GROEN LICHT VOOR HET LANDSCHAP
Landschapsontwikkelingsplan voor de gemeente Oost Gelre
|
GROEN LICHT VOOR HET LANDSCHAP Landschapsontwikkelingsplan voor de gemeente Oost Gelre
2
|
Colofon
Dit Landschapsontwikkelingsplan is in samenspraak met de opdrachtgever opgesteld door het samenwerkingsverband tussen:
Bureau Niche Tiny Wigman Meerwijkselaan 25 6564 BS Heilig Landstichting tel: 024 3888694 fax: 024-3888715 mail:
[email protected] web: www.bureauniche.nl
Buro Hemmen Henk van Ziel Randwijkse Rijndijk 22 6668 LM Randwijk tel. 0488 420204 fax 0488 420562 henkvanziel@burohemmen> www.burohemmen.nl
Schokland Henk van Blerck De Watertoren 5 3912 AK Rhenen tel,]: 0317 614735
[email protected] www.schokland.com
(Fotoverantwoording: De foto’s zijn voor het overgrote deel in het plangebied gemaakt door Buro Hemmen en Schokland)
|
Inhoud Colofon Inhoud Voorwoord
2 3 5
1 Het Landschapsontwikkelingsplan in het kort
7
2 Het landschap van Oost Gelre in lagen 2.1 Afbakening 2.2 Onderste laag: de natuurlijke basis 2.2.1 Het ontstaan 2.2.2 Geomorfologie 2.2.3 Aardkundige waarden 2.2.4 Bodems 2.2.5 Het watersysteem 2.2.6 Grondwater 2.3 Levend landschap: de ecologie 2.3.1 Natuurlijke rijkdom en menselijk gebruik 2.3.2 Landschapsecologie 2.3.3 Natuur in Oost Gelre 2.3.4 Natuurwaarden in het cultuurlandschap 2.4 De occupatielaag: menselijk gebruik 2.4.1 Ontginningsgeschiedenis en cultuurhistorie
11 11 11 11 16 17 19 19 23 26 26 27 29 30 36 36
3 Het landschap van Oost Gelre 3.1 Oost Gelre in de regio 3.2 Drie dorpen en een stad tussen het plateau en het nat 3.3 Elf eigentijdse landschapsensembles 3.4 Een ontwikkelingsgerichte karakterisering 3.5 Landschapsensembles van het plateau 3.5.1 De 20e-eeuwse ontginningen van het Zwollesche Veld 3.5.2 Zwolle en de glooiingen langs de Slinge 3.5.3 De 20e-eeuwse ontginningen van Lievelder Veld 3.5.4 De marke Vragender 3.6. Landschapsensembles van de drie dorpen en de stad 3.6.1 De stad Groenlo 3.6.2 Rond de Lievelder Es 3.6.3 Het dorp Lichtenvoorde 3.6.4 Het kerk- en esdorp Harreveld 3.7. De landschapsensembles in het nat 3.7.1 Het ontgonnen Lievelder Broek 3.7.2 Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde 3.7.3 Het landschap van de mensen in Harreveldse Heide
41 41 41 42 43 43 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 58
4 Overheid en landschap 4.1 Streekplan Gelderland 2005 4.1.1 Generiek beleid 4.1.2 Regiospecifiek beleid Achterhoek 4.2 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers (2005) 4.3 Stroomgebiedsvisie Achterhoek-Liemers (2003) 4.3.1 Landschapsontwikkeling, inspiratiebron voor denkers en doeners (2006)
58 59 59 64 67 72
72
3
4
|
INHOUD
4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.5.4
Gemeentelijke plannen en ontwikkelingen 73 Landschapsbeleidsplan Gemeente Lichtenvoorde(1995) 73 Nota Wonen en Werken in Lichtenvoorde 2015 74 Waterplannen Lichtenvoorde en Groenlo 75 Andere stedelijke ontwikkelingen in Oost Gelre 76 Dorpsplannen 76 Dorpsplan en Ruimtelijke Visie Vragender (2000) 77 Dorpsplan Lievelde (2005) 77 Dorpsplan Zieuwent (2005 - 2015) 78 Dorpsplan voor Zwolle en Holterhoek (2000) en Ruimtelijke Visie Zwolle en Holterhoek (2002) 78
5 Doelen 5.1 Opgaven vanuit overkoepelend beleid 5.2 Doelen van de mensen in Oost Gelre
80 80 80
6 Visie op hoofdlijnen: Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat! 82 6.1 Een ontwikkelingsgerichte landschapsvisie 82 6.2 Drie dorpen en een stad tussen plateau en nat 82 6.3 Groen licht voor het landschap ... 85 6.4 ...maar voor wat, hoort wat! 85 6.5 Inspelen op dynamiek 85 6.6 Gemeente, geef het goede voorbeeld! 87 7 Uitwerking per landschapsensemble 7.1 De 20e-eeuwse ontginningen van het Zwollesche Veld 7.2 Zwolle en de glooiingen langs de Slinge 7.3 De 20e-eeuwse ontginningen van Lievelder Veld 7.4 De marke Vragender 7.5 De stad Groenlo 7.6 Rond de Lievelder Es 7.7 Het dorp Lichtenvoorde 7.8 Het kerk- en esdorp Harreveld 7.9 Het ontgonnen Lievelder Broek 7.10 Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde 7.11 Harreveldse Heide
88 89 90 91 92 94 96 98 100 102 104 106
8 Aan de slag met het LOP 8.1 Elk landschapsensemble zijn eigen werkboek 8.2 Organisatie van de uitvoering van het LOP 8.3 Communicatie, voorlichting en educatie
109 109 111 113
Dit deel van het Landschapsontwikkelingsplan is gekoppeld aan 11 werkboeken, voor ieder landschapsensemble één. Daarnaast omvat het LOP een Uitvoeringsprogramma dat ieder jaar geactualiseerd wordt. Losse deelproducten die tijdens de opstelling van het LOP zijin afgerond zijn: . Verslag landschapskwaliteitstoets . Scenario’s, reacties en conclusies ; verslag van een participatieve scenariostudie in Oost Gelre.
VOORWOORD
Voorwoord Dit Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt Oost Gelre de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in onze gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. Het biedt ons de mogelijkheid om optimaal in te spelen op planprocessen in het gebied, waarbij de uitwerking van de Reconstructie de komende jaren de belangrijkste zal zijn. Vandaar dat de organisatie van de uitvoering van het Landschapsontwikkelingsplan gecoördineerd wordt vanuit de gebiedscommissie. Die wordt in het kader van de Reconstructie ingesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan biedt de gebiedscommissie een hele reeks projecten op een presenteerblaadje aan. Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Projecten uit het Landschapsontwikkelingsplan zullen altijd getoetst moeten worden aan het bestaande bestemmingsplan. Wanneer een gewenste ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan is een wijzigingsprocedure noodzakelijk mits dit past binnen het juridisch en planologisch kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Eenieder die bezwaar heeft tegen wijziging van een bestemming kan via de gebruikelijke procedures bezwaar aantekenen. Met de vaststelling van het Landschapsontwikkelingsplan vervalt het bestaande landschapsbeleidsplan voor Lichtenvoorde. De projecten in het landschapsbeleidsplan zijn voor zover nog actueel overgenomen of opnieuw geformuleerd binnen de bredere doelstellingen van het Landschapsontwikkelingsplan. De gemeente is verantwoordelijk voor het meerjarig uitvoeringsprogramma van het Landschapsontwikkelingsplan. Ze streeft een duurzame financiering van het beheer van het landschap na. Dat is een algemeen belang. Velen hebben belang bij een aantrekkelijk landschap dat, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte biedt. Voor de toekomst zien wij ook in dit verband grote kansen voor de samenwerking met de andere gemeenten in de Achterhoek. Samen moeten wij de aantrekkelijkheid van het landschap zodanig stimuleren dat het de economische en ecologische vitaliteit van de regio als geheel ten goede komt. Dat is de beste waarborg voor de toekomst van ons bijzondere landschap.
Groenlo, mei 2007
|
5
6
|
1. HET LANDSCHAPSONTWIKKELINGSPLAN IN HET KORT
water, wonen en vernieuwende landbouw zijn drijvende krachten de dynamiek vanuit dorpen en stad zoekt ruimte in plateaurand en de overgang naar het nat verleden is inspiratie voor toekomst
|
1. Het Landschapsontwikkelingsplan in het kort Voor u ligt een Landschapsontwikkelingsplan (LOP). De titel is veelzeggend: ‘Voor wat, hoort wat!’ Het is een oproep aan de bewoners en bestuurders in Oost Gelre om open te staan voor de ontwikkelingen die op de streek afkomen en zich al aftekenen. Geef die nieuwe plannen en initiatieven dan wel zo vorm dat ze bijdragen aan een positieve ontwikkeling van het, veelal agrarisch, cultuurlandschap waar de mensen in Oost Gelre terecht trots op zijn. Steeds weer geven de inwoners van het gebied aan dat ze dat typisch Achterhoekse agrarisch cultuurlandschap willen behouden. In dit LOP is daarom voortdurend rekening gehouden met de landbouwbedrijven die ook in de toekomst dit landschap moeten kunnen blijven beheren. Zwartgalligen zien overal de verloedering toeslaan. Men ontwaart ‘meer paarden in de wei dan koeien’, ‘witte schimmel’, ‘ver-Vinexing van de dorpen’, ‘puisten’, ‘bulten’ en ‘open wonden in het landschap’, ‘coniferen in plaats van traditionele landschapselementen’ en ‘verrommeling van agrarische bebouwing’ door mensen van buiten en door nieuwe bedrijvigheid. En dan willen overheden ook nog van alles: van waterbergingsgebieden tot snelwegen, van etagestallen tot industrieterreinen. Toch zijn deze ontwikkelingen meer dan alleen bedreigingen die over de streek heenkomen. Maak van bedreigingen kansen
De oplossing die met dit LOP wordt aangedragen is ontwikkelingsgericht. Het bouwt voort op het Achterhoekse markegevoel (‘We komen er samen wel uit’). Kader sterke functies (zoals wonen en bedrijvigheid) ‘randschappelijk’ in – aan de rand van de dorpen aansluitend bij het landschap–, zodat landschapsstructuren ontstaan waarin die functies juist sterker en waardevoller worden. Benut ze voor de financiering en uitvoering van landschappelijke functies, zoals waterbeheer, natuur en identiteit. Realiseer ook mogelijkheden voor blijvende verdiensten uit het landschap, juist nu het voor veel agrariërs moeilijk is om met hun reguliere bedrijf de kost te verdienen. In Oost Gelre heeft men daar de laatste decennia al een voortrekkersrol voor Nederland in vervuld. Verwelkom de toeristen en dagjesmensen, geef ze wat ze zo graag willen, tegen een faire prijs, en voedt daarmee de spreekwoordelijke kip-met-de-gouden-eieren. Buig dus al die bedreigingen om tot ze passen binnen het kader van de landschappelijke identiteit en schilder er zoveel mogelijk kleuren in, uit het palet van maatschappelijke behoeften. Drie dorpen en een stad tussen het plateau en het nat
In de Achterhoek ligt de gemeente Oost Gelre op de overgang van het Oost-Nederlands Plateau in het oosten en het centrale lage, voorheen slecht ontwaterde deel van de Achterhoek, het nat. In de loop der eeuwen zijn, op hogere zandruggen tussen het plateau en het nat, nederzettingen gesticht die zijn uitgegroeid tot de moderne dorpen Harreveld, Lichtenvoorde en Lievelde. Op de strategische plaats waar de Slinge het plateau af stroomt is de stad Groenlo ontstaan. In die zone van drie dorpen en een stad ligt de belangrijkste infrastructuur. Zo kunnen we in het huidige landschap drie zones onderscheiden: de zone van drie dorpen en een stad, tussen het plateau en het nat. De Groenlose Slinge voert het water van het plateau af en een reeks kleine beekjes ontspringt aan de westelijke rand van het plateau. Ze komen in westelijke richting uit in drie grote, grotendeels vergraven
7
8
|
1. HET LANDSCHAPSONTWIKKELINGSPLAN IN HET KORT
beken: de Veengoot, de Nieuwe/Baakse Beek en de Slinge. Zij ontwateren het agrarisch cultuurlandschap van Oost Gelre. Deze driedeling is in de huidige dynamiek in het landschap van Oost Gelre te herkennen. Langs de randen van de zone met de drie dorpen en de stad zijn veel nieuwe initiatieven, plannen en activiteiten waar te nemen. Op het plateau en in het nat is de dynamiek veelal kleinschaliger en vindt plaats vanuit de erven en dorpen. Het plateau maakt deel uit van een Nationaal Landschap. Mede daarom is hier de historie een belangrijke inspiratiebron voor initiatieven. In het nat is de waterhuishouding een belangrijke motor voor nieuwe vormen van gemengd bedrijf. Binnen de drie zones onderscheidt het LOP elf landschapsensembles, ieder met een eigen karakteristiek. De ligging van deze ensembles is gebaseerd op de wijze waarop mensen in het gebied het landschap beleven. Steeds is gekozen voor eenheden die mensen als hun landschap, hun leefomgeving, ervaren. Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!
Door de vaststelling van dit LOP door de gemeenteraden besluiten de mensen in Oost Gelre om samen zorg te dragen voor hun landschap. Ten eerste door de waarden in het landschap te beschermen. Daar horen de bestaande natuur- en landschapselementen bij zoals bosjes en houtwallen, maar ook steilranden en oude kapelletjes, en de singels van Groenlo. Ten tweede willen ze in het landschap nieuwe waarden ontwikkelen, door aan te sluiten bij de initiatieven, wensen en ruimtelijke opgaven in het gebied. Zo kan het LOP bijdragen aan de vitaliteit van het platteland. Daarmee kan in de drie zones en de elf ensembles de eigen karakteristiek worden versterkt. Goede initiatieven van burgers in het landschap krijgen de ruimte. Enkele spelregels zijn daar wel voor nodig: 1. Vang de dynamiek in de zone met de drie dorpen en de stad op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat!. 2. Koppel in de ontginningen van het plateau en het nat de ecologische verbindingszones langs de beken en het spoor aan de groen-blauwe dooradering van het cultuurlandschap. Onderzoek daarbij de mogelijkheid voor marktconforme betaling voor groene en blauwe diensten. 3. Koppel de historische karakteristiek rond Zwolle, Zieuwent en Vragender aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen. 4. Pas voor ieder landschapsensemble een eigen bouwpakket van spelregels toe voor het beschermen en ontwikkelen van: . gebiedseigen ‘parels’; . een karakteristiek netwerk van landschapselementen voor mensen, planten en dieren; . karakteristieke ‘voor-wat-hoort-wat’-goederen als uitkomst van nieuwe eigentijdse samenwerkingsverbanden tussen overheid, boeren, burgers, buitenlui.
1. HET LANDSCHAPSONTWIKKELINGSPLAN IN HET KORT
5. Ga als gemeentes actief op zoek naar projecten in het landschap en geef het goede voorbeeld door de richtlijnen in het bouwpakket te gebruiken. 6. Inspireer en stimuleer mensen om aan te sluiten bij de landschapsvisie ‘Voor wat, hoort wat’. Stimuleer projecten binnen thema’s. 7. Zet een goede organisatie op om die projecten te helpen organiseren en te communiceren. Onderzoek de mogelijkheden van een regionaal landschapsfonds, eventueel samen met andere gemeenten in de Achterhoek. Aan de slag!
Dit LOP schetst de ontwikkelingsrichting in verschillende delen van het landschap: waar kunnen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, waar moet openheid vooropstaan en waar kan het gebruik van het landschap breder worden voor recreatie, waterbeheer en natuur? Vanuit verleden en heden geeft dit LOP een toekomstbeeld van het landschap en het koppelt daar nieuwe, aansprekende landschapselementen aan. Elk landschapstensemble krijgt zijn eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Zo komt bijvoorbeeld bij Groenlo het thema ‘scholten’ tot uiting in het stimuleren van eikenlanen en eikenelzensingels. Rond de essen van Lievelde, Harreveld en Vragender zijn het kranspaden, oude of nieuwe veelal onverharde paden langs een steilrand of houtwal. Op andere plekken langs de randen van dorpen of in buurtschappen stelt het LOP nieuwe brinken voor. In en langs de beken of beekdalen kunnen veel meer elzensingels terugkeren. En in de ontginningen meer paden over lage dijkjes met beplanting van vooral berken of een menging van berken en els en wilg. Een voorbeeld van nieuwe mogelijkheden zijn nieuwe landgoederen. Die kunnen een belangrijke impuls geven aan het landschap, maar dan moeten ze wel aan een aantal eisen voldoen en niet alleen bedoeld zijn voor snel gewin van gemakzuchtige projectontwikkelaars of een woning-van-stand voor oude of nieuwe rijken. Ze moeten ook ten goede komen aan het landschap en de gemeenschap daaromheen. Iets soortgelijks geldt voor nieuwe functies van oude agrarische bebouwing. Er is een sterk groeiende belangstelling voor het ‘verhaal’ achter landschapselementen. Het zijn ‘parels’ in het landschap – schatten die je moet bewaken. Mensen van buiten maar vooral ook mensen uit de dorpen en de stad in Oost Gelre willen struin-, wandel- en fietsroutes, die niet alleen over het boerenland gaan, maar ook landschappen aan elkaar koppelen. Zoek naar de plaatsen waar dat moet en kan, zodat de recreant van buiten en de dorpsbewoner het landschap niet alleen maar voorbijrijden, maar er ook ‘in’ kunnen. Een belangrijk aandachtspunt in alle projecten is water: in allerlei vormen is water voorhanden in het gebied, van bron tot beek. Water is er soms te veel en soms te weinig. Hoe zorgen we dat de natuur-
|
9
10
|
1. HET LANDSCHAPSONTWIKKELINGSPLAN IN HET KORT
lijke capaciteit van het landschap tot buffering en filtering hersteld wordt, liefst gecombineerd met andere functies: recreatie, ecologie, cultuurhistorie? Werkboeken
Als brug tussen de ontwikkelingsvisie en het uitvoeringsprogramma bevat dit LOP voor elk landschapsensemble een apart werkboek, de ensembleboeken. De werkboeken zijn bedoeld voor degenen in de gemeente Oost Gelre die beroepsmatig betrokken zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in brede zin in het buitengebied, maar ook initiatiefnemers van projecten in het landelijk gebied kunnen er hun voordeel mee doen en er inspiratie uithalen. Het boek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van dergelijke ontwikkelingen en projecten. Elk werkboek bevat de volgende onderdelen: . de visie voor het landschapstype; . doelen vanuit het beleid en vanuit de mensen in het gebied; . de bestaandewaardekaart; . de uitwerking van het LOP in tekst en op kaartbeeld, algemeen en per functie in het landschap; . de mogelijke landschapselementen in de vorm van een bouwpakket voor punt-, lijn- en vlakelementen. Uitvoeringsprogramma
Het LOP wordt geconcretiseerd in het uitvoeringsprogramma. Daarin staat een hele reeks projecten thematisch beschreven. Een groot deel van deze projecten is door inwoners van Oost Gelre aangedragen. Sommige projecten zijn klaar voor uitvoering, andere nog niet, bijvoorbeeld doordat de financiering nog niet rond is. Toch staan deze in het uitvoeringsprogramma, zodat flexibel ingespeeld kan worden op kansen die zich voordoen. Het uitvoeringsprogramma kan ieder jaar aangepast en aangevuld worden met nieuwe projecten die in de visie van het LOP passen. Alle projecten zijn begroot en geprioriteerd. Voor het benodigde geld zijn vele bronnen aangegeven: zowel bestaande middelen of subsidieregelingen, als te werven fondsen bij belanghebbenden en betrokkenen. Hierbij heeft de gebiedscommissie een belangrijke rol. De opzet van een regionaal landschapsfonds is een lonkend perspectief, niet alleen voor Oost Gelre, maar voor de hele Achterhoek. Het ministerie van LNV en de provincie geven in de loop van 2007 duidelijkheid over de mogelijkheden voor zo’n fonds. Wat kunnen we met dit plan?
Voorbeelden uit het bouwpakket per landschapsensemble
Dit plan is vooral bedoeld om mogelijkheden laten zien. Het zegt niet wat niet mág, het zegt wat er allemaal kán. Voor allerlei initiatieven zijn vergunningen of toestemmingen nodig, niet omdat dat in dit LOP staat, maar bijvoorbeeld vanwege een gemeentelijk bestemmingsplan. Die gemeente heeft met dit LOP een toetsingsinstrument, maar vooral ook een basis om met initiatieven van burgers, ondernemers en organisaties mee te denken en te sturen: ‘Als u uw plan nou zus of zo uitwerkt, komt het ook ten goede aan het landschap.’ Het belangrijkste doel van dit LOP is een stimulans te bieden aan het vormgeven van een landschap waarin mensen zich thuis voelen, in het historisch cultuurlandschap van de moderne samenleving in dit deel van de Achterhoek.
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
|
2. Het landschap van Oost Gelre in lagen 2.1 | Afbakening Dit Landschapsontwikkelingsplan heeft betrekking op het landschap van het landelijk gebied van de nieuwe gemeente Oost Gelre. Daarbij wordt soms over de grenzen heen gekeken, het landschap houdt immers niet op bij de gemeentegrens. Dat geldt voor het landschapsbeeld: een windmolenpark in het Zwarte Veen, gemeente Aalten, beïnvloedt ook het landschap bij Lichtenvoorde. Het geldt ook voor andere onderdelen van het landschap, zoals water dat toestroomt uit bovenstroomse gebieden en verdwijnt naar lagergelegen gemeenten. Het water bevindt zich niet alleen in het landelijk gebied, maar doorsnijdt ook dorpen en steden. Ze ontlenen er zelfs vaak hun ontstaan aan. Zo ligt Lichtenvoorde op een voorde, een doorwaadbare plaats, en wordt het oude Groenlo omsloten door grachten die in verbinding staan met de Groenlose Slinge. De gemeente beslaat een oppervlakte van 8.324 hectare (83,24 vierkante kilometer). Daarvan bestaat 501 hectare uit water en 7823 uit land. Er woonden op 1 januari 2005 30.416 mensen. Er is dus ruim een kwart hectare ruimte per persoon. Het wegenstelsel heeft een lengte van 476 kilometer.
2.2 | Onderste laag: de natuurlijke basis 2.2.1 | Het ontstaan Tertiair en ouder
De ondergrond van de gemeente Oost Gelre is voornamelijk gevormd gedurende het pleistoceen, het tijdperk van de ijstijden. Sommige stukken land zijn echter veel ouder. Die liggen op het Oost-Nederlands Plateau, grofweg oostelijk van de lijn Groenlo–Lichtenvoorde– Aalten. Hoewel op dat plateau de meeste grond aan de oppervlakte nog recent van vorm is veranderd, liggen hier en daar zeer oude aardlagen aan de oppervlakte. Deze lagen zijn naar boven zijn gestuwd door bewegingen in de aardkorst, terwijl de bovenliggende lagen deels zijn weggeërodeerd. Door de bewegingen van de aardkorst zijn er talrijke scheuren in de ondergrond van het Oost-Nederlands Plateau ontstaan. Daardoor verschilt de ouderdom van de lagen die dicht bij de oppervlakte sterk. In het algemeen liggen de oudste lagen het verst naar het oosten en de jongere meer naar het westen. De bekendste en tevens oudste van deze lagen is de muschelkalk, die wordt gedolven in de grote groeve in Ratum bij Winterswijk. Deze kalk stamt uit het trias, zo’n 200 miljoen jaar geleden en is afgezet in een ondiepe zee waarin rivieren uitkwamen. Ook de oudste afzettingen in de gemeente, de Formatie van Breda (miocene klei) en de Formatie van Scheemda (plioceen), stammen uit het tertiair. Het Mioceen is het oudst: tot circa 23 miljoen jaar geleden. Toen heerste hier een subtropisch klimaat en lag de kustlijn over Oost-Nederland waar klei en zand bezonken. De Leemputten bij Zwilbroek zijn
Oude afzettingen in Oost-Nederland (Bron: Harbers en Rosing, 1983: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, toelichting bij kaartbladen 41 West en 41 Oost Aalten)
11
12
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Grof zand en grind van de Formatie van Sterksel of Enschedé, hier bij de Engelse Schans
ontstaan door afgraving van die miocene klei. Het komt ook ten noorden ervan op vrij grote schaal voor, tot in de omgeving van Eibergen, meestal onder een laag dekzand. Deze klei bevat veelal het groenige glauconiet en soms ook fijn verdeeld pyriet. Verder worden er veel fossiele haaientanden en schelpen in gevonden. De klei vertoont vaak een gelaagdheid als gevolg van druk, vermoedelijk veroorzaakt door het landijs in het pleistoceen. Dit wordt slickensides genoemd. Bij Groenlo, net ten zuidwesten van de rondweg N319 bij de buurtschap Eefsele, komen plekjes voor met fijn, grijs-wit zand, behorend tot de pliocene (meer dan 2,5 miljoen jaar oud) Formatie van Scheemda. Ook dit zand is afgezet in een ondiepe kustzee. Ten oosten van Lievelde komen eveneens plioceen afzettingen voor, zoals in de insnijding van de spoorlijn tussen de N18 en de Grolsedijk. Ze worden hier omschreven als lichte, geelgroene zanden zonder glimmers. Ze liggen op de uiterste westrand van het Oost-Nederlands Plateau. Pleistoceen: het tijdperk van de ijstijden
Geologische kaart, schaal 1:50.000 (detail) In de donkergele vlekken met ‘Sch’ ligt de Formatie van Scheemda aan of dicht onder (gele driehoekjes) de oppervlakte
Rivieren zetten zand en grind af ten westen van het plateau in een vlechtend rivierensysteem (tekening: Marloes Holleman, 2005)
Landvormen ontstaan door het landijs in de saaleijstijd. (Bron: St. Wetenschappelijke atlas van Nederland, http://avn.geog.uu.nl)
Het grootste deel van het gebied heeft zijn vorm gekregen in de ijstijden in het pleistoceen. Dit tijdperk, waarin ijstijden en warmere perioden elkaar afwisselden, duurde van zo’n 2,5 miljoen jaar tot 10.000 jaar geleden. Woeste voorlopers van de Rijn zetten hier de Formatie van Sterksel af, die bestaat uit grof zand met veel grind. In dezelfde periode werden zanden afgezet van de Formatie van Enschede. Dit zand is eveneens grof en grindrijk, maar heeft een meer oostelijke herkomst. Het is afgezet door de zogenaamde Midden-Duitse rivieren. Het zand ten noorden van Vragender behoort waarschijnlijk tot deze formatie. Later, tijdens de elsterijstijd en de daaropvolgende warmere periode van het holsteinien, spoelde een woeste voorloper van de Rijn veel van de eerdere afzettingen ten westen van het Oost-Nederlands Plateau weg. Er ontstond een grote riviervlakte tussen de Veluwe en het plateau.
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Nog later in de saaleijstijd bereikte het Scandinavische landijs Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland. Op plekken waar diepe riviergeulen aanwezig waren, bereikte de gletsjer grote diktes en stuwde de bekende stuwwallen op, waaronder de Veluwe, Montferland, de Lochemse en Needse Berg en de stuwwal van Enschede. In Oost Gelre was de ijsbedekking waarschijnlijk geringer en gelijkmatiger. Hier zijn wel pakketten grondmorene: materiaal dat door het ijs werd opgenomen, gemengd en weer afgezet. Het bestaat uit keileem, dat hier veelal wat kleiiger is dan in Noord-Nederland. Het is grijs van kleur en laat moeilijk water door. Meestal gaat het niet om zeer dikke lagen: 0,5 tot 3 meter. Het ligt zowel op het plateau als in de oude riviervlakte, maar is daar bedekt door jonger zand. Bij het smelten van het ijs ontstonden smeltwatergeulen, waardoor de keileem op veel plaatsen weer weggespoeld is. Onder aan de toenmalige hellingen heeft smeltwater grof zand afgezet waardoor de brede riviervlakte die in de ijstijd was afgezet, weer gedeeltelijk werd opgevuld. Op sommige plaatsen aan de voet van het plateau, onder andere in Lichtenvoorde, is dit grove smeltwaterzand ook aan de oppervlakte aanwezig. In het plateau is onder het landijs een tunneldal ontstaan doordat smeltwater onder het ijs een soort rivier vormde en daar een dal uitsleet. Het ligt ongeveer in noord-zuidrichting en loopt door Twente, Rekken, Zwillbrock en buigt daar naar het zuidwesten naar het Vragenderveen en Aalten. Het dal is later grotendeels opgevuld met ander materiaal, zodat het nauwelijks opvalt in de plateaurand, waar vrij veel dalen liggen. In de kommen die overbleven vormden zich venen, in Zwillbrock en het Vragender- en Korenburgerveen. Op het hierbij afgebeelde reliëfbeeld is het tunneldal wel te herkennen. Aan het eind van de saaleijstijd, toen het ijs gesmolten was, hernam de Rijn zijn loop naar het noorden. Opnieuw werd in een brede stroombaan met een vlechtend riviersysteem grof zand en grind afgezet. Dit zand is kalkrijk en bont. Op het Oost-Nederlands Plateau komt dit niet voor. Daarna brak een warmere tijd aan: het eemien. De zeespiegel steeg weer aanzienlijk en de rivieren werden rustiger. In de oude beddingen
Het landijs bedekte zowel het plateau als het lagere gebied; een gletsjerrivier sleet een tunneldal uit (tekening: Marloes Holleman, 2005)
Reliëfbeeld van de omgeving van Oost Gelre (huidige bewoningskernen roodbruin) (Bron: Wateratlas Gelderland: http://geodata2.prv. gelderland.nl?apps?wateratlas)
|
13
14
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Links: Graafwerk in een dekzandrug ten oosten van Lichtenvoorde Rechts: Veenvorming in het Vragenderveen
ontstond plaatselijk veen en er werd ook klei afgezet: de Formatie van Asten. Deze lagen, die plaatselijk ondoordringbare bodemlagen kunnen vormen, liggen nergens aan de oppervlakte. Toen het daarna opnieuw koud werd – de weichselijstijd – werd de rivier weer wilder. Opnieuw ontstond een vlechtend riviersysteem, dat op grote schaal westelijk van het Oost-Nederlands Plateau grof zand afzette. De oude riviervlakte werd zover opgevuld dat ze vrijwel even hoog werd als de voet van het plateau. Op het plateau zelf kon het water niet in de permanent bevroren bodem wegzakken en moest oppervlakkig afstromen. Daardoor ontstonden nieuwe erosiedalen en aan de voet van het plateau afzetting van zand. Zo zijn de huidige beekdalen bij Vragender en Lievelde ontstaan. Ze zijn goed te zien in de plateaurand op het reliëfbeeld. Doordat het IJsseldal verzandde, verlegde de Rijn zijn loop naar het westen door de Betuwe. Eerst stroomde de rivier nog om Montferland heen, maar later ontstond ook tussen Kleef en Elten een gat in de stuwwal: de Gelderse Poort waardoor de Rijn steeds meer op z’n huidige plaats kwam en de invloed van de rivier in de Achterhoek afnam. Het werd droger. In het toendraklimaat dat hier heerste verstoof al het zand gemakkelijk: dekzand bedekte uiteindelijk grote delen van het gebied. In het westelijk deel van Oost Gelre is dit het meest voorkomende bodemmateriaal, maar ook op het plateau komt het op vrij grote schaal aan de oppervlakte voor. Het is daar echter meestal maar een relatief dunne laag over de oudere bodemlagen heen. Het dekzand werd vooral afgezet op luwe plaatsen, zoals oude stroomgeulen. Daardoor vervlakte het landschap. Toch ontstonden door de wind ook weer nieuwe hoogteverschillen. Vooral op plaatsen waar water aanwezig was, werd het natte zand niet weggeblazen en werden ruggen afgezet. Zo ontstonden twee grote ruggen en vele kleinere in deze gemeente. De grote zijn de rug van Halle, die doorloopt als de Romienendiek naar Aalten en daarop aansluitend de rug van Harreveld naar Lichtenvoorde. Op het kruispunt ligt nu de Radstake (zie ook het reliëfbeeld). Ook in de omgeving van Zieuwent en naar het noorden naar Beltrum werden zandruggen afgezet, maar veel kleinschaliger en minder aaneengesloten dan de grote ruggen. Ze zijn in het landschap nog vaak te herkennen als glooiingen. Sommige zijn nog steeds in gebruik
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Drie staande beelden naast elkaar, breedte per beeld: 51,5 mm, tussenruimte 8 mm.
als es (bouwland). Ook ligt de weg direct ten zuiden van Zieuwent op zo’n dekzandrug.
