GroenLinks - bekostiging hoger onderwijs, voor visiestuk Dit stuk is bedoeld als onderdeel van het hoofdstuk 'financiering' van de visie op onderwijs van de GroenLinks onderwijswerkgroep. Het beschrijft in grote lijnen hoe de financiering in het hoger onderwijs momenteel is geregeld, wat de knelpunten daarin zijn en welke oplossingen en alternatieven GroenLinks ziet. Dit stuk laat het financieringsvraagstuk dat betrekking heeft op studenten (basisbeurs, leenstelsel, studietaks, collegegeld etc.) buiten beschouwing. Hoewelde financiering van studenten ook over geld gaat, spelen daar heel andere problemen dan als we het hebben over de bekostiging van instellingen. Indeling: 1) Hoe is het momenteel geregeld? 2) Verschillende bekostigingsmogelijkheden 3) Kosten studenten die lang studeren extra geld? 4) De bekostiging van het onderzoek 5) Conclusies
1) Hoe is het momenteel geregeld? Geldstromen Het hoger onderwijs in Nederland krijgt financiering op verschillende manieren, de zogenaamde verschillende geldstromen. De eerste geldstroom is het bedrag dat instellingen direct krijgen van de overheid. De tweede geldstroom bestaat uit geld van publieke organisaties zoals NWO (met name relevant voor universiteiten). De derde geldstroom is geld uit projecten en opdrachten, voor bedrijven of overheid. Ook het collegegeld valt hieronder. Verdeling van het geld Geaccrediteerde hogescholen en universiteiten krijgen geld van de overheid via (vooral) de eerste geldstroom. Dat gebeurt op basis van een aantal criteria. Om dit stuk begrijpelijk te houden worden hieronder de meest relevante criteria genoemd: • •
de nominale studieduur (studietijd zonder vertraging) van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van 1 bachelor- en 1 masteropleiding. 1
Concreet: als een student die zich inschrijft voor een driejarige bacheloropleiding, krijgt de instelling gedurende die drie jaar een bepaald bedrag. Daarnaast krijgt de instelling een bedrag wanneer de student zijn 2 diploma haalt. De bedragen die een instelling krijgt verschillen overigens: het bedrag voor een alfa-studie is het laagst, voor een bèta hoger en voor een medisch student nog hoger. Momenteel is het zo dat de bekostiging twee jaar achter loopt bij de werkelijke situatie om praktische / administratieve redenen. Dat betekent dat een instelling geld krijgt voor het aantal studenten en het aantal diploma's dat twee jaar eerder is uitgegeven. Dit heeft als nadelig effect dat instellingen die in korte tijd hard groeien in financiële problemen kunnen raken. De financiering van onderzoek gebeurt deels uit de lumpsum, deels uit de tweede geldstroom (NWO), en deels uit de derde geldstroom (zoals opdrachten vanuit het bedrijfsleven, RAAK-gelden 3 voor het hbo). Prestatiebekostiging De vorige regering is begonnen met zogenaamde prestatiebekostiging: 7% van de bekostiging wordt voortaan verdeeld op basis van afspraken die betrekking hebben op de kwaliteit (5%) en profilering (2%) van de instelling. Iedere instelling in het hoger onderwijs maakt prestatieafspraken met de Minister van Onderwijs. Deze prestatieafspraken worden getoetst door een commissie van deskundigen, de zogenaamde 'review commissie'.
