Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid November 2010 1
Groene Banen in Brussel Verkennende analyse
INLEIDING De opvatting dat de uitdaging van de klimaatwijziging ook kansen inhoudt voor nieuwe industrieën en nieuwe werkgelegenheid heeft ertoe geleid dat groene banen aan belang winnen. Steeds meer groeit de overtuiging dat men van groene banen een prioriteit moet maken, wil men economische belangen en de broodnodige bescherming van het leefmilieu met elkaar verzoenen. In deze logica heeft de Brusselse regering van de alliantie werkgelegenheid-milieu een belangrijke krachtlijn van haar stadsproject gemaakt. In het regeerakkoord voor de legislatuur 2009-2014 wordt de milieu-uitdaging aan een verbetering van de leefomgeving van de Brusselaars gekoppeld, maar wordt zij eveneens beschouwd als een grote economische bron voor de creatie van werkgelegenheid, «een bron van economische mogelijkheden en werkgelegenheid» 2 . Groene jobs passen binnen de voluntaristische aanpak van de regering, die erin bestaat de werkgelegenheidsstrategie af te stemmen op de nieuwe behoeften van deze eeuw, waarin ecologische uitdagingen een beslissende rol spelen. Vandaag zijn groene jobs een opkomend thema dat uitvoerig aan bod komt in een sterk evoluerende literatuur. De bestaande statistische bronnen kunnen het potentieel aan duurzame banen niet in kaart brengen, doordat het concept vanwege zijn transversale en sectoroverstijgende karakter vaag blijft. Zoals wij zullen zien, zijn er verschillende tinten groen. Het doel van deze synthesenota is de balans op te maken van wat er vandaag over de thematiek van de groene jobs geweten is. Het eerste deel van deze nota geeft een (niet-exhaustief) overzicht van de literatuur over de groene banen. We bekijken de verschillende definities van groene banen om ons een idee te vormen van de manier waarop dit thema op internationaal, Europees en Belgisch niveau wordt benaderd.
1 2
Opgemaakt in februari 2010 en online gezet in november 2010. Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 12 juli 2009, Een duurzame ontwikkeling van het Gewest ten dienste van de Brusselaars, Regeerakkoord 2009-2014.
Het tweede deel overloopt kort de schattingen van het aantal bestaande of toekomstige groene banen op wereldschaal, in Europa, in België en in Brussel. Het derde deel is aan de sectoren met groen potentieel in het Brussels Gewest gewijd: bouw, transport en mobiliteit, recyclage, inzameling en verwerking van afvalwater en afval. Tot slot wordt in het vierde deel getracht om de niet-werkende arbeidsreserve die in de groene werkgelegenheid zou kunnen worden ingeschakeld, te becijferen. Het vertrekpunt is de databank van ACTIRIS, en meer bepaald de werkzoekenden die zijn ingeschreven in sectoren die als groen werden geïdentificeerd. Een analyse van de bezoldigde arbeid in de verschillende sectoren die in het derde deel aan bod komen, bevindt zich in de bijlage.
2
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
I.
CONCEPTUELE BENADERING VAN DE GROENE BANEN
Een studie van de literatuur die over de groene banen te vinden is, leert ons dat er geen unieke definitie van dit begrip bestaat. Aangezien het om een transversaal concept gaat dat verschillende sectoren met diverse economische activiteiten beslaat, is een duidelijke afbakening onmogelijk. Er zijn verschillende "tinten groen" en bovendien evolueert de definitie mee met de tijd. Activiteiten die heden als zeer energie-efficiënt worden beschouwd, zullen dat binnen een of twee decennia niet noodzakelijk meer zijn. Hieronder volgt een beknopt overzicht van de bestaande definities van "groene banen".
1. DEFINITIES Op internationaal niveau a)
Een van de oudste definities is die van de OESO/Eurostat, die de eco-industrieën de volgende kenmerken toebedeelt: "(…) eco-industries are « activities which produce goods and services to measure, prevent, limit, minimize or correct environmental damage to water, air and soil, as well as problems related to waste, noise and eco-systems »" 3 . Deze definitie onderscheidt twee types van activiteiten: - het beheer van de vervuiling (met inbegrip van de propere technologieën): het gaat om goederen en diensten met een uitgesproken milieudoel, zoals water- en bodemsanering; - het beheer van de natuurlijke rijkdommen: de goederen en diensten die men met de bescherming van het leefmilieu kan associëren zonder dat dit hun hoofddoel is, zoals hernieuwbare energiebronnen.
b) Het Worldwatch Institute definieert de groene banen, in het kader van een studie in opdracht van het VN-Milieuprogramma (UNEP) 4 , als banen in de landbouw, de industrie, de dienstensector en de administratie die bijdragen tot het behoud of het herstel van de kwaliteit van het leefmilieu. Zij helpen om het verbruik van energie, grondstoffen en water te verminderen dankzij rendementverhogende strategieën, om de uitstoot van koolstof in de economie terug te dringen, om iedere vorm van afval en vervuiling tot een minimum te beperken of volledig uit te sluiten, en om de ecosystemen en de biodiversiteit te beschermen en te herstellen. Volgens deze opvatting zijn groene banen terug te vinden in sectoren die gaan van energievoorziening over recyclage, landbouw en bouw tot transport. Deze definitie koppelt de groene banen aan de dimensie van "decent work", of waardig werk.
3 4
OESO, 1999, The Environmental Goods and Services Industry: Manual for Data Collection and Analysis. Worldwatch Institute, 2008, Green Jobs: Towards decent work in a sustainable, low-carbon world.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
3
c)
De Internationale Arbeidsorganisatie 5 maakt tot slot een onderscheid tussen een strikte definitie van groene banen die aanleunt bij die van de OESO enerzijds en een ruimere definitie anderzijds. Volgens deze laatste zijn groene jobs alle nieuwe banen in een sector die een ecologische voetafdruk heeft die kleiner is dan gemiddeld en die, al is het maar op marginale wijze, bijdraagt aan een verbetering van de globale prestaties. In een andere publicatie kan men lezen dat het duurzaamheidsstreven de ganse economie moet doordringen, zodat alle ondernemingen groener worden, en dat dit een invloed zal hebben op het merendeel van de bedrijven en de werknemers 6 . Verder dan de creatie van puur groene banen, impliceert deze definitie eveneens dat het vooral de werkmethodes en de bekwaamheden en vaardigheden van de werknemers zijn die doorheen het proces van vergroening van de economie moeten worden veranderd. Deze bredere invulling van het begrip "groene banen" berust daarenboven op verschillende elementen, zoals : - de duurzaamheid van de economie: belangrijker dan een telling van het aantal gecreëerde groene jobs, is de manier waarop duurzame ontwikkeling de structuur van de werkgelegenheid en van de arbeidsmarkt in hun totaliteit verandert. - de kwaliteit van de groene jobs, die waardig moeten zijn.
Op Europees niveau a)
GHK maakt in zijn studie in opdracht van het Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie 7 een onderscheid naar drie types van economische activiteiten die verband houden met het milieu : - de activiteiten die afhankelijk zijn van het milieu: landbouw, bosbouw, mijnbouw, elektriciteitsproductie en watervoorziening; - de activiteiten op het vlak van milieubescherming en -beheer: onder meer recyclage en behandeling van afvalwater; - de activiteiten die afhankelijk zijn van de kwaliteit van het leefmilieu, zoals het ecotoerisme.
b) De studie van ECORYS 8 , die eveneens op vraag van het Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie werd uitgevoerd, hanteert een generieke definitie van groene banen: groene banen zijn jobs die zich in de milieusectoren situeren of die specifieke bekwaamheden vergen in het domein van het milieu.
5
I AO, Internationale Arbeidsorganisatie, 2008, Global Challenges for Sustainable Development: Strategies for Green Jobs. 6 IAO, Internationale Arbeidsorganisatie, 2009, The Green Jobs Programme of the ILO. 7 GHK, 2007, Links between the environment, economy and jobs. 8 ECORYS, 2008, Environment and labour force skills. Overview of the links between the skills profile of the labour force and environmental factors.
