OCenW-Regelingen
Regeling bekostiging hoger onderwijs 2002
Bestemd voor:
Besluit
• universiteiten en • hogescholen
Hoofdstuk 1
Algemeen verbindend voorschrift Algemene bepalingen Datum: 15 december 2001
Artikel 1.
Kenmerk: HBO/FI-2001/48770 Datum inwerkingtreding: zie artikel 5.2
Begripsbepalingen
Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t.
In deze regeling wordt verstaan onder
Juridische grondslag: zie ’Gelet op:’
• Wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
Relatie tot eerdere mededelingen: Vervangt de
onderzoek;
Regeling bekostiging hoger onderwijs van 14 maart 1994 (Gele katern 1994, 9)
• Besluit: het Bekostigingsbesluit WHW;
Officiële publikatie: zie gelijkluidende tekst in de Staatscourant nr. 5 d.d. 8 januari 2002
• Opleiding: een opleiding van eerste inschrijving als bedoeld in arti-
Informatie verkrijgbaar bij:
kel 1.1 onder j. van het besluit;
CFI/ICO/BVH, 079-3232.666
• Student: een student als bedoeld in artikel 1.1 onder k. van het besluit. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Mede namens de minister van landbouw, natuurbeheer en
Hoofdstuk 2
visserij,
Universiteiten Gelet op: • artikel E.9, vierde lid, van de Invoeringswet W.H.B.O. en
Artikel 2.
• de artikelen 2.22, 3.3, 3.3a, 3.4a, 3.7, 3.12, tweede lid, 5.3, 5.4 en 5.5, vierde lid, van het Bekostigingsbesluit WHW;
Vaststelling van de bedragen voor klinische ondersteuning De bedragen bedoeld in artikel 2.22 van het besluit zijn:
Na overleg, bedoeld in artikel 1.2 van het
a.
voor de openbare universiteit te Maastricht: € 1.366.000;
Bekostigingsbesluit WHW; b.
voor de bijzondere universiteit te Amsterdam: € 848.000.
Hoger onderwijs
NUMMER 1 •
41 • 23 januari 2002
Artikel 3.4.
Hoofdstuk 3
De bekostigingsniveaus 1.
Hogescholen
De niveaus bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder a. van het besluit worden onderscheiden in niveau p en niveau g, waarbij niveau p het hoogste niveau is.
Artikel 3.1. Regeling bekostiging hoger
2.
De niveaus bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder b.
De indelingen van de opleidingen
van het besluit die niet gelijk zijn aan het in het eerste
1.
lid bedoelde niveau p, worden onderscheiden in de
De indeling van de groepen van opleidingen als
niveaus kuo-c, kuo-d en kuo-e.
bedoeld in artikel 3.3, eerste lid en artikel 3.3a, eerste
onderwijs 2002
lid van het besluit wordt vastgesteld conform bijlage 1
3.
2.
kuo-v1, kuo-v2, kuo-v3 en kuo-v4.
In bijlage 2 bij deze regeling is bepaald welke opleidingen als dezelfde opleiding worden aangemerkt, als
3.
De niveaus bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder c. van het besluit worden onderscheiden in de niveaus
bij deze regeling. 4.
Ten behoeve van de berekening van het exploitatie-
bedoeld in artikel 3.3a, derde lid van het besluit.
deel bedoeld in artikel 3.7, tweede lid van het besluit
De indeling van de opleidingen naar bekostigingsni-
zijn de bedragen:
veau als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid van het besluit, wordt vastgesteld conform bijlage 3 bij deze
niveau bedrag (euro)
regeling.
p
5.042
g
3.910
kuo-c
5.417
Artikel 3.2.
kuo-d
8.639
De vaststelling van de factoren
kuo-e
15.091
1.
7.860
2.