Het geologisch landschap in het holoceen, de recente tijd (tekening: Marloes Holleman, 2005)
Toen het na de ijstijd weer warmer werd, smolt de ondergrond en ontstond er vegetatie. Het holoceen was begonnen, zo’n 10.000 jaar geleden. Geologisch is er sindsdien niet veel meer gebeurd in dit gebied: alleen zorgde het water nog voor nieuwe afzettingen. Doordat de ruggen werkten als dammen werd het Aaltense Goor/ Zwarte Veen gevormd. Dit gebied vormt een laaggelegen driehoekige kom, omsloten door het Oost-Nederlands Plateau in het oosten, de zandrug van Halle naar Aalten in het zuidwesten en de zandrug van Harreveld–Lichtenvoorde in het noordwesten. Omdat er water van het plateau instroomt (Visserijbeek, Vragenderbeek, Weijenborgsbeek, kleine stroompjes bij Barlo) werd het gebied erg nat en moerassig. Daardoor ontstond het veen van de Formatie van Griendtsveen. Veen ontwikkelde zich ook in de laagte die overgebleven was van het tunneldal op het plateau. Hoewel de bodem in het tunneldal tamelijk doorlatend is, vormden zich hier toch een aantal kommen waar het water moeilijk weg kon. Ook hier ontstond moeras en veen, dat zich geleidelijk ontwikkelde tot hoogveen en daarmee boven de omringende grondwaterstand uitgroeide: het Zwillbrocker Venn en in Nederland het Vragenderveen, Meddose Veen en Korenburgerveen. Dat de minerale ondergrond op sommige plaatsen vlak onder het veen zit, is nog te zien aan allerlei overgangsvegetaties tussen laag- en hoogveen. Mogelijk speelt ook de waterstroming door het zand in het oude tunneldal een rol in de waterhuishouding van het veen. Op het reliëfbeeld zijn de venen goed te herkennen als zeer vlakke gebieden die op maanzeeën lijken. De grote rivieren hadden het gebied verlaten, maar van het plateau stroomden nog wel twee grote beken, beide uit de omgeving van Win-
|
15
16
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
terswijk: de Groenlose Slinge aan de noordzijde en de Aaltense Slinge aan de zuidzijde (buiten de huidige gemeentegrens). Bij overstromingen van deze beken, die lang niet zo heftig stroomden als de rivieren in de ijstijden hadden gedaan, werd klei afgezet in de beekdalen: de Formatie van Singraven.
2.2.2 | Geomorfologie Het gebied kent een uitgesproken reliëf (zie kaartje). De hoogten van het Oost-Nederlands Plateau reiken tot bijna veertig meter boven NAP ten zuidoosten van Vragender. Het terrein helt af naar het westen en noordwesten tot circa zeventien meter in het Zuidelijke Broek bij Ruurlo. Het kaartje toont ook de versnijding van het plateau door de vele erosiedalen, en door het grote glaciale dal (gletsjerrivier) dat van Zwillbrock naar het Vragenderveen en verder zuidelijk naar Bredevoort loopt. De venen zijn daarin goed te herkennen als vlakke gebieden. Dat geldt ook voor het Aaltense Goor/Zwarte Veen. Het gebied rond Zieuwent is duidelijk rijker aan reliëf door de dekzandruggen, meestal nog geaccentueerd door de essen. Dit beeld komt ook naar voren uit de geomorfologische kaart. Het plateau is daarop te zien, doorsneden door kleine erosiedalen aan de westkant en de wat grotere dalen van de gletsjerrivier en de laagte van de Slinge. Ook de laagtes van de venen vallen op, evenals de vlakte met welvingen en lage ruggen ten noordwesten van de rug van Harreveld–Lichtenvoorde. Hier en daar zijn kunstmatige laagtes (paarse vlekjes) te zien, bijvoorbeeld bij Mariënvelde (De Witte Riete).
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
2.2.3 | Aardkundige waarden Op het kaartje Aardkundige waarden zijn de gebieden met aardkundige waarden opgegeven, zoals die zijn bepaald door de provincie Gelderland. Het gaat om de volgende gebieden en waarden binnen de gemeente Oost Gelre: Terras en terrasrand Aalten–Eibergen
Duidelijk ontwikkeld terras en terrasrand met representatieve droogdalsystemen; komveengebied met hoge diversiteit, holtpodzolen. Vragenderveen
Hoogveen (komveen) met een compleet en ongestoord profiel; komveengebied met hoge diversiteit. Halserug (Romeinse Diek)
Langgerekt dekzandsysteem met stuifzandheuvels; eerdgronden, verstoven gronden en veenrestanten. Cultuurhistorisch van belang. Het Goor (Aalten)
Vlak gebied, oud dekzand aan het oppervlak en een bøllingbodem; eerdgronden, verstoven gronden en veenrestanten. Glaciaal dal nabij Bredevoort
Door zijn ligging een hoge diversiteit; de bodemtypen en ligging zijn karakteristiek, samen met Korenburgerveen en mister- en corleressen een van de meest waardevolle landschappen in Oost-Nederland.
bron: www.provinciegelderland.nl
|
17
18
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Bodemtypen in Oost Gelre en omgeving (Bron: Wateratlas Gelderland: http://geodata2.prv. gelderland.nl/apps/wateratlas)
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
2.2.4 | Bodems Op de bodemkaart overweegt het geel van veldpodzolgronden en beek- en gooreerdgronden. Deze bodemtypen zijn ontstaan door uitspoeling van mineralen en ophoping van organische stof in de bovengrond onder invloed van grondwater. Het zijn van oorsprong allemaal natte gronden, hoewel hun natheid verschilt: veldpodzolen zijn ontstaan in vochtige heidevelden, vaak nog wel wat boven het grondwaterniveau. Beek- en gooreerdgronden ontstonden onder invloed van (overstromende) beken en stagnerend oppervlaktewater en hebben daardoor een wat dikkere bovenlaag waarin zwarte humus is opgehoopt. Beekeerdgronden bevatten al in de bovengrond roest en zijn dus nog wat natter dan de gooreerdgronden. Zijn de gronden nog natter, dan ontstaat echt veen: op de moerige gronden is dat een nog relatief dunne laag, maar in het Vragenderveen gaat het om echte veengronden met een dikke veenlaag van soms meerdere meters zonder minerale bodemdelen. Hiervan is op de meeste plaatsen een groot deel afgegraven. Alleen op de ruggen die bleven staan tussen de veenputten is de oorspronkelijke gelaagdheid nog aanwezig. Het veen is er echter sterk verdroogd. Ook op de essen of enken vond ophoping van organische stof (en zand) plaats. De dikke zwarte enkeerdgronden zijn hier echter ontstaan door eeuwenlange ophoging met heideplaggen en materiaal uit de potstallen. Vaak zijn dit vanouds hoger gelegen (dekzand)ruggen die door deze extra ophoging hun karakteristieke esvorm hebben gekregen. Ze zijn vruchtbaar en goed ontwaterd. Op de kaart zijn ze zichtbaar in grote oppervlakten rond Groenlo en ook zijn onder meer de Vragender en Lievelder Es goed te herkennen. In het bekken zijn het vooral kleine essen. In het Ruurlose en Zuidelijke Broek komen associaties voor van beekeerdgronden met rivierkleigronden. Er is daar wat klei afgezet dat van het plateau afstroomde met het water van de beken, vooral de Slinge, en in het moeras tot bezinking kwam. Ook langs de Slinge ten oosten van Groenlo komt wat van deze beekklei voor, vermoedelijk afkomstig van de tertiaire klei en keileem in het plateau. Waar keileem of tertiaire klei vrijwel aan de oppervlakte voorkomt zijn de bodems aangegeven als ‘oude kleigronden’, zoals bij Zwolle, langs de Meddoseweg, onder andere in de S-bocht bij de ‘Afwatering langs Hulshof’. Ook in de omgeving zit de klei meestal erg ondiep. In bijlage 1 is een samenstelling van de Stiboka-bodemkaarten 34W, 34O, 41W en 41O gemaakt, met gedetailleerde informatie.
2.2.5 | Het watersysteem Stroomgebieden
De hoofdafwateringsrichting in het gebied is globaal noordwest: richting Noordzee. Er stromen diverse riviertjes min of meer parallel naar de IJssel: de Berkel, de Baakse Beek, de Veengoot en de Oude IJssel. Zij markeren de belangrijkste stroomgebieden in de Achterhoek. Voor Oost Gelre is het stroomgebied van de Baakse Beek (waar
Stroomgebieden in de oostelijke Achterhoek (Bron: Wateratlas Gelderland: http://geodata2.prv. gelderland.nl/apps/wateratlas)
|
19
20
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Stroomgebieden en hoofdwatergangen in Oost Gelre en omgeving (Bron: Wateratlas Gelderland: http://geodata2.prv. gelderland.nl/apps/wateratlas)
De Slinge rond Groenlo omstreeks 1900 (Bron: Historische atlas van Gelderland)
de Veengoot deel van uitmaakt) veruit het belangrijkst. Alleen het noorden van de gemeente hoort tot het stroomgebied van de Berkel: de Groenlose Slinge komt daarin uit bij Borculo. Het Vragenderveen en de gronden ten zuiden daarvan behoren tot het stroomgebied van de Aaltense Slinge, die afwatert op de Oude IJssel. Het achterland is maar beperkt: de twee Slinges ontspringen oostelijk van Winterswijk. Het brongebied van de Baakse Beek ligt vrijwel geheel in Oost Gelre. Alleen het Aaltense Goor en de stroompjes die daarin uitkomen vanaf het plateau wateren via de Veengoot eveneens af op de Baakse Beek. Deze stroomgebieden bestaan uit deelstroomgebieden. In het uiterste noordoosten, bij Zwillbrock en De Leemputten, ligt het stroomgebied van de Ramsbeek. De Veengoot (uit het Zwillbrocker Venn) voert hier het water naar het noorden toe af. De Ramsbeek voegt zich daar vanuit Duitsland bij en die mondt bij Eibergen uit in de Berkel. Westelijk van dit deelstroomgebied, ligt het stroomgebiedje van de Hupselsche Beek. Deze begint net westelijk van De Leemputten aan de Zwolse Veenweg en stroomt met een boog noordelijk om Groenlo heen. De beek vormt daarbij op verschillende plaatsen de nieuwe noordgrens van de gemeente Oost Gelre. Bij de Laarbergweg komt hij uit in de Leerinkbeek, die in noordwestelijke richting naar Borculo stroomt en daar ook in de Berkel uitmondt. Het derde stroomgebied, dat van de Groenlose Slinge is aanzienlijk groter. Het omvat het grootste deel van de gemeente Winterswijk als brongebied via de vele beken die daar stromen. Enkele beken, zoals de Beurzerbeek, ontspringen zelfs op Duits grondgebied, al is dat een haast verwaarloosbaar deel van het stroomgebied. Op het grond-
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
gebied van Oost Gelre is de Slinge, zoals hij bij Groenlo al kortweg heet, sterk gekanaliseerd. Tal van stuwen houden de waterstand op het gewenste peil. De meeste kronkels zijn rechtgetrokken. De beek heeft een breed, bakvormig profiel. Benedenstrooms van de N18 bij Groenlo verlaat hij het Oost-Nederlands Plateau. Hier is hij voorzien van kades om te voorkomen dat het water bij hoge afvoeren uitstroomt over het relatief vlakke land ten westen van het plateau. Hier betreedt hij de ontginningen van het Beltrumse Veld. In 1900 waren dit nog grotendeels natte heidevelden, maar de Slinge was toen al gekanaliseerd. De beek loopt hier over circa vier kilometer parallel met de Ruurloseweg om vervolgens af te buigen naar het Noordelijke Broek en het Lintveldse Broek. Deze eertijds moerassige gebieden zijn al in 1900 ontgonnen. Ten slotte stroomt de Slinge door het oude cultuurlandschap bij de Lebbenbrugge naar Borculo waar hij uitmondt in de Berkel. Het vierde deelstroomgebied is het gebied van de Boven Slinge, ook wel Aaltense Slinge. Deze beek heeft het gebied ten zuiden van Winterswijk en de aangrenzende gebieden in Duitsland, rond Oeding, als brongebied. Voor Oost Gelre is alleen het kleinere deelstroomgebied van de Schaarsbeek van belang. Dit voert het water af uit het Korenburger- en Vragenderveen en een klein gebiedje ten zuidoosten van Vragender. Dit water stroomt naar het zuiden, via de laagte van het oude tunneldal uit de ijstijd. Daar ligt nu het Groote Goor, vanwaar het water verder zuidwaarts stroomt naar Bredevoort, waar het zich bij de Boven Slinge voegt. De Boven Slinge mondt uit in de Oude IJssel bij Gaanderen. Historie van het stroomgebied van de Baakse Beek
De twee Slinges omarmen als het ware een groot stroomgebied: dat van de Baakse Beek en de Veengoot. Deze twee min of meer parallel lopende waterlopen vormen samen één stroomgebied, hoewel ze pas bij Wichmond, vlak bij de IJssel, bij elkaar komen. Er is wel eerder een verbinding van de Baakse Beek naar de Veengoot: ten zuiden van Ruurlo via de Van Heeckerenbeek. De Baakse Beek is in feite de samenvloeiing van een aantal plateaubeken, die via oude erosiegeulen in het plateau naar het vlakke laagland stromen. Van noord naar zuid zijn dat: de Lievelderbeek, de
|
Links: De Slinge is op het plateau nog ingesneden in het landschap Rechts: De Slinge ten oosten van Groenlo stroomt vrij snel, vanwege de afdaling van het plateau
De plateaubeken omstreeks 1850 op een kaart van het stroomgebied van de Berkel (arcering) (Bron: Gelderland-bibliotheek: Gelderland in beeld; www.gelderlandinbeeld.nl)
21
22
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Een stukje van de Hottingerkaart (1773-1794). De kaart is een kwartslag gedraaid (origineel georiënteerd op het oosten) (Bron: J.Versfelt: De Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland)
Visserijbeek, de Vragenderbeek en de Weijenborgsbeek. De drie laatste zijn via de Nieuwe Beek om het centrum van Lichtenvoorde heen geleid. De Lievelderbeek komt daar noordelijk van Lichtenvoorde bij. Het laagland onder aan het plateau was vanouds een sterk moerassig gebied, waar alleen bewoning op de grote en kleine zandruggen mogelijk was. Van nature sijpelde het water al dan niet via een duidelijke bedding langzaam door de laagtes naar het westen, waar het stagneerde in het Wolfersveen en het Ruurlose Broek. De waterlopen zijn voor een groot deel in de afgelopen eeuwen gegraven om het water kwijt te raken dat op het vlakke, slecht doorlatende land bleef staan. Opvallend is dat ook op de kaart van omstreeks 1850 de beken aangegeven zijn als moerassige laagtes op de plaats waar ze het plateau verlaten. Waar de Lievelderbeek in de laagte komt, verliest hij z’n naam. Op de Hottingerkaart, een zeer gedetailleerde militaire kaart uit het eind van de achttiende eeuw, is te zien dat de Lievelderbeek daadwerkelijk in
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
het moeras uitkomt en daar ‘verdwijnt’. Ook de andere beken verliezen hun naam zodra ze het plateau verlaten. De Vragenderbeek, die eerst uitkwam in de Huninkbeek en door Lichtenvoorde liep is later omgelegd en heet daar de Nieuwe Beek, die ook het moeras waar de Lievelderbeek in uitkwam ontwaterde. Nu is dit het bovenste deel van het stroomgebied van de Baakse Beek. Waar beken de grote zandrug kruisten was een voorde (doorwaadbare plaats), mogelijk een serie voordes: hier ontstond Lichtenvoorde. Vanouds was het waarschijnlijk een moerassig gebied met een stevige ondergrond. Het dorp ontstond westelijk van deze moerassige laagte. De Hofbeek is op het kaartje van rond 1850 duidelijk vermeld, evenals de toenmalige omleiding: de Huninkbeek. De restanten van beide zijn nu nog ten noorden van de N18 als sloten terug te vinden. In Lichtenvoorde zelf zijn ze alleen nog ten noorden van het centrum, bij het sportpark te herkennen. Op de Hottingerkaart is de Nieuwe Beek al aanwezig als omleiding van de Visserijbeek en de Vragenderbeek. Later is ook de Weijenborgsbeek op dit systeem aangesloten. De namen van de waterlopen zijn veelzeggend. De Baakse Beek is de stroomopwaartse verlenging van de beek die bij Baak in de IJssel uitkomt. Kennelijk had hij hier vanouds geen eigen naam. De naam ‘Veengoot’ spreekt voor zich: de goot om het veen van het Aaltense Goor en Zwarte Veen te ontwateren. Dit zijn aanwijzingen dat de beken er niet zo herkenbaar meer waren en hun loop door mensenhanden moest worden gevormd. Overigens is de voorloper van de Veengoot ook op de Hottingerkaart te ontdekken. Kwel en infiltratie in Oost Gelre en omgeving
2.2.6 | Grondwater
(Bron: Wateratlas Gelderland: http://geodat2.prv. gelderland.nl/apps/wateratlas)
|
23
24
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Boven: Gemiddeld hoogste grondwaterstanden in Oost Gelre en omgeving Onder: Grondwatertrappen in Oost Gelre en omgeving (Bron: Wateratlas Gelderland: http://geodata2.prv. gelderland.nl/apps/wateratlas
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Het kaartje van kwel- en infiltratiegebieden toont een kleinschalig patroon van wegzijgend en opborrelend grondwater. De topografie speelt daarbij een grote rol: op hoge gebieden op de plateauranden en -vlakten infiltreert het neerslagwater, evenals op de dekzandruggen in het bekken. De dalen en laagtes zijn de verzamelplaatsen van water. Vooral op het plateau is de kwel tamelijk lokaal: het neerslagwater legt maar een korte afstand af van de hellingen naar de plaats waar het weer bovenkomt. Dit komt door de ondiepe, moeilijk doorlatende lagen van keileem en pleistocene klei op het plateau. De kwelgebieden zijn hier vooral de erosiedalen, het glaciale dal en het dal van de Slinge. Onder aan de plateaurand ligt een aantal terreinen met flinke kwel: het Aaltense Goor, de zuidrand en het centrum van Lichtenvoorde in de omgeving van de ijsbaan. Verder noordelijk, in het gebied van de Koolmansdijk, is de kwel zeer kalkrijk doordat het water een lange weg heeft afgelegd. Het is waarschijnlijk water dat van het plateau af zijn weg zoekt, wellicht uit Duitsland. Dit hangt samen met het circa dertig meter diepe watervoerend pakket van zand en grind dat hier door de voorlopers van de Rijn is afgezet. Andere plekken met sterke kwel zijn relatief klein. Alleen ten noorden van Harreveld, waar de Veengoot de Harreveldseweg naar Zieuwent kruist, is nog een plek met sterke kwel, vermoedelijk uit de zandrug van de Harrevelder es. Omdat het hele gebied oorspronkelijk verzadigd was met water, treedt overal in de laagtes kwel op van water dat in de ruggen is weggezakt. Veelal komt het water op korte afstand in de dichtstbijzijnde laagte weer bovengronds. De grondwaterstanden bepalen in hoge mate de gebruiksmogelijkheden van het land. De kaartjes van de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand en de Grondwatertrappen zijn daarvoor illustratief. De roze en rode gronden zijn zeer droog. Dit geldt in iets mindere mate voor de lichtgeel aangegeven gronden. De groene percelen zijn zeer geschikt voor grasland en de lichtgroene en blauwe gronden zijn vochtgevoelig. Het Vragender/Korenburgerveen is dan ook duidelijk zichtbaar. Als hoogveengebied moet hier de grondwaterstand niet wegzakken dan dertig centimeter beneden maaiveld. Door verdroging was dit lange tijd wel het geval en was hoogveengroei veelal niet mogelijk. Sinds kort is een deel van het terrein afgeschermd met een houten damwand, zodat een sterke vernatting is opgetreden en veengroei weer plaatsvindt. Op de kaart van de grondwatertrappen overheersen duidelijk de gele en oranjegele tinten van de droge gronden. Dit is een gevolg van de ruilverkavelingen en de daarbij verbeterde drooglegging van de gronden. Op het plateau zijn – met uitzondering van het Vragenderveen en de beekdalen bij Groenlo – nergens natte gronden aanwezig. Aan de voet van het plateau is dat anders, al is de historische situatie van moerassen nergens meer te vinden. Plaatselijk zijn nog vochtige laagtes, voornamelijk ten zuiden van Lichtenvoorde en ten noorden van Zieuwent. Ze zijn echter kleinschalig.
Plekken met kwel zijn vaak te herkennen aan ijzer (roest) of een blaauw vlies van ijzerbacterieën)
|
25
26
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
2.3 | Levend landschap: de ecologie 2.3.1 | Natuurlijke rijkdom en menselijk gebruik
Halfnatuurlijk landschap: meer soortenrijkdom dan alleen bos (LIevelderveld)
Weer oog voor functies in het agrarisch landschap waar veel behoefte aan is
De natuurlijke begroeiing is het resultaat van de topografie, de bodemsamenstelling en de waterhuishouding. In een natuurlijk landschap zijn deze in grote variatie aanwezig, zeker in een reliëfrijk landschap als de gemeente Oost Gelre. Van nature ontstaan in een dergelijk landschap specialisaties: planten- en diersoorten zoeken gunstige standplaatsen en ontwikkelen daar populaties, vaak in nauwe verwevenheid met andere soorten. Het menselijk gebruik van het landschap kan deze ecologie sterk beinvloeden. De soortenrijkdom kan erdoor toenemen, bijvoorbeeld als door benutting van bossen graslanden en heide ontstaan. Die variatie neemt verder toe bij een stabiel gebruik, gebaseerd op de variatie in bodem en waterhuishouding. Zo werd in Nederland eeuwenlang het landschap en ook de biologische variatie versterkt, juist door het menselijk gebruik van de natuur. Verondersteld wordt dat de grootste soortenrijkdom in Nederland in het begin van de twintigste eeuw aanwezig was. Sindsdien zijn het landschap en de biologische rijkdom genivelleerd. Vooral de schaalvergroting in de landbouw – door de introductie van kunstmest en verbeterde productiemethoden – zorgde ervoor dat een kleine ecologische groep van plantensoorten zich sterk kon gaan uitbreiden. Denk daarbij aan grassoorten die zijn gespecialiseerd in de van nature zeldzame voedselrijke omstandigheden zoals Engels raaigras en ruigtesoorten als de akkerdistel en de grote brandnetel. Vooral soorten die voedselarme situaties prefereren, werden steeds zeldzamer. Ook soorten die thuishoren op natte gronden konden zich steeds moeilijker handhaven, doordat de waterhuishouding op grote schaal werd afgestemd op de rationele landbouw. De agrarische sector kon daardoor sinds de Tweede Wereldoorlog fungeren als een van de motoren van de Nederlandse economie. Inmiddels is het economische tij verandert en speelt de landbouw een minder dominante economische rol. Daarmee is ook de aandacht voor andere functies van het landschap toegenomen: recreatie, landschapsbeleving, ecologie, milieu en grondwater. Al wat langer worden pogingen ondernomen om ook de teloorgang van de biologische rijkdom in natuur- en cultuurlandschappen te stoppen en om te buigen. Vaak worden daarbij spectaculaire resultaten behaald, vooral als de ecologische motor (bijvoorbeeld kwelstromen) achter de soortenrijkdom werkt. Oude zaden blijken weer te kiemen en tal van bijzondere plantensoorten verschijnen. Dit geldt vooral voor soorten die in pioniersituaties voorkomen. Waar de soortenrijkdom het gevolg is van stabiele ontwikkeling – zoals in bosgemeenschappen en hoogvenen – of waar de ecologische omstandigheden zijn verstoord, lukt dit veel minder. Versnippering, verdroging en bovenmatige verrijking met mineralen zijn zo grootschalig en wijdverbreid aanwezig dat de stabiele natuur het nog altijd moeilijk heeft in Nederland. Afvoer van bovengrond om dichter bij het grondwater te komen en ophoping van mineralen kwijt te raken is soms noodzakelijk
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
om soorten van vochtige en voedselarme milieus weer een kans te geven. Er gebeurt veel om de ecologische omstandigheden te verbeteren. Versnippering wordt aangepakt in de ecologische hoofdstructuur met vergroting van natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Verdroging wordt bestreden door watersystemen te herstellen en water zoveel mogelijk vast te houden. Vermesting of eutrofiëring wordt bestreden door de uitstoot van industrie, verkeer en landbouw naar de lucht, het grondwater en het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken. Hier zijn inmiddels vorderingen gemaakt, maar inspanningen op deze gebieden blijven noodzakelijk.
2.3.2 | Landschapsecologie De natuur in Oost Gelre is bijna overal afhankelijk van het water. Niet toevallig liggen alle natuurterreinen in kwelgebieden: het Vragenderveen ligt in een kom van de gletsjerrivier, het Lievelderveld is één van de brongebieden van de Lievelderbeek en Koolmansdijk is een kwelgebied van diepe mineraalrijke kwel. Ook de ecologische hoofdstructuur (EHS) is voor een belangrijk deel gekoppeld aan water: zij beslaat vooral de zones langs de Hupselse Beek, de Slinge, de Baakse Beek (vanaf het Otterpad) en de Veengoot, naast de al genoemde natuurgebieden. De tweede gemeenschappelijke factor in de natuur van Oost Gelre is voedselarmoede. Dit geldt met name voor hoogveen en heide, maar het is ook de basis voor het voorkomen van de bijzondere soorten in Koolmansdijk. De basenrijke kwel komt het best tot uiting waar op het terrein de bouwvoor verwijderd is. Bovendien ligt daar het terrein lager, zodat de kwel makkelijker in het maaiveld komt. Ook in De Leemputten komen bijzondere natuurwaarden voor in van nature vrij mineraalrijke terreinen. Op veel plaatsen zijn kwel en voedselarmoede goed te herkennen in het landschap. Kwel is vaak te zien in de sloten als roest en films van ijzerbacteriën. De voedselarme situatie van vooral de heideontgin-
|
Links: Kunst en vliegwerk noodzakelijk: damwand in het Vragenderveen Rechts: Waar verrijkte bovengrond is verwijderd zien we vaak een spectaculair herstel van voedselarme vegetaties: waterberging bij Lichtenvoorde
Ecologische verbindingszone Baakse Beek De ecologische verbindingszone loopt door het kerngebied van de boomkikker. Vergroting en verbinding van het boomkikkerleefgebied is gewenst, in de vorm van een verbinding naar potentieel leefgebied in de Graafschap (landgoederen) en op het plateau van Winterswijk. De Lievelder Beek is (stroomopwaarts van Koolmansdijk) al ingericht als ecologische verbindingszone in het kader van de ruilverkaveling Lievelde. De Veengoot is binnen de ruilverkaveling Halle–Wolfersveen ingericht als ecologische verbindingszone, overeenkomstig model Kamsalamander. Doortrekking tot aan het Aaltense Goor is gewenst. Lievelderveld, Koolmansdijk en Korenburgerveen zijn (potentieel) waardevol voor vlinders die gedijen in schrale situaties. Ook voor deze soorten is een verbinding met de Graafschap gewenst. Langs de spoordijk Ruurlo–Winterswijk komt plaatselijk de zandhagedis in vrij grote aantallen voor. De spoorlijn vormt een droge verbinding tussen de Graafschap en het plateau van Winterswijk. De Baakse Beek is waardevol SED-water (water met Specifiek Ecologische Doelstelling). De Schaarsbeek is aangemerkt als HEN-water (water van het Hoogste Ecologische Niveau). (Bron: Provincie Gelderland: Atlas Groen Gelderland)
27
28
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Ecologische hoofdstructuur en ecologisch waardevolle wateren in Oost Gelre en omgeving (Bron: Atlas Groen Gelderland: http://geodat2.prv. gelderland.nl/apps/ groengelderland)
ningen is vaak te herkennen aan de vegetatie in bermen, met soorten van heide en schrale graslanden. De berken langs de wegen zijn er eveneens een goede illustratie van. Omdat de natuur hier vooral is afgestemd op natte omstandigheden, zijn de beken goede dragers van de verbindingszones tussen het Oost-Nederlands Plateau en de IJssel en daarmee het hele rivierengebied. Beken en rivieren zijn vanouds belangrijk in de verspreiding van natuur. Ze transporteren zaden en kleine dieren en vormen aantrekkelijke leefgebieden voor tal van dieren: vissen (zoals de doelsoort de winde) amfibieën (zoals boomkikker, heikikker en kamsalamander), vlinders en libellen, maar ook vleermuizen en andere kleine zoogdieren. Een andere belangrijke verbindingszone is droog: de spoorlijn Zutphen–Winterswijk. Hier komt plaatselijk een flinke populatie zandhagedissen voor. Daarnaast is de spoorlijn, in combinatie met poelen, ruigten en bosjes in de omgeving, van belang voor onder meer vlinders en kleine zoogdieren. Door de verhoogde ligging in het landschap stroomt het water van het talud. Dit leidt tot uitspoeling van voedingsstoffen en een schrale vegetatie. Hierdoor bieden de bermen kansen aan plantensoorten van schrale graslanden, zoomvegetaties en soms ook ruigten. In de buurt van Lievelde is een gedeelte waar gevlekte orchis en kleine zonnedauw voorkomen (Te Linde en Van den Berg, 2003).