1
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/financiering-onderwijs/financiering-hoger-onderwijs/verdelingbudget-hoger-onderwijs 2 Of haar, voor de leesbaarheid wordt in deze tekst de mannelijke vorm gebruikt. 3 http://www.innovatie-alliantie.nl/stimuleringsregeling.html; het gaat om zo'n 20 miljoen per jaar
Prestatiebekostiging is een experimentele wetgeving. Het is vrij omstreden, omdat het in zou gaan tegen de grondwet (specifiek: de vrijheid van onderwijs). 4 In dit stuk gaan we daar verder niet op in. Ongewenste (oftewel perverse) prikkels Als de bekostiging aan bepaalde eisen of afspraken wordt gekoppeld, dan heeft dat als gevolg dat een instelling veel in het werk zal zetten zoveel mogelijk aan de eisen te voldoen. Er worden vaak maatregelen genomen die niet altijd positief uitvallen. Het voorkomen van dergelijke perverse prikkels is in het verleden grote factor geweest bij het invoeren van een nieuw bekostigingsstelsel (ingegaan in 2011). In het vorige bekostigingsstelsel was bijvoorbeeld de diplomabonus (het geld dat een instelling krijgt als iemand een diploma haalt) veel hoger, wat volgens velen leidde tot niveauverlaging en het weggeven van diploma's met een 'genadezesje'. Dat leidde er toe dat in het huidige stelsel die diplomacomponent verkleind is.
4
http://www.scienceguide.nl/201208/nieuwe-ho-bekostiging-voorbij-aan-grondwet.aspx,
2) Verschillende bekostigingsmogelijkheden Hieronder staan een aantal bekostigingsmogelijkheden beschreven, samen met mogelijke voordelen en potentiële perverse effecten. Een bekostigingsmodel zal (vaak) bestaan uit een aantal van deze mogelijkheden (bijvoorbeeld het oude model: op inschrijvingen, diploma's en een 'vaste voet'). De gegeven voor- en nadelen zijn overigens niet uitputtend! Zeker bij modellen die nog niet in de praktijk zijn toegepast, bestaat het risico dat we over nadelen heenkijken. Het hoeft bovendien niet zo te zijn dat instellingen intern hetzelfde verdeelmodel gebruiken (van centraal naar faculteit) als landelijk van overheid naar instellingen gebruikt wordt. Belangrijk om te benadrukken is dat een bekostigingsmodel een verdeelmodel is: geld van de overheid wordt verdeeld over alle instellingen. Dat betekent dat wanneer een van de instellingen meet geld krijgt, de bekostiging voor de anderen daalt. Diplomabekostiging Een instelling krijgt geld voor ieder diploma dat wordt uitgegeven. Dit stimuleert instellingen om studenten tot aan de eindstreep te begeleiden. De perverse prikkel is dat het geld oplevert om diploma's weg te geven. Eerstejaarsbekostiging Een instelling krijgt geld voor iedere eerstejaars die zich inschrijft. Dit stimuleert instellingen om studenten te werven. De perverse prikkel is dat het loont om een student binnen te halen en die weer zo snel mogelijk buiten te krijgen (bijvoorbeeld met een negatief bindend studieadvies (BSA); de HBO-raad heeft hard gelobbyd voor een 'BSA na drie maanden' aan het begin van de ambtsperiode van Ronald Plasterk). Een ander probleem is dat het in de hand werkt dat studenten gelokt worden met ‘voorlieging’ in plaats van voorlichting. Dat glossy folders worden gedrukt, studies hippe Engelse namen krijgen die weinig van doen hebben met de inhoud, te veel geld wordt uitgegeven aan reclame, etc. De vaste voet Een instelling krijgt een vast bedrag omdat een instelling bepaalde vaste kosten heeft (bijvoorbeeld voor gebouwen, collecties, archieven, etc.). Als de hele bekostiging verloopt via een vast bedrag is het voordelig om zo min mogelijk studenten te hebben (de instelling krijgt toch evenveel geld). Een deel vaste voet kan handig zijn omdat het vastigheid geeft voor de begroting, terwijl andere aspecten vaak niet te voorspellen zijn (en dus lastig voor het maken van