GGD Regio Nijmegen
Rapport Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen Gezondheid, welzijn en leefwijze van kinderen in Wijchen
colofon auteur(s) uitgave datum afdeling ons kenmerk versie status
Marlene van der Star GGD Regio Nijmegen december 2010 GB&E 3 eindversie
postadres postbus 1120 6501 BC Nijmegen bezoekadres Groenewoudseweg 275 6524 TV Nijmegen telefoon: (024) 329 72 97 fax: (024) 322 69 80
[email protected] www.ggd-nijmegen.nl
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Inhoudsopgave Samenvatting 3 1 Inleiding 8 1.1 Waarom dit onderzoek? 8 1.2 Rapport gemeente Wijchen 8 1.3 Doel 8 1.4 Leeswijzer 8 2 Onderzoeksopzet, respons en onderzoeksgroep 9 3 Achtergrondvariabelen: gezinsituatie, etniciteit en SES 10 3.1 Gezinsvorm 10 3.2 Etniciteit 10 3.3 Opleiding ouders (tevens indicator van SES) 11 3.4 Werksituatie ouders 11 3.5 Financieel rondkomen 12 4 Gezondheid en welzijn 14 4.1 Ervaren gezondheid 14 4.2 Kwaliteit van leven 14 4.3 Psychosociale problemen 15 4.4 Pesten 16 4.5 Ingrijpende gebeurtenissen 16 5 Opvoeding 18 5.1 Sociale steun 18 5.2 Opvoeding algemeen 19 5.3 Behoefte aan deskundige hulp of advies in verband met opvoeding 19 5.4 Gewenste vorm van opvoedingsondersteuning (regionale cijfers) 20 5.5 Mate waarin de behoefte ouders overeenkomt met de ingeschatte noodzaak JGZ) 21 5.6 Regels en afspraken 21 5.7 Seksuele voorlichting 22 6 Leefstijl 24 6.1 Roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap 24 6.2 Borstvoeding 25 6.3 Voeding 25 6.4 Bewegen (waaronder buiten spelen en sporten) 27 6.5 Overgewicht 29 6.6 Alcohol: houding en gedrag van ouders 30 6.7 Roken: passief roken en houding ouders 31 6.8 Mondgezondheid (0-4 jr.) 32 7 Woonomgeving 34 7.1 Kindvriendelijkheid buurt 34 7.2 Buiten spelen: ervaren belemmeringen 34 7.3 Wat wordt gemist in de buurt 35 7.4 Verenigingslidmaatschap (4-12 jarigen) 36 8 Instellingen en voorzieningen 37 8.1 Kinderopvang 37 8.2 Bekendheid en contact met instellingen 37 9 Risicogroepen 39 10 Overzichtstabel uitkomsten en vergelijkingen met elders 41 11 Conclusies 42 12 Aanbevelingen 44 Geraadpleegde bronnen 47 Bijlage: tabellenboek
2 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Samenvatting Werkwijze en doel De Kindermonitor is een onderzoek naar de gezondheid, welzijn en leefwijze van kinderen van 0-12 jaar in de regio Nijmegen. In dit rapport worden de cijfers voor de gemeente Wijchen beschreven. Door middel van een steekproef zijn in het najaar van 2009 800 ouders van kinderen van 0-12 jaar in de gemeente Wijchen aangeschreven met een verzoek om een vragenlijst in te vullen over onder andere gezondheid, welzijn, opvoeding en leefwijze van hun kind. Ouders konden deze vragenlijst invullen via internet of in tweede instantie ook schriftelijk via een papieren vragenlijst. Van de aangeschreven ouders hebben er 538 gehoor gegeven aan de oproep. De respons is daarmee 67%. De uitkomsten voor Wijchen zijn als goed representatief te beschouwen. Gezinssituatie, etniciteit en sociaal economische situatie (SES) Negen procent van de kinderen van 0-12 jaar woont in een gezin met één ouder. Overeenkomstig de CBS-definitie is 11% van de kinderen in de onderzoeksgroep van niet-Nederlandse herkomst. Op basis van de vraag aan de ouders tot welke bevolkingsgroep zijzelf het kind rekenen is slechts 2% te beschouwen als niet-Nederlandse herkomst. Bij drie van de tien kinderen hebben beide ouders (of bij één-oudergezinnen, de ene ouder) een lage opleiding en 21% heeft een hoge opleiding. Daarmee is het opleidingsniveau in de gemeente Wijchen wat lager dan gemiddeld in de regio en vergelijkbaar met Oost Nederland. Twee procent van de ouders (omgerekend 100 gezinnen) heeft aangegeven dat ze in het gezin grote moeite hebben om financieel rond te komen. Daarnaast geeft 10% aan dat ze enige moeite hebben met rondkomen. Gezondheid en welzijn De ouders beoordelen de algemene gezondheid van hun kind in overgrote meerderheid (96%) als goed tot zeer goed. Desalniettemin blijkt dat op het psychische en sociale vlak bij een deel van de kinderen ongunstige uitkomsten te zien zijn. Bij de kinderen van 4-12 jaar scoort 16% laag op een schaal voor de Kwaliteit van Leven. Tevens heeft 12% een indicatie voor psychosociale problemen en bij nog eens 10% zit dit op een grensgebied (dit betreft een verhoogde resp. grenswaarde op de SDQ). Ruim een derde van de kinderen van 4-12 jaar heeft in de voorgaande 3 maanden te maken gehad met pesten. Voor 4% van de kinderen geldt dat ze wekelijks gepest worden. Zeker het frequent gepest worden, kan duidelijke negatieve consequenties hebben voor de verdere ontwikkeling van het betreffende kind. Van de kinderen in Wijchen heeft 40% ooit te maken gehad met een van de nagevraagde ingrijpende gebeurtenissen 1. Conflicten in het gezin zijn daarbij het meest genoemd (19%), gevolgd door langdurige ziekte of handicap van een gezinslid (12%) en echtscheiding of voor langere tijd weggaan van een gezinslid (10%). Acht procent van de kinderen heeft op het moment van invullen van de vragenlijst nog steeds met één van de ingrijpende gebeurtenissen te maken. Opvoeding Zes procent van de ouders geeft aan het moeilijk te hebben met de opvoeding van hun kind en 8% van de ouders had op het moment van het invullen van de vragenlijst behoefte aan deskundige hulp of advies. Die behoefte neemt toe met de leeftijd van het kind. De onderwerpen waarvoor ouders het meest hulp of advies willen, zijn: angst/onzekerheid/faalangst, gevolgd door het stellen van grenzen en sociaal contact/spelen. Ouders ontvangen de hulp of advies het liefst via een individueel contact, maar ook meeneemmateriaal wordt gewenst. Uit het eerder uitgevoerde thema-onderzoek Opvoeding blijkt dat er naast ouders die zelf aangeven hulp te willen, ook ouders zijn die aangeven geen hulp nodig te hebben, maar waarvan de JGZ-medewerkers wel denken dat opvoedingsondersteuning op zijn plaats zou kunnen zijn. Sociale steun Bijna een derde van de ouders zegt zelden of nooit praktische hulp te krijgen bij de alledaagse dingen rond de opvoeding van hun kind en 6% zegt zelden of nooit met familie of vrienden te kunnen praten als ze een probleem ervaren rond de opvoeding van hun kind. Dit percentage is bij de 8-12 jarigen duidelijk hoger dan bij de jongere kinderen. 1
In de vragenlijst was ook gevraagd naar het overlijden van een dierbare. Heel veel kinderen hadden hier ooit mee te maken gehad. Deze uitkomsten zijn echter bij deze verwerking buiten beschouwing gelaten omdat dit vermoedelijk voor een groot deel het overlijden van opa's of oma's betreft. Hoewel dit voor een kind wel degelijk een ingrijpende gebeurtenis kan zijn, is het toch van een andere orde dan de overige opgenomen gebeurtenissen.
3 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Regels en afspraken Eén van de drie pijlers met betrekking tot opvoeden is sturen. Dit kan onder andere door het hanteren van regels en het maken van afspraken. De mate waarin ouders thuis regels hebben en hanteren verschilt sterk per onderwerp. Het meest strikt zijn ouders over dagelijks ontbijten, maaltijden aan tafel eten en de websites die wel of niet mogen worden bezocht. De minste (strikte) regels zijn er over uren TV-kijken, uren computeren en het drinken van suikerhoudende drankjes. Seksuele opvoeding De overgrote meerderheid van de ouders noemt het niet moeilijk om met hun kind over relaties en seksualiteit te praten: 40% noemt het makkelijk, 54% noemt het 'niet moeilijk en niet makkelijk' en 6% noemt het wel moeilijk. Hoe makkelijker de ouders het vinden, hoe meer er ook inderdaad over gesproken wordt. Ook is er logischerwijs een samenhang met de leeftijd van het kind. Qua onderwerpen is er het minst gesproken over voorbehoedsmiddelen en veilig vrijen. Bij de jongste leeftijden wordt hier nog niet over gesproken, maar ook bij de 11-jarigen is dit nog maar bij 30% onderwerp van gesprek geweest. Ook over vrijen/geslachtsgemeenschap en lichamelijke veranderingen in de puberteit wordt met de oudere kinderen nog maar beperkt gesproken. Leefstijl Roken en drinken tijdens de zwangerschap Al tijdens de zwangerschap speelt leefstijl een rol bij de gezondheid van het kind. Zeven procent van de moeders heeft gerookt tijdens de zwangerschap en 5% heeft tijdens de zwangerschap wel eens alcohol gedronken. Zowel voor het roken als voor de alcohol ligt dit iets lager dan gemiddeld in de regio. Borstvoeding Bijna 80% van de moeders is na de bevalling begonnen met het geven van borstvoeding. Bijna 30% van de moeders houdt dit vol tot in ieder geval het eerste half jaar. Uit regionale cijfers blijkt dat het aandeel kinderen dat vanaf het begin met kunstvoeding wordt gevoed sterk varieert naar sociaal economische status van 10% bij de hoge SES-groep tot 40% bij de lage SES-groep. Voeding Het advies om dagelijks groente en fruit te eten blijkt zeker niet door ieder kind gehaald te worden: 31% van de kinderen eet minder dan 6 keer per week groente en 27% eet minder dan 6 keer per week fruit. Het minst groente en fruit wordt gegeten door de lage SES-groep. Twaalf procent van de kinderen drinkt minstens 4 suikerhoudende drankjes per dag en nog eens een kwart drinkt 3 van dergelijke drankjes per dag. Dit is beduidend hoger dan in de rest van de regio. Zeker bij de 8-12 jarigen ligt het gebruik relatief hoog. Bewegen De Wijchense kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar bewegen gemiddeld 103 minuten per dag. Het grootste deel komt voor rekening van buiten spelen, gevolgd door sporten bij een club of vereniging, schoolgym en het fietsen of lopen naar school. Ruim een derde van de kinderen speelt minder dan een half uur per dag buiten. Meisjes spelen minder buiten dan jongens. Eén op de vijf Wijchense kinderen tussen 4 en 12 jaar is geen lid van een sportvereniging. Een kwart van de kinderen gaat meestal niet lopend of (zelf) fietsend naar school. Overgewicht Volgens de meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg had in het schooljaar 2008/2009 11% van de Wijchense kinderen tussen de 5-11 jaar overgewicht. Op basis van gegevens uit de Kindermonitor (lengte en gewicht door de ouders zelf ingevuld) ligt dit een procent lager dus op 10%( 212 jarigen). Bij kinderen van 2-8 jaar onderschatten ouders fors de mate van overgewicht bij hun kind. Alcohol Eén op de vijf ouders van 4-12 jarigen heeft aangegeven vaak of regelmatig alcohol te drinken in het bijzijn van hun kind. De ouders van de 4-12 jarigen (dus nog niet de kritieke leeftijd als het om alcoholgebruik gaat) zijn behoorlijk terughoudend als het gaat om de leeftijd waarop ze alcoholgebruik acceptabel vinden. Het drinken van de eerste slok vindt nog 37% van de ouders acceptabel onder de 16. Voor het eerste glas zegt 10% dat een kind onder de 16 jaar dat mag drinken en bijna niemand noemt het acceptabel dat kinderen onder de 16 jaar meerdere glazen drinken. Er lijkt zelfs een flink draagvlak te zijn voor strengere leeftijdsnormen. 4 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Roken Bij 9% van de kinderen is in de voorgaande week in huis gerookt waar het kind bij was. Dit percentage neemt duidelijk toe met de leeftijd van het kind. Mondgezondheid (0-4 jarigen) Het poetsadvies bij de kinderen tot 2 jaar wordt vrij goed opgevolgd. Vanaf 2 jaar is dit zeker niet zo. Dat hangt direct samen met het feit dat vanaf die leeftijd het advies wijzigt van één keer naar twee keer per dag poetsen (waarvan minstens 1x door de ouder). Die overgang wordt nog lang niet door alle ouders gemaakt. Van de 1-jarigen krijgt 21% regelmatig een fles met een melkproduct of sap rond het inslapen (dus na het tandenpoetsen). Bij de 2-jarigen is dit 7%, maar bij de 3-jarigen krijgt vrijwel niemand meer regelmatig een fles bij het inslapen. Deze percentages liggen duidelijk lager dan gemiddeld in de regio. Een fles bij het inslapen is ongunstig voor het melkgebit. Woonomgeving De Wijchense ouders zijn duidelijk positiever dan gemiddeld in de regio over de kindvriendelijkheid van de buurt: 85% noemt de buurt (heel) kindvriendelijk en 94% vindt dat de kinderen er (redelijk) veilig kunnen buiten spelen. De belemmeringen om buiten te spelen die door ouders het meest worden genoemd zijn: verkeer (18%) en 'gevaarlijk' water in de buurt (17%). Maar hoewel ouders deze belemmeringen noemen, wordt er door de veel van deze kinderen toch vrij regelmatig buiten gespeeld. De belemmering die het meest samenhangt met daadwerkelijk minder buiten spelen is vooral: 'het kind speelt liever binnen', maar ook 'vervelende kinderen in de buurt' of 'er zijn te weinig vriendjes'. Op de vraag of ouders iets missen in hun buurt antwoordt 63% dat ze niets missen. Degenen die wel iets missen noemen het vaakst 'een veilige speelplek' of grasveldje/ speelveldje. Maar contact van het eigen kind met andere kinderen en activiteiten voor kinderen worden ook regelmatig genoemd. Verenigingslidmaatschap De sportclubs zijn veruit favoriet: driekwart van de kinderen is daar lid van, op verre afstand gevolgd door zang/muziek of toneelclubs met 9%, knutsel- of hobbyclubs (5%), scouting/natuurclubs (3%) en clubs vanuit kerk (1%). Zes procent heeft aangegeven lid te zijn van een ander soort club of vereniging. Eén op de zes kinderen is lid van geen enkele club of vereniging. Instellingen en voorzieningen Kinderopvang Bijna de helft van de ouders maakt gebruik van een vorm van kinderopvang. Dit is bij de 0-4 jarigen (71%) veel hoger dan bij de 8-12 jarigen (28%). De meeste ouders (85%) hebben geen verdere behoefte aan kinderopvang. Voor zover er wel behoefte is, ligt dat op het vlak van de meer informele oppas (betaald en onbetaald). Bekendheid en contact met instellingen Van de instellingen die, naast de GGD, van belang kunnen zijn voor ouders met kinderen blijkt een groot deel min of meer bekend te zijn bij de ouders. Het Maatschappelijk Werk, Bureau Jeugdzorg, Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), Schoolmaatschappelijk Werk, en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling hebben allemaal een bekendheid van boven de 80%. De mate van contact ligt een stuk lager. Het hoogste hierbij is het Schoolmaatschappelijk Werk: 8% van de ouders van kinderen van 4-12 jaar geeft aan hier wel eens contact mee te hebben gehad. Voor Bureau Jeugdzorg, het Algemeen Maatschappelijk Werk en de GGZ is dit 5%. Risicogroepen Nadere regionale analyse van de cijfers brengen de volgende risicogroepen naar voren, waarvoor geldt dat bepaalde uitkomsten vaker een ongunstige uitslag geven. Het behoren tot een risicogroep zegt niets meer en niets minder dan dat de kans op de genoemde ongunstige uitkomsten bij die groep significant groter is dan gemiddeld. Uiteraard zijn er ook binnen deze risicogroepen vele kinderen die heel gunstig scoren. Evenzo zijn er ook binnen risico-arme groepen kinderen die heel ongunstig scoren. De risicogroepen die op diverse punten ongunstige uitkomsten geven zijn: · kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen · kinderen die opgroeien in één-oudergezinnen · kinderen in gezinnen met een lage sociaal economische status · kinderen van niet-Nederlandse herkomst.
