Kerstverhalen en kersttekeningen uit wijchen 2014
Een Kerst selfie! Maaa-ma, Maaa-ma... Mama ik ben wakker! Annemijn is wakker geworden van een pak sneeuw dat via het dak in de dakgoot schoof. Het is eerste kerstdag en de verse sneeuw dwarrelt rustig uit de donkere hemel. Annemijn stapt uit bed en gaat in haar prinsessenpyjama naar beneden om te kijken of de kerstman cadeautjes heeft gebracht en om de lampjes van de kerstboom aan te doen. Zachtjes tippelt ze naar beneden en stopt onderaan de trap. Ze blijft verschrikt staan, zag ze het nu goed? Was dat de kerstman die langs haar voordeur liep? Een paar grote zwarte laarzen en rode broek schoten de hoek om. Annemijn loopt naar de woonkamer en maakt heel voorzichtig deur open. Er liggen heel veel cadeautjes onder de boom..... En de lichtjes zijn aan... Zonder er te lang bij stil te staan rent ze naar de haldeur. Annemijn roept naar boven: ‘’Paaa-pa, maaa-ma, paaa-pa, maaa-ma de kerstman is geweest!’’ Papa antwoord: ‘’Zachtjes Annemijn, wij proberen nog even te slapen en komen straks beneden kijken. Ga maar even met je poppenhuis spelen.’’ Annemijn loopt naar de kerstboom en blijft even staan, wat is het toch een mooie boom. De gekleurde lampjes schitteren in de kerstballen, maar wat ziet ze daar… één lampje doet het niet. Ze pakt het lampje vast om er aan te draaien, PATSSS!!. Er is een grote flits in huis en Annemijn kan even niet goed zien. Ze wrijft in haar ogen en doet ze weer open. Wat ziet ze nu, het lijkt wel of alles veranderd is, het poppenhuis is een sprookjeskasteel geworden en het lijkt wel of het binnen sneeuwt. Annemijn, Annemijn.. Hoort ze heel zachtjes. Wie zou het zijn? Papa en mama zijn nog boven. Ze kijkt om zich heen en ziet een heel klein kerstelfje op het lampje zitten. Geef me je hand Annemijn, dan gaan we naar Winter Wonderland! Voordat Annemijn
antwoord kan geven vliegt het kerstelfje naar haar toe en pakt haar handje vast en ze vliegen zo het sprookjeskasteel in. “Wowwwww!” Annemijn ziet heel veel elfjes aan lange tafels met inpakpapier en ontelbaar cadeautjes. Binnen is alles van ijs en sneeuw. Je kunt via twee grote trappen naar boven in het sprookjeskasteel, waar de slee van de kerstman staat. Helemáál vol met pakjes. Overal branden mooie kerstlichtjes, het is hier echt prachtig, het lijkt wel een sprookje! “Ik ben Selfie en ik woon hier met al mijn vriendjes en vriendinnetjes, en wij zijn allemaal hulpjes van de kerstman. Wij pakken alle cadeautjes in voor de kerstmis’’, zegt het kerstelfje. Het inpakpapier dat de kerstelfjes gebruiken is hetzelfde papier wat om de cadeautjes onder de kerstboom bij haar thuis zit... “Dus het is waar, zag ik echt de kerstman langs onze voordeur lopen’’, vraagt Annemijn. “Dat kan kloppen, je kwam eigenlijk net te vroeg naar beneden. Ik was niet op tijd in een lampje gevlogen, daarom was het lampje nog uit. Wij kerstelfjes geven wat licht zoals je ziet en zorgen voor de mooie lichtjes in alle kerstbomen. Maar jij was net te snel, ik moest me verstoppen.’’ ‘’Kom dan stel ik je voor aan mijn vrienden’’, zegt het kerstelfje. Annemijn en Selfie gaan alle tafels langs, en Annemijn kijkt haar ogen uit! ‘’Op de hoek van de laatste tafel zit niemand, daar mag jij zitten Annemijn. Als je het leuk vind kan je helpen met inpakken’’, zegt Selfie. Samen pakken ze wel honderd cadeautjes in. Kleren, computerspelletjes, lego, barbies, poppenhuizen en spelletjes ziet Annemijn voorbij komen. Alle elfjes kijken hun ogen uit, ze hebben nog nooit iemand zo snel in zien pakken. Annemijn hoort de elfjes fluisteren: ‘’Dat meisje met die prinsessenpyjama is echt snel’’. ‘’Ssssttttt... Snel aan het werk, daar komt de kerstman’’, zegt Selfie. ‘’Wie heeft deze cadeautjes ingepakt?’’ vraagt de kerstman met een zware stem. Ie-
dereen schrikt en niemand durft iets te zeggen. ‘’Ik’’, zegt Annemijn heel verlegen,’’ik heb die ingepakt. Ik ben met Selfie meegekomen om te kijken hoe hard jullie werken, en mocht even helpen, sorry!’’. ‘’Geen sorry klein mooi prinsesje’’ zegt de kerstman.‘’Deze cadeautjes zijn heel mooi ingepakt en het is een hele berg. Ik ben er zo blij mee dat ik je benoem tot ijsprinses van het sprookjeskasteel’’. Annemijn krijgt een mooi kroontje en straalt helemaal in haar prinsessenpyjama. Annemijn gaat verder met cadeautjes inpakken, het volgende cadeautje is een mobiele telefoon. Voor Peer de Bruin staat er op het kaartje. ‘’Dat is papa, dat is papa’’, roept Annemijn blij. Opeens rolt er een traan over Annemijn haar wang. ‘’Wat is er aan de hand?’’, vraagt Selfie. ‘’Ik wil weer naar huis naar papa en mama maar hoe kom ik weer thuis?’’, zegt Annemijn. ‘’Geen probleem roept de kerstman van boven’’, ik zal je brengen. ‘’ik ben nog wat cadeautjes vergeten in jouw straat’’. Annemijn rent de trap op en springt naast de kerstman in de arrenslee. ‘’We kunnen gaan’’, roept Annemijn. Iedereen moet hard lachen. Selfie geeft Annemijn nog een kus en daar gaan ze. Swwwwwoessssccchhh, samen met de kerstman en zijn rendieren vliegt Annemijn richting huis. Annemijn is zo moe geworden van het inpakken van alle cadeautjes en valt in slaap tegen de kerstman. “Wakker worden, wakker worden’’, zegt papa en schudt Annemijn wakker. Annemijn ligt heerlijk onder de kerstboom te slapen. ‘’Kom, dan gaan we lekker eten’’, zegt papa. Annemijn staat wat duf op en kijkt nog even goed rond. Het poppenhuis is een poppenhuis, er ligt geen sneeuw in huis, en het lampje, het lampje doet het weer. De hele familie is beneden. Iedereen wenst elkaar vrolijk kerstfeest en samen genieten
ze van het kerstontbijt. Als iedereen klaar is met eten worden de cadeautjes uitgepakt. Iedereen krijgt er wel een paar, bijna alle cadeautjes zijn uitgedeeld maar er ligt nog één cadeautje voor papa. Papa pakt het uit en het is een splinter nieuwe mobiele telefoon. Papa is helemaal blij.’’Iedereen voor de kerstboom dan maak ik een selfie’’, zegt papa. Cheeeeees... Flits! “Kijk we staan er allemaal mooi op.’’ Annemijn kijkt en ziet een fel lichtje op de foto, SELFIE! Roept ze. Zo noemen ze dat inderdaad Annemijn, een foto die je zelf maakt zegt papa. Nee papa... ik bedoel... Annemijn bedenkt zich... “Vrolijk kerstfeest papa!” En ze geeft papa een dikke kus.
De blauwe Robijn Ik woonde met mijn ouders in een paleis in het land Wirocin. Maar je leest het goed, ik woonde. Mijn ouders zijn omgekomen door een lawine, of toch niet? En als ik na vijf jaar eindelijk weer mijn kasteel uitkom, word ik aangevallen door iemand. Maar is dat toevallig of heeft het iets met elkaar te maken…
Hoofdstuk 1 Ik zat voor het raam van mijn kamer naar buiten te staren en voor de zoveelste keer aan mijn verleden te denken. Lang geleden woonde ik samen met mijn ouders in dit paleis. Mijn vader was koning van het land Wirocin waar weinig mensen wonen, omdat het hier in de winter erg ruig en koud is. Daarom hadden we ook helemaal geen bedienden. Een paar mensen waren hier komen wonen omdat ze uit een ander land waren verbannen. Niet echt een prettig leventje dus. Mijn ouders zijn een keer naar ons buurland Skandia gegaan om een verbond te sluiten in de hoop dat het hier beter werd. Ik herinner me nog goed hoe ik ze gedag had gezegd. Gewoon doei, niks anders. Niet beseffend, dat ze nooit meer terug zouden komen. Twee weken later, toen mijn ouders allang terug hadden moeten zijn, kwam een man melden dat er een lawine was geweest en dat mijn ouders daar onder terecht waren gekomen. Het rare was dat ik deze man nog nooit had gezien. Maar verder had ik daar niet over nagedacht. Ik was toen pas negen en mijn ouders waren dood en dat vond ik al erg genoeg. Ik was weer terug gegaan naar het paleis en heb me daar opgesloten. Maar nu vijf jaar later, dringt me het pas echt allemaal door. Een wildvreemde man komt vertellen dat mijn ouders dood zijn. Ik weet nog precies hoe die man er uit zag. Hij was helemaal in het zwart gehuld. Hij had een cape aan en de kap daarvan over zijn hoofd getrokken, dus ik kon zijn gezicht niet zien. Hij had ook een mes in zijn zak. En hij had een Skandiaans accent. En Skandia was het land waar mijn ouders naar toe gingen. Dit was te raar om te geloven, want
een lawine onstaat niet zomaar. En mijn ouders hadden een veilige weg genomen. Ik stond op en liep weg van het raam. Ik had een besluit genomen. Na me vijf jaar te hebben opgesloten in mijn kasteel moest ik actie ondernemen.
Hoofdstuk 2 Ik liep naar beneden en deed de deur open, dat ging een beetje stroef. Want het slot had vijf jaar op slot gezeten, maar het lukte me. Ik haalde mijn paard uit de stal en reed naar het dorp. Ik hoopte dat ze daar meer wisten. Het duurde lang, want het was winter. En dan ligt er zoveel sneeuw dat als je zelf gaat lopen de sneeuw tot je middel komt. Dat maakte het voor het paard niet veel makkelijker. Na een tijdje ging ik ergens even uitrusten. Ik zuchtte, in het dorp zouden ze vast ook niks weten. Was er maar iemand die me kon hel… Iemand greep mijn armen van achteren vast en hield ze tegen mijn rug aan. Ik gilde het uit en verzette me. Ik gaf hem een schop tegen zijn scheen wat ik beter niet had kunnen doen. Want hij gaf daarop weer een stomp in mijn rug. Dat deed verschrikkelijk veel pijn. Ik gilde opnieuw, maar verzette me deze keer niet. De man greep mijn ketting vast en probeerde die af te doen. Maar de ketting bleef haken achter mijn oor waardoor het niet lukte. De man trok de ketting naar achter waardoor ik bijna stikte. Opeens kwam er nog iemand uit de struiken en greep degene vast die mij vasthield. De greep om mijn armen verslapte en ik trok me los. De aanvaller rende weg. Ik keek naar degene die me had gered. Hij kwam me bekend voor, maar ik wist niet wie het was. ‘Gaat het?’ vroeg hij. Die stem… ‘Jonas?’ stamelde ik. Dat was een jongen uit het dorp waarmee ik het best kon omgaan. Hij was in de afgelopen vijf jaar erg veranderd. ‘Ja dat ben ik!’ zei hij vrolijk. Ik moest lachen. Ook al zit hij gevangen in de diepste kelder; hij blijft vrolijk. Dat lachen had ik beter niet kunnen doen, want ik greep meteen naar mijn rug. ‘Gaat het?’ vroeg hij. ‘Ja, een beetje. Weet jij wie die man was?’ ‘Dat was een handlanger van Roberto. De man die je ouders had ontvoerd.’
Hoofdstuk 3 ‘Ontvoerd?’ stamelde ik. ‘Wist je dat nog niet?’ ‘Nee.’ zei ik beduusd. ‘Oh sorry. Ik dacht dat je dat al wist. Ik zag het gebeuren en ben naar het paleis gegaan maar je was er niet.’ ‘Oh.’ Dat kon kloppen. Ik was toen een tocht aan het maken op mijn paard. ‘Bij mij kwam er een man langs die vertelde dat mijn ouders waren omgekomen door een lawine.’ ‘Was die man in het zwart?’ ‘Ja, hoezo?’ ‘Dat was een handlanger van Roberto.’ Ik viel stil. Daarom had ik die man nooit gezien en had hij een Skandiaans accent. Ik kon mezelf wel voor mijn hoofd slaan. Waarom had ik dat niet ingezien. In die vijf jaar hebben ze mijn ouders allang iets aan kunnen doen. Ik keek naar mijn ketting. Ik had hem van mijn moeder gekregen. Er zit een blauwe robijn in. Ze had gezegd dat ik hem goed moest bewaren. Ik stond op en zei: ‘We moeten naar die Roberto mijn ouders terug halen.’ ‘Maar dat is hartstikke gevaarlijk!’ zei jonas. ‘Heb jij een beter idee dan?’ Het bleef stil dus ik stapte op mijn paard en vroeg: ‘Waar woont die Roberto?’ ‘Volg mij maar.’ zei hij zuchtend. En Jonas stapte ook op zijn paard. We praatten nauwelijks tijdens de tocht en het was ook een hongerige tocht. Want we hadden geen eten of drinken bij ons. We dronken soms uit een beekje, maar dat was het dan ook wel. Na twee dagen zagen we het kasteel van Roberto voor ons liggen. ‘We moeten naar binnen en met Roberto praten.’ zei Jonas. ‘Zeg hallo, denk je dat Roberto zal luisteren naar ons?!’ ‘Nee, maar heb jij een beter plan dan. We weten geeneens waar je ouders zitten opgesloten!’ ‘Je hebt gelijk. Maar…’ ‘Niks maar, we hebben geen andere keus. Kom mee.’ Ik legde me er bij neer en reed samen met Jonas de ophaalbrug over. Daar werden we tegen gehouden door twee wachters. ‘Wie zijn jullie.’ vroeg een wachter. ‘Ik ben prinses Alicia, de dochter van koning Arald van Wirocin.’ De wachter moest lachen en ze lieten ons erdoor. We reden verder over de binnenplaats en we werden naar de burchtheer gebracht. De ontvangstzaal was erg groot en aan het eind van de zaal stond een troon en daarop zat Roberto. Hij was erg groot en sterk en was helemaal in het zwart gekleed. En hij zag er uit alsof hij de koning was, vooral op die troon. ‘Zo,’ zei de burchtheer ‘waaraan heb ik te danken dat hier een vorstelijke prinses voor me staat.’ ‘Dat hebt u aan uzelf te danken en u behandelt me niet als een prins-
es.’ ‘Zozo, een brutaaltje. Als u wou dat ik u als een prinses zou ontvangen had u even moeten melden dat u kwam, hoogheid.’ En dat laatste woord sprak hij uit alsof hij het tegen een zwerver had. Ik werd ziedend en zei boos: ‘Ik wil mijn ouders terug!’ ‘Dan wil ik eerst die mooie ketting van u.’ Ik keek naar mijn ketting die om mijn hals hing. Hoewel ik hem van mijn moeder had gekregen en dat ze had gezegd dat ik de ketting goed moest bewaren, gaf ik hem toch aan de burchtheer. Ik wilde mijn ouders terug en die waren veel meer waard dan die ketting. ‘Goed zo meisje. Dan zal ik nu wel je vader en je moeder laten brengen.’ Hij riep een wachter en liet hem mijn ouders halen. Na een paar minuten kwam de wachter terug met mijn ouders. Ik rende op ze af en omhelsde ze. ‘Oh liefje’ zei mijn moeder half huilend. ‘Hoe heb je ons zo makkelijk vrij gekregen?’ vroeg mijn vader. ‘Door die ketting te geven.’ ‘Wat! Alicia luister eens,’ zei mama ‘die ketting is van onschatbare waarde. Die blauwe robijn is miljoenen waard. Zulke kettingen hebben alleen de ijsprinsessen. Je oma was ook de ijsprinses en de oma van oma ook.’ Al mijn gedachten sloegen op hol, dit had ik niet verwacht. Achter me hoorde ik een schreeuw. Ik draaide me om. Jonas was met Roberto aan het vechten, uiteindelijk slaagde hij er in om de ketting te pakken. ‘Wegwezen voordat de wachters komen!’ riep hij. We renden de binnenplaats op en ik sprong op mijn paard. Mijn ouders hadden gelukkig ook een paard te pakken gekregen en we stormden de poort door. De wachters probeerden ons nog tegen te houden, maar we waren al weg.