Lint in het landschap: ecologische verbindingszone
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
2.3.3 | Natuur in Oost Gelre Natuurwaarden in de natuurgebieden
De meest bijzondere natuurwaarden komen voor in de natuurterreinen: Vragenderveen, Lievelderveld en Koolmansdijk. Het gaat hierbij vooral om botanische waarden. Vragenderveen
Het Vragenderveen is een hoogveenreservaat, een zeldzaam milieutype vanwege de extreme voedselarmoede en permanent natte situatie. Al eeuwenlang wordt er turf gewonnen. In de ontstane turfgaten (boerenkuilen) groeide wel vaak weer nieuw veen, zodat er een mozaïeklandschap ontstond. Vooral door de verdroging in de omgeving is het gebied bedreigd geraakt. Momenteel beheert de Marke Vragenderveen in nauwe samenwerking met Vereniging Natuurmonumenten het terrein zodanig dat nieuwe hoogveengroei mogelijk wordt. Door de aanleg van een houten damwand blijft het veen natter. Bijzonder aan dit hoogveencomplex is de relatieve kleinschaligheid en het voorkomen van overgangsveen met laagveenachtige vegetaties. Deze overgangsvegetaties hangen vermoedelijk samen met stroming van grondwater en met opduikingen van mineraalrijke bodems onder het veen. Ook schrale graslanden en andere vegetaties van de overgangen naar het minerale landschap komen voor, zoals natte heide, berkenbroek en andere bostypen. De opbouw van het veen vindt plaats door veenmossen. Daarnaast komen de echte hoogveenplanten er voor: lavendelheide, kleine veenbes, kleine en ronde zonnedauw, witte en bruine snavelbies. Een bijzonderheid op floristisch gebied is de rijsbes, een soort bosbes die vrijwel alleen hier voorkomt. Bijzondere vogels van moeras, heide en veen die hier voorkomen zijn de roerdomp, blauwborst, dodaars, sprinkhaanzanger, watersnip en wintertaling, maar ook de boompieper. Deze en andere soorten, zoals de geoorde fuut en een kolonie kokmeeuwen, komen voor in het Zwillbrocker Venn, net over de grens bij Zwolle. Lievelderveld
Het Lievelderveld is het restant van de eertijds uitgestrekte woeste gronden tussen Lievelde en Groenlo. Het geeft een indruk van hoe grote delen van Oost Gelre er vroeger uitzagen, niet alleen het Lievelderveld maar ook het Vragenderveld, stukken van het Zwarte Veen, Mellinkmaat (tussen Harreveld en Mariënvelde), en het Lievelderbroek, al kan daar de vegetatie wel wat meer behoren bij voedselrijkere en nattere omstandigheden. Het Lievelderveld is het brongebied van de Lievelderbeek. Het bestaat uit deels dichtgegroeide natte heide. Door recente afplagging in het gebied zijn allerlei karakteristieke planten van de natte heide teruggekeerd of uitgebreid: klokjesgentiaan, beenbreek, kleine en ronde zonnedauw, witte en bruine snavelbies, veenbies en natuurlijk ook dopheide, die nu beter zichtbaar is zonder de overheersende grote pollen van pijpenstrootje. Op de plagplekken zijn tevens soorten van voedselarme natte graslanden en pioniervegetaties gevonden, zoals blauwe zegge, geelgroene zegge en dwergzegge, maar ook veldrus. Deze soorten duiden op
Overgangsvegetatie met veenmos, grote zegge, bosbes en waterdrieblad in het Vragenderveen
Rijsbes in het Vragenderveen
|
29
30
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
levering van mineralen uit het grondwater, dit is immers een brongebied. Ook de koningsvaren, de dotterbloem en het moerasviooltje passen daarbij. Deze zijn aangetroffen in de graslanden en broekbossen ten zuiden van het heideveld. Iets verder stroomafwaarts komen ook soorten voor van oude bossen, zoals salomonszegel en bosanemoon. Koolmansdijk
Gevlekte orchis in blauwgrasland
Hier kwelt zeer mineraalrijk water op. Dat is tamelijk uitzonderlijk, omdat de meeste kwelplekken water van dichtbij ontvangen, zoals op het plateau, bijvoorbeeld in het Lievelderveld, waar het kwel- en bronwater vaak een zeer lokale herkomst heeft. Het water dat in Koolmansdijk opkwelt heeft daarentegen een lange weg afgelegd en onderwijl veel mineralen opgenomen uit de gepasseerde bodemlagen. Lange tijd was dit schadelijk: het drinkwater dat hier werd opgepompt was ‘hard’, kalkrijk. Nu het pompstation aan de Boschlaan is opgeheven, kan het water weer tot in het maaiveld komen, vooral omdat op de meeste plaatsen de bouwvoor is verwijderd en het land dus iets lager ligt. Er groeien weer zeer bijzondere planten van blauwgraslanden met overgangen naar wat meer voedselrijke types, zoals de dotterbloemhooilanden: gevlekte orchis, welriekende nachtorchis, gewone vleugeltjesbloem, melkviooltje, het fraaie gras bevertjes, Spaanse ruiter, blauwe zegge, blauwe knoop en nog tal van andere niet alledaagse verschijningen. De Witte Riete en de Maandag
Deze twee gebieden met bijzondere natuurwaarden liggen bij Mariënvelde. Een deel van de Witte Riete is eigendom van Staatsbosbeheer, de rest is particulier bezit. Ook hier komen kwelvegetaties voor, zoals de galigaan en de waterviolier. Het kilometerhok waarin deze terreinen liggen staat in de ranglijst van Te Linde en Van den Berg als zeer soortenrijk: in totaal zijn hier 415 soorten hogere planten gevonden. De soortenrijkdom is een gevolg van de variatie in biotopen met kennelijk een hoge kwaliteit. Overigens komen deze soorten niet allemaal voor in de gemeente Oost Gelre: het kilometerhok ligt precies op de grens met de gemeente Bronkhorst.
2.3.4 | Natuurwaarden in het cultuurlandschap
Bronnen: Voor deze schets van de natuur van Oost Gelre is gebruikgemaakt van de webatlas Groen Gelderland van de provincie Gelderland, van de Atlas van de Flora van Oost-Gelderland (Linde, B. te en L.J. van den Berg, 2003), van de Eindrapportage natuur-, bosen landschapswaarden WCL-Winterswijk (Biologische Station Zwillbrock, 2000).
In de gemeente Oost Gelre ligt veel meer cultuurlandschap dan natuurgebied. Bovendien vormt dit landschap het raamwerk waarin die natuurgebieden liggen. Het cultuurlandschap is het leefgebied van veel zeldzame en bedreigde soorten. Vooral vogels en andere grotere dieren hebben aan de relatief kleine natuurterreinen meestal niet voldoende als leefgebied voor een duurzame populatie. Het cultuurlandschap daaromheen functioneert vaak als voedsel- of doortrekgebied. Niettemin is de ecologische waarde van het cultuurlandschap in de tweede helft van de vorige eeuw sterk afgenomen door de bekende oorzaken: versnippering, vermesting en verdroging. Ook het verdwijnen van landschapselementen en het beheer van beken, sloten, greppels en bermen heeft daaraan bijgedragen. Wie wil zien hoe rijk de Achterhoek was aan planten en dieren, kan nog in Oost- en Midden-Europa waar soortgelijke landschappen vinden die nog vol zijn
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
van levensvormen. De beheerders van wegen en water, maar ook boeren en andere particulieren, hebben de laatste jaren echter veel meer aandacht gekregen voor de natuurwaarden van het gebied. Dat werpt vruchten af, zo blijkt uit de Atlas van de Flora van Oost-Gelderland. Allerlei weinig algemene soorten gaan vooruit, bijvoorbeeld door natuurontwikkelingsinitiatieven. Zo heeft de stichting Kerkenpaden Zieuwent gezorgd voor de aanleg of het herstel van landschapselementen. Vogels
Vogels maken een belangrijk deel uit van de natuurwaarden van het cultuurlandschap. In de WCL-rapportage zijn vogels gegroepeerd opgenomen, waardoor het niet altijd mogelijk is om soorten afzonderlijk te bespreken. Met broedvogels van open, vochtige tot natte graslanden is het treurig gesteld. Slechts hier en daar is nog een graspieper waar te nemen, met name in de jonge ontginningen van het Zwolse Veld, het Lievelderveld en het Vragenderveld. Beter is het met de soorten van bouwland en grasland: kievit, patrijs, scholekster, veldleeuwerik en wulp. Ook deze komen vooral in het jonge ontginningslandschap voor, met hoge dichtheden in het Vragenderveld en de Schaarsheide. Omdat ze minder kritisch zijn op de waterstand, hebben ze minder te lijden gehad van verdroging dan de vorige groep. Met name de scholekster heeft zich sterk uitgebreid, maar de veldleeuwerik is in de afgelopen decennia hard achteruit gegaan. In het Ruurlose en Zuidelijke Broek heeft de provincie Gelderland terreinen aangegeven die van belang zijn voor ganzen en weidevogels. Deze liggen grotendeels buiten de gemeente, alleen het terrein langs de Slatsdijk ligt er gedeeltelijk in. De vogelgroep van vochtig grasland en grootschalig akkergebied met granen en hakvruchten wordt bevolkt door de gele kwikstaart, de kwartel en de kwartelkoning. Ook deze groep leeft voor een belangrijk deel in de jonge ontginningen. Zo broedt de gele kwikstaart langs ruilverkavelingssloten en in hooilanden. Hij moet als zeer bedreigd
Grauwe Klauwier met jong (Estland)
Jonge kerkuil bij het ringen op een boerderij
|
31
32
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
worden beschouwd. Het aantal kwartels zit daarentegen weer wat in de lift. De kwartelkoning is niet aangetroffen. De broedvogels van het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap vormen veruit de grootste en meest diverse groep. Er zijn zeer zeldzame onder, zoals de grauwe klauwier die inmiddels in dit gebied als uitgestorven moet worden beschouwd. Talrijk zijn soorten zoals de merel, inmiddels de meest voorkomende vogelsoort van deze streken. Ook de koolmees, de vink, de spreeuw, de fazant en de zwarte kraai doen het goed. De ringmus is zelfs in de top tien verschenen en lijkt op weg om de huismus te verdringen. Opvallend is verder de comeback van de geelgors en de groene specht. De eerste lijkt te profiteren van de minder intensieve landbouw: waar overhoekjes met gras en ruigte blijven staan, kan deze soort broeden. Zijn opvallende, melancholieke roep wordt dan ook weer vaker gehoord. De groene specht profiteert van een soortgelijke trend in de bosbouw: doordat meer dood hout achterblijft in het bos, zijn er meer houtinsecten, waar deze soort van leeft. Moeilijk hebben het de kramsvogel, de braamsluiper en – opvallend – de ekster. Ook de kneu, de koekoek, de spotvogel en de tortelduif zijn hard in aantal achteruit gegaan. De koekoek en de grauwe klauwier leven van grote insecten. Die zijn sterk achteruitgegaan en daarmee hun predators. Bijzondere soorten van het agrarisch cultuurlandschap zijn de kerkuil en de steenuil. Op de webatlas Groen Gelderland wordt de kerkuil op twee plaatsen in Oost Gelre gemeld. Deze soort profiteert van gerichte maatregelen zoals het plaatsen van nestkasten en verder van relatief zachte winters. De steenuil gaat achteruit, vooral doordat er steeds minder holle knotbomen zijn, maar ook door het opruimen van erven en schuurtjes. Sommige soorten, zoals de putter, hebben het vooral naar hun zin op grote campings, die steeds meer gaan lijken op groene dorpjes. Nog dichter bij de mensen staat de groep van erfvogels: de boerenzwaluw, de huiszwaluw, de kauw, de witte kwikstaart en de zwarte roodstaart. Behalve de kauw nemen de soorten in deze groep alle min of meer sterk in aantal af. Dit hangt rechtstreeks samen met de teruggang van het aantal boerderijen waar nog geboerd wordt. Met name de huiszwaluw is fors in aantal teruggelopen. In het algemeen blijken de soorten van het agrarisch cultuurlandschap goed te reageren op verbeteringen, zoals nieuwe beplantingen langs kerkenpaden en het hernieuwd afzetten van houtwallen en hagen. Er ontstaan dan holtes, dood hout, jonge takkenpruiken met veel dekking en open plekken, waarin insectenleven kan floreren. De groep vogels van wateren en moerassen is weer uitgebreid en divers: eenden, ganzen, zwanen, futen, maar ook de roerdomp, de kleine karekiet en de rietgors komen voor. Kleine karekiet en rietgors vertonen zich op veel plaatsen waar riet groeit. Dit geldt ook voor de roerdomp, maar die heeft voorkeur voor grote oppervlaktes en rustig gebied. Daarmee is de roerdomp dus eigenlijk geen soort van het cultuurlandschap. Wilde eend, waterhoentje, meerkoet en knobbelzwaan zijn dat duidelijk wel, al behoeven deze soorten wel enig open water. Op de verspreidingskaart van het WCL-gebied blijkt dit duidelijk: de grote
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
beken, de hoogvenen, De Leemputten en het Lievelderveld zijn duidelijk favoriet. Verder zien we stippen op de plas bij de crossbaan bij de Engelse Schans en de plasjes bij Vragender. De vogels van natuurlijke beeklopen (ijsvogel en grote gele kwikstaart) zijn niet als broedgeval vermeld in Oost Gelre, maar bij het natuurlijker worden van de beken kunnen ze er zich gemakkelijk weer vestigen. Vogels van boslandschappen komen voor in het Vragenderveen, in de omgeving van de Engelse Schans en in de omgeving van Zwolle. Omdat hierin ook soorten vertegenwoordigd zijn als de roodborst en de winterkoning, zijn er ook in het cultuurlandschap veel broedgevallen aangestipt. Iets dergelijks geldt voor de vogels van jonge bossen. Tot deze groep hoort de fitis, die bijvoorbeeld in het Vragenderveen zeer talrijk voorkomt in de dichte berkenopslag. Broedvogels van grote bossen zijn de grote bonte specht, het vuurgoudhaantje en de zwarte specht. Niet verbazend is het voorkomen van deze soorten in de omgeving van de Engelse Schans (Besselinkschans), het Vragenderveen en enkele in de omgeving van Zwolle en De Leemputten. De zwarte specht heeft zich ook naar deze bosgebieden uitgebreid. Dezelfde verspreiding zien we bij de vogels van oude bossen, zoals de appelvink en de glanskop. De vogels van oude loofbossen (boomklever, grauwe vliegenvanger, holenduif en kleine bonte specht) zijn veel sterker gespreid door het voorkomen van talrijke kleine oude loofbosjes in het cultuurlandschap. Vooral in het oude hoevelandschap kunnen deze soorten veel voorkomen, al komt de holenduif ook veel voor in het jonge ontginningslandschap, vooral bij huizen en boerderijen. De vogels van naaldbossen (goudhaantje, kuifmees, zwarte mees) zijn uiteraard vertegenwoordigd rond de Engelse Schans. De vogels van vochtige bossen (wielewaal, nachtegaal, houtsnip en matkop) vinden we in de reeds besproken bossen en vermoedelijk ook veel buiten het WCLgebied in Oost Gelre. Roofvogels broeden verspreid in het hele gebied. Het gaat om boomvalk, torenvalk, buizerd, wespendief, havik en sperwer. Alleen de boomvalk gaat achteruit in aantal, de andere roofvogels zijn behoorlijk stabiel. De verspreiding van vogels van steden en dorpen toont in hoofdzaak de verspreiding van de gierzwaluw, de groenling, de huismus, de stadsduif en de Turkse tortel. De gierzwaluw komt alleen in de grotere plaatsen voor, zoals ongetwijfeld Lichtenvoorde en Groenlo (gegevens daarover ontbreken). De andere soorten zijn meer verspreid. Ook hier neemt de huismus sterk af in aantal. Dit was tot in de jaren tachtig de meest algemene vogelsoort, maar inmiddels is minder dan de helft van het aantal broedgevallen over. Tegenwoordig zijn merel en vink talrijker. Reptielen en amfibieën
De Atlas Groen Gelderland geeft ook een waardering van kilometerhokken in de provincie voor reptielen. Slechts drie kilometerhokken in de omgeving van Lievelde (Lievelderveld, Besselinkschans) krijgen een positieve waardering, hoewel in de laagste categorie (1 op een schaal van 1–4). Toch komen in Oost Gelre wel reptielen voor.
|
33
34
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Levendbarende hagedis
Heikikker uit het Vragenderveen
De levendbarende hagedis leeft in het oostelijk deel van de gemeente. Het is echt een soort van het biotoop dat hier vroeger veel was: natte heide en vennen. Hij komt voor in het Vragenderveen en mogelijk ook in het Lievelderveld. De zandhagedis is bekend van de spoorlijnen rond Winterswijk, maar is in Oost Gelre verdwenen. Deze sterk bedreigde soort houdt meer van droge, zonnige terreinen met veel variatie in vegetatiestructuur. De hazelworm, een zilverachtige, pootloze hagedis is gevonden in de omgeving van de Radstake, waarschijnlijk in de Vennebulten, omdat ook deze soort houdt van droge zandgronden. De gladde slang is alleen nog bekend in het Wooldse Veen en dus niet in de gemeente Oost Gelre. Ook de adder en de ringslang zijn de laatste jaren niet meer waargenomen in de gemeente. Van de amfibieën komen de bruine kikker en de gewone pad algemeen voor. Ook de kleine watersalamander kan in grote delen van de gemeente worden gevonden. Met de amfibieën die op de Rode Lijst staan, gaat het in het algemeen goed. Dit komt door gerichte maatregelen en natuurbouwprojecten. Ook de verbeterde waterkwaliteit speelt een rol. Het gaat om soorten als de heikikker, de noordelijke kamsalamander en de boomkikker. Alle soorten zijn karakteristiek voor het landschap van Oost Gelre. De heikikker voor natte heiden en hoogvenen, de kamsalamander voor schoon maar voedselrijk water (kwel) en de boomkikker voor een gevarieerd kleinschalig cultuurlandschap met plasjes, en houtwallen met bramen en ruigte, dood hout, enzovoorts. Netheid van het cultuurlandschap is voor deze soorten funest. De heikikker heeft een zwaartepunt in de Achterhoek en Twente. Met name in de omgeving van Mariënvelde bevindt zich een van de beste biotopen voor deze soort. Daarnaast zijn leefgebieden bekend in het Ruurlose Broek en het Aaltense Goor. In de omgeving van de Besselinkschans en de poelen bij Vragender zijn boomkikkers waargenomen. Ook de verschillende soorten groene kikkers (poelkikker, middelste groene kikker) hebben de laatste jaren sterk geprofiteerd van de verbeterde waterkwaliteit en natuurbouwactiviteiten, zoals het graven van poelen. Vlinders en andere insecten
Dagvlinders zijn belangrijke indicatoren van de kwaliteit van een landschap. Het is dan ook verontrustend dat in de afgelopen eeuw het aantal soorten in het WCL-gebied bijna gehalveerd is. Van deze 39 soorten staan er 9 op de Rode Lijst van bedreigde soorten. De bruine eikenpage, de bruine vuurvlinder, het heideblauwtje, de kleine ijsvogelvlinder en de kommavlinder gelden als ‘kwetsbaar’. Het bont dikkopje, de grote weerschijnvlinder, het veenhooibeestje en de zilveren maan zijn ‘bedreigd’. Van deze Rode Lijstsoorten zijn de bruine vuurvlinder en het veenhooibeestje waarschijnlijk inmiddels uitgestorven in het gebied. Ook de dagvlinders van de Rode Lijst krijgen in de Atlas Groen Gelderland een waardering per kilometerhok. Daaruit blijkt dat deze vlinders vooral in de natuurgebieden voorkomen. Met name het complex Korenburger- en Vragenderveen is een ‘belangrijk tot zeer
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
belangrijk gebied’. Hier komt de enige Gelderse populatie voor van de zilveren maan. Het veenhooibeestje en het bont dikkopje, die er ook voorkwamen, zijn er waarschijnlijk uitgestorven. Het Lievelderveld en omgeving scoren ‘belangrijk’ en ‘redelijk belangrijk’. Koolmansdijk ten slotte is een ‘redelijk belangrijk gebied’. De omgeving van Zwolle en de Leemputten hebben elk een kwalificatie als ‘minder belangrijk gebied’. Voor het overige zijn de kilometerhokken blanco op de vlinderwaarderingskaart, daar komen geen vaste populaties van vlinders van de Rode Lijst voor. In het agrarisch cultuurlandschap komen wel circa dertig meer algemene soorten voor, vooral in wegbermen en slootkanten. Deze landschapselementen zijn in het agrarisch cultuurlandschap de belangrijkste structurerende elementen, omdat er vaak bomen, struiken, ruigtes en gras voorkomen. Daarnaast zijn ze als linten in het landschap belangrijke trekroutes voor de kwetsbare vlinders, die niet houden van grote vlaktes waar ze gemakkelijk weggeblazen kunnen worden. Soorten die hier veel voorkomen zijn het koevinkje, het geelen zwartsprietdikkopje en het groot dikkopje. Vooral in het voor- en najaar zijn de kleinschalige landschappen van groot belang voor vlinders. In min of meer gesloten bossen en in grootschalige agrarische gebieden ontbreken de vlinders dan. In de zomer komen ze ook daar voor. Vrij algemene soorten als de kleine vos en de dagpauwoog komen voor in het ontginningslandschap. Het zijn soorten van vrij voedselrijke, maar niettemin bloemrijke gebieden. Ze hebben de brandnetel als waardplant, de plant waarop ze eitjes leggen en waarop de rupsen foerageren. Dagpauwoog heeft Koninginnekruid als nectarplant, voor voedsel. Koninginnekruid groeit vaak in tamelijk voedselrijke natte ruigtes, bijvoorbeeld in droogvallende greppels. Deze opvallende soorten geven het agrarisch cultuurlandschap kleur. Vlinders reageren snel op nieuwe biotopen zoals natuurontwikkelingsterreinen. Soorten als het icarusblauwtje en de kleine vuurvlinder komen daar meestal snel voor. Libellen zijn vooral gebonden aan waterrijke plaatsen. Ze zijn dan ook als groep niet zo karakteristiek voor het agrarisch cultuurlandschap. Toch komen ze wel voor in natte graslanden en poelen. Verder zijn ze te vinden in plassen die zijn ontstaan door winning van klei, zand of andere delfstoffen. Ten slotte zijn ze te verwachten langs de beken die Oost Gelre doorkruisen, waar de waterkwaliteit sterk verbeterd is en de beeklopen natuurlijker worden gemaakt. Hier komen soorten voor als de beekrombout (nu nog vooral langs de Boven Slinge), de blauwe breedscheenjuffer, de bruine korenbout (een zeldzame soort, die zich langs de Groenlose Slinge heeft voortgeplant) en de weidebeekjuffer die op veel plaatsen is waar te nemen. Soorten van voedselrijke plassen, poelen en sloten, die dus in het agrarisch cultuurlandschap veel kunnen voorkomen, zijn de blauwe breedscheenjuffer, de blauwe en de bruine glazenmaker en de paardenbijter. Ze profiteren van de aanleg van poelen. Dat geldt ook voor de gewone pantserjuffer, de grote en de kleine roodoogjuffer en de tangpantserjuffer.
Bronnen: Voor het voorkomen en de verspreiding van planten- en diersoorten buiten de natuurterreinen is voor een belangrijk deel gebruik gemaakt van de Eindrapportage natuur-, bos- en landschapswaarden WCL-Winterswijk (Biologische Station Zwillbrock, 2000). Dit werk beslaat slechts het oostelijk deel van de gemeente, tot aan de lijn Hamelandroute/N18. Waar mogelijk is aanvullend gebruik gemaakt van de gegevens van de provincie Gelderland via de webatlas Groen Gelderland.
|
35
36
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Net als bij de libellen en de vlinders komen ook van de sprinkhanen en de krekels de echt bijzondere (Rode Lijst)soorten voor in de natuurterreinen. Met name het Vragender- en Korenburgerveen springt er daarbij uit als bijzonder gebied. Daarnaast komen tal van meer gewone soorten voor in bermen en langs sloten. Zoogdieren
Het grootste wilde zoogdier is het wild zwijn. Dit kwam voor in het Vragenderveen, vermoedelijk vanuit Duitsland. Eind jaren negentig is een deel van de populatie geschoten en de rest is spontaan vertrokken. Langs de grens met Duitsland worden echter weer vaker wilde zwijnen gezien. Dassen komen al lang niet meer in Oost Gelre voor, hoewel het gebied, vooral het plateau en de zandruggen, best geschikt is voor het dier. In Ratum zijn ze eind jaren negentig uitgezet en daar handhaven ze zich. Met name op het plateau (waarvan 24.000 hectare WCL-gebied is) is een redelijke reeënstand aanwezig. Het gaat om 300 tot 450 stuks dus om 1,3 tot 1,9 ree per 100 hectare. Vermoedelijk is dit in de westelijke gebieden minder, omdat daar minder dekking in bossen voorkomt. Verder zitten er konijnen en naar schatting 4 tot 8 hazen per 100 hectare. Op grond van waarnemingen en de landschapsstructuur mag verder aangenomen worden dat kleine zoogdieren, zoals kleine marters, muizen en spitsmuizen vrij algemeen voorkomen. Ook de eekhoorn wordt regelmatig gezien, uiteraard vooral in de bosrijke terreinen, zoals de Besselinkschans. Van vleermuizen komen alleen de algemene soorten voor. Op het kaartje van de provincie Gelderland met een waardering per kilometerhok, zijn grote delen van de gemeente blanco, dus waardering 0. De omgeving van Harreveld-Zieuwent, van Lievelde en van Zwolle hebben een aanduiding ‘minder belangrijk gebied’ voor vleermuizen. Meestal duidt dit op de waarneming van maximaal twee soorten in de zomer. Winterwaarnemingen (overwinteringsplaatsen) komen niet voor.
2.4 | De occupatielaag: menselijk gebruik 2.4.1 | Ontginningsgeschiedenis en cultuurhistorie De eerste bewoning in het gebied vond plaats tijdens het neolithicum of jonge steentijd (omstreeks 2000 voor Chr.). De vondsten duiden op bewoning uit de zogenaamde Standvoetbekercultuur, een landbouwvolk dat door middel van brand het bos verwijderde en zo het land geschikt maakte voor akkerbouw. Ook zijn urnenvelden gevonden uit de late bronstijd (vanaf circa 1000 voor Chr.) en de ijzertijd (ongeveer 700–500 voor Chr.), met name de Romienendiek. Ook bij het Heideroosje zijn archeologische vondsten gedaan. Archeologische vondsten zijn te verwachten op de hogere zandrug-
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
gen in het natte gebied, omdat dit de plekken zijn die het eerst in gebruik zijn genomen voor bewoning. Onder het esdek bevinden zich resten van oude nederzettingen. Tijdens de vroege ijzertijd werd het klimaat droger. Er traden zandverstuivingen op. Bovendien raakte de grond uitgeput. Daardoor verdween op veel plaatsen de bewoning, veelal tot na de Romeinse tijd, vaak zelfs tot aan de middeleeuwen. In de vierde eeuw na Chr. woonde hier de Chamaven. Tijdens de grote volksverhuizingen werd hun plaats gedeeltelijk ingenomen door de Saksen. Die vestigden in deze streken het Hamaland. Vanaf de zevende eeuw breidden de Franken hun invloed naar het noordoosten uit, wat leidde tot oorlog met de Saksen. Volgens Kohl (Kohl, W., 1974: Geschichte des Kreises Borken. In: Der Kreis Borken, 70-93.) zou de grens tussen de invloedssferen van de bisdommen Munster en Utrecht zelfs eeuwen later nog samenhangen met deze etnische verschillen. De Saksische boeren hebben waarschijnlijk de hogere gronden ontgonnen, grotendeels dezelfde als in de ijzertijd. Toen de bevolking echter toenam, moest de productie geïntensiveerd worden. Daartoe werd bodemvruchtbaarheid geïmporteerd door de bouwland te bemesten met mest van de schapen en met plaggen. Zo vormden de heidevelden eeuwenlang de wingewesten voor de akkerbouwgronden (essen, kampen). Door deze bemesting werden de essen veelal geleidelijk opgehoogd (enkeerdgronden). Dit esdek kon meer dan een meter dik zijn, afhankelijk van het aantal jaren dat er akkerbouw is bedreven. Aanvankelijk waren de akkers geconcentreerd op vruchtbare plaatsen, veelal op het plateau (Lievelderes, Vragenderes). Later verspreidde de landbouw zich over het gebied, waarbij ook veel kleinere en qua bodemvruchtbaarheid mindere gronden werden benut zoals haarpodsolgronden en dekzandruggen van bijvoorbeeld de Harreveldse Es en de kleine essen bij Zieuwent). Zo ontstond het karakteristieke Achterhoekse hoevelandschap met de verspreide boerderijen en essen of kampen.
|
37
38
|
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Door de vergroting van het areaal akkers, moest ook het heideareaal toenemen om voldoende mest te krijgen. Zo verdween steeds meer aaneengesloten bos. Omdat op veel plaatsen het landschap van nature echter niet zeer geschikt was voor landbouw, bijvoorbeeld in de beekdalen en moerassige laagten, bleef er vrij veel bos over. Ook in de omwallingen van de percelen, die voor de komst van het prikkeldraad vooral uit stekelige, al dan niet gevlochten struiken en bomen bestonden, bleef in deze streken veel opgaand hout gespaard. Daarnaast waren er bomen rond de boerderijen en allerlei boerenbosjes, waaruit bouw- en geriefhout werd gehaald. De Hottingerkaart laat fraai zien hoe het landschap zich aan het eind van de achttiende eeuw had ontwikkeld. We zien agrarisch cultuurland rondom Groenlo, we zien de Lievelter Nesch, Vraageren (met Oude Capelle) en de Barlse Nesch met de grotere hoogteverschillen. Ook de beken zijn gedetailleerd ingetekend. In de laagte ten zuiden van Lichtenvoorde (Aaltense Goor/Zwarte Veen) zien we andere namen dan tegenwoordig: ’t Baarlse Goor, ’t Lichtenvoordse Veen, ’t Groote Veen, ’t Vaesseveltse Veen, Aaltense Veen. Ten zuiden van de huidige molen Hermien is open water getekend. Iets ten zuiden daarvan een kleine nederzetting op de overgang naar de zandrug: ’s Graevenschuur. Opvallend is ook de aanwezigheid van de voorloper van de Veengoot, die de rug bij Harreveld doorsnijdt. Hij is getekend als een meanderende beek, die vrijwel recht naar het noorden loopt (globaal langs De Schutterij en het Hazenpad) en zich in Het Souwent in drieën splitst en min of meer verdwijnt. Nergens ten noorden van de weg tussen Lichtenvoorde en Zieuwent (de huidige Rouwhorsterdijk) is hij meer te vinden. De oostelijke tak liep via ’t Kevelder naar ’t Rolder. De middelste tak loopt naar het huidige midden van het dorp (de kruising van de weg van Zelhem naar Lichtenvoorde en die van Harreveld naar Groenlo). De westelijke tak komt uit tussen het dorp en Te Molder in een ven (buiten de uitsnede links). Mogelijk loopt deze tak nog wel een stukje door naar het noorden, waar hij verdwijnt in het broek (moeras). Zieuwent was rond 1780 niet veel meer dan een paar huizen bij de kruising van de wegen tussen Lichtenvoorde en Ruurlo en die van Harreveld naar Groenlo, en natuurlijk de verspreide boerderijen in dat gebied. Rond 1900 is het dorp duidelijk in ontwikkeling: de kerk is gebouwd en er is een school. Verder is er langs de straatweg (verharde weg) van Lichtenvoorde naar Ruurlo een stuk lintbebouwing aan het ontstaan.
De Veengoot op de Hottingerkaart, ca 1773-1794
2. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE IN LAGEN
Op de Hottingerkaart zien we verder landgoedstructuren bij Harreveld: ‘Harevelt’. Hier stond vroeger een kasteel met een lanenstructuur met formele (Franse) aanleg. Rond 1900 was dit een klooster en tegenwoordig een justitiële jeugdinstelling. Van de landgoedstructuren is alleen de gracht nog goed herkenbaar. De Kerkstraat, de De Bothweg en de Lindeboomweg zijn oude lanen van het landgoed. Met de bouw van de kerk aan het eind van de negentiende eeuw heeft het dorp de status van kerkdorp gekregen. Een iets eenvoudiger landgoed vinden we ook ten zuidoosten van Lichtenvoorde: Tongerlo. Ook dit is niet meer als landgoed te herkennen. Het lag op de plaats van de huidige boerderij Nijboer aan de Tongerlosestraat. Andere historische buitenplaatsen zijn er niet binnen de gemeente Oost Gelre. Het cultuurhistorisch onderzoek Oost Gelre door het Gelders Genootschap biedt een verdere inventarisatie en uitwerking van het cultuurhistorisch erfgoed in Oost Gelre en wordt geacht integraal onderdeel uit te maken van dit landschapsontwikkelingsplan.