langetermijnbeleid). Capaciteitsbekostiging Het idee is dat instellingen een vast bedrag krijgen voor een vast aantal studenten, dat dan ook gemaximeerd is. In Engeland is er een dergelijk systeem. Voordeel is dat instellingen precies weten waar ze aan toe zijn, en er ruim voldoende geld is (in theorie) voor het aantal studenten. Een nadeel is dat het een gemaximeerd aantal studenten betreft en dat er dus niet voor iedereen plaats is. De commissie Veerman pleitte voor capaciteitsbekostiging in het wo. Dat zou betekenen dat alle studenten die 'over' zijn naar het hbo zouden moeten. Dat leidt er toe dat het hbo het afvoerputje
wordt, zeker met selectie aan de poort in het wo, wat bij een dergelijk systeem hoort (er is immers meer vraag dan dat er plaatsen zijn). Ook leidt dat tot de situatie dat het wo in Nederland een onbezorgde, financieel stabiele situatie zou kennen waar de hogescholen de voltallige stijging in studentenaantallen zouden moeten opvangen. Als dit voor het voltallige hoger onderwijs zou worden toegepast, beperkt dat ernstig de toegankelijkheid. Profielbekostiging Hierbij is het idee dat instellingen geld krijgen op basis van hun uitzonderlijke profilering, om de diversiteit tussen instellingen te stimuleren. Deze profielen kunnen worden beoordeeld door een commissie van deskundigen en, indien kwalitatief goed, een reden zijn voor het ontvangen van geld. Eventuele nadelen zijn de bureaucratie die moet worden opgetuigd (een commissie, of verschillende commissies voor verschillende sectoren; honderden beleidsmedewerkers aan alle instellingen die aan profielen gaan knutselen in plaats van ander werk te doen). En kan zo'n verdeling op eerlijke wijze plaatsvinden? Als profilering kan (zoals de bedoeling is) op onderwijsconcept, onderwijsaanbod, regio, internationalisering, inhoudelijke kenmerken en al wat dies meer zij, kan dan een eerlijke afweging gemaakt worden wat wel geld verdient en niet? Een ander gevaar is juridisering: instellingen die zich oneerlijk bejegend voelen in de beoordeling van hun profiel zullen geneigd zijn naar de rechter te stappen wanneer er veel geld mee gemoeid is. Kwaliteitsbekostiging Kwaliteitsbekostiging gaat uit van het idee dat instellingen geld krijgen op basis van de kwaliteit die ze leveren, om zo kwaliteit te belonen en te stimuleren. Hoe sympathiek het ook klinkt, er zitten grote haken en ogen aan. Ten eerste betekent het dat juist de instellingen die het niet lukt om hoge kwaliteit te leveren (en dus het meeste een boost nodig hebben) het minste geld krijgen. Ten tweede is de vraag 'wat is kwaliteit?' niet zo makkelijk te beantwoorden, net als 'hoe meet je dat?'. Kwaliteit is een zeer lastig begrip. Als je er op wil bekostigen, moet het meetbaar zijn en moet kwaliteit dus gekwantificeerd worden. Voor de hand liggen dan indicatoren zoals het opleidingsniveau van docenten, gemiddelde cijfers, gemiddelde studietijd, studierendement, honors progrogramma's, accreditatieoordelen en resultaten van enquêtes onder studenten. De vraag of hiermee echt 'kwaliteit' gevat wordt is zeer de vraag. Ten derde bestaat de prikkel dat instellingen hard inzetten op de indicatoren waarmee kwaliteit gemeten wordt, en niet op andere zaken die ook belangrijk zijn en een onderdeel uitmaken van de kwaliteit van het onderwijs. Ten vierde stimuleert het gesjoemel met cijfers, manipulatie van indicatoren en in het ergste geval zelfs fraude. Tot slot leidt het ook tot meer bureaucratie (zie hierboven bij 'profielbekostiging'). Belangrijk om op te merken is, is dat hoewel de huidige prestatiebekostiging op het moment van dit schrijven recent is ingevoerd, de perverse effecten nu al zichtbaar zijn. Het gebeurt nu al dat instellingen die 'afgerekend' worden op accreditatieoordelen bij de prestatieafspraken de visitatiepanels tussendoor laten weten 'dat het natuurlijk wel geld gaat kosten als ze maar als voldoende beoordeeld worden, en niet als goed'. Op andere instellingen moeten alle docenten, ook al staan ze al tientallen jaren voor de klas en worden ze hoog gewaardeerd door studenten, toch nog een basiskwalificatie onderwijs halen, omdat dat moet voor de prestatieafspraken. Studiepuntbekostiging