5 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Vergelijking met regio Nijmegen Veel uitkomsten van de gemeente Wijchen zijn in lijn met de cijfers voor heel de regio Nijmegen. Significant ongunstig scoort Wijchen als het gaat om het gebruik van suikerhoudende drankjes door de jeugd (zeker de 8-12 jarigen). Gunstige uitkomsten zijn er juiste te zien voor de kindvriendelijkheid van de buurt en de mate waarin kinderen veilig kunnen buiten spelen. Ingekorte conclusies (zie voor uitgebreidere versie hoofdstuk 11) 1. Met het grootste deel van de Wijchense kinderen gaat het goed. Dat neemt niet weg dat er bij een kleiner deel van de kinderen ongunstige factoren te zien zijn op het vlak van welzijn, opvoeding en leefstijl. 2. Daar waar de lichamelijk gezondheid van veruit de meeste kinderen goed is, vertoont de psychische gezondheid bij een deel van de kinderen een ongunstig beeld. 3. De actuele behoefte aan deskundige hulp of advies bij de opvoeding is het grootst bij de ouders van kinderen van 8-12 jaar. Dit is de leeftijdsgroep waar momenteel de minste sociale en professionele steun aanwezig is. 4. De onderwerpen waarvoor ouders het meest hulp of advies willen, zijn: angst/onzekerheid/ faalangst, sociaal contact/spelen en het stellen van grenzen. Ouders ontvangen de hulp of advies het liefst via een individueel contact, maar ook meeneemmateriaal wordt gewenst. 5. Hoewel de grote meerderheid van de ouders aangeeft het niet moeilijk te vinden om met hun kind te praten over relaties en seksualiteit, zijn er diverse onderwerpen die ook bij de oudste kinderen nog niet zoveel besproken worden. 6. Bijna 80% van de Wijchense zuigelingen heeft (deels) borstvoeding gekregen. 7. Het voedingsadvies dat kinderen dagelijks groente en fruit moeten eten wordt lang niet gehaald. 8. In vergelijking met de regio Nijmegen, drinken de Wijchense kinderen veel suikerhoudende drankjes. Twaalf procent drinkt minstens 4 suikerhoudende drankjes per dag en nog eens 24% drinkt 3 van dergelijke drankjes per dag. 9. Het beeld qua bewegen is relatief gunstig, vooral bij de 8-12 jarigen. Winst is zeker nog te bereiken, met name bij het alledaagse bewegen. 10.De meeste ouders zijn tevreden over de kindvriendelijkheid van de buurt. Hiermee scoort Wijchen gunstiger dan gemiddeld in de regio. 11.Uit de meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg blijkt dat 11% van de Wijchense kinderen van 5 tot 11 jaar overgewicht heeft. 12.Ouders van 2-8 jarigen onderschatten fors de mate van overgewicht van hun kind. 13.Het hanteren van regels en afspraken thuis lijkt een rol te kunnen spelen bij de bevordering van gezond gedrag. 14.De boodschap 'geen alcohol onder de 16' lijkt bij veel ouders van de 4-12 jarigen over te komen. 15.De oproep 'niet te roken waar de kleine bij is' wordt bij de jongste leeftijdsgroep duidelijk beter opgevolgd dan bij de oudere kinderen. 16.De mondgezondheid van 2-4 jarigen biedt ruimte voor verbetering. 17.Bijna de helft van de ouders maakt gebruik van een vorm van kinderopvang. 18.De risicogroepen die op diverse punten ongunstige uitkomsten geven, zijn: · kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen · kinderen die opgroeien in één-oudergezinnen · kinderen in gezinnen met een lage sociaal economische status · kinderen van niet-Nederlandse herkomst. Ingekorte aanbevelingen (zie uitgebreidere versie in hoofdstuk 12) Welzijn 1. Het is aan te bevelen om achterliggende oorzaken bij schoolverzuim op school goed in kaart te brengen, zodat deze leerlingen beter worden bereikt en adequater worden bijgestaan. 2. Het is noodzakelijk te blijven inzetten op het optimaal en vroegtijdig signaleren van problematiek middels bestaande instrumenten. Ook het CJG en de diverse disciplines daarbinnen zijn van betekenis voor de signaleringskracht en het adequaat bijstaan of doorverwijzen van kinderen. 3. Goede signalering is alleen nuttig als er vervolgens een passend en goed toegankelijk aanbod beschikbaar is. Het gaat om een sluitende keten van hulp en ondersteuning voor ouder en kind. 4. Wat preventie betreft zou het goed zijn als alle scholen gaan of blijven inzetten op het bevorderen van sociale vaardigheden van leerlingen, het hanteren van stress en actief problemen oplossen. Opvoeding 5. Het is verstandig meer aandacht te schenken aan de ondersteuning van ouders met kinderen van 812 jaar. Het CJG speelt hierbij als laagdrempelige voorzieningen een grote rol. 6. Het is belangrijk dat er een gevarieerd en breed aanbod aan ondersteuningsvormen beschikbaar is passend bij de vraag en de behoefte van ouders. 6 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
7. Het betrekken van ouders bij collectieve preventie en voorlichtingsactiviteiten gericht op kinderen verhoogt de effectief van die programma's in belangrijke mate. 8. Dit onderzoek laat zien dat er verbeteringen in gezond gedrag van kinderen te realiseren zijn als ouders meer en duidelijkere regels stellen. Voeding en bewegen 9. In Wijchen is voortvarend gewerkt aan de promotie van borstvoeding. Dat resulteerde in het behalen van de titel 'eerste borstvoedingsvriendelijke gemeente' in 2009. Een mooi initiatief wat de aanbeveling verdient om blijvend aandacht aan te besteden. 10. Op het gebied van suikerhoudende drankjes scoort Wijchen ongunstiger ten opzichte van andere gemeenten. Het stimuleren van watergebruik als dorstlesser ter voorkoming van overgewicht en tanderosie is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Een eenvoudige en effectief gebleken omgevingsinterventie gecombineerd met educatie is het inrichten van aantrekkelijke watertappunten op school of bij het sporten. 11. Blijvende aandacht is nodig voor het aanleren van gezonde gewoonten rondom groente en fruit eten. Projecten die aandacht besteden aan het eten van fruit en groente bij schoolkinderen zijn hierbij helpend. 12. Bij projecten gericht op preventie van overgewicht bij kinderen is het belangrijk om ouders te betrekken. Een omgeving die dat ondersteunt is belangrijk. Dit houdt in dat ook scholen en kinderopvang regels en beleid naleven op het gebied van gezonde voeding. 13. Gemeente Wijchen besteedt veel aandacht aan bewegen voor de jeugd. Dit uit zich bijvoorbeeld in de inzet van combinatiefunctionarissen op de brede scholen. Winst is te behalen bij het stimuleren van dagelijks bewegen en buiten spelen. Een effectieve manier daarvoor is fietsend of lopend naar school gaan en buiten spelen. Genotmiddelen 14. In Wijchen wordt er door vrouwen minder gerookt en alcohol gedronken tijdens de zwangerschap. Blijvende aandacht voor dit onderwerp is echter wel van belang. 15. Het verdient aanbeveling om in de aanpak van alcohol het accent van de voorlichting te verleggen van kinderen naar de ouders. Het regionale alcoholmatigingsproject 'Durf Nu' van de gemeente, GGD Regio Nijmegen en Iriszorg, krijgt in Wijchen lokale uitwerking en richt zich onder andere op het uitstellen van de leeftijd waarop met alcohol wordt begonnen. 16. Het voorbeeldgedrag van de ouders is van groot belang bij de keuze van een kind om al dan niet te gaan roken en/of drinken. Hier dient meer aandacht aan besteed te worden middels collectieve preventie en ook tijdens contacten met jeugdgezondheidszorg vraagt dit blijvende aandacht. 17. Het verdient de aanbeveling om scholen te ondersteunen bij het werken aan een 'Rookvrije School', de 'Gezonde School en Genotmiddelen' en alcoholvrije schoolfeesten. Tot slot Hierboven zijn per hoofdthema de aanbevelingen weergegeven. Natuurlijk moeten ze binnen de context van de gemeente Wijchen nader geconcretiseerd worden.
7 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
1 1.1
Inleiding Waarom dit onderzoek?
De Wet Publieke Gezondheid schrijft voor dat gemeenten moeten weten hoe het met de gezondheid van de burgers is gesteld. Kennis over de gezondheidssituatie van de bevolking is nodig als input voor de ontwikkeling van gemeentelijk (jeugd)beleid. De GGD heeft de taak om de gezondheid van de bevolking en de daarmee samenhangende factoren in kaart te brengen en op basis van die informatie adviezen te geven op het vlak van gezondheidsbescherming en -bevordering. Kinderen zijn in het kader hiervan een belangrijke doelgroep, omdat het aanleren van gezond gedrag bij voorkeur zo jong mogelijk moet beginnen. Zo kunnen gezondheidsproblemen op volwassen leeftijd worden voorkomen. 1.2
Rapport gemeente Wijchen
De GGD heeft de uitkomsten van de Kindermonitor gerapporteerd in het Regiorapport Kindermonitor 2009/2010. In dat rapport worden ook bij diverse onderwerpen wat meer verdiepende analyses gepresenteerd. Op verzoek van de gemeente Wijchen is naast dat regiorapport ook dit gemeenterapport opgesteld met daarin de uitkomsten van de kinderen in Wijchen. Dit rapport is iets beknopter van inhoud. 1.3
Doel
Het doel van de Kindermonitor is het bieden van inzicht in gezondheid, welzijn en leefwijze van kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar. In dit geval van de kinderen in de gemeente Wijchen. Met deze informatie kan de gemeente keuzes maken met betrekking tot het jeugdbeleid en het lokaal gezondheidsbeleid. 1.4
Leeswijzer
Dit rapport heeft een belangrijke naslagwerkfunctie. Samen met het bijbehorend tabellenboek geeft dit rapport veel informatie voor ieder die zich in het werk direct of indirect bezig houdt met de gezondheid en het welzijn van kinderen in Wijchen. De lezer die zich de inhoud van de Kindermonitor snel en globaal eigen wil maken kan het best beginnen met de samenvatting, de overzichtstabel (hoofdstuk 10), de conclusies (hoofdstuk 11) en de aanbevelingen (hoofdstuk 12). Voor ieder die zich wat meer wil verdiepen in het rapport vindt in hoofdstuk 2 een nadere toelichting over de opzet van het onderzoek. De hoofdstukken 3 t/m 8 beschrijven de resultaten met achtereenvolgend als onderwerpen: achtergrondvariabelen (hoofdstuk 3), gezondheid en welzijn (hoofdstuk 4), opvoeding (hoofdstuk 5), leefstijl (hoofdstuk 6), woonomgeving (hoofdstuk 7) en instellingen en voorzieningen (hoofdstuk 8). In hoofdstuk 9 wordt aangegeven wat de belangrijkste risicogroepen zijn. Een tabellenboek met de uitkomsten van alle variabelen in tabelvorm is opgenomen als bijlage.
8 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
2
Onderzoeksopzet, respons en onderzoeksgroep
De onderzoeksopzet staat hier kort beschreven met de focus op het Wijchense deel van het onderzoek. Een uitgebreidere beschrijving van de opzet is terug te vinden in het Regiorapport Kindermonitor 2009/2010. Onderzoeksopzet Door middel van een steekproef zijn in week 40 (1 oktober) 800 ouders van kinderen van 0-12 jaar in de gemeente Wijchen aangeschreven met een verzoek om een vragenlijst in te vullen over gezondheid, welzijn en leefwijze van hun kind. In de brief stond een inlogcode waarmee de ouder een digitale vragenlijst kon invullen via internet. Na een maand (5 november) ontvingen degenen van wie de inlogcode nog niet gebruikt was een herinnering met wederom hun inlogcode. Opnieuw een maand later (8 december) ontvingen degenen die dan alsnog niet hadden deelgenomen een 2e herinnering met zowel de inlogcode alsook een papieren versie van de vragenlijst. Zodat de vragenlijst desgewenst ook op papier kon worden ingevuld en geretourneerd. De gebruikte vragenlijsten staan ter inzage op de website van de GGD Regio Nijmegen. (Ga naar www.ggd-nijmegen.nl, klik rechtsboven op publicaties, de vragenlijsten staan onder het kopje Epidemiologie). Steekproef en respons De steekproef is aselect getrokken uit het kindbestand van JGZ (welke wordt gevuld vanuit het GBA). Van de 800 aangeschreven Wijchense gezinnen hebben er 538 de vragenlijst bruikbaar ingevuld. Dit is een respons van 67%, dat is hoger dan gemiddeld in de hele regio (daar was de respons 61%). Weging Omdat er bij de steekproeftrekking voor is gekozen om per gemeente een steekproef van 800 adressen te trekken, ongeacht de grootte van de gemeente was het voor correcte regionale cijfer nodig om de gegevens voorafgaande aan de analyse te wegen via weegfactoren die ervoor zorgen dat het analysebestand dezelfde verdeling heeft qua gemeente, leeftijd en geslacht als in de daadwerkelijke bevolking. Representativiteit De steekproef is aselect getrokken er was een vrij goede respons en door de weging is een eventuele onevenwichtigheid qua leeftijdsverdeling gecorrigeerd. Er is wel sprake van enige onderrespons door ouders van niet-Nederlandse herkomst en mogelijk ook door laag opgeleiden. Deze onderrespons kan te maken hebben met motivatie, maar ook de moeilijkheidsgraad van het invullen van dergelijke formulieren/vragenlijsten zal een rol hebben gespeeld. Alles samen nemend zijn de uitkomsten als vrij goed representatief te beschouwen.
9 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
3
Achtergrondvariabelen: gezinsituatie, etniciteit en sociaal economische situatie
3.1
Gezinsvorm
De grote meerderheid van de Wijchense kinderen (89%) woont in een gezin met beide biologische ouders met of zonder broer(s) en zus(sen); 9% woont in een gezin met één ouder en de resterende 3% woont in een andere gezinsvorm, meestal betreft het dan een biologische ouder en een stiefouder, maar er kan ook sprake zijn van gezinnen met twee moeders of twee vaders. In figuur 1 is te zien dat het aandeel één-oudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen in Wijchen iets lager is dan gemiddeld in de regio, maar iets hoger dan in Oost Nederland. Verder is te zien dat het aantal één-oudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen in Wijchen duidelijk toeneemt met de leeftijd van het kind. Figuur 1: Gezinssamenstelling 16%
nieuw gevormd gezin
14%
eén-oudergezin
12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Wijchen
3.2
regio Nijm
Oost NL
0-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
Etniciteit
De etniciteit van de kinderen is nagevraagd volgens de definitie van het CBS. Daarbij wordt iemand tot de niet-Nederlandse bevolkingsgroep gerekend wanneer het kind zelf in het buitenland is geboren of wanneer tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Volgens deze definitie is in het Wijchense deel van de onderzoeksgroep 11% van allochtone herkomst. De etnische herkomst van deze kinderen is heel divers. De etnische groepen die in Nederland het meest voorkomen: (Turks, Marokkaans, Antilliaans/ Arubaans en Surinaams) nemen daarin maar een klein aandeel. Het merendeel betreft andere Westerse landen, maar ook de landen waar sprake is (geweest) van vluchtelingenproblemen zijn hierin vertegenwoordigd. Het voordeel van de definitie voor etniciteit van het CBS is de eenduidigheid, nadeel is dat soms mensen wel erg snel als niet-Nederlands worden gedefinieerd. Verder geeft de definitie niet aan in hoeverre iemand in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd. Daarom is ook gevraagd naar de bevolkingsgroep waartoe ouders hun kinderen rekenen. Dan valt op dat de 98% van de ouders het kind vooral als Nederlands beschouwd. De formele etniciteitsdefinitie komt dus nauwelijks overeen met het gevoel van de ouders. In dit geval is het wel goed om te vermelden dat bij deze vraag een selectie door de respons kan zijn opgetreden. Het is goed denkbaar dat ouders van niet-Nederlandse herkomst die de vragenlijst wèl hebben ingevuld, zichzelf en hun kind meer Nederlands beschouwen dan de ouders die de vragenlijst niet hebben ingevuld (bijv. vanwege de taalbarrière).
