UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Groeiend belang van pensioensparen bij jongvolwassenen en hun drijfveren
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen: Finance & Risk management
Jolien Vandaele & Lieselotte Van Avermaet onder leiding van Prof. John Crombez
Voorwoord
Voorwoord Het onderwerp van deze masterproef is tot stand gekomen door de ideeën die onze promotor John Crombez aanbracht en natuurlijk onze eigen interesses. Aangezien pensioenen en daaraan gekoppeld ook individueel pensioensparen een ‘hot topic’ is, was de keuze qua onderwerp snel gemaakt. Onze oprechte dank gaat uit naar iedereen die ons heeft geïnspireerd, geholpen en gesteund om dit resultaat te verwezenlijken. Met name onze promotor prof. John Crombez, alsook zijn assistenten bij de federale overheid Andy Passchyn en Francis Rondelez, om steeds de nodige tijd vrij te maken in hun overvolle agenda’s om ons te voorzien van feedback. Ook vrienden en familie willen wij graag bedanken voor alle steun, in het bijzonder het nalezen van dit werk. De heer Jo Janssens, die in de uitoefening van zijn functie bij Record Bank vaak wordt geconfronteerd met pensioensparen, willen wij graag in de bloemetjes zetten om ons de nodige feedback te verschaffen omtrent de enquête. Natuurlijk zijn wij ook de vele respondenten dankbaar om tijd te willen vrij maken om onze enquête tot een goed einde te volbrengen en de link hiernaartoe verder te willen verspreiden. Zonder hen had deze masterproef niet kunnen bestaan.
Inhoudstafel
INHOUDSTAFEL 1: Inleiding .................................................................................................................. 1 2: Literatuurstudie ...................................................................................................... 3 2.1: Het pensioensysteem in België. ................................................................................ 3 2.1.1: De eerste pijler .................................................................................................... 4 2.1.1.1: Het rustpensioen........................................................................................ 4 2.1.1.2: Het overlevingspensioen ........................................................................... 5 2.1.1.3: Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) ..................................................... 5 2.1.2: De tweede pijler ................................................................................................. 5 2.1.3: De derde pijler..................................................................................................... 6 2.1.3.1: Individueel pensioensparen ........................................................................ 7 2.1.3.2: Individuele levensverzekering (binnen het lange termijnsparen) .............. 8 2.1.4: De vierde pijler .................................................................................................... 9 2.2: Evolutie van het individueel pensioensparen (derde pijler) bij jongvolwassenen ... 9 2.3: Analyse van relevante onderzoeken in verband met pensioensparen .................. 11 2.3.1: De vergrijzingsproblematiek in België .............................................................. 11 2.3.2: Bezorgdheid omtrent de toekomst ................................................................... 17 2.3.3: Communicatie omtrent pensioensparen .......................................................... 18 2.3.4: Risicoperceptie .................................................................................................. 19 2.3.5: Andere interessante literatuur ......................................................................... 19 3: Onderzoeksvraag, onderzoekshypotheses en relevantie ........................................ 23 3.1: Onderzoeksvraag..................................................................................................... 23 3.2: Onderzoekshypotheses ........................................................................................... 23 3.3: Relevantie ................................................................................................................ 26 3.3.1: Wetenschappelijke relevantie .......................................................................... 26 3.3.2: Maatschappelijke relevantie ............................................................................ 27 4: Onderzoeksopzet en -methodologie ...................................................................... 29
I
Inhoudstafel 5: Het uiteindelijke onderzoek ................................................................................... 35 5.1: Beschrijvende statistiek .......................................................................................... 35 5.1.1: De populatie ..................................................................................................... 35 5.1.2: De steekproef .................................................................................................... 35 5.1.2.1: Vereiste steekproefgrootte ...................................................................... 35 5.1.2.2: Beschrijvende statistiek van de steekproef .............................................. 36 5.1.2.2.1: Algemeen ........................................................................................... 36 5.1.2.2.2: Fiscaal voordeel gekoppeld aan individueel pensioensparen ........... 41 5.1.2.2.3: Communicatie omtrent individueel pensioensparen ........................ 43 5.1.2.2.4: De vergrijzingsproblematiek en het effect ervan op individueel pensioensparen.................................................................................................. 45 5.1.2.2.5: Risicoperceptie omtrent individueel pensioensparen....................... 47 5.2: Verklarende statistiek ............................................................................................. 49 5.2.1: Logistische regressie als analysetechniek......................................................... 49 5.2.2: Opbouw van de logistische regressieanalyse ................................................... 50 5.2.3: Resultaten van de logistische regressieanalyse ............................................... 54 5.2.3.1: Algemene geschiktheid van het model .................................................... 54 5.2.3.2: Individuele effecten en significantie ......................................................... 55 6: Conclusie ............................................................................................................... 59 7: Bibliografie ............................................................................................................ 61 8: Bijlagen ................................................................................................................. 65 8.1: Enquête ................................................................................................................... 65 8.2: Output SPSS verklarende statistiek – logistische regressie ................................... 69 8.2.1: Algemeen .......................................................................................................... 69 8.2.2: Model zonder variabelen .................................................................................. 71 8.2.3: Model met variabelen....................................................................................... 73 8.2.4: Correlatiematrix................................................................................................ 76
II
Lijst tabellen, grafieken, figuren, taartdiagrammen en staafdiagrammen
Lijst tabellen, grafieken, figuren, taartdiagrammen en staafdiagrammen Tabellen Tabel 1: Evolutie van het individueel pensioensparen in België, per leeftijdsklasse en per geslacht vanaf 2005 tot 2011
9
Tabel 2: De budgettaire kosten van de vergrijzing op middellange termijn volgens het SCvV-scenario van juli 2013 in % van het bbp
15
Tabel 3: De budgettaire kosten van de vergrijzing op lange termijn volgens het referentiescenario van de SCvV van juli 2013 in % van het bbp
16
Tabel 4: Tabel voor de berekening van de steekproefomvang, afhankelijk van de populatiegrootte, foutmarge en het betrouwbaarheidsinterval
35
Tabel 5: Overzicht van de huidige situatie van de respondenten, in aantallen en in percentages
37
Tabel 6: Het verschil in visie van zelfstandigen, ambtenaren en werknemers ten aanzien van de adequaatheid van het wettelijk pensioen
47
Tabel 7: Risicoperceptie omtrent pensioensparen voor de respondenten die aangaven aan pensioensparen te doen
48
Tabel 8: Overzicht van variabelen opgenomen in logistische regressie
52
Tabel 9: Overzicht van de logistische regressieanalyse
58
Grafieken Grafiek 1: Structuur van de bevolking volgens leeftijd en geslacht: leeftijdspiramide van België op 01/01/2010
12
Grafiek 2: Evolutie van de levensverwachting bij de geboorte van 1880 tot 2011, van sterftetafels in exacte leeftijd: België 1194-2011, driejaarlijkse 2009-2011
13
Grafiek 3: Evolutie van het aantal geboorten in België tussen 1930 en 2009, opgedeeld per geslacht alsook weergegeven in totaal
14
III
Lijst tabellen, grafieken, figuren, taartdiagrammen en staafdiagrammen
Figuren Figuur 1: Cartoon afbrokkeling eerste pijler
13
Figuur 2: Schematische voorstelling van de onderzoeksvraag en –hypotheses 25
Taartdiagrammen Taartdiagram 1: Statuut van de respondenten
37
Taartdiagram 2: Individueel pensioensparen bij jongvolwassenen binnen de leeftijdscategorie 18 t.e.m. 27 jaar
39
Taartdiagram 3: Individueel pensioensparen bij jongvolwassenen binnen de leeftijdscategorie 28 t.e.m. 37 jaar
39
Staafdiagrammen Staafdiagram 1: Overzicht van het spaargedrag van de respondenten
38
Staafdiagram 2: Verdeling van de respondenten die aan individueel pensioensparen doen over bankproduct en verzekeringsproduct
40
Staafdiagram 3: Percentages van de respondenten die zich bewust zijn van het fiscaal voordeel, die wel en die niet aan individueel pensioensparen doen
41
Staafdiagram 4: Percentages van de respondenten die zich NIET bewust zijn van het fiscaal voordeel, die wel en die niet aan individueel pensioensparen doen
41
Staafdiagram 5: Het al dan niet bewustzijn van het fiscaal voordeel en de keuzebeïnvloeding om al dan niet aan pensioensparen te doen indien men bewust is van het fiscaal voordeel
42
Staafdiagram 6: Respondenten die meer en niet meer reclame opmerkten i.v.m. individueel pensioensparen de laatste 5 jaar en het al dan niet laten beïnvloeden van de keuze om aan individueel pensioensparen te doen indien men meer reclame opmerkte 44 IV
Lijst tabellen, grafieken, figuren, taartdiagrammen en staafdiagrammen Staafdiagram 7: Respondenten die de laatste 5 jaar meer en niet meer aangemoedigd werden door ouderen en het al dan niet laten beïnvloeden van de keuze om aan individueel pensioensparen te doen indien men aangaf meer aangemoedigd te worden
45
Staafdiagram 8: Kijk van ambtenaren, werknemers en zelfstandigen ten aanzien van de houdbaarheid van het Belgisch wettelijk pensioensysteem
46
V
Inleiding
1: Inleiding Het Belgische pensioensysteem, dat vrij complex is, bestaat uit drie pijlers. De eerste is het wettelijk pensioen, de tweede het aanvullend pensioen en tot slot is er het individueel pensioensparen (Berghman e.a., 2010). Zoals af te leiden is uit tabel 1 van de FOD, KMO, Middenstand en Energie (z.j. a), die verder te vinden is, is het pensioensparen bij jongvolwassenen binnen de leeftijdscategorie van 18 tot en met 37 jaar in de periode van 2005 - 2011 met 41% toegenomen. Dit is een vrij spectaculaire toename en dit vraagt dan ook om verder onderzoek. Hierdoor ligt de focus van deze masterproef vooral op de derde pijler en meer specifiek op het gedeelte van het individueel pensioensparen. Deze masterproef vangt aan met een uitgebreide literatuurstudie. Eerst en vooral wordt het Belgische pensioensysteem grondig besproken. Dit omwille van het feit dat eerst een grondig inzicht in het systeem moet verworven worden, alvorens het mogelijk is om de drijfveren van jongvolwassenen om aan individueel pensioensparen te doen, te onderzoeken. Elke pijler wordt afzonderlijk besproken. Na de uitdieping van het Belgische pensioensysteem volgt de vaststelling van het groeiend belang van pensioensparen bij jongvolwassenen gestaafd door middel van cijfermateriaal. Het laatste onderdeel van deze literatuurstudie omvat een overzicht van de relevante onderzoeken omtrent pensioensparen en jongvolwassenen die reeds uitgevoerd werden. Er werd al heel wat onderzoek uitgevoerd naar de link tussen leeftijd en sparen, maar dan vooral betreffende het buitenland. Onderzoek naar de evolutie van pensioensparen, gelinkt aan de jonge leeftijd is in België nog niet veel gedaan. Er is hier dus zeker nog ruimte voor onderzoek. Na deze inleiding, die een algemeen overzicht geeft en de literatuurstudie, is het derde luik
van
deze
masterproef
onderzoekshypotheses
het
gedeelte
waar
de
onderzoeksvraag,
de
en de relevantie worden besproken. De onderzoeksvraag
waarop deze masterproef een antwoord op probeert te formuleren luidt als volgt: ‘Wat zijn de drijfveren van jongvolwassenen om reeds zo vroeg aan individueel pensioensparen te doen?’. Deze onderzoeksvraag kan opgedeeld worden in 4 grote deelvragen: wat is de invloed van de vergrijzingsproblematiek, van het fiscaal voordeel, van de communicatie omtrent dit onderwerp en van de risicoperceptie die jongvolwassenen
hebben?