4
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Op Belgisch niveau a)
In haar adviesvraag van oktober 2008 aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad, sluit mevrouw Joëlle Milquet, minister van Werk, zich aan bij de ruime definitie van groene banen van de IAO, die hierboven werd toegelicht.
b) In zijn Advies over de thematiek van de groene jobs privilegieert de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven een brede invulling van het begrip "groene jobs", door er niet alleen de ecoindustrieën bij te rekenen, maar ook « (...) de traditionele, meer bepaald de energie-intensieve sectoren 9 ». Op die manier moeten de groene jobs worden beschouwd in het licht van een globale evolutie naar een koolstofarme economie. c)
Het Federaal Planbureau geeft in zijn studie over de Belgische eco-industrie 10 de voorkeur aan de definitie van de OESO en baseert zijn analyse bijgevolg op het concept van ecoindustrie. Dit concept zou verschillen van de notie van groene beroepen, in die zin dat deze laatste veel ruimer is en betrekking heeft op alle jobs die door de groene economie worden gecreëerd.
We merken nog op dat naast deze verschillende benaderingen van groene jobs ook rekening moet worden gehouden met de noties van rechtstreekse en onrechtstreekse werkgelegenheid. Rechtstreekse banen in dit domein vinden we volgens de IAO in de goederen- en dienstenproducerende sectoren, terwijl de onrechtstreekse jobs zich in de bevoorradingsketen van die sectoren situeren. Sectoren als energie, verwerkende nijverheid, bouw, transport en landbouw scheppen dus rechtstreeks banen. Activiteiten als de vervaardiging van staal voor windmolens genereren dan weer onrechtstreeks banen.
Conclusie Uit de synthese van de literatuur over de groene banen op internationaal, Europees, nationaal en lokaal niveau, komen twee definities naar voren : a)
Een strikte opvatting, die alleen banen met een hoofdactiviteit die rechtstreeks verband houdt met het milieu als groen beschouwt; b) Een ruimere opvatting, volgens dewelke de notie "groene banen" alle jobs behelst die helpen om de ecologische voetafdruk van een sector te verlagen, ook al hebben de activiteiten van die sector geen milieudoel in de eigenlijke zin. Een strikte benadering zoals die van de OESO heeft als voordeel dat zij toelaat om de sectoren in de eco-industrie relatief duidelijk te omlijnen en bijgevolg de impact van deze sectoren in termen van werkgelegenheid gemakkelijker in te schatten. Het nadeel is echter dat zij geen totaalbeeld verschaft van alle werkgelegenheidskansen die uit de bewustwording van het bedrijfsleven rond de milieuproblematiek kunnen voortvloeien. 9 10
CRB, Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 2009, Advies over de thematiek van de groene jobs. Federaal Planbureau, 2009, The Belgian environment industry (1995-2005).
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
5
Omgekeerd, maakt een ruimere definitie van groene banen het moeilijker om deze jobs duidelijk af te bakenen, maar stelt zij ons beter in staat om een inschatting te maken van het groeipotentieel van de economie en de werkgelegenheid als gevolg van de overgang naar een milieuvriendelijke economie. Dit in overweging genomen en gezien het feit dat het de bedoeling is om de globale groene impact op de werkgelegenheid in Brussel te beoordelen, lijkt het ons aangewezen om onze denkoefening niet te beperken tot de eco-industrieën in de beperkte zin. Het is immers niet zeker dat een analyse die zich tot de eco-industrieën beperkt een totaalbeeld geeft van de relatie werkleefmilieu in het gewest. De Brusselse economische realiteit is van die aard dat een bepaald aantal sectoren die de strikte contouren van de eco-industrie te buiten gaan, noodzakelijkerwijs in aanmerking moeten worden genomen (bijvoorbeeld ecologisch bouwen en renoveren, transport en mobiliteit). Dit is trouwens ook de weg die het regeerakkoord 2009-2014 inslaat door de nadruk te leggen op het verkleinen van de ecologische voetafdruk van het Brussels Gewest.
2.
NETTO-EFFECT VAN DE GROENE BANEN
De meeste studies die de impact van het milieubeleid op de werkgelegenheid onderzoeken, maken gewag van een tekort aan gegevens in dit domein, en dit op alle niveaus (internationaal, Europees of Belgisch). Dit feit werd ook aangehaald tijdens de halve studiedag over groene banen in België op initiatief van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad in december 2008. We kunnen echter nu al stellen dat de overgang naar een koolstofarme economie de werkgelegenheid globaal genomen op verschillende manieren kan beïnvloeden. De ontwikkeling van groene banen is immers een proces dat verschillende dynamieken omsluit :
in de eerste plaats de creatie van nieuwe banen in diverse sectoren (bijvoorbeeld de productie van apparaten om de vervuiling te controleren); in de tweede plaats de vervanging van banen, als gevolg van de overschakeling van fossiele op hernieuwbare energie, of van weinig milieuvriendelijke op “groenere” processen (bijvoorbeeld afval recycleren in plaats van verbranden); in de derde plaats de afschaffing van banen die vanuit ecologisch oogpunt als inefficiënt worden beschouwd, en dit zonder vervanging; tot slot in de vierde plaats de transformatie van tal van bestaande banen als gevolg van de vergroening van de economie in het algemeen. Dit houdt een verandering van de werken productiemethodes en van de profielen in.
De impact van deze dynamieken zou het sectorniveau kunnen overstijgen, wat de sectorale cartografie van de werkgelegenheid zou hertekenen. Al deze elementen die hierbij een rol spelen maken iedere poging tot een prospectieve becijfering of schatting van de groene banen tot een moeilijke opdracht.
6
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Naast het aantal groene banen is er ook de kwestie van de beroepscompetenties die verband houden met deze groene banen. Sommigen zijn van mening dat deze groene jobs alleen traditionele competenties en kwalificaties vereisen die dan op milieugebied worden toegepast (bijvoorbeeld een chemicus die in de behandeling van afvalwater werkt). Voor anderen zal het niet volstaan om aan de bestaande bekwaamheden een groene dimensie toe te voegen, maar zullen er ook nieuwe competenties moeten worden gecreëerd en zullen andere competenties verouderd raken en zelfs worden afgeschaft. Los daarvan is iedereen het erover eens dat de overgang naar een koolstofarme economie in een eerste fase vooral nood zal hebben aan hooggekwalificeerde profielen om de technologische innovatie in te zetten teneinde de transformatie van de productiewijzen en diensten te kunnen laten plaatsvinden. In een latere fase zou de vraag naar lagergekwalificeerde profielen kunnen stijgen, om de realisatie van de verschillende taken te verzekeren zoals de productie en het onderhoud van de productiesystemen.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
7
II.
SCHATTING VAN HET AANTAL BESTAANDE GROENE BANEN
Allereerst moet worden benadrukt dat de schattingen hieronder niet noodzakelijk dezelfde interpretatie van groene banen volgen. Er zijn immers twee benaderingswijzen: die van de IAO voor de gegevens op wereldschaal en die van de OESO, die restrictiever is, voor de gegevens voor Europa en België. Op wereldniveau Volgens de schattingen van de IAO 11 zouden over de hele wereld al 100 miljoen groene banen bestaan. Deze schatting betreft hoofdzakelijk de sectoren die hieronder worden aangehaald. De organisatie wijst evenwel op belangrijke lacunes in de beschikbaarheid van cijfergegevens over deze materie. Op Europees niveau Een studie van Ernst & Young uit 2006 12 in opdracht van het Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie raamt het aantal rechtstreeks en onrechtstreeks door de eco-industrie gecreëerde banen in Europa op 3.385.000 eenheden. Deze schatting omvat zowel de activiteiten op het vlak van beheer van de vervuiling als van beheer van de natuurlijke rijkdommen (overeenkomstig de definitie van groene banen van de OESO). Op Belgisch niveau Volgens het Federaal Planbureau 13 is het aantal banen in de milieu-industrie tussen 1995 en 2005 gestegen van 55.000 tot 77.000 en is het aandeel van de sector in de totale werkgelegenheid gegroeid van 1,5% naar 2%. De bedrijven die zich bezighouden met afvalverwerking (afvalwater uitgezonderd) zijn de grootste werkgever in de sector, met meer dan een derde van de totale werkgelegenheid. Zij worden gevolgd door de activiteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, monitoring, engineering en analyse (bijna een derde van de werkgelegenheid). De derde belangrijkste sector in de Belgische eco-industrie in termen van werkgelegenheid, is de verzameling en behandeling van afvalwater. Op Brussels niveau Volgens een presentatie van de dienst Economie, Werkgelegenheid en Leefmilieu van Leefmilieu Brussel in december 2008 vertegenwoordigden de groene banen midden 2005 tussen de 4.500 en de 8.400 voltijds equivalenten in het Brussels Gewest. Bij deze cijfers is onder meer het personeel van het Agentschap Net Brussel, dat het afval inzamelt, en het Brussels Instituut voor Milieubeheer inbegrepen. Om dit korte cijferoverzicht te eindigen, herhalen we nogmaals dat cijfergegevens over groene banen schaars en onnauwkeurig blijven. Het aantal studies over deze thematiek is vandaag in opmars, maar we staan nog maar aan het begin van het onderzoek in dit domein.