De factor BNF bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid van het
kuo-v1
besluit is 0,35.
kuo-v2
8.951
De factoren NBA en NBU bedoeld in artikel 3.3, vijfde
kuo-v3
18.733
lid, van het besluit zijn:
kuo-v4
31.955
Voor opleidingen met een
NBA
NBU
42 studiepunten
1,13
0,34
De ruimtebehoeftenorm per hogeschool
84 studiepunten
2,25
1,35
De ruimtebehoeftenorm per hogeschool als bedoeld in arti-
105 studiepunten
2,81
1,35
kel 3.12, tweede lid van het besluit wordt vastgesteld con-
126 studiepunten
3,38
1,35
form bijlage 6 bij deze regeling.
147 studiepunten
3,94
1,35
168 studiepunten
4,50
1,35
Artikel 3.5.
studielast van:
Hoofdstuk 4 3.
Bij opleidingen met een niet in het tweede lid genoemde studielast gelden de factoren NBA en NBU die van toepassing zijn voor de studielast die het dichtst ligt
Tijdelijke en Overgangsbepalingen
bij de studielast van de opleiding.
Paragraaf 1 Artikel 3.3.
Additionele toekenningen
De maximaal te bekostigen aantallen studenten bij
Artikel 4.1.
opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, voortgezette kunstopleidingen en voortgezet-
Aanvullende vergoeding opleidingen tot leraar basison-
te opleidingen bouwkunst
derwijs
1.
1.
2.
NUMMER 1 •
De opleidingen en groepen van opleidingen, waarop
Het bedrag ten behoeve van vernieuwingsprojecten
artikel 3.3b van het besluit van toepassing is en de
bedoeld in artikel 5.5, vierde lid, van het besluit is
hoogte van de limieten voor het aantal te bekostigen
€ 441.
eerstejaarsstudenten voor die opleidingen worden vast- 2.
Onder aanvullende vergoeding wordt in dit artikel ver-
gesteld conform bijlage 4 bij deze regeling.
staan het bedrag dat wordt berekend als het product
De maximale onderwijsvraag per opleiding als bedoeld
van de onderwijsvraag voor de desbetreffende oplei-
in artikel 3.4a, tweede lid, van het besluit, wordt vast-
ding bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het besluit,
gesteld conform bijlage 5 bij deze regeling.
de factor bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van het
42 • 23 januari 2002
Hoger onderwijs
Artikel 4.3.
besluit en het bedrag bedoeld in het eerste lid, onder
3.
verrekening van het deel dat bestemd is voor werk-
Additionele toekenning voortgezette opleidingen auto-
loosheidsuitkeringen.
nome beeldende kunst
De aanvullende vergoeding wordt toegekend aan de
Aan de Hogeschool Brabant in Breda en aan de
opleidingen tot leraar basisonderwijs, voor de uitvoe-
Hanzehogeschool Groningen wordt in het begrotingsjaar
ring van vernieuwingsprojecten gericht op een omslag
2002 een additioneel bedrag toegekend ten behoeve van de
naar een meer vraaggerichte werkwijze en meer in het voortgezette opleiding autonome beeldende kunst van bijzonder voor de bevordering van de integratie van
€ 102.000.
Regeling bekostiging hoger
informatie- en communicatietechnologie in de oplei-
onderwijs 2002
dingen, voor de navolgende activiteiten: a. de ontwikkeling van een leeromgeving binnen de
Paragraaf 2.
opleiding waarbij informatie- en communicatietechnologie in hoge mate aan bod komen, conform de
Overgangsbepaling bekostiging opleidingen en lerare-
doelstellingen in het uitwerkingsplan ’Onderwijs
nopleidingen op het gebied van de kunst
On-line’; b. de ontwikkeling van een flexibel stelsel van voltijd-
Artikel 4.4.
se, deeltijdse en duale lerarenopleidingen alsmede van curriculumonderdelen in het perspectief van
Verhoging onderwijsvraag van opleidingen en lerare-
maatwerk voor de individuele student;
nopleidingen op het gebied van de kunst
c. de extra aandacht voor vergroting van de deelname
en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst voor het
onderwijsassistenten;
begrotingsjaar 2002 als bedoeld in artikel 5.3, vierde lid
d. de versterking van samenwerking van de opleiding met basisscholen. 4.
De verhoging van de onderwijsvraag voor de opleidingen
aan de opleidingen door allochtonen, mannen en
van het besluit wordt vastgesteld conform bijlage 7 bij deze regeling.
