Wie belegt in wat? Het beleggingsgedrag van Belgische gezinnen. Een verkennende analyse. Aaron Van den Heede Karel Van den Bosch Bea Cantillon
In deze verkennende analyse trachten we het profiel te schetsen van de Belgische belegger. Welke soort gezinnen en individuen kiezen voor risicovolle beleggingen, en wie kiest er voor de meer veiliger wegen om zijn of haar geld te beleggen? Hiertoe maakten we gebruik van de EU-SILC dataset van 2004, welke van meer dan 5000 huishoudens inkomensgegevens bevat voor 2003. In deze analyse werden enkel huishoudens met aan het hoofd personen ouder dan 20 jaar weerhouden. Dit brengt het totaal aantal huishoudens op 5270. Het huishoudenhoofd werd gedefinieerd als de hoofdkostwinner in het huishouden. De analyse zelf bestaat uit het vergelijken van de verdelingen van het al dan niet bezitten van diverse beleggingstypes over verscheidene (socio-)demografische en socio-economische kenmerken, namelijk equivalent gezinsinkomen, bruto financieel vermogen, burgerlijke staat, huishoudtype, opleidingsniveau (van het huishoudhoofd), beroepsstatuut (van het huishoudhoofd), tewerkstelling (van het huishoudhoofd) en de leeftijd (van het huishoudhoofd). Het equivalent huishoudinkomen is het beschikbaar huishoudinkomen, gecontroleerd voor de gezinssamenstelling en de non-respons binnen het huishouden. De verdeling naar bruto financieel vermogen is gebaseerd op SHARE-data 2004. Deze verdeling geldt echter enkel voor vijftigplussers.
Resultaten Uit de eerste verdeling naar equivalent gezinsinkomen (tabel 1) blijkt dat de huishoudens in de hoogste inkomensquintielen aanzienlijk meer risicovolle beleggingsvormen bezitten (aandelen, obligaties, termijnrekeningen, …). Daarnaast doen ook 46.9% van de 20% rijkste huishoudens aan pensioensparen terwijl de 20% armste huishoudens slechts 7.9% aan pensioensparen blijkt te doen. Deze vaststelling bevestigt vorig onderzoek waaruit blijkt dat huishoudens met een hoger inkomen meer risico nemen dan gezinnen met een lager inkomen en dus meer investeren in risicovolle beleggingsvormen zoals aandelen, obligaties, … (Hochguertel et al, 1997). Tabel 1. Bezit van diverse beleggingsvormen naar equivalent beschikbaar gezinsinkomen (EU-SILC 2004) Eerste quintiel
Tweede quintiel
Derde quintiel
Vierde quintiel
Vijfde quintiel
Zichtrekening
96,2%
97,8%
98,2%
97,9%
98,7%
Spaarboekje, spaarrekening, termijnrekening
58,0%
73,4%
82,8%
89,3%
91,4%
Aandelen
7,5%
10,6%
16,6%
20,0%
35,8%
Obligaties, staatsleningen
2,5%
3,6%
6,5%
6,4%
14,9%
Totaal N (ongewogen)
1054
1054
1054
1054
1054
1
Wanneer we verder ingaan op het vermogen en dit uitsplitsen naar bruto financieel vermogen dan zien we dat dit een sterk effect heeft (tabel 2). Wat het bezitten van aandelen betreft, merken we dat de 20% armste huishoudens geen aandelen bezitten, terwijl 50% van de 20% rijkste gezinnen wel aandelen bezit. Ook wat betreft de overige risicovolle beleggingstypes zien we dat het bruto financieel vermogen sterk samenhangt met het al dan niet bezitten van obligaties, beleggingsfondsen. Kantopmerking is dat in deze verdeling enkel vijftigplussers en hun gezin is opgenomen. Veralgemenen naar de volledige bevolking op basis van deze gegevens is dus niet mogelijk. Tabel 2. Bezit van diverse beleggingsvormen naar bruto financieel vermogen van 50+ers (SHARE 2004)
Bankrekeningen
Eerste quintiel
Tweede quintiel
Derde quintiel
Vierde quintiel
Vijfde quintiel
63,8%
99,0%
99,4%
99,4%
99,4%
Aandelen
0,0%
1,0%
6,6%
28,6%
50,0%
Obligaties, staatsleningen
0,0%
3,2%
7,0%
18,8%
38,2%
Beleggingsfondsen
0,0%
3,6%
9,4%
26,4%
45,8%
Totaal N (ongewogen)
382
383
382
382
382
Wanneer we kijken naar hoe het al dan niet bezitten van diverse beleggingsvormen verdeeld is over de burgerlijke staat, dan valt onmiddellijk op dat gehuwden een ander profiel hebben dan de overige categorieën (tabel 3). Ruim 23% van de gehuwden bezitten aandelen, terwijl slechts 10.7% van de huishoudens waarvan het huishoudenhoofd gescheiden is aandelen bezit. Tabel 3. Bezit van diverse beleggingsvormen naar burgerlijke staat (EU-SILC 2004) Nooit gehuwd
Gehuwd
Weduwe/ weduwnaar
gescheiden
Zichtrekening
98,1%
98,2%
95,0%
97,8%
Spaarboekje, spaarrekening, termijnrekening
77,1%
84,3%
73,1%
70,0%
Aandelen
14,6%
23,3%
12,4%
10,7%
Obligaties, staatsleningen
5,3%
9,0%
5,4%
2,9%
Totaal N (ongewogen)
1149
2749
541
708
Uit de verdeling naar huishoudtype (tabel 4) komt naar voren dat éénoudergezinnen met kinderen ten laste en eenpersoonshuishoudens beduidend minder over aandelen, obligaties, levensverzekering en een pensioenspaarplan bezitten dan de overige huishoudtypes. Vier maal meer gezinnen bestaande uit 2 ouders met één of meerdere kinderen ten laste beschikken over aandelen dan huishoudens bestaande uit slechts één persoon of uit één ouder met één of meerdere kinderen ten laste.