Deze
deelvragen
bevatten
elk
1
of
meerdere
onderzoekshypotheses. In totaal zijn er 7 hypotheses die respectievelijk stellen dat de gedachte dat het wettelijk systeem onhoudbaar is, de gedachte dat men later onvoldoende wettelijk pensioen zal ontvangen, het bewustzijn van het fiscaal voordeel, het advies van oudere generaties, meer en duidelijkere reclame en tot slot de 1
Inleiding risicoperceptie allemaal een positief effect hebben op het individueel pensioensparen van jongvolwassenen. Ook de wetenschappelijke en de maatschappelijke relevantie van deze masterproef komen aan bod. Als vierde in rij komt de onderzoeksopzet en –methodologie, waarin de opzet van het onderzoek en de methodes die gebruikt werden om het onderzoek te voeren gedetailleerd worden besproken. Er wordt zowel gebruik gemaakt van primair als secundair onderzoek in deze masterproef. De manier waarop de enquête werd opgesteld en verspreid wordt uitgelegd, net zoals de steekproefmethode die werd toegepast. Als laatste wordt beschreven hoe de data, afkomstig van de enquête, wordt geanalyseerd. In deze masterproef wordt zowel gebruik gemaakt van beschrijvende als verklarende statistiek om de primaire gegevens, verkregen via de enquête, te analyseren. Dit brengt ons tot het vijfde en belangrijkste deel van deze masterproef, namelijk: het uiteindelijke onderzoek. Eerst wordt aangevangen met een korte omschrijving van de populatie. Daarna volgt de bepaling van de steekproefgrootte die deels gebaseerd is op de grootte van de populatie. De beschrijvende statistiek schetst een algemeen beeld van de steekproef (gemiddelde leeftijd, verdeling van wie wel en niet aan individueel pensioensparen doet,…). In de beschrijvende statistiek kunnen al voorzichtige vaststellingen gedaan worden omtrent de onderzoekshypotheses en dus het antwoord op de onderzoeksvraag. Dit is echter enkel geldig voor de steekproef waarop deze masterproef is gebaseerd. De conclusies, bekomen door een statistische test, kunnen worden teruggevonden in het deel van de verklarende statistiek waar gewerkt wordt met een logistische regressie. In het zesde en daarmee ook het laatste gedeelte, kan de algemene conclusie van deze masterproef worden teruggevonden. De verschillende bronnen die werden gebruikt om de masterproef te schrijven, staan vermeld in de bibliografie. Helemaal op het einde kunnen de verschillende bijlagen worden teruggevonden, waarnaar regelmatig wordt verwezen.
2
Literatuurstudie
2: Literatuurstudie Aan de hand van dit onderzoek wensen we de drijfveren te achterhalen van jongvolwassenen om aan individueel pensioensparen te doen. We kunnen namelijk aan de hand van cijfergegevens van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (zie verder) vaststellen dat er een toename is van het aantal jongvolwassenen dat aan individueel pensioensparen doet van maar liefst 41% over de periode 2005-2011. Tot de groep jongvolwassenen behoren volgens het boek Development through the lifespan alle personen van 18 tot 40 jaar (Berk, 2010). Omdat de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie in de cijfergegevens werkt met de leeftijdscategorieën 18-27 jaar en 28-37 jaar, zullen we verder werken met de leeftijdscategorie 18 tot en met 37 jaar. Hoewel deze masterproef zich specifiek toelegt op het individueel pensioensparen binnen de derde pijler van het pensioensysteem, wordt eerst een overzicht gegeven van het Belgisch pensioensysteem in het algemeen. Dit om het begrip individueel pensioensparen in een breder kader te kunnen situeren en zo ook inzicht te krijgen in het hele systeem. Dit inzicht is noodzakelijk om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag. Nadien wordt een overzicht gegeven van de relevante onderzoeken in verband met het onderwerp pensioensparen en jongvolwassenen.
2.1: Het pensioensysteem in België. Het algemene pensioensysteem in België bestaat uit drie pijlers die zowel de publieke als de private initiatieven voor pensioenopbouw samenbundelt (Gieselink e.a., 2003 in: Berghman e.a., 2012). De eerste pijler bestaat uit een wettelijk pensioen, de tweede uit een aanvullend pensioen en de derde uit een individueel pensioen (Berghman e.a., 2010). Naast het bovenvermelde drie pijlerpensioensysteem wordt soms ook nog van een zogenaamde vierde pijler gesproken. Deze pijler bestaat net zoals de derde pijler uit een individueel pensioen met het verschil dat hiervoor geen fiscale voordelen worden aangeboden door de overheid, terwijl dit bij de derde pijler wel het geval is (Pensioenconferentie, 2010). Hierna wordt bij elke pijler van het pensioensysteem een toelichting gegeven. Gezien het onderwerp van deze masterproef zich specifiek richt op het individueel pensioensparen binnen de derde pijler van het pensioensysteem, wordt deze pijler uitvoerig besproken. De overige pijlers worden daarentegen kort toegelicht.
3
Literatuurstudie 2.1.1: De eerste pijler De financiering van het wettelijk pensioen werkt volgens het repartitiesysteem. Het repartitiestelsel steunt op een solidariteitsprincipe over de generaties heen. Zo betaalt de huidige actieve bevolking de pensioenen van de huidige gepensioneerde bevolking (Berghman e.a., 2010). De eerste pijler wordt volledig georganiseerd door de Belgische overheid, waardoor een verplichte aansluiting geldt voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren (Van Welde, 2011). Binnen de eerste pensioenpijler zijn er drie soorten te onderscheiden,
namelijk
het
rustpensioen,
het
overlevingspensioen
en
de
Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) (Berghman e.a., 2010). 2.1.1.1: Het rustpensioen Bij het rustpensioen zijn er drie stelsels te onderscheiden: een stelsel voor werknemers (daarbij behoren ook de contractuele ambtenaren),
voor zelfstandigen en voor
ambtenaren (de statutaire ambtenaren) (Berghman e.a., 2012). Hieronder worden enkel de algemene zaken aangehaald, die gelden voor alle stelsels. Bij werknemers is het rustpensioen gebaseerd op de gezinssituatie, het aantal jaren van tewerkstelling en het loon van deze jaren (Berghman e.a., 2012). Er wordt, naargelang de
voorwaarden,
ook
rekening
gehouden
met
gelijkgestelde
(Pensioenconferentie, 2010). Bij zelfstandigen is dit gelijkaardig,
periodes enkel de
inkomstenbasis verschilt. Zo wordt rekening gehouden met de beroepsinkomsten in plaats van de lonen. De berekening bij ambtenaren verschilt daarentegen sterk van de berekeningswijze bij werknemers en zelfstandigen. Het rustpensioen bij ambtenaren wordt namelijk bepaald aan de hand van het gemiddelde van de weddes van de laatste tien jaar en het aantal dienstjaren. De gezinssituatie wordt hierbij niet in rekening gebracht (Berghman e.a., 2012). Door de verschillende berekeningswijze ontvangen ambtenaren (statutair) doorgaans een hoger pensioen dan werknemers en zelfstandigen (Berghman e.a., 2010). Een rustpensioen kan worden uitbetaald vanaf de leeftijd van 65 jaar (zowel voor mannen als voor vrouwen), wat tevens de wettelijke pensioenleeftijd is. Dit kan uitzonderlijk ook al vanaf 61 jaar, maar hiervoor is een minimale loopbaan van 39 jaar vereist. Dan spreekt men over het vervroegd pensioen. Deze leeftijd wordt vanaf 2016 echter verhoogd naar 62 jaar, met een minimale loopbaan van 40 jaar (Federale Overheid België, 2014).
4
Literatuurstudie
2.1.1.2: Het overlevingspensioen Als overlevende echtgenoot/echtgenote (zowel van een werknemer, zelfstandige als van een ambtenaar), kan men van een overlevingspensioen genieten indien hiervoor aan de voorziene voorwaarden is voldaan. Er gelden voorwaarden op het gebied van leeftijd en duur van het huwelijk. Zo moet de overlevende partner een minimumleeftijd van 45 jaar hebben bereikt. Dit is niet van toepassing indien er kinderen ten laste zijn of indien de overlevende partner minimum voor 66% arbeidsongeschikt is. De tweede voorwaarde stelt dat het huwelijk een minimumduur van één jaar moet hebben bereikt. Logischerwijze vervalt het recht op een overlevingspensioen bij het aangaan van een nieuw huwelijk. (Berghman e.a., 2010). 2.1.1.3: Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) Het voormalige Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB) werd vanaf 1 juni 2001 vervangen door de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO). De IGO is een hulpmiddel voor gepensioneerden die tijdens hun actieve periode onvoldoende pensioenmiddelen hebben aangelegd. De voorwaarde is echter wel dat de betrokken persoon onvoldoende bestaansmiddelen heeft, wat vóór de toekenning wordt nagegaan aan de hand van een grondig onderzoek. Daarnaast moet de persoon in België verblijven en de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt (Berghman e.a., 2010). 2.1.2: De tweede pijler In tegenstelling tot de eerste pensioenpijler, gebeurt de financiering van het aanvullend pensioen in de tweede pijler via een kapitalisatiesysteem in plaats van een repartitiesysteem. Hierbij bouwt iedere generatie zijn pensioen afzonderlijk op (Berghman e.a., 2010). Een tweede verschilpunt met het eerste pijlerpensioen is de manier van uitbetaling. Zo kan de uitbetaling van het tweede pijlerpensioen op twee manieren gebeuren, namelijk via een uitbetaling als rente of via een uitbetaling als kapitaal. Bij een uitbetaling als rente wordt er periodiek een bedrag uitbetaald, te starten bij pensionering, terwijl dit bij een uitbetaling als kapitaal uit een eenmalige uitkering bestaat. De eerste pensioenpijler kan daarentegen slechts enkel als rente worden uitbetaald. (Berghman e.a., 2012; Berghman e.a., 2010). De pensioenopbouw binnen de tweede pijler is afhankelijk van de beroepsactiviteit die wordt uitgeoefend, wat inhoudt dat de regelgeving verschillend is naargelang de bedrijfstak, de beroepsgroep of –soort waartoe men behoort (Peeters e.a., 2003). De rol van de overheid is hier beperkt tot een regelgevende en een stimulerende (via de fiscaliteit) taak (Berghman, 2012).
5
Literatuurstudie Gezien het hoger wettelijk pensioen bij statutaire ambtenaren, zijn er voor het aanvullend pensioen in de tweede pijler voornamelijk regelingen die van toepassing zijn op werknemers en zelfstandigen (Berghman e.a., 2012). Bij werknemers wordt dit overkoepelend geregeld door de Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) (Berghman e.a., 2010; Pensioenconferentie, 2010). Zo kan de werkgever pensioenopbouw regelen per categorie van werknemers (collectieve pensioentoezegging of groepsverzekering) of slechts voor één bepaalde werknemer (individuele pensioentoezegging of IPT). Dit laatste kan enkel onder bepaalde voorwaarden. Bij zelfstandigen wordt de regelgeving omtrent de tweede pijler voornamelijk vastgelegd in de Wet op de Aanvullende Pensioenen voor Zelfstandigen (WAPZ) (Pensioenconferentie, 2010). 2.1.3: De derde pijler Net zoals bij de tweede pijler, werkt ook de derde pijler via een kapitalisatiesysteem (Berghman e.a., 2010). De derde pijler is daarentegen niet afhankelijk van de beroepsactiviteit en gebeurt op vrijwillig initiatief van het individu zelf. De overheid moedigt het sparen voor een individueel pensioen echter wel aan door middel van fiscale voordelen (Stinglhamber e.a., 2007). De regelgeving omtrent de derde pensioenpijler
wordt
voornamelijk
opgenomen
in
het
Wetboek
van
de
inkomstenbelasting van 1992 (Pensioenconferentie, 2010). Binnen de derde pijler zijn er twee vormen te onderscheiden, namelijk het individueel pensioensparen enerzijds en de individuele levensverzekering (binnen het lange termijnsparen) anderzijds. Een combinatie van de fiscale voordelen voor beide vormen is hierbij mogelijk (Stinglhamber e.a., 2007). Stinglhamber e.a. (2007) merken hierbij verder nog op dat sommige producten (individuele levensverzekering) bij beide categorieën kunnen voorkomen. Andere producten (pensioenspaarfonds) kunnen daarentegen enkel worden toegepast binnen één van de twee categorieën (individueel pensioensparen). De twee vormen binnen de derde pijler worden hieronder verder toegelicht.