Dit gaat uit van een bekostiging per studiepunt. Voordeel is dat er een duidelijke link is met de door de instelling geleverde onderwijsinspanning. Nadeel is een mogelijke inflatie van studiepunten, in het ergste geval dat ze worden 'weggegeven' omdat het honderden of duizenden euro's lijkt te kosten als iemand een 5.4 in plaats van een 5.5 krijgt. 5 Mogelijk voordeel is dat instellingen gestimuleerd worden om studenten meer te laten doen dan het standaardprogramma. Universiteit Utrecht hanteert dit als intern verdeelmodel (tussen faculteiten). Studiepuntbekostiging - nominale studieduur Het is mogelijk om studiepuntbekostiging toe te passen voor alleen de nominale studieduur (de UU overweegt dit in te voeren in plaats van het bovenstaande). Dit heeft als extra nadelen ten opzichte van het bovenstaande: het voordeel dat studenten gestimuleerd worden om meer te doen (naast de nominale studieduur) valt weg, en het zet aan tot harde en onsympathieke rendementsmaatregelen (zoals we die ook al in het huidige stelsel zien 6). Daarnaast worden instellingen met veel moeilijke opleidingen, zoals de TU's, 'gepakt', omdat die studenten daar in de regel langer over doen gaan meer studiepunten gehaald worden buiten de nominale periode (en blijven dus onbekostigd). Inschrijvingsbekostiging - nominale studieduur Dit is het systeem zoals we dat momenteel kennen (in combinatie met een diplomabonus). Instellingen krijgen geld voor ieder jaar dat een student staat ingeschreven, gedurende de nominale studieduur. Het idee is dat instellingen studenten willen vasthouden en ze ook, in nominale tijd naar een diploma willen begeleiden. De perverse prikkel is dat instellingen kost wat kost studenten willen die nominaal afstuderen, omdat ze daarna toch geen geld meer opbrengen 7. Dit leidt tot harde rendementsmaatregelen. Het huidige systeem kent daarom ook een diplomabonus: het idee is dat instellingen hierdoor gemotiveerd blijven om studenten ook na de nominale studieduur te begeleiden naar het afstuderen. Inschrijvingsbekostiging Inschrijvingsbekostiging kan ook worden toegepast voor een periode die langer is dan de nominale studieduur. Hiervoor spreekt dat het zeer eenvoudig is, en dat instellingen bekostigd worden op basis waarvan ze ook het geld krijgen: voor de studenten die ze opleiden. Het heeft in tegenstelling tot bovenstaand model niet de prikkel voor instellingen om studenten door hun studie te jagen of ze dwangmatig te verwijderen 'omdat ze er geen geld voor krijgen'. Een nadeel is dat dit instellingen juist stimuleert om studenten vast te houden. Sommigen vinden het een nadeel dat dit systeem te weinig prikkels biedt om studenten snel af te laten studeren. Inschrijvingsbekostiging - tussenmodel Als middenweg tussen de onbeperkte bekostiging bij inschrijving en de bekostiging voor de nominale studieduur, kan ook een trapsgewijs tussenmodel bestaan. Bijvoorbeeld voor driejarige bachelors: een beetje geld bij inschrijving, iets meer in het tweede studiejaar, het meeste geld in het derde jaar, 5
Dit is overigens incorrect, zie het stuk 'kost 'langstuderen' geld?'. Een combinatie van landelijk beleid (harde knip, prestatiebeurs, BSA) en maatregelen op opleidings- en instellingsniveau (P in 2, B in 5, M in 2, vakeisen, punteisen, toepassing BSA / harde knip, beperking herkansingsmogelijkheden). 7 Onterecht, wederom, zie hieronder bij 'kost 'langstuderen' geld?'. 6