Ten minste een kwart van de aanvullende vergoeding wordt door de instelling besteed aan de activiteiten
Paragraaf 3.
bedoeld in het derde lid onder a.
Berekening bekostiging overige opleidingen hoger
Artikel 4.2.
beroepsonderwijs
Aanvulling rijksbijdrage voor hogescholen met paramedische opleidingen
Artikel 4.5.
De rijksbijdrage van de volgende hogescholen met paramedische opleidingen wordt in het begrotingsjaar 2002 ver-
Bekostiging van opleidingen bedoeld in artikel E.9,
hoogd met het genoemde bedrag. (Zie tabel)
tweede lid, van de Invoeringswet W.H.B.O.
Code
Hogeschool
opleiding
verhoging 2002
03BO
Hogeschool Holland
mondhygiëne
€ 20.451
15CL
Fontys Hogescholen Eindhoven
podotherapie
€0
21QW
Hogeschool van Amsterdam
oefentherapeut Mensendieck
€ 95.022
25BE
Hanzehogeschool Groningen
mondhygiëne
€0
25DW
Hogeschool van Utrecht
mondhygiëne, orthoptie, oefentherapie Cesar € 0
25KB
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
mondhygiëne
Hoger onderwijs
€ 113.445
NUMMER 1 •
43 • 23 januari 2002
1.
Het exploitatiedeel van de applicatiecursussen voor
Toelichting
leerkrachten eigen taal en cultuur wordt berekend door de overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit bepaalde onderwijsvraag te vermenigvuldigen met een
Algemeen
bedrag van € 2.879. 2. Regeling bekostiging hoger
De berekening van het huisvestingsdeel van de in dit
Deze regeling komt in de plaats van de Regeling bekosti-
artikel bedoelde opleidingen geschiedt overeenkom-
ging hoger onderwijs van 14 maart 1994 met kenmerk
stig de bepalingen van het besluit.
HBO/PR-93103689, gepubliceerd in Uitleg OenWRegelingen, 1994 nr. 9, laatstelijk gewijzigd bij Regeling
onderwijs 2002
van 14 december 2001 met kenmerk HBO/FI-200143783.
Hoofdstuk 5 Basis voor deze regeling is het Bekostigingsbesluit WHW, op grond waarvan bij ministeriële regeling de bedragen en
Slotbepalingen
factoren, die dienen als grondslag voor de berekening van een deel van de bekostiging voor het hoger onderwijs, worden vastgelegd. Met ingang van 1 januari 2002 worden in
Artikel 5.1. Intrekking regeling bekostiging hoger onderwijs
dit besluit aanzienlijke wijzigingen aangebracht (Stb. 2001, 654): de bekostiging van opleidingen en lerarenopleidin-
De regeling bekostiging hoger onderwijs van 14 maart 1994 gen op het gebied van de kunst, die tot dat moment gerewordt op 1 januari 2002 ingetrokken.
geld was in tijdelijke bepalingen in Hoofdstuk 5, wordt voortaan geregeld in permanente bepalingen in hoofdstuk 3. Deze wijziging van het besluit maakt het noodzakelijk
Artikel 5.2.
ook de regeling bekostiging aan te passen.
Inwerkingtreding
Een tweede reden om de regeling opnieuw uit te brengen
1.
Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel 3.3,
is het feit dat in de afgelopen jaren een groot aantal artike-
eerste lid, in werking met ingang van de dag na uitgif-
len die het wetenschappelijk onderwijs betroffen zijn ver-
te van de Staatscourant waarin deze regeling wordt
vallen.
geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2002. 2.
Artikel 3.3, eerste lid treedt in werking op 1 januari 2003.
Artikel 5.3.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Citeertitel Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling beko-
Het enige artikel dat nog overblijft voor het wetenschappe-
stiging hoger onderwijs 2002.
lijk onderwijs is gelijk aan artikel 5.9 uit de regeling van 1994.
Artikel 5.4. Bekendmaking
Artikel 3.1
Deze regeling wordt met toelichting geplaatst in de Staatscourant met uitzondering van de bijlagen, die ter
In dit artikel zijn verschillende bepalingen over de inde-
inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie
ling van opleiding samengebracht.