Annika’s gebed In het kasteel waren alle mensen aardig. Dat wist Annika. Ze zag het aan de kleuren. Roze en pastelpaars, precies die kleuren van de My Little Pony’s waar ze het liefst mee speelde. Als kind mag je zulke dingen zien. Kleuren kunnen karakters zijn. En niets waarschuwt je dat het blauw van de prinses die voor het kasteel prijkt ook wel eens koud zou kunnen uitpakken. Dat haar vinger in de lucht ook wel eens een waarschuwing zou kunnen zijn. Voor Annika was het een aansporing. Laat ze dansen, laat ze dansen, laat de vlokjes dansen rond mijn vinger. Met roodaangelopen gezicht schudde Annika de hardplastic bol waarin de ijsprinses met het sprookjeskasteel op de achtergrond was vervat. En weer voltrok zich het wonder. Dwarrelden duizenden glittertjes rond het kasteel en haar bewoners. De prinses lachte tevreden. In het hoofd van Annika klonk zacht belgerinkel. Vanuit het raam kon je uitkijken over het plein voor de supermarkt. Ze stond voor de vensterbank met haar neus tegen de ruit. De ruit voelde koud aan, terwijl het binnen warm was. Over het plein glibberden mensen door een poel van steeds zwarter wordende sneeuw. Fietsers trokken slingerslanger sporen door de natte drek. Oudjes hielden elkaar stevig vast om niet te vallen of gewoon om elkaars warmte te voelen. Ze zag hem nog niet. Wel zag ze een kringetje op de plek waar ze haar neus had gedrukt. Haar koffer lag al klaar op tafel. Het was een mooie koffer. ‘Dit is je avonturenkoffer’, had hij gezegd toen hij hem haar kado deed. ‘Hier kun je al je avonturen in bewaren als je bij mij komt logeren.’ En daarbij had hij een spannend verhaal verteld over koffers van piraten die vol schatten zaten. Annika vond het leuk als hij haar jongensdingen vertelde. Van mama moest ze altijd zo’n meisje zijn. Stug had ze vanavond toegestaan hoe ze vlechtjes in haar haar draaide. ‘Even zitten blijven… Moet je kijken hoe mooi je eruit ziet.’ De bel ging. Ze had hem niet aan zien komen. Mam drukte op de intercom. Maar alsof ze hem niet verwachtte, deed ze niet meteen open. ‘Wacht even Irma, ik kom naar
boven.’ Een golf van treurigheid spoelde over Annika. Ze ging op bed liggen en trok de lakens over zich heen. Het bed, de lakens… dit was haar warme kasteel. Hier was ze veilig. Waarom voelde ze zich ineens zo rot? Ze wilde dolgraag mee, maar toch ook weer niet. Want al mocht ze het niet denken, eigenlijk was ze liever bij hem. Met zijn grote handen, sterke armen en pretlichtjes in zijn ogen. Zijn grapjes en spannende verhalen. Maar mama… Ze hoopte dat als iemand de dekens wegtrok het zou sneeuwen in de kamer. Dat ze zich kon verbergen in een dik pak sneeuw. De bel ging nog een keer. De voordeur. Ze hoorde hoe hij binnenkwam en wat tegen mama zei, met horten en stoten kwamen de woorden bij haar binnen. ‘Annika…niet makkelijk voor je, zo alleen met kerst… voor jou uit mijn kerstpakket… dit keer op tijd... Annika…moeilijk.. Josefien weet je…’. Mama hoorde ze niet. De deur van haar slaapkamer ging open. ‘Waar is mijn kleine prinses?’. Zijn stem klonk warm. ‘Waar heeft ze zich verstopt? Onder het bed?’ En hij knielde. ‘Achter de gordijnen?’ en hij verschoof de gordijnen. ‘In dit mooie doosje? ‘ Hij klikte het speeldoosje met het Kleine Zeemeermin-melodietje open en het doosje begon te spelen. ‘Of… Hieronder?’ En hij trok de lakens over haar weg. Ze rook de geur van sigaretten . Maar het had niet gesneeuwd. Hij gaf haar een zoen op haar voorhoofd. Dat brak het ijs, dat ze had willen bewaren. Haar lach was gemeend. ‘Ha papa!’ ‘Kom eruit, prinses, dan gaan we. ’ ‘Nog even pap. Kom… kijk!’. Ze sprong het bed uit en rende op kousenvoeten naar de vensterbank. Haar vingers reikten naar de plastic bol met haar sprookjesachtige belofte, die voor Annika van kristal gemaakt leek. Ze pakte de bol stevig vast. De blauw gejurkte ijsprinses in de bol glimlachte en hield haar wijsvinger omhoog alsof ze kon voorspellen wat komen ging. Annika begon te schudden. Ze schudde heftig. Zo heftig, dat de prinses in de bol zich nauwelijks overeind bleef . Het kasteel met al haar bewoners schudde op zijn grondvesten. En ja hoor… in de bol stoven schitterende vlokjes alle kanten op. Honderden, duizenden, dwarrelden en stuiterden tegen het glas, dat eigenlijk geen glas meer was, omdat niets stond tussen de vreugde op Annika’s gezicht en het feest daarbinnen. ‘Kijk, papa, kijk!’, riep Annika. En papa keek. Toen ze het schudden
stopte, verdween ook langzaam de magie. En terwijl de vlokken één voor één gingen liggen, stierven ook de laatste tonen weg uit het speeldoosje. ‘Wat mooi meisje.’, zei papa, ‘dat moet je zo meteen ook maar aan Josefien laten zien.’ En Annika’s gezicht betrok. Ze wilde het helemaal niet aan Josefien laten zien. Het liefst wilde ze helemaal geen Josefien. Niet dat ze niet aardig was, Annika zag heus wel dat ze haar best deed. Maar het was allemaal niet echt. In de armen van Josefien verstijfde ze. Al vanaf het moment dat ze naar de dierentuin gegaan waren ‘om kennis te maken’, wist ze dat het niet goed zat en nooit goed zou komen. Ze had nooit de liefde van haar vader hoeven delen, zoals de kinderen uit haar klas die een broertje of zusje hadden. En nu moest ze die delen met iemand die koppen groter was en haar vader aan het lachen kon krijgen. En dan ook nog eens Josefien heette. Het liefst maakte ze Josefien gewoon kwijt. Mama keek wel eens naar programma’s op tv over mensen die vermist waren. Van de één op andere dag weg. Kwijt. Annika vroeg zich af of er dan ook andere mensen waren geweest, die ze kwijt hadden gewenst. ‘Als je iets maar heel vaak en hard genoeg wenst, komt het uit’, had mama gezegd. ‘Bidden, heet dat.’ Annika bad vaak. Met de bol in haar ene en de koffer in haar andere hand, zoende ze mama vaarwel. Ze zag haar lippen trillen. ‘Dag lieverd, lief zijn, hè?’ Ze stapte in papa’s auto. Papa vloekte omdat de veiligheidsriem niet meteen vast wilde. Toen reden ze weg. Over de lange Ligusterlaan, de Paradijsweg en de Hellepoort richting de snelweg. Vlak voordat ze de oprit namen, sloeg hij af naar het benzinestation. ‘We moeten nog even tanken. Loop je zo mee? Dan halen we nog wat lekkers voor je.’ Ze zag de twinkeling in zijn ogen in de achteruitkijkspiegel. Toch zweeg ze. Ze drukte haar kaken op elkaar en liet haar wangen bollen. En ze merkte dat ze dan automatisch naar beneden ging kijken. In het winkeltje bij het benzinestation stond een kerstboom. Hij was niet echt. Er was kerstmuziek op de achtergrond in een taal die ze niet verstond. Rood-groene kerstlampjes gingen verloren in het tl-licht. Ze stond voor de schappen met snoep. Ze zag dropslierten, zure matjes, zoete bananenschuimpjes, roze Chupa Chups, en nog veel
meer. Ze koos voor het chocolade verrassings-ei. De Kinder-surprise. ‘Een ei?’, vroeg papa, ‘Past dat niet beter bij Pasen? Ben je al zover in je hoofd?’ En hij aaide haar over de bol. Ze liepen terug naar de auto. Toen ze er waren, voelde papa in zijn jaszak. ‘Shit’, zei hij, ‘sigaretten vergeten… Ga jij maar vast in de auto zitten. Ik ben zo terug.’ en hij liep terug. Daar stond Annika. Alleen op de parkeerplaats. Bij de auto. Ze keek om zich heen. Voor zich zag ze de flats van de stad. In het licht van de ondergaande zon kleurden ze roze met paars. Een roze met paarse muur, dat waren de flats van een afstand. Als een vesting rondom de stad. Een kasteel vol bewoners. Ze keek naar het witte sneeuwtapijt. De sneeuw was niet overal meer vers, maar ze voelde hoe de vlokken los wilden komen. Nog 1 keer opgeschud, voor het smelten zou inzetten. Ook Annika wilde loskomen. Los van de wereld. Mee in de beweging. En toen… alsof toeval niet bestond… begon de grond onder haar te bewegen, trillen als ze nog nooit getrild had. De aarde tilde haar op. Wierp haar in de lucht, gooide haar een klein beetje omhoog. Met liefde. Niet meer dan een paar centimeter maar toch… de schok toen ze neerkwam, hield enkele seconden aan. Bomen kraakten, mensen hielden zich staande, de klepels in de kerkklokken gingen heen en weer. Later zouden deskundigen verklaren dat de beving uitzonderlijk was geweest. De schade was aanzienlijk. Bij een Noordoost-Groningse boerderij had zelfs de fundering het begeven. Bij de ineenstorting was een vrouw, een zekere Josefien Cuypers (26 jaar) om het leven gekomen. Of er een oorzakelijk verband bestond tussen de seismologische storing en de weersomslag die direct hierop volgde, was voer voor discussie voor commentatoren. Met het schudden van de aarde, ging het sneeuwen. Annika stond op de parkeerplaats en keek naar haar rechterwijsvinger. Er dansten sneeuwvlokjes omheen.
Winterkrachten Een reis….. Een tocht door de kou….. Zal jij moeten overleven……. Krachten zullen jou helpen……. Om de slechterik te verslaan……. De woorden galmden na in alea’s hoofd. Alea was een mooie sneeuwpanter, ze leefde in een prachtig bos. Er stonden hoge sparren bedekt met sneeuw. En hier en daar lagen ijskristallen op het gras. Het winterse landschap strekte zich ver voor haar uit. Ze had net een droom gehad. Alea kreeg hem steeds vaker. Intussen wist ze wat het betekende. Binnen kort was het kerst en dan zouden alle sneeuwpanters samen komen op de grote open plek om het te vieren. Maar er was één sneeuwpanter die het daar niet mee een was. Het was Brooce. De wreedste panter op de wereld. Iedereen vreesde voor hem. Hij woonde ver afgelegen in het koudste stuk van het Woud. Dat bos zag er niet uit als de rest van het woud, het was er donker en mistig je kon er bijna niks meer zien. Iedereen was er bang voor. Maar haar droom vertelde dat ze een lange ,koude reis moest maken. En dat ze een slechterik moest verslaan. Het was te duidelijk. Alleen één ding snapte ze niet. Het stuk over die krachten.. Alea zette het uit haar hoofd en ging op jacht. Iets verderop zag ze een haas zitten. Alea sloop over de grond. Haar buik raakte het koele gras. Heel voorzichtig tilde ze haar poten op, zo licht dat niemand haar zou kunnen horen. Toen maakte ze een sprong! Ze belande boven op de haas en beet hem in zijn nek. Voor ze hem zou opeten zou ze eerst een ritueel moeten doen. Ze sloot haar ogen en zei, bedankt ijsgeesten voor dit goede seizoen. Toen at ze de haas op. Ze had geen zin om naar haar droom te luisteren. Maar toch.. als ze het niet zou doen zou kerst in de soep lopen! En dat mocht niet gebeuren. Kerst was het vrolijkste feest ter wereld! Ik doe het, ik ga op weg! Langzaam werd het avond. De sterren schenen prachtig op het bos. En sneeuwvlokjes vielen naar beneden. Alea nestelde zich onder een hoge spar met scherpe naalden. Ze
was uitgeput, ze had de hele tijd gelopen naar het noorden daar lag het donkere bos. Nu besloot ze te gaan slapen. Goed zo, je bent al begonnen aan je reis…. Binnen kort zul je krachten ontvangen…. Weer die droom over die krachten. Alea strekte zich uit. Het was ochtend en de zon scheen. Ze stond op en geeuwde. Ineens hoorde ze geritsel in een struik. Alea sloop er op af. Maar toen alea op de struik sprong was er niks. Ineens hoorde ze een stem achter zich. Alea draaide zich om. Er stond een grote schim van een mannelijke sneeuwpanter voor haar, hij was een geest! ‘Hoi Alea’, zei hij. ‘Eh hoi’. ‘Alea ik ben Thunder, ik heb jou dromen gestuurd.’ ‘ Was jij dat?’ ‘Ja ik heb vroeger al eerder geprobeerd Brooce te verslaan.’ ‘En?’ vroeg Alea. ‘Dat is natuurlijk niet gelukt.’ ‘Ik ben gestorven in de kou. Ik was in slaap gevallen en ben dood gevroren.’ Alea voelde een brok in haar keel. ‘Wat erg!’ ‘ Ja maar nu ben ik er om jou te helpen.’ ‘ Echt?’ ‘Ja, ik ga jou leren om je krachten te gebruiken tegen slechte personen.’ ‘Heb ik die dan en hoe moet ik ze gebruiken?’ ‘Alea iedereen heeft diep van binnen speciale krachten en ik zal die bij jou naar boven brengen. ik leg het je uit, iedereen heeft zijn eigen krachten. Probeer een aantal dingen, bijvoorbeeld: ren om een boom heen of zet je poot met een klap op de grond. Er zou dan iets kunnen gebeuren.’ Alea probeerde en probeerde. Tot ze gewoon simpel met haar staart zwiepte. Er dook ineens een stevige mist op. ‘Goed zo!’ riep Thunder. ‘Dit is al een goed begin! Morgen gaan we verder, nu moet je doorreizen. Maar pas op dat je niet in slaap valt!’ Toen vervaagde Thunder en was hij weg. ‘Wow’, zuchtte ze. Ik hoop maar dat het gaat lukken. En ze liep de kou tegemoet… Na dat ze had gejaagd en wat had gegeten, ging ze weer op weg. Het werd steeds kouder. Er liep een rilling over alea´s rug. De mist trok op tot ze niks meer kon zien. Ze had de neiging om te gaan slapen maar dat mocht niet. Ze moest doorgaan… ondertussen oefende ze af en toe haar kracht en het ging steeds beter. Wanneer ze nu met haar staart zwaaide kwam er al harde regen uit de lucht vallen. Toen verscheen Thunder. ‘Alea je bent goed bezig blijf zo doorgaan. Probeer ook eens twee keer met je staart te zwaaien.’ En toen vervaagde hij weer. ‘Nee! Wacht!’ riep Alea Maar hij was al
weg. Alea zwaaide langzaam twee keer met haar staart. Eerst gebeurde er niets maar toen klonk er een luide knal en boven haar verscheen een bliksemschicht. ‘Je bent er klaar voor...’, hoorde ze Thunder zeggen. En Alea trok weer verder. Het werd kouder en kouder, zwaarder en zwaarder. Zelfs door haar dikke gevlekte vacht heen voelde ze de kou. Ook viel het haar op dat de bomen die altijd wit waren geweest steeds zwarter werden. En dat ze de zon nog nauwelijks meer zag. Thunder had ze ook al een tijd niet gezien. Maar ze bleef oefenen. Tot opeens ze in de verte een hoge zwarte toren zag uitsteken. Daar moest het kasteel van Brooce zijn. Alea had nog nooit een kasteel gezien. Maar dieren hadden haar verteld dat het heel veel grotten op elkaar waren en dat het heel mooi kon zijn. En het was er binnen altijd warmer dan buiten. Dus zo kon Brooce hier overleven. Alea was er bijna en voelde dat ze niet op moest geven. Ze stapte stevig door. De wind kwam haar tegemoet. En ze kon bijna geen houvast meer vinden met haar klauwen. Gelukkig vond Alea wat rotsen waarop ze omhoog kon klimmen. Toen zag Alea ineens een grote schaduw. Ze keek naar boven, daar stond een reusachtig kasteel. Het was hellemaal zwart. De omgeving was nog donkerder. Er was nergens een lichtje te zien. Plotseling hoorde ze pootstappen en een zware stem. ‘Dag prinsesje.’ ‘Ik ben geen prinses.’ ‘ Wat kom je hier doen Alea?’ Zei Brooce. De vlekken op zijn vacht waren net zo zwart als zijn kasteel. ‘Wat kom je doen in mijn sprookje?’ ‘Sprookje? Ik kom om het kwaad uit jou nachtmerrie weg te halen!’ ‘ Ach Alea. Laten we het eerlijk uitvechten.’ ‘ Oke ik ga de uitdaging aan.’ Brooce begon rondjes om haar te cirkelen. Ineens nam hij een sprong maar Alea ontweek hem. Toen beet hij Alea onverwachts in haar nek. Maar Alea trok zich los en zwaaide voor het eerst drie keer met haar staart. Ze wist niet wat er dan zou gebeuren. Een enorme wind kwam aan. En ze sprong in de bosjes. Sneeuwvlokken zo groot als muizen vielen uit de lucht. En in de verte zag Alea een hele grote sneeuwstorm aankomen. Ze pakte zich vast aan een tak en ging liggen. Ze hoorde Brooce schreeuwen door het geraas van de storm heen. Alea had moeite om zich vast te houden ze viel met een klap op een andere rots. Alea voelde een steek in haar zij en verloor het bewustzijn. Toen ze weer bij kwam was het stil. Ze keek voorzichtig op. De storm was voorbij. Haar wond bloedde niet meer. Alea
liep naar Brooce, hij lag stil op de grond en ademde niet. Het was gelukt! Ineens stond Thunder naast haar. ‘Heel goed gedaan Alea…’en weg was zijn schim. Alea voelde zich zo gelukkig! De dagen erna was ze weer in haar eigen territorium en ging ze op weg naar de open plek. Toen Alea daar aangekomen was, spraken de anderen sneeuwpanters vol bewondering over haar. De grote kerstboom was versierd met vuurvliegjes en ijskristallen. Het was heel gezellig. Er stond een heerlijk feestmaal klaar. Maar voor ze daar aan begonnen riepen ze met hun ogen dicht: ‘Bedankt ijsgeesten dat Alea onze kerst heeft kunnen redden!’ Daarna gingen ze eten. Het enige waar Alea niet over had verteld was over Thunder en haar krachten. Dat hield ze geheim. Alea moest wel voortaan haar best doen dat ze niet per ongeluk met haar staart zwaaide want dat zou niet goed aflopen. Maar ze kon wel met haar winterkrachten alle dieren beschermen en helpen.