Harreveld omstreeks 1900; Bonneblad 495 detail
|
39
40
|
|
3. Het landschap van Oost Gelre 3.1 | Oost Gelre in de regio Het landschap van de inwoners van de jonge gemeente Oost Gelre is een gevarieerd landschap. De oostelijke helft ligt op het Oost-Nederlands Plateau, terwijl de gemeente in het westen deel uitmaakt het landschap van de ontginningen van het centrale lage deel van de Achterhoek. In het westen en noordwesten aan de overkant van de ontginningen ligt het landschap van de dorpen Zelhem, Hengelo, Vorden en Ruurlo en in het zuiden aan de overkant van het Aaltense Goor begint de Achterhoekse overgang naar het landschap van de Oude IJssel. Het cultuurlandschap is overwegend in gebruik als landbouwgrond. Niet-agrarische activiteiten zijn vooral te vinden in de nabijheid van de buurtschappen en de dorpen, met name Lichtenvoorde en het stadje Groenlo. Voor de inwoners van de dorpen, de stad, en de verspreide bebouwing buiten de dorpen, is het landschap een prettige woon- en werkomgeving. Overal in het landschap zijn sporen uit het verleden te vinden. Ook de ecologische waarde van veel plekken in het gebied is onbetwist, al ontbreken echt grote natuurgebieden – op het Korenburgerveen na. Zo zorgt het watersysteem van plateau, plateaurand en pleistocene kom voor een bijzondere natuur en een uniek landschap.
3.2 | Drie dorpen en een stad tussen het plateau en het nat Het landschap van de gemeente is op te delen in drie zones: in het oosten het glooiende landschap op het plateau, in het westen het nat van het oorspronkelijk natte gebied met verspreide eenmansessen en hoeven, met daartussen een zone met drie dorpen en een stad. Het plateau onderscheidt zich door zijn relatieve grootschaligheid, met name in het glooiende dal van de Groenlose Slinge en in de heideontginningen. Als eilanden in de openheid van het overwegend agrarische landschap liggen verspreide bossen van vijf tot tien hectare, het gehucht Zwolle en het esdorp Vragender en het Vragenderveen. Het nat in het westen maakt deel uit van het centrale lage deel van de Achterhoek. Ook hier overheerst de openheid, zeker in de ontginningen van het Lievelderbroek en de Harreveldse Heide. Her en der verspreid liggen bosjes die rond het dorp Zieuwent en Mariënvelde overwegend kleiner dan vijf hectare zijn. In Het Zieuwent – het gebied van het dorp en zijn omgeving met een zwerm van nabuurschapjes – zijn kleine dekzandruggen met boerenerven te vinden, met daartussen iets lagere percelen, soms nog met elzensingels langs de sloten. Tussen het plateau en het nat ligt een zone met drie dorpen en een stad op een lange dekzandrug. Vroeger waren deze hogere gronden in gebruik voor de akkerbouw. Op de Harreveldse es en de Lievelder es maar ook ten zuiden van Groenlo is dat nog steeds herkenbaar. De es van Lichtenvoorde is tegenwoordig helemaal bebouwd. De rand van het plateau ligt ook in deze zone. Hier daalt het maaiveld in
41
42
|
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
westelijke richting van dertig meter boven NAP met zo’n vijf tot tien meter. De doorgaande wegen, de N18 en de Hamelandroute, lopen schuin door deze helling. Ze dienen vooral voor de ontsluiting van de bedrijvigheid bij de kernen. Het is druk in de plateaurand. Deze zone is aantrekkelijk voor allerlei bedrijvigheid en er komen steeds nieuwe initiatieven op. De helling van het plateau wordt daardoor als zodanig steeds minder herkenbaar.
3.3 | Elf eigentijdse landschapsensembles Het landschap van de mensen van Oost Gelre is samengesteld uit elf eigentijdse landschapsensembles. Deze ensembles onderscheiden zich door hun historische achtergronden, maar ook door hun hedendaagse gebruik. Op het plateau:
. de twintigste-eeuwse ontginningen van Zwollesche Veld; . het gehucht Zwolle en de glooiingen langs de Groenlose Slinge; . de twintigste-eeuwse ontginningen van het Lievelder en Vragender Veld; . Vragender, dorp, es, beekdalen en hoogveen op het plateau. In drie dorpen en een stad:
. het vestingstadje Groenlo met zijn recreatief uitloopgebied en linie; . Lievelde op de gradiënt van plateau naar lage natte heide; . het moderne dorp Lichtenvoorde en zijn omgeving; . het kerk- en esdorp Harreveld. In het nat:
. de twintigste-eeuwse ontginningen van de Lievelder Broek; . het Zieuwent en Mariënvelde; . de twintigste-eeuwse heideontginningen bij Harreveld. Met het woord ensembles benadrukken we dat het niet gaat om eenvormige landschappen, maar om landschappen die als samenhangende gehelen worden ervaren. Zo hoorden vroeger in het esdorpenlandschap de boerderij, de es, het beekdal en de woeste gronden bij elkaar. Het huidige grondgebruik geeft op eigentijdse wijze eveneens samenhang aan het landschap. De landschapsensembles in dit LOP zijn gebieden die mensen in deze tijd als hún landschap ervaren. De landschapsensembles zijn het landschap van mensen. In deze tijd zijn dat niet alleen meer de mensen die in de gemeente Oost Gelre wonen, werken, opgroeien en van hun oude dag genieten. Iedere dag bezoeken en doorkruisen vele anderen dit gebied, afkomstig uit de regio, maar ook van verder weg. Ook zij hebben het gevoel dat het landschap van hen is, dat zij erin mogen verpozen en ervan genieten.
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
Om een ontwikkelingsgericht plan te kunnen maken is het nodig om inzicht te hebben in de te verwachten ontwikkelingen in het gebied.
3.4 | Een ontwikkelingsgerichte karakterisering In de volgende paragrafen worden de elf landschapsensembles beschreven. Eerst wordt verwezen naar typerende landschapstypen die voorkomen in de ensembles en die in het oude Streekplan en in het LandschapsBeleidsPlan (LBP) van Lichtenvoorde uit 1995 worden benoemd. Om een koppeling met de oude landschapstypering mogelijk te maken wordt elke beschrijving van het landschapsensemble voorafgegaan door een verwijzing naar de typering die door Gerrit Schets in 1985 in opdracht van de provincie is opgesteld. Dit onderzoeksrapport met de titel ‘Landschapsbeeld van Gelderland’ is door de provincie gebruikt bij de herziening van het toenmalige Streekplan. Een betere landschappelijke beschrijving van de cultuurhistorische landschapstypen en hun vindplaatsen is sindsdien voor zover ons bekend evenwel niet meer gemaakt. Deze gedegen, systematische inventarisatie en analyse van wat toen nog restte aan onderdelen van typerende historische landschapstypen heeft nog geen doorkijk naar de stormachtige ontwikkelingen in het landschap van de laatste decennia. Het LOP wil op die ontwikkelingen voortbouwen. Een enkele keer is naar aanleiding van recente ontwikkelingen een nieuwe typering toegevoegd. Het LBP baseerde zich op de herkenbaarheid van het historische cultuurlandschap. Echter, de afgelopen decennia is het landschap in Oost Gelre op veel plekken zo veranderd dat een indeling naar oude cultuurlandschappen niet meer volstaat. Vervolgens komen het beeld en de functionele karakteristieken van het ensemble aan bod. Om evenwel een ontwikkelingsgericht plan te kunnen maken, is het ook nodig om inzicht te hebben in de te verwachten ontwikkelingen in het gebied. Wellicht nog belangrijker is het om te weten waardoor die ontwikkelingen bepaald worden. Daarom wordt een indruk gegeven van de stuwende krachten in het gebied, krachten die de actuele en toekomstige ontwikkeling van het landschap bepalen. Stuwende krachten kunnen mensen zijn die het landschap gebruiken of willen gebruiken. Het kunnen bedrijven zijn. Het kunnen ook opgaven zijn die de overheid in dit gebied moet realiseren, zoals regionale waterberging of het ontwikkelen van een ecologische verbindingszone. Ten slotte kunnen het natuurlijke processen zijn, zoals stijgende neerslagpieken die moet worden afgevoerd.
Landschap van mensen Bewust is in de benaming van de landschapsensembles steeds genoemd dat het het landschap van mensen is. In deze tijd is evenwel dit landschap niet alleen van de mensen die in de gemeente Oost Gelre wonen,werken, opgroeien en van hun oude dag genieten. Iedere dag bezoeken of doorkruisen vele mensen dit gebied, uit andere delen van de regio, maar ook van verder weg. Ook zij hebben het gevoel dat het landschap van hen is, dat zij er in mogen verpozen en ervan mogen genieten. Dit feit is kenmerkend voor het landschap van de Nederlandse samenleving aan het begin van de 21ste eeuw.
(literatuur: Het landschapsbeeld van Gelderland, Deelrapport 1 en deelrapport 5, voor de provincie opgesteld door G. Schets in 1985 )
|
43
44
|
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
Analyseschetsen van de vier landschapsensembles op het plateau
3.5 | Landschapsensembles van het Plateau Zwollesche Veld: oude doorgaande wegen met bosstrook erlangs door rechtlijnige openheid.
Zwolle: erven op de glooiingen met Slinge en zijbeken ertussendoor.
Lievelderveld: verspreide bosjes in openheid.
Vragender: samenspel van es, erven langs beekdalen eromheen tussen hoogveen (blauw) veldontginning (paars) en plateauhelling (groen).
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.5.1 | De twintigste-eeuwse ontginningen van het Zwollesche Veld (tot aan Avest en Hupsel) Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als deel van OGNO 34 (‘natte heide en broekontginningslandschap’ Meddosche Veld). In LBP+: ‘ontginningslandschap’. Beeld
Op de kaart van 1850 is dit een open onontgonnen gebied met heide en natte heide. Er liepen slechts enkele doorgaande wegen langs. Van noord naar zuid liepen de wegen van Eibergen naar de glooiingen van Meddo en van Borculo naar Groenlo. Vanuit Groenlo liep een weg naar het oosten via Zwillbrock naar Vreden. Pas in de twintigste eeuw is dit gebied ontgonnen. De wegen die van de glooiingen langs de Slinge naar de oude doorgaande wegen werden aangelegd functioneerden als ontginningsassen. De verkaveling is rechthoekig met om honderd à tweehonderd meter een erf. Min of meer haaks op die nieuwe wegen liepen nog veelal onverharde paden: een schoolpad en enkele kortsluitingen tussen de nieuwe wegen via erven. Het is een zacht glooiend gebied met regelmatig tamelijk grote open ruimtes. Functionele karakteristiek
. . . . . .
Weidebouw met hier en daar een akker, vaak maïs. Landelijk wonen. Horeca bij De Leemputten. Bossen en natuur, vaak met historie van leemafgraving. Verblijfsrecreatie. Overige bedrijvigheid.
Stuwende krachten
. Agrarische bedrijven. . Omschakelende agrarische bedrijven? . Recreatie gekoppeld aan voormalige winning van ertsen zand/ grind/leem? . Nieuwe landgoederen? . Ecologische verbindingszone langs de Steenbeek en de Hupselsche Beek.
|
45
46
|
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.5.2 | Zwolle en de glooiingen langs de Slinge Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als deel van OGKA 56 en 60 (kampenlandschap ‘Lintvelde-Beltrum-Groenlo’ en ‘Meddo-Huppel’). In LBP+: ‘kampenlandschap’. Beeld
Dit landschap bestaat uit bossen afgewisseld met weidse uitzichten over glooiingen met weide en akkers. Dit geeft het landschap hier en daar een landgoedachtige uitstraling. Zo ligt bij Oud Wiegerink het Rozenbosch aan de Slinge. Het gehucht Zwolle ligt helemaal in het bos. Opvallend zijn hier de bossen bij de verspreid gelegen, grote streekeigen boerderijen met namen als Jagerslust, Huize Wissink, Groot en Klein Avink en Oosterbosch. Vergeleken met de Bosstatistiek van 1940 is de oppervlakte bos gehalveerd. Daardoor is het gebied een stuk opener geworden. Toentertijd lag er bos in het hele landschap langs zowel de Groenlose als de Aaltense Slinge. Het waren voor het overgrote deel eikenbossen. De Slinge is goeddeels rechtgetrokken. De meanderende Slinge vormde vroeger een deel van de toenmalige gemeentegrens tussen Eibergen en Groenlo. De wegen kronkelen langs de glooiingen en lopen dood op een erf of lopen eroverheen naar het volgende erf op de volgende glooiing. Er zijn maar enkele doorgaande wegen. Vanuit Groenlo zijn die alleen via een omweg te bereiken. Verhoogd in het landschap liggen grote boerderijen, met namen die duiden op de allure van grote gemengde bedrijven. De ensembles van hoeve met erf, eenmanses, weides en bos zijn hier en daar nog te herkennen, hoewel de oorspronkelijke houtwallen en singels om de eenmansessen vaak zijn verdwenen. Dicht bij Groenlo zij deze karakteristieke ensembles van Slinge en zijloopjes, glooiingen, verspreide erven, kronkelende, niet-doorgaande wegen en eikenbossen, amper nog te herkennen. Details zijn nog wel herkenbaar in het verstedelijkte gebied langs de N18. Dit landschapsbeeld loopt door in het gebied ten noorden van Groenlo richting Beltrum, dat echter niet meer op het plateau ligt en waar vanouds de eikenbossen ontbreken. Functionele karakteristiek
. Overwegend weidebouw, enkele grote akkers bij de oude grote boerderijen. . Bossen en bedrijvigheid bij Zwolle. . Voor ommetjes vanuit Groenlo is dit gebied slecht ontsloten. Stuwende krachten
. Agrarische bedrijven. . Bedrijvigheid in de corridor langs de N18 om Groenlo. . Behoefte aan recreatiemogelijkheden, verspreid wonen, enzovoort. . Initiatieven voor nieuwe landgoederen.
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.5.3 | De twintigste-eeuwse ontginningen van Lievelder en Vragender Veld Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als deel van OGNO 44 (‘natte heide en broekontginningslandschap’ Vragenderveld). In LBP+: ‘ontginningslandschap’. Beeld
Pas in de twintigste eeuw is dit gebied ontgonnen. Honderd jaar geleden lagen de Besselinger Schans en de Grootenhuizer Schans van de linie van Groenlo nog aan de rand van een open, weids heidegebied. De schansen zelf lagen verborgen in het bos. Dit (schans)bosgebied aan de westkant van de veldontginning is in de loop van de eeuw verder uitgebreid. De overgang naar Lievelde Beoosten is daardoor vertroebeld. Nu is het een dunbevolkt gebied met tamelijk grote open ruimtes met verspreid kleine bosjes, houtsingels (eik en berk) en wegbeplantingen (eik). Het gebied is vlak maar ligt wel hoger dan het gebied ten westen ervan. Daarom moet rekening gehouden worden met zichtlijnen naar de Lievelder es en het landschap in het westen – ook over en door de verdichtende terrasrand. Het wegenpatroon is regelmatig met loodrecht kruisende wegen. De erven liggen daar regelmatig verspreid aan. Doorgaande wegen lopen niet door het gebied, maar aan beide zijden in noord-zuidrichting. Functionele karakteristiek
. Overwegend grasland. . Verblijfsrecreatie. . Overige bedrijvigheid. Stuwende krachten
. Agrarische bedrijven. . Omschakelende agrarische bedrijven. . Nieuwe landgoederen. . Ecologische verbindingszone langs het spoor.
|
47
48
|
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.5.4 | De marke Vragender Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als OGES 26 (essenlandschap ‘Vragender’ met delen van OGNO 44 en 54 (‘natte heide en broekontginningslandschap’ Vragenderveld en Schaarsheide). In LBP+: ‘essenlandschap met rand kampenlandschap er omheen en daaromheen weer overgang naar ontginningslandschap’. Beeld
De grote Vragender Es is een fenomeen. Vanouds was deze es als een echte es in gebruik als bouwland. Tegenwoordig is hij overwegend in gebruik als gras- en maïsland. Bovendien is het dorp voor een deel op de es uitgebreid. Aan de noordrand van het dorp staat een ruine van een oude kapel die de bolle ligging van de es fraai markeert. Gebleven zijn de openheid, de bolle ligging en de beplantingen van eikensingels en -bosjes om de es. Ook zijn nog bijzonder gave steilranden en hollewegen te vinden. Om de es ligt een krans van oude boerenerven, verbonden door slingerende wegen. In het oosten ligt een smalle strook ontginning met daarachter het Vragenderveen. Aan de noord- en aan de zuidkant van de es hebben de Vragender respectievelijk Weijenborgse Beek hun bovenlopen. Vooral naar het westen zijn deze als zogeheten ‘laaglandbeken’ ingeplant. Langs deze beken ligt nog een reeks erven. Dat deel van het landschap wordt vaak tot het kampenlandschap gerekend. Echter, het geheel van es, beekdalen en erven inclusief de overgang naar de ontginning, kan ook als geheel tot esdorpenlandschap gerekend worden. Veel wegen op en om de es zijn onverhard. Functionele karakteristiek
. Weidebouw en bouwland op de es. . Om de es een gordel van kleinschalige afwisseling van wonen, landbouw, recreatie- en andere bedrijvigheid, daaromheen een overgang naar de agrarisch gebruikte ontginningen. Stuwende krachten
. Agrarische bedrijven. . Mensen uit het dorp, maar ook bewoners van de krans om de es. . Routegebonden recreatie vanuit Lichtenvoorde. . Verblijfsrecreatie. . Verbrede landbouw. . Nationaal Landschap Winterswijk. . archeologie, cultuurhistorie.
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.6 | Landschapsensembles van de drie dorpen en de stad
Analyseschetsen van de drie dorpen en de stad
Groenlo: gesloten naar het landschap.
Es van Lievelde tussen plateau en broekontginning.
Lichtenvoorde: voorzichtige opening naar landschap via beken.
Harreveld aan de es: tussen Goor, heideontginningen en éénmansessen.
|
49
50
|
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.6.1 | De stad Groenlo Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als deel van OGKA 56 (kampenlandschap ‘Lintvelde-Beltrum-Groenlo’). In LBP+: ‘kampenlandschap’ en ‘bebouwde kom’. Beeld
Het centrum van Groenlo, de vesting, heeft een ambivalente relatie met het Slingedal. Weliswaar stroomt water uit een zijdalletje van de Slinge via de grachten naar de Slinge in het noorden, maar de mogelijkheden om de vesting te verbinden met de sfeer van het Slingedal, worden nauwelijks benut. In het oosten is de beeldkwaliteit zeer onder de maat. De relatie van de stad met het plateau en met het Slingedal is verkwanseld. De bedrijvigheid langs de N18 is lelijk in het landschap ingepast. In het westen vormt de Slinge, hier een kanaal, een harde rand tussen de bebouwde kom en het kampenlandschap rond Beltrum. In het zuiden is de overgang naar grote ruggen met historische essen onduidelijk. Dat komt onder meer door de ligging van de N18. De circumvallatie-linie rond Groenlo is lang niet overal zichtbaar en ervaarbaar, Functionele karakteristiek
. Aan de westkant bevinden zich woonwijken die door wegen en Slinge zijn afgesloten. . In het centrum ligt de vesting met een ambivalente relatie tot het Slingedal. . Binnen de vesting ligt een historisch stadje en allerlei voorzieningen. . In het oosten en noorden bedrijvigheid langs N18. . Het noordwesten is agrarisch gebied. . In het zuiden wisselen landbouw en natuur elkaar af. . In het uiterste noorden loopt een ecologische verbindingszone langs de Hupselsche Beek. Stuwende krachten
. Bedrijvigheid langs de N18. . Landschapsgenieters in de stad die nu amper het landschap in kunnen. . Recreatie en toerisme zijn gebaat bij verbetering van de allure van vestingstad in een oud landschap met linie (bijvoorbeeld de bouw van een uitzichttoren in de schansen). . Groeiende vraag naar wonen en werken met landgoedallure. . Ecologische verbindingszone Hupselsche Beek.
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.6.2 | Rond de Lievelder Es Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als samenstel van OGES 24 (‘essenlandschap Lievelder es’) en OGKA 61 (‘kampenlandschap Mariënvelde-ZiewentLievelde’). In LBP+: ‘essenlandschap’, ‘kampenlandschap’ en ‘bebouwde kom’. Het noordoostelijke deel van OGNO 39 en het westelijke deel van OGNO 44 horen ook bij dit ensemble. Beeld
De Lievelder Es waar een met linden omzoomde weg midden overheen loopt, is magnifiek. Vanouds was deze rug als echte es in gebruik als bouwland, nu is het overwegend grasland. Gebleven zijn de openheid en de bolle ligging. Kenmerkend voor de rug is de lengterichting die de rand van het plateau volgt. De noordelijke uitloper van de es is het hoogst. Daar zijn nog enkele steilranden aanwezig. Eigenlijk bestaat de rug uit twee ruggen. Ter hoogte van de doorsnijding met het spoor ligt een laagte tussen het grootste noordelijke deel van de rug en het zuidelijke deel. Dit zuidelijke deel is grotendeels gebruikt voor de bouw van het dorp nabij het station. Het onbebouwde westelijke deel vormt een mooie cultuurhistorische overgang naar het landschap ten westen van de Lievelder Es. Om de es heen ligt een krans van buurtschappen met erven en eenmansessen bij Erve Kots en aan de Stegge (het vroegere Lievelde Bewesten). De beplanting bij deze erven contrasteert met de open Lievelder Es, en versterkt daardoor de ruimtelijke eenheid van de es. In het oosten tussen de Lievelder Es en het Vragenderveld ligt nog een laagte. Deze vormt de bovenloop van de Lievelder Beek en functioneerde vroeger als het weiland van het buurtschap Lievelde Beoosten, het gehucht ten oosten van het latere dorp Lievelde bij het NS-station. De N18 ligt hier als een barrière in de overgang van het Lievelder Veld naar het oosten. Lievelde is nu een besloten, stevig in het landschap verankerd dorpje. Functionele karakteristiek
. In het oosten zijn natuur, landbouw en Huize Loreto te vinden. . Centraal ligt de es met weidebouw. In het dorp zijn woningen en voorzieningen geconcentreerd. . Het westen bestaat uit kleinschalige afwisseling van landbouw, recreatie- en andere bedrijvigheid bij Erve Kots en aan De Stegge. Stuwende krachten
. Vernieuwers en verbreders om de es. . Natuur aan de oostkant. . Nationaal Landschap Winterswijk. . archeologie, cultuurhistorie.
|
51
52
|
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.6.3 | Het dorp Lichtenvoorde Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als samenstel van noordelijk deel van OGKA 70 (‘kampenlandschap Vragender Dale Heurne’) en het noordoostelijke deel van OGNO 53. Het zuidwestelijk deel van OGNO 44 hoort ook bij dit ensemble. Verder een onbenoemd deel ten Noordwesten van Lichtenvoorde aan te duiden als ‘het Lichtenvoorderveld’. In LBP+: ‘kampenlandschap’, ‘ontginningslandschap’ en ‘bebouwde kom’. Beeld
Kenmerkend voor Lichtenvoorde de aaneenschakeling van woonwijken en voorzieningen langs historische wegen. De woonwijken zijn van het omliggende landschap afgesloten. Het dorp heeft veel horeca. In het centrum ligt nog de fundatie en een grachtenstelsel van het kasteel dat hier bij de ‘licht voorde’ lag, een doorwaadbare plaats in de beek. In het noorden vormt de N18 een belemmering in de overgang naar het ontginningslandschap met elzensingels en zandpaden. Ook in het oosten is het landschap, hier de overgang naar het plateau, moeilijk toegankelijk. Dit overgangsgebied naar het dorp Vragender op het plateau, is een patchwork van allerlei activiteiten. In het zuiden zijn meer mogelijkheden voor een koppeling met het landschap. Functionele karakteristiek
. Centraal liggen een woonkern met veel bedrijvigheid, horeca en voorzieningen. . Ten noorden en zuiden daarvan een multifunctionele, soms rommelige groene strook die de oude beeklopen door de lichte voorde volgt. . Ten westen daarvan liggen woonwijken. In westen en noorden worden deze scherp afgegrensd door de N18. . Ten oosten van de kern en de groene strook bevinden zich een aantal woonwijken en een strook bedrijventerrein tot aan de Hamelandroute. . Ten noorden en westen van de bebouwde kom wisselen extensieve bedrijven en natte natuur elkaar af. . Ten oosten daarvan ligt de terrasrand met allerlei activiteiten, natuur, wonen, recreatie, enzovoort. . Ten zuiden van de bebouwde kom ligt een agrarisch gebied met veel weidebouw. Stuwende krachten
. Dorpelingen die willen genieten van het landschap. . Bedrijvigheid langs doorgaande wegen. . Horeca bedrijvigheid in het dorp gericht op toeristen. . Natuurontwikkeling langs de Baakse Beek en de Lichtenvoordese Beek door het centrum. . Initiatieven op de plateaurand. . Vraag naar wonen en werken met de allure van landgoederen. . Cultuurhistorie in de vorm van plannen voor een historisch centrum.
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.6.4 | Het kerk- en esdorp Harreveld Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als deel van OGKA 61 (‘kampenlandschap Harreveld’) en het noordwestelijke deel van OGNO 53 en zuidelijk randje van deel van OGNO 45. In LBP+: ‘kampenlandschap’, ‘essenlandschap’ en ‘bebouwde kom’. Beeld
In het esdorp Harreveld is de geschiedenis op veel plekken nog zichtbaar, zoals in het wegenpatroon, in beplantingen en open plekken. De wegen naar de es, de weidegronden en de openheid van de voormalige heidevelden zijn er nog. De overgangen tussen de delen van het landschap in dit ensemble verdienen blijvend aandacht. De Harreveldse es is weids, bollend en glooiend en goed herkenbaar in het landschap. De meeste boerenerven liggen in een boog om de enk heen of staan tegen de dorpskern aan. Het grote bedrijf aan de noordoostrand van het dorp is een zware belasting door zijn grootschalige bebouwing en door het vele verkeer dat het met zich meebrengt. Ten noordoosten van het dorp bevinden zich oude eenmansessen met kleinschalige erf- en wegbeplantingen (brinken). In het noordwesten ligt de overgang met historische rechte lijnen naar het heideveld. Nu is deze overgang slecht te ervaren door de penitentiaire inrichting die hier het landschap letterlijk afsluit. Functionele karakteristiek
. De enk kent overwegend agrarisch gebruik (weide- en akkerbouw). Dichter bij het dorp zijn een enkele boomkwekerij of andere bedrijvigheid te vinden. . In het noordoosten zijn natuur, landbouw en wonen in het gebied van eenmansessen op een kleinschalige manier vermengd. . In het noordwesten liggen de penitentiaire inrichting en sportterreinen. Stuwende krachten
. Het grote bedrijf in Harreveld. . De penitentiaire inrichting. . Randschappelijk wonen en werken (in clusters aan het bestaande dorp). . Recreatieve uitloop vanuit het dorp. . De mogelijke aanpassing van de N18 of omvorming van de N18 in een rijkssnelweg (A18)
|
53
54
|
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
Analyseschetsen van de drie landschapsensembles in het nat
3.7 | De landschapsensembles in het nat
Lievelderbroek: robuuste nieuwe natuurstroken in open landschap.
Zieuwent: kronkelende oorspronkelijk natte laagtes tussen éénmansessen (groen) met erven op de rand.
Harreveldse Heide: rechte lijnen en weidsheid
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.7.1 | Het ontgonnen Lievelder Broek Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als zuidelijk deel van OGNO 39 (‘Zuidelijke Broek’). In LBP+: ‘ontginningslandschap’. Beeld
Het landschap vormt het zuidelijke deel van een aaneenschakeling van verschillende heide- en broekontginningen met grote open ruimtes. Het gebied is vlak en vrij ijl bebouwd met enkele flinke erven, maar overwegend kleine boerderijen. Ze liggen aan enkele lange rechte verharde wegen. Door het landschap lopen verder tal van zandpaden. Veel beplantingen zijn in de laatste decennia geruimd. Verspreid staan nog solitaire bomen als relicten van de vroegere houtsingels en bosjes. Wel is er nog stevige wegbeplanting langs de verharde wegen. Langs de Lievelder Beek, de Nieuwe Beek/Koolmansdijk en de Baakse Beek zijn in de ruilverkaveling flinke beplantingselementen (bosjes van een tot drie hectare) en beekbeplantingen passend bij de laaglandbeken aangebracht. Deze beplantingen zorgen, samen met het flinke formaat van de beken, voor een heel eigen wereld los van het open ontginningsgebied. In het noordoosten doorsnijdt de spoorlijn het landschap. Vanuit het gebied lopen zichtlijnen naar de Lievelder Es en De Stegge. Functionele karakteristiek
. Weidebouw en wonen in voormalige boerderijen. . Diverse bedrijvigheid. . Natuurontwikkeling in de ecologische verbindingszone langs beken en de Koolmansdijk. Stuwende krachten
. Weidebouwbedrijven. . Ecologische verbindingszone langs beken en de Koolmansdijk. . Waterbeheer. . Omschakelende agrarische bedrijven. . Recreatie. . Nieuwe landgoederen.
|
55
56
|
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.7.2 | Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als zuidelijk deel van OGKA 61. In LBP+: ‘kampenlandschap’ Beeld
Het landschap bestaat uit een kleinschalige afwisseling van open- en beslotenheid met concentraties van bebouwing in buurtschapjes op kruisingen van kronkelende wegen over de randen van de eenmansessen. De eenmansessen liggen bol in het land, soms met beplanting op aangrenzende steilranden. De weides tussen de ruggen vormen de brongebieden voor de bovenloopbeekjes die ten noordwesten in de Baakse Beek en de Veengoot uitkomen. De beekjes zien er momenteel uit als sloten. Vroeger was dit kampenlandschap kleinschalig en besloten, met bosjes, brinken, steilrand-, en wegbeplantingen. Die beplantingen zijn geruimd in de tijd van Ruilverkaveling Zieuwent Harreveld. Slechts enkele houtwalfragmenten en solitairen werden gespaard en in de lagere delen op de overgang naar de ontginningen staan hier en daar nog elzensingels langs sloten. De laatste jaren is er een toename van het aantal kerkenpaden door herstel en nieuwe aanleg. Functionele karakteristiek
. Kleinschalige afwisseling van landbouw, wonen en diverse bedrijvigheid. . Natuur is vooral beperkt tot de hoofdlopen van Baakse Beek en Veengoot. Stuwende krachten
. Bestaande landbouwbedrijven met weidebouw. . Nieuwe intensieve agrarische bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied in het noordwesten. . Landbouwbedrijven die zich heroriënteren, wellicht op groene en blauwe diensten. . De aanleg van kerkenpaden. . Nieuwe landgoederen. . Initiatieven voor vrijkomende agrarische bebouwing. . Wonen in de buurtschappen geeft nieuw leven aan de buurtschappen en groei van het kleinschalig markengevoel door de ervaring met de kerkenpaden.