weer wat minder in het vierde, nog een beetje in het vijfde, en daarna niets meer. Idee is dat instellingen gestimuleerd werden om studenten in 3 jaar af te laten studeren (en ze goed te begeleiden naar een diploma), maar er wel nog wat te verdienen viel als ze er meer dan drie jaar over deden. Mogelijke nadelen zijn dat dit systeem nog ingewikkelder is dan andere omdat het per student moet worden toegespitst op verschillende studieduren. Dat kan leiden tot (veel) meer bureaucratie. Bovendien kan het overstappen van een student negatieve effecten hebben voor instellingen, afhankelijk van het jaar waarin een student overstapt. Gezien het grote aantal studenten is het echter te verwachten dat gevolgen meevallen, tenzij instellingen hier bewust op inspelen. In het mbo is men momenteel bezig met het opzetten van een systeem waarbij de bekostiging ieder jaar minder wordt. Prikkelloze bekostiging? Als het koppelen van de bekostiging aan 'iets' vrijwel altijd ongewenste effecten op lijkt te leveren, is het een aardig gedachte-experiment om de bekostiging dan maar nergens aan te koppelen. In dat geval kan het totale bedrag aan bekostiging verdeeld worden over alle instellingen, waardoor, bij bijvoorbeeld 50 instellingen, iedere instelling 1/50e deel van het bedrag krijgt. Dat is simpel, geeft weinig bureaucratie en geen gedoe met verdeelmodellen. Echter, ook dit roept prikkels op. Als je sowieso 1/50e deel van het geld krijgt, ongeacht het aantal studenten, wordt het verleidelijk om het studentenaantal zo klein mogelijk te houden. Loslaten van de lumpsum Bovenstaande mogelijkheden hebben allen gemeen dat ze uitgaan van een lumpsumbekostiging. De overheid heeft een zak geld, die wordt gegeven aan de instellingen op een bepaalde manier, en de instelling bepaalt zelf hoe het geld wordt ingezet. Een alternatief zou zijn om de lumpsum helemaal los te laten. Voordeel is dat de overheid dan een veel grotere invloed heeft op waar het geld aan gespendeerd wordt: dat leidt hopelijk tot minder verspilling van het soort verspilling dat we de afgelopen jaren hebben gezien (torenhoge bestuurderssalarissen, goudomrande vertrekregelingen, te duur vastgoed, derivatenhandel, glossy reclamecampagnes en nieuwe logo's, etc.). Nadeel is dat de overheid een veel grotere invloed heeft op waar het geld aan wordt besteed. Zelfs als het helpt om bovenstaande zaken te voorkomen, heeft het ook (zeer) onwenselijke kanten als het ministerie van OCW meer dan zestig hogeronderwijsinstellingen zelf moet gaan besturen. Stelling: de autonomie van instellingen is op zich een goed iets, en waar die al beteugeld zou moeten worden is dat eerder via interne checks en balances dan via de bekostigingsmethodiek van de overheid.
3) Kost 'langstuderen' geld? Dit is een relevante vraag, omdat in verschillende bekostigingsmodellen het geld gekoppeld word aan nominale studietijd of studieprestaties. Dat wekt de indruk dat studenten die in minder dan de nominale studietijd studeren, meer geld kosten. Belangrijk is om in het achterhoofd te houden dat bekostiging gaat over hoe het geld verdeeld wordt, niet hoeveel geld er beschikbaar is. Op nationaal niveau kosten 'langstudeerders' dus geen geld. Op opleidings- en instellingsniveau ligt het antwoord wat genuanceerder. De heel korte versie is nog steeds 'nee, als iemand langer over zijn studie doet kost dat geen geld'. Iemand die een vierjarige studie doet en zijn vakken haalt in vier jaar kost ongeveer evenveel als iemand die dezelfde vakken haalt in acht jaar. De kosten van het onderwijs zijn hetzelfde, het is niet zo dat opeens een extra docent moet worden ingevlogen in een jaar, of een grotere collegezaal moet