Einde
Een magisch helende kerst Amy kwam uit een groot gezin. Drie maanden geleden raakte ze alles kwijt. Haar ouders, broers en zus verloren allen het leven bij een auto ongeluk. Van een vrolijke, betrokken en extroverte meid van zevenentwintig, veranderde Amy in een teruggetrokken ijsprinses. Voor haar dorpsgenoten was ze dat zielige vrouwtje en voelde ze hun ogen in haar rug prikken. Ze had genoeg van al dat medelijden. Waarom konden ze haar gewoon niet met rust laten. Ze wilde haar op eigen manier rouwen. Om al die aandacht te ontvluchten, besloot ze te verhuizen naar een klein gezellig dorpje vijftien km verderop. Tevreden keek Amy in het rond. Ze had net de laatste hand gelegd aan de inrichting van haar nieuwe woning. Met een flinke plof viel ze in haar witte bankje. Maestro, haar grote rottweiler, zag dat als een uitnodiging en kwam direct zijn aandacht opeisen. Terwijl Amy Maestro over zijn kop aaide, was haar blik gericht op een doos op haar eettafel. Deze doos was gevuld met allerlei kerstspullen. Het was 23 december. Zouden er nog kerstbomen te koop zijn? De realisatie dat er mogelijk geen kerstbomen meer zouden zijn, gaf Amy hernieuwde energie. Ze was van plan deze kerst alleen te zijn, maar om het helemaal te negeren… Nee dat kon ze niet, vooral ook omdat het haar moeders favoriete tijd van het jaar was. Snel wipte ze van haar bank en schoot ze haar laarsjes en jas aan. Op het moment dat ze haar huis afsloot, begroette haar nieuwe buurvrouw haar. Amy maakte gebruik van deze begroeting om haar buurvrouw ‘Dolly’ te vragen of en waar ze mogelijk een kerstboom kon aanschaffen. Dolly glimlachte warm en gaf haar het adres van haar zwager. “Zeg maar dat ik je gestuurd heb. Dan maakt hij een leuk prijsje voor je.” Blij met het adres stapte Amy in de auto en reed het dorpje uit. Gelukkig was het makkelijk te vinden. Een grote goedlachse man kwam haar tegemoet. “Ik heb uw adres van mijn buurvrouw ‘Dolly’ gekregen. U zou misschien nog een kerstboom over hebben. Heeft u er nog eentje?” “Gestuurd door Dolly…Tuurlijk heb ik er nog wel eentje, loop maar mee.” Met grote stappen liep de man langs zijn boerderijschuur naar achteren. Amy
moest snel lopen om hem bij te kunnen houden. Achter de schuur bevond zich een redelijk leeg veld. Slechts enkele kerstbomen stonden er nog in de grond. “Kies er maar eentje uit. Degene met het strikje bovenin is gereserveerd, maar is niet opgehaald. Die mag je ook nemen. Het stelletje heeft een vakantiereis gewonnen en zit nu in het buitenland.” Het was werkelijk een prachtige boom en voor enkel vijf euro mocht Amy de boom meenemen, als ze maar wel beloofde haar buurvrouw de groeten te doen. Netjes uitgegraven en ingepakt, legde de man de boom in Amy’s auto en wenste haar fijne feestdagen. Op weg naar huis was ze dankbaar dat ze eindelijk weer als een normaal mens behandeld werd. De afgelopen maanden had heel haar omgeving haar behandeld als een breekbaar poppetje dat niet voor zichzelf kon zorgen. Ze had zich vreselijk gevoeld onder al deze bemoeizuchtige aandacht. Hierdoor had ze zich afgesloten van de buitenwereld. Berichtjes en telefoontjes van haar familie, vrienden en kennissen had ze genegeerd en hierdoor de bijnaam ijsprinses gekregen. Maar nu kon ze opnieuw beginnen in een nieuw dorp, met nieuwe mensen om zich heen, die niets van haar verlies af weten. Hopelijk kon ze nu zichzelf weer vinden en op haar eigen manier rouwen. Met veel moeite kreeg Amy de boom uit de auto en in haar huiskamer. Tevreden keek ze naar haar boom. Nog nooit had ze zo’n mooie boom gezien. Met een flinke grijns op haar gezicht hing ze de kerstversiering in de boom. Pap en mam zouden trots op me zijn, bedacht ze toen ze het eindresultaat bewonderde. Met een schok ontwaakte ze uit haar gedachte. Maestro vond het namelijk tijd om uitgelaten te worden en porde daarom met zijn grote snuit in haar rug. Tot haar schrik was het al over zevenen. Snel lijnde ze Maestro aan en stapte de deur uit. Haar huis lag aan de rand van het bos. Heerlijk genietend van de buitenlucht, wandelde ze het bos in. Na een kwartier veranderde Maestro van een rustig snuffelende hond in een jachthond die een prooi op het spoor was. Met grote moeite de riem houdend, holde Amy achter haar hond aan. Na ongeveer tien minuten rennen stopte Maestro bij een grote eik. Met zijn neus pookte hij in een grote berg bladeren onderaan de boom. Amy pakte de hond vlug bij de berg vandaan en legde hem een stukje verder aan een boom vast. Zo geruisloos mogelijk
liep ze terug naar de berg bladeren. Ze hurkte naast de berg en voorzichtig pakte ze de bladeren een voor een weg. Tot haar verbazing lag er een mooie vos onder de bladeren. Naast de vos lag een plas met wat leek op gal. De vos zelf was apathisch en hijgde zeer onregelmatig. Bang dat het beestje vergiftigd was tilde Amy het op en wikkelde het in haar jas. Ze maakte Maestro los en liet hem onaangelijnd naast haar lopen. Gelukkig was Maestro niet agressief naar het vosje toe. Zo vlug als ze kon snelde Amy naar huis, waar ze haar hond zijn eten gaf en de vos in een deken wikkelde. Al rennend nam ze de vos mee naar haar auto en reed naar de dichtbij zijnde dierenarts. De dierenarts was een vriendelijke, wat oudere man. Hij vond het totaal geen probleem dat ze zonder afspraak buiten het spreekuur om kwam. Met een bezorgd gezicht onderzocht hij de vos. Het beestje had iets gegeten wat waarschijnlijk was vergiftigd. Hij was zeer verzwakt en onderkoeld. De kans dat het beestje het zou redden was klein. Met blikjes krachtvoer voor katten, wat kattenmelk en het telefoonnummer van de dierenarts stond Amy een half uurtje later weer bij haar auto. Ze had aangeboden de zorg voor deze vos op zich te nemen. Amy had de dierenarts beloofd dat ze hem zou bellen, mocht het slechter gaan met de vos. Thuis nam ze de vos op schoot en drapeerde ze een warme deken over hun beide heen. Terwijl ze het vosje zachtjes streelde, keek ze het beestje recht in de ogen. “Wat een mooie ogen heb je vos. Blijf leven. Ik zal goed voor je zorgen” De vos keek haar dankbaar aan en kroop nog dichter tegen haar aan. Maestro maakte misbruik van de situatie en sloop zo geruisloos mogelijk naast Amy en de vos op de bank. Normaal zou Amy dit niet toestaan, maar Maestro gaf wel veel warmte en dit was precies wat de vos nu nodig had. De vos viel in slaap. Zijn ademhaling was gelukkig regelmatig geworden en zijn lichaamstemperatuur niet meer zo koud als toen ze hem in het bos vond. Na een uurtje tilde Amy de vos op en nam hem mee naar de keuken. Hier gaf ze de vos een kommetje krachtvoer en wat kattenmelk. Aarzelend en wankel op de poten naderde de vos de kommetjes. Voorzichtig nam hij een hapje van het voedsel. Al snel vergat hij zijn voorzichtigheid en binnen enkele secondes waren beide kommetjes leeg. Verheugd pakte Amy de vos op en kriebelde hem achter zijn oor. “Ik laat je niet sterven.” fluisterde ze.
Amy legde de vos in haar waterbed omdat dit de warmste plek in huis was en ze de vos niet alleen wilde laten. Met een extra dekentje dekte ze de vos toe. In een zo snel mogelijk tempo kleedde ze zich om en poetste ze haar tanden. De vos hield haar nauwlettend in de gaten. Pas toen Amy bij hem in bed kroop leek er weer rust te komen in zijn ogen. De vos kroop helemaal tegen Amy aan. Ontroerd keek Amy naar het beestje. Nu had ze weer een doel in het leven. Het redden van dit schattige vosje. Terwijl Amy met tranen van ontroering naar het vosje keek, zag ze hem veranderen van vorm. Hij nam de vorm aan van een knappe man. Verstijfd van schrik keek ze de man in haar bed aan. “Duizend maal dank schone dame” sprak hij met een fluwelen stem. “Ik heet Sionnach en ben een magisch wezen. Ik heb zowel een vossen- als een mensen gedaante. Ik ben je heel dankbaar. Daarom mag je een wens doen en laat ik die uitkomen. Je kunt alles wat je maar wilt wensen.” Verbouwereerd keek Amy zwijgzaam naar Sionnach. Pas na enkele minuten kon ze hem antwoorden. Ondertussen keek Sionnach haar vertederend aan. “Alles……” stamelde ze “de enige wens die ik heb, is dat je deze kerst samen met me viert.” Met een glimlach pakte Sionnach haar hand en kuste deze teder. “Als je wilt, blijf ik je hele leven bij je, je hebt namelijk mijn hart gestolen.” Woorden kon Amy niet meer uitbrengen, enkel een bevestigend knikje en een alleszeggende omhelsing.