3. HET LANDSCHAP VAN OOST GELRE
3.7.3 | Het landschapsensemble van de mensen in Harreveldse Heide Landschapstypen
In Schets ’85 aangeduid als zuidelijk deel van OGNO 45. In LBP+: ‘ontginningslandschap’. Beeld
In deze vlakke open, grote, natte heideontginning ligt de bebouwing verspreid langs enkele rechte wegen. De twee zuidelijkste komen uit Harreveld en maken in het westen een hoek om af te buigen naar de rug waar de Aaltenseweg (hier als zandweg) en de Landstraat over lopen. Vanaf deze wegen is het land verkaveld. De achterkant van de kavels bestaat uit een waterloop die het water afvoert naar de Veengoot. In het zuiden ‘ontspringt’ deze waterloop in een langwerpig bosje midden in de open ruimte tussen de twee zuidelijkste wegen. Een derde weg, de Nicolaasweg, loopt recht van de Aaltenseweg naar Het Zieuwent. Opvallend is dat de boerderijen alleen aan de westkant van deze weg liggen, om en om aan de weg of zo’n tweehonderd meter daarvandaan aan een doodlopende insteekweg. Vroeger lagen deze aan het eind van de bewoonde wereld, aan de rand van de woeste gronden van Stuivezand. Functionele karakteristiek
. Overwegend weidebouw. . Bedrijvigheid. . Recreatie Stuwende krachten
. Weidebouw. . Omschakelende agrarische bedrijven. . Recreatie. . Wonen. . Nieuwe landgoederen? . Natuur en grootschalige waterberging.
|
57
58
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
zie voor nadere toelichting en uitvergroting: Streekplan Gelderland 2005
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
4. Overheid en landschap Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is gebonden aan verschillende beleidskaders. In de eerste plaats is dat het Streekplan Gelderland, dat in 2005 in werking is getreden. Dit plan vereist ontwikkelingsgericht werken. Volgens het Streekplan krijgen gemeenten meer zeggenschap op het eigen grondgebied. Zo hoeven gemeenten voor bijvoorbeeld bouwprojecten niet altijd toestemming van de provincie te vragen. In het Streekplan zijn allerlei plannen van de rijksoverheid verwerkt. Een tweede belangrijk kader vormt het Reconstructieplan Achterhoek–Liemers. Hierin is het beleid voor het landelijk gebied vastgelegd. Het Reconstructieplan geeft hoofdzakelijk kaders, waarbinnen concrete maatregelen en projecten kunnen worden voorgesteld. Het LOP begint waar het Reconstructieplan ophoudt. Veel van de projecten die voortkomen uit het LOP kunnen worden ingebracht in het Reconstructieproces.
4.1 | Streekplan Gelderland 2005 Het Streekplan Gelderland 2005 is ontwikkeld volgens twee relatief nieuwe filosofieën in de ruimtelijke ordening: . ontwikkelingsplanologie: niet tegenhouden op basis van regels, maar ontwikkelen en stimuleren op basis van gestelde doelen; en . regionale differentiatie en zeggenschap met als motto: ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, voor het Streekplan vertaald in ‘lokaal wat kan, provinciaal wat moet’. Dit betekent onder meer dat gemeenten meer zeggenschap krijgen bij het ontwikkelen van projecten in verwevingsgebied en in de stedelijke gebieden. Het groen-blauwe raamwerk is echter een ‘structuur van provinciaal belang’ en daarom uitgesloten van de vrijstellingen voor het ontwikkelen van projecten.
4.1.1. | Generiek beleid Wonen en werken
De ruimte voor gemeenten voor woningbouw en functieverandering in het buitengebied (buiten het groen-blauwe raamwerk) is toegenomen. Daarbij zijn echter nog wel allerlei beleidsregels geldig. Zo staan in het Streekplan regels voor functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing. Ook is er een bundelingsstrategie voor bebouwing: steden en regionale centra (zoals Doetinchem) dienen hun procentuele aandeel in de bevolking van de Achterhoek te houden. Het Streekplan formuleert specifiek beleid voor bebouwing in het buitengebied die haar functie verliest. Daarbij geldt een aantal doelstellingen: . agrarische bedrijven mogelijkheden bieden voor aanvullende economische activiteiten; . leefbaarheid van het platteland bevorderen en tegemoet komen aan de vraag naar landelijk wonen; . ruimte bieden aan niet-agrarische bedrijven die gebruikmaken van
‘De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005–2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruikmakend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.’
|
59
60
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
de kwaliteiten van het buitengebied; . verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken en door de resterende vrijgekomen gebouwen te slopen. Verder spoort het Streekplan de gemeenten aan om voor verevening te zorgen: nieuwe functies moeten bijdragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en van publieke functies van het buitengebied, afhankelijk van de locatie waar functieverandering plaatsvindt. Dat kan gaan om herstel of verbetering van cultuurhistorische waarden, van het landschap, van recreatieve mogelijkheden of van de leefbaarheid. Met andere woorden: functieverandering moet niet alleen goed zijn voor de (nieuwe) eigenaar of gebruiker, maar ook voor de omgeving en de mensen die daar wonen. De nieuwe Grondexploitatiewet die vermoedelijk in 2007 of 2008 in werking treedt, moet verevening een juridisch fundament geven. Bij functieverandering van een agrarische functie naar wonen dient in principe het bebouwde oppervlak gehalveerd te worden. Dat geldt ook in het groen-blauwe raamwerk. Voor functieverandering naar bedrijvigheid zijn aanvullende eisen opgesteld, vooral voor het groenblauwe raamwerk. Het gaat altijd om kleinschalige bedrijvigheid (kleiner dan 500 vierkante meter), die geen grote verkeersstromen mag veroorzaken. Waterbeheer
In Oost Gelre is een aantal zoekgebieden aangegeven voor waterberging. Het gaat om de volgende terreinen (zie kaart): . stroomgebied Slinge: ten oosten en noorden van Groenlo; . stroomgebied Baakse Beek: langs de Vragenderbeek, direct ten oosten van de Hamelandroute en langs de Weijenborgerbeek, omgeving Koolmansdijk en omgeving Otterpad; . stroomgebied Veengoot: Zwarte Veen en ten zuiden van Mariënvelde. Inmiddels is duidelijk dat er niet meer ingezet wordt op grootschalige waterberging maar juist op kleinschalige retentie en opvang.
Nieuwe invulling van vrijgekomen agrarische bebouwing
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
Detail uit Streekplan, themakaart Cultuurhistorische identiteiten
Cultuurhistorie
De aardkundig bijzondere gebieden krijgen een extra afweging bij ruimtelijke ontwikkelingen (zie kaartje). Cultuurhistorische kwaliteiten komen vooral aan bod in de ecologische hoofdstructuur en de Waardevolle Landschappen. Ook worden ‘cultuurhistorische identiteiten’ aangewezen, op basis van landschap en cultuurhistorie. Voor Oost Gelre benoemt het Streekplan de volgende gebieden en kwaliteiten: Achterhoek rond het natte midden
Winterswijks Plateau
afwisselend boerenland
natte midden
omstreden ligging
kleinschalig boerenland
het rijk gevarieerde kampenlandschap
het vlakke natte middengebied van de Achterhoek als barrière
wisselende machten en de strijd daartussen bepaalden het land
zeer kleinschalig karakter door geomorfologie en daarop inspelende mens
Archeologische waarden staan centraal in het Verdrag van Malta. Dat vereist een aanpassing van de Monumentenwet en ook gemeenten moeten hun bestemmingsplannen met het verdrag in overeenstemming brengen. Ook voor de historische geografie geeft het Streekplan geen harde kaders, maar verwijst het naar de Monumentenwet en het vastleggen van waarden in bestemmingsplannen. Alleen voor zogenaamde ‘molenbiotopen’ bestaat de Gelderse Molenverordening, die windvang en herkenbaarheid van molens in hun omgeving regelt.
‘De provincie bevordert een hoge ontwerpkwaliteit die belangrijke historische gegevenheden integreert in de planvorming, en die bijdraagt aan het scheppen van nieuwe kwaliteiten die tot onze cultuurhistorische waarden kunnen gaan behoren.’
|
61
62
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
Natuur
Basis van het ruimtelijke natuurbeleid is de ecologische hoofdstructuur (EHS). Dit is een samenhangend netwerk van natuurgebieden (kerngebieden) en natuurrijke cultuurlandschappen. In 2018 moet de ecologische hoofdstructuur gereed zijn. Voor Oost Gelre is de Reconstructie daartoe een belangrijk instrument. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de ‘nee, tenzij’-benadering. Bestemmingswijziging is niet mogelijk als daarmee de kenmerken of waarden van het gebied wezenlijk worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er een groot openbaar belang in het geding is. In geval van een ‘tenzij’ dienen ‘compensatie’ en ‘mitigatie’ plaats te vinden. Naast EHS-natuur (bestaand uit grotere natuurgebieden) zijn er de categorie gebieden van EHS-verweving, waarbij natuur voorkomt in mozaïek met andere functies, meestal landbouw. Het gaat daarbij om landgoederen onder de Natuurschoonwet, maar ook om agrarische cultuurlandschappen met hoge natuurwaarden. In dergelijke gevallen is ruimte voor agrarisch gebruik met eventuele uitbreiding, voor extensieve recreatieve ontwikkelingen en voor nieuwe landgoederen. Als derde categorie bestaat de EHS uit verbindingszones waar de ecologische verbindingsfunctie wordt versterkt. Deze zones bestaan uit landbouwgronden en verspreid gelegen kleine natuur- en boselementen, waarbij veelal beken en andere watergangen de as van de ecologische verbindingszone vormen. De meeste ecologische verbindingszones zijn van regionaal belang. In de Nota Ruimte is echter ook een aantal verbindingen van nationaal belang aangemerkt, waaronder de verbinding van de Veluwe naar Duitsland door de Achterhoek. In de Midden-Achterhoek ligt de zoekzone voor deze robuuste verbinding aan weerszijden van de Baakse beek. Het planologisch beleid is gericht op het voorkomen van verstedelijking in deze zone. De provincie zal hiermee rekening houden bij het accorderen van zoekzones voor stedelijke functies in dit gebied. Voor water van het Hoogste Ecologisch Niveau komen er bufferzones van vijftien meter breed aan beide zijden van de watergang voor bestrijdingsmiddelen en meststoffen. Deze gelden alleen voor nieuwe teelten.
Ecologische hoofdstructuur en ecologisch waardevolle wateren
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
Landbouw
Voor een duurzame bedrijfsvoering kan het nodig zijn om de verkaveling aan te passen, bijvoorbeeld door kavelruil. Indien daarvoor ingrepen nodig zijn zoals het verplaatsen van houtsingels of sloten, dan is het gewenst dat dat bijdraagt aan de samenhang in het landschap, zoals een logischer ecologische dooradering of een kortsluiting in een wandelnetwerk. Deze aanpak is in lijn van de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie. Inkomsten uit andere bron dan voedselproductie kan voor een deel van de grondgebonden landbouwbedrijven de economische levensvatbaarheid verbeteren. Bijkomend maatschappelijk voordeel is dat de, met de melkveehouderij en andere grondgebonden takken samenhangende, landschappen kunnen worden onderhouden. De provincie wil daarom ook niet-agrarische activiteiten ruimte bieden. Intensieve vormen van landbouw, zoals intensieve veehouderij en glastuinbouw, worden geclusterd. Nieuwvestiging buiten de daartoe aangewezen gebieden is niet mogelijk. Zie ook het Reconstructieplan.
Landbouw is nog steeds een belangrijke bron van economisch verkeer en werkgelegenheid
Landschap
Het landschap staat onder druk door ruimtelijke ingrepen die de karakteristieke verschillen ondermijnen. De behoefte aan kenmerkende landschappelijke verschillen tussen en binnen regio’s neemt tegelijkertijd eerder toe dan af. Steeds meer blijkt de omgevingskwaliteit van betekenis voor het woon- en werkklimaat en voor recreatie en toerisme. De provincie stelt dan ook als doelen van het ruimtelijk beleid voor de Gelderse landschappen: . het in stand houden van de variatie aan Gelderse landschappen; . het behouden van de openheid van karakteristieke open landschapseenheden (waardevolle open gebieden); . het versterken van de samenhang in karakteristieke landschappen (waardevolle landschappen); . het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van het landschap. Ruimtelijke ontwikkeling moet niet alleen worden afgestemd op aanwezige landschapskenmerken, maar ook bijdragen aan verbetering van de landschappelijke samenhang. Het streekplan benoemt een aantal belangrijke landschappen (groen op het kaartje). Daarnaast wijst de Nota Ruimte een aantal Nationale Landschappen aan (bruine contour). Binnen deze gebieden moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoen aan het ‘ja, mits’-criterium: ze moeten liggen binnen ‘zoekzones voor stedelijke functies’ of ‘zoekzones voor landschappelijke versterking’ en zijn gebonden aan strikte criteria. In die laatste zones zijn dat vooral de karakteristieke kenmerken die bij die streek horen. Regio’s of samenwerkende gemeenten kunnen deze zones aanwijzen. De provincie stelt ze vervolgens vast als streekplanuitwerking. Voor één categorie landschapseenheden verwacht de provincie van de gemeenten bijzondere verantwoordelijkheid. Dat is de selectie van (regionaal) karakteristieke essen, kommen, broek- en veenweidegebieden (zie themakaart 24: Open gebieden). In de gemeente Oost Gelre zijn dat de Vragender es (oranjebruin) en het broekgebied rondom het Vragenderveen (groen).
Detail uit Streekplan, themakaart 22 Landschap
Detail uit Streekplan, themakaart 24 Open gebieden
|
63
64
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
Recreatie en toerisme ‘Toeristische en recreatieve activiteiten zijn in het algemeen sterk gebonden aan landschappelijke kwaliteiten en specifieke gebiedskenmerken, zoals water of bosgebieden. Initiatieven voor toeristisch-recreatieve voorzieningen dienen daarom te worden beoordeeld op de mate van aansluiting bij de regionale gebiedskenmerken en hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het regionaal toeristisch-recreatieve product. Differentiatie naar aard en intensiteit wordt op die manier gebiedsgericht.’
Detail uit Streekplan beschermingskaart
Extensieve verblijfsrecreatie wordt gestimuleerd zolang dat te verenigen is met natuur- en landschapsdoelstellingen. Dit geldt met name binnen het groen-blauwe raamwerk en de Waardevolle Landschappen. Vanwege de kwetsbaarheid van de EHS-natuur is het ‘nee, tenzij’-regime ook van toepassing op extensieve vormen van verblijfsrecreatie, tenzij het gaat om functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing. Voor langeafstandswandelpaden (rode stippellijnen) en langeafstandsfietsroutes (oranje lijnen) die deel uitmaken van landelijke netwerken is planologisch bescherming geboden. Bedreiging ervan door ruimtelijke ontwikkelingen dient in hetzelfde initiatief te worden gecompenseerd.
4.1.2 | Regiospecifiek beleid Achterhoek Opvallend is dat in de Regionale Structuurvisie Achterhoek op de eerste plaats wordt gekozen voor ‘het behouden, benutten en versterken van het karakteristieke landschap en de schaal van de Achterhoek’. Ook de overige doelstellingen zijn vrij sterk gericht op behoud van de bestaande situatie, met uitzondering van de ‘bereikbaarheidsdoelstelling’. Daarin wordt gestreefd naar aanleg van de A18 ‘voor een gebundelde afwikkeling van het verkeer’. De Visie benoemt beken als dragers van het landschap. Herstel van de bekenstructuur en verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit kunnen een belangrijke impuls geven aan de beleving van het Achterhoekse (cultuur)landschap en het recreatieve medegebruik, maar ook aan ecologische verbinding en het vasthouden van water. Er zijn ‘kansen voor koppeling van maatregelen voor het vasthouden van water met verbreding en (ecologische) herinrichting van waterlopen’. Infrastructuur en stedelijke ontwikkeling
De aanleg van de snelweg A18 wordt nagestreefd. ‘Hier is ruimte voor hoogdynamische en relatief grootschalige ontwikkelingen die qua schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking niet passen in andere delen van de Achterhoek.’ Het regionaal bedrijventerrein Laarberg bij Groenlo is ook geschikt voor bedrijven met milieuhinder en zal een flink deel van de groei in bedrijvigheid in dit deel van de Achterhoek kunnen opvangen. Op korte termijn zal de rondweg rond Eibergen dit gebied makkelijker bereikbaar maken vanuit het noorden, Twente. Doortrekking van de A18 van Varsseveld tot aan de A35 bij Enschede, is voorzien voor de langere termijn, wellicht over meer dan tien jaar. In de tussentijd wordt de regio gevraagd een visie te ontwikkelen op het ‘netwerk’ rond deze verkeersader. Het ruimtelijk concept dient: . zowel inpasbaar te zijn in de huidige situatie (N18) als een mogelijk toekomstige situatie (doorgetrokken A18), om te voorkomen dat er onomkeerbare ontwikkelingen ontstaan die moeilijk inpasbaar zijn in de nieuwe situatie; . op korte termijn praktisch uitvoerbaar te zijn door rekening te houden met een geleidelijke ontwikkeling;
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
zie voor nadere toelichting en uitvergroting: Streekplan Gelderland 2005
|
65
66
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
. uit te gaan van een bestaande en deels te ontwikkelen groenblauwe contramal die de grenzen bepaalt van de opname van rode functies; . het landschappelijk beeld van de Achterhoek niet wezenlijk aan te tasten. De A18/N18-zone mag niet dichtslibben tot één stedelijk lint. Rondom de spoorwegstations is ruimte voor intensivering en verdichting met wonen, werken en voorzieningen. Het gaat hier om een lokale behoefte. Achterhoek Dorpenlandschap
Dorpen, gehuchten en buurtschappen ingepast in een kleinschalig mozaïekachtig verwevingslandschap, dat zijn de kwaliteiten van het wonen in de Achterhoek. Deze kwaliteiten moeten in stand blijven. Dit vraagt om een zorgvuldige benadering van de groei van dorpen en de vormgeving van de randen. De uitbreidingen van de afgelopen decennia in dorpen in de Achterhoek, doorbreken de kenmerkende verweving tussen nederzetting en landschap. Uitbreidingswijken zijn als grote vlekken aan de kern geplakt. Om het karakter van de Achterhoekse dorpen te behouden verdient het de voorkeur om bij kernuitbreiding te streven naar een geleidelijke, organische groei die past bij het dorp. Particulier opdrachtgeverschap is hiervoor een geschikte vorm. Het dorpenlandschap in de Achterhoek wordt gestimuleerd. Het ‘randschappelijk wonen’ dat bijvoorbeeld bij Harreveld in ontwikkeling is, krijgt daarmee steun. Windturbines
Op de beleidskaart ruimtelijke ontwikkelingen zijn zoekzones aangegeven voor de realisatie van de regionale opgave voor windturbines. Daarbinnen zijn vier locaties voor windturbineparken mogelijk. Middengebied
De provincie streeft in samenwerking met de regio en andere partijen een integrale visie na voor het lage Middengebied. De projecten in dit gebied (groen-blauwe assen, waterberging, landbouwontwikkelingsgebieden, A18) komen daardoor samen in één ontwikkelingsaanpak. In de visie kan de inrichting van de beken als aanleiding dienen voor een nieuwe ruimtelijke structuurdrager. Het beeksysteem kan weer zichtbaar gemaakt worden in de vorm van smalle ecologische zones, met bosjes, haagstruwelen en waar mogelijk overstromingsvlakten met riet, wilgen en populieren. Het opvallende patroon van ontwatering, ontsluiting en perceelindeling (rechtlijnig met per deelgebied verspringende richting en schaal) kan als inspiratiebron dienen. De landbouwontwikkelingsgebieden en de toekomstige A18 moeten in dit landschap een plek krijgen. Zo komen de groen-blauwe zones haaks op A18. Een bebouwingslint langs de snelweg is niet gewenst.
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
4.2 | Reconstructieplan Achterhoek en Liemers (2005) De uitbraak van de varkenspest in 1997 vormde de directe aanleiding voor het beleid voor de reconstructie van de zandgebieden in Oosten Zuid-Nederland. De noodzaak van een reconstructie was echter al langer duidelijk, omdat er in het gebruik van het landelijk gebied voor verschillende doeleinden, steeds meer conflicten ontstonden. Het Reconstructieplan beoogt: . het verbeteren van de sociaaleconomische omstandigheden voor landbouw, recreatie en toerisme, en voor wonen, werken en leefbaarheid. Ook de vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid hoort daarbij (vooral door de aanleg van varkensvrije zones); . creëren van een goede omgevingskwaliteit op het gebied van water, milieu, natuur, landschap en cultuurhistorie. De uitvoering van de reconstructie duurt twaalf jaar: van 2004 tot eind 2015. De reconstructie heeft een aantal kenmerken van een landinrichting. Een ervan is de verplaatsing van agrarische bedrijven. Ook allerlei andere problemen in het landelijk gebied kunnen concreet aangepakt worden. De reconstructie zorgt vooral voor stroomlijning van bestaand beleid, waarbij de verschillende functies zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Door de gebiedsgerichte aanpak, is het vaak mogelijk meerdere functies tegelijk te bedienen. Nieuw in de reconstructie is de inrichting van varkensvrije zones, om de verspreiding van besmettelijke varkensziektes tegen te gaan. De varkensvrije zone in de regio ligt direct langs de IJssel en het Pannerdens Kanaal en heeft voor het gebied van Oost Gelre geen directe consequenties. Ook nieuw in de reconstructie is de verdeling van het landelijk gebied in extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en ontwikkelingsgebieden. Dit zijn zones voor de intensieve veehouderij zonder gevolgen voor de grondgebonden landbouw. Behalve dit nieuwe beleid voor de intensieve veehouderij en de stroomlijning van bestaand beleid staan in het Reconstructieplan acht inhoudelijke doelen: 1. Ontwikkelingsruimte voor de grondgebonden landbouw. De grondgebonden landbouw is een belangrijke drager van het (aantrekkelijke) agrarische cultuurlandschap. De economische positie van de grondgebonden landbouw staat onder druk. Opgave voor de reconstructie is ruimte te scheppen voor de ontwikkeling van de landbouw, door schaalvergroting mogelijk te maken (met behoud van landschappelijke waarden), en door verbreding, functiecombinaties en groen-blauwe diensten te ontwikkelen. 2. Ontwikkelingsruimte voor de intensieve veehouderij. Ammoniak-, stank- en landschappelijke regels beperken niet alleen de ontwikkelingsmogelijkheden voor individuele intensieve veebedrijven, maar ook een gezonde dynamiek in de sector als geheel. Die dynamiek is nodig om maatschappelijke wensen (milieu, dierenwelzijn) te kunnen realiseren. Belangrijke reconstructieopgave is het scheppen van ontwikkelingsruimte voor toekomstbedrijven, door
|
67
68
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
bedrijfsverplaatsing en het bieden van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden elders. 3. Naar een samenhangend netwerk van natuurgebieden. Door versnippering, verzuring en verdroging functioneren veel natuurgebieden niet goed. Belangrijke opgave voor de reconstructie is de aanleg en inrichting van een samenhangend netwerk van natuurgebieden, de ecologische hoofdstructuur (EHS). 4. Naar een aantrekkelijk landschap. Door verstedelijking, ruilverkaveling en schaalvergroting in de landbouw is het oorspronkelijke, kleinschalige Achterhoekse landschap aangetast. De belangrijkste opgave voor de reconstructie is het herstel van bestaande waardevolle cultuurlandschappen en de ontwikkeling van nieuwe (functionele) landschappen. 5. Verdere uitbouw van recreatie en toerisme. Recreatie en toerisme zijn belangrijke groeisectoren. De toeristisch-recreatieve sector kan een belangrijke rol spelen op het gebied van economie en werkgelegenheid. Belangrijke reconstructieopgave is de versterking van de toeristisch-recreatieve sector. 6. Verbeteren van de leefbaarheid en het woon-, werk- en leefklimaat. De sociaaleconomische structuur van het landelijk gebied verandert. In de reconstructie liggen belangrijke opgaven op het vlak van het versterken van de leefbaarheid, de levendigheid, een duurzame economische structuur, de sociale samenhang en het verbeteren van de verkeersveiligheid. 7. Naar een veerkrachtig watersysteem. Het watersysteem is in veel gebieden aangepast aan de eisen van wonen, bedrijvigheid en landbouw. Daardoor treedt in natte perioden steeds vaker wateroverlast op en is er in droge perioden steeds vaker watertekort: het systeem heeft zijn veerkracht en natuurlijke sponswerking verloren. Reconstructieopgave is om de veerkracht van het watersysteem te herstellen, onder meer door beekherstel en (ruimte voor) waterberging. 8. Naar een betere milieukwaliteit. Belangrijk voor de natuur is het verbeteren van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, het verminderen van de stikstofneerslag op natuurgebieden en het verminderen van de stankhinder. Het gaat hierbij vooral om aanvullende, gebiedsgerichte maatregelen (zoals bedrijfsverplaatsing), en niet om het verscherpen van landelijke regels. Deze opgaven zijn in het Reconstructieplan verder uitgewerkt in een groot aantal subdoelstellingen (een goede verkaveling voor de landbouw, beekherstel, enzovoort). Die doelstellingen zijn vertaald in maatregelen, waarvan de ruimtelijke ingrepen op de kaart zijn aangegeven. Rondom de kernen zijn overal stimuleringszones getekend waarbinnen stankhinder moet afnemen. Daarnaast vallen de lichtgroene en de bruine gebieden op: extensiveringsgebieden (groen) en hervestigingsgebieden (bruin, vroeger landbouwontwikkelingsgebieden),
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
beide met betrekking op de intensieve veehouderij. De rest van het gehele gebied is verwevingsgebied, waarin landbouw (in allerlei vormen, dus ook intensieve veehouderij) samen met andere functies beoogd wordt. Enige wederzijdse beïnvloeding is hier onvermijdelijk. Voor het overige toont de kaart de groene en blauwe functies die de reconstructie als opgave stelt. Bij de groene functies gaat het om de ecologische hoofdstructuur, bestaand uit ‘parels’, verbindingszones en terreinen waar natuurontwikkeling en (agrarisch) natuurbeheer mogelijk is. De blauwe functies krijgen de komende jaren eveneens duidelijk zichtbaar hun weerslag in de gemeente. Het watersysteem wordt op grote schaal aangepakt: overal in de blauw gespikkelde gebieden. Op veel plaatsen zal daarbij de grondwaterstand lokaal (vooral op het plateau) of regionaal (vooral in het bekken) worden verhoogd. Daarnaast zijn waterbergingsgebieden of zoekgebieden voor waterberging aangegeven. De maatregelen zijn verder uitgewerkt in de tabel. Het Reconstructieplan geeft voor iedere maatregel een beschrijving, maar de maatregelen zijn ook daarin slechts in globale termen beschreven. De gebiedscommissies zullen ze verder uitwerken, bijvoorbeeld op basis van suggesties voor concrete projecten die vanuit het gebied worden gedaan. Uit de tabel blijkt dat in de komende 12 jaar een fors bedrag besteed wordt aan allerlei maatregelen ter verbetering van het buitengebied. In de gemeente Oost Gelre gaat het om gemiddeld ruim 2 miljoen euro per jaar. De grootste post is waterbeheer, dat met zo’n 200 miljoen euro in het gehele reconstructiegebied en de volle 12 jaar goed is voor zo’n 35 procent van het budget.
Ruimtelijke maatregelen in de Reconstructie (detail) (Bron: http://www.gelderland.nl/smartsite.shtml/ id=1898&menu=11442)
|
69
70
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
hoeveelheid
maatregel
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Algemene maatregelen en voorzieningen herverkaveling in gebieden met gestapelde functies (begroot bij landbouw) kavelruil (plus) (begroot bij landbouw) onroerendgoedbank gebiedsmakelaars nadere invulling ruimtelijke zonering onteigening en planschade
3 3.1 3.2
Duurzame landbouw kavelruil en herverkaveling bedrijfsverplaatsing en bedrijfsbeëindiging - verplaatsing intensieve veehouderij uit extensiveringsgebieden - verplaatsing intensieve veehouderij uit stank-/ammoniakzones - verplaatsing grondgebonden bedrijven inrichten clusters vestigingslocaties in ontwikkelingsgebieden verbrede landbouw en omschakeling naar groen–blauwe diensten - voor waterbeheer (begroot bij water) - agrarische natuur- en landschapsverenigingen - begeleiding keuzes (sociaaleconomisch programma) - advies verbreding
3.3 3.4
- agrarisch natuurbeheer - biologische landbouw
4000 ha
4.4 4.5 4.6 4.7
Natuur en landschap realiseren EHS, nieuwe natuur en EVZ’s, gefinancierd uit andere middelen realiseren van natuurdoeltypen - milieumaatregelen (begroot bij milieu) - milieumaatregelen (begroot bij milieu) - aanleggen ecoducten en ecopassages soortenbeleid bos en landschappelijk (groen-blauw) raamwerk landgoederen (nieuwe infrastructuur voor multifunctioneel gebruik) erfbeplanting
4.8 4.9
- idem bij groeibedrijven behoud en herstel van cultuurhistorische en aardkundige waarden nadere uitwerking van de zonering
(Bron: http://www.gelderland.nl/Docs/Landelijk_gebied/Reconstructie_AHL/plan_mei_2005/Bijlagen_ reco_A&L.pdf)
geschat deel* Oost Gelre (in miljoen euro)
p.m. p.m. 3 10 1 p.m.
p.m. p.m. 0,15 0,51 0,05 p.m.
13,6
0,69
15 bedrijven 9 10 bedrijven 3 20 bedrijven 3 15 bedrijven 1,5
300 initiatiefnemers 2 proeven 3000 ha+ 15 intensieve veehouderijen
- agro-toeristische activiteiten
4 4.2 4.3
bedrag (in miljoen euro)
500 ha
0,46 0,15 0,15 0,08
p.m. 2 3
0,10 0,15
5 2
0,25 0,10
4,8 p.m.
0,24
94
4,77
4 4 26,3 1
0,20 0,20 1,33 0,05
2000 locaties 3 250 locaties 2,5 10 1
0,15 0,13 0,51 0,05
* De schatting is gebaseerd op een omslag naar oppervlakte (Oost Gelre: 83,24 km2, reconstructiegebied: 1.641,36 km2, ca. 5%). Het gaat nadrukkelijk om een schatting, aangezien ook de begroting van de reconstructie zeer globaal is en vaak gebaseerd op aannames en grove schattingen.
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
maatregel
hoeveelheid
bedrag (in miljoen euro)
5 5.1 5.2
p.m.
5.3
5.4 5.5
6 6.1 6.2 6.3 6.4 7 7.1
7.2 7.3 7.4 7.5
8 8.1
8.2 8.3
8.4 Totaal
Milieu ammoniak: boerderijverplaatsing (begroot bij landbouw) fosfaat - verbeterde riolering in deelstroomgebieden HEN/SED-wateren - extra berging riooloverstorten bij HEN/SED-wateren nitraat en overig stikstof - reductie mestgift in kwetsbare gebieden (drinkwater, natuur- en waterparels, HED/SED wateren) op vrijwillige basis - vermindering gemiddelde veebezetting (Koopmans) - lokale maatregelen tegen uitspoeling, diverse maatregelen stank: verplaatsing en beëindiging bedrijven, begroot bij landbouw saneren verontreinigde bodems in kwetsbare gebieden
Duurzaam waterbeheer herstel natuurlijk watersysteem: technische maatregelen - idem, vergoeding natschade verdrogingsbestrijding waterbergingslocaties verplaatsing drinkwaterwinning (begroot bij milieu en waterkwaliteit) Recreatie en toerisme versterking routestructuren en overstappunten - verharde paden - eenvoudige paden bij particulieren, incl. vergoeding - enkele overstappunten stedelijk uitloopgebied en dagrecreatieterreinen verplaatsing verblijfsaccommodatie en recreatieve voorzieningen voorlichting en educatie aan bezoekers toeristisch-recreatieve productontwikkeling
Leefbaarheid versterken van het voorzieningenniveau en de sociale samenhang - projecten leefbaarheid kleine kernen - projecten voor verbreding voorzieningenniveau landschappelijke inpassing kleine bedrijventerreinen - ontwikkelen plannen diversificatie economische dragers - stimuleren verbreding agrarische bedrijfsactiviteiten - ondersteuning startende ondernemers - ICT-infrastructuur landelijk gebied verbeteren van de verkeersveiligheid
2000 bedrijven 30.000 ha
2900 ha
29.700 ha 2.000 ha 2.800 ha
80 km 150 km 150 ha 3
geschat deel* Oost Gelre (in miljoen euro)
4
0,20
6
0,30
p.m. 43,5 7,5 p.m. 10
2,21 0,38 0,51
126,7 6 3 67,2 p.m.