11
12 13
8
IAO, Internationale Arbeidsorganisatie, 2008, Global Challenges for Sustainable Development: Strategies for Green Jobs. Ernst & Young, 2006, Eco-industry, its size, employment, perspectives and barriers to growth in an enlarged EU. Federaal Planbureau, 2009, The Belgian environment industry (1995-2005).
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
III. GROENE SECTOREN IN BRUSSEL INLEIDING Volgens de ruime definities van groene banen zou de vergroening van de economie gevolgen kunnen hebben voor alle bedrijven en werknemers, in alle sectoren, in de zin van een "ecologisering" van de werkmilieus. Teneinde ons studiedomein echter enigszins te beperken, geven wij hierna een algemeen overzicht van de sleutelsectoren met een potentieel aan groene banen. Daarna gaan we over tot de kern van de zaak en bekijken we specifiek voor het Brussels Gewest welke sectoren groene perspectieven openen. De IAO stelt dat het merendeel van de (bestaande en toekomstige) groene banen op wereldniveau zich situeert in sectoren die rechtstreeks te maken hebben met het verbruik van energie of met de productie van grondstoffen. De energievoorziening Kenmerkend voor duurzame energie (thermische en fotovoltaïsche zonne-energie, windenergie, waterkracht, biomassa en geothermische energie) is dat zij geen of weinig afval genereert en geen verontreinigende stoffen uitstoot. De bouw De energie-efficiëntie van gebouwen en in de bouw is een van de domeinen waar een sterke vermindering van de uitstoot van broeikasgassen kan worden bereikt. Het transport Deze sector dekt voornamelijk twee aspecten: enerzijds de productie van zuinige en milieuvriendelijke wagens en anderzijds het openbaar vervoer (bijvoorbeeld het ombouwen van dieselbussen tot minder vervuilende bussen) en de spoorwegen. De industrie De industriële sectoren (zoals de siderurgie of de vervaardiging van papierpulp) behoren niet alleen tot de grootste verbruikers van energie en grondstoffen, maar hebben ook een belangrijk aandeel in de uitstoot van broeikasgassen. De IAO meent echter dat het moeilijk is om deze industrieën ecologischer te maken, vanwaar het belang van recyclage. Recyclage Recyclage lijkt inderdaad de beste optie om de impact van de industrie op het milieu te verkleinen. Deze sector kan uiteenlopende domeinen beslaan, zoals de recyclage van elektrische toestellen, auto's, materialen zoals glas, papier of aluminium. Landbouw, bosbouw en visvangst Deze sectoren zijn gericht op de duurzame exploitatie van natuurlijke rijkdommen. Landbouwactiviteiten hebben over de ganse wereld op verschillende wijzen een onmiskenbare impact op het milieu: zij verbruiken grote hoeveelheden water en werken ontbossing en het verlies van biodiversiteit in de hand. Er bestaan reeds verschillende hefbomen om deze sector Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
9
milieuvriendelijker te maken: biologische productiemethodes, bepaalde duurzame praktijken in kleinere landbouwbedrijven (zoals teeltwisseling, bemesting, natuurlijke pesticiden) enz. Daarnaast spelen bossen ook een zeer belangrijke ecologische rol als leveranciers van hernieuwbare grondstoffen of als "koolstofputten". De milieudiensten Deze sector omvat diverse milieudiensten, zoals de inzameling van afval, reinigingsdiensten of lawaaibestrijding.
HET BRUSSELS GEWEST Kenmerkend voor Brussel is de desindustrialisatie evenals de groei van de diensteneconomie. De tertiaire sector vertegenwoordigt vandaag bijna 90% van de werkgelegenheid in het gewest 14 . Dit betekent dat een aantal sectoren met een groot potentieel qua groene jobs op wereldniveau (zoals landbouw en industrie) in Brussel slechts beperkt aanwezig zijn. Hoewel ook behorend tot de industrie, biedt de bouwsector daarentegen wel perspectieven op het vlak van groene banen. Deze sector telt over heel het Brussels Gewest ongeveer 18.000 bezoldigde banen en biedt een aantal interessante mogelijkheden, met name wat de verbetering van de energie-efficiëntie van de gebouwen betreft. Deze sector staat dan ook centraal in de prioriteiten van de regering. Duurzame ontwikkeling, en de bouwsector in het bijzonder, was al een van de prioritaire zwaartepunten van het Contract voor de Economie en de Tewerkstelling. Het regeerakkoord voor de legislatuur 2009-2014, met als titel «Een duurzame ontwikkeling van het Gewest ten dienste van de Brusselaars», gaat op deze weg verder en maakt van de alliantie werkgelegenheid-milieu een van de pijlers van het stadsproject. De regering kondigt aan dat deze alliantie aanwezig zal zijn in alle maatregelen die in een aantal sectoren zullen worden genomen. De verbetering op milieuvlak van de gebouwen en duurzaam bouwen staan daarbij op de voorgrond en worden als een belangrijke bron van economische mogelijkheden en werkgelegenheid gezien. De bijzondere aandacht die naar deze sector uitgaat, moet zich vertalen in concrete maatregelen die via een Pact voor een Duurzame Stedelijke Groei ten uitvoer worden gebracht. Naast huisvesting en duurzaam bouwen viseert het regeerakkoord nog andere sectoren, zoals mobiliteit, afval, energiebesparing en toerisme. In dit hoofdstuk worden een aantal sectoren voorgesteld die in Brussel groene banen leveren of zouden kunnen leveren. Deze sectoren dekken uiteraard niet het volledige potentieel aan groene jobs in het Brussels Gewest (andere sectoren, zoals wateropvang of groene chemie, verdienen ook aandachtig geanalyseerd te worden). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen : - de groene sectoren in de eigenlijke zin, dit wil zeggen de sectoren die een rechtstreeks en duidelijk verband hebben met het milieu. Onder deze categorie vallen de recyclageactiviteiten
14
10
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2009, Evolutie van de werkgelegenheid en de werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 1989-2009.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
enerzijds en inzameling en verwerking van afvalwater en afval anderzijds. Bijzonder voor deze sectoren is dat zij in de NACE-classificatie duidelijk omlijnd zijn; - de sectoren die geen louter milieudoel hebben, maar die een belangrijk groen potentieel hebben in Brussel. Vallen onder deze categorie: ecologisch bouwen en energie-efficiëntie (in relatie tot hernieuwbare energie) alsook transport en mobiliteit. Er moet worden opgemerkt dat de bestaande statistische bronnen niet toelaten om het aantal groene banen precies te bepalen. Dit is de grootste moeilijkheid waarmee studies die deze thematiek vandaag onderzoeken worden geconfronteerd. De structuur van de NACEnomenclatuur is van die aard dat de groene activiteiten in de strikte zin moeilijk van de andere activiteiten te onderscheiden zijn (met uitzondering van de activiteiten onder de codes 37 en 90, die hierna worden onderzocht). Dit in overweging genomen, hebben de hierna volgende delen vooral tot doel om na te gaan in welke mate de behandelde sectoren groen zijn en welke activiteiten die sectoren ontplooien. Een analyse van de kenmerken van de bezoldigde arbeid in elk van deze sectoren bevindt zich in de bijlage. Hierbij dient evenwel te worden opgemerkt dat het niet om een meting van de groene banen in de strikte zin gaat, maar om een analyse van deze sectoren in hun totaliteit (het gaat vooral om ecologisch bouwen / energie-efficiëntie en transport en mobiliteit).