Een sprookjesachtig spookverhaal
We stapten de auto’s uit en schoven onze witte latex handschoenen over onze handen. We pakten onze koffers uit de grote landrovers en bleven even staan om naar het grote sprookjesachtige kasteel te kijken. Het was ijskoud en ik had spijt dat ik alleen maar een coltrui aan had gedaan. Ons werk zou de komende weken hier voor ons liggen. In het kasteel had een familie, de Jenkins, van 8 mensen gewoond: een tante, een opa, een oma, 3 kinderen en een vader en moeder. Ze waren niet de oorspronkelijke eigenaren en hoorden ook niet in de bloedlijn van de mensen die er hadden gewoond want ze hadden het van de vorige eigenaren, de Villiers, van het kasteel gekocht omdat die in geldnood zaten. Nu woonde er echter helemaal niemand meer in het kasteel want de familie was op mysterieuze wijze vermoord. Nou ja, mysterieus, er was veel bloed geweest en opengereten lichamen en afgetrokken ledematen en op het jongste meisje na had iedereen onder het bloed gezeten, het meisje had zeker 15 meter boven de grond in het midden aan het plafond gehangen. Het mysterieuze was dat niemand enig idee had hoe het meisje daar had kunnen komen en dat geen enkel team sporen kon vinden om de dader te identificeren en nu waren ik en mijn team erbij gehaald. We stapten door de sneeuw die onder onze voeten knerpte en liepen naar het kasteel. Door de rozentuin en over de brug die over de bevroren vijver vol lelies was gebouwd. Het was binnen bijna net zo koud als buiten en daar werd ik nou niet echt vrolijker van. We begonnen met zoeken. Behalve natuurlijk de lijken was alles nog precies hetzelfde als hoe het was toen de Villiers, de Jenkins in het kasteel aantroffen. De Villiers woonden in een huisje op de grond die bij het kasteel woonden en waren dus ook verdachte nummer 1. Het kasteel was een grote puinhoop, er was bloed overal en meubels en bloemvazen lagen omgevallen en kapot op de grond. De televisie stond op sneeuw en het enige was je hoorde was het geluid van die televisie wat klonk alsof iemand continue in je nek stond te hijgen. Ik voelde me niet echt prettig op de crime scene van vandaag. We begonnen met ons onderzoek en ik kreeg het echt heel koud dus ik leende een jas
van mijn collega. Het was echt een prachtig kasteel en ik kon al voor me zien hoe de prinsen en prinsessen vroeger door de reusachtige balzaal dansen. En toen hoorde ik het, een klein kinderstemmetje. Het was heel hoog, duidelijk een meisje, en breekbaar maar wel helder als glas en ik kreeg er kippenvel van op mijn handen. ‘Hij vermoorde mama eerst. Hij deed haar heel veel pijn en toen ze bijna dood was liet hij haar liggen en liep hij naar Nick’ Nick was een van de kinderen, de middelste, het scheen dat het best wel een rotzakje was geweest. ‘maar papa probeerde Nick te beschermen dus moest hij eerst weg en hij had net zo veel pijn als mama denk ik want hij schreeuwde en moest huilen. Ik kon hem niet zien, af en toe zag ik een schim, wit of zwart, het leken wel geesten. Toen bedacht ik dat hij misschien niet alleen was want hij kon niet wit én zwart zijn. En ik zag een vrouw, ze had een hele grote jurk aan en hij was heel mooi maar ze huilde en had heel erg zwarte ogen en ze was eng. Het was haar huis riep ze, het huis van haar familie, niet dat van ons maar ze had het fout want wij hadden het gekocht en dus was het niet van haar of dat van haar familie tenzij dat wij familie van haar waren en ik wist heel zeker dat we dat niet waren. Toen ik dat tegen haar zei liep ze dwars door Nick heen en schreeuwde recht in mijn gezicht en ze schreeuwde zo hard dat mijn haren en mijn witte pyjama wapperden. En toen kwam hij naar Nick en mij en kon ik hem wel zien. Hij had een rode broek aan en een geel jasje en hij had een staartje en een dolk en hij moest al héél oud zijn want zelfs mijn opa zou dit ouderwets noemen. Ik had ze niet meer gezien maar ik dacht dat zij ook wel dood zouden zijn. Tante Anja zat in de hoek van de kamer en ze gilde en trok haren uit haar hoofd en huilde en trilde. De man sleurde Nick mee en ik hoorde hem gillen en schreeuwen en smeken maar na een aantal minuten werd dat zachter en toen het zachter werd zette ik me in beweging en begon ik te rennen. Ik kon horen hoe de man tante Anja onder handen nam en ik rende de stenen wenteltrap op. Opa´s hoofd lag midden op de trap en ik moest stoppen omdat ik moest overgeven. Ik vond Rick’ Rick was de oudste jongen wist ik. Zij moest de dochter zijn. Ik was misselijk geworden van het verhaal maar ze ging nog steeds met zo’n gespannen kalmte door. ‘in zijn kamer. Hij zag me en rende naar me toe, hij moest huilen. Hij tilde me op en rende met me naar beneden, hij
rende naar de voordeur maar we haalden het niet. Een andere vrouw hield hem tegen, ze had heel mooi rood haar en een hele mooie groene jurk maar ze keek net zo boos als de andere vrouw en dat maakte me bang. Samen met een andere man deed ze Rick pijn, net zoals dat ze papa, mama, opa, oma, Nick en tante Anja pijn hadden gedaan. En toen moest ik ook huilen want ik was altijd gek geweest op Rick. En toen werd ik weer opgetild maar niet door Rick dit keer, het was door weer een andere man en ik gilde en wilde los komen maar als ik hem sloeg keek hij nog niet eens op. Hij begon te vliegen en toen werd ik stil want ik wist zeker dat ik droomde want mensen kunnen niet vliegen en alleen geesten kunnen vliegen en die bestaan niet. Toen pakte hij een touw en bond die om mijn nek en hing me aan het plafond en kon ik niet meer ademen maar dat was niet erg want ik droomde het alleen maar en ik hoefde alleen maar te wachten tot ik wakker zou worden. Maar ik word niet meer wakker en daar word ik wel bang van dus als je me vind wil je me dan wakker maken want ik hou niet van slapen en kijk uit voor de boze mannen en vrouwen uit mijn droom want ze willen niet dat iemand anders hun huis krijgt.’ Ik was doodsbang, echt doodsbang, ik had nooit in geesten geloofd en ik wist niet of ik dat nu wel deed maar ik wist wel dat ze hier wel bestonden. Ik liep naar de kamer van het meisje en eigenlijk was ik veel te bang om dat te doen. Toen ik in de deuropening van haar kamer stond zag ik het al. Ik zag haar bed en een doorschijnende gestalte lag op haar bed maar ze draaide zich om, opende haar ogen en keek me aan. Ze was wakker, het was nooit mijn bedoeling geweest om haar wakker te maken, nu wist ze dat het geen droom geweest was. Het kasteel begon te trillen. Ramen barsten en de kroonluchters rinkelden en ik rende de trappen af, ik kon de beelden van de avond dat iedereen in dit huis stierf voor mijn ogen voorbij zien flitsen en ik rende zo hard ik kon naar mijn collega’s die net als ik in paniek naar de deur renden. Toen we buiten stonden renden we naar de auto’s en eenmaal in mijn auto keek ik naar het kasteel, er was van buiten niks aan te zien, gewoon een doodnormaal prachtig sprookjeskasteel. Maar het was behekst en ik wist dat dit raadsel nooit opgelost zou worden en ik wist ook dat ik de oplossing van het raadsel zojuist te horen had gekregen.
Winters verlangen Er was eens… Stilletjes loopt Lieveke van de eetkamer naar de salon, ze heeft hier zojuist gedineerd. De onderkant van haar witte jurk ruist over de pas geboende vloer. Halverwege de gang staat zij even stil en kijkt door het hoge raam naar buiten. Er ligt een dik pak sneeuw. De gracht rondom het kasteel is bevroren, de oprijlaan en de tuin zien eruit als een grote, witte ijsvlakte. Sprookjesachtig en ongeschonden, de enige afdrukken die er hier en daar staan zijn die van een rond tjilpend vogeltje, een kat die langs is gelopen en de voetstappen van Jason toen hij kwam vanochtend en weer naar huis ging aan het eind van zijn werkdag. Lieveke loopt peinzend verder en gaat zitten op de grote rode pluche bank in de salon. Lekker bij de warmte van de open haard die Jason voor haar heeft aangestoken voordat hij naar huis is gegaan. Ze kijkt rond, ze heeft een prachtig kasteel op een fantastische plek in het dorp. Mensen zijn jaloers op haar. Op de dagen dat de tuin en het Kasteel toegankelijk zijn voor het publiek ziet ze hun afgunstige blikken. Buiten hoort Lieveke dorpse drukte, spelende kinderen en roepende ouders. Ze loopt naar het raam en ziet lachende mensen voorbijlopen. Velen van hen hebben schaatsen in de hand, ze gaan naar het Kerstsprookjesfestijn in het hartje van het dorp waar ook een schaatsbaan ligt en een Koek en Zopie tent. Sommige voorbijgangers kijken bewonderend naar rechts, in de ongeschonden sneeuw met de bevroren gracht eromheen, omgeven door kerstverlichting is het een prachtig sprookjeskasteel. Niemand ziet haar totdat een klein meisje, met prachtige lange zijdezachte blonde haren die als een wolk onder haar muts vandaan komen, opkijkt en opgewonden roept; ‘Mama, Papa, kijk daarboven, daar staat de ijsprinses!’ Het meisje rent naar de kasteelpoort. ‘Noa, kom onmiddellijk terug,’ roept haar vader, ‘daar mogen wij niet komen!’
Schichtig duikt Lieveke achter het velours rode gordijn, ze wordt niet graag gezien. Wat moeten mensen wel niet denken, stel dat ze weten dat ze hier alleen is, eenzaam is terwijl zij samen met hun gezin, familie en vrienden op pad zijn. Wat als zij bemerken dat zij breekbaar is en niet aan hun beeld kan voldoen. Nee, dat is onmogelijk zij moet alles op alles zetten dat zij Lieveke, dé ijsprinses blijft, dat zíj de verantwoordelijkheid heeft, neemt en houdt voor al het ijs en alle sneeuw. Zij is verantwoordelijk voor de winter of het nu goed of slecht gaat. Voorzichtig loopt ze achter het gordijn vandaan de grote salon weer in, ze recht haar schouders, ze moet tevreden zijn, zij heeft gedaan wat haar is opgedragen en heeft deze winter aan ieders verwachtingen voldaan. Vrieskou en een mooie witte laag sneeuw tijdens de kersttijd. Terwijl een eindje verderop in het sfeervolle dorp de lichtjes glinsteren in de bomen, kinderen en volwassenen plezier op de schaatsbaan hebben. Glühwein wordt gedronken in de Koek en Zopie tent, gaat Lieveke weer zitten in de rode pluche bank, naast de open haard die inmiddels is uitgegaan. De seizoenen volgen elkaar op en Lieveke is bezig met de voorbereidingen op het volgende winterseizoen. Jason komt binnenlopen met een zilveren dienblad met daarop de prachtig gegraveerde theepot, een erfstuk van haar moeder, de top-ijsprinses. Haar wonderschone moeder die op handen gedragen was en vele prijzen had gewonnen. Ieder jaar weer zorgde haar ijzige moeder voor een fantastische winter met veel sneeuw en bevroren water. Zij was jarenlang de hoofdgast op het ijsbal aan het einde van ieder winterseizoen. De laatste jaren lijkt er echter steeds iets te veranderen, het is niet hetzelfde als toen, maar Lieveke weet ook niet wat het nu precies is. ‘Jason’, begint Lieveke aarzelend, ‘heb jij ook het idee dat alles anders wordt? De lucht ziet er anders uit, de temperatuur van de grond is anders, de zon heeft nog nooit zo lang geschenen. De vissen in de gracht gedragen zich anders dan alle voorgaande
jaren rond deze tijd’. Lieveke zucht: ‘Jason wil je eens naast me komen zitten?’ Jason is geschokt; ‘Dat kan echt niet ijsprinses, ik breng u thee en koekjes, ik maak uw eten en maak de open haard voor u aan. Maar ik kan niet naast u komen zitten!’ ‘Jason, ik heb je hulp nodig,’ roept Lieveke wanhopig, ‘Ik heb moeders grote boeken gelezen maar daar zijn geen antwoorden te vinden. Als ik de antwoorden niet vind zal er straks geen winter meer zijn, zal de gracht niet bevriezen en het kasteel niet versmelten in een prachtig winterlandschap met glinsterende lichtjes. Dan zullen er geen lachende en pratende kinderen voorbij lopen om te gaan schaatsen. Zij had niet de vragen die ik heb. Je moet me helpen Jason!’ ‘Mijn welgemeende excuses ijsprinses’, zegt Jason stijfjes. ‘Ik kan u niet helpen. Ik wens u welterusten, sluit de deuren goed achter mij en morgenochtend breng ik om 7.00 uur uw ontbijt’. Lieveke voelt zich verlaten en in de steek gelaten. Ze is moe en gaat vroeg naar bed. Misschien ziet de wereld er morgen wel weer anders uit. Ze huilt zich in slaap… De volgende ochtend, voor het ontbijt, maakt Lieve een wandeling. Haar bontmuts en handschoenen zijn niet nodig want het is nog warm voor de tijd van het jaar. Over de houten ophaalbrug loopt ze de met sluierende mistslierten overdekte kasteeltuin in. Het ziet er prachtig en mysterieus uit en het ruikt heerlijk naar vochtige grond. Terwijl ze naar het bankje vlakbij bij de kasteelpoort loopt knisperen haar voetstappen op de kiezeltjes die een beetje glad zijn. Als ze gaat zitten op het bankje hoort ze achter de kasteelpoort twee stemmen. Ze kan door de mist niet goed zien wie het zijn, ze dragen twee grote zwarte capuchons over hun hoofd. Ze kan een paar harige handen zien en een grote spitse neus die onder de capuchon vandaan komt. Lieveke griezelt en gaat ondertussen zachtjes verzitten om het gesprek beter te kunnen volgen. Ze hoort een mannenstem en een schrille vrouwenstem op fluistertoon heftig met elkaar praten. ‘De ijsprinses zij is schuldig, zij
moet dit probleem oplossen’, fluistert de vrouw grimmig. ‘Als zij niet snel met een oplossing komt bestormen we het kasteel en nagelen haar aan de schandpaal!’ Lieveke trekt wit weg, ze is doodsbang, trillend staat ze zo zachtjes mogelijk op en ze sluipt richting ophaalbrug. ‘Die gladde rot steentjes,’ denkt ze. Eenmaal bij de ophaalbrug trekt ze haar jurk op en rent zo snel mogelijk richting de deur van het kasteel. Gelukkig had ze deze op een kier laten staan en kon ze gelijk naar binnen rennen. Met een klap gooit ze de deur achter zich dicht en leunt er even tegenaan. ‘Wat heb ik misdaan? Ik doe toch alles wat ik kan!’ Lieveke gaat vertwijfeld en bang in de hoek van de grote rode pluche bank zitten, ‘Wat moet ik doen, ik weet het niet meer en ik ben ten einde raad,’ Lieveke voelt zich machteloos. Plots galmt de gong van de deur door de muren in alle vertrekken van het kasteel. Lieveke schrikt en dept de tranen van haar gezicht. Een paar minuten later staat Jason in de kamer en er springt een meisje achter zijn rug vandaan. ‘Hallo ijsprinses’, zegt zij met een glimlach, ‘ik ben Noa’. Lieveke kijkt haar aan, het meisje komt haar zo bekend voor, dan ziet ze het. Het is het meisje met de lange zijdezachte blonde haren van seizoenen geleden, zij is nu een mooie jonge vrouw. Noa strekt haar hand uit naar de verraste Lieveke, ‘Ik kom u helpen. Kom met me mee’, zegt Noa, ‘Ik neem je mee naar de wereld buiten de kasteelpoort en we gaan het samen doen.’ Buiten bij de kasteelpoort aarzelt Lieveke even maar Noa trekt haar eronder door. Hand in hand lopen ze richting dorpsplein. Op de aangelegde schaatsbaan is het druk met lachende kinderen, vaders en moeders staan te kletsen in de Koek en Zopie tent met een beker warme chocomelk in de hand. Door het verschil in kou en warmte speelt de warme lucht rondom de beker. Er ligt geen sneeuw, er is geen vrieskou en dus zijn de grachten niet bevroren. Het ziet
er anders uit maar de mensen hebben nog evenveel plezier, ze schaatsen en ze genieten. Ze hebben behouden waar ze waarde aan hechten, ook in de tijd dat de omstandigheden anders zijn geworden. Dan ontstaat er wat geroezemoes en tumult, hoofden draaien zich om en kijken richting Lieveke. Er valt een ongemakkelijke stilte totdat een man naar voren stapt: ‘Noa, wat fijn jou en de ijsprinses te zien! Lusten jullie eerst een beker warme chocomel? Dan gaan we daarna samen het ijs op.’ Gelukkig en opgetogen kijkt Lieveke om haar heen terwijl ze zachtjes in de hand van Noa knijpt. In de verte ziet ze twee schimmige figuren met een zwarte capuchon verdwijnen in een straatje dat uitkomt op een grote kerk. Het sprookje van morgen wordt vandaag geschreven… en samen leven we nog lang en gelukkig.