2
Tabel 4. Bezit van diverse beleggingsvormen naar huishoudtype (EU-SILC 2004) Een persoon
Twee volwassenen (65 jaar) - geen kinderen ten laste
Twee volwassenen (minstens één ouder dan 65 jaar) - geen kinderen ten laste
Andere familievormen - geen kinderen ten laste
Eén oudergezinnen - één of meer kinderen ten laste
Zichtrekening
97,2%
97,9%
97,3%
97,7%
97,6%
Spaarboekje, spaarrekening, termijnrekening
71,5%
83,7%
83,9%
84,1%
66,2%
Aandelen
12,7%
21,8%
20,7%
22,6%
5,5%
Obligaties, staatsleningen
4,8%
7,7%
12,7%
10,0%
2,7%
Totaal N (ongewogen)
1465
954
644
351
327
Twee ouders- één kind ten laste
Twee ouders – twee kinderen ten laste
Twee ouders – drie of meer kinderen ten laste
Andere familievormen – meerdere kinderen ten laste
Zichtrekening
99,3%
97,9%
98,3%
98,8%
Spaarboekje, spaarrekening, termijnrekening
85,3%
87,3%
80,2%
80,2%
Aandelen
19,3%
26,4%
21,7%
20,9%
Obligaties, staatsleningen
2,6%
6,4%
6,0%
12,0%
Totaal N (ongewogen)
458
560
306
197
Opnieuw is dit vermoedelijk gerelateerd met de inkomens van dergelijke huishoudtypes. Wanneer we de verdeling naar opleidingsniveau bekijken (tabel 5), dan merken we dat 28.9% van huishoudens waarvan het hoofd hoog opgeleid is aandelen heeft, terwijl slechts 8.9% van de huishoudens met een hoofd een laag opgeleid iemand over aandelen beschikt. Tabel 5. Bezit van diverse beleggingsvormen naar opleidingsniveau (EU-SILC 2004) Lager ond.
Lager sec.ond.
Hoger sec.ond.
Hoger ond.
Zichtrekening
96,5%
97,3%
98,5%
98,8%
Spaarboekje, spaarrekening, termijnrekening
71,3%
76,5%
80,6%
88,9%
Aandelen
8,9%
14,8%
17,4%
28,9%
Obligaties, staatsleningen
3,0%
5,2%
5,6%
12,5%
Totaal N (ongewogen)
720
773
1613
1605
3
Uitgesplitst naar tewerkstelling (tabel 6) is het opvallend dat huishoudens waarvan het hoofd actief tewerkgesteld is of was, beduidend meer in het bezit zijn van aandelen, obligaties, levensverzekeringen en pensioenspaarplannen dan huishoudens waarvan het huishoudenhoofd niet actief is of arbeidsongeschikt is. Ruim 20% van de actieve huishoudens bezitten aandelen. Dit vormt een groot contrast met de niet-actieve huishoudens, waarvan slechts 3.9% aangeeft over aandelen te beschikken. Vermoedelijk speelt ook hier het inkomen van de huishoudens een belangrijke rol. Tabel 6. Bezit van diverse beleggingsvormen naar tewerkstelling (EU-SILC 2004) Voltijds
Deeltijds
Werkloos
(vervroegd) gepensioneerd
Arbeidsongeschikt
Huisman/vrouw
Zichtrekening
98,5%
99,0%
98,7%
96,6%
97,3%
91,5%
Spaarboekje, spaarrekening, termijnrekening
85,8%
82,6%
57,5%
78,2%
51,6%
67,9%
Aandelen
21,8%
18,5%
3,9%
17,6%
6,5%
8,1%
Obligaties, staatsleningen
6,8%
5,1%
1,2%
8,9%
2,2%
4,6%
Totaal N (ongewogen)
2645
363
411
1509
164
73
Als laatste bekijken we dan de verdeling naar leeftijd (tabel 7). Opvallend is dat er een stijgende lijn is in het bezit van aandelen, obligaties, levensverzekeringen en pensioensparen tot de pensioensleeftijd. Daarna stellen we een lichte daling vast. Dit geldt echter niet voor obligaties en staatsleningen. Dit kan te wijten zijn aan cohorteneffecten en leeftijdseffecten. Uit onderzoek naar de beleggingsportefeuille van Amerikaanse huishoudens blijken deze cohorteneffecten vrij groot te zijn. Ouderen zijn doorgaans minder vertrouwd met vrij nieuwe beleggingsvormen zoals aandelen en beleggingsfondsen dan de Baby Boomgeneratie en hun nakomelingen en investeren aanzienlijk minder in dergelijke beleggingsvormen (Poterba en Samwick, 1997). Bovendien blijken ook institutionele factoren een belangrijke rol te spelen in de wijze waarop mensen hun geld beleggen (Poterba en Samwick, 1997). De data laten ons echter niet toe om na te gaan of cohorteneffecten ook hier van belang zijn. Tabel 7. Bezit van diverse beleggingsvormen naar leeftijd (in klassen) (EU-SILC 2004) Twintigers