6,42 0,30 0,15 3,41
12,8 12 1 9,8 2 1 2
0,65 0,61 0,05 0,50 0,10 0,05 0,10
10 15 1
0,51 0,76 0,05
p.m. 1 1 1
0,05 0,05 0,05
550,2
27,90
|
71
72
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
Mogelijk zal in Oost Gelre hiervan een meer dan evenredig deel besteed worden, omdat flinke delen van de gemeente (met name in het stroomgebied van de Baakse Beek) zijn aangegeven als gebied waar het watersysteem wordt herzien. Dit biedt kansen voor projecten voor andere functies, door integrale oplossingen te zoeken voor beheer van het watersysteem.
4.3 | Stroomgebiedsvisie Achterhoek–Liemers (2003) De opgaven uit de Stroomgebiedsvisie Achterhoek–Liemers zijn merendeels verwerkt in het Streekplan en het Reconstructieplan. Hier volgen enkele andere punten. De stroomgebiedsvisie is opgesteld door de provincie Gelderland in samenwerking met Waterschap Rijn en IJssel en Rijkswaterstaat OostNederland. Het is de invulling van de Startovereenkomst Waterbeheer 21e eeuw (WB21). De nadruk ligt op het ruimtelijke aspect van het waterbeleid, waarin berging van water een belangrijk onderdeel is. De wateropgaven zijn vooral het voorkomen van wateroverlast en het herstel of beschermen van ecologisch waardevolle wateren en nattelandnatuur. Ter voorkoming van wateroverlast wordt allereerst gekeken naar de directe omgeving van de waterlopen (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het gaat hierbij om 2.000 hectare bergingsgebied. In extreme neerslagsituaties is dit niet genoeg en is waterberging nodig in het land aangrenzend aan wateren. Deze bergingsbehoefte bedraagt 4.500 hectare als daar gemiddeld 35 centimeter water kan worden opgeslagen. De daarvoor aangegeven gebieden in Oost Gelre zijn groter dan werkelijk nodig: het zijn ‘zoekgebieden waterberging’. De maatregelen gaan niet alleen in het gebied zelf nog grotere wateroverlast tegen, ook de IJssel wordt vanuit de Achterhoek 25 procent minder belast. Voor het bestrijden van verdroging zijn buffergebieden en potentiële waterconserveringsgebieden aangegeven. In de buffergebieden zijn lagere peilen van grond- en oppervlaktewater niet toegestaan, in de conserveringsgebieden kunnen de peilen worden verhoogd.
4.3.1 | Landschapsontwikkeling, inspiratiebron voor denkers en doeners (2006) De hoofdlijnen van de visie in het Streekplan worden in dit rijk geïllustreerde landschapsboek toegelicht. Het biedt zelf geen ruimtelijke visie. Het is bedoeld als naslagwerk, een werkboek waarmee gemeenten duurzaam kwalitatief richting kunnen geven aan de plannen op hun grondgebied. Ook ondernemers, adviesbureaus, landschapscoördinatoren, natuurorganisaties en andere betrokkenen bij het landschap wil de provincie met dit boek inspireren. De provincie kiest hiermee voor een aanpak die is gericht op samenwerking en coördinatie in de inzet van uitvoeringsmiddelen. Vanuit deze houding wil de provincie bijdragen aan de opstelling van gemeentelijke landschapsontwikkelingsplannen en aan de programmering van projecten in de Nationale Landschappen.
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
4.4 | Gemeentelijke plannen en ontwikkelingen 4.4.1 | Landschapsbeleidsplan gemeente Lichtenvoorde (1995) Het Landschapsbeleidsplan (door S.A.B. Adviseurs voor ruimtelijke ordening b.v.) geeft, behalve een analyse van landschap en beleid, een visie die bestaat uit drie aspecten: een ecologische benadering, een ruimtelijke benadering en een functionele benadering. In de ecologische benadering gaat het ten eerste om ‘bescherming omgeving biotopen’ van Vragenderveen, Lievelderveld en Koolmansdijk. Door bufferzones in te stellen kan de invloed van vooral de landbouw (bemesting, gebruik bestrijdingsmiddelen en wateronttrekking) op de natuurgebieden zoveel mogelijk worden vermeden. Ook de bovenlopen van de beken krijgen een dergelijk beschermingsregime, evenals de spoorbermen van de lijn Winterswijk–Ruurlo en die van de vroegere lijn Winterswijk–Eibergen. De beken krijgen ook bescherming tegen aantasting van de geomorfologie. Ten tweede is sprake van ‘ontwikkeling van nieuwe waarden’. Het gaat om de volgende waarden: . oorspronggebieden: natuurontwikkelingslocaties, boomkikkerbiotopen; . kwelgebieden: met name Lievelderbroek, natuurontwikkelingsgebied rond Groenlosche Slinge en Schaarsbeek; . voedselarme gronden: ontwikkeling van heide en schraallanden, wegbermbeheer, vrijkomende landbouwgronden; . beken: vooral ecologische verbindingen, ontwikkeling bosstroken, plas-drasbermen, overdimensionering, kolken, poelen; ontwikkeling Hofbeek door Lichtenvoorde; . essenlandschap: beplanting rondom en tussen de essen; . kampenlandschap: aanleg grotere, aaneengesloten houtsingelstructuren; . ontginningenlandschap: ontwikkeling van singels afgewisseld met boselementen; ontwikkeling heischrale bermen. Een derde richting die het landschapsbeleidsplan wijst binnen de ecologische benadering is het ‘ontwikkelen van locale en regionale verbindingen’: . alle beken: boomkikker, bermpje, andere amfibieën en vissen; . spoorlijn Ruurlo–Winterswijk en Winterswijk–Eibergen: levendbarende en zandhagedis, insecten; . oorspronggebieden en Vragenderveen: greppels en houtsingels voor amfibieën en reptielen; . Groenlose Slinge en Schaarsbeek: beekbedding met omringend landschap ontwikkelen tot brede ecologische verbinding; oude bedding van de Groenlose Slinge ontwikkelen tot neventak. De ruimtelijke benadering levert de volgende uitgangspunten voor het beleid: . accentueren plateaurand: uitbreiding beplanting bovenop, versterken contrast met essen, door randen te beplanten; . versterken dekzandgordels: uitbreiding kleine bossen, wegbeplanting en kavelgrensbeplanting: kralensnoer van beplantingen;
|
73
74
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
. benadrukken bekenpatroon: beplanten of bovenlopen open laten, afhankelijk van ecologische mogelijkheden; . benadrukken wegenpatroon: vooral oude wegen op de ruggen benadrukken, wegen in de ontginningen vaak strak beplant; doorgaande, per landschapstype herkenbare beplanting zonder onderbrekingen belangrijk; . versterking beekdal in Lichtenvoorde. De functionele benadering ten slotte gaat in op de functies in het landelijk gebied, vooral landbouw en recreatie. Voor de landbouw wordt een herstructurering aanbevolen. Vermindering van de ecologische belasting en verbreding van inkomstenbronnen zijn noodzakelijk. De doelen en contouren van de reconstructie zijn hier al zichtbaar. Voor de recreatie is vooral de landschappelijke kwaliteit van belang, die daarmee ook economisch een toegevoegde waarde heeft. In de vervolghoofdstukken wordt uitvoerig ingegaan op het beheer van allerlei terreinen en elementen, op de organisatorische consequenties van het uitgezette beleid en op allerlei uitvoeringsprojecten. Er is ook een uitgebreide inventarisatie van landschapselementen in de voormalige gemeente Lichtenvoorde opgenomen.
4.4.2 | Nota Wonen en Werken in Lichtenvoorde 2015 (2003) In de Nota Wonen en Werken in Lichtenvoorde 2015 is voor de voormalige gemeente Lichtenvoorde gezocht naar de beste beleidslijnen voor de middellange termijn. Hiervoor is de ‘lagenbenadering’ gebruikt. Landschap en stedelijk gebied zijn bekeken als ‘lagen’: de duurzame ondergrond van de bodem is de onderste laag met daarop de blauwe laag van het watersysteem, de grijze van de infrastructuur, de groene van natuur en landschap en gebruikslagen als landbouw (gele laag), recreatie en toerisme (oranje laag) en stedelijke functies als wonen en werken in de rode laag. Zeven principes markeren de koers voor de toekomst: . sterke basis: de laagdynamische, kwetsbare, maar ook sturende lagen van ondergrond, watersysteem, natuur en landschap zijn sturend voor gebruikslagen en dienen daardoor ontzien te worden; . ruimte voor water en natuur dient als ordenend principe; . divers platteland: agrarische productie wordt waar mogelijk versterkt, maar is divers van aard en wordt op veel plaatsen verweven met onder meer wonen, landschap en recreatie; . goede bereikbaarheid is belangrijk, waaronder A18. Nieuwe woon- en werkgebieden slim verknopen aan infrastructuur of nieuwe infrastructuur als begrenzing; . inbreiding gaat voor uitbreiding, met kwaliteit als insteek; . lagenbenadering is leidend, aansluiten bij bestaande locaties met dezelfde functie; . Lichtenvoorde als hoofdkern versterken; overige kernen afronden en kwaliteit dorpsranden versterken. In het deel over de ontwikkeling en uitbreiding van stedelijke functies stelt de nota dat de kern Lichtenvoorde daarvan het leeuwendeel zal ontwikkelen. Een structuur van ‘lobben en knopen’ is gekozen als model. Er komt een woonlob in zuidwestelijke richting en een werklob
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
naar de zuidoostkant. Als de A18 wordt aangelegd, gaat –ondanks landschappelijke bezwaren – de voorkeur uit naar doortrekking van de Hamelandroute naar het noordwesten en aansluiting ten westen van Lievelde op de A18. De doorgaande groenstructuur langs de Hofbeek moet zoveel mogelijk worden versterkt. Ook voor de kleine kernen Harreveld, Zieuwent, Lievelde en Vragender is een streefbeeld ontwikkeld. Het beleid is hier gericht op inbreiding en daarnaast op verbetering van de dorpsranden. Hier kan bebouwing een rol in spelen, mist goed passend in het landschap. Voor Harreveld wordt uitbreiding voorgestaan in de vorm van ‘randschappelijk bouwen’: kleine clusters bebouwing met veel groen aan de oostzijde van het dorp, vergelijkbaar met de bebouwing van traditionele boerderijen. De locatie van Koel- en vrieshuis Roemaat zou moeten worden getransformeerd tot een woonlocatie. Een betere integratie van het internaat in het dorp is gewenst. Zieuwent kan worden afgerond met enkele woningen aan de oost- en noordrand, waarbij met name een zekere groene aankleding van het Sourcy-center gewenst is. Ook aan de westzijde kan op langere termijn een afronding plaatsvinden. De aankleding van de cluster bedrijven dient daarop vooruit te lopen. Lievelde zou zich meer naar het westen moeten ontwikkelen op de es. Hier is plaats voor aantrekkelijke woonwerkmilieus en voor landschappelijke inpassing van bedrijven. Als de slachterij vertrekt, ontstaat in het dorp ruimte voor een openbaarvervoersknooppunt. Vragender kan verder aan de noordzijde worden afgerond, aansluitend op de bestaande dorpsuitbreiding. Ook een speelvoorziening annex park moet daarin plaats krijgen. Aan de zuidzijde liggen op langere termijn mogelijkheden, in aansluiting op de ontwikkeling van de bedrijvigheid daar.
4.4.3 | Waterplannen Lichtenvoorde en Groenlo De waterplannen van de oude gemeenten Lichtenvoorde en Groenlo hebben voor een belangrijk deel betrekking op het stedelijk gebied en waterzuivering. De directe relatie tussen gemeentelijk beheer en het buitengebied - en daarmee met het landschapsontwikkelingsplan bevindt zich in het beheer van bermsloten langs gemeentelijke wegen en in enkele grote projecten. Het beheer van bermsloten zal meer op de waterhuishoudkundige noodzaak gericht worden. Op plaatsen waar slechts zelden waterdoorvoer plaatsvindt zal het beheer worden geëxtensiveerd, zodat ook landschappelijke en ecologische functies meer tot hun recht kunnen komen. Dit is beschreven in het uitvoeringsprogramma Project Slotenbeheer naar een hoger peil. Onder de grote projecten die ook een uitstraling krijgen naar het omringende landschap zijn: project Hofbeek: het herstel van de beek door het dorp Lichtenvoorde, die het dorp als een grotendeels groene ader zal gaan doorsnijden. Ook komt er zo een (ecologische) verbinding tot stand tussen het zuiden van Lichtenvoorde en het gebied ten noorden ervan, waar een aansluiting op de ecologische verbinding Baakse Beek plaatsvindt.
|
75
76
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
Het tweede grote project is het project Schootsveld Groenlo, waarin de visuele, hydrologische en ecologische relatie tussen de Slinge en de vestinggordel rond de oude stad van Groenlo wordt hersteld.
4.4.4 | Andere stedelijke ontwikkelingen in Oost Gelre Ontwikkeling Laarberg
Laarberg is een groot regionaal bedrijventerrein in ontwikkeling aan de noordzijde van Groenlo. Er kunnen ook bedrijven terecht met milieuhinder. Naar verwachting zal een flink deel van de groei van de bedrijvigheid in de regio zich hier vestigen. De landschappelijke en ecologische inpassing ontbreekt momenteel, zodat de uitstraling van Groenlo voor passanten op de N18 volledig door bedrijventerreinen wordt bepaald. Noordrand/Schootsveld
Plan Hartreize II (Groenlo)
Op de plek waar nu nog de verlaten complexen van de Grolsch en de voormalige meubelindustrie Oldenhuis de omgeving bepalen, komen twee woonwijken met daartussen een ecologisch stadspark waardoorheen de Slinge meandert. In het plan Noordrand verrijzen twee nieuwe woongebieden. De grootste daarvan is het huidige Grolschcomplex, waar ruim 300 woningen komen – waaronder starterswoningen en seniorenwoningen. Op de plek waar nu de voormalige meubelindustrie Oldenhuis staat, is naar verwachting ruimte voor zo’n 130 woningen. De bouw van woningen begint waarschijnlijk eind 2006, begin 2007. Plan Hartreize (Groenlo)
Ter afronding van de woonwijk Hartreize in Groenlo worden tussen de Oude Papendijk en de Rondweg twintig woningen gebouwd. Plan Flierbeek (Lichtenvoorde)
Aan de zuidwestrand van Lichtenvoorde komt een nieuwe woonwijk van zo’n 550 woningen, gefaseerd gebouwd tussen nu en 2015. Voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat is te downloaden van de gemeentelijke website www.oostgelre.nl. Plan VAB’s
Verkavelingsopzet Plan Flierbeek (Lichtenvoorde)
De gemeente Oost Gelre bereidt beleid voor over de regels en procedures voor bestemmingswijziging van agrarische bebouwing bij het vrijkomen van de bebouwing bij verplaatsing en bedrijfsbeëindiging. Dit gebeurt in nauwe samenspraak met de andere gemeenten in de regio en de provincie. Plan Randschappelijk wonen Harreveld
Harreveld experimenteert met een nieuwe vorm van dorpsuitbreiding. Deze vindt plaats de oostkant van het dorp, waarbij kleine clusters van woningen in het huidige buitengebied worden geplaatst, zoals traditioneel de boerderijen min of meer verspreid in het landschap lagen.
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
4.5 | Dorpsplannen 4.5.1 | Dorpsplan en Ruimtelijke Visie Vragender (2000) In 1999–2000 heeft de Vereniging kleine kernen Achterhoek/Liemers het project Dorpsplan Vragender uitgevoerd in het kader van de actie Dorpen met Visie. Het Dorpsplan is vooral gericht op leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Vragender komt uit het Dorpsplan naar voren als een tamelijk hechte dorpsgemeenschap met een bloeiend verenigingsleven. Een van de doelstelling van het plan is dan ook het bijeenhouden van bewoners, ook jongeren en ouderen. Daarvoor zijn voorzieningen en geschikte woningen nodig. Daarnaast streeft het plan naar behoud van dorpseigen bedrijvigheid, waaronder agrarische bedrijven. De Ruimtelijke Visie Vragender is een uitwerking van de ruimtelijke aspecten van de leefbaarheid. Deze spreekt van: . behoud open karakter van de es en verdichting van de ‘krans’; . behoud en versterken bestaande hoogteverschillen; . versterken plateaurand: geen beplanting haaks op de rand; . aanbrengen of versterken beekbegeleidende beplanting; . oude paden weer toegankelijk maken, paden langs de beken aanleggen en een viertal kuierroutes ontwikkelen; . aanleg Toeristische OpstapPlaats (reeds gerealiseerd); . ruïne kapel beter toegankelijk maken (reeds gerealiseerd); . visueel streven naar een zachte, beplante dorpsrand, een open tussengebied en weer een beplante krans; . dorpsuitbreiding aan de zuidzijde (op de plaats van vrijgekomen agrarische bebouwing), verbeterde entrees.
4.5.2 | Dorpsplan Lievelde (2005) In Lievelde heeft een soortgelijk proces plaatsgevonden als in Vragender. Het Dorpsplan Lievelde ‘Van (n)u naar de toekomst’ is opgesteld in 2004–2005 door Vereniging Lievelds Belang en de Vereniging Kleine Kernen in Gelderland. In een aantal thema’s somt het Dorpsplan de wensen en ideeën vanuit het dorp gestructureerd op: . de inrichting van het dorp: dorpsplein, dorpsgroen, verlichting; . verkeer en verkeersveiligheid: kruisingen, dertigkilometerzone, buslijn, enzovoort; . economische voorzieningen, zoals een pinautomaat en een weekmarkt; . sociale voorzieningen en veiligheid: school en kinderdagverblijf, jeugdvoorzieningen, ouderenvoorzieningen; . bedrijvigheid: geen grootschalige bedrijven; in gesprek blijven; . landbouw: samengaan en steunen plattelandsontwikkeling en recreatie, herbestemmen agrarische bebouwing; . toerisme en recreatie: stimuleren voet- en fietspaden, bewegwijzering, toeristisch potentieel gericht op landelijk karakter en openbare toegankelijkheid De Schans; . natuur, landschap en milieu: versterken randenbeheer en landschapselementen; . wonen: splitsing van boerderijen naar woningen, inventariseren
|
77
78
|
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
woonbehoeften, inventariseren mogelijkheden voor bouw (in samenspraak met dorp); . cultuur en identiteit: multifunctioneel gebruik kerk, stimuleren en inventariseren monumenten; . verenigingsleven: blijven stimuleren en faciliteren. Speciale aandacht is er voor de aanleg van de A18. Hoewel de dorpsbewoners verdeeld zijn, zijn de voor- en nadelen ervan in kaart gebracht. Voordelen zijn vooral werkgelegenheid, bereikbaarheid en veiligheid. Nadelen zijn onder meer de barrièrevorming, geluids- en andere milieuhinder, hinder voor landbouw, recreatie en toerisme, risico van industrievestiging, hinder voor de natuur van Koolmansdijk. Men wil het bewustzijn in het dorp over dit onderwerp vergroten. Momenteel zijn diverse uitwerkingsgroepen actief. Zo zijn er fietspaden aangelegd en wordt over andere onderwerpen onderhandeld en nagedacht.
4.5.3 | Dorpsplan Zieuwent (2005 - 2015) Belangrijke ingrediënten uit het Dorpsplan Zieuwent zijn het bouwen naar behoefte, vanuit de visie dat dat de basis moet zijn voor economische en sociale leefbaarheid. Daarbij kan ook woningsplitsing op (voormalige) agrarische bouwkavels aan de orde zijn. Daarnaast zijn er beperkte uitbreidingen aan de huidige kern mogelijk. Men wil meer inzetten op kleinschalige bedrijvigheid en met name recreatie. De kerkenpaden zijn daarvoor een belangrijk ingrediënt. Dit moet worden versterkt met promotie en voorzieningen als bewegwijzering en parkeerplaatsen. Zowel voor toeristen als de eigen bevolking is de veiligheid op de buitenwegen van groot belang. Daarnaast zijn de verenigingen van groot belang voor de leefbaarheid. Behoud daarvan is dan ook nodig. Een voorwaarde daarvoor is onderdak en accomodatie. Voorzieningen voor ouderen én voor jongeren zijn noodzakelijk voor een levendig dorp. Ook de aanleg van de A18/N18 komt aan de orde. Voor een duidelijke en concrete aanbeveling is de bevolking echter te verdeeld.
4.5.4 | Dorpsplan voor Zwolle en Holterhoek (2000) en Ruimtelijke Visie Zwolle en Holterhoek (2002) Zwolle en Holterhoek behoorden tot 2005 bij de Gemeente Eibergen. Bij de gemeentelijke herindeling is Zwolle bij de gemeente Oost Gelre gekomen, terwijl Holterhoek (en de rest van Eibergen) in de gemeente Berkelland is opgenomen. Ook in Zwolle/Holterhoek is de verkeersveiligheid een belangrijk aandachtspunt, waarbij met name het langzame verkeer en het snelverkeer in het buitengebied problemen kent. Omdat Zwolle/Holterhoek maar een zeer kleine bebouwde kom heeft, is het buitengebied er extra belangrijk. Mogelijkheden voor de landbouw zijn dan ook een belangrijk deel van het dorpsplan. Ook hier wordt omzetting van agrarische bestemmingen in woonbestemmingen aanbevolen, mits dit geen consequenties heeft voor de bedrijfsmogelijkheden van omringende landbouwers. Men wil ook erkenning
4. OVERHEID EN LANDSCHAP
als “kleine kern”, zodat woningbouw (in de kern) mogelijk wordt. Verder wordt aangegeven dat de Contactgroep Zwolle Holterhoek steun geeft aan nieuwe mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer en verbetering van samenwerking tussen landbouw en natuur en behoud van grond voor de landbouw. Bedrijvigheid, ook buiten de kern, wordt hier gezien als een mogelijkheid om stoppende agrariërs nieuwe mogelijkheden te bieden. Ook deze mogen geen belemmeringen opleveren voor agrariërs. Recreatie wordt hier niet nagestreefd, vanwege de mogelijk negatieve relaties (via regelgeving) met de landbouw. Niettemin ziet men wel voordeel van kleinschalig plattelandstoerisme, dat geen negatieve invloed heeft op de mogelijkheden voor de landbouw. Dit moet dan wel ten goede komen aan de plattelandsbevolking ter plaatse. Men hecht waarde aan een goed onderhoud van de openbare ruimte, zoals bermen en sloten. Karakteristieke beplanting op erven zou moeten worden versterkt. In aansluiting op het Dorpsplan Zwolle Holterhoek is er een Ruimtelijke Visie Zwolle Holterhoek opgesteld. Hierin zijn bijzondere landschappelijke waarden geïnventariseerd, zoals oude erven, vroegere steenovens en andere meer bijzondere plaatsen, zoals de natuur- en recreatieterreinen Leemputten en Zwillbrocker Venn. Veel van deze elementen liggen op het grondgebied van de huidige gemeente Oost Gelre, omdat hier vooral het oude cultuurlandschap ligt. Op basis van deze mogelijkheden en van de wensen in het gebied is een reeks voorstellen gedaan voor verbetermogelijkheden. Op het gebied van recreatie en cultuurhistorie zijn dat o.m.: . aanleg van een smalspoorlijn tussen recreatiecentrum Marveld en de Leemputten . bouw van een replica van een steenoven en expositieruimte over de steenovencultuur . behoud en aanleg van doorsteken en wandel- en fietspaden . ontwikkelen van locale ommetjes Op het gebied van het ontwikkelen van het landschap zijn de volgende ideeën geleverd: . versterk de herkenbaarheid van de beken (Slinge, Steenbeek, Hupselsche Beek, Veengoot . behoud hoogteverschillen . pas minicampings goed in het aandacht voor erfbeplanting . behoud waardevolle solitaire bomen . en zorg lokaal voor wegbeplanting Voor het dorp Zwolle wordt aanbevolen om: . de dorpsrand aan de noordzijde te verbeteren (al dan niet met nieuwe ingepaste bebouwing), maar in elk geval met beplanting . zorg voor herkenbare entrees naar het dorp, met name aan de zuidzijde (Meddoseweg) Tenslotte wordt een reeks maatregelen voorgesteld ter bevordering van de verkeersveiligheid en het beter functioneren van de verharde wegen en zandwegen.
|
79
80
|
5. DOELEN
5. Doelen 5.1 | Opgaven uit overheidsbeleid De belangrijkste doelen waarop het LOP zich moet richten, komen voort uit de Reconstructie en het Streekplan Gelderland. Deze plannen, die veel ander beleid bundelen, zijn goed op elkaar afgestemd zodat de opgaven erin sterk overeen komen. Voor het LOP leveren deze overheidsplannen de volgende doelen op: . bieden van ontwikkelingsruimte voor de landbouw, door schaalvergroting mogelijk te maken met behoud van landschappelijke waarden, en door verbreding, functiecombinaties en groenblauwe diensten te ontwikkelen. De intensieve veehouderij krijgt ontwikkelingsruimte in bepaalde gebieden; . totstandkoming van een samenhangend netwerk van natuurgebieden, de ecologische hoofdstructuur (EHS); . bevorderen van een aantrekkelijk landschap: herstel van bestaande waardevolle cultuurlandschappen en de ontwikkeling van nieuwe landschappen voor verschillend gebruik; . uitbouwen van recreatie en toerisme; . verbeteren van de leefbaarheid en het woon-, werk- en leefklimaat, herstel dorpenlandschap; . zorgen voor een veerkrachtig watersysteem door onder meer beekherstel en waterberging
5.2 | Doelen van de mensen van Oost Gelre De bewoners van Oost Gelre hechten sterk aan kleinschaligheid en de menselijke maat. Het scenario ‘samenspel’, waarin kleinschalige samenwerking van onderop centraal staat, kreeg dan ook veruit de meeste ondersteuning. Velen in het gebied hechten ook aan de mogelijkheden voor burgers om te ondernemen in het buitengebied. Toch klinkt ook de roep om een duidelijke regie of visie in de vorm van ‘grote lijnen’ in het landschap. Er leeft bezorgdheid over de gevolgen van de mogelijke aanleg van de snelweg N18/A18 voor de leefbaarheid, het landschap en de natuur. De inventarisatie van doelen van bestuurders en burgers uit de gemeente, levert de volgende doelen voor het LOP op: . versterken van de identiteit van de streek en zijn deelgebieden (landschapsensembles), zodat mensen er zich thuis voelen en de bewoners en gebruikers het herkennen en koesteren als hun landschap, waarin het goed wonen en werken is en bezoekers het herkennen als een aantrekkelijk landschap om in te vertoeven. De uitwerking daarvan levert de volgende doelen: . versterken van de economische mogelijkheden van de grondgebonden landbouw door goede productieomstandigheden op goed geschikte gronden met behoud en versterking van de landschappelijke waarden op andere gronden; . versterken van de duurzame economische mogelijkheden van landbouw en andere sectoren door het bieden van ruimte voor verbreding van de bedrijfsvoering met behoud en versterking
5 . DOELEN
van landschappelijke karakteristieken. Meervoudig ruimtegebruik en groene en blauwe diensten verdienen extra aandacht; . versterken van de natuur- en landschapswaarden die karakteristiek zijn voor het deelgebied en eigen aan de bodem en waterhuishouding van de plek; . versterken van routes en herstel van oude paden en zandwegen, in het bijzonder in de omgeving van de kernen. Aanleg van fietspaden als verkeersveilige verbinding tussen de dorpen en voor recreatie; . versterken van de leefbaarheid van kleine kernen, onder meer door het ontwikkelen van woonvormen voor jongeren en ouderen uit het eigen dorp, bij voorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing.
|
81
82
|
6. Visie op hoofdlijnen: Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat! 6.1 | Een ontwikkelingsgerichte landschapsvisie De gemeente Oost Gelre heeft een waardevol en gevarieerd landschap. De inwoners en bezoekers van de gemeente maken gebruik van dat landschap om te ondernemen, wonen, werken en recreëren. Het behoud, beheer en de ontwikkeling van natuur is dan ook gebaseerd op dit historisch gegroeide landschap. Ook in de toekomst blijft het landschap een belangrijke basis voor de initiatieven en activiteiten van de mensen in Oost Gelre. De gemeente wil meedenken als mensen in het landschap initiatieven willen ontplooien, mits enkele spelregels in acht worden genomen. Deze spelregels worden in de visie op hoofdlijnen (hoofdstuk 6) en in de uitwerking per landschapsensemble (hoofdstuk 7) in beeld gebracht. Deze spelregels zijn niet bedoeld als beperkingen, maar als kansen. Het uitgangspunt daarbij is dat iedereen een bijdrage kan leveren aan een positieve ontwikkeling van het landschap waarbij privaat en publiek belang samen kunnen gaan. Zo kan men samen werken aan een cultuurlijk en natuurlijk rijk landschap. Door in te spelen op de stuwende krachten per landschapsensemble is de visie van dit LOP ontwikkelingsgericht.
6.2 | Drie dorpen en een stad tussen plateau en nat het nat
Oost- Nederlands Plateau
In de Achterhoek ligt de gemeente Oost Gelre op de overgang van het Oost-Nederlands Plateau en het centrale lage deel van de Achterhoek (het nat). Daartussen ligt een reeks grote dekzandruggen. Tussen die ruggen en het plateau ligt tussen Aalten en Lichtenvoorde nog een laagte: het Aaltense Goor. Deze drie verschillende zones in het landschap van Oost Gelre hebben een uiteenlopende dynamiek. . In de westelijke zone komt die vooral uit de ontwikkeling van de agrarische bedrijven. In Het Zieuwent en Mariënvelde is daarnaast het landelijk wonen een belangrijke motor voor de ontwikkeling van het landschap. In de nabije toekomst zal het waterbeheer grote invloed op het landschap hebben. . In de middenzone wordt de dynamiek vooral veroorzaakt door het wonen en de bedrijvigheid in de dorpen en Groenlo. Langs de doorgaande wegen bij de kernen liggen veel bedrijven. Ook buiten de bebouwde kom is hier veel dynamiek. Deze is veelal niet traditioneel van aard – niet agrarisch en ook niet dorps – maar kan bestaan uit de bouw van een manege of kassen, de aanleg van een crossterrein, de restauratie van een schans, en natuurontwikkeling langs de terrasrandbeken. Ook in de toekomst zal deze zone tot initiatieven blijven uitnodigen. . Op het plateau ligt trots het dorp Vragender met zijn beken en zijn es, en boerenerven in een krans daaromheen. Tezamen vormt dit een cultuurhistorische parel in het landschap. Ook van de historie van het buurtschap Zwolle is nog veel herkenbaar: zijn verspreide erven op de glooiingen van het Slingedal – enkele daarvan met de allure van een voor de rijke boeren typerende scholteboerderij –, en daarnaast meer naar het oosten door allerlei verwijzingen naar de winning van klei, leem, grind, zand en ijzer en van steenovens.
6. GROEN LICHT VOOR HET LANDSCHAP!
6. GROEN LICHT VOOR HET LANDSCHAP!
|
Vanaf het plateau en vanaf de dekzandruggen loopt een aantal beken. De Groenlose Slinge voert het water van het plateau af en een reeks kleine beekjes ontspringt aan de westelijke rand van het plateau. Ze komen in westelijke richting uit in drie grote, grotendeels vergraven beken: De Veengoot, De Nieuwe/Baakse Beek en de Slinge.