Sakari De Ijs-Majesteit en de rode Fonkeling Sakari staat voor haar kaptafel. Terwijl ze naar haar spiegelbeeld kijkt, voelt ze een koude rilling. Dat gebeurt haar iedere keer weer. Misschien komt het omdat ze met haar vingers het dunne laagje ijs van de spiegel moet vegen. Twee heldere blauwe ogen kijken haar aan. Haar ademhaling vormt kleine wolkjes damp. Dansend door de lucht voorzien ze de omgeving van een nieuw laagje ijs. Ze draait weg van de spiegel en haar hart voelt nóg kouder aan dan anders. Een traan loopt over haar wang en verandert langzaam in een ijskristal. Ze hoort hem op de grond uiteen spatten. ‘Zelfs mijn innerlijke warmte, verandert in ijs…’. Ze staat op, borstelt haar lange witte haren en zet ze vast met de zilveren diamanten pin. Even fonkelt de knalrode diamant…of lijkt het maar alsof? Door de lange gangen van haar Ijskasteel komt Gana aangehuppeld. Kwispelend rent hij om haar heen. Ze negeert haar hondje en loopt rechtstreeks naar de grote zaal. Terwijl ze naar binnen loopt wordt het langzaam stil. De werkers stoppen met hun bezigheid en buigen voor haar. Statig loopt ze hen voorbij. Ze kijkt niet op of om. Gana snuffelt links en rechts en kan niets negeren. Hoe zijn Majesteit-baasje dat toch voor elkaar krijgt? Dan blijft Sakari staan en kijkt rustig rond. “Clemens”, haar stem galmt door de grote ruimte, ‘kun jij me vertellen hoe het ervoor staat?’ Clemens weet niet hoe snel hij naar voren moet stommelen. Diep buigend, half door zijn knieën staat hij voor haar. “Jazeker Majestoot ,ehm…Majestiet,…ehm Majesteit”. Ze doet alsof ze hem niet heeft gehoord, maar haar hart maakt een raar klein sprongetje en weer fonkelt de rode diamant in haar haren. “Clemens! Ik stel je een simpele vraag…”. “Maar natuurlijk uw hoogste, ehm…hogere…hoogstrijd…ehm…hoogheid”.
Gana komt niet meer bij van het lachen en blaft het uit. Die Clemens. Normaliter de grootste praatjes, de leukste grappen en altijd een vriendelijk woord, maar zodra zijn baasje verschijnt lukt praten hem niet meer. “Stil Gana, klaar nu”. Sakari roept haar hondje tot de orde en zetelt zich in haar troon. Ze gebaart Clemens dat hij ook kan gaan zitten. Misschien stelt dat hem gerust. Hij pakt een stoel en zet deze tegenover haar neer. De werkers beginnen onrustig te mompelen. Tegenover de Majesteit gaan zitten? Dat kan écht niet. Hoe haalt Clemens het in zijn hoofd. Wat is er toch met hem aan de hand? Nét op tijd beseft Clemens wat hij doet. Hij schuift de stoel snel opzij, maar verliest daarbij zijn evenwicht. Hij wankelt en valt naar voren. Het is ernstig stil in de zaal. De werkers houden hun adem in… Dán gebeurt er iets wat niemand ooit had kunnen bedenken. Laat staan dromen of zelfs verzinnen. Terwijl Clemens om zich heen grijpt, springt de Majesteit op en reikt ze hem haar hand. Clemens bedenkt zich geen moment en grijpt deze vast. Het schouwspel wat daarop volgt is met geen pen te beschrijven. De wereld staat even stil. De zaal licht rood op. De werkers geloven hun ogen niet. Met hun armen bedekken ze hun gezicht. De felheid van het licht verblindt hun ogen. Als een fontein fonkelen kristallen in de lucht. Ondertussen hervindt Clemens zijn evenwicht. Hij staat als versteend tegenover zijn Majesteit en weet niet goed wat hij moet doen. Als hij weer bij positieven is, laat hij voorzichtig haar hand los. Ze kijkt hem aan en lijkt ontdaan. Tranen lopen over haar wangen. Hij is de enige die het kan zien. In ragfijne lijntjes vinden ze hun weg naar benee, waar ze als zoute druppels de grond raken. Ze merkt het echter niet… “Sorry”…’ Gana kijkt zijn baasje aan. Hij likt haar hand en ze kijkt naar hem. Langzaam aait ze zijn kop. Het voelt fijn, het voelt ... warm…? “Kom Gana, ik wil graag terug naar mijn kamer, ik ben moe”. Zo statig als ze binnen was gekomen, zo aandoenlijk schrijdt ze nu de zaal uit. Voordat ze door de helderblauwe poort verdwijnt, draait ze zich nog even om.
Verbeeld Clemens het zich, of kijkt ze naar hém? Kilte omklemt zijn hart. Een nieuw gevoel voor de immer warme harde werker. Als ze zeker weet dat ze uit zicht is, blijft Sakari staan. Haar hondje kijkt naar haar. Hij piept zachtjes. Sakari leunt nu tegen de koude wand van de gang. Ze voelt de kou tot zich doordringen. Haar handen glijden over de wand. Haar vingers doen pijn. Nog nooit eerder heeft ze kou zo gevoeld. Langzaam legt ze haar wang tegen de muur. De kou verspreidt zich over haar gezicht. Ze zucht. “Gana, het is zover”. Gana voelt zich er niet gerust op. Terug in haar kamer opent ze een la. In de la staat een schitterend kistje belegd met wel duizend briljantjes. Ze zet hem voorzichtig op de tafel en blaast het stof eraf. Gana ligt heerlijk voor de haard, die in geen jaren aan is geweest. Sakari doet het deksel open. Terwijl ze dit doet, neuriet ze een liedje. Het klinkt Gana bekend in zijn hondenoortjes, maar hij kan het niet direct thuisbrengen. Het kistje staat nu geopend voor haar. Met trillende vingers pakt ze er een rolletje perkament uit. Het ligt parmantig uitgestald op een rood fluwelen kussentje. Ze verbreekt het zegel en leest; Sakari legt het papier naast haar neer. Ze speelt met het fluwelen lint dat om de perkamenten rol bevestigd zat. Een diepe zucht. En op dat moment wordt de reden van haar kille bestaan haar ineens duidelijk. De kou die ze haar leven lang al uitstraalt, haar kille hart, de wolkjes adem die iedere geliefde op afstand hielden door hen te bevriezen, haar kraakheldere stem die ramen kon doen barsten... Met alle kristaltranen die ze gehuild heeft om haar eenzame bestaan, zou ze een Swarovski winkel kunnen vullen. Nu weet ze waarom. Dat waar ze haar leven lang naar heeft verlangd betekent het einde voor haar soort. Ze kijkt naar buiten waar ze sneeuwvlokjes ziet dwarrelen. Ze lijken vanavond extra mooi. Gana vleit zich tegen haar aan. Sakari kijkt naar haar hondje en legt haar hand op zijn ruggetje. Ze voelt haar hart opwarmen als ze hem aait.
‘Dus zo voelt liefde’ denkt ze. ‘Kom op Sakari’. Ze spreekt zichzelf bemoedigend toe. Ze weet wat haar te doen staat. De brief laat geen twijfel bestaan. Sakari schelt met de bel en binnen een paar ijskoude minuten staan er 75 werkers voor haar klaar. “Beste werkers, ik heb een speciaal verzoek”. De werkers kijken haar nieuwsgierig aan. “Ga op zoek naar de grootste kerstboom die jullie kunnen vinden en zet deze op het plein voor het kasteel”. “Ja Majesteit, goed Majesteit, komt voor elkaar Majesteit…” De werkers doen hun naam eer aan. Als Sakari een paar uur later uit haar raam kijkt ziet ze de grootste boom ooit staan. Het vervult haar met een warm gevoel. “Kom Gana, aan de slag”. Die avond trekt Sakari haar mooiste jurk aan. Ze strijkt met de zachte borstelharen langzaam door haar witte lange lokken. Dan pakt ze de zilveren pin. Ze strijkt over de grote dieprode diamant en zucht. In de spiegel ziet ze hoe een traan over haar wang een weg naar beneden baant. Het voelt kriebelig. Ze raakt diep geroerd. Wat had ze hier nog lang van willen genieten. Het is voor haar echter niet weggelegd. Met de pin draait ze haar witte lokken in een schitterende creatie. Ze poedert haar neus en kijkt naar haar spiegelbeeld zonder laagje ijs. Zachtjes mompelt ze een naam… Een half uur later is het plein volgelopen. Werkers, ambachtslieden, vrouwen & kinderen, iedereen is aanwezig. Sakari staat voor de grootste kerstboom ooit. Weer fluistert ze de naam. Aan de andere kant van het plein hoort Clemens de fluistering van haar stem. Hij twijfelt geen moment en loopt naar haar toe. “Mijn Liefste Clemens”…Sakari kijkt hem aan, “Ik ga op reis”. De kilte die Clemens voelt verstart zijn hart opnieuw. De woorden raken hem tot in zijn tenen. Dit heeft hij nooit eerder gevoeld. Hij kan niets zeggen en daarom kust hij haar…het gaat allemaal zo snel dat niemand precies na kan vertellen wat er gebeurt. Een grote lichtflits verspreidt zich over het plein. Oorverdovend klinkt het knetteren van duizenden uiteenspattende kristallen. Dan schiet een rood licht via de punt van de kerstboom de ruimte in. En daar staat plots een nieuwe fonkelende ster. Mooi-
er dan alle andere sterren samen. Clemens kijkt naast zich. Van Sakari is geen spoor meer te vinden. Gana likt zijn hand en piept zachtjes. Terwijl ze samen naar boven kijken, wordt hun hart met een zoete warmte vervuld…Zachtjes fluistert Clemens haar naam…dag lieve Sakari.
Het magische boek Het is Kerst avond. Mark en zijn vader en moeder zitten op de bank. Ze kijken naar een Kerstfilm. Naast de televisie staat de grote Kerst boom die mooi versierd is. Onder de Kerst boom ligt een stapel cadeautjes. Die gaan ze open maken als de film afgelopen is. Het is al half acht en de film is bijna afgelopen. Als de film afgelopen is staat vader op. ‘Zo nou de cadeautjes!’ ‘Jaaa,’ roept Mark blij. ‘Oké’. ‘we doen het zo’ zegt moeder. ‘Omste -beurt pakken we een cadeau.’ ‘Je kijkt dan welke naam erop staat en aan diegene geef je hem’. ‘Ja is goed zegt vader’. Hij staat op en loopt naar de Kerst boom. Hij pakt een klein pakje wat boven op de stapel ligt. ‘He, mijn eigen naam staat erop!’ Hij loopt terug naar de bank en maakt het open. ‘Oooo nieuwe sokken!’ ‘Wat leuk!,’ Roept moeder. ‘Nou ga ik er een pakken,’ zegt Mark. Hij loopt naar de Kerst boom en pakt ook een klein pakje. ‘Die is voor jouw mama!’ Hij loopt naar zijn moeder en geeft haar het pakje. Ze maakt het pakje open het is klein doosje waarop staat: de gouden juwelier. Ze maakt het doosje open. ‘Oooo!’ ‘Wat een mooie oorbellen!’ Het zijn kleine pareltjes. ‘Nou ben ik aan de beurt om een cadeau te pakken,’ zegt moeder. Ze staat op. Ze pakt een groot cadeau die onder op de stapel ligt. ‘Deze is voor jou Mark.’ Jippie! Ze geeft het zware cadeau aan Mark. Hij legt het op zijn schoot en maakt hem open. ‘Oooo wauw mam moet je zien!’ Het is een groot, mooi boek en het heet: wonderlijke kerst en winter verhalen. ‘Wat een mooi boek zegt moeder.’ Mark maakt het boek open en bladert er wat doorheen. Het zijn allemaal verschillende verhalen die met kerst en winter te maken hebben. De tekeningen in het mooi zien er mooi sprookjes achtig uit, het liefst zou Mark het boek gelijk willen lezen. Maar er liggen nog heel veel pakjes. Het legt het boek naast zich neer. Hij blijft er maar naar kijken zo blij is hij ermee. De rest van de avond pakken ze nog veel cadeautjes uit. Vader kreeg nog: douche gell en een fles bier. Moeder kreeg nog: nagellak en een mooie ketting. En Mark kreeg nog: een race auto en een voetbal. Maar hij vond het boek het mooiste cadeau! Die nacht kan Mark maar niet in slaap vallen. Hij besluit om een stukje het zijn nieuwe boek te lezen. Hij gaat recht opzitten,
doet zachtjes zijn kleine lampje aan en pakt het boek. Zachtjes streelt hij de kaft. Wat is het toch een mooi boek! Denkt hij. Hij slaat een paar bladzijdes. Tot hij ziet waar het eerste verhaal begint. Het eerste verhaal heet: een koude strijd. Klinkt spannend denkt Mark. En hij begint te lezen: lang lang geleden heerste er een koude winter over het land Filosia. En dat niet alleen het was ook nog een oorlog tussen Filosia en het land Juraan. De mensen uit Juraan zijden dat Filosia hun vee steelt. Maar dat is niet zo. De wolven namen hun vee mee. Maar dat wilden de Juraaners niet geloven. Zij steelden het vee van de Filosianen. Maar dat vonden de Filosianen niet goed. Hun weilanden lieten ze goed bewaken. Koningin Sophia zei dat als ze iemand zien die vee steelt ze diegene mogen vermoorden. Maar daar lieten de Juraaners het niet bij zitten en daarom hadden ze het land Filosia aangevallen. De Filosianen vochten terug en daardoor was er oorlog. Koningin Sophia zit ondergedoken in een groot sprookjeskasteel. Dat kasteel kunnen alleen mensen met een goed hart zien. Mark klapt het boek dicht. Het is 12 uur `s nachts hij heeft lang genoeg gelezen. Hij legt het boek op zijn nachtkastje en gaat op zijn zij liggen. Zijn ogen vallen dicht. Hij voelt zich duizelig zijn hoofd tolt en toen werd het zwart voor zijn ogen. Oef! Met een harde klap valt Mark in een dik pak sneeuw. ‘Au!’ Hij wrijft over zijn voorhoofd. Dan pas merkt hij dat hij niet uit zijn bed is gevallen. ‘Waar ben ik?’ Denkt hij. In de verte ziet hij een aantal mensen. Hij staat op en loopt richting de mensen. Brrrrr koud denkt hij. Dan merkt hij dat hij zijn pyjama aan heeft. Hij kijkt om zich heen om mensen hem gezien hebben. Gelukkig ziet hij niemand. Hij wilt niet dat iemand hem ziet in zijn beertjes pyjama. Hij ziet een klein huisje met een waslijn. Zachtjes loopt hij ernaartoe. Pakt een leren broek, een wollen trui en voor de deur staan een paar bont laarzen. Snel trekt hij de kleren achter een struikje aan. De kleren passen precies! Hij laat zijn pyjama achter de struiken liggen. Hij komt achter de struiken vandaan en loop naar de mensen die hij in de verte zag. Als hij dichterbij komt ziet hij dat de mensen niet gezellig aan het praten zijn. Nee, de mensen zijn aan het vechten met grote zwaarden! Achter hem hoort hij het getrappel van een paard. Hij kijkt om en ziet een man op een paard op hem af komen! ‘He jij daar Filosiaan!’ ‘Ga eens aan de kant.’ ‘Waarom denkt hij dat ik een Filosiaan ben?’