10 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
3.3
Opleiding ouders (tevens indicator van SES)
Mensen met een lagere Sociaal Economische Status (SES) hebben doorgaans een minder goede gezondheid dan mensen met een hogere SES. Deze verschillen in gezondheid worden sociaaleconomische gezondheidsverschillen genoemd. Om ook in dit onderzoek deze gezondheidsverschillen in beeld te krijgen zullen diverse uitkomsten ook worden uitgesplitst naar SES. Als maat voor SES wordt meestal gebruik gemaakt van indicatoren zoals opleidingsniveau, beroepsstatus en hoogte van het inkomen. In dit onderzoek wordt het opleidingsniveau van de ouders gebruikt als benadering van de sociaal economische status (SES) van een gezin. In figuur 2 is het opleidingsniveau van de ouders weergegeven. Dertig procent van de ouders valt in de categorie 'laag', dit houdt in dat (beide) ouder(s) als hoogste opleiding VMBO of vergelijkbaar hebben. De categorie 'hoog' bevat 21%, dit zijn ouder(s) met (beiden) een HBO of universitaire opleiding. De overige situaties vallen in de categorie 'midden'. Het opleidingsniveau van de Wijchense ouders is daarmee lager dan gemiddeld in de regio Nijmegen en redelijk vergelijkbaar met heel Oost Nederland. Figuur 2: Opleidingsniveau ouders 100% 90% 80% 70% 60%
hoog
50%
midden
40%
laag
30% 20% 10% 0% Wijchen
3.4
regio Nijmegen
Oost NL
Werksituatie ouders
De verdeling van betaald en onbetaald werk is ook bij deze leeftijdsgroep van jonge ouders beslist niet gelijk verdeeld tussen de ouders. Veruit de meeste vaders (86%) hebben een (bijna) fulltime baan. De meeste moeders werken ook, maar dan vooral in parttime banen. Dertien procent van de moeders en één procent van de vaders is huisvrouw/huisman. Tabel 3.1: werksituatie ouders gemeente Wijchen moeder betaald werk ≥ 32 uur 10% betaald werk 20-32 uur 40% betaald werk 12-20 uur 28% betaald werk <12 uur 5% werkloos, arbeidsongeschikt, bijstand 4% huisvrouw resp. huisman 13% volgt onderwijs 1%
vader 86% 4% 1% 0% 3% 1% 0%
11 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
3.5
Financieel rondkomen
Opgroeien in armoede kan negatieve gevolgen voor kinderen hebben. Dit geldt niet alleen voor hun materiële omstandigheden, maar ook wat betreft hun sociale, emotionele, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling (SCP, 2009). In 2006 leefde in Nederland ruim 11% van de minderjarige kinderen in een huishouden met een laag inkomen. Van de totale bevolking leeft 8% in een huishouden met een laag inkomen. Kinderen zijn dus oververtegenwoordigd in de arme bevolkingsgroep. Onder één-oudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen komt een laag inkomen relatief het meest voor. In 2006 had 36% van deze groep een laag inkomen (SCP/CBS, 2008). In de vragenlijst is niet gevraagd naar het inkomen van de gezinnen. De reden hiervoor is dat een dergelijke vraag door veel ouders als privacygevoelig wordt ervaren. Ervaringen elders leren dat de vraag altijd een relatief groot aantal ontbrekende antwoorden geeft (mensen vullen het niet in), maar bovendien zorgen dergelijke gevoelige vragen ervoor dat sommige ouders de hele vragenlijst niet meer willen invullen. Om toch inzicht te krijgen in de mate waarin de gezinsfinanciën een rol spelen voor het kind, zijn vragen gesteld naar het financieel rondkomen van het gezin en naar eventuele consequenties van geldgebrek. Twee procent van de ouders heeft aangegeven grote moeite te hebben om rond te komen met het gezinsinkomen. Dit percentage klinkt niet zo groot, maar omgerekend naar alle kinderen in Wijchen zou het dan gaan om meer dan 100 kinderen. Bovendien is te verwachten dat juist bij deze gezinnen de respons op het onderzoek lager heeft gelegen. Het daadwerkelijke aantal is naar verwachting nog groter. Daarnaast heeft 10% van de gezinnen enige moeite met rondkomen. In figuur 3 is te zien dat de moeite met rondkomen bij de Wijchense ouders iets lager is dan in de regio en in Oost NL (dit verschil is niet statistisch significant). Figuur 3 toont ook dat de mate waarin men moeite heeft met rondkomen duidelijk het hoogst is bij de ouders met een lage sociaal economische status (SES). Figuur 3a: Enige of grote moeite met rondkomen enige moeite
20%
grote moeite
16% 12% 8% 4%
og ho
SE S
m
id de n
la ag SE S
SE S
jr 8-
12
jr 48
jr 04
L O
os
tN
en eg
re
gi
o
Ni
W
jm
ijc
he n
0%
Vervolgens is aan de ouders een lijst stellingen voorgelegd over mogelijke gevolgen van geldgebrek voor het kind. Negen procent van alle ouders geeft aan dat geldgebrek wel eens voor spanningen in het gezin zorgt. Verder bezuinigt 12% op vakantie en uitstapjes, 8% op lidmaatschap van (hobby)clubs en 3% bezuinigt op lidmaatschap van een sportclub. In figuur 4 staan de consequenties weergegeven. De verschillen met de regio Nijmegen zijn klein. Uiteraard spelen al deze factoren in veel sterkere mate in die gezinnen die grote moeite hebben met rondkomen, maar het aantal in de Wijchense onderzoeksgroep is te klein om daar een verantwoorde uitsplitsing van te geven. In het regiorapport is dit wel (op regionaal niveau) weergegeven.
12 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Figuur 4: Consequenties geldgebrek voor de kinderen (gebaseerd op alle gezinnen, dus inclusief de gezinnen zonder moeite met rondkomen) spanningen in het gezin niet elke dag groente vanwege geldgebrek Wijchen
niet elke dag fruit vanwege geldgebrek
regio Nijm
niet naar peuterspeelzaal of kinderdagverblijf geen opvang na schooltijd geen/minder verjaardagsfeestje geven/deelnemen geen lid van sportclub geen of uitstel van zwemles geen lid van club/vereniging (muv sport) niet/minder op vakantie of dagjes uit 0%
2%
13 van 49
4%
6%
8%
10% 12%
14% 16%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
4
Gezondheid en welzijn
Met de lichamelijke gezondheid van kinderen is het in Nederland over het algemeen vrij goed gesteld. Er is goede preventieve en medische zorg, waardoor eventuele gezondheidsproblemen tijdig gesignaleerd en zo goed mogelijk behandeld kunnen worden. De mate van aanwezigheid van lichamelijke beperkingen is bij de kinderen nog heel veel lager dan bij volwassenen en ouderen. Maar gezondheid is meer dan lichamelijke gezondheid, daarom is er in dit hoofdstuk ook aandacht voor de Kwaliteit van Leven, psychosociale problemen, pesten en ingrijpende gebeurtenissen in het gezin. 4.1
Ervaren gezondheid
Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving genoemd, weerspiegelt het oordeel van de ouder over de gezondheid van het kind. De ervaren gezondheid bij kinderen is in het algemeen heel goed en duidelijk beter dan die van volwassenen en ouderen. In de gemeente Wijchen beoordeelt 47% van de ouders de gezondheid van hun kind als 'heel goed' en nog eens 49% als 'goed'. De resterende 5% benoemt de gezondheid als 'gaat wel' (4,5%) of 'niet zo best' (0,2%). 4.2
Kwaliteit van leven
De term 'Kwaliteit van Leven' betreft het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve ervaring daarvan. Het meeste geschikte meetinstrument hiervoor in het kader van dit onderzoek is de korte versie van de Kidscreen-10. Het betreft een vragenlijst welke in Europees verband is ontwikkeld. De vragenset omvat 10 vragen over onder andere: gezond en energiek voelen, verdriet, eenzaamheid, plezier met vrienden, tijd voor zichzelf, sfeer thuis en op school. Deze vragen samen geven een indeling in hoge, gemiddelde en lage kwaliteit van leven. De vragenset is in dit onderzoek voorgelegd aan (de ouders van) kinderen vanaf 4 jaar. Daaruit blijkt dat bijna de helft van de Wijchense kinderen sprake is van een hoge kwaliteit van leven. Eén op de zes kinderen valt in de categorie lage kwaliteit van leven. Hiermee komt Wijchen redelijk goed overeen met het gemiddelde van de regio. Er zijn in Wijchen iets meer kinderen met een lage kwaliteit van leven (16,4% versus 14,0%, maar dat verschil is niet statistisch significant). Figuur 6: Kwaliteit van Leven laag 16%
hoog 48% gemiddeld 36%
14 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
4.3
Psychosociale problemen
Met psychosociale problemen worden de volgende problemen bedoeld: · Emotionele problemen zoals angst, teruggetrokkenheid, depressieve gevoelens en psychosomatische klachten. · Gedragsproblemen zoals agressief gedrag, onrustig gedrag en delinquent gedrag. · Sociale problemen: problemen die met het maken en onderhouden van het contact met anderen. Het veelgebruikt Balansmodel van Bakker (Bakker e.a. 1997) maakt inzichtelijk dat er in gezinnen balans nodig is tussen de draagkracht en de draaglast. Draagkracht is het geheel van competenties en beschermende factoren waarmee ouders en kinderen de draaglast het hoofd bieden. Draaglast is het geheel van taken en omstandigheden waar ouders en kinderen mee te maken hebben. De risicofactoren en beschermende factoren voor psychosociale problemen bevinden zich op diverse niveaus (Postma, 2008): · het microniveau (factoren in kind, ouders, gezin) · het mesoniveau (sociale omgeving/buurt) · het macroniveau (zoals culturele, sociaaleconomische en maatschappelijk factoren). Psychosociale problemen komen veelvuldig voor bij de Nederlandse jeugd. Onder de 0- tot 12-jarigen is dat bij 11% tot 28% in meer of mindere mate het geval (Nationaal Kompas). Meisjes vertonen vaker emotionele problemen terwijl jongens vaker gedragsproblemen hebben. Een veel gebruikte vragenlijst ter indicatie van de mate van psychosociale problemen bij kinderen en jongeren is de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ). De vragenlijst bestaat uit 25 items die betrekking hebben op de volgende subschalen: hyperactiviteit/aandachtstekort, emotionele problemen, problemen met leeftijdsgenoten, gedragsproblemen en pro-sociaalgedrag. In Wijchen is bij 12% van de kinderen sprake van een verhoogde SDQ en daarmee een indicatie voor het bestaan van psychosociale problemen en 10% zit op het grensgebied. Samen is dat (vanwege afronding) 21%. In figuur 7 is te zien dat de risico's op psychosociale problemen in Wijchen iets hoger lijken te liggen dan gemiddeld in de regio, maar wel vergelijkbaar met heel Oost Nederland. Wat verder opvalt is dat in de Wijchense cijfers vrijwel geen verschil is te zien tussen jongens en meisjes, terwijl uit de regionale cijfers duidelijk naar voren komt dat de jongens meer indicaties geven voor psychosociale problemen dan de meisjes. Figuur 7: Psychosociale problemen 25% 20% 15%
enigszins
10%
ja
5%
15 van 49
m
ei sj
es
ns jo ng e
ho og SE S
m
id de n
la ag SE S
SE S
L N os t O
Ni jm re gi o
W ijc
he n
0%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
4.4
Pesten
Pesten heeft vaak negatieve gevolgen voor de sociale en emotionele ontwikkeling van de betrokken kinderen. Daarnaast heeft pesten een negatieve invloed op de leeromgeving op school en in de klas. Landelijk onderzoek toont aan dat in Nederland een derde deel van de kinderen in de hoogste klassen van de basisschool in de afgelopen maanden gepest is. Ruim een kwart van deze kinderen (ofwel 9% van het totaal) wordt structureel gepest, dat wil zeggen twee of meer keren per maand of wekelijks (Zeijl et al, 2005). Ook online-pesten komt steeds vaker voor (Rooy en vd Eijnden, 2007). In Wijchen heeft ruim een derde van de kinderen (van 4-12 jaar) in de voorgaande 3 maanden te maken gehad met pesten. Dit komt overeen met het regionale en landelijke beeld. Bij de meeste kinderen die gepest worden, speelt dit minder dan twee keer per maand, bij 5% enkele keren per maand. En voor 4% van de kinderen geldt dat ze wekelijks gepest worden (waaronder 1% meerdere keren per week). Zeker het frequent gepest worden, kan duidelijke negatieve consequenties hebben voor de verdere ontwikkeling van het betreffende kind. Figuur 8a: De mate van pesten < 2 x per maand; 26% 2-3 keer per maand; 5% 1 x per week; 3%
nooit; 65%
4.5
meerdere keren pw; 1%
Ingrijpende gebeurtenissen
Psychische problemen ontstaan meestal door een combinatie van elkaar beïnvloedende factoren. Het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen is één van die factoren, die een invloed kunnen hebben op het ontstaan van psychische problemen. Ieder kind zal in zijn leven ingrijpende gebeurtenissen meemaken. Uiteraard leidt dit niet in alle gevallen tot psychische problematiek. Dat is ook afhankelijk van andere factoren, zoals de persoonlijkheid van het kind en het hebben van een erfelijke aanleg (Meijer en Schoenmaker, 2008). Bij de kinderen in Wijchen heeft 40% ooit te maken gehad met een van de nagevraagde ingrijpende 2 gebeurtenis . Conflicten in het gezin zijn daarbij het meest genoemd (19%), gevolgd door langdurige ziekte of handicap van een gezinslid (12%) en echtscheiding of voor langere tijd weggaan van een gezinslid (10%). Acht procent van de kinderen heeft op het moment van invullen van de vragenlijst nog steeds met een van de ingrijpende gebeurtenissen te maken. Zeker bij problemen zoals psychische problemen ouders en problemen met drank of verslaving in het gezin is het beslist te verwachten dat er sprake is van selectieve respons. Dat wil zeggen dat de ouders die met deze zaken te maken hebben waarschijnlijk in mindere mate aan het onderzoek hebben meegedaan. Onderstaande cijfers zijn dan ook als minimumpercentages te beschouwen. 2
In de vragenlijst was ook gevraagd naar het overlijden van een dierbare. Heel veel kinderen hadden hier ooit mee te maken gehad. Deze uitkomsten zijn echter bij deze verwerking buiten beschouwing gelaten omdat dit vermoedelijk voor een groot deel het overlijden van opa's of oma's betreft. Hoewel dit voor een kind wel degelijk een ingrijpende gebeurtenis kan zijn, is het toch van een andere orde dan de overige opgenomen gebeurtenissen.
16 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Figuur 9: Ingrijpende gebeurtenissen conflicten binnen gezin langdurige ziekte/handicap gezinslid echtscheiding problemen ivm w erk(loosheid) ouder(s) ooit meegemaakt
psychische problemen ouder(s)
speelt nu nog een rol
langdurige ziekte/handicap kind uitbreiding gezin (stiefouder, stiefbroer/zus) huisvestingsproblemen problemen met drank/verslaving gezinslid 0%
2%
4%
6%
17 van 49
8%
10%
12%
14%
16%
18%
20%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
5
Opvoeding
Opvoeding is een voortdurende wisselwerking tussen kind, ouders en omgeving. Een goede opvoeding houdt rekening met de mogelijkheden en behoeften van het kind en ondersteunt een positieve benadering die berust op de pijlers: steunen, stimuleren en sturen. Meestal verloopt de opvoeding goed. Evenwel komen in veel gezinnen perioden voor met opgroei- of opvoedingsproblemen. Opvoeding is niet alleen een belangrijk onderdeel in deze Kindermonitor. Om meer informatie te krijgen over opvoedingvragen, opvoedingsproblemen en de behoefte en noodzaak aan opvoedingsondersteuning heeft de GGD Regio Nijmegen eerder al via de afdeling JGZ een themaonderzoek uitgevoerd naar opvoeding (Star en ten Cate, 2010). In de Kindermonitor zijn met name vragen opgenomen die aanvullend zijn aan het themaonderzoek. Samen levert het zo een volledig beeld aan de behoefte en noodzaak rond opvoedingsondersteuning. Meer informatie over het thema-onderzoek Opvoeding is te vinden op de website van de GGD: www.ggd-nijmegen.nl, zie rechtsboven bij publicaties: factsheet Opvoeding. 5.1
Sociale steun
De sociale steun die ouders ondervinden, bepaalt de mate waarin de ouders zich gesteund voelen bij de opvoeding en verzorging van hun kind door hun eigen sociale netwerk. Naarmate ouders een meer bevredigend ondersteunend netwerk hebben, blijkt dat negatief opvoedingsgedrag (schreeuwen tegen kinderen, kinderen slaan) afneemt en positief opvoedingsgedrag (knuffelen en complimenten geven) toeneemt (Hashima en Amato, 1994). Sociale steun is dan ook een element in de draaglast-draagkracht balans. Het gebruiken, activeren en zo nodig opbouwen van sociale netwerken rond gezinnen is een onmisbaar bestanddeel van alle varianten van opvoed- en opgroeihulp. Praktische hulp Meer dan een derde van de ouders krijgt vaak of regelmatig hulp van familie of vrienden bij alledaagse dingen rondom de opvoeding van hun kind, zoals oppas of advies bij dagelijkse verzorging of opvoeding; eveneens ruim een derde krijgt af en toe hulp. Bijna een op de drie ouders zegt dat ze zelden of nooit dit type hulp krijgen. Van deze laatste groep is overigens niet bekend in hoeverre ze die hulp wel zouden wensen. Praten over opvoedingsprobleem Als het gaat om de mate waarin ouders met familie, vrienden, kennissen of buren kunnen praten wanneer ze een probleem hebben rond de opvoeding van hun kind dan blijkt dat tweederde van de ouders hier vaak of regelmatig met anderen over kan praten, een kwart kan af en toe hiervoor bij anderen terecht en 6% zegt bijna nooit bij familie of vrienden terecht te kunnen met opvoedingsproblemen. Figuur 10: Percentage ouders dat zegt zelden of nooit met familie, vrienden, kennissen of buren te kunnen praten over een probleem rond de opvoeding van het kind 12% 10% 8% 6% 4% 2%
ho og S
SE
SE
S
m
S SE
id de n
la ag
jr 8-
12
jr 48
jr 4 0-
L tN os O
Ni o gi
re
W
ijc
he n
jm
0%
Zowel bij de praktisch hulp, als bij het bespreken van problemen geldt dat ouders van jonge kinderen meer sociale steun ontvangen dan de ouders van de 8- tot 12-jarigen. Bij de praktische hulp is dit mogelijk te verklaren doordat deze leeftijdsgroep ook minder praktische hulp vergt. Voor opvoedingsproblemen geldt dat niet: zeker alle leeftijdsgroepen kennen opvoedingsproblemen.
18 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
5.2
Opvoeding algemeen
Op de vraag hoe moeilijk of makkelijk men het heeft met de opvoeding van hun kind antwoord 22% dat ze het makkelijk vinden. Zes procent daarentegen geeft aan het moeilijk te hebben met de opvoeding. De meerderheid beschouwt de opvoeding als 'gewoon, met de normale problemen'. Figuur 11: Mate waarin ouders opvoeden moeilijk of makkelijk vinden makkelijk 22%
moeilijk 6% gewoon, de normale problemen 72%
5.3
Behoefte aan deskundige hulp of advies in verband met opvoeding 3
Aan de ouders is gevraagd of zij in de voorgaande periode zorgen hebben gehad over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van hun kind, zodanig dat ze behoefte hadden aan deskundige hulp of advies. Ook is gevraagd of men op dat moment nog behoefte hadden aan hulp. Van de ouders van de 0-4 jarigen had 22% in de voorgaande maand behoefte gehad aan deskundige hulp en 4% geeft aan die behoefte nog steeds te hebben. Bij de 4-12 jarigen heeft 33% van de ouders in het voorgaande jaar behoefte gehad aan hulp of advies en 9% heeft die behoefte nog steeds. In figuur 12a is duidelijk te zien dat de actuele behoefte hoger is bij de toenemende leeftijd. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat er bij de jongste leeftijdsgroep minder zorgen en vragen zijn, het zal ook mede de beschikbaarheid van het deskundig advies weerspiegelen. Immers tijdens de eerste vier levensjaren is de frequentie van de contacten met de deskundigen van de Jeugdgezondheidszorg (via het consultatiebureau) veel hoger, dan in de jaren daarna. Figuur 12a: Percentage ouders dat aangeeft momenteel behoefte te hebben aan deskundige hulp of advies met betrekking tot opvoeding, gedrag of ontwikkeling van het kind. 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Wijchen
regio Nijm.