6
Literatuurstudie 2.1.3.1: Individueel pensioensparen De invoering van het individueel pensioensparen gebeurde door het KB van 22 december 1986 (Pensioenconferentie, 2010). De opbouw van een pensioen via individueel pensioensparen kan op twee verschillende manieren, namelijk via een bankproduct of via een verzekeringsproduct (Stinglhamber e.a., 2007). Een bankproduct kan bestaan uit een individuele spaarrekening of een collectieve spaarrekening, ook wel een pensioenspaarfonds genoemd. Bij een verzekeringsproduct kan dit via een spaarverzekering (Pensioenconferentie, 2010). Een spaarverzekering kan zowel onder vorm van tak 21 als van tak 23 (Van Belleghem, 2013). De beperking hierbij is dat er slechts stortingen ofwel via één spaarrekening ofwel via één spaarverzekering per jaar mogen worden gedaan(Pensioenconferentie, 2010; Stinglhamber e.a., 2007). De keuze om voor een bepaald product te opteren, hangt voornamelijk af van het risicoprofiel van het individu. Zo wordt het bankproduct als risicovoller beschouwd gezien bij een pensioenspaarfonds het rendement afhankelijk is van de financiële markt, waardoor er geen rendementsgarantie is. De rendementen liggen hier gemiddeld gezien wel hoger. Het verzekeringsproduct wordt als minder risicovol beschouwd gezien hier een minimaal rendement wordt gewaarborgd, waarbij eventueel een winstdeling bijkomt. Dit laatste is enkel geldig voor een tak 21- verzekeringsproduct. Tak 23verzekeringsproducten kennen namelijk geen gewaarborgd rendement alsook geen waarborgen betreffende het kapitaal, wat bij tak 21 wel het geval is. Logischerwijze liggen de rendementen hier gemiddeld gezien lager (Stinglhamber e.a., 2007). Opdat de gedane stortingen van de binnen het kader van individueel pensioensparen toegekende fiscale voordelen zouden kunnen genieten, zijn er een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Hierna worden de voornaamste opgesomd. Zo moet de leeftijd van het individu tussen 18 en 64 liggen. Daarnaast moet het contract een minimumlooptijd van tien jaar hebben, waarbij tijdens minstens vijf belastbare periodes stortingen zijn gedaan. De begunstigde bij leven of overlijden moet zo worden aangeduid dat dit de belastingplichtige zelf is bij leven en dit de echtgenoot/echtgenote, wettelijk samenwonende partner of een bloedverwant (eerste of tweede graad) is bij overlijden (Stinglhamber e.a., 2007). Het fiscaal voordeel dat wordt toegekend bedraagt 30%. Dit tarief is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2013 (Van Belleghem, 2013). Het maximaal bedrag dat hiervoor in aanmerking komt, bedraagt 950 euro (voor inkomstenjaar 2014).1 De stortingen die worden verricht door een individu tussen 18 en 64 jaar, kunnen van dit fiscaal voordeel
1
Art. 145/8, tweede lid WIB 92.
7
Literatuurstudie genieten. Daarentegen kunnen de stortingen die worden verricht na 65 jaar, hier niet meer van genieten (Van Belleghem, 2013). Omwille van de verleende fiscale voordelen, wordt er op het opgebouwde kapitaal een éénmalige belasting geheven op 60-jarige leeftijd. Deze eindbelasting is ook van toepassing indien er slechts een éénmalig fiscaal voordeel werd toegekend. Stortingen die daarna worden verricht, worden niet meer onderworpen aan een bijkomende belasting. Het is met andere woorden dus interessant om stortingen te blijven uitvoeren na zijn zestigste verjaardag en dit tot de 65-jarige leeftijd, gezien men hier het meeste voordeel uit kan halen. Het bedrag waarop de belasting betrekking heeft, verschilt naargelang het
gaat om
een bankproduct
(pensioenspaarrekening) of
een
verzekeringsproduct (pensioenspaarverzekering). Bij een bankproduct wordt dit bepaald op een theoretisch kapitaal, bij een verzekeringsproduct gebeurt dit op het kapitaal dat werd overeengekomen. Het tarief van deze belasting bedraagt 10 % (voor stortingen vanaf 1 januari 1993). Dit tarief wordt aangepast indien de pensioencontracten worden aangegaan na 55-jarige leeftijd of indien de opvraging gebeurt vóór 60-jarige leeftijd (Van Belleghem, 2013). 2.1.3.2: Individuele levensverzekering (binnen het lange termijnsparen) Een tweede categorie binnen de derde pijler van het pensioensysteem is de individuele levensverzekering die binnen het lange termijnsparen valt. Ook hier komen zowel individuele levensverzekeringen met een gewaarborgd rendement (tak 21) als zonder gewaarborgd rendement (tak 23) in aanmerking (Van Belleghem, 2013). Het levensverzekeringscontract moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet het contract minimum 10 jaar duren en moet het individu het contract aangaan vooraleer hij/zij de leeftijd van 65 heeft bereikt. Net zoals bij individueel pensioensparen moet de begunstigde zo worden aangeduid dat dit de belastingplichtige zelf is bij leven en dit de echtgenoot/echtgenote, de wettelijk samenwonende partner of een bloedverwant (eerste of tweede graad) is bij overlijden (Stinglhamber e.a., 2007). Net zoals bij individueel pensioensparen, bedraagt het fiscaal voordeel 30% (vanaf aanslagjaar 2013). Het maximumbedrag dat voor deze vermindering kan worden aangemerkt, wordt daarentegen op een andere wijze berekend. De behandeling van de belasting op einddatum is dan weer gelijkaardig (Van Belleghem, 2013). De volledige bespreking omtrent deze fiscale behandeling wordt hier niet weergegeven, gezien de masterproef zich specifiek richt tot het individueel pensioensparen binnen de derde pijler. Wel moet worden opgemerkt dat fiscaal voordeel bij individueel pensioensparen “stand-alone” is (Wuyts e.a., 2007: 56). Het maximumbedrag dat bij een individuele 8
Literatuurstudie levensverzekering (binnen het lange termijnsparen) in aanmerking komt voor het fiscaal voordeel, moet daarentegen samen worden bepaald met onder andere de vermindering voor een hypotheeklening (Wuyts e.a., 2007). 2.1.4: De vierde pijler Hoewel er eigenlijk maar drie pensioenpijlers zijn binnen het Belgisch pensioensysteem, kan het onroerend vermogen, het bezit van aandelen en dergelijke spaar- en beleggingsmiddelen aanzien worden als een soort vierde pijler. Binnen deze zogenaamde pensioenpijler biedt de overheid
geen fiscale voordelen aan
(Pensioenconferentie, 2010).
2.2: Evolutie van het individueel pensioensparen (derde pijler) bij jongvolwassenen Nadat het begrip individueel pensioensparen werd gesitueerd binnen het Belgisch pensioensysteem, wordt hierna de evolutie van het individueel pensioensparen bij jongvolwassenen van naderbij bekeken. Tabel 1: Evolutie van het individueel pensioensparen in België, per leeftijdsklasse en per geslacht vanaf 2005 tot 2011.
Leeftijdsklasse Inkomstenjaar
Van 18 tot 27 jaar
Van 28 tot 37 jaar
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Man Pensioensparen (3de pijler) Aantal 65 543 74 077 91 820 99 052 101 394 105 056 107 707 198 973 211 709 233 189 244 133 251 366 258 587 263 110
Vrouw Pensioensparen (3de pijler) Aantal 56 579 62 677 76 897 83 285 85 188 88 872 91 140 195 218 209 612 231 110 244 549 251 793 260 787 266 521
Bron: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie
Totaal 122 122 136 754 168 717 182 337 186 582 193 928 198 847 394 191 421 321 464 299 488 682 503 159 519 374 529 631
2
2
Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (z.j.a), Evolutie van de levensverzekeringen en
pensioensparen 2005-2011, http://int.search.belgium.be/searchserviceweb/search/dci/economie_nl?queryLanguage=nl&f.language=nl&query= pensioensparen (23 mei 2014).
9
Literatuurstudie
Uit tabel 1 is vast te stellen dat er duidelijk meer interesse is bij jongvolwassenen wat betreft individueel pensioensparen. Deze vaststelling geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Zo is het totaal aantal jongvolwassenen in de categorie 18 tot 27 jaar dat aan individueel pensioensparen doet gestegen met 62,83% in de periode van 2005 tot 2011. Over dezelfde periode is ook een stijging bij de categorie van 28 tot 37 jaar vast te stellen, namelijk 34,36%. In deze laatste leeftijdscategorie ligt het aantal jongvolwassenen wel een stuk hoger dan bij de eerste categorie (FOD, KMO, Middenstand en Energie, z.j. a). De totale toename voor 18- tot 37-jarigen bedraagt 41,09%, wat toch een behoorlijk significante stijging is. Op basis van de bovenstaande cijfergegevens en de definitie van jongvolwassenen volgens Berk (2010) worden jongvolwassenen in het verdere verloop van deze masterproef dan ook aangeduid als personen die zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 37 jaar bevinden. Dit werd ook al aangehaald bij het begin van de literatuurstudie. Jongvolwassenen hebben op die leeftijd vaak veel financiële middelen nodig om bijvoorbeeld een eigen huis aan te kopen (Pensioenconferentie, 2010). De vastgestelde stijging roept dan ook de vraag op waarom jongvolwassenen op hun leeftijd al aan pensioensparen doen. In het vervolg van deze masterproef wordt op zoek gegaan naar de redenen die deze vaststelling zouden kunnen verklaren. We wensen dan ook een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag van deze masterproef: ‘Wat zijn de drijfveren van jongvolwassenen om reeds zo vroeg aan individueel pensioensparen te doen?’ In het volgende deel van de literatuurstudie worden enkele relevante onderzoeken omtrent pensioensparen en jongvolwassenen aangehaald.
10
Literatuurstudie
2.3: Analyse van relevante onderzoeken in verband met pensioensparen Zoals hiervoor reeds werd aangetoond is er een groeiend belang van individueel pensioensparen bij jongvolwassenen. Dit is een opmerkelijk fenomeen en vraagt om verder onderzoek. Vandaar wordt eerst een literatuurstudie gedaan omtrent pensioensparen en jongvolwassenen. De verschillende onderzoeken werden opgedeeld in vier verschillende onderdelen. Er wordt aangevangen met de literatuur die gaat over de vergrijzingsproblematiek in België gevolgd door de bezorgdheid omtrent de toekomst. Nadien volgt een overzicht van de literatuur in verband met de communicatie omtrent pensioensparen. Ten vierde komt de literatuur betreffende de risicoperceptie. In het vijfde en laatste onderdeel kan alle andere interessante literatuur over het onderwerp worden teruggevonden. In dit vijfde onderdeel zijn onder andere zaken terug te vinden die relevant zijn voor deze masterproef, maar waar zelf geen onderzoek naar gedaan zal worden. Deze onderverdeling sluit deels aan bij de onderzoekshypotheses die verder in deze masterproef in detail worden besproken. Onderstaande literatuur gaat vooral over het buitenland. Belgisch onderzoek naar individueel pensioensparen gelinkt aan de jonge leeftijd werd nog niet vaak uitgevoerd. 2.3.1: De vergrijzingsproblematiek in België De vergrijzingsproblematiek is van toepassing op verschillende landen, maar in dit deel beperken we ons enkel tot de bespreking ervan in België.
11
Literatuurstudie Grafiek 1: Structuur van de bevolking volgens leeftijd en geslacht: leeftijdspiramide van België op 01/01/2010
Bron: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie
3
Doordat in België een repartitiesysteem wordt toegepast, is in bovenstaande grafiek (grafiek 1) duidelijk te zien dat het Belgische wettelijke pensioensysteem nu een ideale situatie kent. De grootste groep van de bevolking situeert zich tussen 35 en 60 jaar. Dit is de beroepsactieve bevolking die de pensioenen voorziet voor de groep die ouder is dan 60 jaar, die beduidend kleiner is in omvang. Ook is duidelijk af te leiden dat het repartitiestelsel dat zich nu in een aangewezen situatie bevindt, binnen een aantal jaren zwaar onder druk komt te staan. Als de bevolking die zich nu in de leeftijdscategorie van de 35- tot 60-jarigen bevindt de pensioenleeftijd bereikt, zal de beroepsactieve bevolkingsgroep veel kleiner zijn dan het deel van de bevolking op pensioengerechtigde leeftijd. Deze demografische trend zal er dus voor zorgen dat de eerste pensioenpijler dan ook zwaar onder druk komt te staan (FOD, KMO, Middenstand en Energie, z.j. b). Dit wordt in figuur 1 grafisch weergegeven aan de hand van een cartoon. Het feit dat hierover cartoons gemaakt worden, wijst erop dat dit onderwerp leeft bij de Belgische bevolking.