Dan kijkt hij op zijn trui. Daarop staat: het logo van Filosia. Die stond ook in zijn boek. ‘O o,’ denkt Mark. De man op het paard heeft zijn zwaard in zijn hand. Hij komt Mark voorbij en het zwaard schuurt langs Marks been. ‘Auuuu’ roept Mark. ‘Ja, dan moest je maar aan de kant gaan!’ Roept de man hem na. Mark kijkt om zich heen of er iemand is die hem kan helpen. Nee, niemand te zien. Maar zag hij dat nou goed? Zag hij daar een sprookjes kasteel? Hij knippert een paar keer met zijn ogen en dan ziet hij het weer. ‘Ja!,’ Maar waar is hij nou? Dan bedenkt hij zich wat de man op het paar zij: Filosiaan en dan dat kasteel wat hij ziet. Zou hij in Filosia zijn? Hij heeft niet veel tijd om daarover na te denken want de snee in zijn been prikt heel erg! Hinkend probeert hij bij het kasteel te komen. En dat is best lastig in een dik pak sneeuw. Na een half uur staat hij eindelijk voor de grote kasteel poort. Hij bonst drie keer hard op de deur. Een dienst meid maakt open. ‘Och, arm kind wat is er?’ Vraagt ze vriendelijk. ‘Mijn been,’ kreunt Mark. De dienst meid kijkt naar de grote rode bloed plek op de broek van Mark. ‘Kom snel binnen,’. Zegt ze. In het kasteel is het lekker warm. ‘Au’ snikt Mark. ‘Och, kind kom maar dan gaan we naar de huis kamer.’ ‘ga maar op de bank liggen.’ Mark ploft op de bank neer. ‘Laat me je wond eens zien.’ Mark rolt zijn broekspijp op. ‘Oe ja dat doet zeer.’ ‘Hoe komt het?’ Mark vertelt het hele verhaal. Hij vertelt ook dat hij niet weet waar hij is en hoe hij weer thuis komt. ‘Oké, ik weet wel iets maar eerst zal ik je wond verbinden.’ ‘Ik haal even wat verband ik ben zo terug.’ Mark kijkt goed om zich heen. ‘Wat is het mooi hier.’ ‘Ik ben er weer.’ De dienst meid heeft een rol verban, een schaar en een pleister bij zich. Ze knielt naast Mark neer en begint zijn been te verbinden. Met de pleister plakt ze het uiteinde van het verband aan Marks been vast. ‘Zo dat is klaar.’ ‘Ik ruim het even op ik ben zo weer terug.’ Even later komt de dienst meid terug. Maar ze is niet allen. Naast haar loopt een vrouw in een grote rode jurk. ‘Koningin Sophia dit is Mark hij is verdwaald en wilt weer terug naar huis.’ De koningin loopt naar mark toe. ‘Heb jij dit kasteel alleen kunnen vinden?’ Mark knikt. en vertelt het hele verhaal nog een keer aan de Koningin. ‘Mark het is heel knap dat je dit kasteel hebt kunnen vinden.’ ‘Alleen mensen met een goed hart
kunnen dit kasteel zien.’ Ze legt haar hand op Marks hart en zegt: ‘ik denk dat je nu wel weer naar huis wilt.’ ‘ja graag’. ‘Oké, daar gaan we dan.’ Ze drukt één keer hart op Marks hart. Zijn hoofd tolt weer en hij is weer duizelig. Het laatste wat hij hoort is de stem van de koningin. Ze zij: ‘vaarwel Mark!’ Mark schrikt wakker. ‘Waar ben ik?’ Denkt hij. Hij kijkt om zich heen gelukkig hij is in zijn eigen kamer. Hij had een rare droom. En hij twijfelt of het wel een droom was. Hij heeft zijn pyjama gewoon aan. Ik ga wel weer slapen. Hij draait zich om. Maar dan ineens! Hij voelt een steek in zijn been. Hij kijkt. Hij ziet dat er verband om zit net als in zijn droom. Zou het dan toch echt gebeurt zijn?
Het kerstkasteel Er was eens, in een heel ver en koud land, een heuse ijsprinses genaamd Margreet. Maar Margreet is niet altijd een ijsprinses geweest. Nee hoor, deze beeldschone prinses was vroeger een gewoon meisje. Hoe Margreet een ijsprinses is geworden, zal ik jullie nu vertellen.... Er was eens... Het was een heel gewone dag, eigenlijk een dag net zoals vandaag. Margreet wordt wakker in haar gewone bed, met haar gewone lakens en haar gewone kussen. “GAAP”, zegt Margreet en rekt zich uit. ‘Maaaaaaaaaam!’ roept Margreet, ‘Ik heb honger!’ Margreet hoort niets en stapt uit bed. Als haar blote voetjes de koude grond raken, bibbert ze even. ‘Maaaaaaaaaaam!, MAAAAAAAAAAAM!’ roept Margreet nog eens heel hard, maar ze hoort weer niets. Langzaam loopt Margreet naar beneden waar haar hondje kwispelend op haar staat te wachten. ‘Hoi Pupsie!’ zegt Margreet vrolijk en aait over haar sneeuwwitte bolletje. Samen lopen ze naar de keuken waar moeder staat te wachten. ‘Wil jij voortaan niet meer naar beneden schreeuwen, Margreet’, zegt moeder boos. ‘Als je iets wilt zeggen, zul je gewoon naar beneden moeten komen, als een grote meid. Kom nu maar, want je ontbijt staat al klaar!’. Snel gaat Margreet zitten en begint met eten. ‘Mam?’ Vraagt Margreet. ‘Morgen is het kerstfeest toch, wat gebeurt er dan eigenlijk?’ ‘Met kerst vieren we de geboorte van het baby’tje Jesus en dan zijn we gezellig twee dagen met de hele familie bij elkaar’ vertelt moeder. ‘Krijg ik dan ook cadeautjes?’ vraagt Margreet. ‘Wie weet, maar ga je nu maar aankleden, want volgens mij wilt Pupsie heel graag met jou buiten spelen!’ ,,Mam, moet Pupsie ook wanten aan en een muts op?”
Snel rent Margreet naar boven want ze weet dat Pupsie nog nooit sneeuw heeft gezien! ‘Mam, moet Pupsie dan ook wanten aan en een muts op?’ vraagt Margreet als ze weer dik aangekleed beneden staat. Moeder lacht ‘Nee hoor, maar blijf maar niet te lang buiten, want anders wordt het wel erg koud voor Pupsie’. ‘Kom, vlug naar buiten!’, roept Margreet. Het kerstkasteel Pupsie blijft onwennig op de drempel staan. Wat is toch dat koude, witte en plakkerige spul? denkt ze ‘Kom op, doorlopen! Kijk eens hoe leuk ik het heb!’ roept Margreet en rent door de tuin. Als Pupsie al die gekke bewegingen en sprongen ziet en schatergelach hoort, duurt het niet lang meer voordat ze de tuin in rent en samen met Margreet door de sneeuw rolt. Plots begint het hard te waaien en kunnen Margreet en Pupsie niet veel meer zien. ‘Blijf maar dicht bij mij, Pupsie!’ roept Margreet verschrikt en trekt het hondje dicht tegen haar aan. Ze rennen hard samen naar het oude schuurtje achter in de tuin. Minuten lang blijven ze schuilen voor de sneeuwstorm, waar geen eind aan lijkt te komen. ‘Koud he?’ brengt Margreet bibberend en rillend uit, maar gelukkig komt Pupsie extra dicht tegen Margreet aankruipen, zodat ze het allebei niet zo koud meer hebben. Net als het lijkt dat de storm voor altijd zal duren, luistert Margreet nog eens goed. ‘Pupsie, ik denk dat het stopt met waaien!’ roept Margreet blij en doet de deur van het schuurtje open. Maar wat ze dan ziet is wel heel erg vreemd! Het huis van Margreet en Pupsie is verdwenen! In plaats daarvan staat er midden in de sneeuw een super groot sprookjeskasteel, met wapperende vlaggen en hoge torens! Margreet weet niet zo goed wat ze moet doen en verschuilt zich een beetje achter haar hondje. ‘Pupsie, ik vind dit maar niks’, zegt Margreet. Maar buiten in de kou staan is ook maar niets! Langzaam lopen Margreet en Pupsie over de houten brug naar de
deuren van het kasteel. Op de deuren zaten grote, zware kloppers en Margreet kon maar met moeite eentje optillen: KLOP, KLOP, KLOP! ‘Is daar iemand? Wij hebben het koud en willen heel graag naar binnen!’ roept Margreet. Alsof Pupsie het begrijpt, begint ze te blaffen: WOEF! Alsof ze wilt zeggen ‘Ik wil ook naar binnen!’. Opeens gaat de deur open en daar staat een deftige meneer, in het mooiste pak wat Margreet ooit heeft gezien: vrolijke kleuren, mooie franjes en prachtige laarzen! ‘Ha.. hallo..’ zegt Margreet, ‘mogen wij alstublieft naar binnen toe? Het is namelijk erg koud buiten’. ‘U bent zeker Margreet?’ vraagt de deftige meneer’. Margreet schrikt een beetje, maar zegt dan stoer: ‘Hoe weet u dat?’. De deftige meneer zegt: ‘Omdat wij op u aan het wachten zijn, mevrouw’ Margreet schrikt en kijkt een beetje in het rond. Hoe kan dit nu? vraagt ze zichzelf af. Maar snel loopt ze achter de statige meneer aan de warme gang in. ‘Wat is UW naam dan, meneer?’ vraagt Margreet. ‘Mijn naam is Loek’ zegt de meneer heel deftig. ‘Gaat u maar naar binnen, want de ijskoningin kunt u natuurlijk niet laten wachten’. ‘De ijskoningin? Daar heb ik nog NOOIT van gehoord!’ zegt Margreet. De IJskoningin Margreet loopt een hele grote, ronde zaal binnen die prachtig versierd is. Overal waar ze kijkt ziet ze enorme kerstbomen met glinsterende versiersels, mooie grote tafels en zoveel eten dat ze denkt dat er wel honderd mensen moesten komen om het op te eten! Zelfs voor Pupsie ziet ze een versierde voerbak staan met de lekkerste brokjes die jij je maar kunt bedenken. Helemaal aan het eind van de kamer zit een grote vrouw met een mooi wit haar, een witte kroon en een hele lange witte jurk. Als ze Margreet ziet, staat ze op en rent naar Margreet toe: ‘Oh wat fijn dat je er bent, Margreet!’ zegt de ijskoningin. ‘Welkom en kom gezellig bij mij zitten, dan gaan we gezellig eten en kletsen.’
‘Hoe kom ik hier?’ vraagt Margreet aan de ijskoningin. ‘En wie bent u precies? En waar is mijn huis en waar zijn mijn papa en mijn mama?’ Lachend kijkt de ijskoningin haar aan en zegt; ‘Ik ben de ijskoningin en elk jaar, de dag voor kerst kies ik iemand uit die samen met mij, in mijn kerstkasteel mag komen eten. Die mag dan voor één avondje de ijsprinses zijn’. ‘En dit jaar, Margreet, ben JIJ de ijsprinses!’. Samen lopen ze terug naar de tafel en Margreet gaat op een grote, rode troon zitten, naast de ijskoningin. Voor haar op tafel ligt een mooie, zilveren kroon met allemaal kleine diamantjes in de vorm van kleine sneeuwvlokjes. ‘Is die voor mij?’ vraagt Margreet. ‘Jazeker!’ zegt de ijskoningin. Bij een ijsprinses hoort toch de mooiste kroon uit de hele wereld?! En die mag jij vanavond op.’ ,,Zelfs Loek deed een leuk dansje op het einde van de avond!” Samen eten en drinken, lachen en zingen ze de hele avond en Pupsie eet zo veel brokjes dat ze naast de troon in slaap valt op een heel groot, zacht hondenkussen. Zelfs Loek, die altijd zo deftig en netjes is, doet op het eind van de avond een leuk dansje en Margreet en de ijskoningin kijken lachend toe. Als het later en later wordt, mag Margreet naar een slaapkamer toe, die speciaal voor de ijsprinses is. Een speciaal bed met speciale dekens en een speciaal kussen!! ‘Wat zal ik heerlijk slapen zeg,’ zucht Margreet ‘want ik heb wel heel erg veel gegeten!’ Het duurt dan ook niet lang voordat Margreet in slaap valt. Dromend van de mooie kerstbomen, de luxe gedekte tafels en aan het gelach, gedans en gezang. Thuis zijn is ook heel fijn Als Margreet de volgende ochtend wakker wordt, gaat ze rechtop zitten. Ze denkt weer aan het geweldige feest van de vorige avond en krijgt zomaar een hele grote glimlach op haar gezicht! Snel staat ze op en kijkt om haar heen. Hè, hoe kan dit nu? Ik ben weer thuis!! Zou het allemaal een droom zijn geweest? Denkt Margreet.
Vlug rent Margreet naar beneden en ziet in de woonkamer een hele grote kerstboom staan, versierd met de mooiste versiersels! Onder de boom liggen cadeautjes en er staat een hele mooie kerststal. Pupsie staat er blij bij te kwispelen alsof ze wilt zeggen: ‘Kijk eens wat mooi!’. Margreet rent naar buiten waar moeder het pad sneeuwvrij aan het maken is. ‘Moeder, moeder!!’ roept Margreet. ‘Wat een mooie boom hebben wij zeg! Mag ik kijken bij de cadeau’s?’ Lachend zegt moeder ‘Ja hoor, maar wees voorzichtig!’ Zo snel als haar kleine voetjes haar kunnen dragen, rent Margreet naar de boom toe en kijkt op de pakjes. Plotseling ziet ze staan: Voor de ijsprinses en Pupsie, van de ijskoningin. ‘Hoera!’ roept Margreet. ‘Kijk eens Pupsie! Ik wist wel dat het echt was!’ ,,Dank je wel, ijskoningin!” Die avond is het een groot feest; moeder heeft lekker gekookt, er wordt gedanst en gezongen en voor één keer mag Margreet langer opblijven dan normaal. Die avond, als Margreet weer in bed ligt fluistert ze: ‘Dank je wel, ijskoningin! Misschien wel tot volgend jaar!’.
Liefde kent geen grenzen Zij, Elsbeth van Doesburg, geloofde niet in bovennatuurlijke zaken. Tenminste, zo deed ze het in ieder geval naar buiten toe altijd voorkomen. De waarheid was echter dat ze, net al heel veel andere mensen, twijfelde of de dingen die onverklaarbaar leken daadwerkelijk niet bestonden. Ze werd namelijk al jaren geplaagd door dromen en gedachten die haar het gevoel gaven ooit een eerder leven geleefd te hebben. Een leven in een andere tijd en op een andere plaats. En hoezeer ze in haar huidige bestaan ook probeerde vast te houden aan de ratio, de vreemde dromen die ze droomde, lieten zich niet sturen. Daarin werd geleidelijk aan ontsluierd wat haar altijd onwaarschijnlijk had geleken. Ze vertelden het bijzondere verhaal in levensechte beelden. Niet alleen toonden ze haar waar het verhaal begonnen en geëindigd was, ze schetsten haar ook de locatie waar ze, indien ze op zoek zou gaan, het bewijs zou aantreffen. Ongeacht haar scepsis, kon ze er uiteindelijk niet meer omheen. Niet haar verstand, maar haar hart moest ze volgen. Zelfs al was het bijna kerstavond, de tijd was er rijp voor. Terwijl anderen bijeen waren gekomen om voorbereidingen te treffen voor het traditionele feest van het licht, nam zij de trein naar de haar aangeduide bestemming. Veilig omsloten door de invallende duisternis van de late namiddag, gaf ze zich over aan het lot. Een ander woord kon ze er niet voor bedenken, ondanks het feit dat ze diep in haar binnenste nog altijd een lichte twijfel voelde. Nog nooit waren de beelden zo helder geweest als nu. In het jaar 1614, is ze de dochter van een pachter, pas vijftien jaar oud, maar hevig verliefd op de zoon van de kasteelheer. Een verliefdheid waarvan ze weet dat die nooit wederzijds mag zijn, maar die ze niet wil ontkennen. Waarom ook? Zolang ze er genoegen mee neemt hem slechts vanaf een afstand te bewonderen, hoeft ze aan niemand rekenschap af te leggen. In de overtuiging dat hij het toch niet zal merken, volgt ze hem waar ze maar kan. Een vergissing, zo blijkt, want spoedig daarna wordt ze door hem verrast. Ze is hem wel degelijk opgevallen.
Hij, net als zij volledig op de hoogte van de regels waaraan ze zich te houden hebben, is volgens zijn eigen zeggen zodanig onder de bekoring van haar jeugdige bevalligheid gekomen, dat hij zijn gevoelens niet langer wil verbergen. Hij stuurt aan op een relatie. Vooralsnog dient die weliswaar geheim te blijven, dat doet niets af aan zijn oprechte intentie haar ooit vanuit het donker in het volle licht te kunnen plaatsen. Zo worden ze inderdaad geliefden. Zich ten volle bewust van de vele ogen die vooral hem in de gaten moeten houden, zoeken ze, de beperkingen voor lief nemend, zo vaak mogelijk elkaars gezelschap. Diep in het bos, waar ze beschut worden door de weelderige begroeiing van bomen en struiken en gevoed door de bedwelmende geuren van Vlier en Vibernum, komt hun liefde tot volle wasdom. Maar helaas, hun geluk blijkt slechts van korte duur. In hun jeugdige overmoed, hebben ze namelijk geen rekening meer gehouden met de grilligheid van de natuur. Waar ze maandenlang beschermd zijn geweest door de ondoordringbaarheid van het bos, wordt hun geheim onverwacht zichtbaar door vroege herfststormen. Met het vallen van de bladeren is ook hun ontdekking een feit. Hoopt ze stiekem nog op enig medelijden, men kent totaal geen erbarmen, zeker niet voor haar. Dat ze van elkaar gescheiden worden, viel te verwachten, haar verbanning is wreed. Het tijdstip waarop, in de heiligste nacht der heiligen, nog veel wreder. Men heeft haar geslagen, bespuugd en vervolgens de ijskoude nacht in gegooid alwaar ze, zelfs al is ze overladen met schande en overmand door verdriet, probeert de weg naar haar ouders terug te vinden. Bijgelicht door de meest heldere ster, ooit door haar waargenomen, zou het haar gelukt zijn als niet ook nog een hevige sneeuwstorm haar overvallen had. Zo gebeurt het, dat ze, zonder het zelf te beseffen, op de plek waar ze heeft lief gehad, ook haar laatste rustplaats vindt. Met een schok keerde ze terug in het heden. De trein had z’n bestemming bereikt. Wilde ze over anderhalf uur met de laatste trein terug naar huis, dan moest ze voort maken. Ver was het gelukkig niet meer. In haar dromen had ze deze weg al vaker afge-
legd. Eerst moest ze tot aan de kruising rechtdoor, daarna rechtsaf en dan…. Meteen herkende ze het kasteel, maar in tegenstelling tot de sombere uitstraling die het eerder in haar dromen had gehad, werd het imposante gebouw deze avond omgeven door een gouden gloed. Duizenden lichtjes maakten het tot een sprookjeskasteel. Voorzichtig stapte ze voorwaarts. De hand die haar vervolgens leek te leiden deed haar weliswaar zachtjes huiveren, voelde tegelijkertijd heel vertrouwd. Bij de poort hield ze halt. Hier moest ze zijn. Als vanzelf hief ze haar gezicht. Haar zoekende ogen vonden wat ze zochten. Daar, verborgen tussen de muurankers lag het bewijs. Het bewijs van een liefde die werkelijk bestaan had. Zijn belofte hun liefde voor altijd zichtbaar te maken voor de buitenwereld, had hij hiermee gestand gedaan. Op de gevel prijkten prominent hun voorletters: twee keer de letter E, de eerste stond voor Emilio, de tweede voor Elisabeth, haar doopnaam. In de overtuiging herenigd te zijn met haar geliefde, maakte ze zich op om afscheid te nemen. Echter, op hetzelfde moment dat ze zich omdraaide, verscheen haar lieve echtgenoot Ewalt in haar blikveld. Opeens drong het tot haar door. Hij was het. Waarom had ze dat niet eerder gezien? Haar geliefde van destijds, was dezelfde als haar huidige geliefde. Misschien waren ze door de eeuwen heen altijd wel ergens samen geweest. Ze wist het niet. Het was ook niet belangrijk meer. Ze leefden nu en ze waren gelukkig. Vanavond, in de beslotenheid van het kaarslicht, zou ze het hem vertellen: haar verhaal, wellicht zelfs hun verhaal. Een verhaal over liefde, een liefde zonder grenzen.
De sterren van de hemel De kleine Pol was in het bos hout aan het sprokkelen toen hij in de verte over de heuvelrug een man aan zag komen. Hij wachtte nieuwsgierig af tot de man dichterbij kwam. Toen de man halverwege de heuvel was zag Pol op zijn rug een instrument hangen. Pol herkende het met zijn scherpe ogen als een luit en hij wist wat dat betekende. Hij gooide zijn hout neer en rende naar het dorp, luid roepend: “Een troubadour! Er komt een troubadour aan!” Hijgend arriveerde hij in het dorp waar het zand onder zijn voeten opstoof toen hij inhield voor de herberg. Hij gooide de deur open en riep nogmaals: “Er komt een troubadour aan!” De mensen in de herberg keken verheugd op. Er kwamen niet vaak vreemdelingen in het dorp en een troubadour stond garant voor een mooie avond met zang, dans, mooie verhalen en de nodige pullen bier. Niet veel later ging de deur open en kwam een lange magere man binnen met een luit op zijn rug en een leren tas over zijn schouder. Hij begroette de aanwezigen opgewekt toen hij aan de bar ging zitten en er werd direct een pul bier voor zijn neus gezet. De herbergier wreef in zijn handen. Hij wist dat er altijd een hoop volk op de herberg af kwam als er iets te doen was en dat betekende een goeie omzet. Hij zei: “Een troubadour is hier altijd welkom! Je hebt zeker wel honger na zo’n lange reis? Als jij vanavond hier optreedt krijg je van mij een maaltijd en gratis onderdak vannacht. Wat denk je ervan?” De troubadour lachte, nam een paar flinke slokken van zijn bier en stemde toe. Toen de avond viel liep de herberg snel vol. Terwijl de herbergier zijn handen vol had aan het uitdelen van bier zat in een hoek op een verhoging de troubadour zijn luit te stemmen. De kleine Pol had een plekje vooraan op de grond veroverd en keek opgewonden toe. Hij hoefde niet lang te wachten. De troubadour liet de snaren van zijn luit klinken in een flitsend snelle melodie en er klonk gejuich. De mensen klapten in hun handen en riepen: “Vertel ons een verhaal! De troubadour boog zijn hoofd en terwijl zijn vingers zacht de snaren van zijn luit
streelden dacht hij na. Toen keek hij op en hief zijn hand. Langzaam werd het stil. Nadat hij ieders aandacht had begon hij te vertellen. “Een tijdje terug kwam ik op mijn reizen door een sprookjesachtig mooi stadje genaamd Sterrenstad. Het was winter en te koud om verder te reizen, dus ik heb er enige tijd doorgebracht. Wat ik daar heb meegemaakt was niet minder dan een wonder!” De troubadour keek de mensen om zich heen aan. “Ik kwam aan op een heldere koude avond. De maan scheen en het was een mooie avond om buiten te zijn. Ik keek naar de hemel want er viel me iets vreemds op. Normaal op zo’n heldere avond stralen de sterren je van alle kanten tegemoet, maar hier was dat anders. Er stonden wel sterren aan de hemel, maar er waren ook veel lege zwarte plekken. Op dat moment dacht ik er verder niet bij na, tot ik enkele dagen later van een inwoner het verhaal hoorde over prinses Aria. Boven het stadje uit torende een prachtig sprookjeskasteel. Het had wel twintig torens waarvan de hoogste bijna de hemel leek te raken. Overdag leek het wel alsof het kasteel licht gaf, zo schitterde het in het zonlicht. Je kon er haast niet naar kijken, zo fel was het schijnsel. In het kasteel woonde een koningsgezin met één dochter, Aria. Prinses Aria had een gave. Of was het een vloek? De prinses kon prachtig zingen, zo mooi dat alles en iedereen tot stilstand kwam en alleen nog maar kon luisteren naar die betoverende stem. Nou zal je denken: wat is daar zo erg aan dan? Ken je die uitdrukking dat iemand de sterren van de hemel kan zingen? Deze prinses kon dat. Letterlijk. Als zij ‘s avonds zong zakten de sterren boven het kasteel op de klanken van haar stem langzaam naar beneden tot ze uiteindelijk neerdaalden op aarde. Daar vielen ze uiteen in sterrenstof wat neer kwam op de muren en daken van het kasteel en die bedekte met een kristallen laagje. Dat veroorzaakte de verblindende schittering overdag. In het begin waren de inwoners onder de indruk geweest en kwamen er veel mensen van buitenaf naar het schitterende kasteel kijken. Maar na een tijdje begon het op te vallen dat er minder sterren aan de hemel stonden. Op nachten zonder maan waren er nauwelijks genoeg sterren over om hun licht te werpen op het stadje. Dat vonden de
mensen niet prettig. Aan de hemel hoorden sterren te staan! En dat schitterende kasteel was mooi, maar ook wel oogverblindend. Hoewel ze de stem van prinses Aria prachtig vonden besloten ze toch aan de koning te vragen zijn dochter het zingen te verbieden, voor alle sterren zouden verdwijnen. Met pijn in zijn hart ging de koning akkoord en vanaf die dag zong prinses Aria niet meer. Maar zingen was haar lust en haar leven en de prinses werd steeds treuriger. Tot ze op den duur zelfs nauwelijks meer sprak.” De troubadour was even stil om een slok van zijn bier te nemen. Toen vervolgde hij: “ Dat was de situatie toen ik aankwam in Sterrenstad. De koning hoorde dat ik in de stad was en ontbood me op het kasteel. Hij hoopte dat een optreden van mij de prinses zou opvrolijken. De eerste avond zat de prinses alleen maar stil te kijken en te luisteren zonder een enkele keer te lachen. De koning en koningin gaven het nog niet op en vroegen me nog een paar dagen te blijven. De volgende dag trof ik prinses Aria in de tuinen van het kasteel. Terwijl ik op een bankje zat en wat op mijn luit tokkelde kwam ze aan gelopen en ging op een bankje tegenover me zitten. Ik speelde gewoon verder en toen hoorde ik het. Heel zachtjes neuriede de prinses mee. Ze had haar ogen gesloten en inderdaad, haar stem was betoverend mooi. Tijdens het neuriën wolkte een klein beetje stof rond haar voeren op. Sterrenstof. Zodra ze wat harder ging neuriën werd het wolkje wat groter. Op dat moment schrok de prinses van haar eigen stem en stopte direct met neuriën. Ze sprong op en liep weg voor ik haar kon tegen houden. Toen ik naar de grond keek zag ik dat het stofwolkje direct was gaan liggen toen ze ophield. Dat was vreemd! Ik dacht er even over na en besloot toen de koning op te gaan zoeken. Ik vertelde hem wat er gebeurd was en stelde een experiment voor. Stel je voor dat de prinses kon leren met haar stem het sterrenstof te beheersen, dan kon ze uiteindelijk misschien ook de sterren beheersen en voorkomen dat ze naar beneden vielen! De koning was opgetogen over mijn idee en vond het de moeite waard om uit te proberen. Hij had er alles voor over om zijn dochter gelukkige te maken. De volgende dag trof ik de prinses weer in de tuin. Ze wilde heel graag uitproberen of het haar zou luk-
ken het stof te controleren. Ik begon weer te tokkelen op mijn luit en al snel begon de prinses te neuriën. Dit keer hield ze haar ogen open en keek naar de grond. Ze lachte opgetogen toen ze het stof zag opdwarrelen op haar gezang. Zodra ze harder begon te neuriën kwam het zand hoger en hoger en zodra ze zachter neuriede zakte het weer. Zo danste het zand om haar heen en het leek alsof de prinses werd omringd door duizenden stralende zonnetjes. Elke dag oefenden we en de prinses leerde steeds beter hoe ze het stof kon controleren. Uiteindelijk ging ze van neuriën over op zacht zingen en het stof reageerde direct. Met haar stem liet ze het heen en weer en op en neer gaan, tot er een wervelende kolom van stof opsteeg tot boven aan de hoogste torenspits. Eindelijk brak de avond aan waarop de prinses voor het eerst ‘s avondsbij het licht van de sterren zou zingen. De sterren stonden te stralen aan de hemel en het binnenplein van het kasteel was gevuld met mensen die dit wilden meemaken. Toen de prinses begon te zingen zakten enkele sterren direct dichterbij, maar Aria liet haar stem met hen spelen. Zodra ze hoger zong stegen de sterren weer op en wanneer ze haar stem liet zakken zakten de sterren mee. Aria straalde en terwijl ze zong met hart en ziel dansten de sterren in de hemel boven haar mee op het geluid van haar stem. En niet alleen dat: van alle muren en daken begon het sterrenstof op te stijgen. Met haar stem leidde de prinses het stof terug naar de hemel waar het een zee van nieuwe sterren vormde. Toen ze eindelijk moe gezongen was straalden alle sterren weer als vanouds aan de hemel. Vanaf die dag zong prinses Aria elke avond de sterren van de hemel en weer terug. En iedereen in het kasteel en in Sterrenstad was gelukkig.” Hier stopte de troubadour zijn relaas. Zijn publiek was even stil en begon toen te klappen en om meer te roepen. Ze vonden het een prachtig verhaal. Voor Pol was het inmiddels al lang bedtijd en hij verliet de herberg op weg naar zijn huis. Onderweg kon hij het niet laten om naar de hemel boven hem te kijken. Hij zag de stralende sterren overal om hem heen. Hij keek nog eens heel goed en toen ineens zag hij heel ver weg een beweging. En Pol lachte, want hij zag hoe Aria de sterren liet dansen in de lucht.
De sneeuwvlokken. Zo werden ze genoemd. Omdat ze net als sneeuwvlokken op het eerste gezicht hetzelfde waren, maar zo anders op het moment dat je de moeite nam om ze echt te bestuderen. Hun uiterlijk twee waterdruppels, hun innerlijk twee sneeuwvlokken. Van buiten identiek en van binnen tegenovergesteld. Dag en nacht, water en vuur, maan en zon, yin en yang. Onafscheidelijk. ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ Sankine gilde. Een keer. Gilde toen haar voeten weggleden en de kou haar als een mokerhamer raakte. Het ene moment was ze aan her schaatsen, lachend, het andere moment aan het vechten voor haar leven. Ze was nog nooit zo bang geweest. Water was overal om haar heen, koud en verstikkend, en ze kon niet naar boven komen. Ze vocht, maar kon het gat niet meer vinden. Ze wilde weer gillen terwijl ze op het ijs beukte, terwijl ze wanhopig het ijs probeerde te breken dat haar gevangen hield. Het was als een spiegel; maar een wazige. Ze kon net de bomen zien, de bergen aan de andere kant en het topje van het kasteel als ze met haar vuisten op het ijs beukte en geluidloos gilde en schreeuwde. Het was stil, pijnlijk en wanhopig. Ergens diep vanbinnen wist ze dat ze nooit door het ijs kon komen, maar ze hield niet op. Sankine was een vechter. Zwarte vlekken dansten voor haar ogen, haar longen branden en ze moest hard op haar lip bijten om te vechten tegen de neiging om adem te halen wanneer er opeens een witte hand op het ijs drukte. Sankine begon nog harder te slaan, met haar vuisten, met haar schouders, met haar schoen die ze nu in haar hand hield toen ze zich realiseerde dat die hand van haar zus was. Ze probeerde het ijs open te krabben, maar slaagde er alleen in om haar vingers open te halen. Ze probeerde het open te trappen, maar raakte alleen maar duizelig en gede-
soriënteerd. Ze probeerde te gillen, maar kreeg alleen maar een slok water binnen. Het was verschrikkelijk, haar zus zo dichtbij maar tegelijk onmogelijk ver weg. Ze stopte met vechten, hing stil en staarde naar haar zus die haar gezicht op het ijs gedrukt had en , met wijde, verschrikte ogen, naar haar staarde. Ze staarde terug, met het beetje visie dat ze nog had en fluisterde sorry. Candine slikte en ze wist gewoon dat ze snikte toen ze geef niet op terugfluisterde. Candine kroop op het ijs en Sankine volgde haar met haar ogen als haar zus voor het wak zocht. Verdwenen ze fluisterde en Candine beet haar lip en zei hou vol . Sankine schudde haar hoofd. Begreep Candine het dan niet? Voelde Candine dan niet dat Sankine’s longen brandden? Zag ze niet de zwarte vlekken aan beide kanten van Sankine’s hoofd? Had ze niet door dat het zoveel makkelijker was om op te geven, aangezien het toch hopeloos was? Sankine duwde nog een keer tegen het ijs, zwak en lusteloos, en keek haar zus recht in de ogen. Haar zus kopieerde haar houding en ze lagen op het ijs, de een eronder en de ander erbovenop, naar elkaar te kijken terwijl Sankine zich steeds zwakker begon te voelen. Ze glimlachte zwakjes naar haar zus en zwaaide. Candine slikte en glimlachte terug. Het was wat Sankine haar politieke lach noemde, bedoeld voor officiële feestjes georganiseerd door hun ouders. Wees niet verdrietig? Gebaarde ze en Candine kneep haar ogen dicht. Jij bent mijn yin. Ze fluisterde. Jij bent mijn yang Sankine fluisterde terug, zoals ze altijd deed. Toen werd alles zwart, de bomen, de sneeuw, het meer en zelfs Candine. Het laatste wat ze zag was Candine’s opengesperde ogen, haar betraande wangen en haar mond , geopend in een schreeuw die Sankine niet kon horen. Ze schreeuwde. Rauw, dierlijk, gevuld met pijn . Het was een geluid dat nooit met haar geassocieerd zou worden en toch haar was. Ze schreeuwde en schreeuwde terwijl ze haar zus zag wegzinken. Ze beukte op het ijs, probeerde het te breken, klauwde , krabde, alles om dat godverdomde ijs te breken en
haar zus terug te krijgen. Maar Sankine zonk verder en verder weg en er was niks dat ze kon doen, geen manier om haar zusje door het ijs naar haar toe te trekken. Ze schreeuwde Sankine’s naam, beukte harder, stond op en liet haar lichaam op het ijs vallen in een poging om het te breken, niet willen toegeven dat het ijs niet zou breken. Ze kon niet toegeven, kon niet opgeven, niet voordat ze haar zus terughad. Maar Sankine zonk en zonk terwijl Candine schreeuwde, beukte en vocht om bij haar te komen. Ze stopte pas toen ze niet eens Sankine’s wilde, blonde haren meer kon ‘zien’, of haar bloedrode jas en legde haar hoofd op het ijs. Ze trilde van de kou, inspanning en verdriet. Haar handen bloedden, haar nagels waren gescheurd en haar schouder deed pijn waar ze het ijs keer op keer geraakt had. Maar ze voelde het niet. Ze kon alleen maar concentreren op waar haar zus net nog was, waar haar zus verdwenen was. Uiteindelijk duwde ze zichzelf omhoog en aaide het ijs, bijna teder, terwijl ze haar zus voor zich zag . Ik zal je vinden. Dat zweer ik. Encantado. De roze dolfijn die zich in een mens kan veranderen. Magische wezens die ergens op de bodem van de zee leefden. Magische wezens die soms meisjes op het platteland zwanger maakten, maar ze soms ook van de verdrinking redden. Candine glimlachte, haar eerste glimlach in twaalf lange, pijnlijke maanden. Ze wist dat ze die roze flits zich niet verbeeld had, zich niet verbeeld had hoe haar zus eerder werd meegetrokken dan zonk. Ze was niet gek, ze was in ontkenning, ze had gewoon gelijk als altijd. Ze zou haar zus terugkrijgen. Ik zal je vinden. Dat zweer ik. Grappig hoe haar ouders niet doorhadden hoe gevaarlijk het kon zijn om je dochter alles te geven wat ze wilde. Vooral als er planten tussenzaten waarmee normaal slaappillen werd gemaakt. Vooral als je dochter maandenlang gepland had en duizenden boeken tot haar beschikking had.