Oost NL
0-4 jr
3
4-8 jr
8-12 jr
Bij de kinderen van 0-4 jaar betreft de periode waarover dit gevraagd is, de voorgaande maand. Bij de kinderen van 4-12 jaar is het nagevraagd over de voorgaande 12 maanden .
19 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Aan de ouders ik ook gevraagd naar het terrein waarop de ouders hulp wensen. Dan blijkt dat angst, onzekerheid, faalangst het meest genoemd is, gevolgd door het stellen van grenzen en sociaal contact, spelen (zie figuur 12b). Figuur 12b: Terreinen waarop ouders momenteel deskundige hulp of advies wensen angst, onzekerheid, faalangst s tellen van grenzen sociaal contact, spelen luis teren, gehoorzam en druk, agress ief verdrietig, depressief zijn pesten s praak/taal eten, slapen, groei gezondheid overgewicht 0,0%
1,0%
2,0%
wil hulp, weet niet waar
5.4
3,0% wil hulp, weet waar
4,0%
5,0%
krijgt al hulp
Gewenste vorm van opvoedingsondersteuning (regionale cijfers) 4
In het, in de inleiding genoemde, themaonderzoek Opvoeding (Star en ten Cate, 2010) is ook gevraagd naar de mate waarin opvoedingsondersteuning gewenst is. Dat percentage komt heel goed overeen met het genoemde percentage in deze Kindermonitor. In het themaonderzoek is vervolgens gevraagd naar de vorm waarin men de opvoedingsondersteuning zou willen. Daaruit blijkt dat de meeste ouders vooral behoefte hebben aan individueel advies. Maar ook meeneemmateriaal (folders, DVD), internet en individuele begeleiding worden genoemd als vorm. Een opvoedcursus wordt het minst genoemd. Figuur 13: Gewenste vorm van opvoedingsondersteuning (bron thema-onderzoek opvoeding).
individueel advies meeneemmateriaal internet individuele begeleiding voorlichtingsbijeenkomst opvoedcursus 0% 2% 4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% 18% 20%
4
Het themaonderzoek is anders van opzet dan de kindermonitor. Het wordt uitgevoerd door de JGZ-medewerkers tijdens hun preventieve gezondheidsonderzoeken bij de jeugdigen in de leeftijd van 5 jaar en 10/11 jaar.
20 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
5.5
Mate waarin de behoefte door de ouders overeenkomt met de ingeschatte noodzaak door de JGZ-medewerker (regionale cijfers) 6
In het themaonderzoek Opvoeding is niet alleen aan de ouders gevraagd of men opvoedingsondersteuning zou willen, maar ook aan de JGZ-medewerker is gevraagd om een inschatting te geven of er voor het betreffende gezin een noodzaak is tot opvoedingsondersteuning. Uit een combinatie van beide gegevens blijkt dat er geen één-op-eén overeenstemming is tussen de behoefte van de ouders en de ingeschatte noodzaak van de JGZ-medewerkers. In onderstaande tabel is te zien dat er een groep is van 247 gezinnen waarbij de ouders behoefte hebben aan opvoedingsondersteuning en de JGZ-medewerkers ook inderdaad bevestigen dat er noodzaak toe is. Dit is te beschouwen als een groep waarmee men aan de slag kan. Zorgelijker is de groep van 417 gezinnen waarbij de JGZ-medewerker aangeeft dat er wel (enige) noodzaak is tot ondersteuning, maar dat de ouders hebben aangegeven dat ze geen behoefte hebben. Dit is dus een groep die uit zichzelf geen ondersteuning zal zoeken, terwijl die wel nodig geacht wordt. Als bij de vormgeving van opvoedingsondersteuning de focus alleen gelegd zou worden op de vraagkant van de ouders dan wordt dus een deel van de gezinnen die ondersteuning nodig heeft, gemist. Dan is er nog een groep van 207 gezinnen die wel behoefte heeft aan ondersteuning, maar die het in de ogen van de JGZ-medewerker niet nodig heeft. Mogelijk is hier sprake van enige mate van onzekerheid bij de ouders, waarbij er behoefte is aan bevestiging. Tot slot dient gemeld dat bij het grootste deel van de ouders er geen behoefte en tevens geen noodzaak is tot opvoedingsondersteuning. Tabel 3: Opvoedingsondersteuning: de behoefte van de ouders versus de noodzaak volgens JGZ behoefte door de ouders wel (enige) behoefte geen behoefte
5.6
wel (enige) noodzaak 247 (5%) 417 (9%)
noodzaak volgens JGZ geen noodzaak noodzaak onbekend 207 (4%) 76 (2%) 2768 (60%) 926 (20%)
Regels en afspraken
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk staat genoemd steunt een goede opvoeding op drie pijlers: steunen, stimuleren en sturen. Bij dat sturen gaat het onder andere om regels en afspraken. Een kind heeft behoefte aan duidelijkheid. Het is goed dat een kind weet waar het aan toe is en wat de grenzen zijn. In de vragenlijst zijn een aantal vragen opgenomen over regels en afspraken met betrekking tot bedtijden, voeding (tussendoortjes, suikerhoudende drankjes, fruit, groente, ontbijten), TV kijken en computeren (nagevraagd bij kinderen vanaf 4 jaar). De mate waarin er regels zijn en de handhaving van de regels verschilt sterk per onderwerp. Het meest strikt5 zijn ouders over dagelijks ontbijten, maaltijden aan tafel eten en de websites die mogen worden bezocht. De minste (strikte) regels zijn er over uren TV-kijken, uren computeren en het drinken van suikerhoudende drankjes (zie figuur 14).
5
De term 'strikt' slaat in dit geval op de mate waarin ouders zich aan hun gestelde regels zeggen te houden en niet op de inhoudelijke strengheid van de regel.
21 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Figuur 14: De mate waarin ouders regels en afspraken hanteren over diverse onderwerpen strikte regels
regels m aar soepel
geen regels
VD TV /D
ur en
s dr an et e
zo
ur en
kje
s or tje nd o
co m pu te r
it fru
so
or tc om
tu ss e
el le tje s
te
pu te rs p
gr oe n
be dt ijd en
s eb si te
or tw
n so
aa
m aa lti jd en
da ge
lijk s
on
tb ijte
ta fe l
n
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
In de regionale Kindermonitor is beschreven dat er een duidelijke samenhang is tussen het hebben en het handhaven van regels en het vertonen van gezond gedrag. 5.7
Seksuele voorlichting
Ouders zijn de primaire opvoeders van een kind en hebben dus een taak in de seksuele opvoeding. Ouders brengen bewust en onbewust belangrijke waarden en normen over op hun kind, ook met betrekking tot seksualiteit (Rutgers Nisso Groep) De rol van ouders en de sfeer thuis is erg belangrijk in de seksuele opvoeding. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat een positief en open seksueel gezinsklimaat van invloed is op het seksuele gedrag en de seksuele gezondheid van kinderen [de Graaf, 2009]. De inhoud van de seksuele opvoeding is uiteraard sterk afhankelijk van de leeftijd van het kind. Bij de jongsten kan het gaan om verschillen tussen jongens en meisjes, zwangerschap en geboorte, vriendschap, omgaan met elkaar en het aangeven en respecteren van grenzen. Naarmate de leeftijd toeneemt komen daar de onderwerpen bij als relaties, homoseksualiteit, veranderingen in de puberteit, vrijen, geslachtsgemeenschap en voorbehoedsmiddelen. Uit de regionale cijfers van E-MOVO 2007/2008 blijkt dat 7% van de 13/14-jarigen en 34% van de 15/16-jarigen ervaring heeft met geslachtsgemeenschap [van der Star, 2008]. Meisjes met een laag opleidingsniveau hebben op jongere leeftijd ervaring met geslachtsgemeenschap dan meisjes met een hoog opleidingsniveau. Een tijdige seksuele vorming is dus van groot belang. De meeste ouders (84%) vinden het geven van seksuele voorlichting een taak voor zowel de ouders als de school; 16% ziet het alleen als taak van de ouders. De overgrote meerderheid van de ouders bestempeld het niet als moeilijk om met hun kind over relaties en seksualiteit te praten: 40% vindt het makkelijk, 54% noemt het 'niet moeilijk en niet makkelijk' en 6% noemt het wel moeilijk. De onderwerpen waarover door de meeste ouders met hun kind gesproken is, zijn vriendschap/relaties/ omgaan met elkaar en lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes. Dit zijn onderwerpen die al vanaf jonge leeftijd besproken worden. Onderwerpen zoals homoseksualiteit en verliefdheid worden bij de jonge kinderen nog vrij weinig besproken, maar dit stijgt sterk met de leeftijd van het kind. Voor lichamelijke verandering in de puberteit geldt dat dit vanaf de 9 jaar meer besproken wordt. Toch heeft een derde van de ouders van 11-jarigen hierover nog niet gesproken met hun kind. Het minst gesproken is er over voorbehoedsmiddelen en veilig vrijen. Bij de jongste leeftijden wordt hier nog niet over gesproken, maar ook bij de 11-jarigen is dit nog maar bij 30% onderwerp van gesprek geweest. 22 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Figuur 17: Mate waarin ouders de onderwerpen van seksuele opvoeding met het kind besproken hebben, naar leeftijd (regionale cijfers) 100% 90%
vriendschap,relaties
80%
lich. versch.jongens en meisjes
70%
verliefdheid
60%
homoseksualiteit
50%
zwangerschap en geboorte lich.veranderingen in de puberteit
40%
vrijen en geslachtsgemeenschap
30%
voorbeh.middelen en veilig vrijen
20% 10% 0% 4 jr
5 jr
6 jr
7 jr
8 jr
9 jr
10 jr
11 jr
Tussen de meeste onderwerpen is er nauwelijks verschil tussen jongens en meisjes. Een uitzondering hierop vormt 'de lichamelijke veranderingen in de puberteit'. Daar is met meisjes duidelijk vaker over gesproken dan met jongens. Dit zal ongetwijfeld samenhangen met het feit dat deze puberteit en de bijbehorende lichamelijke veranderingen bij meisjes gemiddeld eerder optreden dan bij jongens. Uit het onderzoek blijkt dat de vraag of ouders seksuele opvoeding/voorlichting moeilijk vinden een goede indicator is voor de mate waarin er over gesproken is thuis. Hoe makkelijker de ouders het vinden, hoe meer er over gesproken is.
23 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
6
Leefstijl
Met de manier waarop we leven kunnen we zelf invloed uitoefenen op onze gezondheid. Een ongezonde leefstijl zoals een ongezond voedingspatroon, weinig beweging, roken en een hoge alcoholconsumptie dragen in belangrijke mate bij aan ongezondheid op latere leeftijd. Hoewel de effecten op de kinderleeftijd nog niet zo zichtbaar zijn, is het wel belangrijk om al vroeg aandacht te geven aan gezonde leefgewoonten. Want een levenswijze die jong is aangeleerd wordt makkelijker vastgehouden in de rest van het leven. Ouders kunnen kinderen een gezonde leefstijl aanwennen door te zorgen voor gezonde voeding, stimulering van lichaamsbeweging, normen stellen met betrekking tot TV-kijken en computergebruik en zelf het goede voorbeeld geven door regelmatig de fiets te nemen, niet te roken en matig te zijn met alcoholgebruik. 6.1
Roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap
Al tijdens de zwangerschap speelt leefstijl een rol bij de gezondheid van het kind. Wanneer een moeder rookt tijdens de zwangerschap verhoogt dit het risico op een vroeggeboorte, op een geringere lengte en een geringer gewicht van de baby bij geboorte en op een vermindering van de longfuncties bij de baby (Gelder et al 2007, Lanting et al 2009). Daarnaast zijn er duidelijke aanwijzingen dat het roken van de moeder tijdens de zwangerschap en na de geboorte, het risico op zuigelingensterfte en wiegendood verhoogd. Ook alcoholgebruik tijdens de zwangerschap kan schadelijk zijn. De hersenen van de foetus, die zich tijdens de hele zwangerschap ontwikkelen, zijn heel gevoelig voor alcohol. Alcoholgebruik van de moeder kan de hersenontwikkeling van de foetus dan ook schaden. Daarnaast kan alcohol in het begin van de zwangerschap schadelijk zijn voor de vorming van andere organen en lichaamsdelen en aan het einde van de zwangerschap voor de groei van de foetus en de duur van de zwangerschap. De risico's en de ernst van de schade nemen toe naarmate men vaker drinkt en naarmate men meer per keer drinkt (alcoholinfo.nl/zwangerschap). In de Kindermonitor is bij de 0-4 jarigen nagevraagd of de moeder heeft gerookt tijdens de zwangerschap. Dit blijkt door 7% van de moeders gedaan te zijn. Een klein deel van deze moeders is tijdens de zwangerschap gestopt met roken. Van de resterende rokers rookte de helft niet dagelijks. Dit percentage rokende zwangere moeders is lager dan gemiddeld in de regio, maar dit verschil is niet statistisch significant. Figuur 18: Roken en alcoholgebruik door de moeder tijdens de zwangerschap roken tijdens zwangerschap
nee 93,4%
alcohol tijdens zwangerschap af en toe, niet iedere week 3,7%
ja, maar is gestopt 0,6% ja, niet dagelijks 3,0%
nee 95,1%
af en toe, niet iedere dag 1,2% iedere dag 0,0%
ja, dagelijks 3,0%
Ook het alcoholgebruik tijdens de zwangerschap ligt iets lager (maar niet significant) dan gemiddeld in de regio: 5% van de moeders zegt wel eens alcohol te hebben gedronken, maar voor de meesten geldt dat dit niet iedere week was. En geen enkele moeder heeft ingevuld dat ze dagelijks dronk. Aangezien in de niet-zwangere bevolking alcoholgebruik veel meer voorkomt dan roken, lijken de uitkomsten erop te wijzen dat het voor de zwangeren eenvoudiger is om de alcohol achterwege te laten, dan het roken te stoppen.
24 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
6.2
Borstvoeding
Het geven van borstvoeding heeft gunstige effecten op de gezondheid van moeder en kind. Bij kinderen is de kans op maagdarminfecties, diarree en acute middenoorontstekingen kleiner. Op lange termijn lopen kinderen minder kans op overgewicht en een hoge bloeddruk. Om optimaal te kunnen profiteren van de positieve gezondheidseffecten adviseert de WHO om kinderen tot de leeftijd van zes maanden uitsluitend borstvoeding te geven. Ook in Nederland wordt dit advies nadrukkelijk gevolgd in de advisering aan zwangere vrouwen en bij de consultatiebureaus. In figuur 19 is te zien dat in Wijchen bijna 80% van de moeders begonnen is met borstvoeding. Bij een groot deel echter is de voeding in de loop van het eerste half jaar overgegaan op kunstvoeding. Bijna 30% van de kinderen heeft in de eerste 6 maanden uitsluitend borstvoeding gekregen. Het aantal kinderen dat vanaf het begin met kunstvoeding is gevoed ligt op 22%. 6 De regionale cijfers laten zien dat het percentage dat uitsluitend kunstvoeding heeft gekregen sterk verschil naar Sociaal Economische Status van 11% bij de hoge SES tot 41% bij de lage SES. Figuur 19: Vorm van zuigelingenvoeding die de kinderen kregen in de eerste 6 maanden 100% 90% 80% 70% 60%
kunstvoeding
50%
moeder-+kunst
40%
moedermelk
30% 20% 10% 0%
Wijchen
regio Nijm .
Oost NL
SES laag
SES m idden
SES hoog
regio Nijmegen
De belangrijkste redenen om kunstvoeding te gaan (bij) geven, is dat de moeder te weinig borstvoeding had, op afstand gevolg door het argument dat het moeilijk te combineren was met het werk. 6.3
Voeding
Voeding heeft op diverse manieren invloed op de gezondheid. Bekend is de rol van voeding bij het ontstaan van overgewicht, maar ook als er geen sprake is van overgewicht is het belangrijk om kinderen een gezond voedingspatroon aan te leren. Kinderen zijn volop in groei en ontwikkeling. Het lichaam heeft daarvoor voldoende bouwstoffen nodig. Daarnaast verkleint een gezond voedingspatroon de kans op allerlei aandoeningen later in het leven. Gezond eten betekent in ieder geval regelmatig en goed ontbijten, gevarieerd eten, niet te veel snoepen, een beperkt gebruik van suikerhoudende drankjes, niet te veel verzadigd vet, elke dag groente en fruit en veilig met voedsel omgaan (hygiëne). Het betrouwbaar meten van het voedingspatroon vergt een veel uitgebreidere aanpak dan in de Kindermonitor mogelijk is. Om toch een indruk te krijgen van het voedingspatroon van de kinderen is onder andere gevraagd naar ontbijtgewoontes, het gebruik van groente en fruit en het drinken van suikerhoudende drankjes. Ontbijt Het ontbijt is belangrijk. Tussen de maaltijd van de vorige avond en het ontbijt ligt een periode van twaalf tot veertien uur. ’s Ochtends is het avondeten verteerd, waardoor het lichaam nieuwe energie en voedingsstoffen nodig heeft. Als er niet wordt ontbeten, is het concentratievermogen lager dan wanneer er wel ontbeten wordt. Goed ontbijten is ook belangrijk om een gezond gewicht te houden. Uit de Kindermonitor blijkt heel duidelijk dat ontbijten er op deze leeftijd nog goed in zit. Vrijwel alle kinderen (98%) ontbijten dagelijks. 6
Omdat deze vraag alleen is gevraagd bij de 0-4 jarigen, is het aantal respondenten voor Wijchen te klein om betrouwbare uitspraken per SES-groep te doen.