1. MILIEUGERELATEERDE SECTOREN DEEL 1: RECYCLAGE Het BIM definieert recyclage als "het geheel van processen en gedragingen die streven naar het terugwinnen en voor hergebruik geschikt maken van grondstoffen uit afval". In tegenstelling tot andere sectoren waar we groene jobs vinden, zijn de recyclageactiviteiten duidelijk gedefinieerd in de NACE-nomenclatuur. Deze activiteiten zijn ingedeeld onder de codes 37.100 Recycling van metaalafval (waaronder zowel de recyclage van auto's, als het slopen van schepen of het verbrijzelen van gebruikte wasmachines of fietsen ressorteren) en 37.200 Recycling van niet-metaalafval (waaronder verschillende verwerkingsprocessen vallen, zoals het terugwinnen van rubber, chemische stoffen of glas). In dit deel gaan we dieper in op twee onderdelen van recyclage: - de recyclage van auto's; - de verwerking van afval. Recyclage van auto's De recyclage van auto's omvat de volgende activiteiten : - Depollueren van het voertuig (verwijdering en selectieve inzameling van alle vloeistoffen – oliën, koelvloeistoffen, brandstof – en van de vervuilende of schadelijke bestanddelen – accu's, banden, katalysatoren, reservoirs, airbags, gassen).
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
11
- Demonteren voor hergebruik. Bepaalde onderdelen kunnen hergebruikt worden (sommige delen, zoals airbags of veiligheidsgordels, mogen om veiligheidsredenen nooit hergebruikt worden). Andere onderdelen kunnen gerecycleerd worden (bijvoorbeeld polyurethaan-schuim uit de zetels of glas). - Vermalen en sorteren van het wrak. Sinds 2006 moeten erkende centra 85% van het gewicht van een autowrak recycleren, waarvan 80% uit recyclage moet bestaan en 5% mag worden verbrand met energieterugwinning. Tegen 2015 moet dat cijfer stijgen tot 95% (85% recyclage en 10% verbranding) 15 . Ondanks die wetgeving bestaat er nog een groot ‘grijs circuit’. Ieder jaar worden in België 175.000 voertuigen uit de circulatie genomen. 130.000 stuks daarvan belanden in erkende recyclagecentra. Een deel van de resterende voertuigen wordt geëxporteerd (naar Afrika of OostEuropa), de rest eindigt bij een niet-erkende sloper (met alle nadelige gevolgen voor het milieu). De stijging van het recyclagecijfer in de komende jaren en de strijd tegen het ‘grijze circuit’ zouden op minstens twee niveaus een behoefte aan werkkrachten moeten creëren: 1. de recyclage zelf; 2. de controle van niet-erkende slopers. Afvalverwerking In elke fase van de afvalverwerking komen vervuilende stoffen in het milieu terecht. Vooral het storten en verwijderen van afval veroorzaken heel wat milieuschade, zoals bodemvervuiling, stank door stortplaatsen en luchtvervuiling door verbrandingsovens. Vandaar dat het recycleren van afval (ook al is dat eveneens vervuilend) sterk wordt aangemoedigd in het Brussels Gewest. Het principe van de responsabilisering van de producenten verplicht deze laatsten of de invoerders om het afval afkomstig van producten die zij op de markt brengen, terug te nemen, en dat afval op gepaste wijze te beheren. Op die manier worden de producenten ertoe aangezet om het ontwerp zelf van hun producten te wijzigen en bijvoorbeeld minder grondstoffen of meer gerecycleerd materiaal te gaan gebruiken, en ervoor te zorgen dat hun producten makkelijker gedemonteerd en gerecycleerd kunnen worden. Op dit ogenblik kunnen verschillende soorten producten gerecycleerd worden (naast de recycling van auto's die in het vorige punt aan bod is gekomen) : - afval van elektrische en elektronische huishoudtoestellen of apparatuur voor professioneel gebruik; - voedingsoliën en -vetten evenals oliën voor het gebruik van niet-voedingsmiddelen; - papier en karton; - glas; - oude banden; - loodstartbatterijen; - batterijen, accu's en zaklampen; - vervallen en ongebruikte geneesmiddelen;
15
12
Bron: www.febelauto.be
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
- fotografisch afval; - afval van huishoudelijke en niet-huishoudelijke verpakkingen.
DEEL 2: INZAMELING EN VERWERKING VAN AFVALWATER EN AFVAL Dit deel omvat diverse activiteiten die in de NACE-BEL 2003-nomenclatuur onder code 90 zijn ingedeeld : - 90.010: afvalwaterinzameling en -behandeling (met inbegrip van het onderhoud en de reiniging van riolen en afvoerkanalen, het leeg- en schoonmaken van septische tanks); - 90.021: verzamelen, storten en verwerken van huisvuil, industrieel afval, landbouwafval en bouw- en sloopafval; - 90.022: beheer van stortplaatsen en definitieve opslagplaatsen van afval; - 90.031: straatreiniging en sneeuwruimen; - 90.032: sanering en dergelijke activiteiten. Deze activiteiten worden gewoonlijk onder de milieudiensten geklasseerd. Volgens het Ontwerp voor het vierde gewestelijk plan voor de preventie en het beheer van afvalstoffen voor Brussel, kent de sector van het afvalbeheer een sterke groei en genereert hij nieuwe banen op Europees niveau. Uit de analyse van de bezoldigde arbeid blijkt dat deze sector de voorbije jaren een relatieve groei heeft gekend.
2. SECTOREN MET EEN GROOT POTENTIEEL AAN GROENE BANEN DEEL 1: DUURZAAM BOUWEN – ENERGIEPRESTATIE VAN DE GEBOUWEN EN ECOLOGISCH BOUWEN 16 In Europa wordt de regelgeving voor gebouwen steeds strenger (EPG, TR 2005, asbestverwijdering, ontstaan van de energiebesparingscertificaten, energieprestatieaudits voor gebouwen, de "Steekkaarten van Milieu-en Gezondheidsgegevensfiches" voor materialen…). Het ontstaan van een voluntaristisch milieubeleid heeft een invloed op de bouwsector. Het regeerakkoord 2009-2014 maakt van de bouwsector de eerste prioriteit voor duurzame ontwikkeling. Deze sector zou heel wat jobs kunnen creëren in het domein van de energieefficiëntie en het ecologisch bouwen. De bouw is de sector die de meeste troeven heeft om tegelijkertijd werkgelegenheid te scheppen, een antwoord te bieden op de behoeften van de Brusselaars (plaatselijke tewerkstelling) en de milieusituatie te verbeteren 17 . Het feit dat het 16
17
Definities : 1. Ecologisch bouwen: bouwen met respect voor onze omgeving en die van de toekomstige generaties, zonder in te boeten aan comfort voor de bewoners. 2. Energie-efficiëntie: capaciteit om met minder energie evenveel of meer te produceren (warmte bijvoorbeeld). 3. Energieprestatie van een gebouw: de hoeveelheid werkelijk verbruikte of geraamde energie om te voldoen aan de verschillende behoeften bij standaardgebruik van een gebouw, onder andere verwarming, warm water of afkoelingssystemen. Centre d’animation et de recherche en écologie politique Etopia, LATTEUR H., 2005, Emploi et construction Durable en Région bruxelloise ou comment avancer vers une économie verte.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
13
Brussels Gewest van de bouwsector zijn prioriteit maakt, is te verklaren door de sterke globale impact die deze sector op milieuvlak kan hebben 18 . Drie vierde van de broeikasgassen die in Brussel in de lucht terechtkomen, is afkomstig van de gebouwen, en dan voornamelijk van de verwarmingsinstallaties. Slechts een zeer kleine minderheid van de bestaande gebouwen voldoet aan de huidige energieprestatie- en milieu-eisen. Anderzijds is ruim de helft van het afval in ons gewest afkomstig van de bouw- en renovatiesector. Wij zullen de evolutie van de sector vanuit twee gezichtspunten benaderen: de evolutie van het vastgoed in termen van bouwvergunningen en de evolutie van de sector in termen van werkgelegenheid. Het aantal bouwvergunningen De evolutie van de bouwsector is sterk afhankelijk van de economische conjunctuur. De sector, en dan vooral de woningbouw, is zeer onderhevig aan schommelingen, overeenkomstig de vraag. Tussen 2002 en 2006 heeft de Brusselse vastgoedmarkt een boom gekend en is het aantal bouwvergunningen sterk gestegen. Sinds 2007 daalt de vraag en de crisis van september 2008 heeft ervoor gezorgd dat de gezinnen hun bouw- of renovatieprojecten uitstellen. De overheid heeft echter in het kader van haar woonbeleid steunmaatregelen ontwikkeld voor de aankoop en de renovatie van woningen, in de vorm van premies, tegemoetkomingen en fiscale stimulansen: btw-vermindering voor nieuwbouwwoningen, verlaging van de registratiekosten... Er werden groene premies ingevoerd om de huishoudens te stimuleren om isolatiewerken uit te voeren (groene leningen, belastingvermindering voor energiebesparende investeringen…). Het doel hiervan is meervoudig: de vlucht naar de stadsrand tegengaan, de werkgelegenheid stabiliseren en/of nieuwe banen creëren en de kwaliteit van het milieu verbeteren. Grafiek 1: Evolutie van het aantal bouwvergunningen tussen 1998 en 2008
1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Nieuwbouw residentiële gebouwen
Renovatie residentiële gebouwen
Nieuwbouw niet-residentiële gebouwen
Renovatie niet-residentiële gebouwen
2008
Bron: ADSEI, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
18
14
Idem.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het aantal banen Van nu tot 2012 zou de bouwsector volgens het studiebureau ECORES 19 tot 3.540 nieuwe banen kunnen genereren in het domein van het ecologisch bouwen en de energie-efficiëntie. Van de 15.000 arbeiders en de 2.900 studiebureaus (architecten) zouden 11.200 professionals bij deze twee domeinen betrokken zijn. De belangrijkste behoeften aan arbeidskrachten betreffen de beroepen van metselaar, architect, timmerman en verwarmingsinstallateur. De analyse van de bestaande tekorten brengt een twaalftal beroepen aan het licht die met ecologisch bouwen en energie-efficiëntie in verband kunnen worden gebracht. Op alle niveaus zijn specifieke bekwaamheden vereist. In hun verslag benadrukken de consultants van ECORES 20 het nijpende tekort aan opleidingen, vooral voor de manuele arbeid: - ontwerp/studies: energiezuinig ontwerp, energieaudits, haalbaarheidsstudie hernieuwbare energie…; - verwarming: installatie van hoogrendementsverwarming, controle en onderhoud EPG; - duurzame energie: installatie thermische en fotovoltaïsche zonne-energie; - isolatie: isolatie die voldoet aan de lage-energie-/passiefnormen; - toepassing van de EPG (bouw/renovatie EPG); - ventilatie (installatie balansventilatie). In de analyse van de knelpuntberoepen 2008 werden 8 beroepen in de bouwsector als knelpuntberoep geïdentificeerd.