3
Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (z.j. b), Structuur van de bevolking volgens
leeftijd en geslacht: leeftijdspiramide, http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/structuur/leeftijdgeslacht/piramide/ (28 april 2013).
12
Literatuurstudie Figuur 1: Cartoon afbrokkeling eerste pijler.
Bron: Van Mol Cartoons
4
Grafiek 2: Evolutie van de levensverwachting bij de geboorte van 1880 tot 2011, van sterftetafels in exacte leeftijd: België 1194-2011, driejaarlijkse 2009-2011.
Bron: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie
4 5
5
Van Mol Cartoons, (z.j.), Le Vif: Pensioenen, http://www.vanmol.net/illustraties (3 mei 2014) Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (z.j. c), Sterftetafels en levensverwachting,
http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/sterfte_leven/tafels/ (28 april 2013).
13
Literatuurstudie Grafiek 3: Evolutie van het aantal geboorten in België tussen 1930 en 2009, opgedeeld per geslacht alsook weergegeven in totaal.
Bron: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie
6
Zowel uit grafiek 1 als uit grafiek 2 is af te leiden dat de Belgische bevolking steeds ouder wordt. Dit is enerzijds te wijten aan de toenemende levensverwachting, zoals duidelijk te zien is in grafiek 2 en anderzijds aan het dalende geboorteaantal in België, wat duidelijk te zien is in grafiek 3. Ook dit is een aanwijzing dat het pensioensysteem binnen enkel jaren zwaar onder druk zal komen staan. De bevolking van 15 tot en met 64 jaar, de actieve bevolking genaamd, zal dalen door het dalende geboortecijfer. Door de toenemende levensverwachting zal de overheid steeds meer uitgaven krijgen voor de gezondheidszorg en voor pensioenen. Hierdoor zijn hervormingen van het Belgisch wettelijk pensioensysteem noodzakelijk. (Van Welde, 2011). Op deze noodzakelijke hervormingen gaan we niet verder in, omdat dit buiten het bereik van deze masterproef valt.
6
Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (z.j. d),
Geboorten en vruchtbaarheid,
http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/geboorten_vruchtbaarheid/ (28 april 2013).
14
Literatuurstudie
Tabel 2: De budgettaire kosten van de vergrijzing op middellange termijn volgens het SCvV-scenario van juli 2013 in % van het bbp.
Bron: Studiecommissie voor de Vergrijzing
7
7
Studiecommissie voor de Vergrijzing, (2013), Jaarlijks verslag (Juli 2013), Hoge raad van financiën, p. 1-89.
15
Literatuurstudie Tabel 3: De budgettaire kosten van de vergrijzing op lange termijn volgens het referentiescenario van de SCvV van juli 2013 in % van het bbp.
Bron: Studiecommissie voor de Vergrijzing
8
In tabel 2 en 3 worden de budgettaire kosten van de vergrijzing verduidelijkt. Tabel 2 doet dit op middellange termijn, van 2012-2018 en tabel 3 toont dit op lange termijn, van 2012-2060. De demografische hypotheses, de socio-economische hypotheses, de macro-economische hypotheses en de hypotheses van het sociaal beleid ondersteunen de vooruitzichten van de sociale uitgaven. De demografische hypotheses zijn de levensverwachting, de vruchtbaarheid en het migratiesaldo. Deze eerste twee werden al aangehaald. De bevolking wordt onderverdeeld in verschillende socio-economische categorieën waarnaar de sociale uitgaven gaan, aan de hand van de socio-economische hypotheses.
De
twee
belangrijkste
macro-economische
hypotheses
zijn
de
productiviteitsgroei en de evolutie van de arbeidsmarkt. Aan de hand hiervan kan de economische groei worden bepaald. De laatste hypotheses zijn hypotheses inzake sociaal beleid. De cijfergegevens in tabellen 2 en 3 houden rekening met de 8
Studiecommissie voor de Vergrijzing, (2013), Jaarlijks verslag (Juli 2013), Hoge raad van financiën, p. 1-89.
16
Literatuurstudie hervormingen die vastgelegd werden in het Regeerakkoord van december 2011. Voorbeelden van hervormingen zijn de verhoging van de leeftijd om te kunnen toetreden tot het vervroegd pensioen en de toename van de minimale carrière tot 40 jaar indien men op vervroegd pensioen wil gaan (Studiecommissie voor de Vergrijzing, 2013). Uit tabellen 2 en 3 is af te leiden dat de geschatte kosten voor pensioenen op middellange termijn zullen toenemen, net zoals op lange termijn. Ook de geschatte kosten voor de gezondheidszorg nemen toe op lange termijn, terwijl deze kosten op middellange termijn zullen stagneren vanaf 2013. Op middellange termijn blijven de overige kosten vrij stabiel, wat ook het geval is op lange termijn. De bovenstaande vaststellingen, namelijk de stijgende druk op de eerste pijler of het wettelijk pensioen, zou één van de redenen kunnen zijn waarom jongvolwassenen meer interesse tonen in pensioensparen. Zij zouden eraan kunnen twijfelen of ze later wel voldoende wettelijk pensioen zullen ontvangen om hun levensstandaard te behouden. Of de vergrijzingsproblematiek werkelijk een verklaring kan bieden voor het toenemende belang wordt later getest in het eigen uitgevoerde onderzoek.
De
2.3.2: Bezorgdheid omtrent de toekomst vergrijzingsproblematiek heerst in verschillende
landen.
Omdat
de
vergrijzingsproblematiek niet in alle landen dezelfde proporties aanneemt en omdat de pensioensystemen in elk land verschillend zijn, worden hier enkele onderzoeken in andere landen dan België afzonderlijk besproken. Benartzi e.a. (2013), Amerikaanse auteurs, beweren dat heel wat landen met een crisis omtrent pensioensparen te maken hebben. Voor deze vaststelling, verwijzen ze naar statistieken die een schatting bevatten van het aantal werknemers in Amerika die een risico lopen om onvoldoende financiële middelen ter beschikking te hebben om hun levensstijl te behouden bij pensionering. Hierbij worden volgende onderwerpen aangehaald: factoren die bijdragen tot de wereldwijde spaarcrisis en vier onontbeerlijke componenten die bijdragen tot een verstaanbaar plan, zodat het eenvoudiger wordt voor mensen om te sparen voor hun pensioen, zoals onder meer het automatische inschrijven. Uit dit onderzoek kunnen we een mogelijke drijfveer voor jongvolwassenen vaststellen.
Ze
willen
hun
levensstijl
kunnen
verderzetten
gedurende
hun
pensioenperiode, waardoor ze al zo vroeg beginnen sparen om er zeker van te zijn later voldoende middelen ter beschikking te hebben. Enkele Amerikaanse auteurs hebben in het tijdschrift Money een artikel gepubliceerd waarin ze stellen dat pensioensparen, gestart op jonge leeftijd, belangrijk is. Dit omwille 17
Literatuurstudie van het grootste voordeel, namelijk: veel tijd tot aan het pensioen. Om deze reden kan het nuttig zijn om te beginnen met maandelijkse stortingen van 12-15% van het inkomen op een spaarrekening. Uit een onderzoek van het National Endowment for Financial Education (NEFE) blijkt dat 42% van de mensen die jonger zijn dan 40 jaar, financieel worden gesteund door hun ouders. Volgens Tim Maurer, mede-auteur van The Ultimate Financial Plan, is deze vaststelling geen goede zaak. Hij vindt dat mensen, door deze financiële steun te aanvaarden, minder verantwoordelijkheid opnemen en dus ook minder stappen ondernemen om hun financiële toekomst veilig te stellen. Een studie, afkomstig uit Journal of Marketing Research, toont aan dat jongvolwassenen sneller geneigd zijn om te starten met sparen voor de toekomst als ze foto’s te zien krijgen van zichzelf in de toekomst (Gengler e.a., 2012). Ook vanuit deze bron kunnen we vermoeden dat jongvolwassen zo vroeg al starten aan pensioensparen omwille van bezorgdheid omtrent hun financiële situatie in de toekomst en dan vooral tijdens hun pensionering. 2.3.3: Communicatie omtrent pensioensparen Staring (2010) concludeert uit het gevoerde onderzoek omtrent jongeren en pensioensparen, dat er in Nederland veel jongeren bezwaren hebben tegen het pensioensysteem. In dit onderzoek is niet gespecifieerd welke leeftijdscategorie bedoeld wordt met jongeren. Gezien de ruime leeftijdscategorie waarop deze masterproef is gebaseerd, namelijk van 18 tot en met 37 jaar, kunnen we veronderstellen dat de bevindingen van het Nederlandse onderzoek ook van toepassing zijn op de categorie jongvolwassenen van deze masterproef. Het voornaamste bezwaar dat leeft bij de Nederlandse jongeren is dat de pensioencontracten onvolledig zijn, dat ze niet zijn afgestemd op de vergrijzing en dat ze te veel financiële risico’s bevatten. Nederland zou er dan ook voor moeten zorgen dat het pensioencontract meer bestendig wordt voor de toekomst, zodat jongeren en ook ouderen willen instappen in het pensioencontract en dat ze het dan ook willen behouden. Om deze aanpassingen door te kunnen voeren is het noodzakelijk om de wensen die jongeren hebben inzake pensioencontracten te kennen. Het onderzoek richtte zich dan ook op deze wensen, waaruit kon afgeleid worden dat jongeren verkiezen om risico’s af te bouwen naarmate ze ouder worden. Daarnaast vinden jongeren ook een duidelijke voorstelling van contracten met betrekking tot pensioenen belangrijk. Uit een Amerikaaans onderzoek bij 45- tot 64-jarigen blijkt dat drie kwart van de ondervraagden van mening waren dat ze beter vroeger met pensioensparen waren begonnen. Zo wensten 71% van de ondervraagde personen dat ze reeds vanaf hun eerste voltijds werk een spaarcontract omtrent pensioensparen hadden afgesloten. Daarnaast geeft 86% van deze ondervraagde personen aan regelmatig advies te geven 18
Literatuurstudie aan jongere generaties om vroeg genoeg te beginnen met het sparen voor hun pensioen (Thrivent Financial for Lutherans, 2009). Dit is een vaststelling die verder in deze masterproef dan ook zal onderzocht worden. Is het toenemend belang van pensioensparen bij jongvolwassenen in België onder andere bepaald door het toenemende advies van ouderen? 2.3.4: Risicoperceptie Bateman e.a. (2010) voerde een onderzoek uit naar het verband tussen leeftijd en risico. Hieruit valt te concluderen dat er een negatief verband is tussen leeftijd en risicoaversie. Hoe jonger mensen zijn, hoe meer risicoavers. Oudere mensen, die vaak een hoger inkomen hebben, reageren vaak beter op hogere rendementen die dan ook gekoppeld zijn aan hogere risico’s. Vandaar kunnen we ons dan ook de vraag stellen of pensioensparen
populairder
wordt
bij
jongvolwassenen
omdat
zij
pensioenspaarproducten beschouwen als weinig risicovol. 2.3.5: Andere interessante literatuur In de Verenigde Staten heeft men navraag gedaan bij ‘Generation Y’ naar hun mening over pensioensparen. Hierbij geeft 94% van deze generatie aan het sparen voor de toekomst als belangrijk te beschouwen. Van deze 94%, zegt 80% te willen sparen voor hun pensioen. Van deze bevraagde personen gaf ook 49% aan dat de pensioenuitkering een belangrijk effect heeft op de keuze van hun beroep. Maar liefst 37% van ‘Generation Y’ zou starten met pensioensparen vóór ze 25 jaar worden (Diversified Investment Advisors Inc., 2005). Alle personen die geboren zijn in de periode 1982-2001 maken deel uit van ‘Generation Y’ of ook wel ‘Echo Boomers’ genaamd (Strauss e.a., 2000). Het verband tussen risico en rijkdom werd onderzocht door Hochguertel (1997) voor Nederlandse huishoudens. Een onderzoek met gelijkaardige uitkomsten, maar dan voor Belgische gezinnen werd uitgevoerd door Van den Heede, e.a. (2010). Beiden, zowel voor Nederland als voor België, komen tot hetzelfde resultaat, namelijk dat de belegging in risicovollere spaarproducten vooral voorkomt bij huishoudens met hoge inkomens en in mindere mate bij huishoudens met lage inkomens. Gonyea (2007) onderzocht de impact op de armere werknemers van het stijgend aantal pensioencontracten met vaste bijdragen in Amerikaanse bedrijven en de stijgende nadruk op eigen keuzes en verantwoordelijkheid. Dat er vooral onderzoeken gedaan zijn aangaande individueel pensioensparen in Amerika, is waarschijnlijk te verklaren door het gebrek aan pensioenzekerheid dat er heerst. De sociale zekerheid alleen kan er in Amerika niet voor zorgen dat werknemers met een laag inkomen voldoende pensioen zullen hebben. Om het onderzoek uit te voeren werd een enquête verspreid bij meer dan 300 werknemers met lage lonen. Uit het onderzoek wordt afgeleid dat een 19