25 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Groente en fruit Groente en fruit zijn belangrijke bronnen van vitamines, zoals vitamine C en foliumzuur, vezels, mineralen zoals kalium en bioactieve stoffen. Het advies is dan ook dat er iedere dag groente en iedere dag fruit wordt gegeven. De aanbevolen hoeveelheden per dag verschillen per leeftijd. Aanbevolen hoeveelheid groente en fruit per dag, naar leeftijdsgroep 1-3 jaar
4-8 jaar
9-12 jaar
Fruit
150 g 1 1/2 stuks
150 g 1 1/2 stuks
200 g 2 stuks
Groente
50-100 g 1-2 opscheplepels
100-150 g 2-3 opscheplepels
150-200 g 3-4 opscheplepels
In de Kindermonitorvragenlijst is alleen gevraagd hoeveel dagen per week groente en fruit wordt gegeten en niet de hoeveelheid per dag. De reden hiervoor is dat ervaringen elders leren dat, zeker bij groente, de hoeveelheid lastig is in te schatten. Het advies om dagelijks groente en fruit te eten blijkt zeker niet door ieder kind gehaald te worden: 31% van de kinderen eet minder dan 6 keer per week groente en 27% eet minder dan 6 keer per week fruit. Figuur 20 laat zien dat het fruitgebruik afneemt met de leeftijd, het groentegebruik is het laagst bij de 4-8 jarigen. Ook is duidelijk dat zowel de groente- als fruitconsumptie het ongunstigst is bij de groep met een lage sociaal economische status. Figuur 20: Percentage kinderen dat 6 of 7 keer per week groente of fruit eet 100%
groente
90%
fruit
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Wijchen
regio Nijm
Oost NL
1-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
SES laag
SES midden
SES hoog
Suikerhoudende drankjes (zoals frisdranken, yoghurtdrank, siroop, vruchtensappen) Terwijl veel mensen bij ongezonde voeding vaak wel denken aan snoep en snacks, worden de suikerhoudende drankjes nogal eens over het hoofd gezien. Toch blijkt dit een bron te zijn waarbij zeker ook kinderen en jongeren ongemerkt veel suikers binnen krijgen. Naast een risico voor overgewicht leveren deze drankjes een hoger risico op tandbederf op. Als we het hieronder hebben over suikerhoudende drankjes, dan worden niet de light-varianten bedoeld. Twaalf procent van de kinderen drinkt minstens 4 suikerhoudende drankjes per dag en nog eens een kwart drinkt 3 van dergelijke drankjes per dag. Dat is beduidend hoger dan in de rest van regio. Het gebruik van deze zoete drankjes neemt toe met de leeftijd. Zeker bij de 8-12 jarigen ligt het gebruik relatief hoog. In Wijchen drinkt 42% van de 8-12 jarigen minstens drie suikerhoudende drankjes per dag, gemiddeld in de regio ligt dit percentage op 24%. 26 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Figuur 21: Drinken van 3 of meer suikerhoudende drankjes per dag 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15%
3 4 of meer
10% 5% 0% Wijchen
6.4
regio Nijm
0-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
SES laag
SES midden
SES hoog
Bewegen (waaronder buiten spelen en sporten)
Kinderen hebben beweging nodig en van nature bewegen de meeste kinderen ook graag. Beweging is van belang om de motoriek goed te ontwikkelen, om energie kwijt te kunnen en om het kind zich fit te laten voelen. Daarnaast wordt door regelmatig voldoende beweging de kans verlaagt op diverse chronische ziekten en aandoeningen later in het leven. Daarom is het goed als kinderen leren dat 7 actieve lichaamsbeweging zoals buiten spelen, fietsen, wandelen en sporten vanzelfsprekend is. Om het belang van lichaamsbeweging ten behoeve van de lichamelijke fitheid te kunnen vaststellen wordt al lange tijd de fitnorm gehanteerd. Om te voldoen aan de fitnorm voor kinderen moet: 'minstens drie keer per week minimaal 20 minuten zwaar intensieve lichamelijke activiteit (zomer en winter) worden verricht. De fitnorm focust zich met name op activiteiten die gericht zijn op conditie zoals sport of andere zwaar lichamelijk inspanning. Omdat steeds duidelijker werd dat ook minder intensieve vormen van bewegen een rol spelen bij de bevordering van de gezondheid heeft een groep experts in 1998 de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB ofwel beweegnorm) vastgesteld. Voor kinderen en jongeren betreft de norm: 'dagelijks één uur tenminste matig intensieve lichamelijk activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie)'. De laatste jaren hanteert de overheid in het beleid vooral de combinorm. Deze houdt in dat men voldoet aan de fitnorm en/of de beweegnorm (Hildebrandt et al. 2008). Uit de landelijke Monitor Bewegen en Gezondheid van TNO blijkt dat 33% van de kinderen in de leeftijd van 4-11 jaar voldoet aan de fitnorm, 32% voldoet aan de beweegnorm, en 53% aan tenminste een van beide normen (ofwel de combinorm). Tien procent van de kinderen wordt inactief genoemd (Ooijendijk et al 2008). Om kinderen goed te kunnen indelen naar fitnorm, beweegnorm en combinorm is een uitgebreide vragenlijst vereist, bij voorkeur aangevuld met informatie uit een beweegmeter. Die mogelijkheid was in deze Kindermonitor niet aanwezig. Daarom is gebruik gemaakt van de vragenset van de Lokale en Nationale Monitor. Deze vragenset geeft geen concreet percentage dat voldoet aan de beweegnorm of aan de fitnorm, maar het doet wel een uitspraak over de mate van buiten spelen, sporten, lopen en fietsen en het lidmaatschap van een sportvereniging. Daarnaast wordt de mate van passieve tijdbesteding zoals TV of DVD kijken en computeren beschreven. De Wijchense kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar bewegen gemiddeld 103 minuten per dag. Dat is vergelijkbaar met de regio. Het grootste deel komt voor rekening van buiten spelen, gevolgd door sporten bij een club of vereniging, schoolgym en het fietsen of lopen naar school.
7
Uiteraard zijn er ook kinderen waarvoor lichaamsbeweging niet vanzelfsprekend is vanwege een lichamelijke beperking. Evenwel is het ook voor hen belangrijk om binnen de beperking te zoeken naar haalbare bewegingsmogelijkheden.
27 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Buiten spelen en lidmaatschap sportclub Wat betreft buiten spelen is in figuur 22a te zien dat in Wijchen ruim één derde (35%) van de kinderen minder dan een half uur per dag buiten speelt. Verder valt op dat meisjes minder buiten spelen dan jongens. Figuur 22a: Mate van buiten spelen en lidmaatschap van sportclub 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Wijchen
regio Nijm
Oost NL
4-8 jr
8-12 jr
minder dan 30 min pd buiten spelen
jongen
meisje
geen lid van sportclub
Qua lidmaatschap van een sportclub is in figuur 22a te zien dat in Wijchen één op de vijf kinderen geen lid is, dat is iets gunstiger dan gemiddeld in de regio en duidelijk gunstiger dan Oost Nederland. Verder valt vooral op dat er een duidelijk verschil zit tussen de twee leeftijdsgroepen. Lopen of fietsen naar school Het zelf fietsen of lopen naar school neemt logischerwijs toe met de leeftijd. Bij de 4-8 jarigen gaat 61% meestal te voet of zelf per fiets naar school. Bij de 8-12 jarigen is dat 87%. Totaal bewegen De bovengenoemde verschillen naar leeftijd (4-8 jr. minder sportclublid, en minder actief naar school) en geslacht (meisjes minder buiten spelen) zijn ook terug te zien als alle vormen van beweging bij elkaar worden opgeteld (zie figuur 22b). Dan blijkt dat de 4-8 jarigen minder bewegen dan de 8-12 jarigen en dat meisjes minder bewegen dan jongens. Er is geen verschil naar SES. Figuur 22b: Percentage kinderen (4-12 jaar) dat minder dan 7 uur per week beweegt. 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Wijchen
regio Nijm
Oost NL
4-8 jr
8-12 jr
jongen
meisje
SES laag
SES midden
SES hoog
Nu figuur 22b laat zien dat 22% van de kinderen minder dan 7 uur per week beweegt, wil dat nog niet zeggen dat de overige kinderen allemaal voldoen aan de beweegnorm. Zoals in de inleiding van deze paragraaf al is genoemd is in deze vragenlijst om praktische reden een relatief korte vragenset gebruikt Zo is de intensiteit waarmee bepaalde activiteiten plaatsvinden niet nagevraagd. Een uur buiten spelen kan heel intensief zijn (bijvoorbeeld voetballen op een veldje) maar het kan ook veel passiever zijn (bijvoorbeeld spelen in de zandbak). Buiten spelen is dus niet automatisch hetzelfde als matig of zwaar intensief bewegen. In de paragrafen 7.1 en 7.2 wordt ingegaan op de kindvriendelijkheid van de buurt, veilig buiten spelen en de ervaren belemmeringen om buiten te spelen.
28 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
6.5
Overgewicht
Overgewicht wordt beschouwd als één van de belangrijkste volksgezondheidsproblemen van dit moment. Overgewicht brengt allerlei gezondheidsrisico's met zich mee. Zeker ook bij (jonge) kinderen is het van belang om op de ontwikkeling van overgewicht te letten. Zo hebben kinderen die te zwaar zijn vaker last van lichamelijke en psychosociale problemen. En recent onderzoek laat zien dat een snelle gewichtstoename bij kinderen tussen de leeftijd van 2 en 6 jaar de belangrijkste voorspeller is van overgewicht op volwassen leeftijd (de Kroon et al, 2010). Bij volwassenen verhoogt overgewicht het risico op onder meer diabetes type 2, hart en vaatziekten, hoge bloeddruk en sommige vormen van kanker (Visscher et al, 2010a). Het kabinet heeft in de preventienota 'Kiezen voor gezond leven (2006)' overgewicht als een van de speerpunten genoemd met daarbij een speciale focus op de jeugdigen. Overgewicht ontstaat wanneer er een onevenwichtigheid is in de energiebalans. Wanneer de energieinname via de voeding hoger is dan het energieverbruik door onder andere beweging, wordt de overtollige energie opgeslagen als lichaamsvet. Van de factoren die van invloed zijn op de energie balans (biologische, genetische en omgevingfactoren) is de leefstijl de factor waarop het meest direct kan worden ingegrepen. Leefstijlkenmerken bij kinderen die samenhangen met overgewicht zijn onder andere het gebruik van suikerhoudende dranken, niet ontbijten en lichamelijke inactiviteit (bv. als gevolg van tv kijken en computer spelletjes spelen) (Visscher et al, 2010b). Zeker voor gemeenten en scholen bieden ook de omgevingsfactoren mogelijkheden om overgewicht aan te pakken. Het gaat dan bijvoorbeeld om speel-, sport- en recreatievoorzieningen en veilige, stimulerende fietsvoorzieningen. De landelijke groeistudies van TNO laten zien dat het voorkomen van overgewicht bij kinderen de laatste dertig jaar sterk gestegen is van 6% in 1980 via 11% in 1997 naar 14% in 2010 (TNO, 2010). Meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg van onze eigen GGD laten zien dat het percentage overgewicht in de regio Nijmegen sinds het schooljaar 2003/2004 vrij constant is gebleven rond de 14% met zelfs een kleine daling naar 13% in het laatste schooljaar. Figuur 23a laat echter ook zien dat het percentage kinderen met obesitas zeker niet gedaald is. Dat percentage blijft liggen rond de 3%. Voor Wijchen ligt het percentage overgewicht over deze jaren gemiddeld op 11%. Figuur 23a: Aantal kinderen (5-14 jr.) met overgewicht in de regio Nijmegen. Bron: meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg, GGD Regio Nijmegen. (vd Star e.a. 2010) 16 14
Percentage %
12 10
totaal overgew icht
8
(matig) overgew icht obesitas
6 4 2 0 03/'04
05/'06
06/'07
07/'08
08/'09
schooljaar
Omdat de vragenlijst van de Kindermonitor anoniem is verwerkt, was het niet mogelijk om meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg te koppelen aan de gegevens in de vragenlijst. Daarom is in deze Kindermonitor gebruik gemaakt van lengte en het gewicht van het kind zoals de ouders dat hebben ingevuld (bij kinderen vanaf 2 jaar). Op basis van de lengte en gewicht is de Body
29 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Mass Index (BMI)8 bepaald. Vervolgens is met behulp van internationaal vastgestelde leeftijds- en geslachtsspecifieke afkapwaarden bepaald of een kind ondergewicht, een gezond gewicht of overgewicht heeft (Cole et al, 2000). Het percentage overgewicht op basis van de gegevens in de Kindermonitor komt uit op 10%, dat is dus iets lager dan de 11% volgens de meetgegevens van JGZ. De mate van overgewicht laat een piek zien bij de leeftijd 0-4 jaar, regionaal gezien ligt de piek bij 4-8 jaar. Figuur 23b: Percentage kinderen met overgewicht en de mate waarin ouders hun kind te zwaar vinden. volgens BMI:overgewicht
14%
volgens ouders: te zwaar
12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Wijchen
regio Nijm
Oost NL
2-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
jongens meisjes
Figuur 23b laat tevens zien dat de mate waarin ouders hun kind als te zwaar inschatten en stuk lager ligt dan het daadwerkelijke percentage overgewicht. Bij de 2-4 jarigen noemt vrijwel niemand het kind te zwaar, terwijl dat objectief gezien toch wel aan de orde is. 6.6
Alcohol: houding en gedrag van ouders
Als het gaat om alcohol is de doelgroep van de Kindermonitor (als het goed is) nog te jong om zelf alcohol te gebruiken. Maar vanwege het feit dat alcoholmatiging bij de jeugd een speerpunt van de GGD is, zijn wel een aantal vragen gesteld over alcohol. Dit betreft enerzijds vragen over alcoholgebruik door de ouders: drinken van de moeder tijdens de zwangerschap (zie paragraaf 6.1) en alcohol drinken in het bijzijn van het kind. Daarnaast zijn aan de ouders van de 4-12 jarigen vragen gesteld over de leeftijd waarop ouders vinden dat kinderen zouden mogen drinken. Eén op de vijf ouders (21%) heeft aangegeven vaak of regelmatig alcohol te drinken in het bijzijn van hun kind. Dat is iets lager dan gemiddeld in de regio, maar iets hoger dan gemiddeld in Oost Nederland. In figuur 24a is te zien dat er een duidelijk verschil is naar leeftijd. Dit zal waarschijnlijk mede te verklaren zijn door het feit dat jongere kinderen vroeger op bed liggen. Op basis van de regionale cijfers is een duidelijk verschil naar SES te zien waarbij door de hoge SESgroep vaker in aanwezigheid van de kinderen wordt gedronken dan in de lage SES-groep. Het aantal ouders per SES-groep is voor Wijchen te klein om dit verantwoord nader uit te splitsen. Figuur 24a: Drinkt u wel eens alcohol in het bijzijn van uw kind 30% 25% 20% 15%
regelmatig
10%
vaak
5% 0% Wijchen
8
regio Nijm
Oost NL
4-8 jr
8-12 jr
BMI=(gewicht in kg) gedeeld door (lengte in meters in het kwadraat) 30 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Vervolgens is gevraagd of men rekening houdt met alcoholgebruik in het bijzijn van het kind. Bijna een derde (31%) zegt hier rekening mee te houden door in het bijzijn van het kind bewust niet of in ieder geval minder te drinken. De antwoorden op de vragen naar de leeftijd waarop ouders het acceptabel vinden dat kinderen alcohol mogen drinken, wijzen erop dat de boodschap van 'geen alcohol onder de 16' aardig begint door te dringen. Het drinken van de eerste slok vindt 37% van de ouders acceptabel onder de 16. Voor het eerste glas zegt 10% dat een kind onder de 16 jaar dat mag drinken en bijna niemand noemt het acceptabel dat kinderen onder de 16 jaar meerdere glazen drinken (zie figuur 24b). Er lijkt zelfs een flink draagvlak te zijn voor strengere normen, want slechts 27% van de ouders vindt het drinken van meerdere glazen alcohol voor 16-17 jarigen acceptabel. Dat is overigens nog wel toleranter dan gemiddeld in de regio Nijmegen (24%) en Oost Nederland (19%). E-MOVO 2007/2008 leerde overigens dat de werkelijkheid nog wat minder gunstig is. Daaruit bleek dat al redelijk veel jongeren van de 13-14 jarigen in de voorgaande vier weken alcohol had gedronken. Ook bij de houding van de ouders is een kleine kanttekening op zijn plaats. Het betreft hier in de Kindermonitor de ouders van kinderen voor wie alcoholgebruik nog geen rol speelt. Het is de vraag in hoeverre deze normen ook stand houden als de kinderen in de meer kritieke leeftijd komen. Figuur 24b: Op welke leeftijd vindt u het acceptabel dat kinderen voor het eerst …….. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
een slokje alcohol drinken een glas alcohol drinken meerdere glazen drinken
<12 jr
6.7
12-13 jr
14-15 jr
16-17 jr
18 jr of ouder
Roken: passief roken en houding ouders
Naast zelf roken is ook passief roken (ofwel de blootstelling aan omgevingstabaksrook) schadelijk voor de gezondheid. Het risico op longkanker neemt door meeroken met circa 20% toe ten opzichte van mensen die niet aan tabaksrook worden blootgesteld. Bij (astmatische) kinderen leidt passief roken tot een grotere kans op (ernstige) infecties en een hogere frequentie van luchtwegsymptomen (van Gelder e.a. 2007). Bij 9% van de kinderen is in de voorgaande week in huis gerookt waar het kind bij was. Bij 4% wordt in huis wel gerookt, maar niet waar het kind bij is en bij 2% wordt in huis wel eens gerookt, maar niet in de voorgaande zeven dagen. De overige ouders (84%) geven aan dat er in huis nooit wordt gerookt. Blijkbaar wordt dat niet-roken in aanwezigheid van het kind, bij de kleintjes (0-4 jaar) makkelijker volgehouden, dan bij de wat oudere kinderen. Het meeroken is duidelijk het hoogst bij de lage SES-groep. Dit is een direct gevolg van het feit dat in deze groep ook veruit het meest gerookt wordt.
31 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Figuur 25: Is er in huis gerookt in de afgelopen 7 dagen, toen het kind erbij was? 25%
niet in afgelopen 7 dagen niet als het kind erbij is
20%
ja 15% 10% 5% 0% Wijchen
regio Nijm
Oost NL
0-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
Aan de ouders is ook gevraagd of ze het acceptabel vinden dat een kind onder de 16 jaar dagelijks rookt of dat het roken af en toe uitprobeert. Daaruit blijkt dat 3% dagelijks roken acceptabel vindt en 12% vindt het uitproberen acceptabel. 6.8
Mondgezondheid (0-4 jr.)
Eerder onderzoek door de GGD naar de mondgezondheid van kinderen (Mureau, 2004), liet zien dat de mate van tanden poetsen en tandartsbezoek bij 5-13 jarigen in de regio Nijmegen vrij hoog lag. Over de 0-4 jarigen in de regio waren geen gegevens bekend. Terwijl juist ook bij deze leeftijdsgroep een aantal aspecten spelen met betrekking tot mondgezondheid die de aandacht vragen. Daarom zijn in de Kindermonitor aan de ouders van de 0-4 jarigen vragen gesteld over: tanden poetsen, napoetsen door de ouders, zuigen op duim of speen, gebruik van zuigfles of tuitbeker en tandartsbezoek. Tanden poetsen Bij baby’s wordt het advies gegeven om wanneer het eerste tandje doorbreekt, gelijk te beginnen om één keer per dag tanden te poetsen. Vanaf twee jaar moet er twee keer per dag gepoetst worden. Omdat de motoriek van jonge kinderen nog niet voldoende is om goed te kunnen poetsen, is het belangrijk dat ouders hun kind tot negenjarige leeftijd één keer per dag napoetsen. Hierna zijn kinderen meestal in staat om zelfstandig tanden te poetsen. De uitkomsten (zie figuur 26a) laten zien dat het poetsadvies bij de kinderen tot 2 jaar vrij goed wordt opgevolgd. Vanaf 2 jaar is dit zeker niet zo. Dat hangt direct samen met het feit dat vanaf die leeftijd het advies wijzigt naar twee keer per dag poetsen (waarvan minstens 1x door de ouder). Die overgang wordt nog lang niet door alle ouders gemaakt. Veel ouders gaan ook bij de 2- en 3-jarigen nog door met het één keer per dag (door de ouders) poetsen. Figuur 26a: Percentage dat tanden poetst volgens het voorschrift 100% 80% 60% 40% 20% 0% 0 jr (met tanden)
1 jr
2 jr
32 van 49
3 jr
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Fles rond het inslapen Het drinken uit een zuigfles of tuitbeker is nagevraagd bij kinderen vanaf een jaar. Vanaf die leeftijd zijn de meeste kinderen in staat om uit een beker of glas te drinken. Het drinken uit een fles of tuitbeker is dan af te raden omdat het drinken uit de zuigfles of de tuitbeker een ongunstige invloed heeft op het gebit (zoals zuigflescariës). Er is in het algemeen een langduriger en meer direct contact tussen de vloeistof in de fles/tuitbeker en de tanden. Dit ongunstige effect geldt niet alleen voor het drinken van zoete sapjes of limonade, maar ook bij het drinken van melk en andere melkproducten. Dit geldt zeker bij het gebruik van een flesje rond het inslapen, waarbij de (melk)suikers de hele nacht de tijd hebben om in te werken. 9
Bij de 1-jarigen krijgt 21% regelmatig een fles rond het inslapen . Dit betreft dan meestal een fles met melk of een ander melkproduct. Bij de 2-jarigen is dit 7% en bij de 3-jarigen krijgt vrijwel niemand meer regelmatig een fles bij het inslapen. Deze percentage liggen duidelijk lager dan gemiddeld in de regio Nijmegen.
9
Het kleine percentage kinderen dat in de zuigfles alleen water krijgt is hierbij niet meegeteld. 33 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
7
Woonomgeving
Zeker voor gezinnen met jonge kinderen is de woonomgeving een belangrijke factor. Het gaat dan om de aanwezigheid van speelplekken, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, contact met leeftijdsgenoten en de aanwezigheid of gemis van voorzieningen. 7.1
Kindvriendelijkheid buurt
Het grootste deel van de ouders noemt de buurt waar men woont kindvriendelijk of zelfs zeer kindvriendelijk; 12% vindt de buurt niet zo kindvriendelijk en 3% noemt het helemaal niet kindvriendelijk. Op de vraag om het kind in de buurt veilig kan buiten spelen antwoordt 6%van niet en 42% vindt dat het kind redelijk veilig kan buiten spelen. Zowel qua kindvriendelijkheid van de buurt als qua veilig buiten spelen scoort Wijchen het gunstigst van alle gemeenten in de regio Nijmegen. Figuur 27a: Kindvriendelijkheid buurt en veilig buiten spelen.
kindvriendelijkheid buurt
veilig buiten spelen? redelijk 42%
niet zo kindvriendelijk 12%
kindvriendelijk 60%
nee 6%
helemaal niet kindvriendelijk 3%
heel kindvriendelijk 25%
7.2
ja 52%
Buiten spelen: ervaren belemmeringen
De meest genoemde belemmering is het verkeer, Bijna één op de vijf ouders noemt dit als belemmering. De aanwezigheid van 'gevaarlijk' water in de buurt, zoals een sloot of een vijver staat op de tweede plaats (17%). Een gebrek aan vriendjes en te beperkte aanwezigheid van speelplekken in de buurt wordt door 12% van de ouders genoemd (zie figuur 27b). In overeenstemming met het feit dat ouders de kindvriendelijkheid van de buurt vrij gunstig beoordelen, blijkt ook dat van alle genoemde belemmeringen in figuur 27b, de percentages voor Wijchen lager liggen dan gemiddeld in de regio. Figuur 27b: De mate waarin ouders belemmering ervaren voor het buiten te spelen van het kind vervelende andere kinderen kind speelt liever binnen hangjongeren/vreemde types te veel afval te weinig speelplekken te weinig vriendjes water (sloot, vijver) teveel verkeer 0%
2%
4%
6%
8%
34 van 49
10%
12%
14%
16%
18%
20%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Samenhang tussen de mate van buiten spelen en de ervaren belemmeringen De vraag is nu of de kinderen bij wie de ouders belemmeringen zien, ook de kinderen zijn die minder buiten spelen. In figuur 27c is per genoemde belemmering het aantal minuten buiten spelen genoemd. Van de ouders die geen belemmering zien speelt het kind gemiddeld 55-60 minuten per dag buiten. Voor de belemmeringen 'verkeer, 'gevaarlijk water' en hangjongeren is dit even hoog. Daarentegen zien we dat kinderen waarvan de ouders zeggen dat 'het kind liever binnen speelt' gemiddeld minder dan 20 minuten buiten spelen en kinderen met vervelende kinderen in de buurt of te weinig vriendjes komen uit op 33, respectievelijk 27 minuten per dag. Maar ook het gemis aan speelplekken hangt samen met minder buiten spelen. Figuur 27c: Aantal minuten dat kinderen gemiddeld per dag buiten spelen, uitgesplitst naar genoemde belemmeringen kind speelt liever binnen vervelende kinderen in buurt te weinig vriendjes weinig speelplekken teveel afval verkeer water hangjongeren 0
10
20
30
40
50
60
aantal minuten buiten spelen per dag
Een combinatie van figuur en 27b en 27c laat dus zien dat de belemmering 'mijn kind speelt liever binnen' weliswaar beperkt wordt genoemd (6%), maar bij diegenen die het noemen blijkt dat het kind ook daadwerkelijk veel minder buiten speelt dan gemiddeld. Anderzijds is uit de figuren op te maken dat het aanpakken van teveel verkeer en 'gevaarlijk' water, door ouders beslist gewenst is, maar dat dit niet automatisch zal betekenen dat de kinderen daardoor ook meer zullen gaan buiten spelen. 7.3
Wat wordt gemist in de buurt
Aan de ouders is gevraagd of ze iets missen in hun buurt. De meerderheid van de ouders (63%) geeft aan niets te missen. Dat is duidelijk gunstiger dan gemiddeld in de regio. Degenen die wel iets missen noemen het vaakst 'een veilige speelplek' of grasveldje/ speelveldje. Maar contact van het eigen kind met andere kinderen en activiteiten voor kinderen worden regelmatig genoemd.
35 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Figuur 28: Wat wordt gemist in de buurt? peuterspeelzaal basisschool kinderdagverblijf buitenschoolse opvang bibliotheek contact met andere ouders sportvoorzieningen voor kind park of plantsoen activiteiten voor kind contact kind met andere kinderen grasveld, trapveldje veilige speelplek 0%
7.4
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
Verenigingslidmaatschap (4-12 jarigen)
Bij kinderen vanaf vier jaar doen georganiseerde activiteiten steeds meer hun intrede. 10 De sportclubs zijn veruit favoriet: driekwart (76%) van de kinderen is daar lid van , op verre afstand gevolgd door zang/muziek of toneelclubs met 9%, knutsel- of hobbyclubs (5%), scouting/natuurclubs (3%) en clubs vanuit kerk (1%). Zes procent heeft aangegeven lid te zijn van een ander soort club of vereniging. Eén op de zes kinderen is lid van geen enkele club of vereniging. Figuur 29: Verenigingslidmaatschap sport zang, muziek, toneel scouting, natuur lid
knutsel, hobby
marge (zie voetnoot)
club van kerk of moskee ander soort club
één of meer van deze clubs 0%
10%
20%
30%
10
40%
50%
60%
70%
80%
90%
In de vragenlijst wordt op twee plaatsen gevraagd naar lidmaatschap van een sportclub/vereniging: bij het onderdeel bewegen en bij deze algemene vraag naar lidmaatschap van verenigingen. Er blijkt enig verschil tussen te zitten. Bij de beweegvragen geeft 80% aan lid te zijn van een sportclub, bij de verenigingsvraag is dit 76%. Nadere bestudering laat een mogelijke verklaring zien voor dit verschil. De 4% die bij de beweegvraag heeft gezegd lid te zijn van een sportclub, maar bij de verenigingsvraag dit niet heeft ingevuld, blijkt bij de verenigingsvraag wel vaak 'ander soort club' ingevuld te hebben. Het is dus aannemelijk dat men hier wel een club/vereniging bedoelt waar bewogen wordt, zoals bijvoorbeeld dans.
36 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
8
Instellingen en voorzieningen
8.1
Kinderopvang
Bijna de helft van de ouders maakt gebruik van een vorm van kinderopvang. Figuur 30 laat zien het gebruik van kinderopvang veruit het hoogst is bij de 0-4 jarigen. Figuur 30: Gebruik van kinderopvang 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Wijchen
regio Nijmegen
Oost NL
0-4 jr
4-8 jr
8-12 jr
In tabel 8.1 staan de vormen van kinderopvang die door de ouders gebruikt worden, uitgesplitst naar leeftijdsgroep. Tabel 8.1: Type kinderopvang waar men gebruik van maakt, naar leeftijdsgroep 0-4 jr. 4-8 jr. 8-12 jr. kinderdagverblijf peuterspeelzaal gastouderopvang betaalde oppas onbetaalde oppas buitenschoolse opvang overblijven op school
55% 15%11 12% 17% 35% * *
* * 8% 10% 19% 27% 33%
* * 3% 5% 7% 12% 19%
Aan de ouders is ook gevraagd of men behoefte heeft aan (extra) kinderopvang. De meeste ouders (85%) hebben geen verdere behoefte aan kinderopvang. Voor zover er wel behoefte is, is die het hoogst bij de meer informele oppas (betaald en onbetaald).
8.2
Bekendheid en contact met instellingen
Van een aantal instellingen die van belang kunnen zijn voor ouders met kinderen is gevraagd of de ouders die instellingen kennen en of ze er wel eens contact mee hebben gehad. De GGD als instelling hebben we niet nagevraagd omdat dit vragen naar de bekende weg is. Immers de doelgroep ouders van 0-12 jaar is bij uitstek de doelgroep waarmee de GGD (waaronder de consultatiebureaus) regelmatig individueel contact heeft. Van de overige instellingen blijkt een groot deel min of meer bekend te zijn bij de ouders. Het Maatschappelijk Werk, Bureau Jeugdzorg, Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), Schoolmaatschappelijk Werk, en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling hebben allemaal een bekendheid van boven de 80%. De wat minder bekendheid van centra zoals het CJG en Zorgadviesteams, zal ook direct te maken hebben met het feit dat deze centra (nog) niet overal aanwezig zijn. 11
Een peuterspeelzaal is bedoeld voor kinderen van 2 (of 2½) tot 4 jaar. De 15% van de 0- 4 jarigen die hier gebruik van maakt, zijn in de praktijk dus de 2-4 jarigen. Dat houdt in dat van de 2-4 jarigen bijna een op de drie een peuterspeelzaal bezoekt.
37 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
De mate van contact ligt een stuk lager. Het hoogste hierbij is het Schoolmaatschappelijk Werk: 8% van de ouders van kinderen van 4-12 jaar geeft aan hier wel eens contact mee te hebben gehad. Voor Bureau Jeugdzorg, het Algemeen Maatschappelijk Werk en de GGZ is dit 5%. Figuur 31: Mate van bekendheid van instellingen en contact met de instellingen Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)
contact
Zorgadviesteam (ZAT), buurtnetwerken
bekend
MEE CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin) Opvoedingssteunpunt Verslavingszorg (4-12 jr) Steunpunt Huiselijk Geweld Bureau Halt (4-12) Advies- en meldpunt kindermishandeling Schoolmaatschappelijk werk (4-12 jr) Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Bureau Jeugdzorg Maatschappelijk Werk 0%
10%
20%
30%
38 van 49
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
9
Risicogroepen
Om de risicofactoren aan te kunnen pakken is het goed om te weten bij wie je deze risico's aantreft. In de voorgaande hoofdstukken zijn al diverse risicogroepen voorbij gekomen, maar in dit hoofdstuk staan de uitkomsten in een overzicht bij elkaar. Voor het vinden van risicogroepen zijn factoren van belang zoals het sociaal economische status (SES), etniciteit, gezinsvorm (één-oudergezinnen), moeite om financieel rond te komen. Omdat deze risicofactoren ook weer onderling samenhangen (bijv. grote moeite om financieel rond te komen komt vaker voor bij de lage SES en bij één-oudergezinnen) is voor de analyse gebruik gemaakt van logistische regressie via complex samples. Hiermee wordt als het ware gecorrigeerd voor eventuele verstoring in de uitkomsten vanwege deze onderlinge samenhang. Dat neemt niet weg dat de risicogroepen veel overeenkomende uitkomsten laten zien. Dat betekent dus dat zo'n uitkomst voor alle risicogroepen op zich ongunstiger is. De analyse op de risicogroepen is uitgevoerd op het regionale bestand omdat een groter databestand, duidelijkere uitkomsten te zien geeft. Het behoren tot een risicogroep zegt niets meer en niets minder dan dat de kans op de genoemde 12 ongunstige uitkomsten bij die groep significant groter is dan gemiddeld. Uiteraard zijn er ook binnen deze risicogroepen vele kinderen die heel gunstig scoren. Evenzo zijn er ook binnen risico-arme groepen kinderen die heel ongunstig scoren. Kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen Het aantal kinderen in deze situatie is relatief klein (in Wijchen 1,8%), maar bij deze kinderen zijn wel veel ongunstige uitkomsten te zien en ook in grote mate. Daarom is het beslist als risicogroep te beschouwen. Bovendien moet opgemerkt worden dat zeker bij deze risicogroep verwacht kan worden dat ze in mindere mate hebben deelgenomen aan het onderzoek. In de werkelijke populatie zal het aantal mensen met grote moeite met rondkomen dus waarschijnlijk hoger zijn. De ongunstige punten zijn: · lagere ervaren gezondheid · duidelijk lagere kwaliteit van leven · hogere indicatie voor psychosociale problemen · meer te maken met pesten · meer behoefte aan hulp of advies bij de opvoeding · vaker roken tijdens de zwangerschap · minder vaak groente eten · beduidend minder lid van sportvereniging · minder vaak te voet of zelf per fiets naar school · meer TV/DVD kijken en/of computeren · meer overgewicht · duidelijk meer meeroken van het kind thuis · minder goed tanden poetsen Eén-oudergezin In Wijchen groeit zeker 9% van de kinderen op in een één-oudergezin. Deze kinderen verschillen gemiddeld in negatieve zin van kinderen die opgroeien in een gezin met beide ouders wat betreft: · lagere ervaren gezondheid · hogere indicatie voor psychosociale problemen · meer behoefte aan hulp of advies bij de opvoeding · vaker roken tijdens de zwangerschap · minder vaak groente eten 12
significant wil zeggen statistisch significant (p ≤ 0,05)
39 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
· · · ·
minder vaak te voet of zelf per fiets naar school meer TV/DVD kijken en/of computeren meer overgewicht meer meeroken van het kind thuis
Lage sociaal economische status Eén op de drie Wijchense kinderen valt in de groep met een lage sociaal economische status. Deze indeling is gebaseerd op het opleidingsniveau van de ouder(s). Indien de kinderen met een lage SES worden vergeleken met kinderen met een hoge SES dan blijkt dat de lage SES op veel aspecten ongunstigere uitkomsten geven. Zo zijn de volgende uitkomsten ongunstiger: · lagere ervaren gezondheid · hogere indicatie voor psychosociale problemen · meer behoefte aan hulp of advies bij de opvoeding · minder strikte opvoedregels · vaker roken tijdens de zwangerschap · minder en korter borstvoeding geven · minder vaak groente en fruit eten · meer suikerhoudende drankjes drinken · minder vaak te voet of zelf per fiets naar school · meer TV/DVD kijken en/of computeren · meer overgewicht · meer meeroken van het kind thuis Er zijn ook twee onderwerpen waarbij juist de hoge SES ongunstiger scoort dan de lage SES en dat is het alcoholgebruik tijdens de zwangerschap en het buiten spelen door het kind. Niet-Nederlandse herkomst Volgens de CBS-definitie is 11% van de onderzoeksgroep te beschouwen als een niet-Nederlandse etniciteit. Het beeld van deze kinderen is wat divers. Dat heeft mede te maken met het feit dat de groep niet-Nederlandse kinderen ook divers is qua etniciteit. De niet-Nederlandse kinderen scoren gunstiger waar het gaat om het krijgen van borstvoeding. Een groter percentage krijgt borstvoeding en relatief veel moeders houden dat ook een half jaar vol. Op andere punten scoren zij ongunstiger. De ongunstige punten zijn: · lagere ervaren gezondheid · minder sociale steun · minder vaak groente eten · meer suikerhoudende drankjes drinken door kinderen van Surinaams, Antilliaans en Marokkaanse herkomst · meer TV/DVD kijken en/of computeren · minder bewegen, minder lid van sportvereniging · meer overgewicht bij kinderen van Turkse en Marokkaanse herkomst · minder goed tanden poetsen · vaker negatieve beoordeling over de veiligheid om buiten te spelen
40 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
10
Overzichtstabel uitkomsten en vergelijkingen met elders Wijchen
regio Nijm
+/– tov 13 regio
Oost
+/– tov
NL
Oost NL
Achtergrondvariabelen: gezinsituatie, etniciteit en SES komt uit een één-oudergezin
8,7%
9,8%
niet-Nederlandse etnische herkomst
11%
16%
rekent zelf het kind tot de NL bevolkingsgroep
98%
97%
7,9% o
11% x
laag opleidingsniveau ouders
30%
25%
grote moeite met financieel rondkomen
1,8%
2,8%
-
2,8%
29%
beoordeelt gezondheid van het kind als 'gaat wel' /'niet zo best'/'slecht'
4,7%
4,4%
4,9%
lage 'Kwaliteit van Leven' (4-12 jr)
16%
14%
x
indicatie psychosociale problemen (SDQ verhoogd+grens) (4-12 jr)
21%
19%
21%
wordt meerdere keren per maand gepest (4-12 jr) ingrijpende gebeurtenis waar kind (nog) mee te maken heeft
9,2% 7,8%
9,3% 7,4%
10% 7,4%
Opvoeding kan zelden/nooit praten met familie of vrienden bij opvoedingsprobleem
6,5%
6,0%
7,0%
momenteel behoefte aan deskundige hulp
8,1%
9,0%
9,4%
hanteert thuis weinig regels
12%
11%
x
vindt seksuele voorlichting ook een taak voor de school
84%
84%
76%
moeder heeft (gedeelte van ) de zwangerschap gerookt (0-4 jr) moeder heeft (gedeelte van ) de zwangerschap alcohol gedronken (0-4 jr)
6,6% 4,9%
11% 8,6%
12% 6,1%
heeft uitsluitend kunstvoeding (flesvoeding) gekregen (0-4 jr)
22%
23%
24%
eet minder dan 6 keer per week groente
31%
29%
30%
eet minder dan 6 keer per week fruit drinkt 3 of meer suikerhoudende drankjes per dag
27% 36%
25% 26%
geen lid van sportvereniging speelt minder dan half uur per dag buiten
20% 35%
22% 34%
28% 30%
gaat meestal niet te voet of zelf per fiets naar school
25%
28%
25%
meer dan 2 uur per dag TV en/of computer
28%
27%
23%
beweegt minder dan 7 uur per week overgewicht14
22% 10%
24% 10%
22% 11%
vindt het acceptabel dat kind onder de 16 jaar een glas alcohol drinkt er is in voorgaande week in huis gerookt waar het kind bij was
9,5% 9,2%
7,9% 9,9%
6,8% 8,4%
mate van tanden poetsen onvoldoende (1-4 jr)
28%
28%
32%
krijgt fles (met melkproduct of sap oid) bij inslapen (1-4 jr)
10%
15%
14%
Gezondheid en welzijn
o
Leefstijl
-
30% x + -
Woonomgeving en vrije tijd buurt niet (zo) kindvriendelijk
15%
22%
+
22%
+
niet veilig buiten kunnen spelen geen lid van een club of vereniging
5,9% 18%
12% 20%
+
12% 22%
+
gebruikt een vorm van kinderopvang
46%
49%
41%
o
Instellingen en voorzieningen
13
Een + betekent: Wijchen is significant gunstiger dan regio resp. Oost NL, –– betekent significant ongunstiger, o betekent er is een significant verschil maar geen oordeel over gunstig of ongunstig. 14 De berekening van overgewicht is gebaseerd op de lengte en gewicht zoals ouders dat in de vragenlijst hebben ingevuld. De betrouwbaardere meetgegevens van JGZ bij 5-jarigen en 10/11-jarigen laten zien dat het overgewicht op 11% ligt.
41 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
11
Conclusies 1. Hoewel een rapport als dit gefocust lijkt op ongunstige uitkomsten, is als eerste conclusie gerechtvaardigd: met het grootste deel van de Wijchense kinderen gaat het goed. Zij groeien op in een veilige omgeving en in goede gezondheid. Dat neemt niet weg dat er bij een kleiner deel van de kinderen ongunstige factoren te zien zijn op het vlak van psychisch welzijn, opvoeding en leefstijl. 2. Daar waar de lichamelijk gezondheid van veruit de meeste kinderen goed is, vertoont de psychische gezondheid bij een deel van de kinderen een ongunstig beeld: 16% heeft een lage Kwaliteit van Leven, 21% heeft een (sterk) verhoogd risico op psychosociale problemen, 4% van de kinderen wordt wekelijks gepest en 8% van de kinderen heeft in het gezin te maken met ingrijpende gebeurtenissen (zoals conflicten in het gezin en langdurige ziekte of handicap van een gezinslid). 3. De actuele behoefte aan deskundige hulp of advies bij de opvoeding is het grootst bij de ouders van kinderen van 8-12 jaar. Dit is de leeftijdsgroep waar momenteel de minste sociale en professionele steun aanwezig is. 4. De onderwerpen waarvoor ouders het meest hulp of advies willen, zijn: angst/onzekerheid/faalangst, grenzen stellen, sociaal contact/spelen en luisteren/ gehoorzamen. Ouders ontvangen de hulp of advies het liefst via een individueel contact, maar ook meeneemmateriaal wordt gewenst. 5. Hoewel de grote meerderheid van de ouders aangeeft het niet moeilijk te vinden om met hun kind te praten over relaties en seksualiteit, zijn er diverse onderwerpen die ook bij de oudste kinderen nog niet zoveel besproken worden. Het minst besproken zijn de onderwerpen: voorbehoedsmiddelen/veilig vrijen, vrijen/geslachtsgemeenschap en lichamelijke veranderingen in de puberteit. 6.
Bijna 80% van de Wijchense zuigelingen heeft (deels) borstvoeding gekregen. Regionale cijfers laten zien dat dit bij de lage SES-groep beduidend lager ligt dan bij de hoge SES-groep.
7. Het voedingsadvies dat kinderen dagelijks groente en fruit moeten eten wordt lang niet gehaald. Zelfs als we iets minder streng zijn en de lat leggen bij 6 keer per week, blijkt toch dat 31% van de kinderen dit niet haalt wat betreft groente en 27% haalt dit niet wat betreft fruit. Het patroon dat bij minstens één maaltijd per dag groente onderdeel uitmaakt van het menu en er dagelijks fruit gegeten wordt, lijkt dus niet door iedereen gehanteerd te worden. 8. In vergelijking met de regio Nijmegen, drinken de Wijchense kinderen veel suikerhoudende drankjes. Twaalf procent van de kinderen drinkt minstens 4 suikerhoudende drankjes per dag en nog eens 24% drinkt 3 van dergelijke drankjes per dag. 9. Het beeld qua bewegen is relatief gunstig, vooral bij de 8-12 jarigen. De meeste kinderen spelen dagelijks buiten en doen aan sport bij een vereniging. Winst is zeker nog te bereiken, met name bij het alledaagse bewegen en dat is naast buiten spelen ook het fietsen of lopen naar school. Dit zijn vormen van bewegen die op latere leeftijd, als het buiten spelen is gestopt, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het beweegpatroon. 10. De meeste ouders zijn tevreden over de kindvriendelijkheid van de buurt en een grote meerderheid vindt dat hun kind (redelijk) veilig kan buiten spelen. Hiermee scoort Wijchen gunstiger dan gemiddeld in de regio. Hoewel als belemmeringen om buiten te spelen verkeer en 'gevaarlijk' water het meest genoemd zijn, zijn dit niet de factoren die het sterkst samenhangen met de daadwerkelijk mate van buiten spelen. Dat geldt wel voor factoren als 'het kind speelt liever binnen' en 'vervelende kinderen in de buurt'.
42 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
11. Op basis van de door ouders ingevulde lengte en gewicht van hun kind, komt het percentage overgewicht uit op 10%. De meetgegevens van de afdeling Jeugdgezondheidszorg zijn betrouwbaarder, daaruit blijkt dat 11% van de kinderen van 5-14 jaar overgewicht heeft. 12. Ouders van 2-8 jarigen onderschatten fors de mate van overgewicht van hun kind. Dit is een belemmering om bij ouders het belang van gezonde voeding en meer bewegen voor hun kind voor het voetlicht te krijgen. 13. Het hanteren van regels en afspraken thuis lijkt een rol te kunnen spelen bij de bevordering van gezond gedrag. Een voorbeeld hiervan betreft de regels over het aantal suikerhoudende drankjes (zoals frisdrank, yoghurtdrankjes maar ook sap). Diverse gezinnen hebben hier geen regels of afspraken over. Het ontbreken van dergelijke afspraken hierover blijkt samen te hangen met het meer drinken van deze drankjes. 14. De boodschap 'geen alcohol onder de 16' lijkt bij veel ouders van de 4-12 jarigen over te komen. Dit blijkt uit de antwoorden op de vragen naar de leeftijd waarop ouders het acceptabel vinden dat kinderen alcohol mogen drinken. Er lijkt zelfs een flink draagvlak te zijn voor strengere leeftijdsnormen. 15. De oproep 'niet te roken waar de kleine bij is' wordt bij de jongste leeftijdsgroep duidelijk beter opgevolgd dan bij de oudere kinderen. 16. De mondgezondheid van 2-4 jarigen biedt ruimte voor verbetering. Bij de leeftijd van 2 jaar wijzigt het tandenpoetsadvies van één keer naar twee keer per dag poetsen (waarvan minstens 1x door de ouder). Die overgang wordt nog lang niet door alle ouders gemaakt. Daarnaast blijkt dat 7% van de 2-jarigen nog een fles met een melkproduct of sap krijgt bij het inslapen. Dit is ongunstig voor het melkgebit. In vergelijking met de regio Nijmegen is het percentage dat een fles krijgt bij het inslapen wel relatief laag. 17. Bijna de helft van de ouders maakt gebruik van een vorm van kinderopvang. Dit is bij de 0-4 jarigen veel hoger dan bij de 8-12 jarigen. 18. De risicogroepen die op diverse punten ongunstige uitkomsten geven zijn: · kinderen in gezinnen met grote moeite met rondkomen · kinderen die opgroeien in één-oudergezinnen · kinderen in gezinnen met een lage sociaal economische status (SES) · kinderen van niet-Nederlandse herkomst.
43 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
12
Aanbevelingen
De onderstaande aanbevelingen voor de gemeente Wijchen zijn gebaseerd op de aanbevelingen uit het regionale rapport maar met, waar relevant, Wijchense accenten. Belangrijke determinanten die een grote invloed hebben op de gezondheid van kinderen zijn psychosociale aspecten, opvoeding, voeding en bewegen en roken en alcohol. Daarom hebben we vanuit het perspectief van de GGD op deze thema’s een aantal aanbevelingen opgesteld. Voor een deel zal de GGD die zelf kunnen oppakken. Maar er zijn veel spelers die ieder op een eigen wijze bijdragen aan de gezondheid en de ontplooiing van kinderen. Het gaat daarbij om ouders, scholen, kinderopvang, sport- en welzijnsinstellingen, huisartsen, jeugd(gezondheids)zorg, maar ook politici, ontwikkelaars en bouwers van de openbare ruimte, woningbouwverenigingen, politie, etc. De vele gegevens uit de Kindermonitor 2009/2010 kunnen voor ieder van deze groepen aanleiding zijn om bestaand of nieuw beleid te motiveren en te realiseren. We hopen dat daarnaast onderstaande opmerkingen over specifieke determinanten ook voor vele anderen een inspiratiebron kunnen zijn. Bij het ontwikkelen van een aanpak voor deze determinanten is het zinvol rekening te houden met een aantal algemene aspecten, die bijdragen aan het slagen ervan. Daar gaan we eerst op in. Algemene aanbevelingen over de aanpak Er zijn een aantal kenmerken die belangrijk zijn om zo effectief mogelijk de gezondheid van (groepen uit) de bevolking te bevorderen. Het is verstandig dat deze worden meegenomen als er nieuwe activiteiten worden opgezet voor kinderen van 0-12 jaar. Een aanpak is effectiever als er sprake is van: · een vraaggerichte aanpak; · het betrekken van de doelgroep en met hen te bepalen hoe ze zelf de problemen kunnen oplossen (empowerment); · het gebruik maken van de kracht en mogelijkheden van intermediairen en sleutelfiguren · het werken aan het bevorderen van gezondheid vanuit een breed en integraal perspectief op verschillende niveaus: * niet alleen bij de sector Zorg en Welzijn, maar ook bij Ruimtelijke Ordening, Wonen, Sport, Werk en Inkomen, zowel met publieke als private organisaties; * inzet van meerdere gezondheidsbevorderende strategieën tegelijkertijd, zoals binnen de Gezonde School aanpak wordt gedaan door naast het geven van voorlichting ook in te zetten op beleid, regelgeving en (sociale) omgeving; * samenwerking in de gehele keten en zoeken naar verbindingen tussen preventie, signalering en behandeling; · mogelijkheden om lokale activiteiten te koppelen aan regionale en landelijke initiatieven. Aanbevelingen over specifieke determinanten Psychosociale gezondheid en welzijn Psychosociale problemen van kinderen en jongeren kunnen leiden tot een verhoogd risico op schooluitval of werkloosheid, criminaliteit, slechte fysieke en geestelijke gezondheid en verslaving. Deze consequenties kunnen zich zowel in de jeugd als op volwassen leeftijd voordoen. Uit diverse onderzoeken is duidelijk dat ernstige gedragsproblemen al vroeg in het leven van een kind ontstaan. Ingrijpende gebeurtenissen in het leven van een kind kunnen aanleiding zijn voor het ontstaan van psychosociale problemen. Net zoals pesten duidelijke negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van het betreffende kind kan hebben. Dit geeft het belang van preventie en vroegtijdige signalering van psychosociale problemen aan. Aanbevelingen 1. Het is aan te bevelen om achterliggende oorzaken bij verzuim op school -die vaak niet gerelateerd zijn aan lichamelijk gezondheid maar eerder van psychosociale aard zijn- goed in kaart te brengen, zodat deze leerlingen vervolgens vanuit een methodische aanpak beter worden bereikt en adequater worden bijgestaan. Een dergelijk gerichte aanpak van schoolverzuim draagt bij aan een aanzienlijke reductie van het verzuim en waarschijnlijk ook tot het eerder signaleren en aanpakken van achterliggende problematiek. Minder verzuim op school draagt ook bij aan een hoger leerrendement voor de leerlingen. 44 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
2. Het is noodzakelijk te blijven inzetten op het optimaal en vroegtijdig signaleren van problematiek middels bestaande instrumenten. Naast KIPPPI en SDQ gaat het ook om het digitaal kinddossier, RAAK-aanpak en de verwijsindex. Ook het CJG en de diverse disciplines daarbinnen zijn van betekenis voor de signaleringskracht en het adequaat bijstaan of doorverwijzen van kinderen. 3. Goede signalering is alleen nuttig als er vervolgens een passend en goed toegankelijk aanbod beschikbaar is. Het gaat om een sluitende keten van hulp en ondersteuning voor ouder en kind (gezin). Hier zijn verbeteringen mogelijk. 4. Wat preventie betreft zou het goed zijn als alle scholen gaan of blijven inzetten op het bevorderen van sociale vaardigheden van leerlingen, het hanteren van stress en actief problemen oplossen. De principes van positieve psychologie zijn hierbij een belangrijke nieuwe invalshoek, waarvoor de komende jaren ook in de Nijmeegse regio een aanbod beschikbaar komt. De aanpak van pesten verdient blijvend aandacht. Opvoeding Aanbevelingen 5. Naast het ondersteunen van ouders in de peutertijd is het verstandig meer aandacht te schenken aan de ondersteuning van ouders met kinderen van 8-12 jaar. Dit geldt met name voor mensen uit de lage SES-groepen, eenoudergezinnen en nieuw gevormde gezinnen. Centraal dient te staan: het versterken van motivatie, bewustwording en zelfvertrouwen/eigen-effectiviteit bij opvoeders. Het CJG speelt hierbij als laagdrempelige voorzieningen een grote rol door het vergroten van de toegankelijkheid en de samenhang in het aanbod van opvoedingsondersteuning. Het is daarom belangrijk dat er doorgewerkt wordt aan de zichtbaarheid en de bereikbaarheid van het CJG Wijchen. 6. Dit onderzoek laat ook zien dat het belangrijk is dat er een gevarieerd en breed palet aanbod aan ondersteuningsvormen beschikbaar is passend bij de vraag en de behoefte van ouders. Folders, websites, individueel advies, opvoedcursussen en vormen van behandeling dienen samen een sluitend, samenhangend en gevarieerd geheel te vormen. 7. Het betrekken van ouders bij collectieve preventie en voorlichtingsactiviteiten gericht op kinderen, bijv. voorlichting op school of in de wijk, verhoogt de effectief van die programma's in belangrijke mate. De ervaring leert dat het betrekken van ouders bij gezondheidsprogramma's niet eenvoudig is. Toch is het belangrijk daarop te blijven inzetten en creatieve werkwijzen te vinden om ouderbetrokkenheid op collectief niveau en binnen de diverse thema's te stimuleren. Binnen de aanpak van de Gezonde School is dit een duidelijk aandachtspunt. 8. Dit onderzoek laat zien dat er verbeteringen in gezond gedrag van kinderen te realiseren zijn als ouders meer en duidelijkere regels stellen. De samenhang tussen het stellen van regels en gezond gedrag laat zien dat het stellen en hanteren van regels door opvoeders zinvol is, naast het geven van het goede voorbeeld, het steunen en het stimuleren van kinderen. Voeding en bewegen De conclusies van de Kindermonitor laten zien dat rondom het stimuleren van borstvoeding, het stimuleren van het buiten spelen en het beperken van gezoete dranken winst behaald kan worden. Dat geldt ook voor het stimuleren van groente- en fruitgebruik. Dit zijn naast het stimuleren van ontbijten en het reduceren van TV-kijken adviezen die ook landelijk worden aanbevolen om het overgewicht tegen te gaan. De aanbevelingen voor voeding en bewegen richten zich dan ook op deze adviezen. Aanbevelingen 9. In de strijd tegen overgewicht is het stimuleren van borstvoeding een belangrijke peiler. In Wijchen is voortvarend gewerkt aan de promotie van borstvoeding. Dat resulteerde in het behalen van de titel 'eerste borstvoedingsvriendelijke gemeente' in 2009. Een mooi initiatief wat de aanbeveling verdient om blijvend aandacht aan te besteden. 10. Op het gebied van suikerhoudende drankjes scoort Wijchen ongunstiger ten opzichte van andere gemeenten. Meer dan een derde van de kinderen drinkt 3 of meer suikerhoudende drankjes per dag. Een integrale aanpak waarbij school, ouders en de kinderen betrokken worden dient hierbij aanbeveling. Het stimuleren van watergebruik als dorstlesser ter voorkoming van overgewicht en tanderosie is hierbij belangrijkste uitgangspunt. Een eenvoudige en effectief gebleken omgevingsinterventie gecombineerd met educatie is het inrichten van aantrekkelijke watertappunten op school of bij het sporten. 11. Blijvende aandacht is nodig voor het aanleren van gezonde gewoonten rondom groente en fruit eten, dat begint al op jonge leeftijd. Op hogere leeftijd is het belangrijk dat fruitgewoonten worden volgehouden. Projecten die aandacht besteden aan het eten van fruit en groente bij schoolkinderen zijn hierbij helpend. Een aantal scholen in de regio voeren al fruitprojecten uit.
45 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
12. Ook bij projecten gericht op preventie van overgewicht bij kinderen is het belangrijk om ouders te betrekken. Ouders moeten dan niet alleen informatie krijgen wat kinderen nodig hebben aan gezond eten en bewegen maar vooral ook hoe je die boodschap als ouder kunt realiseren bij je kind. Een omgeving die dat ondersteunt is belangrijk. Dit houdt in dat ook scholen en kinderopvang regels en beleid naleven op het gebied van gezonde voeding. In het ideaal worden deze regels consequent op verschillende plaatsen toegepast en horen ouders van verschillende professionals 'één boodschap' horen rondom opvoeding, gezonde voeding en beweging. 13. Gemeente Wijchen besteedt veel aandacht aan bewegen voor de jeugd. Dit uit zich bijvoorbeeld in de inzet van combinatiefunctionarissen op de brede scholen. Winst is te behalen bij het stimuleren van dagelijks bewegen en buiten spelen. Een effectieve manier daarvoor is fietsend of lopend naar school gaan en buiten spelen. Hierbij zijn veilige routes naar school en een veilige speelomgeving essentiële voorwaarden. Ook het ontwikkelen van beleid op schoolniveau om meer te bewegen levert leerlingen op die gezonder zijn en beter presteren. Genotmiddelen Aanbevelingen 14. In Wijchen wordt er door vrouwen minder gerookt en alcohol gedronken tijdens de zwangerschap. Blijvende aandacht voor dit onderwerp blijft van belang voor de verloskundige en andere zorgverleners die met zwangere vrouwen werken. 15. Het onderzoek laat zien dat meer dan 90% van de ouders het niet acceptabel vindt dat kinderen onder de 16 jaar al een glas alcohol drinken. Toch is de tolerantie van de ouders ten opzichte van alcohol iets hoger dan gemiddeld in de regio. Het verdient aanbeveling om in de aanpak van alcohol het accent van de voorlichting te verleggen van kinderen naar de ouders. Hierbij gaat het er om ouders te motiveren en te steunen door hen een sociale en fysieke omgeving te bieden waarin geen alcohol drinken door jongeren de norm is. Het regionale alcoholmatigingsproject 'Durf Nu' van de gemeente, GGD Regio Nijmegen en Iriszorg, krijgt in Wijchen lokale uitwerking en richt zich onder andere op het uitstellen van de leeftijd waarop met alcohol wordt begonnen. Dit wordt bewerkstelligd door het creëren van draagvlak voor het stellen van duidelijke normen en regels, gebaseerd op deze normen, die ook gehandhaafd worden. 16. Het voorbeeldgedrag van de ouders is van groot belang bij de keuze van een kind om al dan niet te gaan roken en/of drinken. Hier dient meer aandacht aan besteed te worden middels collectieve preventie en ook tijdens contacten met jeugdgezondheidszorg vraagt dit blijvende aandacht. 17. Het verdient de aanbeveling om scholen te ondersteunen bij het werken aan een 'Rookvrije School', de 'Gezonde School en Genotmiddelen' en alcoholvrije schoolfeesten. Tot slot Hierboven zijn per hoofdthema de aanbevelingen weergegeven. Natuurlijk moeten ze binnen de context van de gemeente Wijchen nader geconcretiseerd worden. Om te bereiken dat deze aanbevelingen in samenhang hun plek vinden in de uitvoering van programma's en activiteiten zijn de volgende stappen zinvol: a. per thema inventariseren welke aanbevelingen reeds voldoende worden vertaald in programma's of activiteiten; b. nagaan of er programma's en of activiteiten zijn die (binnenkort) worden uitgevoerd, waarbij de aanbevelingen betrokken kunnen worden; c. bekijken welke leemtes er hierna resteren; d. bepalen in welke mate de resterende aanbevelingen prioriteit verdienen; e. beoordelen welke instellingen/organisaties mogelijkheden hebben/zien om in de toekomst uitvoering te geven aan de aanbevelingen. Op deze wijze kan bereikt worden dat de uitkomsten van deze Kindermonitor optimaal meegenomen worden bij het lopende en toekomstige (gezondheids)beleid.
46 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
Geraadpleegde bronnen 1. Alcoholinfo.nl, Trimbos Instituut. 16 december 2008. Te downloaden van:
Alles over alcohol\ Zwangerschap en borstvoeding\ Zwanger zijn, geraadpleegd op 15 december 2009. 2. Alcoholinfo.nl, Trimbos Instituut. 16 december 2008. Te downloaden van:
Voor wie\ Jongeren\ Cijfers gebruik, geraadpleegd op 15 december 2009. 3. Bakker, F, De Graaf, H, De Haas, S, Kedde, H, Kruijer, H, Wijsen, C. (2009) Seksuele gezondheid in Nederland 2009 . Rutgers Nisso Groep. Utrecht. Te downloaden van:
Kennisbank\ Onderzoekspublicaties\ Downloadbare publicaties in PDF. geraadpleegd op 13 november 2009. 4. Boer, E. de. (2009) Gezondheid telt! Jeugdenquête 2008. Kernbevindingen 0 t/m 11 jarigen. GGD Hart voor Brabant. 5. Boere-Boonekamp, M.M., L'Hoir, M.P., Beltman, M., Bruil, J., Dijkstra, N. & Engelberts, A.C. (2008). Overgewicht en obesitas bij jonge kinderen (0-4 jaar): gedrag en opvattingen van ouders. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde. 2008 9 februari; 152 (6). 6. Bot, M., Adriaensens, L., Boom, C.L.A.J. & Huitinck, M.J.H. (2008). Jeugdenquête 0-12 jaar Kop van Noord-Holland 2007, GGD Hollands Noorden, sector GBO. 7. CBS Statline Prevalenties van overgewicht en obesitas bij kinderen (2009) geraadpleegd op 2 november 2009. 8. Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 19 november 2009. Te downloaden van: Onderwerpen\ Monitoren en signaleren\ Psychosociaal functioneren 9. Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 28 juli 2009. Te downloaden van: http://www.rivm.nl/jeugdgezondheid/> \ Actuele thema’s\ Roken, geraadpleegd op 15 december 2009. 10. Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 28 juli 2009. Te downloaden van: http://www.rivm.nl/jeugdgezondheid/> Onderwerpen\ Actuele thema’s\ Alcohol, geraadpleegd op 15 december 2009. 11. Cole, T., Bellizzi, M., Flegal, K. & Dietz, W. (2000). Establishing a standard definition for child overweight and obesity worldwide: international survey, BMJ May 2000; volume 320. 12. Fredriks, A.M., Van Buuren, S., Hirasing, R.A. & Wit, J.M. (2001). De quetelet index ('body mass index') bij jongeren in 1997 vergeleken met 1980; nieuwe groeidiagrammen voor de signalering van ondergewicht, overgewicht en obesitas. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde,145 (27), 1296-1303. 13. Gelder, B.M. van, Hoogenveen, R.T., Leent-Loenen, H.M.J.A. van (2007). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van roken? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 25 september 2007. Te downloaden van: Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken, geraadpleegd op 7 december 2009. 14. Gemeente Nijmegen, afdeling Onderzoek en Statistiek (2009), Stads- en Wijkmonitor 2009. 15. GGD Hart voor Brabant. Gezondheid telt! (2009) Jeugdenquete 2008. Kernbevindingen 0 t/m 11 jarigen. 16. GGD Hollands Noorden. Jong geleerd is oud gedaan. Jeugdenquete 0 tot 4 jaar. NoordKennemerland, maart 2008. 17. GGD Regio Nijmegen, folder slaapproblemen, versie 2009. 18. GGD Zuid-Holland West. (2006) Kinderonderzoek 0-11 jaar. 19. Graaf, H. de, De rol van de ouders in de seksuele ontwikkeling (2009). Rutgers Nisso Groep. Utrecht. 20. Hashima, P. & Amato, P. (1994). Poverty, social support, and parental behavior. Child Development, 65, 394-403) 21. Hildebrandt, V.H., Ooijendijk, W.T.M. & Hopman-Rock, M. (2008). Inleiding, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven. 22. Hirasing, R.A., Fredriks, A.M., Van Buuren, S., Verloove-Vanhorick, S.P. & Wit, J.M. (2001). Toegenomen prevalentie van overgewicht en obesitas bij Nederlandse kinderen en signalering daarvan aan de hand van internationale normen en nieuwe referentiediagrammen. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 45 (27),1303-8. 23. Hurk, K. van der, Dommelen, P van., Wilde, J.A. de, Verkerk, P.H., Buuren, S. van & HiraSing, R.A. (2006) Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 20022004, TNO Kwaliteit van Leven. 47 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
24. Ivoren Kruis. Informatie te vinden op de website www.ivorenkruis.nl. geraadpleegd op 8 februari 2010. 25. Kidscreen- Health Related Quality of Life Questionnaire for Children and Young People and their Parents. http://www.kidscreen.org , geraadpleegd op 7 november 2009. 26. Kroon, M.L.A. de, Renders, C.M., Van Wouwe, J.P., Van Buuren, S. & HiraSing, R.A. (2010). The Terneuzen Birth Cohort: MBI changes between 2 and 6 years correlate strongest with adult overweight. PLoS ONE 5(2): e9155. doi:10.1371/journal.pone.0009155. 27. Lanting, C.I., Buitendijk, S.E., Crone, M.R., Segaar, D, Bennebroek Gravenhorst, J, Van Wouwe, J.P..(2009) Clustering of socioeconomic, behavioural, and neonatal risk factors for infant health in pregnant smokers. PLoS ONE. 2009; 4(12): e8363 geraadpleegd 12 januari 2010. 28. Lanting, C.I., Wouwe, J.P. van. (2007) Peiling Melkvoeding van Zuigelingen 2007: Borstvoeding in Nederland en relatie met certificering door stichting Zorg voor Borstvoeding. TNO-rapport KvL/P&Z 2007.104. 29. Larios, S.E., Ayala, G.X., Arredondo, E.M., Baquero, B. & Elder, J.P. (n.d.). Development and validation of a scale to measure Latino parenting strategies related to children's obesogenic behaviors. the parenting strategies fo eating an d activity scale (PEAS). 30. Meertens, Y. en Duijnhoven, M. van. (2009) Jeugdmonitor 0 t/m 11 jarigen 2008 2009. Kernpunten voor de regio Zuidoost-Brabant. GGD Brabant-Zuidoost. 31. Meijer, S en Schoemaker, C. Hoe worden psychische problemen en psychische stoornissen bij jeugd gemeten? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 23 september 2008. Te downloaden van: Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd 32. Meijer, S, Schoemaker, C. Welke factoren beïnvloeden de kans op psychische problemen bij jeugd? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 23 september 2008. Te downloaden van: Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd 33. Mureau, J. & Van der Star, M. (2004). Mondgezondheid van de jeugd in de regio Nijmegen Gegevens over 5-, 10/11- en 12/13-jarigen. In de serie Jeugd in Beeld, GGD Regio Nijmegen. 34. Ooijendijk, W.T.M., Wendel-Vos, W. & de Vries, S.I. (2008). Bewegen in Nederland 2000-2007, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven. 35. Postma, S. (2008). JGZ richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen, RIVM, Centrum Jeugdgezondheidszorg. 36. Preventienota Kiezen voor gezond leven Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport. Oktober 2006. 37. Renders, C.M., Seidell, J.C., Van Mechelen, W. & Hirasing, R.A. (2004). Overgewicht en obesitas bij kinderen en adolescenten en preventieve maatregelen. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde,148(42), 2066-70. 38. Rooy, T. van & Eijnden, R. van den (2007). IVO Rotterdam. 39. Rutgers Nisso Groep. Kennisbank\ Voorlichting en preventie\ Opvoedingsondersteuning\ Ouders ondersteunen, geraadpleegd op 3 december 2009. 40. SCP (2009). Kunnen alle kinderen meedoen? Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme kinderen. Nulmeting. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. 41. SCP/CBS (2007). Armoedemonitor 2007, Sociaal en Cultureel Planbureau, DenHaag. 42. SCP/CBS (2008). Armoedebericht 2008, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen. 43. Star, M van der, (2008). E-MOVO 2007/2008, Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen, GGD Regio Nijmegen. 44. Star, M. van der, Laan, N. van der, Cate, A. ten. (2010) Factsheet Overgewicht bij kinderen in de regio Nijmegen, GGD Regio Nijmegen. 45. Stichting Voedingscentrum Nederland. Website: www.voedingscentrum.nl, geraadpleegd op 14 oktober 2009. 46. Taveras, E.M., Rifas-Shiman, S.L., Oken, M., Gundersson, E.P., (2008) Short sleep duration in infancy and risk of childhood overweight. Archives of Pedriatrics & Adolescent Medicine, 162 (4) 305-311. 47. TNO (2010), Factsheet Resultaten Vijfde Landelijke Groeistudie TNO, 10 juni 2010 48. Visscher, T.L.S. & Schoemaker, C. (2010). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.
48 van 49
Kindermonitor 2009/2010 gemeente Wijchen
49. Visscher, T.L.S., Schoemaker, C., Berg, S.W. & Van Kranen, H.J. (2010). Wat zijn de mogelijke oorzaken van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. 50. Vries, S.I. de (2009). Verkeersveiligheid belangrijker dan speelplaatsen voor beweging kinderen, TNO nieuwsbericht op , november 2009. 51. Vries, S.I. de, Bakker, I., Stafleu, A., Bausch-Goldbohm, R.A. & Thijs, C. (2008). Lichamelijke (in)activiteit van kleuters, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven. 52. Wendel-Vos, G.C.W. (2008). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van lichamelijke activiteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/watzijn-de-mogelijke-gezondheidsgevolgen-van-lichamelijke-activiteit/ geraadpleegd op 31 mei 2010 53. Zeijl, E. et al. (2005). Sociaal Cultureel Planbureau en TNO, Kwaliteit van Leven.
49 van 49