Candine glimlachte weer, maar het was geen blije glimlach. Het was verdrietig, moe en spijtig. Ze liep naar haar ouders toe- allebei in bed, in de kleren die ze hadden gedragen toen Candine hun ‘haar thee volgens eigen recept’ had gebracht- en gaf allebei een kus op hun voorhoofd. Ze bleef even staan kijken, verlangend bijna, legde het briefje op hun nachtkastje en keerde zich om. Het spijt me dacht ze terwijl ze wegliep, wetend dat ze niet meer terug zou komen. Het spijt me dat ik jullie tweede dochter ook afneem. Zeven tranen. Zeven tranen in de zee en hij zou komen. Zeven tranen en ze zou haar zus weer zien. Zeven tranen en ze zou voor altijd afscheid nemen van haar oude leven, van haar ouders. Zeven tranen en ze zou voor altijd vermist zijn. Ze aarzelde, de hand met het flesje met tranen boven het meer dat naar de zee leidde. Kon ze haar ouders dit wel aandoen? Kon ze haar ouders in de steek laten, laten denken dat hun –nu- enige dochter ook weg was? Kon ze hun vrijwillig zoveel pijn doen? Ik zal je vinden. Ik zweer het. Ja. Ze had het beloofd. Candine liet de tranen vallen. Een. Nog niks. Twee. Nog steeds niks. Drie. Ze dacht dat ze iets zag, een flits. Vier. De flits kwam dichterbij. Vijf. De flits was bijna daar. Zes. Een hoofd verscheen. Zeven. De traan werd opgevangen door een sterke, rozige hand. Ze maakte geen geluid toen de sterke armen haar grepen en onder water trokken. “ Je kwam” Het was nauwelijks meer dan een schorre fluistering, gevuld met emotie. “ Natuurlijk”. Ze lachte en huilde op hetzelfde moment. “ Jij bent mijn yin”. Candine hield haar ogen gesloten en haar zus vast in een bottenbrekende knuffel, maar
wist alsnog dat Sankine glimlachte. “ En jij bent mijn yang” .
De soldaat die zijn oog liet vallen... Weer ben ik,met mijn gevolg, hier in Holland neergedaald. Heb hier begin december voet aan de grond gezet. Met mijn gids,Niels Holgersson,ben ik met en op wilde ganzen uit Het Hoge Noorden vertrokken. Ja, ik ben Vorst; Koning zonder naam. Mijn ouders konden een goede naam voor mij niet bedenken. ‘Lichte-Vorst’,‘Vorst-aan-de-grond’,Strenge Vorst ....het zijn namen en bijnamen van niks. Mijn rijke broer heeft,voor de duur van de winter,weer een van zijn kastelen aan mij en mijn hofhouding ter beschikking gesteld. Hij begroette me,vergezeld van zijn dochter Liander,zijn kersverse schoonzoon Hein en zoon Frederik bij de ophaalbrug over de slotgracht.Een slotgracht,bedekt met een flinterdun laagje ijs. En zelfs ik kan over een nacht ijs...niet lopen. Mijn broer reikte me de hand. ‘Vorst,wat heb je toch altijd ijskoude handen’, zei hij op milde toon. ’Het zal wel in je aard liggen’,vervolgde hij. ‘De open haard heb ik nog niet ontstoken’. ’Je houdt in het geheel niet van vuur en warmte,is het wel?’ Of dit nu echt is gebeurd? vragen mij wel eens kinderen. Zonder enige zweem van jokkebrokkerij beantwoord ik hun vraag met: ja. Kinderen staan open voor: verbeelding,fantasie en magie. Dat bindt de verteller aan het kind; het kind aan de schrijver. Verhalenschrijvers en vertellers-zelf geloven altijd in hun verhaal.
Geef ze een hand; bekijk vooral: hun duim. Is die niet opvallend groot geschapen? ‘Vertel mij wat over kastelen’, zei Hein. Te vondeling werd ik er gelegd; in een onbewaakt ogenblik, in het wachthuisje van een schildwacht. Die stuitte op een krijsend bundeltje baby; dat was ik. Gevonden ben ik dus in een kasteel; ze schonken me de naam Hein. Nu draag ik –met ere -de bijnaam: ‘IJzeren Hein’. Weet je schildwachten schuilen in zo’n huisje.Wachtlopen en op wacht staan; een oogje in het zeil houden. Het zou niets voor mij zijn. Zelfs prinsen en prinsessen voelen dat toeziend oog. Alleen voor verliefde prinsessen werd door de poortwachters wel eens een oogje dichtgeknepen. Die waren zelf ook jong geweest. De koning niet. Die kon zich van zijn jeugd niets maar dan ook niets herinneren. Hij zou het niet in zijn hoofd hebben gehaald om langs de vlechten van zijn beminde en later gade, langs de kasteelmuren naar haar vertrek te klimmen. Dat las ik zelf ooit eens in een sprookje van de Duitse broers Grimm? De Deen Hans Christiaan Andersen? Gelezen,herlezen,stukgelezen en.....voorgelezen zijn hun sprookjesboeken; zelfs verfilmd. Ooit gehoord van ene Walt Disney? In de hoge kasteelmuren waren maar kleine vensters. Zonlicht deed moeite gangen en vertrekken te verlichten. Walmende kaarsen en zogenaamde flambouwen moesten dit karige licht aanvullen.De laagstaande decemberzon was zo flauwtjes, dat borduren of ander naaldwerk,als tijdverdrijf,door prinses Liander en haar hofdames niet kon worden gedaan.
Naald en garen konden ze niet langer blindelings vinden; zeker niet het oog van de naald. Tijdens zulke winters sloeg dan ook verveling toe. Wapens?...mochten vrouwen en zeker een prinses niet opnemen.Wapengekletter was voor mannen,prinsen,zoals Frederik. Hij oefende op de binnenplaats met speer,lans,zwaard en ander wapentuig. Tenslotte, na vele lentes en zomers was hij tot ridder geslagen. Frederik, ridder nu,moest hulp verlenen en bescherming bieden aan ‘de zwakkeren’: vrouwen,kinderen en oude mensen. De komst van Vorst,al oud en zwak,en zijn gevolg was dan ook meer dan een verzetje. Al was het dan maar eenmaal per jaar en slechts voor de duur van winter. Het waren knotsgekke tijden. Er werd gestoken met lansen en speren,gezwaaid en geslagen met knotsen en zwaarden; van een ‘goedendag’ nooit gehoord? Ridders, en in hun gevolg, soldaten, keken niet op een klap,slag of steek. Het was vaak uitdelen en vaker incasseren. Zelfs hadden ze op het kasteel een jaarlijks steekspel, te voet en te paard,dat veel bekijks trok. Steek en slagwapens hadden ze aan de binnenmuur van het kasteel hangen. Behang?....ze kenden het niet. Voor een wandtapijtje,altijd echt handwerk,moest je diep in de buidel tasten. Wie uit de oorlog of uit de strijd kwam, was voor het leven getekend. Littekens liepen er over gezicht,armen, benen en billen. Trots....waren ze op hun littekens. Ze toonden deze aan familie,vrienden en het vrouwvolk. Aan de diensters in de herberg; vrouwelijk schoon,dat wijn of bier schonk uit stenen kannen en kruiken.
Gekscherende opmerkingen en spot hun deel. In die donkere middeleeuwen zorgden diensters en ook minstrelen voor de vrolijke noot. Met hun tokkel-en strijkinstrumenten probeerden ze de herbergbezoekers op te vrolijken. Ze streelden de snaren van hun luit en zongen er, op rijm, stoute liederen bij. ‘Van je ras,ras,ras,rijdt de koning door de plas.....’ is zo’n spotlied. Misschien leerden jullie dit liedje wel op school? De herberg was er om op verhaal te komen. Winter had zich aangekondigd. Op de ruiten van de herberg tekenden zich zogenaamde ijsbloemen af. Soldaten als Hein hielden hun oorlog en veldheren voor gezien; staakten hun krijgskunsten. Ze vroegen om uitbetaling van hun soldij en ontvluchtten koude en kilte van velden en akkers, waarin ze hun kampement hadden opgeslagen en het beleg van stad en slot sloegen. De waard of herbergier wreef zich dan in de knoestige handen.Zijn gezicht een en al lach. Zijn kamers verhuurd. Zijn klanten rond het open vuur of rond de tafels met warm gebraad en hartverwarmende dranken voor zich. Handen kwam hij te kort en de diensters liepen zich het vuur uit de sloffen. Lege pullen en lege glazen hielden ze goed in het oog; gevuld moesten ze worden tot over de rand. Daar in die herberg ontmoeten we Hein; zo’n doodgewone huursoldaat, die zijn soldij voor strijd had opgestreken;kwam verbrassen in de herberg.
Het begon altijd met brassen en eindigde met verbrassen.Bier en wijn vloeiden er rijkelijk.Dronken werd, na zoveel pullen of glazen, stomdronken. Onder de praters,luisteraars en drinkebroers mengden zich vreemde snuiters,mooipraters,bendeleiders,struikrovers,sujet en sinjoor. Ook al stond de herberg wijd en zijd bekend om zijn goede bedden-met-stro-matras, schuimend bier, zijn smaakvolle wijnen en zijn wild-aan-het-spit. Uit de schoorsteen kwamen de heerlijkste geuren. Hein warmde zich aan het gloeiend vuur, waarboven de kookpotten borrelden en pruttelden. Vorst had nu wel alles met zijn ijskoude handen aangeraakt; de waterputten en de slotgrachten rond het kastelen en de talrijke waterlopen. Hein behoorde tot het voetvolk; een paard kon hij niet betalen. Elke dag welhaast legde hij te voet een afstand af, die zo ver reikte als zijn oog. Zien en kijken kon hij als de beste. Menig veldheer had van zijn goede ogen geprofiteerd; om een veldslag in zijn voordeel te beslissen en de vijand een verpletterende slag toe te brengen. Hein was dan ook geboren onder een goed gesternte. Een stevige hand klopte hem plots op de schouder;maande hem op te staan en samen zitting te nemen; in een duister hoekje waarin plannen werden gesmeed en zaken bekokstoofd; meestal zaken die het daglicht niet konden verdragen. Hein kreeg wat in zijn linkeroor gefluisterd. Hij verstond iets van: ‘ogen en oren van de koning’ en of hij daar oren naar had. Nieuwsgierig ging hij rechtop zitten, de oren gespitst. Als het over ogen en koning ging.......... De vreemdeling keek hij vorsend aan. Zou deze sinjoor het goed met hem voor hebben? Was dit sujet te vertrouwen?
Een kwartier fluisteren ging voorbij. De mannen, het blijkbaar eens,dronken op de afspraak en schudden elkaar de hand. Ieder ging zijns weegs. Hein beklom de wankele trap naar de zolder van de herberg.Zou nachtrust hem niet van pas komen? De koning verwachtte hem die ochtend klokke tien in de ridderzaal. ‘Ogen en oren kom ik te kort’, opende de koning het gesprek. De vreemdeling in de herberg had er dus geen syllabe van gelogen. Geen oog had Hein die nacht dicht gedaan. Zijn zolderkamer kon hij uittekenen; bij het licht van sterren en maan, week het duister, zag hij de kruk en het wankele tafeltje, waarop een kan met water en een keramieken schaal. Water om zich te wassen werd nog geput.Dat het ijs-en ijskoud was, moest je maar voor lief nemen.Die vroege morgen had het hem klaarwakker gemaakt. De koning had hem opgewacht op een troon in de ridderzaal, hem verzocht plaats te nemen in een der zetels. Hem fluisterend verzocht de gangen na te gaan van zijn opgroeiende dochter, prinses Liander.Een lieftallige verschijning,maar grillig, met nukken. Haar moest Hein in het oog houden. Zonder zelf in de gaten te lopen. Niet een legerleider,geen vijand,struikrover,nee een jonkvrouw van koninklijke bloede. Omzichtig dwaalde hij door de vertrekken,nissen en de gangen van het kasteel. Al gauw kreeg hij een oogje op haar; beantwoordde zij,in het voorbijgaan,zijn knipogen. Liefde op het eerste gezicht. Hij stapte over zijn verlegenheid heen en bekende haar,na weken toenadering,zijn liefde in een nis van het kasteel. Prinses Liander,eerst wat naïef,spreidde haar verliefdheid ten toon te midden van haar hofdames. Ook haar vader en broer bespeurden haar gedragsverandering, tijdens de maaltijden.
Met enige argwaan sloegen ze haar gedragingen gade. Wat wisten ze van het complot tussen koning en soldaat? Uiteindelijk kon ook de prinses haar verliefdheid niet onder stoelen of banken steken. Ze biechtte alles eerlijk op. De koning streek met zijn hand over het hart; sprak zijn zegen uit over deze wondere verbintenis. Sneeuwen deed het toen hun huwelijk werd voltrokken.