Literatuurstudie belangrijke variabele met verklarende kracht voor het pensioenspaargedrag de financiële geletterdheid is. Andere verklarende variabelen zijn: grotere werkzekerheid, een grotere toewijding van het personeel en een hoger inkomen. De gevolgen van de Pension Protection Act die in 2006 in voege is getreden, werden in kaart gebracht voor werknemers met lage lonen door middel van dit onderzoek. Aan de hand van het onderzoek en de resultaten ervan, werden beleidsmaatregelen opgesteld die het risico op armoede zouden moeten verminderen. Dat jonge mensen vaak een lager inkomen hebben, is algemeen geweten. Dit is te wijten aan het feit dat zij nog weinig werkervaring hebben en vaak opleidingskosten inhouden voor de werkgever (Gonyea, 2007). We kunnen dan ook stellen dat jongvolwassenen, zoals gedefinieerd in deze masterproef, tot de lagere inkomens behoren. De zuivere component inkomen, zal in de logistische regressie opgenomen worden als controlevariabele. Aangezien dit een crosssectioneel onderzoek is (dus slechts op één tijdstip uitgevoerd), kunnen we de evolutie van het inkomen niet meten. Om de evolutie te kunnen meten zou het inkomen van dezelfde personen over een bepaalde periode moeten gevolgd worden, waarvoor geen middelen (tijd en geld) ter beschikking zijn binnen de uitvoering van deze masterproef. Er zal dan ook geen onderzoek gedaan worden of er al dan niet een stijging van het inkomen heeft plaatsgevonden en de eventuele invloed ervan op het toenemende belang van pensioensparen bij jongvolwassenen. Ook het effect van de financiële geletterdheid op het individueel pensioensparen bij jongvolwassenen zal niet onderzocht worden. Het testen van de financiële kennis van de respondenten zou ons te ver leiden en valt buiten het bereik van deze masterproef. Een ander Amerikaans onderzoek verricht door Knoll e.a. (2012), gaat na of het pensioenspaargedrag bij jongvolwassenen afhankelijk is van de burgerlijke status. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de nationale enquêtegegevens over huishoudens van jongvolwassenen verkregen via de Survey of Consumer Finances (SCF) van de Federal Reserve Board. Uit het onderzoek komen opvallende verschillen naar boven. Getrouwde personen vinden het pensioen een heel belangrijk spaardoel en bezitten dan ook vaak een individuele pensioenrekening. Zij verkiezen een pensioenplan met vaste bijdragen. Alleenstaande vrouwen doen het volgens het onderzoek slecht qua pensioensparen. Het onderzoek bevat een bespreking van verschillende mogelijke verbanden tussen pensioensparen en de burgerlijke status van personen. Op Belgisch vlak werd een onderzoek gedaan door Van den Heede e.a. (2010) naar het verband tussen burgerlijke status en het beleggingsprofiel. Hier werd gebruik gemaakt van de EU-SILC database met inkomensgegevens van 5000 gezinnen van 2003. Ook hier kan worden vastgesteld dat het beleggingsprofiel van gehuwden verschilt van alle andere categorieën. De categorieën die opmerkelijk minder pensioenspaarplannen 20
Literatuurstudie hebben, zijn de huishoudens met één ouder met kinderen ten laste en de éénpersoonsgezinnen. Huishoudens waar het gezinshoofd is tewerkgesteld hebben meer pensioenspaarplannen dan huishoudens waar het gezinshoofd niet tewerkgesteld is. Deze verschillen zijn wellicht te wijten aan het inkomensverschil tussen de verschillende categorieën. Dit onderzoek is echter gebaseerd op gegevens van vóór de financiële crisis van 2007. Hierdoor werd het beleggingsklimaat door elkaar geschud, wat ook een verandering kan teweeg brengen in het gedrag en de houding van huishoudens omtrent beleggingen. In het eigen onderzoek dat zal uitgevoerd worden, zal geen onderscheid gemaakt worden in burgerlijke status. Dit valt buiten het doel van deze masterproef. Boldrin e.a. (2009) stellen een theorie op, toegepast op het openbaar onderwijs en pensioenen. Bij deze theorie wordt openbaar onderwijs gezien als een lening van mensen van middelbare leeftijd aan jongeren. Het pensioen wordt dan gezien als een terugbetaling van deze lening, inclusief interest. Om te zien hoe ver deze theorie afwijkt van de realiteit wordt gebruik gemaakt van micro- en macrodata afkomstig uit Spanje. Als er wordt verondersteld dat de bevolking niet groeit, dan zou deze theorie kunnen kloppen. Dat zou betekenen dat toekomstige generaties niet in een slechtere situatie zullen belanden dan de huidige generaties, alhoewel dit tegenstrijdig is met de beweringen gedaan in de boekhoudliteratuur betreffende generaties. Teulings e.a. (2007) leverden een bijdrage omtrent de doelmatigheid en duurzaamheid van pensioenen. Een beleggingsportefeuille wordt vooral opgesteld volgens het risicoprofiel van de belegger. Dit wordt bepaald in het standaardmodel van pensioensparen. Dit model stelt tevens dat positieve en negatieve schokken onverwijld een aanpassing van de premie en pensioenaanspraak inhouden. Door het effect van welvaartsverliezen te spreiden over de hele consumptie gedurende het hele leven van de belegger, kunnen deze tot een minimum worden beperkt. Volgens dit model kunnen jongeren dus best beleggen in risicovolle zaken, maar langs de andere kant stelt dit model ook dat jonge gezinnen zelf geen toegang hebben tot de kapitaalmarkt. De auteurs duiden pensioenspaarproducten aan als ideale oplossing. Deze producten zorgen er via pooling van generaties namelijk voor dat er toegang wordt verleend tot de kapitaalmarkt. Tot slot worden er nog een paar aanbevelingen meegegeven van Van Sweevelt (2006). Zo kunnen mensen met een beleggingshorizon van minder dan 10 jaar het best kiezen voor levensverzekeringen, omdat hieraan een vaste opbrengst is verbonden. Is de beleggingshorizon
langer
dan
10
jaar,
dan
kan
men
best
kiezen
voor
pensioenspaarfondsen. Aandelen en obligaties renderen op lange termijn doorgaans 21
Literatuurstudie meer dan het vast rendement bij spaarverzekeringen. De fluctuaties op de financiële markt vertonen op lange termijn minder extreme waarden. Daarenboven hebben de meeste aandelen een stijgende trend op lange termijn. De 55-jarigen of ouder, nemen dus best een pensioenspaarverzekering, terwijl iedereen die jonger is dan 55 jaar best kiest voor een pensioenspaarfonds. Natuurlijk moet er wel rekening gehouden worden met het feit dat deze aanbevelingen dateren van vóór de financiële crisis. Hierbij kan men zich de vraag stellen of deze aanbevelingen nog steeds gelden voor het huidige financieel klimaat. Aan de hand van deze literatuurstudie kunnen we vaststellen dat de bezorgdheid over de financiële toekomst een mogelijke drijfveer kan zijn om reeds zo vroeg aan individueel pensioensparen te beginnen. Er kan ook geconcludeerd worden dat jongeren veel belang hechten aan de duidelijkheid waarmee pensioencontracten worden aangeboden (Staring, 2010). Amerikanen tussen 45 en 64 jaar blijken vaak advies te geven aan jongere generaties om vroeg met pensioensparen te starten, omdat ze spijt hebben zelf niet vroeger te zijn begonnen (Thrivent Financial for Lutherans, 2009). Verder kon een negatief verband worden vastgesteld tussen leeftijd en risicoaversie (Bateman e.a., 2010). Op het gebied van risico is ook nog vast te stellen dat gezinnen met een hoger inkomen beleggen in meer risicovolle producten (Van den Heede e.a., 2010). Amerikaans onderzoek wees uit dat velen van ‘Generation Y’ sparen voor de toekomst belangrijk achten (Diversified Investment Advisors Inc., 2005). Financiële geletterdheid en inkomen blijken een positief effect te hebben op pensioensparen (Gonyea, 2007). Het pensioenspaargedrag van jongvolwassenen vertoont grote verschillen naargelang hun burgerlijke status (Knoll e.a., 2012). We kunnen vaststellen dat er al heel wat onderzoek gedaan is naar individueel pensioensparen en jongvolwassenen in verschillende landen. Onderzoeken in het eigen land, namelijk België, zijn nog niet zo vaak gebeurd. Een onderzoek naar de drijfveren van jongvolwassenen om reeds zo vroeg met individueel pensioensparen te starten werd nog niet uitgevoerd, wat dus een hiaat is in de literatuur. Het onderzoek dat gevoerd zal worden in deze masterproef, zal geen onderscheid maken in de financiële geletterdheid en de burgerlijke status van de respondenten, zoals eerder vermeld werd doorheen de literatuurstudie. Inkomen zal worden opgenomen als controlevariabele, maar of er een stijging heeft plaatsgevonden in de inkomens en of deze stijging dan een effect zou hebben op het individueel pensioensparen van jongvolwassenen wordt niet getest. Dit laatste omwille van de hiervoor reeds vermeldde reden. Het onderzoek zal betrekking hebben op het Vlaams gewest. De onderzoeksvraag samen met de opgestelde hypothesen en de relevantie van het onderzoek, worden in wat volgt uitvoerig besproken. 22
Onderzoeksvraag, onderzoekshypotheses en relevantie
3: Onderzoeksvraag, onderzoekshypotheses en relevantie 3.1: Onderzoeksvraag Zoals reeds eerder werd vermeld, is de onderzoeksvraag van deze masterproef: ‘Wat zijn de drijfveren van jongvolwassenen om reeds zo vroeg aan individueel pensioensparen te doen?’. Deze onderzoeksvraag is ontstaan na een literatuurstudie die heeft aangetoond dat er een groeiend belang is van individueel pensioensparen bij jongvolwassenen, maar nog nooit eerder onderzoek gedaan is naar hun drijfveren hieromtrent. Dit is, zoals we hiervoor reeds hebben opgemerkt, een hiaat in de literatuur. Er is dus een wetenschappelijke relevantie om dit onderzoek uit te voeren. Deze wordt verder uitvoerig besproken. Ook is er sprake van een maatschappelijke relevantie om een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag. Door de vergrijzingsproblematiek die al in de literatuurstudie werd aangehaald, komt het huidige wettelijk pensioensysteem onder druk te staan. Het nagaan van de drijfveren, zou kunnen helpen om te achterhalen hoe jongvolwassenen nog meer kunnen gestimuleerd worden om aan individueel pensioensparen te doen binnen de derde pijler. Dat jongvolwassenen al zo vroeg aan individueel pensioensparen doen, is economisch gezien irrationeel, waardoor de vraag naar hun drijfveren erg relevant is. De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek wordt later nog verder in detail besproken.
