de relatie tussen voeding en gezondheid? Retrieved from Nationaalkompas: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/voeding/wat-is-de-relatietussen-voeding-en-gezondheid/ Verheul-Koot, M., & VoedingOnline. (2002). Terug naar de gezonde basis’, ter preventie van overgewicht bij kinderen in Nederland. Oss: Nederlandse Vereniging van Dietisten. Verwij, A., & Uiters, E. (2012, November 23). Overgewicht: Zijn er verschillen naar sociaal economische status? Retrieved from Nationaal Kompas: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/ov ergewicht-zijn-er-verschillen-naar-sociaal-economische-status/ Visscher, T., Bakel, A. v., & Zantinge , E. (2012, November 23). Overgewicht: hoe wordt gemeten. Retrieved from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/w at-is-overgewicht-en-hoe-meet-je-het/ Visscher, T., van Bakel, A., & Zantinge, E. (2013, September 25). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht? Retrieved Februari 26, 2014, from Nationaal Kompas: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/w at-zijn-de-mogelijke-gezondheidsgevolgen-van-overgewicht/ Visscher, T., Van Bakel, A., & Zantinge, E. (2013, September 25). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht? Retrieved Februari 21, 2014, from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/overgewicht/w at-zijn-de-mogelijke-gezondheidsgevolgen-van-overgewicht/ Vries, S. d., Bakker, I., Overbeek, K. v., Boer, N., & Hopman-Rock, M. (2005). Kinderen in prioriteitswijken:lichamelijke (in)activiteit en overgewicht. TNO. Wendel-Vos. (2013, december 12). Nationaal Kompas Volksgezondheid. Retrieved februari 11, 2014, from Nationaal Kompas Volksgezondheid:
21
http://nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/wat-zijn-demogelijke-oorzaken-van-onvoldoende-lichamelijke-activiteit/ Wendel-vos GCW, B. A. (2005). De fysieke omgeving in relatie tot bewegen en voeding . Bilthoven: RIVM. Wendel-Vos, G. (2012). Normen van lichamelijke (in)activiteit in: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Nationaal Kompas Volksgezondheid RIVM. Wendel-Vos, G., Blokstra, A., Zwakhals, S., Wijga, A., & Tijhuis, M. (2005). De fysieke omgeving in relatie tot bewegen en voeding - Onderzoek in het kader van preventie van overgewicht. RIVM, Bilthoven. Retrieved from http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=rivmp:11870&type=org&disposition=inline&ns_nc=1 Wilk, E. v. (2013, december 12). Nationaal Kompas Volksgezondheid. Retrieved februari 11, 2014, from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/verschilleninternationaal/ Wilk, v. d., & Harbers, M. (2012, November 23). Zijn er verschillen tussen Nederland en andere landen? Retrieved Maart 7, 2014, from Nationaal Kompas Volksgezondheid: http://www.nationaalkompas.nl> Nationaal Kompas Volksgezondheid\Determinanten\Persoonsgebonden\Overgewicht
22
Bijlagen 1; Protocollen → → → →
Meten van de lengte Meten van het gewicht Body Mass Index Meten van de middel omtrek
Protocol voor de protocollen en enquête Het meten van het gewicht, lengte en middelomtrek zal gedaan worden in een afgesloten ruimte, die door school beschikbaar is gesteld. Josine zal de testen afmeten, bij één individu per keer. Dit zal bij de 0-meting en de eindmeting de zelfde persoon zijn. Tijdens deze metingen zal in een gereserveerd lokaal de enquête worden afgenomen, hierbij zal Daphne aanwezig zijn. Dit zal bij de 0-meting en de eindmeting de zelfde persoon zijn. Bij de eindmeting komt Iris hierbij zodat er bij onduidelijkheden, vragen gesteld kunnen worden. Daarnaast zal er een activiteit bedacht worden voor de kinderen die eerder klaar zijn, zodat zij de andere kinderen niet storen. De kinderen worden één voor één uit lokaal geroepen. Dit zal op volgorde gaan van 1 t/m 15, dit is de nummering voor de metingen en de enquête, zo maken wij de gegevens uiteindelijk anoniem. Mayla neemt de kinderen mee van uit lokaal naar een stoel bij het meetlokaal waar Josine zit. Hier staat een stoel waar de deelnemer op mag wachten en alvast zijn schoenen en overige kleding uit mag trekken (denk hierbij aan truien, veste en mutsen). Als de leerling in het lokaal klaar is met zijn metingen, mag hij buiten zijn schoenen weer aantrekken, wordt hij terug gebracht naar het lokaal en wordt de volgende leerling opgehaald.