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Het eerste lid is gelijk aan het eerste lid van artikel 3.1 uit de regeling van 1994. Toegevoegd is de groepering van de opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst conform het nieuwe artikel 3.3a van het besluit. Voor kunst- en niet-kunstopleidingen hebben deze groepen
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
verschillende betekenissen:
drs. L.M.L.H.A. Hermans
• voor de niet-kunstopleidingen worden voor de opleidingen van een groep de aantallen afgestudeerden en uitvallers en de aantallen inschrijvingsjaren van deze afgestudeerden en uitvallers opgeteld voordat de formule voor de onderwijsvraagfactor van artikel 3.3 van het besluit wordt toegepast. Deze onderwijsvraagfactor
NUMMER 1 •
44 • 23 januari 2002
Hoger onderwijs
wordt vermenigvuldigd met het totaal aantal ingeschre-
2001. De limieten zijn bij brief van 7 maart 2001 aan de
venen van de opleidingen in de groep en levert de
hogescholen kenbaar gemaakt.
onderwijsvraag op.
In bijlage 4 zijn de opleidingen en groepen van opleidin-
• bij de kunstopleidingen is de onderwijsvraag gelijk aan
gen (conform artikel 3.1, eerste lid) waarvoor op 1 oktober
het aantal studenten dat ten hoogste vier maal voor een
2001 een limiet geldt, opgenomen. Voor de rijksbijdrage
opleiding in de groep is ingeschreven, vermeerderd met
van 2003 hebben deze limieten nog geen gevolgen. Niet de
het aantal personen aan wie het voorafgaande peiljaar
overschrijding in één jaar is van belang, maar de gemiddel-
een getuigschrift is uitgereikt gedeeld door twee.
de overschrijding in twee opeenvolgende jaren. De hoge-
Regeling bekostiging hoger
Studenten die vóór het studiejaar 2000/2001 voor een
school heeft op die manier de gelegenheid fluctuaties in de
onderwijs 2002
opleiding binnen de groep waren ingeschreven, tellen
instroom op te vangen. Een jaar met een ’te hoge’
niet mee.
instroom kan gecompenseerd worden door een lagere instroom in het volgende jaar. Omgekeerd creëert een lage
Het opleidingenaanbod in het kunstonderwijs is in 1991
instroom (lager dan de limiet) het volgende jaar ruimte om
(beeldende kunst en theater) en in 1994 (muziek) geher-
de limiet te overschrijden. Het gemiddelde kan voor het
structureerd. In 2002 wordt het opnieuw gewijzigd. Het is
eerst berekend worden op de peildatum oktober 2002. Een
daarom noodzakelijk om van twee opleidingen die op ver-
overschrijding op 1 oktober 2001 leidt dus, als die niet
schillende tijdstippen een verschillende code en/of naam
wordt gecompenseerd door een onderschrijding op 1 okto-
hebben, aan te geven of ze als dezelfde opleiding worden
ber 2002, tot een vermindering van de onderwijsvraag in
beschouwd. Van belang is immers hoe vaak de studenten
bekostigingsjaar 2004.
voor ’dezelfde’ opleiding zijn ingeschreven. Als dat meer
Het proces van de vaststelling van het aantal eerstejaars-
dan vier maal is, worden ze niet meer bekostigd. Als er
studenten per 1 oktober 2001 zal anders gaan verlopen dan
meer studenten voor de eerste maal voor een opleiding
bij de daar op volgende peildata. Voor de bepaling van de
zijn ingeschreven dan een bij deze regeling vastgestelde
instroom is de controle op eerdere inschrijving aan de
limietwaarde kan dat leiden tot een verlaging op de onder- opleiding nodig. Deze historische gegevens worden door wijsvraag (zie de toelichting bij artikel 3.3). In het tweede
de uitvoeringsorganisatie CFI pas in de loop van 2002 opge-
lid (dat verwijst naar bijlage 2) is een opsomming gegeven
bouwd. Dit betekent dat bij de statustoekenning van de
van de opleidingen die als ’dezelfde’ worden beschouwd.
gegevens met betrekking tot peildatum 1 oktober 2001 (de definitieve bekostigingsgegevens voor bekostigingsjaar
Het derde lid van artikel 3.1 bepaalt de indeling van de
2003 in juni 2002) de instroom volgens de nieuwe definitie
opleidingen naar bekostigingsniveau. In de regeling van
nog niet geleverd kan worden. De doelstelling is om vóór
1994 was deze indeling ondergebracht in onderdeel B.1.
de start van het studiejaar 2002/2003 de instroom apart
van de bijlage bij de regeling.
zichtbaar te maken voor de betrokken instellingen. Het zal dan een voorlopige bepaling zijn omdat deze mede gebaseerd wordt op een nieuw op te bouwen bestand met his-
Artikel 3.2
torische gegevens. De instellingen moet de ruimte gegeven worden om op het bestand met historische gegevens nog
Het eerste en tweede lid van artikel zijn gelijk aan het
aanmerkingen te maken. Dit zal tijdens de accountants-
tweede en derde lid van artikel 3.1 van de regeling van
controleprocedure voor 2004 geschieden. Dit betekent dat
1994. Het derde lid is toegevoegd, omdat bij enkele oplei-
de definitieve bepaling van de instroom bij de definitieve
dingen een studielast voorkomt die niet genoemd is in de
statustoekenning van de gegevens van peildatum 1 oktober
tabel. In dat geval worden de NBA en NBU van de dichtst-
2002 (uiterlijk juni 2003) zal zijn.
bijzijnde studielast genomen. Ook de voortgezette kunstopleidingen en de bouwkunstopleidingen worden vanaf 2002 op een andere wijze beko-
Artikel 3.3
stigd. Voor deze opleidingen is, net als bij de voortgezette opleidingen buiten het CROHO-onderdeel taal en cultuur,
Onderdeel van de nieuwe kunstbekostiging zijn de zoge-
de onderwijsvraag gelijk aan het aantal ingeschrevenen
noemde bekostigingslimieten. Deze limieten worden
(artikel 3.4 van het besluit).
mogelijk gemaakt in artikel 3.3b van het besluit. Dit arti-
Anders dan bij de niet-taal en cultuur opleidingen is de
kel wordt ingevoerd met ingang van bekostigingsjaar 2003. peildatum: in plaats van de normale peildatum 1 oktober Het eerste lid van artikel 3.3 van deze regeling treedt daar-
t-2 worden de voortgezette (bouw)kunstopleidingen beko-
om ook pas op 1 januari 2003 in werking. Het is hier toch
stigd op basis van de aantallen op 1 oktober t-1. Eveneens
reeds opgenomen, omdat, door de t-2 systematiek, deze
afwijkend van de andere voortgezette opleidingen is, dat
limieten van toepassing zijn op de aantallen eerstejaarsstu- de bekostiging gemaximeerd is. Deze bekostigingsmaxima denten van de - reeds verstreken - peildatum 1 oktober
Hoger onderwijs
zijn gegeven in bijlage 5 van de regeling.
NUMMER 1 •
45 • 23 januari 2002
De maximaal te bekostigen onderwijsvraag per opleiding is b.
Loon- en prijsbijstellingen
de hogescholen kenbaar gemaakt bij afzonderlijke brieven
de doorwerking van de loon- en prijsbijstellingen uit
inzake de Cultuurnota 2001-2004.
voorgaande jaren. c.
Incidentele looncomponent (ILC) de compensatie voor incidentele salarisstijgingen. Voor
Artikel 3.4
2002 is de stijging vastgesteld op 0,4%. d.