3.2: Onderzoekshypotheses De verschillende onderzoekshypotheses worden hieronder in figuur 2 schematisch voorgesteld. De onderzoeksvraag wordt opgedeeld in 4 grote deelvragen. Deze deelvragen bestaan telkens uit één of meerdere onderzoekshypotheses die stellen dat een bepaald fenomeen een positieve invloed kan hebben op jongvolwassenen om aan individueel pensioensparen te doen. Deze onderzoekshypotheses worden eerst en vooral allemaal afgetoetst in de beschrijvende statistiek, wat slechts een indicatie is. De uiteindelijke conclusie of deze onderzoekshypotheses bevestigd of juist tegengesproken worden, kan pas gegeven worden bij de verklarende statistiek waar gewerkt wordt met een logistische regressie. De onderzoekshypotheses zijn deels uit de literatuur gehaald en deels afkomstig van persoonlijke vaststellingen binnen de samenleving, zoals de indruk dat er meer reclame wordt gemaakt omtrent individueel pensioensparen en het idee dat het fiscaal voordeel gekoppeld aan individueel pensioensparen een duwtje in de rug is. Uit het onderzoek van Thrivent Financial for Lutherans (2009), gepubliceerd in OfficePro is gebleken dat heel wat mensen tussen 45 en 64 jaar spijt hebben dat ze niet vroeger gestart zijn met pensioensparen. Ze verklaarden dat ze er bij jongere mensen op aandringen om vroeger 23
Onderzoeksvraag, onderzoekshypotheses en relevantie met pensioensparen te starten. Onderzoekshypothese H3a is dan ook gebaseerd op dit onderzoek dat al werd aangehaald in de literatuurstudie. Onderzoekshypotheses H1a en H1b zijn ontstaan op basis van de bespreking van de vergrijzingsproblematiek in de literatuurstudie. Volgens Staring (2010) hechten jongeren in Nederland belang aan de mate van duidelijkheid waarmee pensioenspaarcontracten worden aangeboden. Deze vaststelling van Staring ligt dan ook aan de basis van het ontstaan van onderzoekshypothese H3c, omtrent de duidelijkheid in de reclame. Is de reclame duidelijker geworden, waardoor jongvolwassenen zich sneller laten overtuigen om te starten met individueel pensioensparen? In de literatuurstudie konden we ook een relatie vaststellen tussen risico en leeftijd, namelijk: hoe ouder mensen worden, hoe meer ze bereid zijn om risico’s te nemen en hoe jonger mensen zijn hoe meer risicoavers ze zich gedragen. Aan de hand van deze relatie, is de vraagstelling ontstaan of jongvolwassenen pensioensparen misschien als beleggingsinstrumenten beschouwen waar weinig risico aan verbonden is, waardoor ze hier steeds meer in gaan beleggen? Deze vraagstelling komt overeen met hypothese H4. Onderzoekshypothese
H3c
die
stelt
dat
duidelijkere
reclame
omtrent
pensioenspaarcontracten een positief effect heeft op het aantal jongvolwassenen dat aan individueel pensioensparen doet, wordt niet getest aan de hand van de logistische regressie. Dit omwille van het feit dat dit in de enquête geen hoofdvraag is, waardoor niet iedereen deze heeft moeten invullen. Enkel respondenten die meer reclame opmerkten kregen deze vraag omdat het voor deze respondenten eenvoudiger is om een onderscheid te maken in de duidelijkheid van reclame van de laatste 5 jaar en de reclame voordien. Het aantal respondenten dat deze vraag invulde bedraagt slechts 213, wat veel minder is dan het totaal aantal respondenten (377) waarmee gewerkt wordt in de logistische regressie. Het opnemen van deze variabele in de statistische analyse heeft dus weinig of geen zin en zou het aantal respondenten van de totale regressieanalyse naar beneden halen en bijgevolg de betrouwbaarheid van de resultaten doen dalen. Echter, hoe meer variabelen worden opgenomen in de logistische regressie, hoe meer respondenten nodig zijn opdat deze regressie een juist beeld zou weergeven (Park, 2013). Omwille van voorgenoemde redenen is dan ook beslist deze variabele niet op te nemen in het regressiemodel. Voor alle andere hypotheses wordt de onafhankelijke variabele opgenomen in de logistische regressie, maar niet voor alle onderzoekshypotheses kan een antwoord geformuleerd worden. Hierover wordt dieper in detail getreden bij de verklarende statistiek.
24
Onderzoeksvraag, onderzoekshypotheses en relevantie Figuur 2: Schematische voorstelling van de onderzoeksvraag en –hypotheses.
H1a: Gedachte onhoudbaarheid wettelijk systeem door vergrijzing heeft positief effect
Wat zijn de drijfveren van jongvolwassenen om reeds zo vroeg aan individueel pensioensparen te doen?
Invloed vergrijzingsproblematiek? H1b: Gedachte onvoldoende wettelijk pensioen heeft positief effect
Invloed fiscaal voordeel?
H2: Bewustzijn fiscaal voordeel heeft positief effect
H3a: Advies oudere mensen heeft positief effect
Invloed communicatie?
H3b: Meer reclame omtrent pensioensparen heeft positief effect H3c: Duidelijkere reclame omtrent pensioensparen heeft positief effect
Invloed risicoperceptie?
H4: Jongvolwassenen beschouwen pensioenspaarproducten als minder risicovol en dat heeft positief effect
25
Onderzoeksvraag, onderzoekshypotheses en relevantie
3.3: Relevantie 3.3.1: Wetenschappelijke relevantie Zoals uit de literatuurstudie blijkt zijn er al een aantal onderzoeken verricht omtrent pensioensparen en jongvolwassenen. Zo onderzocht Staring (2010) wat Nederlandse jongeren belangrijk vinden bij contracten omtrent pensioensparen en wat zij hieraan wensen te veranderen. Bateman e.a. (2010) onderzochten dan weer de relatie tussen risico en leeftijd. Daarnaast werden door Knoll e.a. (2012) de verschillen omtrent pensioensparen bij jongvolwassen naargelang de burgerlijke status onderzocht. Gengler e.a. (2012) duiden dan weer het belang aan van pensioensparen bij jongeren. De meeste onderzoeken schetsen een beeld over pensioensparen en jongvolwassenen in het algemeen, voornamelijk vanuit een buitenlands perspectief. De focus ligt daar echter niet op de redenen waarom jongvolwassenen op zo’n jonge leeftijd al aan individueel pensioensparen doen. Hoewel er al een aantal onderzoeken zijn verricht naar de drijfveren voor individueel pensioensparen, kunnen er toch een aantal verschilpunten worden aangehaald. Zo voerden Fernández-López e.a. (2010) hun onderzoek uit in acht landen van de Europese Unie, waaronder Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Polen, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Hierbij ligt de focus eerder op het Europese verhaal dan op een nationaal verhaal. Pensioensystemen in diverse landen tonen echter een aantal verschillen. Zo blijkt uit de resultaten van hun onderzoek dat het nationale pensioensysteem een bepalend element kan zijn om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen. Dit maakt het relevant om de drijfveren voor individueel pensioensparen in een Belgische context te onderzoeken. Wuyts e.a. (2007) onderzochten echter zowel de deelname als de bijdrage van huishoudens in de derde pijler binnen het Belgisch pensioensysteem. Ze stelden onder andere vast dat Vlaamse huishoudens zowel een grotere deelname als bijdrage hadden in de derde pijler dan Waalse of Brusselse huishoudens. De auteurs wezen op het feit dat, gezien het fiscaal voordeel weinig verschillen toont in de drie gebieden, er nog andere factoren zouden zijn die mensen stimuleren om deel te nemen aan de derde pijler. In dit opzicht is het relevant om onderzoek naar de drijfveren voor individueel pensioensparen te verrichten in een Vlaamse context. Daarnaast richten de reeds uitgevoerde onderzoeken omtrent de drijfveren voor individueel pensioensparen zich op de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Zo bestaat de populatie van het onderzoek van Fernández-López e.a. (2010) uit personen tussen 18 en 64 jaar. Bij Wuyts e.a. (2007) zijn dit personen tussen 20 en 64 jaar. Het onderzoek
26
Onderzoeksvraag, onderzoekshypotheses en relevantie van deze masterproef legt zich daarentegen specifiek toe op jongvolwassenen van 18 tot en met 37 jaar. Zoals uit de hierboven beschreven alinea’s blijkt, is er nog ruimte voor onderzoek omtrent jongvolwassenen en pensioensparen binnen een Belgische context, meer bepaald voor het Vlaams gewest, waarbij de focus op de drijfveren van jongvolwassenen (18 tot 37 jaar) om aan individueel pensioensparen te doen, is gericht. In dit kader kan het onderzoek van deze masterproef een bijdrage leveren en dus als wetenschappelijk relevant worden beschouwd. Deze vaststelling werd hiervoor ook al gedaan in de literatuurstudie. 3.3.2: Maatschappelijke relevantie Naast de wetenschappelijke relevantie, kan het onderzoek van deze masterproef ook op maatschappelijk vlak z’n dienst bewijzen. Binnen de demografische trend van de vergrijzing van de bevolking, zijn er enkele aspecten die het belang van een goed pensioen verantwoorden. Zoals in de literatuurstudie beschreven werd, zal binnen enkele jaren de babyboomgeneratie er voor zorgen dat de groep inactieven groter is dan de groep actieven (FOD Economie, KMO,
Middenstand
en
Energie
(z.j.
b).
Daarenboven
zorgt
de
stijgende
levensverwachting, zoals blijkt uit cijfergegevens van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (z.j. a), ervoor dat de periode van pensionering langer wordt. Hierdoor rijst de vraag of het huidige repartitiestelsel waarop het wettelijk pensioen (eerste pijler) is gebaseerd, houdbaar zal blijven in de toekomst. Het belang van individueel pensioensparen in de derde pijler bij jongvolwassenen neemt toe, zoals blijkt uit de vaststelling gedaan in de literatuurstudie die gebaseerd is op cijfergegevens van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (z.j. a). Gezien men zou kunnen vermoeden dat het denken aan hun pensioen voor jongvolwassenen nog heel ver af lijkt, kan dit als een bijzondere vaststelling worden beschouwd. Jongvolwassenen hebben namelijk juist het meeste geld nodig (voor een huis, een gezin uitbouwen…) (Pensioenconferentie, 2010). Je zou dus verwachten dat ze op dit moment nog geen geld opzij zetten voor later omdat ze het nu juist heel hard nodig hebben. Zo vroeg reeds aan pensioensparen doen is economisch gezien dus irrationeel en roept dan ook vragen op. Door de drijfveren hierachter te begrijpen, kunnen de stimulerende elementen die jongvolwassenen aansturen om aan individueel pensioensparen te doen, worden ontdekt. Hieruit kunnen vervolgens eventuele aanbevelingen vloeien om de stimulans voor jongvolwassenen in de toekomst nog te verhogen. Deze stimulansen kunnen er voor zorgen dat minder mensen later in de financiële problemen komen bij pensionering en zeker als zou blijken dat het wettelijk pensioensysteem werkelijk 27
Onderzoeksvraag, onderzoekshypotheses en relevantie onhoudbaar geworden is en er reeds aanpassingen zijn doorgevoerd. Immers, hoe vroeger men begint te sparen voor het pensioen, hoe meer men is voorbereid bij een latere pensionering.