Tabel 1: Knelpuntberoepen in de bouwsector van 2002 tot 2008 Beroepscategorieën Kaderfuncties Architecten Ingenieurs en industrieel ingenieurs Beroepen in de bouw Metselaars en vloerenleggers Timmerlieden en schrijnwerkers Dakdekkers Loodgieters en buizenfitters Elektriciens en elektriciens-herstellers Plafonneerders en pleisterwerkers Schilders, behangers en plaatsers van vasttapijt Andere werknemers in de bouw
2002
2003
x x
x x
x
x
x x x x
x x
x
x
2004
2005
2006
2007
2008
x
x x
x x
x x
x x
x x
x
x x
x x x x x
x x x x x x
x x x
x x x x
x
Bron: Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
19
20
ECORES, 2008, Inventaire des besoins en éco-construction et efficacité énergétique, eindverslag in opdracht van Brussel Leefmilieu. Idem
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
15
DEEL 2: TRANSPORT EN MOBILITEIT INLEIDING Volgens een analyse van Etopia in 2008 is de transportsector in Brussel verantwoordelijk voor 89% van de uitstoot van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's), 57% van de uitstoot van stikstofoxiden (NOX), 44% van de emissie van vluchtige organische componenten (VOC's) en 19% van de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) 21 . Het is dus duidelijk dat deze sector een rechtstreekse impact heeft op het milieu. Precies om die reden is een van de doelstellingen van het Gewestelijk Vervoersplan 2015-2020 (ook gekend als het IRIS2-plan) om het autoverkeer in het Brussels Gewest tegen 2020 met 20% terug te dringen. Dit houdt in dat het gebruik van andere transportmiddelen, die minder schadelijk zijn voor het milieu, moet worden gepromoot. Hoewel deze doelstelling in de eerste plaats in de context van duurzame ontwikkeling past, kan zij ook gevolgen hebben op het vlak van de werkgelegenheid. Dit kan zich vertalen in een behoefte aan arbeidskrachten (bijvoorbeeld voor de uitvoering van wegwerkzaamheden om het stadsverkeer vlotter te laten verlopen), maar ook in een evolutie van de werkgewoonten (onder andere voor tram- en metrobestuurders en buschauffeurs) of een wijziging van de productieprocessen (denken we aan de autoproducenten). We merken evenwel op dat een aantal van deze nieuwe arbeidsplaatsen slechts van tijdelijke aard zal zijn (bijvoorbeeld in het geval van de wegeninfrastructuur en het trein-/tram-/busnet). Het doel van dit deel is om op een zeer algemene manier de aard van deze eventuele gevolgen te bepalen. Zoals reeds hoger gezegd, is het dus niet de bedoeling om het aantal bestaande en toekomstige groene banen in de transport- en mobiliteitsector precies te becijferen. Dit zou immers onbegonnen werk zijn, gezien de nuances van groen die in de sector bestaan (heeft een bandarbeider in een automontagebedrijf bijvoorbeeld een groenere job dan een fietsenhersteller ?) Het is bovendien niet evident om de nettowerkgelegenheidscreatie in de sector in te schatten, daar het in een aantal gevallen eerder om een wijziging van de beroepsprofielen gaat (zoals bij de auto-ontwerpers en -fabricanten). Tot slot is het niet uitgesloten dat tegenover het potentieel aan nieuwe groene banen (met name in het openbaar vervoer) ook een verlies aan jobs zal staan (in het bijzonder in de auto-industrie). Hoewel dit deel uit twee segmenten bestaat – stedelijke mobiliteit en goederentransport – beperken wij ons hier tot het eerste segment. De duurzaamheid (en in zekere zin het "groene" karakter) van de stedelijke mobiliteit lijkt immers evidenter.