23
Meten van de lengte Doel Lengte is een algemeen menselijk kenmerk. In de gezondheidszorg wordt lengte voor verschillende redenen gebruikt, zoals het meten van de groei, bijvoorbeeld voor een baby, kind of jongere, het berekenen van de lichaamsoppervlakte, bijvoorbeeld voor het berekenen van de juiste hoeveelheid medicatie, of gecombineerd met lichaamsgewicht om de Body Mass Index te berekenen. (K. van den Hurk, 2006) Benodigdheden → Het meetinstrument, meetlat of microtoise, heeft een kalibrering (maatverdeling) in mm. → Het meetinstrument moet zijn aangebracht tegen een muur zonder plint boven een harde ondergrond. → Het meetinstrument moet zo bevestigd zijn dat verschuiven niet mogelijk is. → Recht onder het meetinstrument wordt met gekleurd plakband of plakplastic een V of voeten op de grond geplakt. De benen van de V maken een hoek van 45 graden. (K. van den Hurk, 2006) Stappenplan → Controleer regelmatig het meetinstrument (nulstand op de grond). → De jeugdige wordt met blote voeten gemeten. → De jeugdige staat met hoofd, schouders, rug, billen en hielen tegen de muur/meetlat, recht onder het meetinstrument met de hielen tegen elkaar en de voeten in een hoek van 45 graden. → Het hoofd is naar voren gericht, met de lijn aanhechting oor – buitenste ooghoek horizontaal. → De jeugdige moet worden gevraagd zich lang te maken, waarbij de schouders ontspannen blijven hangen. → De aanwijzer wordt horizontaal midden op het hoofd gebracht (let op dikke haardos), en de lengte wordt afgelezen tot op 0,5 cm (i.v.m. haalbaarheid binnen JGZ) nauwkeurig. (K. van den Hurk, 2006) Let op bij het meten van lichaamlengte: → Bij X-benen wordt de jeugdige gemeten met de knieën tegen elkaar. → Bij beenlengteverschil wordt het langste been gemeten. → Bij scoliose worden de voorschriften zoveel mogelijk gevolgd. (K. van den Hurk, 2006) Betrouwbaarheid Bij de 0-meting en de eindmeting zullen de zelfde 30 jongeren gebruikt worden. Deze groepen zullen opgesplitst worden in twee groepen, waarbij 15 jongeren de interventie zullen volgen en 15 jongeren zullen figureren als controlegroep. De 0-meting en de eindmeting zal bij beide groepen op het zelfde tijdstip plaats vinden. Het meten van het gewicht, de lengte en buikomvang zullen allemaal drie keer worden gemeten. Uit deze drie metingen zal een gemiddelde komen om de betrouwbaarheid te waarborgen. De protocollen zullen bij de 0-meting en eindmeting het zelfde zijn en door de zelfde persoon worden uitgevoerd. Ook zijn alle protocollen aanwezig op locatie, zodat deze herlezen kunnen worden, bij twijfel.
24
Validiteit De protocollen komen het TNO rapport "Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004". "De gegevens zijn tijdens PGO’s (Periodiek Gezondheids Onderzoek) of PVO’s (Periodiek Verpleegkundig Onderzoek) verkregen. Meting van lengte en gewicht gebeurt door JGZ-medewerkers, die alle kinderen van bepaalde schoolgroepen/-klassen oproepen voor onderzoek. De protocollen zijn vele malen uitgevoerd bij de GGD en valide verklaard. De protocollen zijn contentvalide. (Bulk-Bunschoten, 2004)
25
Wegen van het gewicht Doel Het wegen van het gewicht is belangrijk om de Body Mass Index (BMI) te kunnen berekenen. Benodigdheden → Liefst op geijkte bascule- en gecontroleerde elektronische weegschaal met kalibrering tot op 0,1 kg vanwege de betrouwbaarheid en de nauwkeurigheid. → De weegschaal moet op een harde ondergrond geplaatst worden, zodat er gemakkelijk opgestapt kan worden zonder zich vast te houden. → De weegschaal dient zo weinig mogelijk verplaatst te worden. → Een balansweegschaal wordt na elke weging op slot gedaan. → Het gewicht wordt afgelezen tot op 0,5 kg nauwkeurig. (K. van den Hurk, 2006) Stappenplan → De nulstand van de weegschaal dient aan het begin van elke dag en na verplaatsing/ manipulatie ingesteld te worden. → De jeugdige wordt het liefst gewogen in ondergoed. → De jeugdige staat rechtop met de voeten aangesloten in het midden van de weegschaal, zonder zich vast te houden. (K. van den Hurk, 2006) Let op bij het meten van lichaamlengte en gewicht: → Bij scoliose worden de voorschriften zoveel mogelijk gevolgd. → Kleren van een adolescent wegen gemiddeld 1 kg, een spijkerbroek weegt 600 gr (K. van den Hurk, 2006)
Betrouwbaarheid Bij de 0-meting en de eindmeting zullen de zelfde 30 jongeren gebruikt worden. Deze groepen zullen opgesplitst worden in twee groepen, waarbij 15 jongeren de interventie zullen volgen en 15 jongeren zullen figureren als controlegroep. De 0-meting en de eindmeting zal bij beide groepen op het zelfde tijdstip plaats vinden. Het meten van het gewicht, de lengte en buikomvang zullen allemaal drie keer worden gemeten. Uit deze drie metingen zal een gemiddelde komen om de betrouwbaarheid te waarborgen. De protocollen zullen bij de 0-meting en eindmeting het zelfde zijn en door de zelfde persoon worden uitgevoerd. Ook zijn alle protocollen aanwezig op locatie, zodat deze herlezen kunnen worden, bij twijfel. Validiteit De protocollen komen het TNO rapport "Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004". "De gegevens zijn tijdens PGO’s (Periodiek Gezondheids Onderzoek) of PVO’s (Periodiek Verpleegkundig Onderzoek) verkregen. Meting van lengte en gewicht gebeurt door JGZ-medewerkers, die alle kinderen van bepaalde schoolgroepen/-klassen oproepen voor onderzoek. De protocollen zijn vele malen uitgevoerd bij de GGD en valide verklaard. De protocollen zijn contentvalide. (Bulk-Bunschoten, 2004)
26
Body Mass Index (BMI) Doel De Body Mass Index (BMI) is een index voor het gewicht in verhouding tot lichaamslengte. De BMI geeft een schatting van het gezondheidsrisico van je lichaamsgewicht. De BMI kan worden berekend voor kinderen en volwassenen van 2 t/m 70. (K. van den Hurk, 2006) Benodigdheden
(K. van den Hurk, 2006) Stappenplan Om de BMI te berekenen heb je de lichaamslengte en -gewicht nodig van de persoon in kwestie. Het lichaamsgewicht (in kilogrammen) wordt gedeeld door de lichaamslengte (in meters) in het kwadraat. Een persoon met een lengte van 1,80 meter en een gewicht van 80 kilogram heeft een BMI van 24,69. BMI = lichaamsgewicht / (lichaamslengte * lichaamslengte) = 80 / (1,80 * 1,80) = 80 / 3,24 = 24,691358 (K. van den Hurk, 2006)
27
Betrouwbaarheid Bij de 0-meting en de eindmeting zullen de zelfde 30 jongeren gebruikt worden. Deze groepen zullen opgesplitst worden in twee groepen, waarbij 15 jongeren de interventie zullen volgen en 15 jongeren zullen figureren als controlegroep. De 0-meting en de eindmeting zal bij beide groepen op het zelfde tijdstip plaats vinden. Het meten van het gewicht, de lengte en buikomvang zullen allemaal drie keer worden gemeten. Uit deze drie metingen zal een gemiddelde komen om de betrouwbaarheid te waarborgen. De protocollen zullen bij de 0-meting en eindmeting het zelfde zijn en door de zelfde persoon worden uitgevoerd. Ook zijn alle protocollen aanwezig op locatie, zodat deze herlezen kunnen worden, bij twijfel. Validiteit De protocollen komen het TNO rapport "Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004". "De gegevens zijn tijdens PGO’s (Periodiek Gezondheids Onderzoek) of PVO’s (Periodiek Verpleegkundig Onderzoek) verkregen. Meting van lengte en gewicht gebeurt door JGZ-medewerkers, die alle kinderen van bepaalde schoolgroepen/-klassen oproepen voor onderzoek. De protocollen zijn vele malen uitgevoerd bij de GGD en valide verklaard. De protocollen zijn contentvalide. (Bulk-Bunschoten, 2004)
28
Meten middel omtrek Doel Door het meten van de middelomtrek is de hoeveelheid buikvet te bepalen, een belangrijke risicofactor voor diabetes type II en hart- en vaatziekten Benodigdheden → Klaarleggen automatisch meetlint → Zorg dat het kind jasjes, truien of overgooiers uit heeft, een dun aansluitend shirt mag worden aanhouden. (Jojannie de Pijper, 2012) Stappenplan → Laat het kind op de grond of een (stevige) tafel of stoel staan → Het kind mag niet zittend gemeten worden, omdat dit de uitslag van de meting beïnvloedt. → Bepaal de bovenkant van de bekkenkam en de onderkant van de ribbenboog. → Bepaal vervolgens zowel links als rechts het punt precies in het midden van de vorig beschreven punten. → Leg het meetlint losjes over deze punten (horizontaal) en zorg dat het lint goed tegen de huid aanligt. → Zorg dat het meetlint niet gedraaid is. → Druk op het witte knopje, het meetlint trekt nu op de juiste spanning strak. → Probeer de buikomvang te meten aan het einde van een rustige uitademing. → Lees de buikomtrek af op de millimeter nauwkeurig en noteer dit. → Doe de meting 2 keer. Indien er 2 verschillende resultaten uitkomen, meet je nog een derde keer. Een verschil van ongeveer een halve cm is normaal. → Noteer het gemiddelde van 2 goede metingen op de millimeter nauwkeurig. (Jojannie de Pijper, 2012)
29
Betrouwbaarheid Bij de 0-meting en de eindmeting zullen de zelfde 30 jongeren gebruikt worden. Deze groepen zullen opgesplitst worden in twee groepen, waarbij 15 jongeren de interventie zullen volgen en 15 jongeren zullen figureren als controlegroep. De 0-meting en de eindmeting zal bij beide groepen op het zelfde tijdstip plaats vinden. Het meten van het gewicht, de lengte en buikomvang zullen allemaal drie keer worden gemeten. Uit deze drie metingen zal een gemiddelde komen om de betrouwbaarheid te waarborgen. De protocollen zullen bij de 0-meting en eindmeting het zelfde zijn en door de zelfde persoon worden uitgevoerd. Ook zijn alle protocollen aanwezig op locatie, zodat deze herlezen kunnen worden, bij twijfel. Validiteit De protocollen komen het TNO rapport "Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004". "De gegevens zijn tijdens PGO’s (Periodiek Gezondheids Onderzoek) of PVO’s (Periodiek Verpleegkundig Onderzoek) verkregen. Meting van lengte en gewicht gebeurt door JGZ-medewerkers, die alle kinderen van bepaalde schoolgroepen/-klassen oproepen voor onderzoek. De protocollen zijn vele malen uitgevoerd bij de GGD en valide verklaard. De protocollen zijn contentvalide. (Bulk-Bunschoten, 2004)
30
Bijlagen 2; Literatuuronderzoek
Figuur 2 Percentage jongeren met overgewicht en obesitas naar leeftijd en geslacht, 2005 (Bron: Van Dosselaar et al.,2007)
. Figuur 3 Percentage kinderen en jongeren (2 tot 21 jaar) met overgewicht en ernstig overgewicht in 1980,1997 en 2010 (Bron: TNO, 2010aI)
Figuur 4 Sterkste toename overgewicht en obesitas bij kinderen van 5-11 jaar (Verheul-Koot & VoedingOnline, 2002)
31
Lengte en gewicht Onderwerpen
Onder- en overgewicht, 4 jaar of ouder Ondergewicht
Normaal gewicht
Overgewicht
Mate van overgewicht Matig overgewicht
Ernstig overgewicht
Persoonskenmerken
%
Totaal
2,3
56,2
41,5
31,3
10,2
Mannen
1,7
52,3
46,1
36,5
9,6
Vrouwen
2,9
60,2
36,9
26,0
10,9
Onderwijsniveau: basisonderwijs
1,8
37,6
60,6
40,0
20,6
Onderwijsniveau: vmbo, mbo1, havo
1,1
40,6
58,3
41,9
16,4
Onderwijsniveau: havo, vwo, mbo
1,4
48,4
50,2
37,5
12,8
1,4
55,5
43,1
35,5
7,7
1,2
61,5
37,3
31,6
5,7
Onderwijsniveau: hbo Onderwijsniveau: wo
Figuur 5 Gewicht in relatie met opleidingsniveau (CBS, Leefstijl, preventief onderzoek; persoonskenmerken, 2014)
Figuur 6 Gevolgen van overgewicht bij jeugdigen (Visscher, van Bakel, & Zantinge, Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht? 2013)
32
Figuur 7 Verschil in ziektenverzuim tussen BMI-lasse en tussen categorieën leefstijl (Geertjes, 2007)
Figuur 8 Zorgkosten van een ongezonde levensstijl, hoge bloeddruk en verhoogd cholesterol voor alle Nederlanders van 20 jaar en ouder in 2010 (in t' Panhuis - PLasmans, Luijben, & Hoogenveen, 2012)
33
Figuur 9 Percentage Turkse, Marokkaanse en Nederlandse kinderen en jongeren van 2 tot 21 jaar met overgewicht en ernstig overgewicht (Bron: TNO, 2010a).
Gunstige invloed op Gezondheidsparameters Lichaamsgewicht Vetpercentage Bloeddruk HDL / LDL Cholesterol Glucosetolerantie Insulinegevoeligheid Botdichtheid Slaappatronen Coördinatie Reactiesnelheid, -vermogen Geheugen Psychosociaal welbevinden Zelfredzaamheid Zelfvertrouwen Zelfwaarde
Preventie ontstaan ziekten Hart- en vaatziekten Diabetes mellitus II Overgewicht Osteoporose Beroerte Depressie Colonkanker Borstkanker
Gunstig verloop ziekten Coronaire hartziekten Diabetes mellitus II Overgewicht Cara Osteoporose Beroerte Angst en depressie Reumatoïde attritus Epilepsie Cystic fribosis Artrose Bekkeninstabiliteit Nierziekten Lage rugpijn Parkinson
Tabel 1 Invloeden op overgewicht (Mol,2013)
34
Figuur 10 Het overgewicht in Nederland 2012 (Mulder, Overgewicht, 2013)
Figuur 11 De NNGB van 2008-2011 (Mulder, 2013)
35
Figuur 12 Overgewicht in de Zaanstreek 2012
36
Bijlagen 3; Determinanten onderzoek
Figuur 13 Health Belief Model (Burg et al 2001)
Figuur 14 ASE model
Figuur 15 Eet- en beweeggedrag onder leerlingen in het voortgezet onderwijs (12 tot 16 jaar) naar etniciteit in 2005 (Bron: Van Dorsselaer et al. 2007)
37
Figuur 16 Overgewicht prevalentie, lichaamsbeeld en prevalentie van diëten naar schoolniveau (12 tot 16 jaar) in 2005 (Bron: Van Dorsselaer et al. 2007)
Figuur 17 Determinanten van beweeggedrag bij jongeren in de leeftijd van 1217 jaar.
38
Figuur 18 Determinanten van gezond eten bij jongeren van 12 tot 17 jaar
39
40
Bijlagen 4; Resultaten interventiegroep
Figuur 19 Etniciteit leerlingen in de interventiegroep
Figuur 20 Etniciteit moeder van de leerlingen in de interventiegroep
Figuur 21 Etniciteit vader van de leerlingen in de interventiegroep
41
Figuur 22 Het BMI bij de leerlingen van de interventiegroep
Figuur 23 Elke dag één uur bewegen
Figuur 24 Hoeveel keer per week sporten bij een vereniging
42
Figuur 25 Hoeveel sport je gemiddeld per keer
Figuur 26Hoeveel keer per week sport de leerling buiten school en vereniging om
Figuur 27 Het ontbijtgedrag bij de leerlingen van de interventiegroep
43
Figuur 28 Het eten van voldoende groente bij de leerlingen van de interventiegroep
Figuur 29 Het eten van fruit van de leerlingen van de interventiegroep
Figuur 30 Het nuttigen van zoete tussendoortjes bij de interventiegroep
44
Figuur 31 Het soort zoetige tussendoortjes die genuttigd worden door de interventiegroep
Figuur 32 Het soort hartige tussendoortjes die genuttigd worden door de interventiegroep
45 Figuur 33 Het soort drankjes die genuttigd worden door de interventiegroep
Figuur 34 De Attitude m.b.t. bewegen van de interventiegroep
Figuur 35 Attitude t.o.v. sport en bewegen bij de interventiegroep
Figuur 36 De mate waarin de leerling bewust is van het sport en bewegen
46
Figuur 37 De intentie van de leerlingen om meer te gaan sporten of bewegen bij de interventiegroep
Figuur 38 De eigen effectiviteit t.o.v. sporten en bewegen bij de interventiegroep
47
Bijlagen 5; Resultaten controlegroep
Figuur 39 Het geslacht en BMI
Figuur 40 Voldoen aan de NNGB en het BMI
Figuur 41 Het verschil in BMI en leeftijden
48
Figuur 42 Het aantal keer dat de leerlingen sporten per week
Figuur 43 Groente per week
Figuur 44 Het eten van zoete tussendoortjes per week
49
Tabel 2 Attitude t.o.v. het beweeggedrag
Figuur 45 De attitude t.o.v. bewegen met het verschil tussen jongens en meisjes
Tabel 3 De attitude t.o.v. sport en bewegen
50
Tabel 4 Attitude t.o.v. het eetgedrag
Figuur 46 Het ASE model uitgewerkt
51
Bijlagen 6; Doelstellingen Determinant Doel Kennis/Attitude
Sociale invloed
Eigen effectiviteit
1. Na de interventie van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 1314jaar, uit kunnen leggen wat de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) is, de Fitnorm en de combinorm. 2. Na de interventie van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 1314jaar, uit kunnen leggen wat het verschil is tussen sporten en bewegen. 3. Na de interventie van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 1314jaar, uit kunnen leggen wat de risico's zijn van te weinig sporten en bewegen. 4. Na de interventie van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 1314jaar, uit kunnen leggen wat de voordelen zijn van sporten en bewegen. 1. Na de interventie van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 1314jaar beschrijven hoe er in zijn of haar vriendenkring gedacht wordt over sporten en bewegen . 2. Na de interventie van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 1314jaar beschrijven hoe er in zijn of haar familie kring gedacht wordt over sporten en bewegen. 1. Na de interventie van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 1314jaar uit durven spreken hoe zij denken over de gymlessen. 2. Na de interventie van zeven weken hebben de leerlingen van Praktijkschool de Faam in Zaandam met de leeftijdscategorie 1314jaar aan kunnen geven wat zij leuk zouden vinden tijdens de gymlessen.
52