28
Onderzoeksopzet en -methodologie
4: Onderzoeksopzet en -methodologie In deze masterproef wordt zowel gebruik gemaakt van beschrijvend, verkennend als verklarend onderzoek. Deze masterproef vangt aan met een uitdieping van het Belgische pensioensysteem, wat het beschrijvend onderzoek is. Dit is noodzakelijk om een goed inzicht te krijgen in het onderwerp alvorens kan worden overgegaan naar de eigenlijke literatuurstudie en het eigen onderzoek. Het beschrijvend onderzoek heeft ook geleid tot de vaststelling die het ontstaan van de onderzoeksvraag tot gevolg had, namelijk dat jongvolwassenen de laatste jaren steeds meer aan individueel pensioensparen doen. Het tweede aspect van de literatuurstudie, waarin de relevante onderzoeken omtrent individueel pensioensparen worden weergegeven, is het verkennend onderzoek van deze masterproef. Hieruit worden de meeste onderzoekshypotheses gehaald. Dit verkennend onderzoek is noodzakelijk om te kunnen zien welke onderzoeken al gedaan zijn en welke nog niet. Aan de hand van dit verkennend onderzoek zijn de hiaten in de literatuur omtrent het onderwerp van individueel pensioensparen dan ook gelokaliseerd. Het verklarende onderzoek is het eigen onderzoek dat we doen door een statistische analyse uit te voeren op de gegevens die verzameld werden aan de hand van een
zelf
opgemaakte
enquête.
Dit
verklarend
onderzoek
dient
om
de
onderzoekshypotheses die opgesteld zijn aan de hand van het verkennend onderzoek, te testen. Via dit onderzoek willen we nagaan wat de drijfveren zijn van jongvolwassenen om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen. We zullen dus de verklarende kracht van verschillende variabelen nagaan op het individueel pensioensparen van jongvolwassenen (Saunders e.a., 2011). Er wordt gebruik gemaakt van een combinatie tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Het beschrijvend onderzoek kan gezien worden als kwalitatief onderzoek, terwijl het verklarend onderzoek een kwantitatief onderzoek is, waarbij gewerkt wordt met een gestructureerde vragenlijst. Aangezien eerst hypotheses worden opgesteld die nadien worden getest, betreft het hier een deductief onderzoek (Saunders e.a., 2011). Zoals reeds vermeld is, wordt gewerkt met een zelf opgestelde enquête (zie bijlage: 8.1). Aangezien deze enquête zelf opgesteld werd en dus nog nooit eerder gebruikt is, gaat het hier om primaire gegevens waarmee in het onderzoek zal gewerkt worden. Daartegenover wordt in het verkennend en beschrijvend onderzoek gebruik gemaakt van secundair onderzoek (Saunders e.a., 2011). Om de vragen van deze gestructureerde vragenlijst op te stellen, werd gekeken naar de literatuurstudie. De mogelijke factoren die in eerdere literatuur al werden aangehaald, werden opgenomen in de vragenlijst om deze te testen. Ook andere variabelen of factoren die de stijging van individueel pensioensparen bij jongvolwassenen zouden kunnen verklaren, werden opgenomen om 29
Onderzoeksopzet en -methodologie de verklarende kracht ervan te kunnen onderzoeken. Alvorens de enquête te verspreiden, werd deze nagekeken door Jo Janssens die momenteel actief is als teammanager productmanagement Lending & Insurance bij Record Bank en in zijn professioneel leven dus vaak in contact komt met individueel pensioensparen. De enquête is waar nodig dan ook aangepast aan zijn goede raad. De enquête is ook aangepast aan de opmerkingen van promotor John Crombez. Nadat de pilot vragenlijst eerst een aantal keer als proef is ingevuld door verschillende personen die aan de criteria voldeden en door hen als duidelijk, niet te moeilijk en niet langdradig was aangeduid, werd deze verspreid. De enquête werd aangemaakt via het online programma Qualtrics, waarna ze online in omloop kon worden gebracht via een weblink. Aan het werken met een online enquête zijn tal van voordelen verbonden: het is goedkoop, er kunnen makkelijk veel mensen mee bereikt worden, de gegevens worden rechtstreeks ingegeven waardoor de kans op fouten door het overtypen van de resultaten verkleint en respondenten kunnen ze invullen als ze tijd en zin hebben doordat de enquête 7 dagen op 7 en 24u op 24 beschikbaar is. Deze werd verspreid via e-mail, via Facebook gedeeld (waardoor ook contacten van contacten werden bereikt) en op enkele grote en vaak bezochte fora geplaatst. Telkens werd gevraagd om de enquête in te vullen indien men tot de juiste leeftijdscategorie behoorde en deze zo veel mogelijk te verspreiden. Er werd dus gekozen voor een selecte steekproefmethode, namelijk de “voluntary response spampling” (Callaert, z.j.: 5). Dit is een steekproefmethode die gebaseerd is op het vrijwillig antwoorden van degenen die hiertoe werden uitgenodigd. Deze methode om respondenten te verzamelen zou vertekeningen kunnen geven. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat enkel de mensen die een uitgesproken mening hebben over het onderwerp individueel pensioensparen, deelnamen aan de online enquête waartoe ze werden uitgenodigd (Callaert, z.j.). Een tweede nadeel van deze steekproefmethode is dat de resultaten niet echt veralgemeend kunnen worden voor de volledige populatie en dus enkel geldig zijn voor de steekproef. Deze steekproefmethode werd, gezien de vernoemde nadelen, toch gekozen omwille van de onbeschikbare middelen (tijd en budget) om een aselecte steekproef te trekken. In totaal hebben 530 respondenten de enquête ingevuld, waarvan 396 respondenten de bevraging vervolledigden. Omdat er vragen opgenomen zijn in de enquête over het inkomen van de respondenten, hun spaargedrag en andere persoonlijke informatie, werd beslist deze enquête volledig anoniem te laten verlopen. Qua criteria waaraan personen moesten voldoen om in aanmerking te komen om deze vragenlijst te kunnen invullen was er slechts één van toepassing, namelijk dat de personen zich moesten bevinden in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 37 jaar. Doordat er weinig restricties golden, werd het vereist aantal 30
Onderzoeksopzet en -methodologie respondenten relatief snel bereikt. De vragenlijst is verspreid en dus ook ingevuld vanaf de tweede helft van februari 2014 tot en met de eerste helft van april 2014. Er wordt een bepaald verschijnsel bestudeerd op een bepaald tijdstip, waardoor we hier kunnen spreken over een dwarsdoorsnedeonderzoek of cross-sectioneel onderzoek (Saunders e.a., 2011). Er werd getracht de vragen en de antwoordmogelijkheden van de enquête op een zo kort mogelijke manier te formuleren alsook op een manier die begrijpelijk is voor zowel economisten als niet-economisten. De lijst van vragen is met opzet zo beperkt mogelijk, maar toch volledig genoeg gehouden opdat de enquête de minimale hoeveelheid tijd van de respondenten in beslag zou nemen. Dit alles om de kans op vroegtijdige beëindiging te minimaliseren. Het overgrote deel van de vragen die gesteld werden, zijn meerkeuze vragen. Dit zorgt er mede voor dat de vragen eenduidig zijn en dus niet anders te interpreteren. Er is voor gezorgd dat het onmogelijk is vragen over te slaan tijdens het online invullen. De hoofdvragen heeft elke respondent verplicht moeten invullen. Ook de bijvragen waren verplicht in te vullen, maar die kreeg de respondent enkel na het positief of juist negatief beantwoorden van de hoofdvraag. Indien een respondent bijvoorbeeld positief antwoordde op de hoofdvraag of hij/zij zich al dan niet bewust is van het fiscaal voordeel dat toegekend wordt voor individueel pensioensparen, dan kreeg hij/zij nadien de verplicht in te vullen bijkomende vraag: ‘In welke mate zou u uw spaargedrag voor individueel pensioensparen aanpassen indien het fiscaal voordeel zou verminderen?’. Indien de respondent negatief antwoordde op bovenvermelde hoofdvraag, dan kreeg deze geen bijkomende vragen. Zoals reeds eerder vermeld werd, zijn de vragen voor de gestructureerde vragenlijst voornamelijk gebaseerd op de onderzoekshypotheses. Aan de hand van deze hypotheses kon makkelijk afgeleid worden welke factoren we willen onderzoeken. Er werden ook vragen opgenomen in de enquête die de controlevariabelen genereren. Als controlevariabelen werden leeftijd, geslacht, de huidige situatie (werkende en niet-werkende), opleiding en inkomen van de respondent opgenomen in de gestructureerde vragenlijst. De controlevariabelen hebben als doel de steekproef te verdelen in verschillende subgroepen. Deze controlevariabelen behoren niet tot de elementaire variabelen die we zullen onderzoeken, maar kunnen toch een invloed uitoefenen op de afhankelijke variabele. Van zodra we het vereist aantal respondenten bereikt hadden, werd een rapport opgevraagd via het programma Qualtrics. In totaal hebben 530 respondenten de gestructureerde vragenlijst ingevuld, waarvan uiteindelijk nog 396 bruikbare respondenten overbleven na het handmatig verwijderen van degenen die niet binnen de
31
Onderzoeksopzet en -methodologie leeftijdscategorie 18 tot en met 37 jaar behoorden en/of die de vragenlijst niet tot het einde volbrachten. Eerst en vooral is er een deel beschrijvende statistiek uitgevoerd aan de hand van Excel en draaitabellen. Dit deel schetst een duidelijk beeld van de steekproef: gemiddelde leeftijd van de respondenten, verdeling tussen mannen en vrouwen, hoeveel respondenten aan individueel pensioensparen doen,…. Uit de beschrijvende statistiek kunnen we al voorzichtige conclusies trekken, zelfs eerder vermoedens,
maar de
uiteindelijke conclusie kan pas worden gemaakt bij de verklarende statistiek. Voor de beschrijvende statistiek is gewerkt met 396 respondenten die de enquête tot een goed einde volbrachten. Vanuit de literatuur, waarbij al enkele onderzoeken werden verricht naar drijfveren omtrent pensioensparen, kunnen een aantal technieken worden vooropgesteld. Zo gebruiken Fernández-López e.a. (2010) een probit model en gebruiken Stinglhamber e.a. (2007) een logit model. Peeters e.a. (2003) gebruiken daarentegen een logistische regressieanalyse. De drie modellen zijn gelijkaardig gezien het technieken zijn die kunnen worden gebruikt wanneer de afhankelijke variabele geen continue variabele is, maar slechts een beperkt aantal waarden kan aannemen. Het grootste verschil zit hem in de interpretatie van de coëfficiënten. Zo werkt een probit en logit model met coëfficiënten (Fernández-López e.a., 2010; Stinglhamber e.a., 2007), terwijl een logistische regressieanalyse met odds ratio’s werkt (Peeters e.a., 2003). Om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag, wordt, naast de beschrijvende statistiek, gewerkt met een logistische regressie die uitgevoerd wordt door middel van het statistisch programma SPSS statistics 22. De stochastische variabele of toevalsvariabele (het al dan niet vroeg aan individueel pensioensparen doen) wordt verklaard door verschillende onafhankelijke variabelen. Een logistische regressie wordt gebruikt als de afhankelijke variabele slechts een beperkt aantal waarden kan aannemen (Sieben e.a., 2009). Zo kan de afhankelijke variabele individueel pensioensparen slechts een beperkt aantal aannemen (Sieben e.a., 2009). Het wel vroeg aan pensioensparen doen, staat dan gelijk aan 1, terwijl het niet vroeg aan pensioensparen doen, gelijk gesteld wordt aan 0. Hoewel 396 personen de enquête tot een goed einde hebben volbracht, worden 377 respondenten opgenomen in de logistische regressie. Dit komt doordat niet alle antwoordmogelijkheden uit de enquête een voldoende aantal respondenten bevatten, waardoor een aanpassing bij sommige variabelen nodig is. Dit wordt gedetailleerder besproken in het gedeelte van de verklarende statistiek. Zowel de controlevariabelen als de verklarende variabelen worden toegevoegd. De onafhankelijke variabelen worden uit de verklarende vragen gehaald die in de gestructureerde 32
Onderzoeksopzet en -methodologie vragenlijst gesteld worden. Deze zijn onder andere: de houdbaarheid van het systeem, voldoende wettelijk pensioen, bewustzijn fiscaal voordeel, advies van ouderen, reclame en risicoperceptie. Hierna volgt een korte bespreking van de populatie 18- tot en met 37-jarigen in het Vlaams gewest en de bepaling van de vereiste steekproefgrootte die deels op de populatiegrootte is gebaseerd. Nadien wordt eerst de beschrijvende statistiek besproken, gevolgd door de verklarende statistiek die gebaseerd is op een logistische regressie.