21
16
Centre d’animation et de recherche en écologie politique ETOPIA, Marie Nagy, 2008, Bruxelles mobile et verte ? Réflexion sur la mobilité durable à partir d’une conception verte de la ville.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
DE STEDELIJKE MOBILITEIT Wat de stedelijke mobiliteit betreft, heeft het Brussels Gewest een ruim aanbod aan vervoermogelijkheden: openbaar vervoer, particuliere wagens, taxi's en het fietsnetwerk. Er kan dan ook op verschillende manieren aan de weg naar ecologische mobiliteit worden getimmerd. Het gebruik van de fiets als vervoermiddel In projecten rond groene mobiliteit neemt de fiets vaak een centrale plaats in. Naast te voet gaan, is de fiets immers de zachtste verplaatsingswijze. De uitvoering van de verschillende prioriteiten van het IRIS2-plan met betrekking tot het gebruik van de fiets zou op minstens twee niveaus voor nieuwe jobs kunnen zorgen : a. Voor de inrichtingswerkzaamheden. Het Vervoersplan wil de 200 km van het fietspadennet sluiten en verbindingsfietspaden aanleggen met de naburige gewesten. Daarnaast moeten alle gewestwegen systematisch aan het fietsverkeer worden aangepast (fietspaden of fietsmarkeringen, fietsstallingen, aanleg van fietspaden langs de spoorwegen…); b. Voor de opleiding van de jeugd. Het Plan voorziet immers in fietsopleidingen voor jongeren en wil ook het imago van de fiets verbeteren. Men kan bovendien veronderstellen dat een intensiever gebruik van de fiets positieve gevolgen zal hebben voor de vervaardiging, herstelling, verkoop en verhuur van fietsen. De promotie en ontwikkeling van efficiënte en energiezuinige transportmiddelen Het openbaar vervoer heeft een ontegensprekelijke invloed op de kwaliteit van het stedelijke leefmilieu. Het openbaar vervoer draagt immers bij tot een vermindering van het aantal voertuigen op de wegen en tot een terugdringing van de bijhorende milieuhinder (vervuiling, lawaai, files…). Door het openbaar vervoer in Brussel efficiënter te maken, zou deze verplaatsingswijze aantrekkelijker worden en zou het aantal gebruikers kunnen toenemen. Op dit vlak kunnen verschillende maatregelen worden genomen, zoals: - hogere frequenties en betere stiptheid van deze transportmiddelen; - de uitbreiding van het openbaarvervoersnet; - eigen banen of beddingen om de duur van het traject in te korten; - de aankoop van modern en comfortabel rollend materieel. Men kan veronderstellen dat dergelijke maatregelen een behoefte aan arbeidskrachten zullen doen ontstaan voor verschillende beroepsprofielen: buschauffeur, tram- en/of metrobestuurder, MIVBbegeleider, wegenwerker voor de inrichtingswerken… Daarnaast wordt het GEN (Gewestelijk ExpresNet) gezien als een hulpmiddel om de verkeersoverlast in het Brussels Gewest aan te pakken. Ook voor dit project zijn arbeidskrachten nodig, om de infrastructuur voor te bereiden enerzijds (de aanleg van rails en stations of haltes, de bouw van parkings) en anderzijds om de treinen te besturen. Tot slot kan het openbaar vervoer ook rechtstreeks tot een verbetering van de kwaliteit van het milieu bijdragen, dankzij het gebruik van energiezuinig rollend materieel en de veralgemening
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
17
van een ecologisch rijgedrag. Dit laatste punt heeft vooral betrekking op de beroepspraktijken van bus-, tram- en metrobestuurders. In dit verband heeft de MIVB het project "Eco-drive" opgestart. Dit project rond milieuvriendelijk rijden, werd in 2008 gelanceerd op metrolijn 2. Door de maximumsnelheid van de metro's te verlagen van 72 naar 50 km/uur is de MIVB erin geslaagd om in het eerste kwartaal van 2008 13% minder elektriciteit te verbruiken. Momenteel onderzoekt de MIVB een project rond milieuvriendelijk rijden voor bussen en trams (modellen 3000 en 4000). Het is de bedoeling om tot een anticiperend rijgedrag te komen, waardoor het verbruik van de voertuigen met 10% zou kunnen dalen. De Brusselse metro recupereert daarenboven de energie die vrijkomt bij het remmen en levert deze terug aan het net. Hierdoor kan 24% van de verbruikte energie opnieuw worden gebruikt 22 . Een rationeel gebruik van de wagen aanmoedigen Sinds de jaren 1960 zijn personenwagens een zeer populair vervoermiddel in Brussel. Het gebruik van de wagen verbieden, is dan ook volkomen ondenkbaar, maar het is wel mogelijk om de verplaatsingen met de auto via een rationeel gebruik te beperken. Wetende dat het autoverkeer alleen goed is voor 19% van de totale CO2-uitstoot in Brussel 23 , is het evident dat de terugdringing van het autogebruik een van de prioriteiten is van de verschillende projecten voor groene mobiliteit, en van het IRIS2-plan. Om dit doel te bereiken, wil dit Plan onder andere maatregelen treffen om een "flexibel" gebruik van de wagen te stimuleren, met name via de systemen van autodelen (Cambio) en van de collectieve taxi's (Collecto). Het zou interessant zijn om de mogelijke impact van de uitbreiding van dit type diensten op de werkgelegenheid te evalueren. Het systeem voor autodelen, Cambio, kan alleen functioneren indien de nodige technologische voorzieningen worden getroffen, waarvoor specifieke bekwaamheden zijn vereist. Bij wijze van voorbeeld noemen we de telematica om toegang tot de voertuigen te verschaffen, en de e-business voor het beheer van de reservaties en het wagenpark. De vervaardiging van weinig vervuilende wagens Naast het rationeel gebruik van de wagen, kan ook de productie van weinig vervuilende auto's bijdragen tot de verwezenlijking van het doel om de uitstoot van broeikasgassen te verlagen. Dit veronderstelt onder andere een investering in het onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe groene technologieën. Verder kunnen auto-ontwerpers ook nieuwe procedés uitdenken die een betere recyclage mogelijk maken (optimalisering van de ontmanteling en keuze van materialen die meermaals gerecycleerd kunnen worden, zoals aluminium, of die grotendeels recycleerbaar zijn). Een dergelijke groenere productie vereist diverse competenties, met name inzake onderzoek en ontwikkeling, maar ook qua fabricatie- en recylageprocedés. In de eerste plaats zal dit resulteren in een verandering van het profiel van het personeel dat voor de fabricatie wordt ingezet : - op het niveau van O&O: voor de ontwikkeling van groene technologieën en de toepassing ervan bij het ontwerp van nieuwe automodellen; - op het niveau van de productie: voor de beheersing van de productieprocessen volgens deze nieuwe technologieën en het vergemakkelijken van de recyclage na de buitengebruikstelling van de voertuigen. 22 23
18
Bron: www.mivb.be Idem
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
IV. IDENTIFICATIE VAN DE GROENE BANEN OP BASIS VAN DE BEROEPENCODES VAN ACTIRIS INLEIDING Op dit moment staat het onderzoek naar de groene banen nog in zijn kinderschoenen. In België circuleert geen enkele lijst die als referentie kan worden beschouwd. Met deze analyse tracht het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid zijn steentje bij te dragen tot het onderzoek naar deze materie. Wat ons betreft, is het de bedoeling om de omvang van de potentieel groene niet-werkende arbeidsreserve te kunnen bepalen. Met dit doel voor ogen werden de statistieken met betrekking tot de beroepencodes van ACTIRIS onder de loep genomen. Er dient evenwel te worden opgemerkt dat de hierna volgende beroepencodes en –domeinen niet noodzakelijk betrekking hebben op groene beroepen, maar wel op beroepen die een groen potentieel hebben. In dit opzicht werden dus niet alleen de codes van de sectoren met een groene reputatie bekeken (landbouw, veeteelt, jacht en visvangst, recyclage en milieu), maar ook de domeinen die mogelijkheden inhouden op het vlak van groene werkgelegenheid (zoals de bouw en het transport). We hebben al eerder gezien dat uit de synthese van de literatuur over de groene banen twee definities naar voren komen. Aan de ene kant is er de strikte benadering, die alleen beroepen met een hoofdactiviteit die rechtstreeks met het milieu te maken heeft als groen beschouwt. Aan de andere kant is er een ruimere opvatting, die alle jobs die helpen om de ecologische voetafdruk van een sector te verkleinen, ook al hebben de activiteiten van die sector geen eigenlijk milieudoel, tot de groene banen rekent. Deze twee definities leiden tot de tweedeling tussen rechtstreekse en onrechtstreekse banen. In deze nota stellen wij twee scenario's voorop overeenkomstig de twee definities van groene banen.
1. SCENARIO 1: GROENE BANEN VOLGENS DE STRIKTE DEFINITIE In dit scenario berekenen we het aantal niet-werkende arbeidskrachten voor de groene beroepen die onder de eerste definitie vallen (strikte definitie, volgens welke de hoofdactiviteit rechtstreeks aan het milieu kan worden gelinkt). We zullen verder in de tekst zien dat het aantal nietwerkende werkzoekenden (NWWZ) in dit scenario veel kleiner is dan in het tweede scenario (bredere definitie).