Dertigers
Veertigers
Vrijtigers
Zestigers
Zeventigers
Tachtig en ouder
Zichtrekening
98,0%
98,8%
98,3%
98,6%
96,5%
96,9%
94,4%
Spaarboekje, spaarrekening, termijnrekening
75,0%
82,1%
79,1%
80,5%
79,8%
77,8%
73,1%
Aandelen
12,1%
16,7%
20,1%
22,0%
19,2%
16,5%
14,8%
Obligaties, staatsleningen
2,3%
3,9%
6,0%
9,4%
10,1%
8,2%
8,2%
Totaal N (ongewogen)
507
1077
1179
934
684
605
284
Uiteraard dienen deze cijfers met de nodige omzichtigheid benaderd te worden. Ze dienen slechts ter indicatie en moeten een beeld vormen van de Belgische huishoudens en hun bezittingen. De
4
gegevens laten echter niet toe om na te gaan hoe de beleggingsportefeuille binnen een huishouden verdeeld is en in welke sector, bedrijf, … geïnvesteerd wordt. Daarnaast moet men zich ook bewust zijn van het feit dat inkomensdata niet altijd even betrouwbaar zijn. Mensen zijn nu eenmaal niet geneigd om hun financiële hebben en houden bloot te geven. Mogelijks zijn de onderste en bovenste inkomensgroepen dan ook ondervertegenwoordigd in deze steekproef.
Conclusie De data suggereren dat de Belgische gezinnen uit de rijkere lagen van de bevolking, waarvan het hoofd tewerkgesteld is, getrouwd is, hoogopgeleid en de pensioensgerechtigde leeftijd nadert beduidend meer risicovolle beleggingen bezit dan gezinnen die het financieel minder breed hebben, die bestaan uit of één persoon al dan niet met kinderen ten laste en waar het hoofd laagopgeleid is. Een belangrijk punt om in het achterhoofd te houden is dat dit gegevens betreft uit het aanslagjaar 2003. Het financiële landschap is echter de afgelopen vijf jaar immens gewijzigd. 2002 ging immers de geschiedenis in als het slechtste beursjaar sinds 1945. Tot en met 2008 normaliseerden de beurskoersen echter en gingen ze gestaag omhoog. Het is dus meer dan waarschijnlijk dat ook het beleggerprofiel sinds 2003 veranderd is. Toch vormt deze analyse een eerste aanzet tot het verwerven van meer inzicht in de beleggingsstrategieën van de Belgische huishoudens.
Bibliografie Hochguertel, S., R. Alessie en A. Van Soest (1997) “Saving accounts versus stocks and bonds in household portfolio allocation”. Scandinavian Journal of Economics 99(1), 81-97 Lannoo, K. (2008) “The crisis, one year on”. Ceps commentary. 7 august 2008. Onaran, Yalman (2008) “Subprime losses top $379 billion on balance-sheet marks: table”. Geraadpleegd op 21 november, 2008 (http://www.bloomberg.com/apps/news?pid=20601087&sid=aK4Z6C2kXs3A&refer=home) Poterba, J. & Samwick, A. (1997) “Household portfolio allocation over the lifecycle”. NBER Working Paper Series, Working Paper 6185 RealtyTrac (2008) “U.S. Foreclosure activity increases 75 percent in 2007.” Geraadpleegd op 21 november, 2008 (http://www.realtytrac.com/contentmanagement/pressrelease.aspx?channelid=9&itemid=3988&acc nt=64847)
5