In de loop der eeuwen zijn op de dekzandruggen nederzettingen gesticht die zijn uitgegroeid tot de moderne dorpen Harreveld, Lichtenvoorde en Lievelde. Op de strategische plaats waar de Slinge het plateau af stroomt is de stad Groenlo ontstaan. In die zone van drie dorpen en een stad ligt de belangrijkste infrastructuur. Op het plateau en in het westelijk deel van de gemeente liggen enkele kleinere kerkdorpen met daarbuiten verspreide bebouwing en bewoning. Zo kunnen we in het huidige landschap drie zones onderscheiden: de zone van drie dorpen en een stad, tussen het plateau en het nat.
Deze driedeling is in de huidige dynamiek in het landschap van Oost Gelre te herkennen. Langs de randen van de zone met de drie dorpen en de stad zijn veel nieuwe initiatieven, plannen en activiteiten waar te nemen. Op het plateau en in het nat is de dynamiek veelal kleinschaliger en vindt plaats vanuit de erven en dorpen. Het plateau maakt deel uit van een nationaal landschap. Mede daarom is hier de historie een belangrijke inspiratiebron voor initiatieven. In het nat is de waterhuishouding een belangrijke motor voor nieuwe vormen van gemengd bedrijf. Zowel ‘op het plateau’ als ‘in het nat’ bestaat het landschap uit een afwisseling van jonge ontginningen en oudere cultuurlandschappen (de marke Vragender, Zwolle op de glooiingen langs de Slinge en de zwerm eenmansessen van Zieuwent) .
83
84
|
6. GROEN LICHT VOOR HET LANDSCHAP!
Binnen de drie zones zijn in deze visie elf landschaps-ensembles onderscheiden, ieder met een eigen karakteristiek. In hoofdstuk 3 zijn ze beschreven. De ligging van deze ensembles is gebaseerd op de wijze waarop mensen in het gebied het landschap beleven. Steeds is gekozen voor eenheden die mensen als hun landschap, hun leefomgeving, ervaren.
Groenlo
Zwollesche Veld
Lievelder Broek Zwolle Lievelde Het Zieuwent
Lievelder Veld
Harreveldsche Lichtenvoorde Hei Vragender Harreveld
Door de vaststelling van dit LOP door de gemeenteraden besluiten de mensen in Oost Gelre om samen zorg te dragen voor hun landschap. Ten eerste door de waarden in het landschap te beschermen. Dat is in de eerste plaats de kenmerkende zonering in het landschap van plateau naar het nat. Daarnaast horen daar de bestaande natuur- en landschapselementen bij zoals bosjes en houtwallen, maar ook steilranden en oude kapelletjes, en de singels van Groenlo. Het zijn de historische parels in het landschap.
Ten tweede willen ze in het landschap nieuwe waarden ontwikkelen, door aan te sluiten bij de initiatieven, wensen en ruimtelijke opgaven in het gebied. Goede initiatieven van burgers in het landschap krijgen de ruimte. Enkele spelregels zijn daar wel voor nodig. In het LOP zijn die spelregels aangegeven. Zo kan het landschapsontwikkelingsplan bijdragen aan de vitaliteit van het platteland. Daarmee kan in de elf ensembles de eigen karakteristiek worden versterkt.
6. GROEN LICHT VOOR HET LANDSCHAP!
|
6.3 | Groen licht voor het landschap ... De typerende dynamiek in de landschapsensembles vormt de basis voor de landschapsvisie. Daarin worden per ensemble spelregels gegeven voor de ontwikkeling van het landschap. Deze spelregels bouwen voort op de historische karakteristiek van het landschap, maar haken tevens aan op de hedendaagse ontwikkelingen erin. Daardoor bieden deze spelregels enerzijds handvatten voor het behoud en het beheer van de waardevolle elementen en patronen in het landschap, maar anderzijds ook voor de ontwikkeling van nieuwe elementen en patronen die op die oude aansluiten. De benadering is daardoor verantwoord positief : groen licht voor initiatieven in het landschap. Maar, voor wat hoort wat!
6.4 | ... maar, voor wat, hoort wat! Tegenover iedere ingreep in het landschap dient een positieve bijdrage aan de kwaliteit van dat landschap te staan. Allereerst is het in de visie belangrijk om het verschil tussen de drie landschappelijke zones ervaarbaar te houden. Daarnaast is het zaak om de eigen karakteristiek van elk landschapsensemble te behouden en te versterken. In hoofdstuk 7 wordt voor ieder landschapsensemble een eigen bouwpakket van spelregels beschreven voor het beschermen en ontwikkelen van: . gebiedseigen ‘parels’; . een karakteristiek netwerk van landschapselementen; . karakteristieke ‘voorwathoortwat’-goederen als uitkomst van eigentijdse samenwerkingsverbanden tussen overheid, boeren, burgers, buitenlui.
In het uitvoeringsprogramma zijn projecten opgenomen die betrekking hebben op plekken (parels), lijnen (netwerk) en vlakken (‘voorwathoortwat’goederen).
6.5 | Inspelen op de dynamiek In de dynamische zone van drie dorpen en de stad zal de gemeente vaker zelf het voortouw moeten nemen. de drie dorpen en de stad: vang de dynamiek in deze zone op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan. De gemeente zou het initiatief kunnen nemen door de realisatie van de ecologische verbindingszones door ‘de drie dorpen en de stad’ te realiseren als vereverningsprojecten voor ontwikkelingen in infrastructuur en bedrijvigheid. Of door te investeren in het concept ‘randschappelijk wonen’, niet alleen door dit goed uit te werken bij Harreveld, maar ook door op andere plaatsen nieuwbouw in een sterke relatie tot het landschap te laten plaatsvinden. Of door bedrijventerrein bij Groenlo echt de allure van nieuwe scholten te geven! En neem dan meteen de linie en de Hupselsche Beek mee in de plannen!
85
86
|
6. GROEN LICHT VOOR HET LANDSCHAP!
In de lanschapsensembles buiten de dynamische zone is de afwisseling tussen de oude cultuurlandschappen en de jonge ontginningen belangrijk. In de oude cultuurlandschappen van Vragender, Zwolle en Zieuwent kan de historische karakteristiek van respectievelijk de marke Vragender, Zwolle op de glooiingen langs de Slinge en de zwerm eenmansessen van Zieuwent nieuw leven ingeblazen worden. Die rijke historie is een basis voor een recreatieve en ecologische dooradering van het moderne multifunctionele landschap. In de ontginningen staat de toekomst van de landbouwbedrijven voorop, Daarbij kan ontwikkeling van een ecologische dooradering van het landschap gerealiseerd worden door die landbouwbedrijven in de vorm van groene en blauwe diensten.
Zwolle, Zieuwent en Vragender: koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen.
de ontginningen: koppel in de ontginningen van het plateau en het nat de ecologische verbindingszones langs de beken en het spoor aan groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap.
6. GROEN LICHT VOOR HET LANDSCHAP!
6.6 | Gemeente, geef het goede voorbeeld! Dit LOP moet geen papieren plan blijven. Het is daarom in het volgende hoofdstuk uitgewerkt per landschapsensemble, maar ook in ensemble-werkboeken en een uitvoeringsprogramma. Daarnaast dient het LOP ook organisatorisch goed op poten worden gezet. De vele initiatieven in de gemeente kunnen dan tot ontwikkeling komen en bijdragen aan een levend platteland. Daarbij kan optimaal aangelsoten worden bij de uitwerking van de Reconstructie. In dat kader kan de gebiedscommissie goed werk verrichten. Laat die actief op zoek gaan naar projecten in het landschap. Geef daarnaast als gemeente het goede voorbeeld door de richtlijnen in dit LOP en de ensemblewerkboeken te gebruiken. Inspireer en stimuleer mensen om aan te sluiten bij de landschapsvisie. Stimuleer projecten binnen thema’s: . Opvangen, bergen en beleven . Lijnen in het landschap . Parels van het platteland . Welzijn, wonen en werken . Zaken in zicht Onderzoek de mogelijkheden van een regionaal landschapsfonds. Onderzoek daarbij de mogelijkheid voor marktconforme betaling voor groene en blauwe diensten.
|
87
88
|
7. Uitwerking per landschapsensemble
1 5
9
2
6
3
10
11
8
4 7
Dit is een ontwikkelingsplan. Het legt niet alles vast. Dat kan ook niet. De ontwikkeling van het landschap is afhankelijk van initiatieven van velen, ook niet-overheden. In dit LOP kan dus ook geen eindbeeld worden gegeven van de ontwikkeling van het landschap. Het beeld van het landschap zal op de ene plek drastischer zijn veranderd dan op de andere plek. Hier en daar zullen bijvoorbeeld meer natuurterreinen komen door aankopen van natuurbeheerorganisaties. Ook agrariërs kunnen het landschap op basis van vrijwillige groene en blauwe diensten een heel ander aanzien hebben gegeven. Het landschap is vanuit de dorpen wellicht meer toegankelijk gemaakt door de aanleg van paden over esranden met houtwallen en langs beeklopen met natte weides en elzensingels. Mogelijk wordt dit straks ondersteund door nieuwe landgoederen. ‘Dorpsgaard’, of ‘naobermeent’ zijn mogelijke termen voor zo’n openbaar gemeenschappelijk groengebied. In die gebieden zijn de plannen en geldpotten voor natuur, bedrijvigheid, recreatie en dorpsuitbreiding aan elkaar gekoppeld wat tot grote nieuwe mogelijkheden heeft geleid. Zo zou ook de beek als parkzone door het centrum van Lichtenvoorde kunnen stromen. In de volgende paragrafen zal steeds kort beschreven worden wat het streefbeeld is voor de verschillende landschapsensembles. Hierbij wordt dezelfde indeling als in H 3 gevolgd. De paragraafnummers komen overeen met de nummers in bovenstaande kaart.
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
1
7.1 | De twintigste-eeuwse ontginningen van het Zwollesche Veld (tot aan Avest en Hupsel) Koppel de ecologische verbindingszones langs de Hupselsche Beek en de Steenbeek aan groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap met ‘boswegen’ en ‘overlopers’. Koester de parels die verwijzen naar de historische vormen van ertswinning en steenbakkerij. Het Zwollesche Veld is vanouds een tamelijk grootschalig en agrarisch ingericht landschap, voortgekomen uit heideontginningen in het begin van de 20e eeuw. In de erosiedalen in de plateaurand kwamen vanouds vennen en natte laagtes voor, die bij de ontginning werden ontwaterd door middel van de gegraven beken. Bij de Koerboom liggen ook oudere ontginningen. Het belangrijkste bodemgebruik in dit verwevingsgebied is en blijft landbouw. De landbouw dient hier dan ook letterlijk de ruimte te krijgen op ruime percelen, waar mogelijk zonder belemmeringen. De groen-blauwe dooradering dient vooral gekoppeld te worden aan de beken en de wegen. Recreatieve paden kunnen daar ook langs lopen en de parels in het gebied verbinden. Op te poetsen parels: . bliksembomen en andere solitaire bomen . tichelgaten, grintgroeven, leemkuilen, steenovens . vennen of poelen . plekken om te verpozen evt. met picknickbankjes . verschraalde bermen bij erf . typerende erfbeplantingen . landweren en andere oude militaire objecten en uitzichten Te stimuleren landschapselementen: . boswegen: brede berm van 10m breed met Grove Den . veldpaden: zandpaden met eiken-berkensingel erlangs . steilrandbeplantingen langs essen . overlopers kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin heischrale vegetatie en eventueel een venmoeras.
|
89
90
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
2
7.2 | Zwolle en de glooiingen langs de Slinge Pak de historische karakteristiek op en koppel deze aan het eigentijdse gemengd bedrijf van verbrede landbouw en buitenlui op het platteland. Stimuleer de doorstroming van recreanten langs kavelscheidingen en rem daar de afstroming van het water. Bescherm langs die randen de bestaande beplantingen en stimuleer scholtenlanen langs de wegen en langs kavelranden ‘scholtensingels’ en ‘slingeslingers’. Kenmerkend in dit landschapsensemble zijn de glooiingen in de plateaurand en het dal van de Slinge. Het is een oud cultuurland, waarin de hoogtes al vroeg zijn benut als essen en waar in het dal van de Slinge tamelijk vruchtbare weiden en hooilanden voorkwamen. Het landschap heeft hier door z’n iets grootschaligere structuren vanouds wat meer allure dan in de laagten ten westen van het plateau. Het sluit aan bij de boerderij-landgoederen van de scholtenboeren, die kenmerkend zijn voor het Winterswijkse gebied, uitlopend tot aan de plateaurand. Dit verwevingsgebied leent zich - aansluitend bij de historie van de scholten - voor nieuwe landgoederen om er doelen voor de samenleving te realiseren. Er is bijvoorbeeld een flinke behoefte aan recreatieve uitloopmogelijkheden vanuit Groenlo. Daarnaast is er met name langs de Slinge en de Steenbeek behoefte aan aanleg van natuur en aan (kleinschalige) waterberging. Ook combinaties van deze functies met verblijfsrecreatie zijn mogelijk. Op te poetsen parels: . picknickbankjes en andere plekken om kort te verpozen . essen en beekdalen . restanten van delfstofwinning. . typerende historische boerderijen met erfbeplantingen Te behouden en te stimuleren landschapselementen: . ‘scholtenlanen’: eikenlanen in brede berm, veldpaden: zandpaden . ‘‘scholtensingels’: beplanting langs essen, eiken als hoofdhoutsoort . ‘slingeslingers’: els en es langs kavelranden. . ‘slingelandjes’: eikenbosstroken en weides in de beekdalen.
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
3
7.3 | Twintigste-eeuwse ontginningen van Lievelder Veld Koppel de ecologische verbindingszones langs bossen, Gasteveldsedijk en de spoorlijn aan groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap met ‘landweren’ en ‘broekbosstroken’ en ‘diekpaden’ Het belangrijkste bodemgebruik in dit gebied is en blijft landbouw. Die dient hier dan ook letterlijk de ruimte te krijgen op ruime percelen, waar mogelijk zonder belemmeringen. Waar toch belemmeringen gevoeld worden moeten mogelijkheden zijn om via de “voor-wathoort-wat-benadering” verbeteringen aan te brengen. Aansluitend daaraan dient landgoedontwikkeling en uitbreiding van de woonfunctie hier niet gestimuleerd te worden, maar individuele gevallen dienen wel op hun consequenties voor de doelen (positief en negatief) beoordeeld te worden. Kleinschalige recreatieve ontwikkeling (gastenkamers, kamperen bij de boer etc.) kunnen in het algemeen goed ingepast te worden. Zandwegen dienen zo veel mogelijk als echte zandweg gehandhaafd te worden. Zonodig kan een fietspad erlangs worden aangelegd. Op te poetsen parels: . de steenoven langs de oude spoorlijn Groenlo - Winterswijk. . de boerderij Gasteveld (Gersteveld) . restanten van de Circumvallatielinie en de landweer . talrijke sporen van de ontginning: de rechte wegen en sloten, de heiderestanten in bermen en overhoeken, etc Te behouden en stimuleren landschapselementen: . landweren . ‘diekpaden’ eventueel met berkensingel . ‘overlopers’ die kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin heischrale vegetatie, maar ook in nattere delen uit broekbosstroken.
|
91
92
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
4
7.4 | De marke Vragender Vragender verdient een krans! Pak de historische karakteristiek van ‘esdorp in het veld en aan het veen’ op en koppel deze aan het eigentijdse gemengd bedrijf van verbrede landbouw en buitenlui op het platteland. Werk aan een groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap voor recreanten, maar zeker ook voor ommetjes voor mensen vanuit het dorp. Geef de es een krans met oude en nieuwe kranspaden. Van daaruit kunnen paden en wandelstroken voor mens, plant en dier door het veld en de beekdalen gaan. Vragender heeft als kern een sterke eigen identiteit en gemeenschap. Dit dient zoveel mogelijk behouden te blijven, ondermeer door bouwen en wonen voor de eigen bevolking mogelijk te maken. Dat houdt in dat er mogelijkheden moeten zijn voor jongeren om in het dorp te blijven wonen (kleinere appartementen, starterswoningen). Het houdt ook in dat er voor ouderen voorzieningen moeten zijn die afgestemd zijn op deze groep. Waar functies van bijvoorbeeld agrarische bebouwing verdwijnen in en om de kern, dienen bij voorkeur (woon)voorzieningen voor deze twee groepen geschapen te worden. Daarnaast is er nog enige behoefte aan uitbreiding van eengezinswoningen. Deze dienen beter ingepast te worden dan de recente nieuwbouw aan de noordzijde van het dorp. Niet alleen ligt deze nieuwbouw erg in het zicht op de vroeger onbebouwde es, er is ook geen sprake van streekeigen bouw of enige inpassing met groen. In de eerdere nieuwbouw is hiervan juist wel sprake, maar deze valt nu deels weg achter de nieuwere huizen. Bij een verdere uitbreiding dient dit goedgemaakt te worden, temeer daar Vragender verder een parel in het landschap is, die de Achterhoekse karakteristieken prachtig in zich verenigt en die ook weet te benutten in economischrecreatieve ontwikkeling. Kleinschalige inpassing van woningen in of bij de krans van boerderijen om de es zou cultuurhistorisch gezien nog meer de voorkeur hebben, zeker als deze nieuwe functie ook zou worden benut om het landschap verder te versterken met karakteristieke beplanting. Dit wordt in het LOP bedoeld met de Vragender Krans.
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
Er zijn in dit landschap veel mogelijkheden om vrijkomende agrarische bebouwing te benutten voor nieuwe toepassingen, mits ook dit wordt benut om karakteristieke landschapselementen te behouden en toe te voegen. De agrarische bedrijvigheid is hier sterk vervlochten in de dorpscultuur en dient ook mogelijkheden te houden voor uitbreiding. Landschappelijke en milieutechnische inpassing is daarbij - meer dan in de ontginningslandschappen - een aandachtspunt, mede vanwege de recreatieve bedrijvigheid. In het deel van het landschapsensemble dat bestaat uit jonge ontginningen is en blijft landbouw het belangrijkste bodemgebruik. Intensieve veehouderij dicht bij het Vragenderveen zal niet verder kunnen uitbreiden: hier ligt een extensiveringsgebied. Bedrijven van dit type kunnen met steun worden verplaatst in het kader van de Reconstructie. De overige landbouw heeft hier de ruimte op ruime percelen, waar mogelijk zonder belemmeringen. Waar toch belemmeringen gevoeld worden moeten mogelijkheden zijn om via de “voor-wat-hoortwat-benadering” verbeteringen aan te brengen. Aansluitend daaraan dient landgoedontwikkeling en uitbreiding van de woonfunctie hier niet gestimuleerd te worden, maar individuele gevallen dienen wel op hun consequenties voor de doelen (positief en negatief) beoordeeld te worden. Kleinschalige recreatieve ontwikkeling (gastenkamers, kamperen bij de boer etc.) kunnen in het algemeen goed ingepast te worden. Bij het Vragenderveen (extensiveringsgebied) dient grootschalige recreatieve ontwikkeling vermeden te worden. De beken ten noorden en zuiden van de es hebben een sterk van het weer afhankelijk regiem met afvoerpieken. In dergelijke situaties is het zinvol om water te bergen, zoals al gebeurt langs de Vragenderbeek, zowel in de vorm van stuwtjes als in de vorm van een overloopbekken. Dergelijke voorzieningen kunnen ook nog worden aangelegd in de Visserijbeek. Beplanting op de laagste gedeelten langs de beek maakt ook dat overstroming van de beek niet meteen tot schade leidt op agrarische percelen. Te beschermen en op te poetsen parels: . het ensemble van afwisseling van dorp, es, beekdalen, veld en veen . karakteristieke solitaire bomen . de molen en de ruïne van de kapel . holle wegen, leemkuilen en grintgroeven . plekken om een te verpozen eventueel met picknickbankjes . het Vragenderveen en de Schaar . typerende erfbeplantingen . steilranden en beplantingen Te stimuleren landschapselementen: . bestaande karakteristieke beplantingen . kranspaden rond de es: zandpad langs esrand eventueel met fruitbomen en/of eikenhakhoutsingel . veldpaden: zandpaden door de ontginning langs kavelranden met eiken-berkensingel erlangs . veldpaden door en langs de beekdalen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin hooilandstrook en zwarte els
|
93
94
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
5
7.5 | De stad Groenlo Vang de dynamiek in deze zone op door elke ingreep in de overgang van stad naar het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat, hoort wat! Kies in het noorden en oosten voor het thema ‘nieuwe scholten in de linie” en in het zuiden en westen voor ‘nieuwe brinken in de linie’. Groenlo heeft als de stad in Oost Gelre vanouds een centrumfunctie in de oostelijke Achterhoek. Het heeft dan ook een belangrijke taak voor stedelijke functies: wonen en bedrijvigheid. Dit zal ook de komende tijd ten koste gaan van het landelijk gebied rondom Groenlo. Hoewel de woonfuncties naar verwachting niet snel zullen groeien, zal nog enige uitbreiding in zuidelijke richting plaatsvinden (naast inbreiding ten noorden van de oude vesting) en aan de noordzijde zal verdere uitbreiding van bedrijventerrein plaatsvinden (Laarberg). Eventuele aanleg van de A18 (aan de westzijde) zal een nieuwe grens in het landschap en een nieuwe barrière scheppen. Momenteel functioneert ook de N18 al zo, zodat Groenlo dan wordt ingeklemd tussen twee infrastructuurlijnen. Noord en oost: scholten Groenlo ligt in een laagte (het dal van de Slinge) in de plateaurand. Dit bood strategische kansen voor verdediging, maar ook voor handel in de routes om het natte midden van de Achterhoek heen. Landschappelijk vormt het de overgang tussen het plateau en het nat, waarbij met name de noord- en oostzijde de karakteristieken van het plateau hebben. Vandaar dat daar wordt aangesloten bij de scholten, de grotere boerderijen op het plateau, met de traditionele elite als belangrijke factor in zowel het sociaal-economisch leven, als in het landschap. Lanen, bossen, grotere boerderijen en natuurlijk de hoogteverschillen van het plateau kenmerken het landschap. Hierop moet ook worden aangesloten bij de ontwikkeling van het landschap, zowel mét als zonder A18. Zeker wanneer die A18 zou worden aangelegd zal die ingreep moeten worden benut om een stevige landschapsstruc-
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
tuur rond Groenlo aan te leggen in de vorm van lanen en bossen. Zo kan het beeld van kale industrie, die nu het aanzicht van de stad voor passanten geheel bepaalt, op termijn worden omgebogen tot de stad van allure, die het eertijds geweest moet zijn. Inspiratiebron kan de omwalling met z’n eeuwenoude eiken zijn. In die nieuwe “circumvallatie” van parkachtig groen kan dan de nieuwe vormgeving van wonen, werken en andere stedelijke functies worden ingebed, zodat ze, net als de oude vestingwerken, weer allure geven aan de stad in een nieuwe gordel van “scholterandschap”. Landgoedvorming kan hierin passen. Dat kan bijdragen aan de uitloopmogelijkheden vanuit de stad naar het landschap. Die zijn nu zeer beperkt. Beplantingsvormen zijn in de eerste plaats laanstructuren, bij voorkeur stevig van formaat. In het dal van de Slinge zijn ook elzen-eikensingels gewenst om routes vanuit de bebouwde kom voor plant, dier en mensen te begeleiden. Zuid en west: brinken Hierop kan aan de zuid- en vooral de zuidwestkant wat gevarieerd worden tot een “brinkrandschap”. De lanen zijn hier minder fors en kunnen ook uit wat andere boomsoorten bestaan. Meidoornhagen - al dan niet gevlochten - bepalen hier idealiter mede het beeld. De fraaie lindenlaan over de Lievelder es toont aan dat ook hier allure en durf tot goede resultaten kunnen leiden. Bewoning en bedrijvigheid dienen altijd ingebed te zijn in groen, maar ook de bebouwing zelf mag niet detoneren in het landschap en moet enigszins zichtbaar blijven temidden van de beplanting. In het traditionele landschap past hier ook de glad gemaaide wegberm bij huizen, boerenbongerdjes met hoogstambomen, paden met meidoornhagen en op natte plaatsen hakhout van eik, els en es en zelfs knotwilgen. Op te poetsen parels: . de restanten van “Groenlo-vestingstad” . centrum en vestingwerken . nieuwe en bestaande brinken . plekken om te verpozen eventueel met bankjes . verschraalde bermen bij erf . typerende erfbeplantingen . karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden Te beschermen en stimuleren landschapselementen: . scholtelanen en slingeslingers in noord en oost` . linde- of eikenlanen in zuid en west . esrandbeplantingen
|
95
96
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
6
7.6 | Rond de Lievelder Es Vang de dynamiek op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat! Kies daarbij voor de verschillende kanten van Lievelde voor verschillende thema’s: . Beoosten: ‘plateaurand en linie’ . Lievelder essen: ‘lindenlaan over open es’
. Bewesten: ’brinken en overlopers’ Lievelde is een dorp met een ondernemende bevolking. Dat uit zich in een relatief grote dynamiek in het landelijk gebied: vrijwel nergens vindt men zoveel verbredingsinitiatieven door landbouwers, maar ook andere vormen van herstel en bedrijvigheid. Het concept van de Zieuwentse kerkepaden kan hier goed voortgezet worden met allerlei paden langs kavelranden, eventueel met typerende beplantingen. lindenlaan over gave es Opvallend is dat deze ondernemingslust bijna nergens ten koste is gegaan van het landschap: dit is op veel plaatsen nog gaaf en kleinschalig, zelfs de beroemde Lievelder Es is nauwelijks aangetast. In Lievelde ligt ook één van de laatste restanten van het oude heidelandschap: het Lievelderveld, waar door natuurontwikkeling ook weer allerlei karakteristieke en bijzondere planten van de natte heide en heischrale graslanden voorkomen. Het is tevens brongebied van de Lievelderbeek, een geslaagd voorbeeld van beplanting en beperkte natuurontwikkeling uit de Landinrichting en al een ecologische verbindingszone voordat die term was uitgevonden. brinken aan de dorpsrand en aan de Stegge In het Visiedeel van dit landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat Lievelde in de dynamische zone valt. Voor die zone geldt dat ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken in het buitengebied mogelijk zijn, maar dat dit altijd op een gebiedseigen schaal en met gebiedseigen vormen en beplantingen dient te geschieden: de “voor-wat-hoort-wat-benadering”. Deze benadering kan o.a. toegepast worden bij vrijgekomen agrarische bebouwing. Als nieuwe functies
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
een verdichting in het landschap tot gevolg hebben, is dat hier in veel gevallen acceptabel, maar er zal voldoende ruimte moeten blijven om geen stadslandschap te worden. Clusters van nieuwe woningen en bedrijfjes in het groen zijn goed denkbaar. Het bestaande landschap moet daarbij als inspiratiebron dienen. Landbouwers die levensvatbare bedrijven hebben en willen uitbreiden dienen eveneens daarvoor mogelijkheden te krijgen, mits het landschap er niet slechter van wordt. De “voor-wat-hoort-wat”-gedachte kan daarbij wederzijds kansen bieden. Ook dienen nieuwe woonfuncties daarbij goed ingepast te worden, omdat de herinrichting van erven wel eens gaat detoneren: met name grote hekken en poorten zijn daarbij soms storend in het landschap, terwijl juist voor die functies goede alternatieven zijn. overlopers bij de beken De inrichting van de Lievelderbeek is een goed voorbeeld van wateropvang en berging gecombineerd met natuurontwikkeling. Dat begint al in het natuurterrein Lievelderveld, waar in het kwelgebied van de bron de vergraste heide geplagd is. Maar ook verder benedenstrooms is de combinatie van beekbegeleidende beplanting en de aanleg van moerasjes en poelen een goed voorbeeld voor waterberging en natuurontwikkeling langs bijvoorbeeld de Baakse Beek in het kader van de (robuuste) ecologische verbindingszone. Daarbij kan vooral in kwelgebieden ruimte worden geschapen door terreinverlagingen te maken. De afvoer van verrijkte bouwvoor blijkt daarbij veelal voor verrassende resultaten te leiden in de vorm van soms zeer zeldzame begroeiingen. Aan de oostzijde ligt de overgang naar het oude heidelandschap binnen dit landschapsensemble. Met name ten oosten van de N18 dient daarom een overgang plaats te vinden naar het bouwpakket van het Lievelder- en Vragenderveld. Er kan wel veel kleinschaliger gewerkt worden. Op te poetsen parels: . de vernieuwende en verbredende ondernemingen . de grote open es met de lindelaan . de zuideres aan de dorpsrand . Lievelderveld . de restanten van circumvallatielinie, o.a Engelse schans, landweer . plekken om te verpozen eventueel met bankjes . verschraalde bermen bij erf en typerende erfbeplantingen . karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden . boerenbosjes, soms met hulst Te beschermen en stimuleren landschapselementen: . kranspaden om de essen: eiken, linden en ook fruit bij erven . esrandpaden: steilrandbeplantingen eventueel met zandpad erlangs . lindenlaan en lindebrinken op en om de essen . boerenlanen; losse lanen met menging van eik en berk, zwarte els (nat) en es. Soms ook populier en wilg. . boerenhagen van meidoorn, beuk en hazelaar . overlopers kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin heischrale vegetatie in brongebied en verder benedenloops met beekbegeleidende beplanting.
|
97
98
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
7
7.7 | Het dorp Lichtenvoorde Vang de dynamiek in de dorpsranden op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat! Kies daarbij voor de verschillende kanten van Lichtenvoorde voor verschillende thema’s: . Lichtenvoorde-O: ‘hamelanen en lichtpunten’ . Lichtenvoorde-Z: ‘beekdal door het dorp’ - Lichtenvoorde-NW: ‘diekpad en voordesingel’ Met name de verbetering van de N18 of aanleg van de A18 kan een nieuwe groei-impuls voor Lichtenvoorde veroorzaken, zowel wat betreft bedrijvigheid als wat betreft wonen. Het is zaak goed na te denken over de consequenties van deze verbetering van de mobiliteit én van de invloed die dat kan hebben voor het landschap. Zeker de aanleg van de A18 tussen Harreveld en Zieuwent kan een sterke verstedelijkingsimpuls geven langs de noordwestrand van Lichtenvoorde. Deze druk kan worden opgevangen door, net als bij Groenlo, stevige eisen te stellen aan verevening, ook door de Rijksoverheid. Opzet moet zijn dat de dynamische zone een groen gebied wordt, waarin wonen en werken gekoppeld zijn aan landschappelijke kwaliteit. Zo kan de gemeente haar imago van groen en rust uitbouwen, dat juist hoogwaardige bedrijvigheid aantrekt. De bestaande structuren moeten worden gekoesterd. Immers, deze zijn al van volwassen afmetingen, terwijl nieuw groen nooit zo snel groeit als bebouwing dat kan doen. Hofbeek door Lichtenvoorde In Lichtenvoorde kan de ecologische verbinding van de Baakse Beek ook een kwaliteitsimpuls betekenen voor de dorpskern. Deze gaat via de Hofbeek dwars door het centrum lopen en wordt daarmee ook een historische verbinding; Lichtenvoorde is immers ontstaan als doorwaadbare plaats in deze beek. Aan de zuidzijde van Lichtenvoorde is de beek al in een parkachtige situatie gelegen. Het landschap kan hier met name naar het zuiden toe nog verder versterkt worden
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
door te stimuleren dat daar meer beplanting komt. Daarbij dient in dit overwegend natte gebied vooral met elzenhagen gewerkt te worden. Dit kan ook de dynamiek in dit gebied opvangen, die nu heeft geleid tot een rommelige aanblik. Een kleinschalige compartimentering van het gebied, met de vroegere situatie van rond 1900 als inspiratiebron, kan niet alleen een vervanging zijn voor de veelsoortige kavelafscheidingen, maar kan ook andere functies inbedden. Om deze beplantingswijze te stimuleren, dient een campagne opgezet te worden om alle gebruikers van dit gebied daarvoor enthousiast te maken. plateau-randgoederen Het historische landgoed Tongerlo, dat dicht bij de huidige Hamelandroute aan de Tongerloseweg gelegen heeft, kan in ere hersteld worden, maar ook kan een nieuwe plaats gekozen worden voor een nieuw landgoed. Dit gebied tussen Lichtenvoorde en Vragender zou mede hierdoor een fraai uitloopgebied kunnen worden. Op het hogere deel, dus grofweg ten oosten van de Wentholtstraat, dient beplanting overwegend te bestaan uit eik. Ook berk en beuk kunnen een bescheiden rol spelen. Er dient hierbij weer de in het gebied kenmerkende vorm van hakhout met overstaanders voor ogen te staan. Enkele vergezichten naar de heuvels bij de Hamelandweg en Groot Deunk moeten worden gespaard of hersteld. Op markante punten kan gekozen worden voor het plaatsen van een linde (evt. met kruis of kapelletje) of een andere karakteristieke boom. diekpad en elzensingel Ook aan de noordkant van Lichtenvoorde liggen kansen voor landgoedontwikkeling. Hier kan deze ontwikkeling aansluiten bij de ecologische verbinding van de Baakse Beek/Nieuwe Beek. Natuurontwikkeling, waterberging en opzet van stevige landschappelijke groenstructuren om de te verwachten landschappelijke dynamiek op te vangen zijn de belangrijkste functies waaraan voldaan moet worden in dit gebied. Daarnaast zal hier voorlopig landbouw plaats blijven vinden. Op te poetsen parels: . golvende hellingen van de plateaurand met uitzichtpunten . de Hofbeek .de elzensingels in de westelijke ontginningen . plekken om te verpozen eventueel met bankjes . verschraalde bermen bij erf en typerende beplantingen Te stimuleren landschapselementen: . hamelanen en vraaghagen op de hellingen . boerenlanen in landgoederen; losse lanen met menging van eik en berk, zwarte els (nat) en es. Soms ook populier en wilg. . diekpaden in de broekontginning: elzensingels, soms met pad . overlopers in het westen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin elzensingels, elzenbroek of berkensingel, ook toe te pasen als beekbegeleidende beplanting.
|
99
100
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
8
7.8 | Het kerk- en esdorp Harreveld Vang de dynamiek in de dorpsranden en om de es op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat! Kies daarbij voor de verschillende kanten van Harreveld voor verschillende thema’s: . Harreveld-dorp: ‘randschappelijk wonen aan brinken’ . Harreveld W: ‘lanen en berkensingels’ . Harreveldse es: ‘een krans om de open es’ De kern Harreveld is ontstaan uit de vroegere buitenplaats Harreveld met een formele landschapsaanleg van gracht en lanen, waarvan de restanten nog te herkennen zijn in lanen en de gracht bij het internaat. een krans om de open es De buitenplaats lag op de noordelijke rand van de dekzandrug die al sinds de Middeleeuwen in gebruik is als handelsroute. En hij is natuurlijk in gebruik als es: de Harreveldse Es met de molen Hermien als bekroning. Hoewel hoog genoeg voor akkerbouw, is de rug niet erg vruchtbaar. Dat is de reden dat delen ervan niet werden gebruikt als bouwland, maar als droge heide en zelfs verstoven tot stuifduinen. Later, zo rond 1900, werden deze hoge ruggen weer bebost met dennen. Ten zuiden van de dekzandrug stagneerde het water dat afstroomde van het Oost-Nederlands Plateau (Flierbeek, Zilverbeek) in het Zwarte Veen en het Aaltense Goor. Pas door de aanleg van de Veengoot in de 19e eeuw door de dekzandrug heen kon dit zeer natte gebied effectief ontwaterd worden. Tot in de 20e eeuw werd hier veen gestoken. Nu is het Oost Gelrese deel ontgonnen en grootschalig verkaveld en in gebruik als landbouwgebied. Ten noorden van Harreveld, in de richting van Zieuwent, was vroeger een kleinschalig kampenlandschap aanwezig op de kleine dekzandruggen die dit gebied kenmerken.