worden geboekt (zeker niet omdat opleidingen rekening houden met het feit dat een bepaald % dat zich inschrijft niet op komt dagen, dat is namelijk ieder jaar zo). Het uitgebreide antwoord is echter: dat ligt genuanceerd. Een student die al zijn vakken één keer haalt, over een periode van tien jaar, levert juist extra geld op voor de instelling. Er wordt dezelfde onderwijsinspanning geleverd als voor een student die nominaal studeert, alleen wordt er zes jaren meer collegegeld ontvangen. Een student die zich tien jaar inschrijft en helemaal niets doet is niet negatief voor de financiën van een instelling: alleen maar opbrengsten, en geen kosten (buiten wat administratiekosten). Echter, een student die een bèta-opleiding volgt en zeven keer dat dure practicum moet herkansen kost wel veel. Mensen die er verstand van hebben, geven aan dat het uitmiddelt en iemand die langer studeert dan nominaal niet nodig is. 8 Zeker weten we het echter niet, er is echter ook geen bewijs dat langer dan nominaal wel duurder zou zijn. Het gevaar van alle bekostigingsmodellen die uitgaan van nominale studieduur of behaalde studiepunten, is dat instellingen studenten zo snel mogelijk door de studie willen jagen. Dat is onterecht. Instellingen krijgen van de overheid geld om de opleiding van een student te verzorgen, of dat nu verdeeld wordt via de nominale studietijd of op een andere manier. In een systeem van diplomabekostiging krijgt een instelling zijn geld ook niet alleen voor het uitgeven van het diploma, in een systeem van inschrijfbekostiging krijg een instelling niet alleen geld voor het doen van de administratie van de inschrijving: dat geld is ook in die systemen bedoeld om de hele studie van de student te betalen. De wens van instellingen om studenten na drie of vier jaar alsnog te verwijderen, 'omdat ze er geen geld meer voor krijgen' is dan ook onzinnig. Stelling: studenten krijgen al prikkels om snel af te studeren. Dan moet je niet ook instellingen via de bekostiging prikkelen om snel studenten af te leveren. Dat leidt tot perverse effecten. Bijvoorbeeld: bachelorrendementen worden gemeten in de 'hoofdfase', na de propedeuse. Als je daar op wordt bekostigd, zoals gebeurde in de meerjarenafspraken 9, worden instellingen gestimuleerd studenten die wellicht de eindstreep niet halen een BSA te geven in de propedeuse. Instellingen vinden het op
8
http://lr.tudelft.nl/index.php?id=25731&L=0 Tussen VSNU/HBO-raad en het ministerie van OCW, een voorloper van de huidige prestatieafspraken, alleen meer vrijblijvend. 9
basis van dit soort prikkels een goed idee om zo ‘streng’ mogelijk te worden 10, want gemiddeld gaan studenten daar sneller van studeren is het idee. Echter, veel studenten halen hun punten sneller, maar er vallen ook mensen uit. Gemiddeld genomen zal het een instelling misschien goed uitkomen, maar de individuen die uitvallen krijgen te maken met enorme boetes en schulden, terwijl ze het misschien prima hadden kunnen halen in een paar jaar extra. Vanuit het algemeen belang geredeneerd is de invoering van rendementsmaatregelen geen goede zet. Het is zeker niet sociaal dat de zwakkere studenten, die in principe wel geschikt zijn voor het hoger onderwijs, moeten lijden onder een systeem dat leidt tot prestatiedwang. Ook vanuit de GroenLinks grondbeginselen over onderwijs (zoals vastgelegd in het visiestuk) is dit niet te rijmen: een systeem waarin studenten de tijd en ruimte krijgen zich te ontwikkelen, zonder economische of bekostigingsprikkels die hun dwingen in een bepaalde tijd een strak pad te volgen, sluit hier beter bij aan.
10
Het aantal punten dat studenten moeten halen om een BSA te vermijden is op vrijwel alle instellingen opgeschroefd de afgelopen jaren, tot aan het maximale van 60 EC.
4) De financiering van onderzoek Onderzoek aan instellingen voor hoger onderwijs wordt gefinancierd via alle drie de geldstromen. Voor universiteiten gaat het naast de lumpsum vooral om geld dat via NWO wordt verdeeld, voor hogescholen via de RAAK-gelden. Onderzoek is voor universiteiten een veel belangrijker deel van de financiering. Het voordeel van het bedrag dat via de eerste geldstroom binnenkomt, is dat het 'zeker' is, dat instellingen weten dat ze het gaan krijgen. Dat is makkelijker beleid maken en maakt het makkelijker om personeel een vaste aanstelling te geven. Er zit geen prikkel tot prestatie in, wat volgens sommigen echter een nadeel is. Een nadeel van de verdeling van het geld via NWO is dat het op projectbasis is en erdus geen vast personeel voor aangenomen kan worden. Dit is nadelig voor de baanzekerheid van (jonge) onderzoekers. Daarnaast is het idee dat geld beter wordt besteed als er om geconcurreerd moet worden bij NWO, dan wanneer universiteiten het krijgen via de lumpsum. De toegenomen concurrentie kan een kwaliteitsimpuls opleveren, maar de vraag is of NWO altijd in staat is om ieder binnengekomen onderzoek op waarde te schatten. Ook schijnen jongere onderzoekers minder kans te maken bij NWO, ongeacht de kwaliteit van voorstellen. 11 Daarnaast gaat er ook veel geld verloren, want NWO heeft ook mensen in dienst die de beoordeling moeten doen. Bovendien worden er veel meer onderzoeksvoorstellen geschreven bij instellingen dan dat er uitgevoerd kunnen worden, wat leidt tot veel verspilde energie. Te veel nadruk op de derde geldstroom kan de onafhankelijkheid van onderzoek in gevaar brengen. De WUR is bijvoorbeeld regelmatig negatief in het nieuws met hun 'Campina-hoogleraar' 12 die publiceert over hoe goed zuivel is, enrecent nog met hun bijdrage aan het debat over bijensterfte en bestrijdingsmiddelen 13. Er is iets voor te zeggen dat onderzoek (en onderwijs, overigens) onafhankelijk moeten zijn van belangen van het bedrijfsleven. Als instellingen te veel moeten leunen op de derde geldstroom komt de onafhankelijkheid in gevaar. Daarnaast moeten instellingen geld uit tweede en derde geldstroom vaak 'matchen' met eigen geld (voor iedere euro die ze krijgen moeten ze zelf ook een euro investeren), dat eigen geld moet er echter dan wel in voldoende mate zijn.
11
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2672/Gezondheid-wetenschap/article/detail/325315/2009/04/06/Debetere-onderzoeker-valt-toch-niet-in-de-prijzen.dhtml 12 De directeur van Campina is hoogleraar zuivelkunde aan de WUR. 13 http://zembla.vara.nl/Nieuwsdetail.2624.0.html?tx_ttnews[tt_news]=40736&cHash=c3d7ebf1cd0c2c47b371e3b8289b8a94
Conclusies Hierboven is beschreven hoe de bekostiging van onderwijs en onderzoek eruit ziet, de alternatieve manieren voor bekostiging en de voor- en nadelen daarvan. Stellingen: - De huidige prestatieafspraken zijn bureaucratisch en leiden tot ongewenste effecten, nog buiten de vraag of ze wettelijk wel deugen. Ze dienen zo snel mogelijk te worden afgeschaft. Kwaliteits- en prestatiebekostiging, hoe goedbedoeld ook, leiden in de praktijk altijd tot maatstaffixatie, bureaucratie en perverse bijeffecten. - De financiering van onderzoek moet niet meer dan nu het geval is uit de tweede en de derde geldstroom gehaald worden. Wanneer onderzoek bekostigd wordt door het bedrijfsleven, moet dat transparant en openbaar zijn. - Het beste is het om instellingen voor het grootste deel te financieren op basis van het aantal ingeschreven studenten. Dit klinkt weinig ambitieus, en dat is heel goed: de overheid moet niet de ambitie hebben om via de bekostiging te sturen, een bekostigingsmodel moet bekostigen en verder niets. Als de overheid studenten wil stimuleren dat studenten snel afstuderen (en het is maar de vraag of GroenLinks dat überhaupt moet willen) zijn daar andere instrumenten voor (niet in de laatste plaats de beperkte duur van een lening en de hoge kosten van studeren voor studenten). Een klein deel van de bekostiging kan lopen via een diplomabonus, om instellingen te belonen als ze iemand daadwerkelijk naar de eindstreep begeleiden, maar dat bedrag mag niet zo hoog zijn dat het weggeven van diploma's gestimuleerd wordt.