METHODE Uit de databank van NWWZ werden de beroepen gehaald die aan de rechtstreekse groene banen kunnen worden gekoppeld 24 . Bijvoorbeeld milieudeskundige (zie tabel 3). 24
Op het moment van zijn inschrijving bij ACTIRIS, schrijft iedere niet-werkende werkzoekende zich in onder een bepaalde beroepencode, volgens een nomenclatuur die eigen is aan ACTIRIS.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
19
RESULTATEN De onderstaande gegevens betreffen, voor het jaar 2009, de NWWZ voor groene beroepen die rechtstreeks met het milieu te maken hebben. We zien dat, in jaargemiddelde, slechts 571 NWWZ in deze categorieën zijn ingeschreven (6,9% van het aantal NWWZ). 57,0% van de betrokkenen is ingeschreven in het domein land- en tuinbouw, wat opmerkelijk is, gezien het feit dat land- en tuinbouwactiviteiten in Brussel eerder beperkt zijn. 27,1% is ingeschreven in het domein ingenieurs/toegepaste wetenschappen. Een interessante vaststelling is dat slechts 3,8% van deze NWWZ in het domein milieu-recyclage is ingeschreven, dat als een van de sectoren met een potentieel aan groene banen werd geïdentificeerd. Tabel 2: Beroepsdomeinen met een potentieel aan groene banen Beroepsdomein
Aantal
%
Landbouw, tuinbouw Veeteelt, jacht/visvangst Ingenieurs/toegepaste wetenschappen Milieu-recyclage Veiligheid
325 11 155 21 59
57,0 2,0 27,1 3,8 10,2
Totaal
571
100
Bron: ACTIRIS, Berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De beroepencodes in tabel 3 hebben rechtstreeks met het milieu te maken. Niettemin zullen een aantal domeinen, zoals de bouw, buiten een dergelijke oefening vallen, omdat de beroepen in de bouwsector niet expliciet groen zijn. Bijvoorbeeld: specialisten zullen het beroep van timmerman als een groen beroep beschouwen omdat de timmerman een ecologisch materiaal gebruikt, namelijk hout, maar aangezien het uiteindelijke doel niet milieugericht is, zal hij niet in onderstaande lijst weerhouden worden. We weten niettemin dat het ecologisch bouwen (energieefficiëntie van de gebouwen) in opmars is, in het bijzonder in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar de vele oude gebouwen onvoldoende geïsoleerd zijn.
20
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 3: Beroepsdomeinen en beroepen met een groot potentieel aan groene banen Domaine professionnel
Beroepen
Landbouw, tuinbouw
Technicus landbouw Landbouwer Boomkweker Bloemenkweker/groentekweker en tuinbouwer Landbouwarbeider/plukker Houthakker Snoeier
Veeteelt, jacht/visvangst
Visser Jachtopziener/natuurgids
Ingenieurs/toegepaste wetenschappen
Aantal
%
18 38 5 2 244 13 4
3,2 6,7 0,8 0,4 42,8 2,4 0,7
5 6
0,9 1,1
Milieudeskundige Bio-ingenieur landbouwkunde
62 93
10,8 16,2
Milieu-recyclage
Technicus waterbehandeling en zuivering Afvalsorteerder
9 13
1,6 2,2
Veiligheid
Parkwachter
59
10,2
571
100
Totaal Bron: ACTIRIS, Berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
2. SCENARIO 2: GROENE BANEN VOLGENS DE RUIME DEFINITIE Het tweede scenario is gebaseerd op de ruime definitie van groene banen en omvat alle sectoren met groen potentieel. De keuze om rekening te houden met de ganse sector is gegrond gezien ons uitgangspunt, dat erin bestaat om de niet-werkende arbeidskrachten die voor groene banen zouden kunnen worden ingezet te achterhalen. Wij gaan dan ook uit van de veronderstelling dat NWWZ die op basis van hun verklaring en van eerdere ervaringen in deze categorieën zijn ingeschreven mits de nodige opleiding kunnen worden ingeschakeld in "toekomstige" groene beroepen in hun sector en binnen hun bekwaamheidsgebied. Aldus wordt de omschakeling naar een groene baan voor een maximum aantal werkzoekenden opengesteld.
METHODE Om de rechtstreekse en onrechtstreeks groene banen te identificeren, werden voor ieder beroepsdomein de groene beroepencodes vastgesteld. Idea Consult voert een studie uit in opdracht van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid met als doel een inventaris van de groene jobs te maken. In afwachting van een referentielijst van groene beroepen voor België hebben wij een globale berekening gemaakt van het aantal NWWZ die in potentieel groene sectoren zijn ingeschreven.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
21
RESULTATEN De volgende domeinen werden uit de databank van ACTIRIS gehaald als zijnde potentiële groene banen. Het beroepsdomein met de meeste inschrijvingen is de bouw in 2009 (55,8% NWWZ), gevolgd door het transport (33,4% NWWZ). 96,0% van alle NWWZ ingeschreven in beroepsdomeinen die als groen worden beschouwd, zijn mannen en slechts 4,0% zijn vrouwen. De groene banen zouden dus vooral de mannen bereiken, aangezien de sectoren met de meeste groene jobs uit zogenaamde mannelijke beroepen bestaan (bijvoorbeeld bouwarbeider, trambestuurder…). De sectoren waar de meeste vrouwelijke NWWZ zijn ingeschreven, zijn sectoren die beroepen met hogere kwalificaties behelzen, zoals ingenieurs/toegepaste wetenschappen (25,8% vrouwelijke NWWZ) en milieu/recyclage (25,0%). Het lijkt erop dat de (groene) beroepen die toegankelijker zijn voor vrouwen meer kwalificaties vergen (architect, milieudeskundige…).
Tabel 4: Beroepsdomeinen en beroepen met een groot potentieel aan rechtstreekse en onrechtstreekse groene banen Beroepsdomein Landbouw, tuinbouw, veeteelt, jacht/visvangst Landbouw, tuinbouw Veeteelt, jacht/visvangst Bouw Ontwerp en techniek Ruwbouw-Algemeen Bedieners van grondwerkmachines (graafmachines, bulldozers enz.) Bestuurders/monteerders van hijswerktuigen (kranen en andere) Wegenwerken Beglazing en dakwerken Hout Loodgieterij, verwarming/klimatisatie/isolatie/leidingwerken Elektriciteit Muurbekleding (schilders, behangers enz.) Vloerbekleding Rijwielen (herstellers van motorrijwielen/bromfietsen en fietsen) Ingenieurs/toegepaste wetenschappen Milieu-recyclage Transport-water, lucht, spoor, weg Water, lucht, spoor Weg Algemeen totaal
Totaal
M
%
773 716 57 6.807 188 3.069 19 33 74 105 628 696 817 1.028 150 19 503 36 4.090 360 3.730
648 614 34 6.718 136 3.053 19 33 74 105 624 695 815 1.015 149 19 373 27 3.948 276 3.672
83,8 85,8 59,6 98,7 72,3 99,5 100,0 100,0 100,0 100,0 99,4 99,9 99,8 98,7 99,3 100,0 74,2 75,0 96,5 76,7 98,4
V 125 102 23 89 52 16 0 0 0 0 4 1 2 13 1 0 130 9 142 84 58
% 16,2 14,2 40,4 1,3 27,7 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,6 0,1 0,2 1,3 0,7 0,0 25,8 25,0 3,5 23,3 1,6
12.228
11.733
96,0
495
4,0
Bron: ACTIRIS, Berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Van de 12.228 NWWZ die in deze domeinen zijn ingeschreven, is slechts 12,5% jonger dan 25 jaar, is 41,9% tussen de 25 en de 39 jaar oud en is 45% ouder dan 40 jaar.
22
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 5: Leeftijdsklassen van de NWWZ ingeschreven in een potentieel groen domein Leeftijdsklasse Jonger dan 25 jaar 25-39 jaar Ouder dan 40 jaar Totaal
Totaal
%
1.529 5.129 5.570
12,5 41,9 45,6
12.228
100
Bron: ACTIRIS, Berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De meeste NWWZ die in deze domeinen zijn ingeschreven, zijn laaggeschoold (80,6%).
Tabel 6: Studieniveau van de NWWZ ingeschreven in een potentieel groen domein Studieniveau
Totaal
%
Mannen
%
Vrouwen
%
Laag Midden Hoog
9.854 1.732 642
80,6 14,2 5,3
9.619 1.639 475
97,6 94,6 74,0
235 93 167
2,4 5,4 26,0
Totaal
12.228
100
11.733
96,0
495
4,0
Bron: ACTIRIS, Berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Meer dan 60,7% van deze NWWZ heeft een inactiviteitsduur van een jaar of langer.
Tabel 7: Inactiviteitsduur van de NWWZ ingeschreven in een potentieel groen domein Inactiviteitsduur < 6 maanden 6 tot 11 maanden = of > 12 maanden Totaal
Totaal
%
3.242 1.569 7.417
26,5 12,8 60,7
12.228
100
Bron: ACTIRIS, Berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
61,7% zijn Belgen en 38,3% heeft een vreemde nationaliteit.