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
randschappelijk wonen aan brinken In Harreveld zijn initiatieven voor het “randschappelijk wonen” een dorpsuitbreidingsinitiatief gebaseerd op de Achterhoekse manier van leven en het verspreid wonen in een kampenlandschap. Nieuwe brinken kunnen de schakel zijn tussen de nieuwe bebouwing en dit landschap. Die brinken kunnen inspelen op de kronkelende tracering van de wegen langs de oude eenmansessen. Het “randschappelijk wonen” kan verder uitgebouwd worden naar “randschappelijk werken”, al zal men wel beducht moeten zijn voor uitgroei van kleine bedrijfjes. Ook moeten de nieuwe clusters van woningen de traditionele boerderijen met bijgebouwen niet te veel gaan overstijgen in grootte en bijvoorbeeld verkeersdynamiek. lanen en berkensingels Als de A18 ten noorden van Harreveld gerealiseerd zou worden, verdient het aanbeveling de zuidrand van die weg in te pakken in forse beplanting en landgoedstructuren: bosjes en lanen in nieuwe landgoederen, al dan niet particulier aangelegd, moeras en ‘uiterwaard’-bos langs de Veengoot, dat dienst kan doen als overloop en waterbergingsgebied. Door deze structuren fors aan te zetten worden ze herkenbaar en kunnen ze lawaai en landschappelijke aantasting van de weg opvangen. Verder biedt het een tegenwicht aan ontwikkelingen die plaats vinden langs deze weg. Het kan tevens een inkadering van die bedrijvigheid inhouden. Tenslotte biedt het voor de lokale bevolking en voor recreanten een doek voor het bloeden van de landschappelijke aantasting door de weg, namelijk een nieuw uitloopgebied met recreatiemogelijkheden. Langs de Veengoot zijn mogelijkheden voor opvang van water. Deze kunnen zowel bovenstrooms als benedenstrooms van de Harreveldse Rug worden gerealiseerd, omdat het Waterschap inmiddels het concept van grootschalige bergingsgebieden heeft losgelaten. Waar mogelijkheden zich voordoen in met name de beschikbaarheid van grond, maar ook van hydrologische mogelijkheden, kunnen nu kleinere bergingsgebiedjes worden ingericht. Op te poetsen parels: . de grote open es met de molen en historische boerderij . oude en nieuwe brinken . nieuwe natuur langs Veengoot . de kerk en resten van de oude buitenplaats . Plan Vennebulten . plekken om te verpozen eventueel met bankjes . verschraalde bermen bij erf en typerende erfbeplantingen . karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden . historische wegen over de ruggen Te behouden en stimuleren landschapselementen: . oude lanen . noaberdreven langs de erven om de es . diekpaden: zandpaden met eiken-berkensingel erlangs . steilrandbeplantingen langs essen . overlopers kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin natte schrale vegetatie of elzensingels
|
101
102
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
9
7.9 | Het ontgonnen Lievelder Broek Ontwikkel robuuste broeknatuur door robuust agrarisch cultuurlandschap. Koppel de ecologische verbindingszones langs aan groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap met ‘diekpaden’ en ‘overlopers’” Het Lievelderbroek was vanouds het gebied waar een aantal beken in doodliepen. Het was dan ook een groot deel van het jaar een moerassig gebied. Dit veranderde pas in de 19e eeuw, toen de Baakse Beek en, meer nog, de Grevengracht (de verlenging van de Slinge) gegraven werden. Ten noorden van Zieuwent was rond die tijd al allerlei land ontgonnen: daar lagen al aaneengesloten weidegronden, kleinschalig omzoomd met hakhoutsingels. In de ruilverkaveling zijn deze kleinschalige percelen vrijwel zonder uitzondering verdwenen, zodat er nu vrijwel geen verschil meer te zien is met de jonge ontginningen. Ook verder naar het westen, in het Zuidelijke Broek en het Ruurlose Broek, waren rond 1900 al veel gronden ontgonnen tot weiden. Weliswaar is daar een rationelere patroon van rechthoekige kavels, maar verder waren ook hier de kavels vrijwel altijd omzoomd met singels. Dit is nu een grootschalig open landschap, met slechts hier en daar een ruilverkavelingsbosje. Het belangrijkste bodemgebruik in dit gebied is en blijft landbouw. De landbouw dient hier dan ook letterlijk de ruimte te krijgen. Waar toch belemmeringen gevoeld worden moeten mogelijkheden zijn om via de “voor-wat-hoort-wat-benadering” verbeteringen aan tebrengen. In het algemeen zal dat echter in dit landschapstype niet nodig zijn. Aansluitend daaraan hoeft landgoedontwikkeling en uitbreiding van de woonfunctie hier niet door de gemeente gestimuleerd te worden, maar individuele initiatieven dienen wel op hun consequenties voor de doelen (positief en negatief) beoordeeld te worden. Kleinschalige recreatieve ontwikkeling kunnen in het algemeen goed ingepast te worden. Zandwegen dienen zo veel mogelijk als echte zandweg gehandhaafd te worden. Zo nodig kan een fietspad erlangs worden aangelegd.
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
In het oostelijke deel van dit landschapsensemble geeft het Reconstructieplan aan dat de waterhuishouding herzien dient te worden. Daarnaast zijn er enkele grote waterbergingsgebieden aangegeven, onder meer bij Koolmansdijk en ten noorden van Zieuwent, langs de Baakse Beek. Waterberging kan hier weer ingepast worden via het principe van de “overloopbroeken” aangevuld met “diekpaden” en paden langs elzensingels. Kleine bestaande hoogteverschillen kunnen daarvoor benut worden, of er kunnen nieuwe worden aangebracht. In de lagere delen kan moeras/waterberging plaatsvinden en in bijzondere gevallen heischrale vochtige vegetaties. Op de hogere stukken paden met zo mogelijk beplanting. Water kan tegengehouden worden met vegetatie of met kleine dijkjes: bij hoog water loopt het “moeras” vol, bij lage waterstanden loopt het weer langzaam leeg, al dan niet door kwel of wegzakken van water door de bodem. Op te poetsen parels: . Koolmansdijk . bliksembomen en andere solitaire bomen . archeologische vindplaatsen . verschraalde bermen bij erf . typerende oude boerderijen met hun erfbeplantingen . restanten van oude beplantingspatronen en (natte) heide Te stimuleren landschapselementen: . diekpaden: zandpaden met eiken-berkensingel erlangs . overloopweides langs waterloopjes . overlopers kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin (natte) heischrale vegetatie en eventueel moeras. Ook elzenbroekbos of grienden zijn mogelijk
|
103
104
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
10
7.10 | Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen.
Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappen met kerkepaden, overlopers en elzensingels. De historische karakteristiek bestaat hier vooral uit het kleinschalige cultuurlandschap dat hier ooit was en uit het watersysteem, dat gekenmerkt werd door periodiek stagnerend water in de lagere delen van het landschap, eveneens kleinschalig tussen de zandruggen in. Dit gebied is bij de Ruilverkaveling Harreveld-Zieuwent vrij fors op de schop gegaan ten behoeve van de landbouw, waardoor de kleinschaligheid is verdwenen en het onderscheid met de ontginningslandschappen nauwelijks meer zichtbaar is. Niettemin zijn er toch op veel plaatsen gronden die maar nauwelijks rendabel gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld omdat ze te nat zijn. Zeker als hier een nieuwe wateropgave én een opgave voor de ontwikkeling van natuur bij komt, kan op veel plaatsen een omslagpunt bereikt worden om juist deze moeilijkere gronden af te stoten en de wat hogere, goed ontwaterde gronden te blijven benutten. Rondom de dorpen is in de reconstructie een smalle zone van extensivering van intensieve veehouderij aangewezen. Voor zover bekend levert dit in dit gebied geen bedrijven op die om die reden zullen worden beëindigd of verplaatst. Wel zijn er enkele initiatieven voor de vorming van landgoederen in de directe omgeving van de dorpskern van Zieuwent. Hier kan goed aangehaakt worden bij het idee van de dorpsmeent: een vorm van een “voor wat, hoort wat-goed” dat meerdere functies vervult. Zo kan het multifunctioneel worden, maar ook goed ingebed worden in de bestaande dorpsgemeenschap. Ook in Mariënvelde, dat vanoiuds al landgoedachtige structuren kent past deze ontwikkeling op ingetogen wijze. Omdat de bodemgesteldheid op veel plaatsen nog kleinschalig wisselt, kan het oude patroon van natte laagtes hier weer relatief gemakkelijk hersteld worden. Door juist deze gronden te benutten voor
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
ontwikkeling van kleinschalige natuur en het vasthouden en bufferen van water, ontstaat een relatief kleinschalige afwisseling van open landbouwgronden en verdichte lagere gronden, waar water, moeras en moerasbos zorgen voor afwisseling in het landschap. Economisch kan bij het realiseren van dergelijke nieuwe percelen waarop water in de haarvaten van het watersysteem wordt vastgehouden worden uitgegaan van twee strategieën. 1. de benodigde grond kan worden aangekocht door water- of natuurbeheerders, die het vervolgens gaan beheren. 2. een andere strategie zou deze duurzaam in handen kunnen laten van bestaande grondeigenaren, zoals agrariërs, en hen een marktconforme vergoeding voor grond en beheer kunnen geven: waterberging en natuur als winstgevend alternatief voor maïs en gras. Voordeel is dat er geen grote investeringen gedaan hoeven te worden en dat het bijdraagt aan de lokale economie. Verder zal het de band tussen bewoners en hun landschap veel meer versterken dan afstandelijk beheer door verre professionals. Zou een negatieve waterschapsheffing hier geen soelaas kunnen bieden? En wellicht worden grienden dan wel rendabel voor energiewinning. Op te poetsen parels: . bliksembomen en andere solitaire bomen . Werenfriduskerk en boerderijen . Kapelletjes . bestaande kleine natuurgebiedjes o.a. aan Schoolpad + Witte Riete . steilranden . typerende erfbeplantingen . voorbeelden van landschapskunst . plekken om te verpozen eventueel met bankjes Te behouden en stimuleren landschapselementen: . nieuwe kerkepaden en espaden met knotes, knoteik of knotwilg . steilrandbeplantingen langs essen . overloopweides: lagere vochtige weides met elzensingels - overloopbroeken: lagere percelen met bosjes of grienden
|
105
106
|
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
11
7.11 | Het landschapsensemble van de mensen in Harreveldse Heide Ontwikkel robuuste heideveldnatuur door robuust agrarisch cultuurlandschap! Koppel de ecologische verbindingszones aan groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap met ‘nicolaaswallen’ en ‘diekpaden’. Dit is bij uitstek een jong ontginningslandschap. Rond 1900 was het gebied nog geheel heide. De Veengoot maakte het mogelijk dit gebied in cultuur te nemen, omdat het voordien grotendeels te nat was. Alleen langs de oostgrens van de gemeente, langs de Nicolaasweg, lagen in die tijd boerderijtjes die mogelijk nog stammen uit een eerdere tijd en aansluiten op de oudere ontginningen rond Mariënvelde. Ook nu nog zijn daar boerderijtjes gelegen aan doodlopende insteekweggetjes. De landbouw is hier de belangrijkste functie; nu en ook in de afzienbare toekomst. In dit gebied zijn nieuwe woonfuncties praktisch alleen aan de orde waar agrarische bebouwing vrijkomt. Nieuwe landgoederen zijn hier niet nodig, maar individuele initiatieven kunnen wel op hun merites voor maatschappelijke functies worden beoordeeld. Voor kleinschalige bedrijvigheid kan ruimte zijn in bijvoorbeeld vrijkomende agrarische bebouwing, mits dit geen hinder oplevert voor de landbouw en er geen verkeersaantrekkende werking van uitgaat. In de zone langs de Veengoot is terughoudendheid met nieuwe functies nodig, vanwege de noodzaak voor waterberging en ontwikkeling tot ecologische verbinding. Waterberging dient hier weer te gebeuren via het principe van de “overloopbroeken” aangevuld met “diekpaden” en paden langs elzensingels. Water kan tegengehouden worden met vegetatie of met kleine dijkjes (de “diekpaden”): bij hoog water loopt het “moeras” vol, bij lage waterstanden loopt het weer langzaam leeg, al dan niet door kwel of wegzakken van water door de bodem. Grootschaligere waterberging is mogelijk via het principe van “uiterwaarden” langs de Veengoot: bovenstaand principe, maar dan min of meer aaneengesloten langs de gehele waterloop. Een mogelijkheid voor het meer bovenstrooms opvangen en bergen
7. STREEFBEELDEN LANDSCHAPSENSEMBLES
van water is nog gelegen in het gebiedje “De Heide” aan de Stuifveenweg. Hier liggen ook mogelijkheden voor nieuwe wandel- of fietsverbindingen Te beschermen of op te poetsen parels: . de kleinschalige keuterontginninkjes langs de Nicolaasweg . heiderestantjes, zoals het Vildersveen en het Stuifveen, De Heide, . de bruggen over de Veengoot . (boeren)kunst of andere initiatieven. . bliksembomen en andere solitaire bomen . plekken om te verpozen eventueel met bankjes . verschraalde bermen bij erf . typerende erfbeplantingen Te stimuleren landschapselementen: . nicolaaswallen: wilde elzenhaag langs insteekwegen . diekpaden tussen twee verruigde sloten . veldpaden: zandpaden of sloten met eiken-berkensingel erlangs . overloopbroeken
|
107
108
|
8. AAN DE SLAG MET HET LOP
8. Aan de slag met het LOP 8.1 | Elk landschapsensemble zijn eigen werkboek Als brug tussen de ontwikkelingsvisie en het uitvoeringsprogramma bevat dit Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor elk landschapsensemble een apart werkboek, de ensembleboeken. Elk werkboek bevat de volgende onderdelen: . de visie voor het landschapstype; . doelen vanuit het beleid en vanuit de mensen in het gebied; . een kaart met de bestaande waarden; . de uitwerking van het LOP in tekst en op kaartbeeld, algemeen en per functie in het landschap; . de mogelijke landschapselementen in de vorm van een bouwpakket voor punt-, lijn- en vlakelementen. De werkboeken zijn bedoeld voor degenen die in de gemeente Oost Gelre beroepsmatig betrokken zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in brede zin in het buitengebied, maar ook initiatiefnemers van projecten in het landelijk gebied kunnen er hun voordeel mee doen en er inspiratie uithalen. Het boek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van dergelijke ontwikkelingen en projecten. Visie en doelen
De gemeente Oost Gelre is verdeeld in elf landschapsensembles. Elk heeft een eigen ensembleboek. Dat begint met de visie voor het gebied, samengebald in één zin, en de doelen van de overheid én van de mensen in het gebied zelf. Visie en doelen geven de hoofdrichting aan voor de gewenste ontwikkeling. Bestaande waarden
Als er een initiatief in het landelijk gebied op stapel staat, wordt het ensembleboek van het betreffende deelgebied erbij gepakt en de plaats van het initiatief wordt opgezocht op de ‘bestaandewaardenkaart’. Daaruit kan bijvoorbeeld blijken dat er op die plek een oude esrand aanwezig is met restanten van beplanting. Dicht erbij zou een oude zandweg kunnen liggen. De bestaande waarden dienen gerespecteerd te worden. Indien dat onmogelijk is moet ruime compensatie plaatsvinden: ‘voor wat hoort wat’. Deze verevening én de ‘bestaande waarden’ dienen vastgelegd te worden in het bestemmingsplan. Verevening
Verevening zorgt ervoor dat initiatieven ten goede komen aan de doelen van de gemeenschap, waaronder het behoud en ontwikkeling van een goed functionerend, maar ook karakteristiek landschap. Per saldo wordt zo ook het landschap beter van de uitvoering van het initiatief, doordat in de onmiddellijke omgeving karakteristieke en functionele landschapselementen worden aangelegd of hersteld. Door een deskundige toepassing van het ensembleboek worden de verschillende elementen afgestemd op bodem en waterhuishouding, komen ze op een geschikte plaats en wordt een functioneel gebruik (zoals waterberging) zoveel mogelijk bevorderd. Deze toepassing van het ensembleboek vindt plaats in samenspraak met initiatiefnemers, grondeigenaren, gebruikers en belanghebbenden en zo mogelijk ook
|
109
110
|
8. AAN DE SLAG MET HET LOP
met omwonenden. Daarbij mag de verevening niet uitgekleed worden. Zo kan naast een agrarisch bedrijfsgebouw dat een andere functie krijgt een esrand met beplanting hersteld worden, een sloot verbreed voor waterberging en ecologische functie en een pad aangelegd als nieuwe verbinding tussen de verharde weg en de oude zandweg. Bouwpakket
Elk landschapsensemble heeft zijn karakteristieke landschapselementen. In de ontginningen zijn dat andere dan in kleinschalige cultuurlandschappen als de Lievelder Krans. De karakteristieke en functioneel nuttige landschapselementen voor elk landschapsensemble zijn opgenomen in het ‘bouwpakket’. Ze bestaan uit min of meer puntvormige elementen – ‘parels’ – uit lijnvormige elementen, en vlakvormige elementen. Ze vormen reeksen, die een indruk geven van de variatie die mogelijk is. Het kiezen van de elementen en hun plaatsing is daarom geen kinderspel, het is een creatief proces waarvoor deskundigheid vereist is en inzicht in problemen en functies. Zo geven verschillende boomsoorten verschillend gevoel aan het landschap en aan cultuurhistorische elementen. Uitwerking en kaart
Voor de toepassing van het bouwpakket zijn richtlijnen gegeven in de vorm van de uitwerking van het ensemble. Daarin wordt meestal per thema een beschrijving gegeven van de functies van het landschap of hoe ze zich zouden kunnen ontwikkelen en welke karakteristieken kunnen worden doorgevoerd. Op een kaart staan aandachtspunten op het gebied van landbouw, open te houden ruimtes (essen en broekgebieden), zoekzones voor ‘voor wat hoort wat-goederen’ (nieuwe landgoederen met een meerwaarde voor de gemeenschap). Ook de ‘groen-blauwe dooradering’ (waterlopen, bermen, akker- en weideranden, beplantingen, paden enzovoorts) staat op de kaart, in rasters met een bepaalde maaswijdte en lijndikte. Deze geven een indicatie van de ideale situatie voor het landschapstype. In de praktijk zal blijken hoeveel daarvan wordt gerealiseerd, afhankelijk van initiatieven uit het gebied, maar ook van de beschikbaarheid van middelen. Ten slotte zijn de ‘parels’ en ‘zichtlijnen’ aangegeven. De parels zijn de bijzondere punten in het gebied: blikvangers, landmarks, bijzondere natuurgebieden, beken, enzovoorts, maar ook monumenten, zoals oude boerderijen en ten slotte steilranden, meestal oude essen. De peilen geven aan waar zicht moet blijven op landmarks of andere bijzondere plaatsen in het landschap. Dat kan een volkomen open zicht zijn, bijvoorbeeld vanaf de Lievelder Es, of een serie plekken met doorkijkjes, zoals naar de kerktoren rondom Zieuwent. Ook hier is het belangrijk dat er met aandacht wordt ontworpen. Samengevat Voorbeelden uit het bouwpakket per landschapsensemble
Bij een projectidee of initiatief: . neem het goede ensembleboek; . inventariseer de ‘bestaande waarden’ op de kaart; . bepaal de grondslagen voor eventuele verevening aan de hand van doelen en mogelijkheden; . ontwerp samen met de betrokkenen nieuwe of herstelde landschapselementen met bouwpakket, uitwerkingskaart en uitwerkingsbeschrijving.
8. AAN DE SLAG MET HET LOP
8.2 | Organisatie van de uitvoering van het LOP Het LOP is een integraal plan. Het uitvoeringsprogramma bestaat uit een aantal thematisch gerangschikte projecten. Sommige komen deels in de plaats van bestaand beleid van de gemeente, andere kunnen op basis van vrijwilligheid door initiatiefnemers opgepakt worden en weer andere projecten zijn complexer en groter in omvang. Dat geldt bijvoorbeeld voor projecten voor de regionale opgave op het terrein van waterbeheer of voor de realisering van ecologische verbindingszones en andere thema’s uit het reconstructieproces. De uitvoering van het LOP kan de uitvoering van reconstructieprojecten versterken. Eén loket extern
Om projecten van onderop te generen is het noodzakelijk de eigen organisatie goed toe te rusten maar ook om een externe organisatie in het leven te roepen; die laatste naar het voorbeeld van het gebiedsproces in de regio Winterswijk. Op 16 oktober 2006 installeerde de gemeente Oost Gelre de gebiedscoördinator met als taak het stimuleren, coördineren en promoten van plattelandsontwikkeling om daarmee geïntegreerde projecten tot stand te brengen. De projecten liggen onder andere op het gebied van verbetering van de landbouwstructuur, de leefbaarheid van het platteland en de realisatie van het meerjarig uitvoeringsprogramma van het LOP. De gebiedscoördinator is tussenpersoon tussen de gemeente en initiatiefnemers uit het gebied. Een stappenplan biedt de kaders voor de gebiedscoördinator. 1. Oprichting van een breed samengestelde gebiedscommissie met als doel mensen bij elkaar te brengen, belangen in beeld te brengen en structuur en afstemming in het gebiedsproces te bevorderen, . denk aan: dorpsraden, landbouworganisaties, organisaties van natuur, landschapsbeheer en milieu, jongerenorganisaties, vrouwenorganisaties, belangenbehartiging van toerisme en recreatie, organisaties voor kerkenpaden enzovoorts, . geen enkele organisatie wordt uitgesloten. Voorwaarden zijn: bereidheid om energie te steken in de commissie en het werk dat eruit voort komt. 2. Uit de gebiedscommissie wordt een dagelijks bestuur gekozen dat de manier van werken bewaakt, projecten concretiseert en sturing geeft aan het gebiedsproces. 3. Opstellen van een startdocument met een visie op het gebied en de toekomst waarbij de visie van het LOP en het uitvoeringsprogramma worden overgenomen. Communicatie vormt een apart onderdeel van dit document. 4. De gemeenteraad stemt in met het startdocument waarin: . verantwoordelijkheid over het gebiedsproces en de opstart van projecten wordt overgedragen aan de gebiedscommissie; . bestuurlijke en ambtelijke betrokkenheid (inzet in uren) voor de uitvoering van het LOP is vastgelegd; . de commissie financiële ruimte krijgt voor het gebiedsproces; . financiën beschikbaar zijn voor de investering in projecten;
|
111
112
|
8. AAN DE SLAG MET HET LOP
Met de toegekende subsidie voor het opstelen van het LOP kan de gebiedsmakelaar, voor beperkte tijd, worden ingezet. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid de organisatie verder in te richten en de financiën beschikbaar te stellen voor de volgende periode. Interne organisatie
De gebiedscoördinator is afhankelijk van een goede afstemming met de gemeentelijke organisatie. Het integrale karakter van het LOP impliceert dat per project verschillende afdelingen bij projecten betrokken zijn en betrokken moeten worden. De verantwoordelijkheid voor de afstemming intern kan het beste bij één persoon liggen. Die kan de afdelingen betrekken die nodig zijn voor vergunningverlening, inhoudelijke beoordeling van projecten, enzovoorts. Deze persoon is lid van de gebiedscommissie of van het dagelijkse bestuur. Sommige ontwikkelingen in het buitengebied vallen buiten de verantwoordelijkheid van de gebiedscommissie. Te denken valt aan plannen op het terrein van ruimtelijke ordening, woningbouw, infrastructuur of bedrijventerreinen. Voor dergelijke activiteiten moet er wel gewerkt worden volgens de ‘LOP-meetlat’ zodat op tijd bijvoorbeeld ‘voor wat hoort wat-maatregelen’ getroffen worden bij de bescherming van esranden of landschappelijke inpassing. Ook hiervoor moet de verantwoordelijkheid helder geregeld zijn en bij voorkeur berusten bij één persoon met goede kennis van het buitengebied en het LOP. Met de afdeling communicatie moeten heldere afspraken gemaakt worden. Zie ook de paragraaf over communicatie om planmatig en op creatieve wijze het LOP onder de aandacht van de burgers te brengen en te houden. Financiën
De interne loketfunctie voor de uitvoering van het LOP vraagt, gezien de ervaringen bij andere plattelandsgemeenten, gemiddeld 800 formatie-uren per jaar. Deze tijd is nodig als de gemeente, in samenwerking met de gebiedscommissie, optimaal gebruik wil maken van overheidssubsidies voor plattelandsontwikkeling. Een goede relatie met het programmabureau Achterhoek/Liemers – het Plattelandshuis te Zelhem – is van belang om effectief gebruik te maken van de verschillende subsidiestromen. Behalve van projecten door de overheid (gemeente, provincie, rijk, EU) en het waterschap valt ook te denken aan particuliere financiering in de vorm van sponsoring van eenmalige projecten, of juist sponsoring van een lokaal fonds gericht op het duurzaam onderhoud van het landschap en de onverharde wandel- en fietspaden – bijvoorbeeld via een gebiedsfonds of via een koppeling met organisaties zoals de Stichting Kerkepaden Zieuwent. Een dergelijke constructie past uitstekend bij de visie van het LOP en het ‘voor wat hoort wat-principe’.
8. AAN DE SLAG MET HET LOP
8.3 | Communicatie, voorlichting en educatie Het LOP heeft een looptijd van ongeveer tien jaar. Voor een optimale uitvoering is het noodzakelijk jaarlijks te investeren in draagvlak voor het plan en alert te zijn op ontwikkelingen binnen en buiten de gemeente die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van het landschap. Resultaatgerichte communicatie is hiervoor onontbeerlijk, en vormt ook de basis om als gemeente zelf op korte en lange termijn te investeren in de kwaliteit van het landschap. De communicatie heeft als doel om inwoners te informeren over wat de gemeente doet om het LOP in de praktijk te brengen. Bovendien gaat van goede publiciteit over gerealiseerde projecten door particulieren, het waterschap, lokale organisaties of samenwerkingsverbanden een stimulerende werking uit voor nieuwe initiatieven. Het LOP is geen blauwdruk, maar een levend plan dat continu in kan spelen op kansen die zich voordoen om de doelen uit het plan te bereiken. Algemene uitgangspunten
1. Elk projectplan uit het LOP bevat een paragraaf over de communicatie over het uit te voeren project. 2. Elk jaar presenteert de gemeente via de bestaande communicatiekanalen een kaartje met gerealiseerde LOP-projecten en met projecten in voorbereiding. 3. Elk kwartaal publiceert de gebiedscommissie een artikel over een aansprekend project of een creatief initiatief in voorbereiding. 4. Minimaal eens in de twee jaar organiseert de gebiedscommissie een excursie voor raadsleden en leden van de aangesloten maatschappelijke organisaties om de resultaten van het LOP in het veld te bekijken, gecombineerd met een bezoek aan een parel in het landschap. 5. Transparantie over kosten en baten. De gebiedscommissie geeft samen met de gemeente inzicht in wat investeren in het landschap financieel gezien oplevert. (subsidies op natuur, landschap, water, cultuurhistorie en recreatie, rood-voor-groenopbrengsten, private investeringen en de middelen die de gemeente zelf inbrengt). Randvoorwaarden
1. De gebiedscommissie maakt een realistisch communicatieplan voor de komende twee jaar. 2. Er is een inhoudelijke afstemming tussen de gebiedscommissie, de gemeentelijk coördinator voor de uitvoering van het LOP en de afdeling communicatie, met als resultaat een jaarplanning van het aanleveren van artikelen, foto’s, enzovoorts. Dit kost twee maal per jaar een overleg van maximaal twee uur, waartoe de gemeentelijk coördinator het initiatief neemt. 3. De benodigde tijd voor de betrokken ambtenaren ligt vast in hun takenpakket.
|
113