Taakstelling ILC
Regeling bekostiging hoger
Artikel 3.4 is een uitbreiding van artikel 3.3 van de rege-
de taakstelling van circa € 0,6 miljoen op de vergoe-
onderwijs 2002
ling van 1994 met de bekostigingsniveaus voor het kunst-
ding voor incidentele loonuitgaven die in het kader
onderwijs. Deze niveaus werden tot nu vastgesteld in arti-
van de besluitvorming Voorjaarsnota heeft plaatsgevonden.
kel 5.4 van de regeling. Het aantal bekostigingsniveaus voor het initiële kunston-
e.
van 0,55% uit het Regeerakkoord.
naar vier. Het vierde niveau is gelijk aan het niveau p. Vanaf 2003 kunnen de drie ’oude’ niveaus, die zijn omge-
Arbeidsproductiviteit de tranche 2002 van de korting arbeidsproductiviteit
derwijs is uitgebreid van drie (kuo-bk, kuo-mu, kuo-th) f.
Studiefonds
doopt naar kuo-c, kuo-d en kuo-e, alleen gebruikt worden
de extra middelen voor het Studiefonds. In het
voor opleidingen waarvoor een bekostigingslimiet is inge-
Verblijfsduurakkoord is vastgelegd dat extra budget
steld. Voor opleidingen waarvoor geen limiet geldt is
beschikbaar zal worden gesteld voor dit fonds. Voor 2002 bedraagt dit budget circa € 2,3 miljoen.
niveau p van toepassing. In 2002 kunnen, hoewel er op 1 oktober 2000 geen limieten bestaan, alle vier niveaus
g.
Versterking financiële positie
worden gebruikt. Omdat voor de opleidingen tot leraar
onder meer ter tegemoetkoming aan de verminderde
beeldende kunst geen limieten zullen gelden, is voor deze
inverdienmogelijkheden van instellingen als gevolg
opleidingen reeds vanaf bekostigingsjaar 2002 niveau p
van het gewijzigde studiefinancieringsstelsel is voor
van toepassing.
2002 een bedrag van iets meer dan € 4,5 miljoen vrij-
In verband met de gewijzigde definitie van onderwijsvraag
gemaakt ter versterking van de financiële positie van de hbo-instellingen.
voor de kunstopleidingen zijn de bekostigingsniveaus voor kunstopleidingen opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling is
h.
Arbeidsmarktknelpunten voor arbeidsmarktknelpunten (de zgn. Van Rijn-midde-
zodanig uitgevoerd dat (vóór verwerking van de hieronder genoemde mutaties) het totaalbedrag dat berekend is voor
len) is in 2002 circa € 5,1 miljoen toegevoegd.
het initiële kunstonderwijs waarvoor vanaf peildatum 2001 i.
Invoering euro
een limiet geldt, ongewijzigd is gebleven. De bekostigings-
de middelen voor de invoering van de euro (in 2001
niveaus van de voortgezette opleidingen zijn zodanig bere-
ƒ 3,9 miljoen, € 1,8 miljoen) zijn niet langer beschikbaar.
kend, dat in 2004 bij de maximale onderwijsvraag het totaalbedrag per nieuw bekostigingsniveau gelijk is aan
j.
kinderopvang
het bedrag dat in 2001 voor de opleidingen met dat niveau
de middelen voor kinderopvang die het Kabinet bij de
beschikbaar was.
algemene politieke beschouwingen van 1999 beschikbaar had gesteld (in 2001 ƒ 0,9 miljoen, € 0,4 miljoen) vervallen vanaf 2002.
Ten opzichte van de regeling bekostiging hoger onderwijs, zoals die op 31 december 2001 van toepassing was, zijn de
k.
uitvoeringskosten USZO
volgende maatregelen in de bekostigingsniveaus verwerkt:
de vergoeding voor de uitvoeringskosten USZO is met
a.
circa € 1,1 miljoen (van € 3,4 miljoen in 2001 naar € 2,3
Reallocatievergoeding
miljoen in 2002) verlaagd.
Op 1 januari 2001 is in artikel 3.3 van het besluit de definitie van afgestudeerde (A) gewijzigd. Studenten
l.
beroepskolom
die in één of twee jaar hun diploma hebben behaald
in afwachting van de definitieve besluitvorming over
tellen niet langer mee. Gevolg hiervan is, dat de onder-
de wijze van toekenning van de middelen voor de
wijsvraag ongeveer 5% lager is dan volgens de oude
beroepskolom zijn de middelen die in 2001 aan de
definitie. Deze wijziging is in twee stappen doorge-
bekostigingsniveaus waren toegevoegd (ƒ 25,3 miljoen, € 11,5 miljoen) weer in mindering gebracht.
voerd: artikel 5.8 van het besluit regelde, dat hogescholen die door deze maatregel in 2001 een lagere
m. indexering collegegelden
rijksbijdrage ontvingen, voor 50% werden gecompen-
ten opzichte van het begrotingsjaar 2001 ligt de taak-
seerd. In 2002 wordt geen compensatie meer gegeven.
stelling uit het Regeerakkoord in 2002 ongeveer € 5,2
Het bedrag van € 28,5 dat met deze compensatie was
miljoen hoger. De bekostigingsniveaus zijn hierdoor alle met € 18 verlaagd.
gemoeid is toegevoegd aan de bekostigingingsniveaus. n.
niet-EU maatregel in de bekostigingsniveaus voor de opleidingen en lera-
NUMMER 1 •
46 • 23 januari 2002
Hoger onderwijs
renopleidingen op het gebied van de kunst is de reste-
gen zijn vastgesteld op basis van de brieven die in decem-
rende taakstelling van € 0,32 miljoen verwerkt.
ber 1999 en januari 2000 aan de betreffende hogescholen zijn gestuurd. De aanvulling wordt in 2002 voor de laatste maal gegeven.
Artikel 3.5 Dit artikel bevat een verwijzing naar bijlage 6, waarin per
Artikel 4.3
hogeschool de ruimtebehoefte per onderwijsvragende is
Regeling bekostiging hoger
bepaald. Deze bijlage is dezelfde als onderdeel B.5 van de
Dit artikelen is gelijk aan artikel 5.4, veertiende lid van de
bijlage bij de regeling van 1994.
regeling van 1994.
De ruimtebehoeftenorm van hogescholen met kunstoplei-
Het bedrag voor de voortgezette opleidingen autonome
onderwijs 2002
dingen is aangepast. Deze aanpassing is zodanig uitgevoerd beeldende kunst van twee hogescholen wordt in 2002 voor dat de ruimtebehoefte van de hogeschool in de oude
de laatste maal op deze wijze toegekend. Vanaf 1 septem-
(onderwijsvraag 2001) en nieuwe situatie gelijk is.
ber 2002 zijn deze opleidingen in het Centraal register
In de ruimtebehoeftenormen van vier hogescholen met de
opleidingen hoger onderwijs opgenomen, zodat ze vanaf
opleiding mondhygiëne is een bedrag van € 0,45 miljoen
bekostigingsjaar 2003 op reguliere wijze worden bekostigd.
verwerkt, bestemd voor uitbreiding van de capaciteit van
In het bedrag zijn de mutaties die genoemd zijn in de toe-
deze opleidingen. Voorlopig is dit bedrag evenredig met de lichting bij artikel 3.4 verwerkt. onderwijsvraag verdeeld over de hogescholen. De betrokken hogescholen komen met een voorstel voor een andere verdeling. Zodra dat is ontvangen, zal het in de ruimtebehoeftenormen worden verwerkt.
Artikel 4.1 Artikel 4.1, in de oude regeling bekostiging artikel 5.1, regelt de aanvullende vergoeding voor de opleiding tot leraar basisonderwijs, de zogenoemde pabo-up. De toeslag is voor 2002 vastgesteld op een bedrag van € 441 per onderwijsvragende. De hoogte van de toeslag wordt bepaald door enerzijds het plafond en anderzijds ontwikkelingen in de onderwijsvraag en de budgetfactor. In 2002 is voor de pabo-up netto (na toepassing van de budgetfactor) € 12,7 miljoen beschikbaar. Doordat de onderwijsvraag van de opleidingen tot leraren basisonderwijs sterker is gestegen dan het plafond is de toeslag licht gedaald. De toeslag maakt deel uit van de exploitatievergoeding. Dit betekent dat hiervan een deel, in 2002 geraamd op 4,31%, bestemd is voor werkloosheidsuitkeringen. Het aantal doelen waaraan de opslag besteed dient te worden is beperkt.
Artikel 4.2 Dit artikel was in de regeling bekostiging van 1994 opgenomen als artikel 5.7b en deel B.9 van de bijlage. In dit artikel zijn de aanvullende bedragen opgenomen voor hogescholen met paramedische opleidingen waarvan de bekostiging tot 2000 op afwijkende wijze plaats vond. De verhoging vloeit voort uit het uitgangspunt de inbedding van de bekostiging van deze opleidingen in de hbo-bekostigingssystematiek op budgettair-neutrale wijze vorm te geven, rekening houdend met volumeontwikkelingen. De bedra-
Hoger onderwijs
NUMMER 1 •
47 • 23 januari 2002
Artikel 4.4
Artikel 4.5
In 2002 is conform artikel 5.3, eerste en vierde lid van het
Dit is gelijk aan artikel 5.7, derde en vijfde lid, van de rege-
besluit de onderwijsvraag van een opleiding of lerarenoplei- ling van 1994. De in het vierde lid genoemde zesjarige ding op het gebied van de kunst gelijk aan het aantal van
deeltijdopleidingen leraar bouwkunde en werktuigbouw-
de studenten die op 1 oktober 2000 waren ingeschreven en
kunde hadden op 1 oktober 2000 geen studenten meer. Dit
die niet eerder bij dezelfde hogeschool voor een kunstoplei- lid is dus niet meer opgenomen. In het in het eerste lid Regeling bekostiging hoger
ding waren ingeschreven, verhoogd met een bij ministerië-
genoemde bedrag zijn de bijstellingen, genoemd in de toe-
onderwijs 2002
le regeling te bepalen aantal. Deze verhogingen worden
lichting bij artikel 3.4, verwerkt.
toegepast in de jaren 2002 tot en met 2004 en zijn - in principe - een afnemend percentage van de onderwijsvraag in 2001. In de brief van 7 maart 2001 aan de betreffende hogescholen werd hiervoor de reeks van 75%, 50% en 25% genoemd. Bij nader inzien levert dat ongewenste effecten op de bekostigingsniveaus op. De onderwijsvraag ’nieuwe stijl’ stijgt namelijk niet met 25% per jaar naar de eindwaarde in 2005. In 2002 bestaat de onderwijsvraag nieuwe stijl uit het aantal studenten dat voor de eerste maal bij de hogeschool voor een kunstopleiding is ingeschreven. Deze instroom vertegenwoordigt ongeveer 1/3 van de nieuwe onderwijsvraag. In 2003 worden de eerste- en tweedejaarsstudenten en de afgestudeerden gebruikt; ongeveer 2/3 van de nieuwe onderwijsvraag is dan gerealiseerd. In 2004 komen daar nog de derdejaars bij, ongeveer 15% van de onderwijsvraag. In overleg met de hogescholen is de reeks daarom herzien tot gemiddeld 69%, 38% en 19%. In verband met een verschillende groeisnelheid van de onderwijsvraag nieuwe stijl per opleiding verschillen de percentages per bekostigingsniveau licht. De onderwijsvraag voor 2002 die met behulp van bovenstaande percentages is berekend, wordt verhoogd als de exploitatievergoeding voor de kunstopleidingen door de wijziging van het bekostigingssysteem meer dan 2% daalt. De verhoging is zodanig, dat de daling beperkt wordt tot 2%. De verhoging wordt financieel gecompenseerd door een verlaging van de onderwijsvraag bij de hogescholen die door de wijziging in het bekostigingssysteem meer exploitatievergoeding ontvangen. In 2003 geldt een maximale daling van 4% en in 2004 van 6%. In 2005 wordt geen fractie van de onderwijsvraag 2001 meer bijgeteld. Indien van een hogeschool de rijksbijdrage voor de kunstopleidingen meer dan 8% lager is dan die in 2001, wordt de teruggang nog wel begrensd tot 8%. Bij deze percentages wordt uiteraard rekening gehouden met loonen prijsbijstellingen. De uitkomsten van deze berekening voor 2002 zijn opgenomen als bijlage 7.
NUMMER 1 •
48 • 23 januari 2002
Hoger onderwijs