Tabel 8: Nationaliteit van de NWWZ ingeschreven in een potentieel groen domein Nationaliteit Belg EU Niet EU Totaal
Totaal
%
7.544 1.447 3.237
61,7 11,8 26,5
12.228
100
Bron: ACTIRIS, Berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
23
CONCLUSIE Wanneer het de bedoeling is om de potentieel groene niet-werkende arbeidskrachten, dit wil zeggen de werkzoekenden ingeschreven in een potentieel groene sector, te bepalen, kan men best vertrekken van een zo ruim mogelijke definitie van groene banen, aangezien het een manier is om eventueel toekomstige groene banen via een opleiding voor zoveel mogelijk werkzoekenden toegankelijk te maken. De overstap naar een groenere werkgelegenheid is al ingezet en er bestaan al opleidingen die een antwoord bieden op de nieuwe behoeften in de betrokken sectoren. Deze "bron van werkgelegenheid", zoals zij in het regeerakkoord 2009-2014 wordt genoemd, zou heel wat nieuwe kansen kunnen scheppen voor de Brusselse werkzoekenden.
24
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
ALGEMENE CONCLUSIE De groeiende aandacht voor de milieuproblematiek heeft het thema van de groene banen hoog op de politieke agenda geplaatst, zowel op nationaal niveau als daarbuiten. Van groene jobs wordt verwacht dat zij zullen bijdragen tot een verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu en dat zij een tegengewicht zullen bieden tegen de economische crisis die de wereld al twee jaar in zijn greep houdt. Om die redenen heeft het relanceplan voor België, dat in december 2008 werd bekendgemaakt, duurzame ontwikkeling verheven tot een van de prioritaire assen om de economische crisis aan te pakken. Ook al vinden we reeds een aantal studies en rapporten die aan dit opkomende thema zijn gewijd, toch moet worden opgemerkt dat de denkoefening rond groene banen nog in zijn kinderschoenen staat. De notie van "groene banen" zelf geeft aanleiding tot discussie en de voorgestelde definities volgen minstens twee denkrichtingen: de strikte definitie houdt alleen rekening met de eigenlijke milieuactiviteiten, terwijl de ruimere definitie van de verkleining van de ecologische voetafdruk van de sectoren vertrekt. De Brusselse regering legt de prioriteit bij de sector van het ecologisch bouwen en de energieefficiëntie. Deze sector wordt immers als een belangrijke bron van werkgelegenheid met een globale positieve impact op het milieu beschouwd. Er werden reeds verscheidene initiatieven in die richting genomen: fiscale stimulansen voor energiebesparende investeringen, ontwikkeling van specifieke opleidingen, rekrutering van consulenten inzake energieprestatie van de gebouwen… De inspanningen in dit domein zouden de ganse legislatuur moeten worden aangehouden en volgens de voorspellingen zouden enkele duizenden banen worden geschept. In de bestaande literatuur over de groene economie vindt men verscheidene schattingen van het aantal huidige en toekomstige groene jobs op internationaal, Europees en Belgisch niveau. De becijfering van dit type van banen blijft echter een moeilijke opgave, enerzijds vanwege het gebrek aan duidelijkheid rond het concept en anderzijds vanwege de onaangepastheid van de beschikbare statistische instrumenten. In het Brussels Gewest laten noch de NACE-codes, noch de beroepencodes van ACTIRIS toe om het aantal groene banen precies te bepalen. Hiervoor zijn verschillende verklaringen: ten eerste kwalificeert de NACE-nomenclatuur slechts een zeer klein aantal sectoren als groen, en ten tweede leeft de idee dat de groene banen in heel wat gevallen uiteindelijk traditionele beroepen zijn waarvoor nieuwe, groene competenties werden ontwikkeld. Aangezien de huidige nota slechts een verkennende analyse van de groene banen betreft, moet de ingezette reflectie worden vervolgd. Tal van aspecten vergen immers een verder onderzoek: welke beroepen genereren de meeste groene banen en op welke wijze (schepping, vervanging, afschaffing of omvorming van banen)? In welke zin zou de vergroening de klassieke competenties van deze beroepen kunnen wijzigen? Verschillende mogelijkheden bestaan om dit onderwerp verder uit te diepen. Denken we bijvoorbeeld aan een raadpleging van de sectoren met een potentieel aan groene banen in samenwerking met de sociale gesprekspartners, of enquêtes op het terrein onder een representatieve steekproef van ondernemingen.
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
25
BIBLIOGRAFIE Federaal Planbureau, 2009, The Belgian environment industry (1995-2005). CRB, Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 2009, Advies over de thematiek van de groene jobs. Centre d’animation et de recherche en écologie politique Etopia, LATTEUR H., 2005, Emploi et construction Durable en Région bruxelloise ou comment avancer vers une économie verte. Centre d’animation et de recherche en écologie politique ETOPIA, Marie Nagy, 2008, Bruxelles mobile et verte? Réflexion sur la mobilité durable à partir d’une conception verte de la ville. Europese Commissie, 2009, Employment in Europe 2009. ECORES, 2008, Inventaire des besoins en éco-construction et efficacité énergétique, eindverslag in opdracht van Brussel Leefmilieu. ECORYS, 2008, Environment and labour force skills. Overview of the links between the skills profile of the labour force and environmental factors. Ernst & Young, 2006, Eco-industry, its size, employment, perspectives and barriers to growth in an enlarged EU. GHK, 2007, Links between the environment, economy and jobs. BIM, Brussels Instituut voor Milieubeheer, 2006, Verslag over de staat van het leefmilieu. Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2009, Analyse van de knelpuntberoepen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2008. Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, 2009, Analyse van de werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 1989-2009. OESO, 1999, The Environmental Goods and Services Industry: Manual for Data Collection and Analysis. IAO, Internationale Arbeidsorganisatie, 2008, Global Challenges for Sustainable Development Strategies for Green Jobs. IAO, Internationale Arbeidsorganisatie, 2009, The Green Jobs Programme of the ILO. Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2009, Een duurzame ontwikkeling van het Gewest ten dienste van de Brusselaars, Regeerakkoord 2009-2014. Tim Jenkins, 1997, Less Traffic, More Jobs: The direct employment impacts of developing a sustainable transport system in the United Kingdom. Worldwatch Institute, 2008, Green Jobs: Towards decent work in a sustainable, low-carbon world.
26
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
INHOUDSTAFEL Inleiding...................................................................................................................................... 1 I. Conceptuele benadering van de groene banen ............................................................... 3 1. Definities....................................................................................................................... 3 2. Netto-effect van de groene banen .................................................................................. 6 II. Schatting van het aantal bestaande groene banen ........................................................... 8 III. Groene sectoren in brussel ............................................................................................. 9 1. milieugerelateerde sectoren .......................................................................................... 11 Deel 1: Recyclage ........................................................................................................ 11 Deel 2: Inzameling en verwerking van afvalwater en afval............................................ 13 2. Sectoren met een groot potentieel aan groene banen.................................................... 13 Deel 1: Duurzaam bouwen – energieprestatie van de gebouwen en ecologisch bouwen13 Deel 2: Transport en mobiliteit ................................................................................... 16 IV. Identificatie van de groene banen op basis van de beroepencodes van ACTIRIS .......... 19 1. Scenario 1: groene banen volgens de strikte definitie ................................................... 19 2. Scenario 2: groene banen volgens de ruime definitie .................................................... 21 Algemene conclusie ................................................................................................................... 25 Lijst van de tabellen ................................................................................................................... 28 Lijst van de grafieken ................................................................................................................. 28
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
27
LIJST VAN DE TABELLEN Tabel 1: Tabel 2: Tabel 3: Tabel 4: Tabel 5: Tabel 6: Tabel 7: Tabel 8:
Knelpuntberoepen in de bouwsector van 2002 tot 2008.............................................. 15 Beroepsdomeinen met een potentieel aan groene banen .............................................. 20 Beroepsdomeinen en beroepen met een groot potentieel aan groene banen ................. 21 Beroepsdomeinen en beroepen met een groot potentieel aan rechtstreekse en onrechtstreekse groene banen ...................................................................................... 22 Leeftijdsklassen van de NWWZ ingeschreven in een potentieel groen domein ............ 23 Studieniveau van de NWWZ ingeschreven in een potentieel groen domein ................ 23 Inactiviteitsduur van de NWWZ ingeschreven in een potentieel groen domein ........... 23 Nationaliteit van de NWWZ ingeschreven in een potentieel groen domein ................ 23
LIJST VAN DE GRAFIEKEN Grafiek 1: Evolutie van het aantal bouwvergunningen tussen 1998 en 2008.............................. 14
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Anspachlaan 65, 1000 Brussel Brussel, november 2010
28
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid