Kerstverhalen blz. 2 3 6 10 14 18 22 27 33 37 42 45 48 52 54
BIJBELVERHALEN.NL © Josine de Jong
Kerstfeest van de arme kinderen Het gestolen beeldje De Grote Bosplanter Een Kerstavond om nooit te vergeten Henkie's Kerstfeest Zoon van de vader, zoon van God Jurrek krijgt een nieuw hart Slimme Nechem Wim de Vlieg Sandra vindt een thuis Het Visitejongetje Het kerstfeest waarop God sprak door een drugsverslaafde Een spannend kerstverhaal Het kerstfeest dat niet doorverteld hoefde te worden Messen of Jezus?
Kerstfeest van de arme kinderen De meer dan honderd arme weesjes van een kindertehuis van het Leger des Heils in het China hadden nog nooit van kerstfeest gehoord. Dus besloot de familie, die het kinderhuis beheerden, hen een verrassing te bereiden. Toen de kinderen sliepen versierden ze de eetzaal. Ze zetten kaarsen neer en ook een grote sparreboom, die opgetuigd werd met allerlei spullen uit Engeland. 'Wat zullen ze morgen grote ogen opzetten,' zeiden ze tegen elkaar toen ze eindelijk doodmoe in bed stapten. En dat was ook zo. 'Oh!!' riepen de kinderen verrukt uit, 'Moet je nou eens zien!!' 'Allemaal noten en lekkers. Waarom zouden vader en moeder dat gedaan hebben?' Een slim meisje kwam op de gedachte dat het wel te maken zou hebben met Jezus, waarover ze hen hadden verteld. 'Ja, Li Wen, zo is het ook.' zei de vader van het tehuis. 'Het is kerstfeest.' Hij vertelt hen voor het eerst van hun leven het verhaal van het kindje in de kribbe. Met grote belangstelling luisteren ze toe. De moeder leert hun ook nog een paar kerstliederen, waarbij ze vrolijk rinkelt met haar tamboerijn. Het uitpakken van de cadeaus is natuurlijk een feest apart. Veel van de kinderen hebben nooit een cadeau gehad. Blokkendozen, treintjes, warme shawls, knikkers. Wat een rijkdom voor zwerverskinderen. 's Avonds knielen ze moe maar voldaan neer voor hun bedjes om God te danken voor deze kerst. 'Lieve Jezus,' zegt een mager meisje met dun steil haar, 'dankuwel voor alles. Ik wist niet eens dat u een verjaardag had!' Je begrijpt dat de kinderen er niet over uitgepraat raakten. Ook de volgende dag ging het vragen door. 'Waar komt al dat lekkers en al dat speelgoed vandaan, moeder?' De moeder vertelt hun dat er in Engeland mensen zijn, die een week niet eten, om geld bijeen te brengen voor de mensen in China. Die woorden maken zo'n diepe indruk op de kinderen, dat ze 's nachts in hun bed nog met elkaar hierover liggen te fluisteren. Zouden blanke mensen heus een week niet eten om kinderen zoals zij te helpen? Wat lief van die mensen, zeg! De volgende morgen staan ze al vroeg voor de slaapkamer van de pleegouders. 'We willen deze week elke dag een maaltijd over slaan om ook andere arme kinderen te kunnen helpen.' zeggen ze. De moeder legt hen uit, dat dat niet nodig is, maar de kinderen zijn vastbesloten. Zelfs al dekt ze de tafel, toch komen ze niet. Ze gaan gewoon op de speelplaats spelen. En 's avonds voor het slapen gaan gebeurt er iets heel ontroerends. Een paar grote meisjes komen iets brengen in het kommetje van hun handen. 'Lieve vader en moeder,' zeggen ze, 'Alles wat wij hebben, hebben we van jullie gekregen. We hadden niets van onszelf, behalve dit. Wilt u deze sieraden verkopen en het geld aan Jezus geven?' Ze leggen hun goedkope ringetjes, oorbellen, broches en kettingen in de schoot van de moeder. Je begrijpt dat er tranen in de ogen van de pleegouders kwamen. Deze doodarme kinderen brachten het enige wat ze nog bezaten voor het werk van de Heer. Was dat niet echt een geweldig kerstoffer?
Het gestolen beeldje Het is nog donker, vroeg op de ochtend van één van de laatste dagen voor de kerstvakantie. In het lokaal van juffrouw Sylvia zit Flappie, het konijn onhoorbaar te snuffelen met z'n neusje. Hij ruikt de kerstboom in de hoek van het lokaal. Zzzzzoef.....Zzzzoef! Buiten op de weg racen de auto's voorbij. Telkens glijdt de lichtbaan van hun koplampen door de klas. De lichtbaan doet de prachtige ballen en belletjes feestelijk oplichten. Flappie begrijpt niets van die kerstboom en helemaal niets van dat grote geheim van het kleine stalletje onder de kerstboom. Jammer. Zie je het daar wel staan in het schemerdonker? Wacht op de volgende lichtbundel, dan kun je de herders zien en ook Jozef en Maria, voorovergebogen naar het kribbetje. 't Is een heel bijzonder stalletje. Het is nog van juf Sylvia haar oma geweest. O, wat waren de kinderen enthousiast toen ze hen het kleine jezuskindje toonde, een slapend baby'tje van porselein. MAAR DAT BABY'TJE IS NU WEG! Erg, hè? Weet je hoe dat komt? Gisteren heeft iemand het gestolen. Zzzoeff... Zzzoef! Het verkeer buiten neemt toe en als je goed kijkt zie je dat het gaat schemeren. De dag breekt aan. Luidruchtig stormen de kinderen een uurtje later het lokaal binnen. Sommigen vliegen gelijk op Flappie af, anderen schuiven lawaaiig in hun bak en leggen hun spullen klaar. Maar Nellinka.... gaat meteen naar het stalletje. Dat vindt ze zo mooi. Op haar hurken zet ze de herdertjes recht en dan... ziet ze ineens het erge! 'Juf, juf! Het kindje is weg!' roept ze ontsteld. De klas is meteen in rep en roer. Het kindje weg? Waar zou het zijn? Sommigen gaan zoeken. Onder de kerstboom, onder de bankjes. Het is nergens. Juf gaat ook eens kijken. Ja, het is echt weg. Ze kijkt de klas eens rond. Wie zou het gepikt hebben? Cor misschien? Die heeft al eens eerder gestolen. Of Stefanie. Die krijgt zo'n rode kleur. Een ding staat wel vast: Aisha is het zeker niet, want die is van Turkse afkomst. Bij haar thuis willen ze niks van Jezus weten. Juf Sylvia geeft het op. 'Laten we maar met de lessen beginnen.' zucht ze. Onder het bidden doen alle kinderen hun handen samen en hun ogen dicht, behalve Aisha. Zij kruist haar armen over de borst. Zo hebben haar grote broers het haar geleerd. 'Nooit meebidden,' zeiden ze. Wij hebben onze eigen godsdienst. En ook nooit jezusplaatjes aannemen. Onthoud het goed, want anders slaan we je in elkaar.' 'Heer Jezus,' bidt juf Sylvia hardop. 'U weet alle dingen.' 'Vanavond,' denkt Aisha, 'gaan we naar Turkije met het vliegtuig, want grootmoeder is ziek. Heel erg.' Aisha houdt veel van haar oma. Oma verwent haar altijd met snoep en verhalen als ze in de grote vakantie bij haar komen logeren. Ze hoopt maar niet dat oma.... Ze schrok zich naar toen deze week dat telefoontje uit Turkije kwam. Maar gelukkig heeft ze nu iets heel moois om aan oma te geven. Met een ruk schudt Aisha haar lange donkere vlecht naar achteren. Ze zal oma stiekem natuurlijk, het jezuskindje geven. Gisteren na schooltijd, toen niemand het zag, heeft ze het uit het kribbetje meegepikt. Dat beeldje brengt vast geluk...
'Amen,' zegt de juf. Met een schok komt Aisha weer in de werkelijkheid terug. De Turkse meester is ziek. Aisha moet dus gewoon bij de groep blijven. Andere ochtenden, als juf uit de Bijbel vertelt, gaan Aisha en de andere Turkse kinderen van de school naar de Turkse meester. Daar krijgen ze les in hun eigen cultuur. Maar denk jij dat Aisha het vervelend vindt dat ze moet blijven? Helemaal niet. Hoewel ze het absoluut niet laat merken is ze juist blij. Zo kan ze eindelijk meer te weten komen over lieve Jezus, zoals ze Hem noemt, van die plaat achterin de klas. Aisha vindt die plaat namelijk erg mooi. Je kunt zo zien dat die man lief is voor kinderen en dat Hij óók van meisjes houdt. Vaak, als haar broers haar plagen, fantaseert ze dat zij zo'n meisje is aan de voeten van Jezus. Met beide oren wijd open luistert Aisha dus naar het verhaal. 'Gisteren,' begint de juf, 'heb ik jullie verteld hoe Jezus, de zoon van God als een kindje in een stal geboren werd...' 'Jammer,' denkt Aisha. 'Dat heb ik net gemist.' 'En nu zal ik jullie vertellen hoe zijn leven hier op aarde verder ging.' gaat juf verder. Ze laat grote gekleurde platen zien. Aisha kijkt er nieuwsgierig naar. 't Is allemaal zo nieuw. Kijk, daar is Jezus aan het prediken. Daar zijn zijn vrienden. En hé, zie je dat?... Hij geneest zieke mensen. Maar waarom hebben ze Hem dan aan een kruis gehangen? 'Voor onze zonden,' hoort ze juf zeggen, 'omdat Hij zoveel van ons houdt.' Als de laatste plaat getoond wordt, schiet er een grote blijdschap door haar heen. Jezus is opgestaan uit het graf. Hij is naar de hemel gegaan en maakt een plaatsje klaar voor hen. Ook voor haar? Een Turks meisje? Zou zij er ook bij mogen horen? O, kijk eens. Juf Sylvia pakt zomaar een herder uit het stalletje en laat hem aan de kinderen zien. 'Zoals deze herder het lammetje draagt, zo wil Jezus voor jullie zorgen,' zegt ze. 'Jij mag dan zogenaamd het lammetje van de Goede Herder zijn.' Aisha voelt haar wangen rood worden. Zou dat echt ook... O, kon ze het maar gewoon vragen, maar ze durft niet. Stel je voor dat haar broers het te weten komen. Ze klemt haar lippen stijf op elkaar en kruist haar armen nog steviger. Als vanzelf dwalen haar ogen af naar de plaat van Jezus en de kinderen. En ineens weet ze het zeker. Het antwoord is: ja! De rest van de ochtend zit Aisha maar wat te treuzelen. Anders is ze altijd het eerste klaar met rekenen, maar nu knoeit ze maar wat. Steeds moet ze denken aan dat gestolen beeldje in de zak van haar rok. Dat beeldje voor oma. Heeft juf iets gemerkt? Die middag zet ze een ander beeldje op tafel. Het is een schattig lammetje van steen, gewoon in een winkel gekocht. 'Kinderen,' zegt ze, 'Als je steelt ben je een dief en dan heb je geen vrede in je hart. Misschien heeft degene die ons kerstbeeldje stal er wel echt spijt van, maar durft hij of zij het niet te zeggen. Dan heb ik een goed idee. Zonder dat iemand het ziet, mag je het kindje omruilen voor dit lammetje. Dan weet ik dat je geen dief wilt zijn,, maar een lammetje van de Goede Herder.' Die avond staat het konijntje Flappie weer te snuffelen in zijn hokje. De manestralen spelen op de Kerstboom en het stalletje. En in het kribje ligt het porseleinen kindje. Ja echt. Het is weer terug.
Hoog in de lucht gaat een vliegtuig over. Het geluid zwelt aan en sterft weer weg. Het is een lijndienst naar Ankara. En in dat vliegtuig speelt een meisje met een stenen lammetje. Het is Aisha. 'Wat heb je daar?' vraagt haar vader. 'O, een lammetje. Van de juf gekregen.' antwoordt ze. Haar geheim vertelt ze niet. O nee. Misschien, heel misschien zal ze haar geheim wel... aan oma vertellen.
De Grote Bosplanter De Grote Bosplanter had op een uitgelezen stuk land jonge bomen geplant die het goed deden. Ze voedden zich met het voedsel uit de rijke grond. Ze zogen hun sappen omhoog uit de beek. Ze ritselden vrolijk met al hun groene blaadjes in de blauwe lucht. 'Tov!' zei de Bomenplanter. 'Wat is mijn hof goed. Het is een waar paradijs.' Elke dag ging de Grote Bosplanter zijn hof bezien. Hij verzorgde en vertroetelde zijn bomen. Zodoende waren ze erg gelukkig. Er was een opgewonden geritsel en geruis tussen de takken van de bomen. Vogels nestelden zich er. Ze floten en tierelierden. Ze prezen de Bosplanter om zijn wijs beleid. En onder de bomen in hun schaduw schuilden de dieren, wilde en tamme. Er heerste vrede in de hof. Liefde en geen geweld. Zoals het was moest het altijd blijven. Leve de beken vol water. Leve de wind die waait. Leve de bomen die zo'n goede planter hebben. Op een keer zagen de bomen een smerige man. Hij loerde onheilspellend. Ze voelden zich bedreigd en vroegen dus 's avonds aan de Grote Bosplanter of hij die man kende. 'Inderdaad. Ik ken hem.' was het antwoord. 'Dat is de leugenaar. Je kunt hem nooit vertrouwen.' Op een kwade dag echter sloop de dief zo maar naar binnen over de muur. Hij sleepte iets vreemds achter zich aan. Het was lang, dun en hol. Wat zou dat zijn? De dieren hielden op met spelen. Ook de bomen stonden roerloos. Wat zou er gaan gebeuren? 'Verrassing!' riep de man grijnzend. 'Dit is voor jullie.' En omdat ze niet meteen reageren: 'Nou, hoe zit het? Bedanken jullie niet? Stelletje Houten Klazen. Hebben jullie nooit een waterslang gezien?' 'Een waterslang?' ritselen de bomen verbaasd. 'Waar is die voor nodig?' 'Hou eens even je mond dicht. En luister. Jullie halen water uit de grond, hè? Met je wortels. Waar gaat dat naar toe?' 'Naar onze bladeren.' 'Precies, precies. En wat heb ik hier voor jullie?' Ze aarzelen. 'Een waterslang. Dat zei u net.' 'Juist en waarvoor? Voor de nieuwste, allernieuwste watervoorziening die je maar kunt bedenken.' Een nieuwe manier van watervoorziening? Door middel van slangen? Hoe werkt dat dan? 'Stilte!' brult de vreemdeling. 'Ik zal het laten zien.' Hij sluit de slang aan op de waterkraan en houdt hem recht omhoog, boven zijn hoofd. Het water spat vrolijk over zijn lijf. Hij wordt er niet bepaald schoner van. 'Gezien?' roept hij, terwijl hij de kraan weer dichtzwiept. 'Zo gaat dat.' 'Ja maar...' klinkt bescheiden en zacht de stem van de kerseboom. 'Daar hebben we toch de regen voor?' 'Geachte houten Klazen,' zegt de vreemde man. 'Zoals jullie al gehoord hebben met je eigen oren, spreekt de kerseboom dwaasheid. Regen komt van boven, dat weet iedereen, maar dit water komt van beneden.' 'Hè? Ja, o ja.' lachen de bomen kittelig. 'Kerseboom toch!' vermaant de beuk streng. 'Houd die onzin voor je.' De kerseboom kleurt, wat haar niet onaardig staat en buigt beschaamd haar takken. 'En mag ik u dan een vraag stellen?' gaat de beuk deftig verder zich tot de man richtend.
'Wij bomen zien zeer goed, dat u water van beneden haalt en het naar boven eh... hoe noem je dat... transporteurt.' 'Transporteert,' grinnikt de dief. 'Ja,' dat bedoel ik.' antwoordt de beuk. 'Maar wat ligt daar voor ons voor voordeel in? Immers doen wij dit nu zelf via onze innerlijke kanalen. We hopen dat u ons deze vraag niet kwalijk neemt.' De vreemdeling grijpt met een wanhopig gebaar naar zijn hoofd. 'Lieve help! Dat jullie zaagsel in je kop hebben wist ik, maar dat jullie zo slecht kunnen nadenken verbaast me zeer. Goed. Voor deze beuk, die zoals ieder ziet al oud en verlept is, zal ik het geheel nader verklaren.' De beuk kleurt nog harder dan de kerseboom. Hij wordt op slag een rode beuk. 'Als jullie deze moderne watervoorziening hebt, dan kun je gaan en staan waar je wilt,' verklaart de vreemdeling. 'Je hebt dan je wortels niet meer nodig. Kijk naar mij. Nu sta ik hier en nu...(Hij gaat vijf stappen verder...) sta ik hier. Ik ben vrij zoals je ziet. Kun jij een stap opzij gaan, beuk?' 'Eh... Nee.' zegt de beuk beleefd, bang weer een flater te slaan, 'We kunnen wel zwaaien.' 'Ik kan het beste zwaaien,' roept een dun populiertje, 'Ik zwaai met gemak een meter.' 'En ik kan er ook een houtje van.' zegt een hoge palm. 'Zwaaien is niet lopen.' bitst de man, 'Affijn, ik ga maar weer. Morgen kom ik wel weer eens langs. Ik moet nog bij veel bomen die moderne waterleiding aanleggen.' De vreemdeling verdwijnt met een lenige sprong over het muurtje. 'Hé, wacht, meneertje!' roept het frivole berkje hem achterna. 'Komt u eens terug. Het lijkt me wel wat. Zou ik dan ook kunnen dansen? Het lijkt me verrukkelijk om vrij te zijn. Ik zou dan de polka kunnen leren of lekker swingen.' 'Eindelijk een vrouw naar mijn smaak,' roept de moordenaar. Hij komt de hof weer binnen. 'Madame, ik kus uw hand. Morgen maak ik u vrij. U bent de eerste, de prima donna. Maar een ding. Dit mag niet bekend worden bij de Bosplanter. Begrijpen jullie dat?' Die nacht doen veel bomen geen oog dicht. De berk is het meest opgewonden. 'O, heerlijk,' zucht ze. 'Dansen. Wie weet word ik nog beroemd. Prima Donna noemde die man het. Heeft dat niet met ballet te maken? Hoe heet zo'n hele draai om ook al weer? Een pi... wacht even.' Ze gaat het de goudenregen vragen. 'Pst! Goudenregen. Weet jij hoe een hele draai om heet?' 'Bedoel je een pirouette, berk?' 'Ja, precies, een pirouette.' 'Stilte,' roept de treurwilg klagend. 'Ik kan niet slapen van jullie geritsel.' Even is het stil. Dan zegt de rode beuk: 'Die man was anders wel wijs, hoor! Zoals hij dat nieuwerwetse gedoe uitlegde!' 'En onze Heer dan?' vraagt de kerseboom met heldere stem. 'Kunnen we hem dan niet meer vertrouwen? Hij noemde die man een leugenaar.' 'Jaja.' vallen een paar bomen haar bij. 'Ze heeft gelijk. Wij vertrouwen die vreemde niet.' 'Kinderen,' waarschuwt de enorme olijfboom. 'Ga slapen. Morgen spreken we weer verder.' Dan daalt de stilte over de hof. De volgende dag stopt er een vrachtwagen vol slangen vlak voor de poort. De Japanse kers, met oosterse gastvrijheid, opent de deur.
'Kom binnen,' zegt ze hartelijk zoals het een japanse schone betaamt. Ze buigt diep. Ze buigt voor de moordenaarsfamilie. De man heeft zijn zoons meegebracht. 'Opzij!' schreeuwen ze en rijden brutaal de hof binnen. Veel bloempjes worden onder de banden platgedrukt. Ze schreeuwen om hulp, maar hun zachte stemmen worden niet gehoord. Midden in de hof worden de slangen uitgeladen en ook wat grote zagen. De bomen kijken verbaasd toe. Zoveel slangen? En al die zagen? Alleen de kerseboom zou toch die nieuwerwetse watervoorziening krijgen? De vreemde man loopt naar de waterkraan en controleert even of er water uit komt. Handenwrijvend kijkt hij om zich heen. 'Zo, geboomte. Dan is nu de Dag van Bevrijding gekomen.' Hij gaat op de verhoging staan, zet de handen in de zij en vervolgt: 'Beseffen jullie wel dat je slaven bent? Jullie hebben alleen maar besef van vast en niet van los. Wees reëel,' roept hij. 'Buiten deze hof ligt een wereld vol zaken, waar je geen benul van hebt. Willen jullie dat zomaar aan je voorbij laten gaan?' 'Nee, meneer,' fluisteren ze allen, erg onder de indruk. Sjonge, wat een sufferds zijn ze toch. Wat dom om deze kans op een totale feestelijke ommekeer te verspelen. De appelboom laat van geestdrift een appel vallen. De palmboom wuift met haar bladeren, alsof ze een nieuwe koning binnenhaalt. De vreemdeling slaat het tafereel met welgevallen gade. Op het juiste moment heft hij zijn armen en zegt: 'Ik ga jullie een vraag stellen, hoor je?...' Ondertussen zijn de zoons van de vreemdeling voortdurend aan het vechten. Ze duwen en stompen elkaar. Het zijn echte naarlingen. Zodra er eentje met een smak tegen de verhoging botst, waarop zijn vader staat te spreken, pakt deze hem ruw beet en smijt hem tegen de eik. Versuft blijft hij liggen. 'Beste kameraden,' vervolgt hij fluwelig. 'Ik beloof je een gouden toekomst.' Zij denken aan goud, maar hij aan het grote vuur, dat hen te wachten staat. 'En uiteraard is mijn vriendendienst geheel gratis.' De leugenaar haalt een radio uit de vrachtwagen, draait wat aan de knoppen en daar schettert oorverdovende muziek door de tuin. 'I love you, yea, yea!' Zo begint het duivelse werk met de berk als eerste slachtoffer. Met haar takjes hooggeheven wacht ze tot de zaag haar heeft losgemaakt. Sierlijk klemt ze de slang tussen haar fijne takjes. Als het frisse water langs haar bast omlaag stroomt, juicht ze: 'Heerlijk. Dit is echt het einde.' Doordat de berk tussen de andere bomen staat, valt ze niet direct om. De blijde kreten van de berk, de opzwepende muziek, stimuleren de appelboom om ook mee te doen. Zelfs de beuk vraagt aarzelend. 'Ben ik niet, eh... te oud? Ik zou ook wel eens een kijkje buiten deze hof willen nemen.' Er eer een uur verstreken is zijn alle bomen in de hof ontworteld. Ze houden elkaar nog in evenwicht. De boze geeft ze de slang in de takken en laat het water bruisen. Dan stapt hij met zijn kinderen in de auto en geeft vol gas. Het is al laat die middag als de Bosplanter de ravage ontdekt. Een klein briesje was voldoende om alle bomen om te doen vallen. Er staat er niet een overeind. Wat triest. Tranen rollen uit zijn ogen. Hij heeft zijn bomen zo lief. Verdrietig zoekt hij zijn zoon op en vertelt hem alles. 'Vader,' zegt deze, 'ons levenswerk is vernield. Maar die leugenaar zullen we te pakken nemen. Ik ga naar de hof en doe alsof ik een boom ben. Als hij mij dan wil verleiden....'
'Goed, m'n kind.' zegt de vader, 'Ga. Probeer te redden wat je redden kunt.' Ondertussen overleggen de bomen met elkaar. Er zijn twee partijen. Sommigen zeggen: 'Als we goed ons best doen komen we echt wel weer overeind.' 'Ik ben sterk.' zegt de eik. 'Samenwerken, samenwerken.' zegt de den, de stekelige. 'En meer studeren.' vindt de beuk. (Zoals een ieder weet worden lessenaars van beukenhout gemaakt.) 'Ik zie toch nog wel wat in die betere wereld,' zegt het berkje, zich nog niet in het minst bewust van de ernst van de situatie... 'Als die man terugkomt zet hij ons wel weer op poten.' 'Op stelten, bedoel je,' zegt de wijnstok. Hij behoorde tot de minderheidspartij. 'Ik heb niks om op te vertrouwen. Mijn hout is waardeloos. Mijn druiven waren mijn enige trots. Die kan ik wel afschrijven. Mij wacht het vuur. Zonder wortels.... Hoe kom ik zo stom. Mijn enige hoop is de zoon. Hij komt. Wacht eens... Ik hoor zijn voetstap al.' Terwijl de bomen ruziën, studeren, toverformules uitspreken en van alles bedenken om maar weer overeind te komen, komt de zoon en gaat onopvallend in de boomgaard staan. Hij valt de boze man vanachter aan en dwingt hem op de knieën. Het wordt een strijd op leven en dood. Tenslotte wint de zoon het. Vanaf die tijd begint de reddingsactie. De kinderen van de vreemdeling zijn inmiddels rondgegaan om de bomen zogenaamd op te beuren. Vol voorgewend medelijden geven ze advies. Tegen de treurwilg, die klaagt over futloosheid en slappe blaadjes, zeggen ze: 'Neem wat kalmerende middelen.' Sindsdien kan de wilg niet meer buiten de medicijnen. Het merendeel van de bomen klaagt trouwens over zenuwen. De adviseurs bevelen frisse lucht aan en afleiding. Ze geven zelfs cursussen in ontspannen. 'Denk niet aan uw probleem.' is hun raad. 'Binnenkort zult u deze hof verlaten...' Dat hen daarbuiten echter een groot vuur wacht, vertellen ze niet. Maar wat een geweldig iemand is de zoon. Met inzet van zijn leven redt hij vele bomen uit het vuur. Voor hem zijn ze niet waardeloos. Hij maakt er een prachtig huis van voor zijn vader. Inmiddels wordt er met de kinderen van de boze voorgoed afgerekend. Wat een opluchting. De tuin, weer opnieuw aangelegd, is mooier dan ooit. Het is een heerlijk paradijs, waar de bloemen geuren en de vogels zingen tot eer van de Grote Bosplanter en zijn Zoon.
Een Kerstavond om nooit te vergeten Tring, tring!! In een oud boerderijtje midden in de bossen gaat een gsm af. Vier kinderen die in de kamer zitten kijken elkaar verbaasd aan. Wie zou dat zijn? Fons van elf, die in een rolstoel zit, rijdt richting de gang waar het geluid vanuit een tas blijft rinkelen. 'Telefoon, Martin.' zegt hij tegen zijn broertje van negen. 'Hij zit in die blauwe tas daar, pak hem.' 'Dat hoor ik ook wel,' zegt Martin, 'Ik kan hem niet zo snel vinden. Wie zou het zijn?' Hij wriemelt in de tas en ja, net op tijd zegt hij: ‘Met Martin.’ De twee andere kinderen, Bruce van zeven en Melinda van vijf, komen ook aanlopen. Het is moeder. 'Martin,' zegt ze opgewonden, 'Wij hebben pech met de auto. Het kan wel even duren... Pas goed op Melinda, hè? En niet met vuur spelen!' 'Mam,... heb je alle boodschappen wel gekocht?' 'Tuurlijk, joh! Een boom, ballen, slingers, speelgoed en lekker eten. Wat wil je nog meer. Ik hang gauw op want ik heb niet meer zoveel beltegoed. Dag!...' Martin kijkt naar de dode hoorn. 'Dag!' zegt hij nog zachtjes. Ja, het gezin van Meekeren is de dag voor kerst aangekomen in het boerderijtje in het bos om er de vakantie door te brengen. Het lijkt ontzettend leuk te worden. Het huisje heeft een open haard, waar je met z'n allen om kan gaan zitten. En het ligt in een schitterend natuurgebied. Als de weersvoorspelling uitkomt en het gaat sneeuwen zal het hier wel net een sprookje worden. Omdat de bestelbus helemaal afgeladen was geweest met al hun spullen en de rolstoel van Fons, hadden moeder en vader besloten de boodschappen in het nabijgelegen stadje te gaan kopen. 'Blijven jullie maar lekker hier,' zeiden ze. 'Er zijn hier spelletjes en stripboeken genoeg en er is tv.' De kinderen vermaakten zich prima, totdat... 't Was maar een gewone kleine veldmuis, die door honger gedreven zich een weg had gebaand naar de woonkamer. Plotseling, juist op een moment dat het rustig is, rent hij van het gasfornuis naar de donkere ruimte onder de boekenkast. Even zitten de kinderen verbijsterd, maar dan beginnen ze toch te gillen! 'Een beest,... een eng beest!' Weg zijn ze, de gang op. Fons, in z'n rolstoel het laatst. De deur wordt goed dichtgetrokken en het ganglicht moet aan. O, wat een ellende. Angstig kijken ze rond. Zit hier soms ook zo'n engerd? Melinda begint te huilen. Fons, die eigenlijk een pleegzoon van de familie is en nog maar een paar maanden bij hen in huis, voelt zijn verantwoordelijkheid als oudste sterk drukken. 'Geen paniek!' sust hij. In z'n hart zendt hij meteen een schietgebedje op tot God. Ooit heeft hij een paar luttele weken op een christelijke club gezeten en 'z'n hartje aan Jezus gegeven', zoals ze dat daar noemden. Sindsdien is de gewoonte om in moeilijkheden meteen tot God te bidden nooit meer weggegaan. 'O, God, help ons...' Ineens schiet het hem te binnen dat hij vanmiddag toen ze kwamen, bij het begin van de bosweg een woning had gezien.
'Weet je wat, Martin...' Hij struikelt bijna over z'n eigen woorden, 'Ga jij naar dat huis aan het begin van deze weg. Misschien dat die mensen daar ons willen helpen.' Na enige aarzeling stemt Martin toe, op voorwaarde dat Bruce en Melinda ook meegaan. In hun warme winterjacks, hun sjaals dicht om hun hals geknoopt, vertrekken ze... in de verkeerde richting. Wachten in een spaarzaam verlichte en koude gang met het idee van een muis in de kamer er naast is niet bepaald prettig. Dat wachten duurt lang. Fons kan ook niet naar boven naar de slaapkamers. Hij zit maar te denken... en te rillen. Is dit nou het begin van zijn fijne Kerstavond? Hij had zich er nog wel zo op verheugd. Eindelijk in een gezin Kerstfeest vieren. Tot nu toe was Fons z'n leven niet erg gemakkelijk geweest. Geboren met een handicap, een moeder die ernstig ziek werd, een vader die hem in de steek liet en dan van het ene kindertehuis naar het andere zwerven... De enige groep waar hij zich echt bij thuis voelde was bij die christelijke club. Die lui kwamen hem zelfs ophalen. Totdat hij weer eens moest verhuizen... Gelukkig heeft Fons nu eindelijk een goed pleeggezin gevonden bij de familie Van Meekeren. Hopelijk voorgoed. Hoewel, je weet maar nooit. Zou die muis er nog zitten? Misschien was hij al lang weer weg. Weet je wat? Als hij nou eens een sjaal omdeed en even buiten voor het raam ging kijken? Met veel moeite wurmt Fons zijn rolstoel over de drempel van de buitendeur. Hij rijdt tot voor het raam van de woonkamer. Is de muis er nog? Pang! Met een klap valt de deur achter hem dicht. In het slot. En Fons heeft geen sleutel... 'Zou dit het huis zijn dat Fons bedoelde?' fluistert Martin tegen Bruce. 'Welnee, joh! Dit is een woonwagen!' antwoordt z'n broer. 'Misschien wonen er wel zegeuners in...' 'Zigeuners. En daar hoef je heus niet bang voor te zijn...' snibt Martin, toch zelf ook niet zeker van zijn zaak. 'Ahoehiiiii...' Een ijselijke kreet klinkt uit de wagen juist als Martin zijn voet op het onderste trapje wil zetten. De kinderen verstijven van schrik. Wat is dat in 's hemelsnaam?? De deur gaat een klein kiertje open en twee koolzwarte ogen kijken hen aan. Ogen van een jongen, iets ouder dan zij. 'Ga weg!' roept hij hees, 'Ga weg, want ik heb een mes!' 'Woef, woef, woef!!' blaft een grote herdershond in de woonwagen. Martin, Bruce en Melinda staan als aan de grond genageld. Ze durven zich zelfs niet eens om te draaien om te vluchten. Als de jongen merkt dat er geen gevaar te duchten is doet hij de deur een beetje wijder open. 'Wat mot je?' vraagt hij. Martin stoot Melinda aan. Dat kleine bijdehandje weet altijd iedereen voor zich in te nemen. Ze snapt meteen wat hij bedoelt. 'Eh..., dag!' zegt ze met haar liefste stemmetje, 'Wwwe hebben een muis in huis... Kunnen jullie ons helpen?' Klappertandend van de kou zit Fons voor de deur van het vakantiehuis. Stom zeg, om de deur dicht te laten vallen. Het kan wel een uur duren voor er hulp komt
opdagen. Het wordt met de minuut donkerder en kleine sneeuwvlokjes dwarrelen op het tuinpad. Zou er niet een andere deur zijn om binnen te komen? Hij rijdt met de rolstoel naar de zijkant van het huis. Ah, de deur van de bijkeuken, daar zitten raampjes in. Fons gluurt naar binnen. Hij ziet in het halfdonker een hoop hout en een bureautje met een telefoon. Mooi zo. Nu nog kijken of hij een raampje kan inslaan om de deur van binnenuit te openen. Maar waarmee? Wacht... zijn voetsteun. Maar eerst z'n hand met de sjaal omwikkelen tegen de glasscherven. Rinkeldekinkel! Wat een lawaai. Fons voelt zich net een inbreker. Voorzichtig tast zijn hand naar het slot. Geen sleutel!! Wat nou? Z'n voeten zijn net blokjes ijs. 'O Jezus,' bidt hij dringend... 'Wacht eens,' schiet het door hem heen. Er zit natuurlijk een grendel op de deur. Lager of hoger dan het sleutelgat. Fons zet de rolstoel op de rem, drukt zich met zijn armen wat omhoog... Zijn ijskoude rechterhand tast langs de deurpost. Ja, daar is de grendel. Voorzichtig trekken nu, zonder je te bezeren aan het glas... Ja! De deur kan open. Opgelucht manoevreert Fons zijn rolstoel om over de drempel te komen. Een beetje te overmoedig? De deur die hij met een zwaai openduwde, komt met kracht terugvallen. Bommeldebom! De rolstoel kantelt en Fons valt precies in het glas. 'Ik kan jullie ook niet helpen,' zegt de zigeunerjongen, vriendelijker geworden door het lieve stemmetje van Melinda. 'Ik zit zelf ook alleen thuis.' 'Waarom gilde je dan zo?' vraagt Bruce nieuwsgierig. 'Om inbrekers weg te jagen,' antwoordt de jongen. 'Maar wacht, misschien heb ik toch wel iets.' De kinderen horen hem wat rommelen en even later toont hij hen een... muizenval en een grote houten hamer. 'Hier moet je kaas indoen.' wijst hij. 'En als tie dan vastzit, sla je hem hiermee dood! Oké?' Martin pakt het enge ding voorzichtig vast en Bruce neemt de hamer. Ze bedanken de jongen en gaan weer terug naar de boerderij. Het is donker geworden en het sneeuwt flink. Met zijn hoofd op de armen, half onder zijn eigen rolstoel, ligt Fons te huilen. Het lijkt kinderachtig, maar hij is echt ten einde raad. Door en door koud is hij. Als hij zich maar even beweegt voelt hij aan alle kanten glas prikken. Een barstende hoofdpijn komt opzetten. Heeft hij z'n hoofd ongemerkt gestoten? 'O, Heer Jezus,' snikt hij, 'Help me...' Fons probeert zich voor te stellen wie Jezus nou eigenlijk is. In een van de kindertehuizen hadden ze met Kerst een stalletje onder de boom. In een kribbetje lag een onduidelijk stenen baby met een gouden kransje om z'n hoofd. 'Ons Lieve Heertje,' noemde een van de leidsters het. Fons z'n benen beginnen van de kou en de pijn te verkrampen. Hoe lang kan hij dit nog volhouden. 'Jezus,' roept hij weer. 'Kunt u mij wel helpen?' 'Weet je... dat de Vader je kent?' Waar komen die woorden van dat christelijke liedje nou ineens vandaan? Het was zijn lievelingsliedje van de club. Hij was het al weer bijna vergeten. 'O, Jezus. een echte vader zou me nu optillen en weer in de rolstoel zetten...' Nu hij het uitgesproken heeft komt al zijn opgekropte verdriet van jaren los. Hij heeft zo hard een vader nodig. Twee sterke armen om zich heen...
'Wat is het vreemd stil in huis!' denken vader en moeder Van Meekeren als ze veel later dan ze hadden gehoopt op die kerstavond thuiskomen. Het licht brandt wel, maar de kinderen zijn verdwenen. En het is pikkedonker. 'Fons, Martin!!... ' roept vader. Plotseling horen ze gekreun in de bijkeuken. Verdrietig gehuil. Snikken! Moeder zoekt zenuwachtig naar de sleutel, want de deur zit op slot. Er zal toch niks gebeurd zijn? Vader vliegt naar de zijkant van het huis waar het geluid vandaan komt. 'Moeder, kom gauw!' roept hij. Het licht flitst aan in de bijkeuken. Wat een ravage! Fons op de grond, glas en bloed en nergens een spoor van de andere kinderen. 'Fons, m'n kind!' zegt vader, terwijl hij hem met zijn sterke armen optilt. Nee, hij laat hem niet liggen om eerst naar zijn eigen kinderen te gaan zoeken. Hij houdt ook van Fons. Natuurlijk, net zoveel... Troostend drukt hij hem tegen zich aan. 'Vader!' snikt Fons, 'Ik was zo alleen...' Hij verbergt zijn gezicht in zijn pleegvaders jas. Eindelijk hulp. Terwijl vader de steenkoude jongen naar binnen draagt, zien ze in de verte drie sneeuwmannetjes aankomen. Eén sneeuwmannetje draagt een grote houten hamer, één draagt een muizenval en de laatste, eigenlijk een sneeuwvrouwtje, loopt mank omdat haar laarsjes verkeerd om aan zitten. O, en dan wordt het toch nog een gezellige kerstavond in dat boerderijtje in het bos. De muis is in geen velden of wegen meer te bekennen. De open haard brandt, de kerstboom staat te stralen en voor iedereen is er lekkers en een cadeau. De kinderen vertellen hun verhaal over de zigeunerjongen en de hond. De muizenval en de hamer worden getoond. Moeder en vader vinden het een slim idee. Fons, weer in zijn rolstoel met een pleister hier en daar, glimlacht ontspannen. Hij is weer bijgekomen van de kou. Hopelijk wordt hij niet ziek. Maar het fijnste is, dat hij vanavond heeft gemerkt, dat hij twee vaders heeft, een pleegvader en een Hemelse Vader. Fons heeft ze beiden nodig.
Henkie's Kerstfeest We zullen het maar gelijk vertellen: Henkie stottert. Dat is niks erg, alleen lastig. Hij heeft vooral moeite met woorden die met een k beginnen. Maar Henkie, die al acht jaar is, blonde haren en grappig lachende ogen heeft, is slim. Hij zegt gewoon een ander woord. Daar wordt soms hartelijk om gelachen, dat begrijp je. Dan haalt hij maar eens zijn schouders op en zegt laconiek: 'Laat gaan, eet een banaan.' Nu is Henkie verhuisd van Krommenie naar de grote stad Rotterdam. En ja, dan moet hij natuurlijk wel van school veranderen. Had moeder er nou maar erg in gehad om tegen de nieuwe meester te zeggen, dat Henkie stottert, dan was al die narigheid niet gebeurd. Het begint al meteen als de directeur hem in zijn nieuwe klas komt brengen. De meester vraagt: 'Waar kom je vandaan, Henkie?' O, wat een nare vraag. Henkie krijgt het benauwd. 'Uit KKK... Alkmaar, meneer,' zegt hij dan maar. De directeur kijkt vreemd op. 'Je komt toch uit Krommenie?' vraagt hij verwonderd. Henkie knikt, blij dat een ander die moeilijke naam uitspreekt. En dan later op de ochtend, als hij een beurt krijgt bij de leesles. Telkens als er een woord met een k vooraan staat verzint hij een ander woord. Natuurlijk moet de klas hard lachen als Henkie leest: 'De kk... vlinder sprong in de sloot.' en 'Het kkk... paard in de wei loeide hard.' De meester denkt dat Henkie de feestneus uit wil hangen en geeft hem keer op keer een standje. Daardoor gaan de andere kinderen hem plagen. Op het speelplein roepen ze: 'Hé, Kkkk... Kruiffie, pak die bal eens aan.' Voetballen kan Henkie als de beste en hij geeft die leren knetter dan ook een loeierd! O wee! De bal komt in de emmer van de glazenwasser terecht, die net de ramen van de school aan het wassen is. Het water spat alle kanten uit en Priscilla, het sufste kind uit de klas, loopt huilend en snikkend naar de meester. Meester denkt: 'Ook dat nog. Die nieuwe jongen is wel een lastpak, zeg!' Die avond heeft Henkie gebeden, alles aan de Heer Jezus verteld. Hij heeft gevraagd om een leuke vriend of vriendin. Zou de Heer wel naar zo'n stotterende jongen luisteren? Na een paar dagen ontdekt Henkie dat er een meisje in de klas is dat steeds naar hem lacht en tegen hem praat. Ze heet Jaqueline en heeft donkere krullen. Zij heeft het ook niet gemakkelijk in de klas, want ze heeft wratten. Niemand wil haar een hand geven. Ze denken immers dat het besmettelijk is. Henkie vindt haar hartstikke aardig en hij vertelt haar dan ook fluisterend zijn geheim. 'Hé, je kriebelt in m'n oor,' lacht ze. 'Dat kkk ... komt door die kkk. Die kkk... kan ik niet uitspreken.' 'Moet je gewoon tegen de meester zeggen!' raadt Jaqueline. 'Dat durf ik niet, joh! Hij is nog steeds kkk.... boos vanwege die bal.' Jaqueline weet ook geen oplossing. Na schooltijd komt ze bij hem thuis kijken. Het is er nog een rommel door de verhuizing. De meeste dingen staan nog in koffers en dozen. In Henkie's kamertje is het helemaal een bende. Deze week zal vader gaan behangen, zodat Henkie er met de feestdagen nog leuk bij zit. Hij heeft zelfs een klein kerstboompje voor op z'n eigen kamertje. Dat
staat nu nog op het balkon. Nu Jaqueline met hem meegegaan is, is zij echt helemaal een vriendin van Henkie geworden. Het wordt er niet beter op in de klas. Als Henkie op een middag naar buiten zit te kijken naar de sneeuwvlokjes, die zachtjes naar beneden dwarrelen, klinkt de stem van de meester: 'Henkie, wat doe je?' 'Ik zit te kk.... loeren, meester.' 'Nou is het genoeg.' schreeuwt meester boos. 'Altijd maar clowntje spelen... Jij moet maar eens een poosje nablijven.' 'Ik kkk...' begint Henkie. Hij wil vertellen dat hij er echt niks aan kan doen, maar als hij het boze gezicht van de meester ziet, zwijgt hij maar. Een kwartier is lang als je alleen met de meester in de klas zit. Zou hij het zeggen, van dat stotteren? Hij durft niet. Thuisgekomen wil hij z'n hart luchten bij moeder, maar die is er niet. Tante Jet wel. 'Hallo, Henkie,' zegt ze, 'Ben je daar? Mamma is er niet. Pappa heeft namelijk een slip gemaakt met de auto en nou is hij met een gebroken been naar het ziekenhuis gebracht.' Henkie schrikt. Maar tante Jet stelt hem gerust. Het is niet ernstig en pappa zal gauw weer thuiskomen, in het gips, dat wel. Bedroefd zoekt Henkie zijn kamertje op. Het wordt dit jaar echt een vervelende kerst. Pappa een gebroken been, de meester begrijpt hem niet, de kinderen plagen hem en wie moet er nu zijn kamertje behangen? Met een plof laat hij zich op z'n bed vallen. Er drupt een traan op zijn hand. Hij veegt hem af aan zijn broek. Een uurtje later slentert Henkie over straat. Tante Jet, die merkte dat hij maar alleen op z'n kamertje zat, stuurde hem naar buiten om met zijn vriendjes te gaan spelen, maar er is geen vriendje te bekennen. Nu loopt hij maar wat rond. Moet je zien. Overal is het gezellig. In alle huizen branden de lampjes. Alleen bij hem thuis niet... In de keuken van het verpleegtehuis is het een drukte van belang. Koks met witte mutsen op, scheppen uit heel grote pannen het eten in metalen schalen. Er is ook een juffrouw, die een naamkaartje bij elk pannetje legt, een dekseltje sluit en op een lange lijst kijkt. Henkie blijft even staan kijken. Sjonge, wat een drukte. Stiekem slipt hij door de deur en vraagt aan een langslopende kok of hij even naar binnen mag. 'Mij best,' zegt de kok toegeeflijk. 'Als je niemand voor de voeten loopt.' Zo staat hij even later in de warme keuken. Kijk daar staat een grote pan met kippenpootjes en daar doet een kok met een grote lepel kerriesaus over de rijst. Op de gang staan allemaal karretjes, waarop ze het eten neerzetten. Die gaan dan met de lift naar boven, naar de oude mensen natuurlijk. Henkie schuift wat dichter naar de deur... Zie je wel. Er staan een paar dames. Een is er bij met lang donker haar en leuke vrolijke ogen. Henkie denkt vlug na. Dan zegt hij met zijn allerliefste stemmetje: 'Zuster mag ik het kkk... wagentje rijden?' De dame lacht. Daardoor krijgt ze twee kuiltjes in haar wang, wat haar aardig staat. 'Dat mag eigenlijk niet,' zegt ze. 'Als de afdelingschef het ziet... Ach, vooruit dan maar. Die is toch even weg. Hier houd het handvat maar beet..' Henkie vindt het prachtig. Ze gaan met de lift naar de vijfde verdieping. Rita, zo heet de dame, rijdt langs elk kamertje. Overal woont iemand. De oude mensen zitten bij de tafeltjes of liggen op bed.
'Dit is voor mevrouw Van der Linden,' zegt Rita. Henkie mag het metalen schaaltje en een sappige peer binnenbrengen. 'Geen oma zeggen, hoor!' zegt Rita. 'Sommige oude mensen willen geen opa of oma genoemd worden. Zeg maar gewoon mevrouw.' Het dametje lacht naar Henkie. 'Wie ben jij?' vraagt ze. 'Je lijkt precies op m'n kleinzoon. Die komt wel eens, maar niet zo vaak.' Henkie vindt dat zielig voor haar. Op een ander kamertje krijgt Henkie een kleverig pepermuntje. De oude dame is ook blij om een jongen te zien. Er is ook een vrouw die in bed ligt, heel bleek met haar mond open en haar ogen dicht. Net wil Henkie weer de gang oplopen als er een brommerige oude man aankomt met een stok. 'Eten we al weer rijst?' moppert hij, 'Jullie weten toch dat ik niet van kip houd. En de wc lekt ook al weer.' Zuster Rita is er aan gewend, dat sommige ouderen mopperen. Ze blijft vriendelijk praten en de man schuift zijn kamertje weer in. 'Veel mensen zijn eenzaam, Henkie,' zegt Rita. 'Weet je wat? Jij kan oma Pleuntje helpen met eten. Zij kan haar handen niet goed gebruiken.' Henkie zit bij oma Pleuntje aan tafel. Die mag je wel zo noemen. Dat wil ze zelf graag. Het schaaltje met eten maakt hij open. De damp stijgt omhoog. 'Eerst bidden, hè?' vraagt hij. Zo doen ze thuis ook immers. 'Ja, eerst bidden,' zegt oma Pleuntje. 'Je hebt gelijk, kind...' Henkie bidt hardop: 'Lieve Here Jezus, danku voor dit eten en wilt u oma Pleuntje zegenen, amen.' 'Nou zal het eten lekker smaken...' lacht oma Pleuntje. Henkie neemt steeds een hap, niet te groot, en stopt die in haar mond. 'Mmm, heerlijk,' zegt ze. 'Lieve jongen, lieve jongen.' Dan is er ineens die harde stem over de gang. Het is vast het afdelingshoofd. 'Zuster Rita, direct op mijn kamertje komen.' Even later komt zuster Rita hem halen. 'Je moet nu echt weg, Henkie, anders komen er moeilijkheden van. Kom oma Pleuntje nog maar eens opzoeken, maar niet onder etenstijd, hoor!' 'Graag zuster, en nog een gelukkig kkk.... paasfeest.' Zuster Rita schiet in de lach. 'Kerstfeest bedoel je zeker?' 'Ja, maar ik kan de k niet zeggen, snapt u?' Nu schatert ze het helemaal uit. 'Die is goed, joh! Jij bent een grappenmaker. Waarom zeg je het dan niet op z'n Duits: Froehliche Weinachten...' Henkie is blij. Dat kan hij wel zeggen. 'Vrolijke waainachten!' roept hij voordat hij in de lift stapt. Er hangt een vreemde jas aan de kapstok thuis. Of toch niet? O, wacht eens. Het is de jas van de meester. Wat zou die komen doen? Zou hij over hem komen klagen bij z'n ouders? Is pappa al thuis?
Met veel vragen in zijn hart stapt hij de kamer binnen. 'Daar is de boef.' zegt moeder tegen de meester. Vader zit met een gipsbeen op een keukenstoel. Henkie geeft de meester een hand. Kijk. Die lacht zowaar. 'Ik heb alles gehoord, Henkie. Nou begrijp ik waarom je steeds een ander woord zei.' Moeder glimlacht naar Henkie. 'Raad eens wie er morgenmiddag jouw kamertje komt behangen?' vraagt ze. Henkie zou het niet weten. Vader vast niet. 'De meester.' 'De meester?' Henkie kijkt hem vragend aan. Die knikt en zegt: 'Ja hoor! Ik heb nog wat goed te maken. Hoe wil je je behang? Rechtop of op z'n kop.' 'Rechtop.' zucht Henkie opgelucht. Hartstikke aardig van de meester, zeg! En weet je wat zo leuk is? Meester vertelt ook nog dat ze morgen op school kerststukjes gaan maken. Henkie denkt gelijk aan oma Pleuntje. 'Mag ik even Jaqueline bellen, mamma?' Even later staat hij met de hoorn aan zijn oor. Hij vertelt Jaqueline alles. Van zijn vader en dat de meester komt behangen en ook van het verpleegtehuis. 'Zullen we daar ons kkk... bloemstukje gaan brengen?' Nee, daar wil Jaqueline niet aan. Zij wil het liever zelf houden. Maar ze wil wel met hem mee. Als hij de hoorn neerlegt gaat hij gauw pen en papier zoeken. Voor het eten schrijft hij nog een brief aan zijn eigen oma. Hij maakt er nog een tekening bij en zet eronder: 'Vrolijke Waainachten, oma. Van Henkie.'
Zoon van de vader, zoon van God Don van der Meer, een slanke blonde Nederlander, loopt door het vluchtelingenkamp in Hongkong. Heet schroeit de zon op z'n hoofd en armen, maar Don let er niet op. De zon schroeit op alles, op de kale droge grond, op de zelfgebouwde hutjes van plastic en karton... Een dikke vlieg probeert telkens weer op z'n bezwete gezicht te landen. Don schenkt er geen aandacht aan. Zo is hij onder de indruk van alles om zich heen. Hij ruikt de vieze stank, hoort de rauwe stemmen, ziet het stille lijden van uitgeputte, doodzieke mensen. Zonder hoop, zonder thuis... Ja, al deze mensen zijn stuk voor stuk op een gammel bootje Vietnam ontvlucht... Sommigen hebben dagenlang niets te eten of te drinken gehad. Ze zijn overvallen geweest door zeerovers... Vrouwen en kinderen stierven van uitputting... Tenslotte zijn ze dan hier beland. Ze leven, maar daar heb je dan ook alles mee gezegd. Het Rode Kruis heeft hen ondergebracht in legertenten, of ze hebben zelf een onderkomen gebouwd van planken en dekens... Ze krijgen wat eten en drinken. Maar de herinneringen gaan er niet mee weg. Ze dromen ervan. Ze leven erin. Daarom zitten ze zo moedeloos voor zich uit te staren. Don is hiernaar toe gevlogen om te helpen, in opdracht van de Nederlandse regering. Hij moet uitzoeken wat Nederland zou kunnen doen voor deze arme stakkers. Don is ook een christen. 'O, Heer Jezus,' bidt hij zacht, ''t Is erger dan ik dacht...' Plotseling wordt zijn aandacht getrokken door een huilend kind. Het staat er zo eenzaam in het rond te kijken. Is er niemand die zich erover ontfermt? Ja, toch! Een vrouwelijke officier van het Leger des Heils knielt bij de jongen neer en spreekt troostende woordjes in zijn eigen taal. Don kent haar wel. Ze komt toevallig ook uit Nederland. Het jochie begrijpt haar zeker, want het veegt zijn tranen af en kijkt zoekend in het rond. Net wil Don zich omdraaien als hij plotseling een blijde kreet hoort en twee warme armen voelt, die zijn been omknellen. Het is het jongetje! Don kijkt verbaasd. Wat is dit nou? Voorzichtig maakt hij zich los, maar het kind laat zich niet wegsturen. Het frummelt zijn nog natte hand in Dons grote knuist. 'Hallo, Don,' zegt de heilssoldate die hem ook ontdekt heeft. 'Is het niet vreselijk, wat hier gebeurt? Ik ben er kapot van. Moet je dat schaap nou zien. Het klemt zich helemaal aan je vast.' 'Hoe heet hij, Eva?' 'San Yo en hij is een wees. Je hebt er geen idee van, wat hij al meegemaakt heeft. Hij is een van de acht geredden van een boot die met honderd vluchtelingen aan boord Vietnam verliet. Toen hij hier aankwam was hij meer dood dan levend.' Het kind knijpt stijf in Dons hand, alsof hij hem nooit meer los wil laten. Don is er wat verlegen mee en informeert verder. Vanavond in het hotel zal hij alles in het rapport zetten. Eva wordt weggeroepen. Ergens verderop ligt iemand op de grond... 'Kom,' zegt Don tegen San, 'Nou moet je weer gaan spelen.' Spelen? Hoe kan hij dat nou zeggen? Hier wordt niet gespeeld! Het kind kan hem bovendien niet verstaan. Het is vastbesloten bij hem te blijven. 'Nou, vooruit dan maar,' zegt Don toegeeflijk. Zo lopen ze de hele dag samen tot etenstijd. Dan moet Don weer naar het hotel.
'Wat zullen we doen, San Yo?' begint hij. Twee bruine ogen kijken vragend naar hem op. Don aarzelt. Bij wie moet hij hem achterlaten? 'Ach, vooruit! Ga maar mee ook.' zegt hij berustend, 'Een lekkere maaltijd zal je goeddoen!' Al een maand is Don nu in Hongkong en nog steeds is San Yo bij hem. Waar hij ook heengaat, overal loopt hij hem achterna, Dons hand of overhemd stevig vasthoudend. Hij slaapt in z'n hotelkamer. Don stopt hem regelmatig onder de douche en heeft wat betere kleren op de kop getikt. Ja, hij is van het kind gaan houden. Ze babbelen samen heel wat af, ook al kan de kleine hem niet verstaan. Langzamerhand rijpt er een plan in Dons hoofd. Een internationaal gesprek wordt aangevraagd met Nederland. Eerst ziet het er niet naar uit dat hij zijn zin krijgt, maar Don is vasthoudend. Hij weet de juiste mensen te benaderen. Eindelijk komt het verlossende bericht: San mag mee naar Nederland, maar... tijdelijk, wordt er nadrukkelijk bij gezegd. Zodoende komt er voor de kleine San een moment dat hij in nieuwe kleren gestoken, in een vliegtuig mag stappen. Afscheid nemen hoeft niet. Hij kende behalve Eva toch niemand in het kamp. Mieke van der Meer loopt al een tijdje rusteloos heen en weer in de aankomsthal van Schiphol. Ze is zenuwachtig. Haar Don komt terug en dat is fijn, maar wat zou het voor een kind zijn dat hij per se mee naar huis wilde nemen? Zes jaar is al een hele leeftijd, vooral voor zo'n jong stel als zij. Bovendien spreekt het kind nog geen Nederlands. Ja, Mieke begrijpt wel, dat Don uit medelijden heeft gehandeld, maar een kind neem je niet uit medelijden in huis. 'Mieke!' Daar zijn ze. 'Don, fijn dat je er bent. Is alles goed?' 'Ja, prima overtocht gehad. Nu de koffers nog. Loop je die kant heen?' In een flits ziet Mieke een donker oogje achter Dons jas naar haar gluren. Zo klein nog? Ach ja. Er is daar ook zo weinig te eten. Bovendien zijn Vietnamezen klein van stuk vergeleken met Nederlanders. Dan groeit er iets in haar. Is het medelijden of liefde? Een gevoel voor het kleine mensenkind. 'Jezus,' denkt ze, 'Geef me de kracht hiervoor.' Het gaat niet zo goed met de kleine San. Elke nacht is het weer bal. Hij wordt met een gil wakker, brabbelt onverstaanbare klanken en begint dan te huilen. Dat is natuurlijk hartstikke vermoeiend voor Don en Mieke. Als je niet genoeg nachtrust krijgt... Gelukkig komt er op een dag een maatschappelijk werkster hen bezoeken, een kleine vrouw met vriendelijke ogen. Mieke is bang voor deze controle. Stel je voor dat ze San weer van haar afpakken. Maar dat doen ze heus niet zo gauw. Als ze ziet dat San zo goed verzorgd wordt en zo'n leuk kamertje heeft is alles gauw oké. Mieke kan juist goede raad van haar krijgen, want over adoptie van buitenlandse kinderen weet ze veel. 'Kan San wel goed slapen?' vraagt ze na het tweede bakje koffie. 'Nee, eigenlijk niet.' zegt Mieke verrast. Hoe weet die vrouw dat? 'Don en ik moeten er elke nacht uit. Hij wordt gillend wakker en dan wil hij bij ons op schoot of in bed.' De maatschappelijk werkster glimlacht begrijpend.
Ze geeft een paar goede adviezen. Na een tijdje gaat het beter, San raakt aan de situatie gewend. Het is de avond voor kerst. De kleine San staat vol bewondering te kijken naar de kerstboom, die hij mee heeft helpen optuigen. Engeltjes, bellen, harpjes... Wat is het leven bij Don en Mieke toch fijn. San droomt weg. Ja, het is precies zoals de heilssoldate zei: 'God zal je vader zijn.' Dat heeft hij goed onthouden. Toen San zo huilde om zijn pappa, troostte ze hem en zei: 'Ach, arm schaap. God zal zelf je vader zijn, hoor!' En toen zag San hem. Echt waar. Hij liep in een spijkerbroek en had een t-shirt aan. 'Gauw zijn hand vasthouden,' dacht hij meteen, 'want als deze pappa weggaat heb ik weer niemand. Ik laat hem nooit meer los.' En hier is het zo fijn... Moet je die ene bal zien, rood van binnen. Het is net of je er heel diep in kunt kijken. 'Mamma, waarom lichtjes?' 'Het is kerstfeest, kindje.' antwoordt Mieke die de taart aan het opspuiten is. 'Dan is de zoon van God geboren.' Ja, dat begrijpt San wel. Het is natuurlijk zijn verjaardagsfeest. Dat hebben ze een poosje geleden ook gevierd. Don en Mieke wisten niet precies wanneer hij geboren was en toen hebben ze maar een datum vastgesteld. Wat vriendjes uit de buurt mochten komen, zodat San wat meer kinderen leerde kennen. Toen hebben ze ook een taart gebakken met zes kaarsjes erop. 'Ja, leuk!' denkt hij, 'Jarig zijn, cadeautjes krijgen,...' 'Mamma, krijgt San dootjes?' 'Ja hoor, morgen. Kijk maar. Ze liggen al onder de boom.' De taart is klaar en Mieke gaat even bij San zitten. Ze zal hem uitleggen wat kerstfeest is, want dat heeft hij nog nooit meegemaakt. 'San, kom eens. Moet je horen... Kijk, de zoon van God, hè?... Je weet dat toch wel,...? ' Jaja, San weet het wel. Dat is hij immers zelf. 'Nou, die is bij ons gekomen omdat de mensen zo slecht waren.' San vangt alleen de woorden 'mensen' en 'slecht' op. Dat begrijpt hij. Nou en of. Op het schip hebben ze gevochten om de laatste hap rijst. Ze gaven zijn moeder een klap op haar hoofd en toen bleef ze heel stil liggen. San heeft nog een poos naast haar gezeten, haar gezicht geaaid. Maar mamma bewoog niet meer... Het dringt maar half tot hem door wat Mieke allemaal verder vertelt. Maar bij één woordje is hij er weer helemaal bij. Sterven? Wat zegt mamma Mieke nou? De zoon van God is op aarde gekomen om te sterven? Dat is toch niet... 'Mamma, wat is dat? Sterrefe?' 'O, dat betekent doodgaan... Voor onze zonden, begrijp je?' San doet zijn hand voor Mieke's mond. 'Nee,' roept hij, 'Hou op! Mamma moet niet prate...' Hij glijdt van haar schoot en rent weg. Regelrecht in de armen van Don die net binnenstapt. 'Pappa!!' 'Wat is dat nou? San, zoon van me?' Hij kijkt Mieke vragend aan. Die haalt haar schouders op. Ze begrijpt echt niet waarom San zo paniekerig reageert. Ze heeft alleen maar van Jezus verteld. 'Pappa,' snikt San, 'Ikke wil niet dood.'
'Wacht eens,' zegt Mieke, 'Ik zei dat de Zoon van God moest sterven. Zou hij het verkeerd verstaan hebben? De Zoon van God dat ben jij niet. Dat is Jezus.' Don loopt met San naar de kast en laat uit de kinderbijbel een plaat van Jezus zien. 'San, kijk, dat is de zoon van God.' San trekt verbaasd z'n wenkbrauwen op. 'Heb jij nog een soon?' 'Ik? Welnee. Ik?... Dit is de Zoon van God.' 'Jij bent toch God?' Don en Mieke beginnen te lachen. 'Welnee. Dat is pappa en God... is daar!' Ze wijzen wat naar boven. 'Maar Eva zegt: jij God.' vraagt San door. 'Eva zegt: God zal jou pappa zijn. En toen was jij daar. Jij bent God?' O, zit het zo! Nu begrijpen ze zijn verwarring. Geduldig leggen ze alles uit, totdat de telefoon hen stoort. Tring! Don neemt aan. 'Ja, met Van der Meer... Is het erdoor?... Geweldig. Nou, bedankt. We wachten op de papieren, hè?... Ja, en nog fijne feestdagen.' 'Mieke, San, het is erdoor!! San is ons kind! De papieren worden ons nog toegezonden, maar de maatschappelijk werkster belde ons vast op. San, zoon van me. Kom hier. Dan gaan we eens fijn rollebollen.' Daar is San wel voor te vinden, want met je eigen vader stoeien, dat is toch wel het fijnste wat een jongen zich kan voorstellen. 'Niet te wild hoor!' waarschuwt Mieke. 'Het is nog zo'n kind.' En dan gaat ze even kijken of ze nog een papieren zakdoekje in haar tas heeft. 'Onze zoon,' denkt ze, 'Stel u voor, Heer. Wij hebben beiden een zoon op kerst gekregen. Geef dat San ook uw zoon mag worden.'
Jurrek krijgt een nieuw hart Het Kerstcircus is weer in de stad. Overal prijken er aanplakbiljetten op muren een aanplakzuilen. Je ziet er olifanten op staan en een tijger die door een hoepel springt. Maar het meest opvallend is het gezicht van Jurrek, de beroemde clown. Ja, want iedereen is dol op hem, vooral de kinderen. Maar wat niemand weet is, dat hij een nare, vervelende man is. Luister maar. Tatereta! Alle schijnwerpers zijn op Jurrek gericht en volgen hem zodra hij opkomt. Zie je zijn geruite jas, z'n slobberkousen en z'n heel grote voeten? Een grote witte mond en een zonnetje op zijn wang. Dat is Jurrek. Gefluit en gejuich van de mensen. Wat zijn ze blij om hem te zien. Jurrek knijpt in zijn neus en er komt water uit zijn ogen. Hij toetert op een valse klarinet, smijt met emmers water, maakt een salto en glijdt zogenaamd uit, het publiek in. Maar nu moet je eens even goed opletten. Dan kun je zelf zien wat ik bedoel met: Jurrek is gemeen. Kijk, de andere clown komt er ook bij, verkleed als een grote muis. Jurrek moet hem op zijn staart trappen. Dat is afgesproken. Met gekke sprongen loopt Jurrek de muis achterna en... Joepsie! schopt hem heel hard tegen zijn poot. De muis piept het uit van pijn. Het publiek giert van het lachen en Jurrek grijnst breed. Zie je nou wat ik bedoel? En dat is nog niet alles. Let maar op. Jurrek moet nu het meisje met de krulletjes opvangen. Kijk... daar springt ze op de schuine plank en... 'Joepsie!... Jurrek vangt haar op, maar knijpt daarbij heel hard in haar fijne armpjes. Au! roept ze kwaad. Applaus! Applaus! De mensen hebben immers niks gemerkt. De clowns en het meisje buigen diep en gaan af. Je begrijpt dat er achter de coulissen veel gescholden wordt op Jurrek. De mensen buiten het circus mogen hem dan wel leuk vinden. Hij heeft geen enkele vriend in het circus. Vindt Jurrek dat niet vervelend? Nee, of eigenlijk wel, maar dat wil hij voor niemand weten. Absoluut niet. Hij zegt ruw: 'Nou en? Daar word je toch lekker hard van...' Na de voorstelling sloft Jurrek mee naar z'n woonwagen, waar zijn vrouwtje Annemariemadeleentje al op hem zit te wachten. zonder gedag te zeggen duikt hij in z'n luie stoel, legt zijn grote voeten op tafel en roept: 'Waar blijft de koffie?' 'Rustig aan,' zegt Annermariemadeleentje. 'Haal eerst maar eens die grote voeten van tafel.' 'Dat doe ik niet.' roept Jurrek boos, 'Dit is mijn huis en ik leg mijn voeten op tafel als ik dat wil.' 'Het is ook mijn huis,' zegt Annemariemadeleentje, 'En bovendien wil ik niet dat je schreeuwt, want het is kerstfeest.' Dan wordt Jurrek helemaal boos. Hij geeft een grote klap op tafel, zodat de kerstboom ervan wiebelt en schreeuwt:
'Ik ga hier weg en kom nooit meer terug!' Pang! Met een klap slaat de deur van de wagen achter hem dicht. Annemariemadeleentje zet het kopje koffie dat ze net voor hem had ingeschonken op het tafeltje en zucht: 'O, kon iemand hem maar helpen. Ik kan het bijna niet meer uithouden!' Ze slaat de zwarte omslagdoek om en gaat achter het boze mannetje aan. Binnen staat de kerstboom zacht te branden. Wie loopt er zo eenzaam langs de stille gracht? Het is clowntje Jurrek, boze Jurrek. Hij loopt in zichzelf te schelden. Kerstfeest. Poeh! Het zou wat. Mag je nog niet eens zitten zoals je zelf wilt. Hij loopt over het bruggetje en kijkt even over de leuning. Er komt een grote hond naar buiten uit een van de huisjes verderop. Hij ziet Jurrek en rent blaffend op hem af. Jurrek zet het op een lopen, maar zijn schoenen zijn zo vervelend groot. Gelukkig roept de baas van de hond hem terug. Mopperend en scheldend loopt de clown verder. Waar naar toe? Hij weet het zelf niet. Uitgeput valt hij neer op een stoepje. De straat is stil en verlaten. Uit een huis aan de overkant komt mooie kerstmuziek... 'Hé, wat doe jij hier op mijn stoep?' klinkt het plotseling achter Jurrek. In de verlichte deuropening staat een man. 'Hoeperdepoep!' zegt Jurrek. 'Nee, nou even serieus,' zegt de man, 'Ben jij niet de clown uit het circus?' 'Nee, het kerstmannetje.' antwoordt Jurrek brutaal. 'Haha!' lacht de man, 'Kom erin, man. Dan wordt het een leuke avond.' Jurrek weet niets beters te doen. Binnen is het tenminste warm en gezellig. Om het hoekje van de straat komt juist een vrouwtje met een zwarte omslagdoek aanlopen. Jurrek is bij een kunstschilder in huis gekomen. Omdat de man erg aardig is besluit hij om hem zijn probleem voor te leggen. 'Kijk, meneertje,' besluit hij zijn relaas, 'Ik wil wel anders, maar ik kan niet. Ik ben gewoon een nare man. Weet u er raad op?' 'Natuurlijk, beste clownmeneer. Ik ben niet voor niets een kunstschilder. Het komt door uw gezicht. Ik zal u een vriendelijk gezicht opschilderen en trek dan eens een ander pak aan. Eh... geen ruitjes, maar bloemen. Wacht, ik ga u helpen en omdat ik een fan van u ben, is het gratis... Een uurtje later stapt een vernieuwde Jurrek weer naar buiten. Hij struikelt bijna over Annemariemadeleentje, die op de stoep zit te wachten. 'Hé, vrouwtje!' roept hij vrolijk, 'Kijk naar mij. Ik ben een ander mens!' Annemariemadeleentje neemt hem mee naar een lantarenpaal en bekijkt hem aandachtig. 'Nee.' zegt ze beslist. 'Ik zie het al. Je ogen staan nog net zo als eerst. Je bent van binnen niet veranderd.' 'Welles,' schreeuwt Jurrek. 'Nietes!' roept Annemariemadeleentje. 'Welles, welles, welles!' 'Nietes, nietes, nietes!'
Jurrek wordt bozer en bozer. Hij slaat zijn vrouwtje d'r muts van het hoofd, waardoor ze begint te huilen. 'Hou op, want ik geef je een schop!' schreeuwt Jurrek en duwt haar nog ondersteboven voordat hij wegloopt. Het begint te sneeuwen. Troostend leggen de sneeuwvlokken een witte deken over het arme vrouwtje heen. Waar is Jurrek gebleven? Kijk, daar sjokt hij in de richting van de Hoofdstraat. Alles heeft hij verknoeid. Z'n nieuwe gezicht heeft hem niet veranderd. Is er wel hoop voor hem? Plotseling ziet hij een soort winkeltje, waar ze lekkere drankjes verkopen. Wellekom heet het. Jurrek, die nog wel een geldstuk in z'n broekzak heeft zitten, gaat naar binnen. Het is er vol met vrolijke mensen. Ze lachen en zingen. Dat komt door die drankjes. 'Hé,' denkt Jurrek. 'Nu heb ik toch de oplossing voor mijn probleem gevonden.' 'Meneertje, meneertje!' roept hij naar de verkoper, een dik mannetje met een paarse neus. 'Geef me gauw ook zo'n drankje.' 'Wat wil je een zonneschijnwatertje, een lollachje of een grapdrankje...' vraagt de man, terwijl hij met een lap de toonbank schoonveegt. 'Eh.. geef me maar een lollachje,' besluit Jurrek, 'één om mee te nemen.' Buitengekomen punnikt hij de kurk van de fles. Hij ruikt eens aan het goedje. Mmm, ruikt lekker. Heel lekker zelfs. Als het nou maar helpt. Klokklokklok!... Als een vuurtje glijdt het drankje in zijn maag. Joeijoeijoei!! Wat lekker heet. En ja... het helpt. Jurrek ziet de hele wereld gelijk door een gekleurde bril. Overal moet hij om lachen. Hij maakt buitelingen in de sneeuw en lacht zich krom. Al zijn zorgen zijn verdwenen. Er komen kinderen achter hem aan. Ze denken dat die clown bij het winkelcentrum hoort. Ze roepen Clown, clown, gekke clown naar hem. Maar och. Langzaamaan raakt het drankje uitgewerkt. Een bonzende hoofdpijn komt opzetten. 'Ga weg!' schreeuwt Jurrek kwaad, terwijl hij met sneeuwballen naar ze gooit, maar ze schateren nog harder... Help! Waar moet hij naar toe vluchten? Vlug. Het warenhuis in, door de draaideur, zoef, zoef.. en dan de lift in... Tingeling. Op de bovenste verdieping gekomen stappen alle mensen uit de lift, maar Jurrek niet. Hij wil voor geen geld meer naar beneden. Wat zal er gebeuren als hij de knop voor naar boven weer indrukt? Zoef... Tingelingeling! Aha! Hij is op het dak beland. Wat onwennig stapt de clown uit, de deuren van de lift sluiten zich weer achter hem. Jurrek staat in een mistige koude wereld. Het is een wolkenland, waar Wolkemoetje en haar wolkenkindertjes wonen. Een land vol luchtkastelen en zeepbellen. Kijk, daar komen de kindertjes al naar Jurrek toe. 'Wie ben jij?' vragen ze lijzig. Ze spreken altijd heel dromerig en lijzig. Dat komt door de wolkensnoepjes van Wolkenmoetje. Wolkenmoetje zelf is een vrouw die veel begrijpt. Als Jurrek haar zijn problemen verteld heeft, knikt ze hem bemoedigend toe. Wat Jurrek nodig heeft is gewoon... Ja, je raadt het al, een extra sterk droomsnoepje. Dan vergeet hij alles. 'Kosten droomsnoepjes veel geld?' vraagt Jurrek, denkend aan zijn lege beurs.
'De eerste is altijd gratis!' zegt Wolkenmoetje gul. Ze tovert uit haar zeepbellenkastje een veelkleurig tabletje tevoorschijn. 'Hier, beste man. Probeer dat maar eens!' Wat een heerlijk gevoel is het om weg te drijven op een roze wolkje. Het lijkt wel dromenland. Jurrek vergeet zijn werk, zijn thuis, zijn vrouwtje, alles. Maar na een tijdje: 'Help!' Jurrek wordt wakker. Waar is hij? Oei, oei, oei. Hij ligt op het randje van de wolk. Kijk, daar beneden... Zie je de mensen, als popjes zo klein? 'Ik wil hier af!' schreeuwt Jurrek driftig en begint met zijn vuisten op de wolk te slaan. 'Hou op, clownsmeneer,' roept Wolkenmoetje kwaad. Straks komt er nog een gat in mijn wolk!' Maar het is al te laat. Jurrek voelt een ijzige wind om zich heen... Zoeff! En plof! Voordat hij goed en wel beseft wat er gebeurd is, landt hij in een grote berg sneeuw. Gelukkig heeft hij zich geen zeer gedaan. Verbaasd kijkt hij in het rond. Plotseling beweegt de sneeuwberg, vlakbij waar Jurrek zit... Een handje komt naar boven en een muts. Het is... 'Annemariemadeleentje!' roept Jurrek blij uit.. 'Hoe kom jij hier?' 'Jurrek!' zegt Annemariemadeleentje even verbaasd. 'Waar kom jij vandaan?' 'Ik kom naar beneden vallen.' 'Jij bent gek. Dat kan niet. Maar luister eens... Ik heb wat gevonden. Daarom was ik juist op zoek naar jou.' Annemariemadeleentje haalt vanonder haar zwarte omslagdoek een boek tevoorschijn. Het is een boek voor goed gedrag. Er staan aanwijzingen in hoe je goed moet leven. Jurrek bladert het even door. 'Wat wil je daarmee, Annemariemadeleentje? Je weet toch dat ik dat niet kan. Dit boek is niks voor mij. Ik kan nooit een goeie pief worden.' 'Probeer het,' zegt Annemariemadeleentje teleurgesteld. 'Nee!' schreeuwt Jurrek. 'Ik heb al van alles geprobeerd, maar niks lukt er. Ik kan gewoon nooit, nooit een aardige Pief worden.' Hij voelt de boosheid al weer op komen zetten. 'De schrijver van dat boek zegt, dat iedereen kan veranderen.' probeert zijn vrouwtje nog. 'De schrijver? De schrijver? Wie is dat dan wel?' Samen kijken ze naar de voorste bladzij. Het is dokter Hoogstad in de Kerkstraat. 'Weet je wat?' stelt Jurrek voor, die alles toch wel spuugzat is, 'We gaan hem opzoeken.' Twee doodmoeie circusmensjes sjokken die Kerstavond door de Kerkstraat op zoek naar dokter Hoogstad. Verlegen trekken ze bij hem aan de bel. En wat denk je? De dokter zelf doet open. Hij luistert naar hun probleem en heeft echt een blijvende oplossing. 'Jurrek, jij moet een ander hartje hebben,' zegt de dokter vriendelijk, 'een hartje dat het goede wil doen en het kwade wil laten. Ik kan je zo'n ander hartje geven.' Wil Jurrek dat wel? Het kost echt niemandal. Nou en of! Wat een fijne, lieve dokter, zeg. Hij opereert zonder litteken na te laten, zonder dat het pijn doet. Als Jurrek 's avonds heel laat weer thuiskomt is hij een ander mens geworden.
Het Kerstcircus blijft nog dagen in de stad. Alle mensen komen kijken naar de voorstellingen. Vooral naar de clown Jurrek. Kijk, daar heb je weer die grote muis. 'Joepsie!' Heel zachtjes trapt Jurrek hem op de staart. Het doet echt geen pijn. En kijk. Ook het mooie meisje wordt weer opgevangen. 'Joepsie!' maar dit keer heel zacht. Clowntje Jurrek geeft haar zelfs een kusje op haar sproetjesneus. De mensen lachen en Jurrek lacht van harte mee. Applaus! Applaus! Voor clowntje Jurrek? Nee, 't is eigenlijk... voor dokter Hoogstad.
Slimme Nechem Nechem zit op een strootje te bijten, met zijn rug tegen een citroenboom. Een dikke vlieg wil telkens op zijn voet gaan zitten. Nechem beweegt even zijn tenen. Weg is de vlieg om even later toch weer terug te komen. Nechem is een jongen van tien, maar je zou hem jonger schatten. Zijn magere bruine lijf heeft nooit genoeg te eten gehad. Schuin achter hem is de armoedige tent. Daar woont hij in, samen met zijn moeder en zusje van drie. Heeft hij dan geen vader? Ja hoor, maar die zit als slaaf op een slavenschip. Daar moet hij roeien, vastgebonden aan een zware ketting. Vader had ingebroken bij een rijke koopman. Toen was hij gepakt en door de rechter veroordeeld om op een galeischip te roeien. Misschien ziet Nechem hem wel nooit meer terug. Nechem denkt, dat vader gepakt is omdat hij niet slim genoeg was. Je moet je gewoon niet laten pakken. Je moet heel voorzichtig en slim zijn en vooral goed uitkijken als je steelt. Dan merkt niemand er iets van. Je bent op die manier snel rijk en vanzelfsprekend ook gelukkig. Je hebt dan altijd meloenen voor de dorst en je eet gerstebroodjes, zo vers, dat ze knappen als je erin bijt. O, als Nechem toch eens rijk was! Dan zou hij deftige kleren aandoen. En iedereen zou vol ontzag voor hem buigen. Ja, Nechem heeft het allang bekeken. Geluk is gewoon een kwestie van slimmer zijn dan de anderen. 'Nechem, eten!' Moeders stem haalt Nechem uit zijn overpeinzingen. Eten? Als de wind zo snel gaat hij bij de grote ronde steen zitten, die midden in de tent ligt. Nechem heeft immers altijd honger. Moeder zet een pot met groentesaus op de steen. Nechem en zijn zusje krijgen elk een homp brood, waarmee ze in de saus dopen. Zo lepelen ze alles naar binnen. 'Mag ik de pot uitvegen, moeder?' vraagt het zusje. 'Niks der van,' zegt Nechem, 'Ik ben de oudste.' Voordat moeder tussenbeide kan komen, heeft hij de pot al uitgeveegd met zijn laatste stukje brood. Zo! Dat smaakte. Eigenlijk is alleen de bodem van zijn maag maar bedekt, maar er is gewoon niet meer. Het is al erg lang geleden dat ze een lekker stukje vlees hebben gegeten. Zusje zit te jengelen omdat ze haar zin niet heeft gekregen. Van opwinding krijgt ze een hoestbui. Nechem denkt. 'Ik moet toch eens proberen wat vlees te matsen. Vanavond zal ik eens hier en daar wat neuzen.' Het lijkt wel of moeder zijn onrust aanvoelt. 'Je moet wat mest gaan zoeken, Nechem,' zegt ze, 'anders kan ik morgen geen brood bakken... En ga eens vragen of je in de stad iemand kan helpen. Het is momenteel erg druk in Bethlehem door die volkstelling van keizer Augustus. Wie weet kun je een penninkske verdienen.' Nechem geeft een ontwijkend antwoord. Och ja, misschien kan hij wat mazzelen. Even later sjokt hij de weg naar Betlehem in. Het is avond. De wind waait guur over het veld. Herders schurken zich dichter in hun wollen jassen en gooien nog wat extra hout op het vuur. De schapen hebben geen last van de kou. Ze grazen rustig door. De maan schuilt telkens even achter wolkenflarden. In de struiken aan de rand van het veld beweegt iets. Het is niet de wind. Het is ook geen wilde hond. Het is Nechem, die zijn kans afwacht om een schaap te stelen. Hij heeft er al gauw één op het oog. Als dat beest nou maar een beetje in de buurt blijft.
'Tttt!' roept hij, 'ttttt.' Straks zal de maan achter een wolk verdwijnen. En dan... Wat zal zo'n schapeboutje lekker smaken. Hm! Het water loopt hem al in de mond... Opeens, heel onverwacht, gebeurt er iets... Het wordt zo maar licht!! Het lijkt wel of de zon ineens gaat schijnen... Hoe kan dat nou? Nechems hart begint wild te bonzen. Hij ziet de herders. Zij zijn duidelijk ook geschrokken. Kijk, ze vallen op de grond en bedekken met de handen de ogen. Wat zou dit toch zijn? Nechem meent heel vaag een stem te horen, een jonge heldere stem... Plotseling is de lucht vol met ... Ja, met wat? Een soort lichtgevende wezens, die dichterbij zweven met een geruis als van een waterval. Nee, het is muziek uit vele monden, zacht als een fluistering. 'Ere zij God. Ere zij God!' Het is zo duizelingwekkend verwarrend en mooi! Hoe lang het duurt? Nechem weet het niet, maar zo onverwachts als het kwam, gaat het ook weer weg. Duisternis overal. De opgewonden stemmen van de herders doen Nechem weer tot zichzelf komen. De mannen wijzen naar Bethlehem. Nechem heeft het dus niet gedroomd. Wacht eens! Ze gaan zomaar weg, allemaal. Laten ze hun schapen alleen? Dat is zijn kans! Ondanks de prachtige ervaring gaat Nechem gewoon verder met zijn plan. Van dromerijen kun je niet leven. Even later gooit hij, hup! een lus om de kop van een schaap. Het blaat nauwelijks als Nechem het in de schaduw van de bosjes trekt. 't Blijkt een mooi beest te zijn met een dikke wollen vacht. 'Ik noem hem Mazzel Tov.' denkt Nechem, 'Misschien brengt hij me geluk.' Als moeder de volgende morgen het schaap ziet, schrikt ze erg. 'Nechem! Wat heb je gedaan? O, Almachtige nu is mijn zoon ook al een dief!! Ga het beest terugbrengen en gauw!' 'Nee!!' schreeuwt Nechem. 'Niemand heeft me gezien. En dit schaap brengt geluk. Het heet Mazzel Tov.' Moeder doet water in de wijn. Sluw, zoals de armen nu eenmaal moeten zijn, zegt ze: 'Je moet het maar gauw slachten, dan eten we het op. Niemand kan het dan meer terug vinden. Wacht, ik pak even het slachtmes van je vader. Dat heb ik onder een zak verborgen, want het is zo scherp.' Nechem klopt Mazzel Tov op de rug. Wat een prachtig beest toch! Wit met één zwarte poot. Zijn zusje komt er ook bij staan. 'Zacht he?' zegt ze bewonderend. Ze slaat haar armpjes om het schaap zijn nek. Nechem denkt weer aan die vreemde ervaring van gisteravond. Waar zouden die herders naar toe gegaan zijn? Wat was er zo belangrijk dat ze hun schapen verlieten? Als bij ingeving neemt hij het besluit: 'Dit schaap slacht ik niet. Het brengt geluk.' Het is maanden later. Wat een prachtige tenten worden er daar op de heuvel bij Jeruzalem opgezet. Nechem kijkt zijn ogen uit. Knechten lopen af en aan om tapijten neer te leggen, gordijnen op te hangen. Een tiental prachtige kamelen krijgen water en eten. Een heerlijke geur van gebraden spijzen hangt boven het kamp. Nechems maag knort al weer. Op een heuveltje vlakbij staan drie voorname heren opgewonden met elkaar te
praten. Soms wijzen ze in de richting van Bethlehem, dan weer kijken ze in de lucht alsof ze daar iets zoeken... Nadat Nechem had besloten Mazzel Tov niet te slachten, was hij weggegaan met het beest. Moeder wilde voor geen goud dat hij in de buurt van Bethlehem bleef. Als men ging zoeken zou men er al gauw achter komen dat Nechem de dief was. Dus was hij naar de hoofdstad van het land getrokken, Jeruzalem. Hij sliep onder een overhangende rots en door stelen en af en toe wat te werken kwam hij aan de kost. Nechem is niet weg te slaan bij al die rijkdom. Eens zou hij ook zo rijk worden! Dan zou niemand hem meer kwaad doen want als je rijk bent ben je machtig. Rijke mensen mogen stelen. Niemand pakt ze. Hun rijke vrienden komen gewoon voor hen op. Kijk, nu gaan die drie voorname heren weg. Ze slaan de weg naar Jeruzalem in. Zeker om ergens een bezoek te brengen. Naar wie zouden ze toegaan? Koning Herodus was ook rijk. En gemeen. Roven deed hij ook. Hij pakte de mensen al hun geld af. Belasting noemde hij dat. Hij vermoordde ook mensen. Ja. Dat deed hij niet zelf. Ben ie gek? Daar had hij zijn soldaten voor. Slim, hoor! Een oude knecht, die op de spullen moet passen, zit wat te dommelen bij de zwarte geitenharen tent. Nechem sluipt onhoorbaar naar de bosjes aan de achterkant. Hij tilt het doek een beetje op en gluurt naar binnen. Niemand te zien. Nog eens kijken naar de knecht. Die slaapt nog steeds, snurkt zelfs. Nechems oog valt op een paar prachtige kalfsleren sandalen. Die zijn veel geld waard! Snel taxeert hij zijn kans en graait ze mee. Op een veilig plekje wordt de buit bekeken. De sandalen zijn nog mooier dan hij dacht. Als ze meteen in de stad gaat verkopen, kan hij misschien vanavond nog een goeie maaltijd gaan gebruiken in de Stenen Kan, de herberg op de hoek van de Tempelstraat. Sjonge, wat een buitenkans. Op de markt is het een drukte van belang. Geschreeuw, geblaat, de geur van rotte sinaasappelen en vis, leer en uien. Armoedige kinderen, die overal tussendoor lopen. Vrouwen met manden op het hoofd, priesters, zakenlieden, boeren. Allerlei soort volk loopt er. Nechem zoekt een plekje naast een handelaar in riemen. Mazzel Tov wordt aan een boom vastgezet. Hij blaat van de honger. Nechem vindt een rotte appel. 'Hier, vreet dit maar, beest.' zegt Nechem. 'Straks krijg je vers gras.' Zorgvuldig legt hij de sandalen op de grond en gaat erbij zitten. Nou slim zijn! Je snapt toch wel dat boerenmensen geen dure sandalen kunnen kopen. Rustig wachten op een rijke klant. Na een tijdje ziet hij er al een paar aankomen. 'Zeer geachte heren,' roept hij, buigend als een knipmes, 'Kijkt u eens wat een buitenkansje. Een paar prachtige kalfsleren sandalen, zacht als de billetjes van een pasgeboren baby’tje. Werkelijk heel goedkoop!' Zijn rappe taal trekt de aandacht van de rijkelui. Ze komen warempel dichterbij. Dan gebeurt er iets dat Nechem niet heeft voorzien. Eén van die rijke mannen roept uit: 'Alle sterren aan het firmament! Dat zijn m'n eigen sandalen!' Razendsnel snapt Nechem zijn oerstomme vergissing. Hij laat de sandalen in de handen van de verbaasde man en gaat er als een haas vandoor. 'Houd de dief!' wordt er geroepen. Een soldaat, die daar toevallig dichtbij staat, zet de achtervolging in, tuk op een beloning. Nechem hijgt. Zijn hart bonst in de keel. Hij slaat een steegje in en hoort de stampende laarzen achter zich. Toch weet hij door zijn vlugge loop te ontkomen. Ja, zo'n jochie als hij kent elk straatje. In het halfdonker van de schaduw van een oude boom zit hij uit te puffen. Dat was op het nippertje. Opeens bedenkt hij tot zijn grote schrik dat Mazzel Tov nog aan de boom vastgebonden staat!
Na eerst bij de waterverkoper wat water gebedeld te hebben, sluipt Nechem naar de plaats waar hij z'n schaap heeft achtergelaten. De boom staat er nog en het touw is er ook nog. Maar Mazzel Tov is weg. Waarschijnlijk meegenomen door die rijke lui. Och, als ze hem maar niet slachten. Nechem bedenkt wel tien manieren om Mazzel Tov terug te stelen. Even voelt hij in de binnenzak van zijn kleed. Ja, zijn mes is er nog. Onderweg naar de tenten van de rijkelui haalt Nechem een herder met schapen in. Hij sluit zich bij hem aan. 'Goedenavond, baas.' groet hij vriendelijk. De herder, een man van weinig woorden, bromt wat in zijn baard. Hij is toch wel wel blij met wat gezelschap op de saaie weg. Bij het kamp van de drie wijzen worden ze geroepen. Nechem zet zich schrap om weg te hollen, bang dat ze hem moeten hebben. Maar nee. Iemand wil schapen kopen. Nechem wacht ogenschijnlijk rustig af als de herder onderhandelt met een knecht, maar zijn hersens draaien op volle toeren. Wat kan hij doen? Behulpzaam biedt hij aan te helpen met het vangen en wegbrengen van de dieren. Terwijl de knecht een tent binnen gaat om geld te halen, drijft Nechem de beesten binnen een omheining en wie laat hij dan tegelijk naar buiten? Juist ja, Mazzel Tov. Hij jaagt hem de bosjes in en gaat dan weer terug. Maar op dat moment staat er onverwachts iemand voor hem. 'Wat moet dat, vriend?' vraagt die man. Het is één van de rijken. Nechem is erbij. 'Hier heb ik die kleine gauwdief!' Binnen in de tent zitten de andere mannen. Ze nemen hem niet zonder leedvermaak op. Nechem duikt met een angstig gezicht weg in een hoekje. Al moeders waarschuwingen schieten hem door de gedachten. Wat zou er nu met hem gebeuren? Een van de mannen, die ziet dat het joch zo mager is, gooit hem een trosje dadels toe. Gretig begint Nechem ervan te eten. 'Waarom stal je dat schaap?' vraagt iemand. 'Het is mijn schaap!' 'Zo, dus jij was die jongen die mijn sandalen had gestolen en ze mij dan weer terug wilde laten kopen!' lacht de man, die Belsasar blijkt te heten. 'Toch is het mijn schaap.' 'Ja, een schaap is eten en dat krijg je niet te veel als ik zo eens naar je kijk.' 'Ik eet mijn schaap niet op, meneer ' zegt Nechem nu wat beleefder. Misschien als hij slim is en beleefd blijft, dat er toch een klein kansje inzit dat hij Mazzel Tov terug krijgt. 'Nee? Waarom niet?' vraagt Kaspar, de oudste van de drie verbaasd. 'Het is Mazzel Tov. Dit schaap brengt me geluk.' 'Geluk komt alleen van de Almachtige, geprezen zij zijn naam,' zegt Baltasar zacht. De ander twee beamen dat. Maar Nechem zegt: 'De Almachtige kijkt niet naar ons arme mensen om Hij heeft alleen de rijken lief. En als je de Almachtige niet als vriend hebt, dan moet je gewoon slim zijn.' Voordat hij het weet zijn deze woorden over zijn lippen gekomen. 'Je vergist je, vriendje.' antwoordt Baltasar, 'Vroeger dachten wij dat ook, maar sinds kort weten we dat de koning van Vrede niet in een paleis woont, maar te vinden is bij
de armen. Wij zijn naar hem op zoek. De sterren zeggen ons dat Hij, een kind nog slechts, in de buurt van Betlehem te vinden zal zijn.' 'In Betlehem ben ik goed bekend,' zegt Nechem, 'Daar kom ik vandaan. Mijn moeder woont er en mijn zusje.' 'Goed,' besluit Melchior, 'Wij geven je schaap terug als je ons begeleidt tot Betlehem.' Die avond wordt het kamp opgebroken. De Wijzen, zoals ze door ieder genoemd worden, reizen in de nacht vanwege de ster, die ze volgen. Nechem is al lang blij dat alles zo goed is afgelopen. Opgewekt loopt hij voor hen uit. Melchior ziet hem gaan. Wat een pienter knulletje. Jammer dat hij steelt. Als hij zo door gaat komt er niks van hem terecht. Zacht roept hij hem. 'Nechem, ik wil eens met je praten. Heb jij wel eens gehoord van die koning, waarover wij het vanmiddag hadden? Hij zal een rechtvaardige zijn. Ik heb het in de profetenrollen van jouw land gelezen.' 'Koningen zijn nooit rechtvaardig,' zegt Nechem beslist. 'Ik denk dat u droomt. Aan dromen heb je niks, zegt m'n moeder altijd. Ik heb ook wel eens iets meegemaakt. Het was alsof er duizenden engelen aan het zingen waren. Ik werd zo blij en gelukkig. Maar het brengt je geen brood op de plank. Jongens die arm zijn, zoals ik, moeten slim zijn. Alleen de rijken kunnen stelen zonder gepakt te worden.' Melchior is het niet met hem eens. 'Je vergist je, kleine vriend. Ook ik kan niet doen wat ik wil, want Hij die in de hemel woont kent mijn gedachten. En wat die droom betreft, waarover ik het had, je zult zelf kunnen zien of ik gelijk heb. We zijn er zo meteen.' Het is een vervallen hut waar ze binnengaan. De Wijzen voor wie iedereen als een riet buigt, knielen nu zelf neer op de stoffige grond. Ze kijken vol eerbied naar een kind dat slaapt. Het kleine duimpje in de mond. Zijn moeder en vader staan er met vochtig glanzende ogen bij. De Wijzen bieden geschenken aan. Dure geschenken, wierook, goud en mirre. Nechem kijkt van een afstandje ook naar het kind. Hij overlegt. Zou dit de toekomstige koning kunnen zijn? De rechtvaardige? Er gebeurt iets vreemds met hem. Ineens krijgt hij geloof. Dezelfde vreugde als eerst in het veld trilt door zijn magere lijfje. Hij stapt dichterbij en knielt bij de kribbe. 'Je hebt wel alle geluk van de wereld nodig,' zegt hij tegen het kind, 'Daarom mag je mijn schaap hebben, Mazzel Tov!' Op dat moment wordt de mooie sfeer verbroken door een binnenkomende man. 'Maria,' roept hij bij de deur, 'hier is een deken voor je van mijn vrouw.' Dan, de gasten ziende: 'O, ik wist niet dat je bezoek had. Goedenavond, heren.' Zijn blik glijdt ook over Nechem en het schaap. Dan verandert de uitdrukking van zijn gezicht. 'Maar hoe is dat mogelijk! Daar staat mijn schaap met zijn ene zwarte poot!! Dat beest is me een tijd geleden ontstolen.' Nechem krijgt een rode kleur. Nou is hij er toch nog bij. 'Mazzel Tov,' zegt hij, 'Ja, dat is uw schaap. Ik heb het gestolen toen de engelen zongen.' Hij aait het dier en zegt zachtjes: 'Ik had je aan de koning willen schenken, maar je bent van de herder.' Maria, gevoelig als ze is, merkt de gespannen sfeer. Ze pleit voor Nechem. 'Herder Josias, wil je het de jongen vergeven?'
Ja, de herder vergeeft het hem. Dan rest Nechem nog maar één probleem. Hij heeft niets om aan het kindje te geven. Maar Melchior troost hem en zegt: 'Deze koning wil jou iets geven, Nechem. In Zijn naam vraag ik je om mijn knecht te worden. Hoe vind je dat?' Wat is Nechem blij. Hij, de arme dief mag knecht worden bij de rijke Melchior. Zo heeft het schaap Mazzel Tov, hem echt goed geluk gebracht.
Wim de Vlieg 'Plok!' zeggen de remmen van de tram. Wim struikelt naar voren. Iemand drukt op de knop om de deuren te openen. Met een sis schuiven ze opzij. Wim wringt zich tussen de in zijn ogen trage volwassenen door naar buiten. Heeft hij haast? Welnee. Hoogstens zin in actie. Terwijl hij met een lange stap naar buiten springt, tast zijn rechterhand bijna automatisch in zijn zak. Ja, het is er nog, kantig en glad, van voren iets puntig toelopend. Wacht eens... Hij zit ondersteboven. Straks krijgt hij nog vlekken in zijn kleren. Met een snelle beweging draait Wim de dikke viltstift om. Het is zaterdagmorgen half twaalf. Veel mensen maken van hun vrije zaterdag gebruik om in de stad wat boodschappen te doen. Ze interesseren zich niet voor een jongen van elf. Snel schuiven ze achter elkaar naar boven, weg uit die naargeestige betonnen tunnel. In de winkelgalerij is het gezellig. Er brandt feestverlichting. Romantische muziek brengt de mensen in een kerststemming. Hier en daar liggen nog wat sneeuwhopen van de sneeuwstorm van deze week, maar nu schijnt de zon en dat maakt iedereen gelukkig. Gek, het lijkt wel of er toch al weer verwachting in de takjes van de bomen trilt, een klein begin van nieuwe knopjes. Beneden in de grauwgrijze tochtige tunnel staat Wim. 'Dr. Fly,' denkt hij. Dat is een goeie tag. Dr. moet er voorstaan. Dat staat een beetje magisch. Hij haalt zijn schat uit z'n zak en trekt de dop eraf. Snel kijkt hij om zich heen. Geen agent te zien. Met letters, die hij al tien keer thuis heeft geoefend, schaduwletters, zo groot als een ontbijtkoek, schrijft hij tussen al die andere graffiti kunstenaars zijn Dr. Fly. De volgende tram komt er al aan. Vlug. Het kan nog een keer. Voordat hij de tram inschiet, zet hij nog een groot vraagteken naast de deur. Zo... op naar de volgende halte. Wim blijft staan. Hij gaat er toch meteen weer uit. Voor hem houdt een slordig geklede man met een kaal hoofd de paal vast, een stukje van zijn zakdoek bungelt uit z'n zak. De man trekt eraan en snuit luidruchtig zijn neus, ondertussen trachtend zich in evenwicht te houden. Hij doet Wim denken aan zo'n herder in oma's Kerststal. In gedachten ziet hij hem al staan. Maria zou er vast wel wat van zeggen. 'Man, kijk toch uit, straks maak je mijn heilige kind nog ziek.' Dan zou het hele kerstfeest niet doorgaan. Wim schiet onwillekeurig in de lach. Blijven ze mooi zitten met hun kerstkransen en kerstbomen. De lichtjesfabriek kon ook wel sluiten. Waren er weer meer werkelozen. Wacht, de tram stopt al weer. Dit keer moet een tramhuisje eraan geloven... Om half een stapt Wim de broodjeszaak binnen. Het is er stampvol. Een paar koks staan constant broodjes te smeren en anderen bakken de hamburgers bruin. De tomatensaus zorgt nog al eens voor rode vlekken op hun schorten. Je ruikt de gebakken uien, koffie en de rook van sigaretten. Als hij aan de beurt is, bestelt Wim een Wimpie. (Gek, dat is z'n eigen naam.) en een milkshake. Met de bestelling in de hand zoekt hij een plaatsje om neer te vallen. Ja zeg, wat een bofkont is hij. Er is nog een plekje leeg op de hoek. Vlug gaat hij zitten en begint aan z'n smulpartij.
Waar zou moeder nu zitten? Ze moest weg vandaag. Iets van een demonstratie of zo. Hij wist niet eens waarvoor. Maar het was volgens moeder hard nodig. 'Kun je morgen voor jezelf zorgen, Wim?' had ze hem gisteren gevraagd. 'Ik moet morgen weg. Kijk het gaat hierom...' Moeder begint te vertellen over spandoeken en het Binnenhof. Wim luistert maar met een half oor, want er is juist zo'n spannende film op de tv. 'Ik red me wel, hoor!' mompelt hij, 'Als je maar wat geld voor me achterlaat.' Hij is tenslotte ook al elf. Juist wanneer hij aan zijn milkshake lurkt, gaat de tochtdeur open en er komt een man binnen met een zware boodschappentas. Duidelijk een buitenlander, donker haar, een zwarte snor. Vlak achter hem zijn jonge vrouw, doodmoe van het winkelen, met donkere kringen onder de ogen. O, wacht eens... ze is in verwachting. De man kijkt zoekend rond en zegt iets tegen de vrouw in een vreemde taal. Er is helemaal geen plaats meer voor die twee. Niemand maakt zelfs maar aanstalten om op te staan. Wim neemt nog een grote lurk van zijn milkshake en zegt: 'Mis, joe ken sit on mij plees.' De ogen van de vrouw lichten op. Ze bedankt hem vriendelijk. ''t Is eigenlijk net als bij Jozef en Maria,' denkt Wim. Daar was ook geen plaats voor. Nou, als dit Maria was, dan mochten ze best bij hem thuis logeren, hoor! Dan zou hij zeggen: 'Kom maar miet, dan ken joe sliep in mij bed.' Hij kon immers best op zolder. Tsjonge, dan werd het kerstkindje geboren in zijn huis. Dat was wel wat anders dan in een stal. En als bedje gebruikte hij toch gewoon zijn speelgoedkist, met die zachte sprei erin, die hij voor Sinterklaas had gekregen, met die paardenkoppen erop. Tsjonge, stel je voor het heilige kindje in zijn huis. 'Hé, ezel, laat me er eens door!' Een boze stem schrikt Wim op uit zijn gepeins. Hij stond geleund tegen een muur, maar een grote vent met een rood hoofd en kwaaie ogen schreeuwt tegen hem dat hij er door moet. Verschrikt springt Wim opzij. Gelijk heeft hij z'n mondje weer bij de hand. 'Nou, rustig aan, hè?' roept hij. 'Als ik een ezel ben, ben jij een rooie kool!' De man wordt nog roder. Hij zet z'n spullen neer en komt dreigend op Wim af. Z'n arm zwaait omhoog om hem een oplawaai te verkopen, maar Wim, klein en lenig, schiet tussen z'n benen door naar de deur. Daar aangekomen, roept hij overmoedig: 'Rooie rampverschrikking!' Wim slentert wat door de stad. Hij hoort jengelende kinderen, het geluid van optrekkende auto's, een draaiorgel in de verte. Hij jaagt achter vrijpostige duiven aan, die even later toch weer op de grond gaan zitten pikken. Maar dan plotseling is het of hij aan de grond genageld staat. Daar! Die man met dat blauwe jack aan. Dat is zijn vader. En die blonde vrouw daar bij hem, dat is die andere vrouw waar hij nou bij woont. Welja, moet je dat zien. Dat stomme kind is er ook bij, die griet met d'r blonde krullen. Ze houdt de hand van zijn vader vast. Wim voelt een onmachtige woede boven komen. Gelukkig zien ze hem niet. Tranen verdringen zich achter z'n ogen. Kwaad veegt hij ze weg met de achterkant van zijn hand. Hij haat ze allemaal. En zijn vader het meest. Sinds de scheiding van zijn ouders, zag hij hem wel zo'n één keer in de maand. Dan gingen ze samen ergens naar toe, maar dan was dat kind er niet bij. Dan waren ze
maar samen. Nu zei die tut zomaar pappa tegen zijn vader en ze was de hele dag bij hem. O, wat zou hij graag met pappa stoeien en sporten en 's avonds als hij uit school kwam alles aan hem vertellen, over die stomme grieten op school en dat z'n band geplakt moest worden en dat hij een meter dertig gesprongen had bij het hoogspringen. Zulke dingen, hè, die besprak je niet met je moeder. Wim draait zich met een ruk om en holt weg. Het licht staat op rood, maar dat kan hem niks schelen. Hij schiet tussen de toeterende auto's door en steekt zijn tong uit tegen een man die er iets van zegt. Als hij nog een klein stukje kale muur ziet, pakt hij z'n viltstift en schrijft wat raars op. Het slaat nergens op, maar het lucht in ieder geval op. Wat rustiger dan loopt Wim naar de tram terug. Haat en onlustgevoelens zijn weggeëbd. Bij het grote warenhuis staat een hele groep jongens met leren jacks aan en zittend op zware motoren. Ze laten die dingen ronken, dat je oren er van tuiten. Achterop hun jacks staan tijgers in de aanvalshouding en de woorden Black Angels. Wim blijft er gefascineerd naar kijken. Zwarte engelen. Nou, die lui lijken niet op engeltjes... Wim z'n lippen krullen zich in een lach. Stel je voor dat die engelen uit het kerstverhaal gemotoriseerd waren. Dan hadden ze zeker witte motorpakken aan en als ze hun motoren startten, klonk dat machtig mooi. Je werd er niet doof van en geen uitlaatgassen. Die engeltjes uit het kerstverhaal konden trouwens toch geen donzige pluisjes geweest zijn. Het waren vast sterke helden, dat zat er wel in. De Black Angels ronken en rijden met hun zware motoren voor en achteruit. Voorbijgangers schudden verontwaardigd hun hoofd. Een motor blijft op een uitstekende punt van een straatsteen hangen. De berijder geeft gas, maar komt toch niet over die steen heen. Dan rukt die knul de steen zomaar uit de straat en... gooit hem totaal onverwachts dwars door de grote winkelruit, waarachter een prachtig kersttafereel is gemaakt. Machinaal knikkende beertjes die van een glijbaan afglijden, ijsberen die in de rondte draaien... Alles staat gelijk stil. O, en dan gaat alles zo snel. Er komt een chef naar buiten gerend. En al gauw verschijnt er peppieppeppiep een politiewagen. Daarop wachten die knullen niet. Ze verdwijnen snel als de wind. Een paar minuten later hoor je hun geronk in de verte... Wim heeft het wel bekeken. Die brengen ook al geen vrede op aarde. Na een tijdje heeft hij genoeg van de stad. Hij neemt de tram terug naar huis. Als hij lusteloos naar huis slentert, ziet hij een meisje in een rolstoel. 'Wil je me even van de stoep afhelpen?' vraagt ze. Hoe oud zou ze zijn? Wim schat haar op een jaar of dertien. 'Hoe dan?' aarzelt hij. Het is toch een beetje eng om die stoel vast te houden. 'Gewoon kiepen op de achterwielen.' antwoordt ze. ''k Ben blij dat je er bent. Hoe heet je?' Wim noemt verlegen zijn naam. 'Ik ben Monica.' lacht ze. 'Kijk. Ze hebben afritten gemaakt voor invaliden.' Ze wijst op een aflopend stukje stoep, maar die automobilisten gaan er gewoon voor staan.' Wim loopt een stukje met haar op. Ze woont nota bene maar een paar straten verder dan hijzelf. 'Ga even mee naar binnen, joh!' nodigt ze. Ach, Wim heeft toch niks anders te doen. Het is gezellig bij Monica thuis. Wim kijkt wat rond. Een plaat trekt zijn aandacht. Er staat onder: 'Denk aan de vrede die Jezus je geeft.'
'Zijn ze bij jou thuis gelovig?' vraagt hij. 'Mmm!' zegt Monica wat afwezig. 'Wat wil je drinken, Cola of appelsap? M'n ouders zijn er niet, dus moeten we onszelf helpen.' Handig manoeuvreert ze met haar rolstoel langs de meubels. Wim verbaast zich er eigenlijk over. Zou ze altijd gehandicapt geweest zijn? Monica raadt zijn gedachten. 'Ik ben zo geboren,' legt ze uit. Wim knikt. 'Ik... eh.. hartstikke goed zoals je dat doet, zeg! Ik dacht altijd...' Hij krijgt een kleur en zoekt naar woorden. 'Dat gehandicapten zielig zijn, hè?' lacht ze. 'Niks hoor! Ik heb er een hekel aan als mensen mij met medelijden behandelen.' Wim voelt zich nu al veel meer op z'n gemak. Steeds minder let hij op de rolstoel en steeds meer bemerkt hij dat Monica een leuke, gewone meid is. Voordat hij het beseft vertelt hij haar de gebeurtenissen van die dag. 'Gek, joh! Het is bijna kerst en het lijkt wel of ik vandaag allemaal van die figuren uit het kerstverhaal tegenkwam, in levende lijve. Zelfs Herodes.' Lachend vertelt hij van de boze rode man en van de zwarte engelen. Monica luistert en stelt soms een vraag. 'Nou heb je het kerstkindje nog niet ontmoet,' zegt ze als hij klaar is. Wim grijnst. 'Je wilt toch niet zeggen, dat je nog een babybroertje hebt, hè? 'Nee, dat niet, maar...' Monica aarzelt. Ze weet niet goed verder te gaan. 'Jezus zelf ken ik wel. Ik weet ook hoe ik hem bereiken kan.' Wim is stomverbaasd. Hij had op school wel het een en ander over Jezus gehoord. Bidden deden ze ook wel. Zo'n soort elkedaghetzelfdegebedje. De meeste kinderen hielden hun ogen open. 't Was een kunst om ongezien propjes naar elkaar te schieten. Maar als de meester het zag... Poeh! Dan zwaaide er wat. Monica bemerkte zijn verwarring. 'Geloof jij?' vraagt ze. 'Kijk, vroeger was ik boos op God. Dan dacht ik: 'Waarom kunnen andere kinderen wel lopen en ik niet?' Ik zat maar te chagrijnen. Je kent dat wel. Maar sinds ik op een dag aan Hem vroeg om mij door het leven te helpen, weet ik dat er een hemelse vader is, die voor me zorgt.' Wim haalt onverschillig zijn schouders op. 'Vaders laten je toch altijd in de steek.' zegt hij zacht. Monica schrikt. Dan vertelt Wim haar van zijn vader en dat stomme kind. Hij vertelt ook hoe hij hen haat... Die avond ligt er een blije Wim in bed. Als moeder thuiskomt is hij nog wakker. 'Heb je een goeie dag gehad?' vraagt ze. 'Yes, mam. Ik heb er een vriendin bij. Ze heet Monica en ze rijdt in een rolstoel.' 'Monica? Dat is toch dat geestelijk gehandicapte meisje uit de Kouterstraat?' 'Geestelijk gehandicapt?' roept Wim verontwaardigd uit. 'Ik heb vandaag veel vreemde mensen ontmoet, maar Monica is gewoon, hoor! Ze zit alleen in een rolstoel. Dat is alles....' 'Zeg mam,' voegt hij er nadenkend aan toe. 'Wist u dat je eigenlijk gehandicapt bent als je haat? Dat zei Monica. Als je haat kun je niet vergeven.' Moeder kijkt hem verbaasd aan. Zo'n kind toch! Veel te wijs voor zijn leeftijd. Ze wenst hem welterusten.
Sandra vindt een thuis Kijk, daar staat Sandra. Daar in die telefooncel. Ze belt haar oma op. Dat kan ze best, want ze is al tien. "Hallo, oma. Ik kom er weer aan, hoor!" zegt ze met een blij gezicht. Oma en opa zijn met vakantie geweest naar Spanje en dus moest Sandra weer een poosje bij haar moeder wonen. Vind je dat gek? Dat komt zo. Sandra's moeder kan haar niet opvoeden. Ze is ziekelijk en gauw van streek. Vaak moet ze voor een poosje naar een rusthuis. Daarom is Sandra al vanaf dat ze een baby was door opa en oma opgevoed. Gelukkig is de vakantie om en kan Sandra weer huis en naar haar vriendjes en vriendinnen uit de buurt. Maar waarom kijkt ze nu ineens zo verschrikt? Wat zegt oma nu? Sandra legt de hoorn maar weer op het toestel en langzaam loopt ze de telefooncel uit. Oma zei: "Sandra, ga maar weer naar je moeder terug. Ze moet jou nou zelf maar weer verder opvoeden. Wij worden te oud. We kunnen het niet meer." Het is wel waar wat oma zegt. Haar gezondheid is niet meer zo best. Sandra gaat bovenop haar koffertje zitten. Wat nou? Terug naar mamma? Naar dat piepkleine kamertje in die achterbuurt? "Dat nooit!" denkt ze. "Ik ga een huisje voor mezelf bouwen." Maar ja, waar haal je planken vandaan en een bed en dekens en... Ach, ze zit weer te fantaseren. Je eigen huisje bouwen. Dat kan natuurlijk niet. Moedeloos ploft ze op een bankje neer. Haar tas staat tussen haar benen en haar koffer naast zich. Er komt een enge man naast haar zitten met donkere ogen en een ongeschoren gezicht. Hij schuift steeds dichter naar haar toe. Br! Gelukkig staat er een eindje verderop een politieauto. Vlug loopt ze erheen, zeulend met haar spulletjes. "Agent, agent!" "Zo, jongedame, wat heb je op je lever?" vraagt de agent. "Ik mag niet meer bij oma wonen en bij mamma wil ik niet." zegt Sandra. Verbaasd stelt hij haar wat vragen en dan mag ze zomaar in de politieauto zitten. Wat interessant, zeg! Ze wordt naar het bureau gebracht. Maar Sandra hoeft niet in de gevangenis, hoor! Tuurlijk niet. Ze heeft toch niks verkeerds gedaan? De agenten drinken koffie en Sandra denkt: "Kom, ik kan wel even de kopjes afwassen voor die lui." Ze is wel benieuwd wat er verder met haar gaat gebeuren. Steeds andere agenten komen binnen. Als ze hun petten afzetten zijn het eigenlijk net gewone vaders. Ze maken grapjes met elkaar en geven haar lekkers. Sandra zou hier best willen wonen. Dan zou ze elke dag koffie zetten. Zouden ze hier geen kamertje voor haar hebben? "Nee," zeggen de agenten, "Alleen een cel." Brr. Nee, daar wil ze niet in. Na een poosje komt er een vriendelijke dame, aan wie Sandra alles vertelt. "Hoor eens," zegt die vrouw. Ik breng je in een opvanggezin. Daar kan je een poosje wonen en intussen kijken we of we een pleeggezin voor je kunnen vinden."
Sandra vindt het best. En zo vertrekt ze naar haar eerste opvanggezin. Een paar maanden later. Sandra stapt zenuwachtig over straat. Haar voogdes, die naast haar loopt, babbelt aan een stuk door. Ze zijn op weg naar het pleeggezin. In het opvanggezin is het niet goed gegaan. Sandra mocht er niks. Bij oma mocht ze alles. Ze is wel eens brutaal uitgevallen tegen de opvangmoeder. En... ze heeft geld gestolen. Ja, ze wou opa en oma zo graag weer eens een keertje zien. En toen lag daar die portemonnee. Sandra had er een briefje van tien uitgehaald. Ze had eerst een zakje patat gekocht en toen was ze op de tram gestapt. Nou, opa en oma waren maar wat blij dat ze haar weer zagen. "Mag ik weer bij jullie komen wonen?" smeekte Sandra. "Nee, kind. Het kan echt niet. Blijf nu maar waar je bent. Daar heb je het goed." "Maar ik krijg nooit eens patat en ik moet 's avonds zo vroeg naar bed. Ik kan geen televisie kijken en een grote zak drop kopen en..." Maar opa en oma bleven bij hun besluit. Toen Sandra om zeven uur thuis kwam, waren de opvangouders vreselijk boos. Ze zeiden dat Sandra een dief was en dat ze wel in de gevangenis terecht zou komen. Voor straf moest ze zonder eten naar bed. Natuurlijk net als er zo'n leuke politieserie was op de tv. Zou het in het pleeggezin ook zo vervelend zijn? Sandra was wel een keertje kennis wezen maken. Er waren een vader en een moeder, twee jongens en twee meisjes, die iets ouder waren dan zij en ook nog een jochie van drie, Hansje. Zo, ze zijn er. De voogdes belt aan en de deur zwaait open. Ze hadden hen al aan zien komen. Sandra geeft de pleegmoeder wat verlegen een hand. Even later zitten ze in de gezellige huiskamer. Een kleine hond snuffelt aan haar benen. Dat kriebelt zo grappig. De moeder en de voogdes beginnen een gesprek. Sandra kijkt wat in het rond. Veel boeken hebben ze hier. En gelukkig ook een tv. Na het tweede kopje thee zegt de moeder: "Kom ik zal je je kamertje wijzen." Achter elkaar aan lopen ze de smalle trap op naar boven. Er gaat een deur open en een krullenbol verschijnt om de hoek. Dat is Bart, de oudste zoon. "Hoi," zegt hij en duikt verlegen z'n kamertje weer in. Er hangt een houten bordje boven zijn deur. "Diepvries." staat erop. Dat heeft hij van de slager gekregen, waar hij 's zaterdags werkt. Als de deur van Sandra's nieuwe kamertje opengaat is ze helemaal verbaasd. Het is zo gezellig met dierenplaten aan de muur en plantjes in de vensterbank. Sandra staat maar te kijken. "Hoe vind je het?" vraagt de moeder. "We zullen je maar alleen laten, hè? Dan kun je even wennen. Hier in de kast kun je al je spullen leggen, hoor!" Sandra staat sprakeloos. Als de deur achter haar gesloten is, gaat ze op de rand van het bed zitten. Er zit een zachtroze hoes om het dekbed, met bloemetjes erop. Leuk, hoor! Zou ze hier echt altijd mogen blijven wonen? Of zouden ze haar na een poosje zat zijn... Als dat zo is, kan ze maar beter ineens weggaan. Er is vast wel ergens op de wereld een moeder die haar hebben wil. Zal ze... Nee. Ze pakt haar koffertje niet uit. Ben je
gek, zeg? Als ze wat kleren nodig heeft, pakt ze die gewoon uit haar koffertje. Ze kan maar beter alles klaar hebben staan voor het vertrek. Het is veertien dagen later en bijna kerstfeest. Sandra heeft nog steeds haar koffertje niet uitgepakt. Als ze haar tanden gepoetst heeft, doet ze haar tandenborstel en tandpasta weer in de koffer. .. De pleegmoeder heeft al zo vaak gezegd: "Leg je spullen toch in de kast, Sandra." Maar ze kijkt wel uit. Het was erg gezellig in het pleeggezin. Veel beter dan in het opvanggezin. 't Zou wel jammer zijn als ze haar wegstuurden. Maar eens moest het ervan komen. Die onzekerheid was wel vervelend. Weet je wat? Als ze nou eens... "Wie is er toch met die vieze voeten naar binnen komen lopen? Toch niet Sandra?" vraagt de moeder. "Kijk nou toch eens... Ga maar opvegen. Het blik en de veger liggen in het gootsteenkastje." Bijna had Sandra het nog gedaan ook, maar ze bedenkt zich op tijd. Brutaal klinkt het: "Vlieg op. Doe het zelf!" De moeder schrikt ervan. Toch zegt ze niets, maar gaat het gewoon zelf opvegen. "Ik heb een onvoldoende voor rekenen." dramt Sandra door. "Ik heb allemaal onvoldoendes en ik schrijf afschuwelijk volgens de meester." Dit moet de moeder toch wel raken. Maar nee. "Ik zou maar goed m'n best doen, als ik jou was, San." antwoordt ze kalm. Het is om uit je vel te springen. Werd die moeder nou maar eens kwaad. Plannetje twee dan maar. Dat is... stelen. Dan zullen ze haar wel meteen wegsturen. Dat kan niet missen. Als ze haar er vandaag nog uitgooien, dan kan ze voor de kerst in het buitenland zijn. In Frankrijk of zo, maar ze ging niet waar er oorlog was, hoor! Het stelen ging erg gemakkelijk, want moeders tas lag zo maar op tafel. Sandra pakt maar ineens een briefje van vijfentwintig. Dat zou wel genoeg zijn voor Frankrijk. Het is wel vervelend, dat de moeder het helemaal niet merkt. Of zegt ze er alleen maar niks van? Sandra zal het dan zelf maar even zeggen. "Ik wil voortaan geen peentjes meer eten, van spruitjes word ik kotsmisselijk en ik heb ook geld gestolen van u." "Maar Sandra," zegt de moeder ontsteld. "Die is even brutaal," roept Bart, "Als wij dat allemaal zouden zeggen, dan kregen we een lel om onze oren." "Ja, en zonder eten naar bed." voegt Peter er aan toe. "Bemoeien jullie je er niet mee," vermaant moeder. Sandra denkt: "Ne even doorzetten." "Ik vind u trouwens een moeder van niks en die jongens vind ik... oliebollen." De jongens kijken elkaar aan en proesten het dan uit van het lachen. Dat is helemaal om uit je vel te springen. Ze wordt gewoon uitgelachen. Nou, ze zullen ervan lusten. Met grote stappen beent ze de kamer uit en smijt de deur met een knal achter zich dicht. Ze zou alles kapot slaan of zo. Woedend loopt ze door naar de zolder. Daar is het kamertje van Peter. Wat moet ze daar nou doen? Eigenlijk niks. Ze kijkt even rond.
Wacht eens... daar staat de computer van Peter. Daar kan ze wel eens even op gaan spelen. Ze zoekt een spelletje op van een doolhof. Een happertje zit steeds achter je aan en die moet je ontlopen. Telkens weer krijgt het happertje haar te pakken. "Rotding!" schreeuwt ze boos en slaat met haar volle hand op het toetsenbord. Plotseling voelt ze twee sterke armen om zich heen. Het is Peter, die ongemerkt het kamertje was binnengekomen. "Zeg, wil je wel eens even van mijn computer afblijven, Sandra. Anders krijg je klapjes van mij!" Met een rood hoofd kiest ze dan maar eieren voor haar geld. Ze duikt haar kamertje in en doet de deur op slot. Wat nu? Zou ze zelf maar weggaan? Als die mensen maar niet zo vriendelijk waren. Dat zou veel gemakkelijker zijn. "Sandra," roept Hansje, rammelend aan de deur... "San, kommie met me spele. Met me boot? Hij gaat nou kilo vijftig... Kommie, ja?" Hansje heeft zo'n lief stemmetje. Het is een guitig joch. Je kunt gewoon niet boos zijn op hem. "Ik kom niet!" zegt ze nors. Hansje druipt af. Hij gaat naar de kamer, waar pappa de doos met kerstspullen te voorschijn heeft gehaald. Daar moet hij bij zijn. Zijn schip laat hij maar voor wat het was. Moeder loopt naar boven. Ze heeft over Sandra's gedrag nagedacht. Het is ook al zo vreemd dat ze haar koffertje niet wil uitpakken. En dan die brutale woorden. "Sandra probeert ons boos te maken," denkt ze. Terwijl ze de trap oploopt bidt ze zachtjes in zichzelf. "Heer, help me om Sandra te begrijpen. Als ze wist hoeveel u van haar hield, dan zou dat al een heel verschil maken." Dan klopt ze op de deur. "Sandra, ik ben het, doe eens open." Sandra schuift onwillig de knip eraf. "Mag ik even hier op je bed zitten? Hier heb je een cadeautje van pappa en van mij. We hadden het je eigenlijk met de kerst willen geven, maar..." Sandra is verbaasd. Zijn ze dan niet boos op haar? Ze frunnikt het papier eraf. "Een kinderbijbel?" zegt ze blij. Ze bekijkt aandachtig de mooi gekleurde platen. Hij is vast erg duur geweest. "Er staat een mooi verhaal in, Sandra. Van iemand die heel veel van je houdt. Het is Jezus. Kijk, hier is de plaat van het kerstfeest. Toen werd Jezus als kindje op aarde geboren." Sandra zit stil te kijken. O, het is zo mooi. Ze wist niet eens dat het kerstfeest met Jezus te maken had. Ze dacht altijd dat de kerstman in een soort bunkertje was geboren. Nou kon ze alles eens precies nalezen. Maar... sturen ze haar dan niet weg? Willen ze echt dat ze blijft? Onzeker vraagt ze het aan de moeder. "Jou wegsturen?" roept die echter uit, "Natuurlijk niet. We hebben juist gebeden om een pleegkind en nu je bij ons bent, willen we ook dat je blijft." Nu komen de tranen los. Ze heeft spijt van die brutale woorden van daarstraks. Moeder trekt haar dicht tegen zich aan. "Ik kan je best begrijpen," zegt ze. "Eerst kon je moeder je niet houden en toen oma en opa niet en later weer dat opvanggezin... Wij hopen echt dat je bij ons een thuis vindt, San. Zeg, jij kan toch zo mooi tekenen? Ik heb nog een kerstkaart die niet af is. Bart heeft er met sierletters een tekst op
geschreven, maar nu moet iemand anders er nog wat omheen tekenen. Wil jij dat doen?" Dat wil Sandra best. Even later zit ze aan haar bureautje te tekenen. Kersttakjes, hulst, een kaars. Weet je wat er op die kaart staat? "Al hebben mijn vader en mijn moeder mij verlaten, toch neemt de Heer mij aan." Als ze klaar is gaat ze hem beneden laten zien. Maar eerst doet ze nog wat anders. Juist, je raadt het al. Ze gaat haar koffertje uitpakken. Haar kleren komen netjes op een stapeltje in de kast. De kinderbijbel ernaast... Ze streelt haar dekbed en geeft de knuffelbeer een kusje. Dan pas gaat ze naar beneden. De kerstboom is nog niet opgetuigd. Brenda heeft iets geks verzonnen. Ze is Hansje aan het optuigen. Hij heeft kerstbellen in zijn handen en allemaal slingers om zich heen. Zo lijkt hij wel een lopende kerstboom. "Zal ik de lichtjes vastmaken in de boom?" vraagt ze. Maar daar klinkt moeders stem uit de keuken. "Wil mijn jongste dochter even helpen met het versieren van de Kerstcake?" Even denkt ze na. De jongste dochter??? DAT IS ZIJ!
Het Visitejongetje 'Pst! Leon! Ben je nog wakker?' fluistert Loesje vanuit haar slaapkamertje naar haar broer. 'Jaha!' antwoordt deze zacht. Op haar tenen, zodat vader en moeder het niet horen, loopt ze dan zacht met haar beer onder de arm naar het kamertje van haar broer om lekker bij hem onder de dekens te kruipen, want... ze heeft iets belangrijks te bespreken. 'Zeg, Leon, het is al bijna kerst.' begint ze. 'Mm. Nou en? D'r zal dit jaar wel niks aan wezen. Het is de laatste tijd zo saai in huis. Mamma heeft vaak hoofdpijn en pappa zit maar in een boek te lezen...' 'Ja, natuurlijk. Pappa moet toch studeren... maar ik weet wat, Leon. Dit jaar gaan we er echt een feest van maken. Ik heb een plaatje in een tijdschrift gezien en zo wil ik dat het wordt... Wacht, ik zal het eens halen. Pas jij even op Beer?' Even later komt ze met een tijdschrift aandragen, waarin een plaatje staat van een prachtig versierde kamer. De kerstboomlichtjes branden zacht en door de raampjes zie je dat het buiten sneeuwt. Op tafel staan allerlei lekkere dingen uitgestald. Er zit een vrouw met een kind op schoot en een vader speelt met zijn zoontje op de grond met een trein. Helemaal rechts op het plaatje zit een vrolijke oma te dammen met een leuk joch. 'Zie je, Leon. Zo moet het kerstfeest zijn. Veel kaarsen, veel lekkers en heel veel gezelligheid.' Leon kijkt aandachtig, met een rimpel boven zijn ogen naar het plaatje. 'Mmm,' bromt hij. Hoe wou je dat doen?' Loesje weet het wel. 'We vragen aan moeder of we een cake mogen bakken. Die gaan we dan versieren met zilveren pilletjes en rode kersjes en van ons zakgeld kopen we kaarsen, witte, zoals hier. En we nodigen omaatje uit. Dat zal ze wel fijn vinden.' Leon knikt. Het lijkt hem wel leuk, maar zal moeder het wel allemaal goedvinden? Ze kijken samen nog eens naar het gezellige plaatje. 'Kijk, Leon. Dit ben jij. Jij speelt met pappa samen met je trein. En dit ben ik dan. Ik zit bij mamma op schoot. Maar...(Nu aarzelt ze even.) Wie is dat dan?' 'Nou,' klinkt Leons nuchtere antwoord, 'Dat is een visitejongetje. Dat zie je toch?' Een visitejongetje? Waar haal je die zo gauw vandaan? Het moet een leuke jongen zijn, met bruine krullen, die kan dammen met omaatje, net als op het plaatje. Leon weet een oplossing. 'Hoor eens in je oor...' Loesje knikt. Jaja. Dat gaan ze doen. Als moeder een kwartiertje later boven komt, liggen de bengels heerlijk te slapen. Misschien dromen ze wel van het gezellige kerstfeest. In de straat met de lage huizen loopt een jongen. Het is Jos. Hij is negen. Toch lijkt hij maar zes. Zijn ogen staan een beetje scheef. Z'n mond hangt altijd een beetje open. Jos is namelijk verstandelijk gehandicapt. Daar word je mee geboren. Daar kun je zelf niks aan doen. Jos heeft een downsyndroom. Zo noemen ze dat. Waarom loopt Jos hier over straat? Woont hij hier soms? Nee, eigenlijk niet. Zijn moeder is ziek en nu logeert hij zo lang bij kennissen tot ze weer beter is. Jos verlangde zo naar huis, dat hij gewoon weggelopen is toen de mensen even niet opletten. Nu
loopt hij te zoeken naar zijn eigen huis. Zachtjes praat hij in zichzelf. Waar is zijn huis toch? Woont hij hier nou... of niet? Achter een van de ramen in de straat zit een poes. Ah! Dat is zeker zijn Droppie. Blij tikt Jos tegen het raam en roept: 'Droppie. Daar ben ik weer, beste Drop!' Maar Jos vergist zich. Want dit is niet zijn huis. Hier wonen Leon en Loesje. Loesje hoort het tikken. 'O, Leon. Daar is het visitejongetje!' juicht ze. Gauw gaat ze open doen. 'Daar ben ik,' zegt de jongen en stapt naar binnen. Leon die net aan komt rennen, kijkt heel vreemd op. Is dit het jongetje? Hij is zo anders dan andere kinderen... Tring! Omaatje heeft nog maar net een mooie cd opgezet in haar gezellige kleine huis, als de telefoon gaat. Het is haar kleinzoon Leon. 'Omaatje,' klinkt het opgewonden. 'We hebben hier een visitejongetje, maar hij kan niet dammen en mamma en pappa zijn er niet.' 'Wat?' antwoordt omaatje verbaasd, 'Een visitejongetje? Ik snap er niks van. 'Wat zeg je nou? Is het een Chineesje?... Weet je wat? Komen jullie maar even naar me toe en neem die jongen maar mee... Hè? Of je hem een hand moet geven? Nou... eh... Nee, je moet buigen. Dat doen Chinezen altijd... Wat zeg je? Vind je dat gek? Ja, ik eigenlijk ook. Nou, tot zo dan, hè' Oma legt de hoorn neer. Wat zullen we nou weer beleven, denkt ze. Daar vinden de kinderen zomaar een Chinees die niet kan dammen en ze moeten hem vasthouden, anders loopt hij weg. Wat een raar verhaal. Nou, ze zal zo wel zien. Gelukkig wonen de kinderen dichtbij. Even later staan de drie kinderen voor de deur. Loesje, Leon en Jos. Omaatje doet nieuwsgierig open en schiet meteen in de lach. 'Och, och, kinderen. Is dat nou het kind waar jullie het over hadden? Hoe heet je, vent?' 'Jos.' bromt Jos verlegen. Hij snapt er niets meer van. Zijn poes was niet zijn poes. Zijn huis was niet zijn huis en deze oma is niet zijn oma. Maar Jos vindt haar wel lief. Als ze allemaal zitten, begint Loes haar verhaal. Ze vertelt dat ze echt Kerstfeest wilden vieren, precies als op het plaatje. Het verfrommelde blaadje wordt aan omaatje getoond. 'Kijk, oma. Dit ben ik. Dit is Leon, pappa, mamma en u, maar ziet u wel dat er nog een visitejongetje bijhoort? En u had gezegd, dat we alles aan de Heer Jezus mochten vragen en toen...' 'Hebben we d'r samen voor gebeden...' vult Leon aan. 'Maahaar,' gaat Loesje onverstoord verder, 'De Heer Jezus heeft het verkeerde jongetje gestuurd, want hij kan niks.' 'Ik kan best wat.' bromt Jos beledigd. 'Ik kan meziek maken...' Hij peutert zowaar een mondharmonica uit z'n zak en gaat heel voorzichtig spelen. 'Stille nacht, heilige nacht.' Verbaasd hoorden de kinderen het aan. 't Is nog mooi ook. Alleen wat langzaam en bibberig. Wanneer het liedje uit is, slaat Jos zijn mondharmonica uit, bergt hem weer in zijn zak en zegt: 'En nou moet u vertellen... van het kindje in de stal.'
Omaatje slaat ontroerd haar arm om Jos en zegt: 'Het verkeerde jongetje? Helemaal niet... Jos heeft gelijk. Er kan geen kerstfeest gevierd worden zonder het verhaal van Jezus, hè Jos?' Jos lacht maar wat. Hij kruipt lekker tegen oma aan als ze met de kinderbijbel op schoot gaat zitten vertellen. Het gaat over de Heer Jezus, die geboren werd in een arme stal, over herders die het grote nieuws van een engel hoorden en van rijke koningen die het baby'tje Jezus kwamen aanbidden. Vol aandacht luisteren de kinderen tot de bel gaat. Het zijn de mensen waar Jos logeert. Ze hoorden van buren dat hij met Loes en Leon mee was gegaan naar oma. Jammer, Jos moet weer weg, net nu het zo gezellig is. Oma geeft hem nog gauw een koekje uit haar trommeltje. 'Mag Jos nog eens bij ons komen spelen?' vragen de kinderen. Ja hoor, het mag. 'Dan ga ik jullie leren dammen,' zegt Jos trots, want dat kan hij echt een beetje. Kijk hem nou gaan. Tot het hoekje zwaait hij nog. Leon, Loesje en omaatje zwaaien terug. 'Oma,' zucht Loes. 'Het was echt een gezellige middag, nog gezelliger dan op het plaatje.' Oma lacht. 'Ja, de Heer Jezus heeft ons echt het goede kind gestuurd. Ga nu maar gauw naar huis, kinderen, want de lantarenpalen branden al. En kijk eens. Volgens mij gaat het zelfs nog sneeuwen.' Hand in hand lopen Loesje en Leon door de zacht neerdwarrelende sneeuw naar huis. Twee kinderen die een kerstfeest beleefden, precies als op een plaatje.
Het kerstfeest waarop God sprak door een drugsverslaafde (Echt gebeurd, maar de namen zijn verzonnen.) Het is vreselijk voor een moeder als ze ziet dat haar zoon aan de drugs gaat. Op het moment dat je het hoort stort je wereld in elkaar. Eerst ga je twijfelen of het wel waar is, dan ga je hopen dat het voorbijgaat en tenslotte wordt je hart uit je lijf gerukt als je ziet hoe je vlees en bloed te gronde gaat, lelijk wordt en onbetrouwbaar. Het is een van de ergste dingen die ouders kan overkomen. De moeder van Clint, een vrouw uit Afrika, overkwam dit allemaal. Haar kind, dat zo’n leuke vrolijke baby was geweest en waarop ze zo trots was als hij op school hoge cijfers haalde, was een junk geworden. Haar woorden konden hem niet meer bereiken. Het was begonnen met verkeerde vrienden en veel van huis gaan, geld, dat op onverklaarbare wijze uit haar portemonnee verdween, leugens, en het eindigde in dranklucht en brutaliteit. Gelukkig kende Chloe de Heer en bij Hem stortte ze heel haar hart uit. Dagelijks zette ze tijd apart om onder tranen en smeken Hem aan te roepen, die in staat is om boven bidden en denken te doen. “O, Vader, red mijn jongen toch!” Het werd haar ademhaling, ze stond er mee op en ze ging er mee naar bed. Op zeker moment ervoer ze dat de Heer haar gebed had verhoord. “Je zoon zal prediker worden!” hoorde ze hem zeggen, niet met een hoorbare stem, maar als een echo in haar hart. Een grote blijdschap overviel haar. Hier kon ze zich aan vastklemmen als een drenkeling aan een reddingsboei. Maar in een ziekenhuis in de stad werd een brancard binnengebracht. Een hevig bloedende jongeman werd met spoed naar een operatiekamer gereden. Zijn hoofd bloedde uit twee kogelwonden, zijn borstkast was in stukken gescheurd door een dodelijk mes… Dokters renden af en aan, handen werden gewassen, de anesthesist deed zijn werk. De grote operatielampen beschenen een tenger en uitgemergeld lichaam van een tiener, verslaafd, vervuild. Ondanks alle moeite die de artsen deden bleef het resultaat pover. De kogels in het hoofd waren niet te verwijderen en de wonden op zijn borst konden slechts gehecht worden. Op de intensive care overleed Clint, het kind van zoveel gebeden. Zijn moeder werd door twee agenten op de hoogte gebracht. “Dat kan niet!” riep Chloe toen ze het vreselijke nieuws hoorde. “Dat kan echt niet. God beloofde, dat Clint prediker zou worden.” Het was een logische reactie, iedereen zou zo gesproken hebben en zich later erbij hebben neergelegd, dat de stem van God dus toch niet van God was gekomen. Maar zo was Chloe niet. Ze nam de telefoon en belde naar de Intensive Care. “Zet de intercom eens aan, alstublieft” vroeg ze aan de telefoniste. In Nederland zou zo iets niet kunnen, maar in Afrika kon dat wel. De telefoniste deed wat de door het noodlot getroffen moeder vroeg. Luid en duidelijk klonk het in de zalen: “Clint Matulo, Jezus wil dat je leeft!” Het klonk ook in op de Intensive Care afdeling, waar ze bezig waren om de jongeman af te leggen. “Clint Matulo!” Tot ieders grote verbazing sloeg Clint zijn ogen op en begon weer te ademen.
Hoewel de kogels nog in zijn hoofd zaten genas hij volkomen. En nu verwacht je dat Clint uit het ziekenhuis gekomen direct naar een bijbelschool zou gaan. Mis. Nadat de eerste beduusdheid over was verviel hij weer in zijn oude leven. Hij werd de held van een groep misdadigers, die hij voorging in heroïne spuiten, overvallen plegen, vrouwenhandel en bankovervallen. Hij zwom in het geld, waar hij niet netjes aan kwam. Natuurlijk snapte Chloe hier niets van. Had ze dan toch Gods stem verkeerd verstaan? En die wonderbaarlijke opstanding dan? Ze bleef de Heer aanroepen en hem houden aan zijn belofte. Het liep weer tegen kerst. Clint had een groot feest georganiseerd in een prachtig penthouse boven in een flat van stinkend rijke mensen. Er werden allerlei dingen gedaan die God verboden had. De heroïne werd flink gebruikt en velen wisten van voren niet meer of ze van achteren leefde. Een van de meiden die erbij was ging echter flippen. Ze werd gek van de drugs en wilde van het balkom springen. “Dat moet ik proberen te voorkomen!”schoot het door de dronken kop van Clint. “Straks komt de politie en dan zijn we er allemaal bij. Ik moet proberen om haar tegen te houden.” Met een stel vrienden probeerde hij het meisje uit alle macht vast te houden en op haar in te praten, maar ze was sterk en wilde niet luisteren. Steeds rende ze weer naar het balkon en trok de deur open. Clint dacht slim te zijn en zei: “Jane, als je braaf blijft zitten krijg je geld van me.” “Rot op met je geld,” zei Jane en vloog weer naar het balkon. Wat moest Clint doen. Drugs beloven, dat hielp altijd, want daar waren ze allemaal tuk op. “Je krijgt deze heroïne!” riep hij en toonde een zakje met aardig wat heroïne erin. “Rot op met je heroïne!”schreeuwde Jane, die door het dolle was. “Ik moet die troep niet.” Nu dacht Clint dat er maar een ding opzat en dat was haar een flinke mep te geven, zodat ze buiten westen zou raken. Hij hief zijn vuist op en riep…. Ja wat kwam er uit zijn mond? “Zal ik voor je bidden?” Dat had hij helemaal niet willen zeggen, maar toch had hij het gezegd! Jane keek hem aan en zei: “Ja, graag.” “Hé,” riepen de vrienden van Clint, “Zeg dat nog eens… Het helpt!” Clint zei het nog eens en hij ging het ook doen. Op dat kerstfeest werd hij bekeerd. Wat was zijn moeder blij. Haar kind werd werkelijk wat God had beloofd: een prediker van het goede nieuws! Een voorganger uit Nederland ontmoette hem pasgeleden op een vliegveld. Hij begon een praatje met hem. “Toen ik vermoord was….”zei Clint. “Wat zeg je nou toch? “ riep de voorganger. “Ja, ik was dood, maar nu leef ik.” lachte de ex gangster en hij vertelde zijn verhaal. “En weet je wat er nu zo grappig aan is? Telkens als ik op een vliegveld door de scan moet, gaat de metaaldetector af en kan ik mijn verhaal weer opnieuw vertellen. De
twee kogels in mijn hoofd zullen mij er altijd aan blijven herinneren, dat God op kerst door mij, een drugsverslaafde heen sprak.”
Een spannend kerstverhaal Tringggg Tringgg tringgg Jodi ligt lekker warm onder haar dekbed als de wekker afloopt. Ze schrikt wakker. Waar is ze? O ja, ze is alleen thuis, mamma is vanochtend toen ze nog sliep al heel vroeg vertrokken naar Amsterdam met de baby Pam in de kangeroodoek. Tring, tring, tring! Houd dat ding nou nooit op? Mamma had de wekker bij haar bed gezet, omdat ze Jodi niet zelf wakker kan maken om acht uur. Jodi vliegt overeind. Nou moet het afgelopen zijn met dat rotding. Ze geeft hem een klap op zijn kop, maar de wekker blijft gewoon doorgillen. Tring! Tring!! Jodi wordt er gek van. Ze smijt hem door de kamer heen en gilt. Hou op, ik kom niet uit bed. Ik wil niet naar school, eikelding! Tring, tring, tring! In een hoek ligt de wekker nog gewoon door te gillen. O, nou moet Jodi ook nog uit bed, met haar grote blote voeten op het koude zeil. Stop! Gilt ze, maar de wekker blijft gewoon doorratelen. Jodi denkt even na. Weet je wat, ze stopt hem onder haar matras met een kussen er bovenop. Heel zachtjes en in de verte klinkt nog het ring, tring... Na een tijdje stopt het ding vanzelf. Door dat gevecht met de wekker is Jodi nu meteen klaar wakker. Het is de woensdag voor kerst. Wat zal ze eens gaan doen? Een ding is zeker. Jodi gaat niet naar school vanochtend. Gewoon geen zin. Lekker spijbelen en doen waar je zelf zin in hebt. Omdat het woensdag is is het toch maar een halve dag. Met een lekker broodje met veel jam, pindakaas en chocoladehagelslag boven op elkaar, duikt ze achter de tv in haar pyjama, haar kroesharen als een wild oerwoud overeind. Dit wordt vast een superdag. Om een uur of twaalf heeft Jodi tien filmpjes gezien, zich aangekleed, een fles cola leeggedronken, de restjes chips van de vorige avond opgegeten en vijf spelletjes op de computer gedaan. Ze rekt zich eens uit. Bah, wat word je suf en stijf van al die beeldverslaving. Voordat ze kan bedenken wat ze verder zal gaan doen gaat de bel. Wie zou dat nu zijn. Jodi kijkt door het raampje in de deur. Er staat een man voor. Zou ze open doen? 'Wat wilt u?' schreeuwt ze. De man zegt: 'Ik heb een belangrijke brief voor je moeder. Doe open.' Jodi aarzelt. Ze mag geen vreemde mannen binnenlaten. 'Doe de brief maar door de brievenbus,' schreeuwt ze. Nee, dat kan niet, ze moet tekenen. Op haar hoede opent ze de deur. De man blijkt een deurwaarder te zijn met een dwangbevel. Jodi weet best wat dat is. Als je veel schulden hebt en je betaalt niet, dan komt zo iemand aan de deur. Binnen een paar weken betalen, anders word je je huis uitgezet. Er zijn al meer deurwaarders aan de deur geweest. Ze tekent en de man verdwijnt. Jodi gaat maar meteen even de post uit de brievenbus halen. Natuurlijk niet vergeten de sleutels mee te nemen. Stel je voor, straks kan ze niet eens in haar eigen huis.
Er liggen drie brieven en een kaart in het postvakje. Rekeningen en een kaart van haar tante in Suriname. Nou, zal mamma blij mee zijn. Ze smijt de rekeningen met een zucht in de la van het dressoir, bovenop de ongeopende stapel vorige rekeningen. Ze krijgt en eng gevoel in haar maag als ze eraan denkt, dat... wie weet, er op een dag mannen komen die hen het huis uit gaan zetten. Waar moeten ze dan naar toe... Zwerven, buiten slapen onder een vuile deken? Plotseling klinkt er een vrolijk deuntje. Jodi graait haar gsm naar zich toe. Het is mamma. 'Hai schat,' zegt mamma gejaagd, 'ben je al uit naar school? Gelukkig, ik bel je even, want je moet meteen weg. Doe je jas aan, pak de sleutels en ga zo gauw je kunt weg.' Weg? Waarom dat? 'Ja, weg, deur op slot draaien, geen gas of elektrisch aanlaten... Ga maar naar eh... Eh, ga maar naar de moeder van je vriendinnetje, of zo.' Wat is er aan de hand? Waarom zo'n haast? Is er gevaar. 'Ja, groot gevaar. Brakkie, die neef van ons... hij wil mij dwingen om drugs te smokkelen, bolletjes te slikken, je weet wel en nu zijn ze op weg om jou....' Tringtringtring De deurbel gaat heel dringend. Jodi schrikt. 'De bel, mam...' 'Niet opendoen! Luister, Jodi...' De verbinding wordt verbroken. Jodi is doodsbang. Tringtringtring! Iemand trapt tegen de deur. Jodi graait haar jas en sleutels bijeen en gaat naar het achterbalkon. Zorgvuldig sluit ze de balkondeur weer dicht en dan klimt ze over het hek, dat hun woning scheidt van de buurvrouw, oma Pia. Het is erg gevaarlijk, ze slingert haar benen buitenom en komt met een plof op oma Pia's balkonnetje. Die schrikt zich naar als ze ineens op haar balkondeur hoort kloppen. Jodi gebaart met haar hand tegen de mond, dat oma niet moet praten en zachtjes sluipt ze naar binnen. 'Oma, draai de deur op slot, gauw!' hijgt ze. Even later zit ze achter een warme kop chocolademelk op de bank bij oma Pia. De overgordijnen hebben ze dichtgedaan, voor de inkijk. Hier is ze veilig. Oma Pia heeft mamma gebeld en nu weet ze precies wat er aan de hand is. Mamma is naar Amsterdam om geld te krijgen om haar schulden af te betalen. Ze dacht dat haar neef wel zou willen helpen, maar dat blijkt een gangster te zijn. Hij dreigt met ontvoering van Jodi als ze niet ingaat op zijn voorstel. Mamma is nu onderweg naar haar ouders, die ze een paar jaar niet gezien heeft. Zouden ze haar nog te woord willen staan na die grote ruzie van destijds? En wat erg belangrijk is, zouden ze haar willen helpen om haar schulden te betalen? Oma Pia stelt Jodi gerust. Ze heeft een manier van doen, die Jodi kalmeert. Vooral als ze de kinderbijbel pakt met die mooie platen en het kerstverhaal gaat lezen. Jodi weet er niet veel van. Ze hoort het verhaal van een vrouw, Maria, en Jozef haar man, die ook moesten vluchten met hun kindje voor een gemene koning. Die koning wilde alle kleine kindjes vermoorden, omdat hij bang was dat een van hen in zijn plaats koning zou worden. Het loopt gelukkig goed af voor het kindje Jezus.
'Pia, waarom zijn er eigenlijk zoveel gemene mensen op de wereld, ik hoor dat ook vaak op de tv en ik lees erover in de krant.' Pia aait even over Jodi's krullenbol, 'alle mensen hebben zonde gedaan, niet een uitgezonderd, ook jij en ook ik.' zegt ze. 'Daarom kwam Jezus nu juist naar de aarde. Hij was Gods zoon. Later heeft Hij onze straf gedragen aan het kruis. Kijk maar.' Ze bladert wat door de kinderbijbel. Jodi ziet een man aan een kruis hangen. Bizar, wat eng! Pia legt uit wat Jezus voor ons heeft gedaan. Ze vertelt van de kribbe, de stal, de herders en de wijzen. Ook van de genezingen die Jezus deed en van zijn prachtige woorden die mensen troostte. Jodi wist helemaal niet dat Jezus ook voor haar een plaatsje klaar maakte in de hemel. Ze wil eigenlijk graag bij Jezus horen. Plotseling horen ze een politiewagen aankomen in de straat. Ze gaan even achter de gordijntjes loeren. Peppu, peppu, met piepende remmen stopt de wagen voor de deur van hun flatgebouw. Er springen twee agenten uit die meteen naar binnen rennen. Wat is er gebeurd? Heeft mamma soms de politie gebeld? Zitten die maffialui soms bij Jodi in huis? Ja, zo is het. Jodi trilt van angst. Oma Pia drukt haar stevig tegen haar blauwe schort, die naar afwaswater ruikt. Ze horen gestommel in het huis, geschreeuw: 'Handen omhoog! Politie! Leg je wapen neer!' 'Jezus wilt u ons bewaren,' bidt Pia en Jodi bidt mee. 'Jezus, help.' Na een paar minuten zien ze dat de politie twee mannen geboeid in de politiewagen duwt. Er staan nu veel mensen te kijken. Ze praten in groepjes verder over wat er gebeurd kan zijn. Jodi hoort haar gsm weer afgaan. 'Mam?' snikt ze. 'Jodi!! Lieverd, leef je nog?' 'Doe niet zo stom, mam. Tuurlijk leef ik nog, ik zit bij buurvrouw Pia.' 'Kind, ik heb doodsangst uitgestaan.' 'Nou, anders ik wel.' 'Ben je veilig?' 'Jaha! Waar ben je, mam?' 'De auto waar ik in zit draait net de hoek om. Zie je me? Ik kom eraan met Pam, de baby.' Met een auto? 'Van wie is die auto dan?' 'Lieverd, wees blij. Het is de auto van oma en opa. Het is weer goed tussen hen en ons. Ze hebben me thuisgebracht en... raad eens wat? Ze betalen al onze schulden.' 'O ja, mam. Er was ook een deurwaarder en drie rekeningen...' De gsm valt weer uit. Ze moet hem nodig opladen. Buiten stopt de auto van opa en oma. 'Danku Jezus!' roept Pia. 'Ja, danku Jezus,' roept ook Jodi. Ze heeft haar eigen kerstfeest gekregen. Jezus werd in haar hart geboren. En Hij zal haar nooit meer verlaten.
Jodi en Pia gaan gauw naar buiten om hen te begroeten. Mamma en Pam, die kleine dikke schat en ook... opa en oma, die ze al zo lang niet gezien heeft. Ze heeft al die tijd naar hen verlangt, want het zijn zulke lieve schatten. En wat is er veel te vertellen. Mamma is zo blij, dat ze geen geld hoefde te verdienen met bolletjes slikken. Gelukkig maar, wie weet was ze dan doodgegaan of in de gevangenis terechtgekomen. Je moet er niet aan denken wat er met kleine Pam gebeurd zou zijn. Het is een wonder. Ze zijn allemaal veilig. En op straat slapen? Dat gaat niet gebeuren, want opa en oma betalen alle schulden. 'Het is net als Jezus,' zucht Jodi als ze die avond haar bed in kruipt. 'Wat bedoel je?'vraagt mam die haar welterusten kust. 'Nou, Jezus betaalde ook al onze schulden. Daar zal ik je later wel over vertellen.'
Het kerstfeest dat niet doorverteld hoefde te worden Het was bijna kerstfeest. Joris, een jongen van elf liep met een stevige pas door de winkelstraat van een middelgrote stad, zijn handen diep weggestopt in de zakken van zijn jack. De meeste zaken waren mooi versierd. Er lag lekkers en speelgoed in overvloed. Joris keek er nauwelijks naar. Zelfs niet naar het goedkope aanbod van een nieuw computerspel, wat hij toch op z’n verlanglijst had gezet. Hij had ernstiger zaken aan zijn hoofd. Bij het warenhuis was het dringen, want de Kerstman was net aangekomen en veel ouders met kleine kinderen wilden bij hem op audiëntie gaan om hun schatjes te laten fotograferen op de schoot van de man met de witte baard. Joris liep er met een boog omheen. Wat is er toch met hem? Joris was op weg naar opa, want hij moest een probleem met hem bespreken. Al dagenlang liep hij daarover te piekeren en zelfs in zijn dromen kwam het terug. Mamma en pappa hadden geen tijd voor hem in deze drukke tijd. Trouwens ze zouden zijn probleem niet begrijpen, maar opa wel, want die was een echte christen. Joris had namelijk op de kinderclub bij hem in de buurt gehoord dat het ook kerstfeest in je hart kon worden. Jezus kon in je hart geboren worden en dan was je ook een kind van God, net als opa. ‘Maar…’ had de juffrouw gezegd: ‘Dan moeten we het wel doorvertellen aan andere mensen, kinderen van school en uit je buurt, familie en vrienden. Zo hoort het.’ En dat was nou precies het probleem. Joris wilde eigenlijk heel graag dat het kerstfeest in zijn hart werd. Hij begreep wel, dat hij vergeving van zonden nodig had en dat het in zijn hart net een stal was, maar hij durfde het niet daarna aan anderen te vertellen. Voor geen goud. Zijn keel werd dichtgeknepen als hij daaraan dacht. Stel je voor dat hij zijn vrienden kwijt raakte, dat ze hem van voetballen aftrapten, dat hij gepest zou gaan worden. O nee. Joris deed het echt niet. Stel je voor dat ze hem een mietje gingen noemen! Maar nu was er een goeie gedachte bij hem boven gekomen. Kon hij niet een stiekeme Christen worden? Opa zou vast wel een oplossing hebben. Gespannen drukte hij op de bel van het kleine huis waar opa en oma woonden. Hallo, fijne vent,’ zei opa die alleen thuis was., ‘Kom je je oude opa eens opzoeken op deze koude dag?’ Na een warme kop thee en een chocoladekransje vertelde Joris een beetje schuchter wat er aan schortte. Opa moest van binnen wel lachen om zijn verhaal, maar hij liet niets merken. Eigenlijk was hij dolblij dat zijn kleinkind zo’n ernst maakte met de zaak om gered te worden. “Hoe kom je erbij, Joris.’ zei hij vol overtuiging, ‘Als je het niet wilt doorvertellen dan hoeft dat helemaal niet. God maakt voor jou vast wel een uitzondering. Jij hoeft anderen er echt niet over te vertellen.” Wat was Joris blij. Opa kende de bijbel van a tot z. Die kon je wel vertrouwen. Die wist het beter dan de juf van de club. Opgelucht ging hij dus even later weer vandoor. Thuisgekomen besloot Joris, na wat wikken en wegen om de stap dan maar te wagen. Hij ging naar zijn kamertje, deed de deur op sloot en knielde bij zijn bed neer.
‘Heer Jezus, wilt u mijn zonden vergeven en mij aannemen als uw kind… En dankuwel voor de juffrouw van de club die het zo mooi uitgelegd heeft… Amen.’ Hij zuchtte van opluchting, want al weken liep hij met dit probleem rond, dat hij graag Gods kind wilde worden, maar dan wel stiekem. Er kwam een soort vrede in zijn hart toen hij aan het kerstverhaal dacht. Jezus was geboren in zijn hart... Nu was hij Gods kind! Een zwaar pak viel van zijn schouders af. Zijn hart stroomde vol met blijdschap. ‘Joehoo!!’ schreeuwde hij blij en stompte met zijn ene vuist in de lucht alsof er een doelpunt was gemaakt door zijn favoriete club. ‘Hé, Joris, wat is er aan de hand?’ riep moeder, die inmiddels thuisgekomen was van haar werk, ‘Je maakt zo’n lawaai. De lamp hangt ervan te trillen.’ Joris denderde de trap af naar beneden. ‘Mam, mam!’ riep hij blij, ‘Ik ben bij opa geweest en wist u dat het mogelijk is christen te worden, zonder dat je het aan anderen doorvertelt?’
Messen of Jezus. (Echt gebeurd) Rennen, rennen, vlugger! Op een donkere avond voor kerst rent een bruine jongen van een jaar of dertien over het achterpaadje tussen de huizen van een grote stad. Doodsangst staat op zijn gezicht te lezen, zijn hart bonst in zijn lichaam... Nog een paar stappen en dan snel naar binnen en de deur op slot! Hijgend overlegt hij met zichzelf. Als ze hem achterna komen? Wat dan? Hij móet moeder bellen... op haar werk. Zenuwachtig tasten zijn vingers naar de bekende cijfers. Pech, zeg! Moeder is al weg. De ouders van één van z'n vriendjes dan maar? Of zijn oom... In een paar minuten belt hij wie hij maar bellen kan. Wie is die bruine jongen en waarom wordt hij bedreigd? Al een hele tijd is Carlo op het verkeerde pad. Hoe het gekomen is, weet hij niet, maar het heeft beslist te maken met angst. Sinds zijn jongere broer naar een naschoolse opvang gaat, heeft Carlo thuis het rijk alleen. Niemand die hem meer op de vingers kijkt of alles aan moeder verklikt. Hij besteedt minder aandacht aan zijn huiswerk en meer aan agressieve films. En daardoor kwam die onrust... Hoewel zijn moeder niet wil dat hij kinderen binnen laat als zij er niet is, zit de kamer regelmatig vol met jongens en meisjes van twijfelachtige reputatie. 'Wat gebeurt daar toch allemaal?' vragen de buren zich wel eens af. Het begon op een zaterdagavond in november toen Carlo na een bezoek aan zijn neven door het donker naar huis moest. De grote stad is altijd al gevaarlijk, maar 's avonds na tienen helemaal. Carlo krijgt, zonder dat zijn tante het weet, van één van zijn neven een groot zakmes mee. Tijdens de rit naar huis houdt hij steeds zijn hand op het mes en fantaseert over de momenten dat hij het zou moeten gebruiken. Zorgvuldig houdt hij z'n medereizigers in de gaten. Is er niemand die hem volgt?... Sindsdien is Carlo gek op messen. Hij koopt steeds nieuwe van zijn zakgeld. Als hij ze aan zijn vrienden toont, stijgt hij in hun bewondering. 'Kun je er voor ons ook niet één kopen?' bedelen ze. Zo begint Carlo zijn handeltje. In een oude handdoek onder in zijn kast, bewaart hij tien messen, het zakmes, een ploertendooier en een buks. Van alle kanten komen er nu, met een zekere regelmaat, jongens bij hem aanbellen om een deal te sluiten. 't Is onbegrijpelijk dat z'n moeder niets merkt. Op een dag in december vraagt één van zijn zogenaamde vrienden: 'Zeg, Carlo, zie jij Henry nog wel eens?' Ja, Carlo zoekt hem regelmatig op. Henry is een kaalgeschoren junk van een jaar of twintig. Hij heeft altijd wel wat bijzondere dingen te koop. 'Zeg hem dan: 'Henry, kom woensdag om twee uur in het park bij de zandbak.' Afgesproken?' En dit onschuldig lijkende boodschapje wordt Carlo noodlottig. Henry werd namelijk finaal afgetuigd door een dealer, vanwege één of ander vies zaakje. En dus beschouwt hij Carlo als een verrader. Zo kwam het dat Carlo voor zijn leven moest lopen. 'Wat is er nou toch aan de hand?' denkt Carlo's moeder als ze de straat in komt rijden. De auto van haar broer voor de deur? En zoveel mensen binnen? Zelfs de drie honden van Carlo's vriendje lopen te rennen door het huis. Carlo zelf zit te bibberen op de bank. Met horten en stoten wordt ze op de hoogte gesteld van de dingen die gebeurd zijn. Wat een schrik. Maar die schrik wordt nog erger als Carlo later, onder vier ogen, nog
eens nader aan de tand wordt gevoeld. Het is avond. Een bescheiden belletje doet Carlo's moeder opschrikken. Het is gelukkig alleen maar Belle, de buurvrouw. Belle heeft begrepen dat er problemen zijn en nu komt ze een kerststukje brengen. Wat is Carlo's moeder blij, dat ze even haar hart kan luchten. 'Wat heb ik toch verkeerd gegaan?' vraagt ze aan Belle. 'Ik weet het niet meer!' Gelukkig kan Belle goed luisteren. En ze kent de Heer Jezus. Hij is de enige weg naar herstel. Die kerst gaat Carlo met z'n moeder en broertje voor het eerst naar de kerk, uitgenodigd door Belle. Ze voelen er zich op een vreemde manier toch thuis. O nee, de problemen zijn niet meteen opgelost. Er moet nog veel gepraat worden en veel geregeld. Carlo zelf moet ervoor kiezen om een andere weg te gaan. Maar met Jezus komen ze er zeker uit. Dat staat zo vast als een huis.