33
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek
5: Het uiteindelijke onderzoek 5.1: Beschrijvende statistiek 5.1.1: De populatie Deze masterproef tracht de drijfveren te vinden voor het recent toenemende belang van individueel pensioensparen bij jongvolwassenen en dit voor het Vlaams gewest. Het aantal inwoners in de leeftijdscategorie 18 tot en met 37 jaar bedraagt 1.557.120 in 2013. Het aantal vrouwen binnen deze leeftijdscategorie bedraagt 771.399 ten opzichte van het aantal mannen, 785.721 (FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2013).In het Vlaams gewest is het aantal vrouwen en het aantal mannen van 18 tot en met 37 jaar dus ongeveer gelijk verdeeld. Deze ongeveer gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen is ook terug te vinden in de steekproef, zoals verder zal blijken. Omwille van de grote omvang van de populatie is het onmogelijk om met de hele populatie te werken. Vandaar wordt een steekproef gebruikt. 5.1.2: De steekproef 5.1.2.1: Vereiste steekproefgrootte Tabel 4: Tabel voor de berekening van de steekproefomvang, afhankelijk van de populatiegrootte, foutmarge en het betrouwbaarheidsinterval.
Populatie
Foutmarge 10%
5%
Betrouwbaarheidsinterval 1%
90%
95%
99%
100
50
80
99
74
80
88
500
81
218
476
176
218
286
1.000
88
278
906
215
278
400
10.000
96
370
4.900
264
370
623
100.000
96
383
8.763
270
383
660
>1.000.000
97
384
9.513
271
384
664
Bron: SurveyMonkey
9
In bovenstaande tabel, afkomstig van SuryveyMonkey (z.j.), is duidelijk te zien dat bij een foutmarge van 5% en een betrouwbaarheidsinterval van 95% een minimaal aantal respondenten van 384 aangewezen is. Dit omwille van de grote omvang van de populatie, namelijk, 1.557.120 inwoners in het Vlaams gewest binnen de
9
SurveyMonkey, (z.j.), Steekproefgrootte enquête, https://nl.surveymonkey.com/mp/sample-size/ (11 mei
2014).
35
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek leeftijdscategorie 18 tot en met 37 jaar (FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2013). Deze 384 ligt ook in de buurt van de minimaal 400 respondenten die Hosmer e.a. (2000 in: Park, 2013) aanraden voor een logistische regressie. De grootte van de steekproef dient toe te nemen, naarmate er meer onafhankelijke variabelen worden opgenomen in de logistische regressie (Park, 2013). Volgens Peng e.a. (2002) zijn er in de literatuur geen expliciete regels om de minimale steekproefgrootte te bepalen voor een logistische regressie. Aangezien hiervoor twee van de drie beweringen bij elkaar aansluiten, verkiezen we ons bij deze aan te sluiten. We kunnen dan ook stellen dat met het bereikte aantal respondenten van 396 , dit onderzoek een 95% betrouwbaarheidsniveau heeft en een foutmarge van 5% voor het Vlaams gewest. Dit klopt vooral voor de beschrijvende statistiek. Voor de logistische regressie kan gewerkt worden met 377 respondenten waardoor het betrouwbaarheidsniveau iets lager zal liggen dan deze 95%. 5.1.2.2: Beschrijvende statistiek van de steekproef Hieronder wordt de beschrijvende statistiek van de steekproef weergegeven. De beschrijvende statistiek kan vaak al gezien worden als een indicatie van het uiteindelijk resultaat van het onderzoek. Wel moet duidelijk gesteld worden dat de werkelijke resultaten pas later worden weergegeven aan de hand van een logistische regressie. Eerst wordt een overzicht gegeven van de algemene gegevens omtrent de steekproef, waarna een beschrijving volgt van de vier factoren (deelvragen) waaruit de onderzoeksvraag is opgebouwd, meer bepaald: het fiscaal voordeel, de communicatie, de vergrijzingsproblematiek en de risicoperceptie. 5.1.2.2.1: Algemeen Het aantal bruikbare respondenten die de enquête tot het einde volbrachten, bedraagt 396. Hiervan is 47% mannen (187) en 53% vrouwen (209). De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 27 jaar. Zoals blijkt uit onderstaande tabel (tabel 5), is het grootste deel van de respondenten werkende (76%), 20% is student(e) waarvan 1,5% een studentenjob uitvoert. De overige respondenten geven aan huisvrouw/huisman of werkloos te zijn.
36
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek Tabel 5: Overzicht van de huidige situatie van de respondenten, in aantallen en in percentages.
Aantal Huidige situatie respondenten Student 74 Student die werkt 6 werkende 302 werkloze 8 huisvrouw/huisman 2 Andere 4
Percentage van het aantal respondenten 18,7% 1,5% 76,3% 2,0% 0,5% 1,0%
Uit de opdeling volgens statuut blijken 52% van de respondenten het statuut van werknemer te hebben, terwijl 21% ambtenaar is en slechts 5% zelfstandige. De overige 88
respondenten
gaven
bij
de
vraag
voordien
aan
student,
werkloze,
huisvrouw/huisman te zijn. Deze verdeling van de respondenten wordt duidelijk weergegeven in taartdiagram 1. Taartdiagram 1: Statuut van de respondenten.
22% Werknemers Ambtenaren
5%
52%
Zelfstandigen Overige
21%
37
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek Het gros van de respondenten (47%) beweert meer dan 15% van hun inkomen te sparen. Daarnaast geeft 15% van de respondenten aan ongeveer 15% te sparen, 29% spaart minder dan 15% van hun inkomen, terwijl zelfs 9% niets blijkt te sparen. Staafdiagram 1: Overzicht van het spaargedrag van de respondenten. 50%
47%
45% 40% 35% 29%
30% 25% 20%
15%
15% 10%
9%
5% 0%
niets
minder dan 15% van het inkomen
ongeveer 15% van meer dan 15% van het inkomen het inkomen
Uit de enquête blijkt dat 209 van de 396 respondenten aan individueel pensioensparen doen. Als we deze opsplitsen in de 2 leeftijdscategorieën die gebruikt worden in de cijfergegevens van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (z.j. a), dan zien we dat het grootste gedeelte van degenen die aan individueel pensioensparen doen, zich in de leeftijdscategorie van 28 tot en met 37 jaar bevinden, namelijk 121. Ongeveer 69% van 28- tot en met 37-jarigen die meededen aan deze enquête doen dus aan pensioensparen. De overige 88 respondenten die aan individueel pensioensparen doen behoren tot de leeftijdscategorie van 18 tot en met 27 jaar. Dit is 40% van het totaal aantal 18- tot en met 27-jarigen die meededen aan dit onderzoek. We zien dus dat meer 28- tot en met 37-jarigen aan pensioensparen doen dan personen in de leeftijdscategorie 18 tot en met 27 jaar. Dit is hetzelfde resultaat als dat van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (z.j. a) (zie tabel 1), dat terug te vinden is onder: 2.2: Evolutie van het individueel pensioensparen (derde pijler) bij jongvolwassenen. Dit resultaat is ook duidelijk te zien op de onderstaande twee taartdiagrammen (2 en 3). Wellicht is dit te verklaren doordat in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 27 jaar heel wat studenten zijn inbegrepen (33%).
38
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek Taartdiagram 2: Individueel pensioensparen bij jongvolwassenen binnen de leeftijdscategorie 18 t.e.m. 27 jaar.
40%
Respondenten die aan individueel pensioensparen doen Respondenten die niet aan individueel pensioensparen doen
60%
Taartdiagram 3: Individueel pensioensparen bij jongvolwassenen binnen de leeftijdscategorie 28 t.e.m. 37 jaar.
Respondenten die aan individueel pensioensparen doen
31%
69%
Respondenten die niet aan individueel pensioensparen doen
39
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek Uit onderstaande staafdiagram (staafdiagram 2) is duidelijk af te leiden dat 53% van de respondenten aan individueel pensioensparen doen en hiervan 34% dit via een bankproduct verwezenlijken. De verzekeringsproducten schijnen minder populair te zijn, aangezien slechts 19% van het totaal aantal respondenten een verzekeringsproduct gebruikt.
Het
gemiddelde
bedrag
dat
gespendeerd
wordt
aan
individueel
pensioensparen is 931 euro. Dit is iets lager dan het fiscaal maximum, dat voor 2014 950 euro bedraagt. 10 Opvallend is dat 66% van alle werknemers die deelnamen aan de enquête een groepsverzekering hebben. Een groepsverzekering behoort tot de tweede pijler van het pensioensysteem en wordt voorzien door de werkgever (Pensioenconferentie, 2010). Van de zelfstandigen heeft slechts 35% een groepsverzekering. Amper 32% van de ambtenaren gaf aan een groepsverzekering te bezitten. Staafdiagram 2: Verdeling van de respondenten die aan individueel pensioensparen doen over bankproduct en verzekeringsproduct. 100% 90% 80%
47%
70% 60% 50%
Geen individueel pensioensparen
40% 30% 20%
53%
Individueel pensioensparen
waarvan 34%
10%
19%
0% Bankproduct
10
Art. 145/8, tweede lid WIB 92.
40
Verzekeringsproduct
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek 5.1.2.2.2: Fiscaal voordeel gekoppeld aan individueel pensioensparen Er blijken 351 respondenten op de hoogte te zijn van het fiscaal voordeel dat gekoppeld is aan individueel pensioensparen, terwijl slechts 45 dat niet zijn. Er kan gesteld worden dat mensen zich wel degelijk laten beïnvloeden door het bewustzijn van het fiscaal voordeel, zoals te zien is in staafdiagram 3 en 4. Zo blijkt dat 59% van degenen die zich bewust zijn van het fiscaal voordeel wel aan individueel pensioensparen doen en 41% niet. Onder degenen die aangeven niet op de hoogte te zijn van het fiscaal voordeel doet 93% van hen niet aan pensioensparen en slechts 7% wel. Staafdiagram 3: Percentages van de respondenten die zich bewust zijn van het fiscaal voordeel, die wel en die niet aan individueel pensioensparen doen. 70% 60%
59% 41%
50% 40% 30% 20% 10% 0% pensioensparen
niet pensioensparen
Staafdiagram 4: Percentages van de respondenten die zich NIET bewust zijn van het fiscaal voordeel, die wel en die niet aan individueel pensioensparen doen. 93%
100% 80% 60% 40% 20%
7%
0% Pensioensparen
niet pensioensparen
De 89% respondenten die zeiden op de hoogte te zijn van het fiscaal voordeel, kregen de vraag of ze hun keuze om al dan niet aan pensioensparen te doen hierdoor lieten beïnvloeden. Deze 89% is op te delen in 53% die antwoorden van wel, slechts 35% laat 41
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek hun keuze hier niet door beïnvloeden (zie staafdiagram 5). Ook dit staaft de vaststelling dat mensen hun keuze om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen, wordt beïnvloed door hun bewustzijn van het fiscaal voordeel dat eraan gekoppeld is. Nochtans geeft 45% van de respondenten aan dat ze evenveel aan pensioensparen zouden doen indien het fiscaal voordeel zou verlaagd worden. Daartegenover zou 39% van hen minder sparen. Amper 5% zou meer sparen. We kunnen hier vaststellen dat het verminderen van het fiscaal voordeel een negatief effect heeft op pensioensparen bij jongvolwassenen. Het resultaat is minder uitgesproken dan verwacht, aangezien 45% evenveel zou blijven sparen en 5% zelfs meer zou gaan sparen, dus minder dan de helft van de respondenten hun bedrag aan individueel pensioensparen zouden verlagen indien het fiscaal voordeel dat er aan gekoppeld is, zou verminderen. Staafdiagram 5: Het al dan niet bewustzijn van het fiscaal voordeel en de keuzebeïnvloeding om al dan niet aan pensioensparen te doen indien men bewust is van het fiscaal voordeel. 100% 90%
11%
80% 70%
Niet bewust van fiscaal voordeel Bewust van fiscaal voordeel
60% 50% 40% 30% 20%
89% waarvan
53% 35%
10% 0%
Beïnvloeding keuze Geen beïnvloeding
42
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek 5.1.2.2.3: Communicatie omtrent individueel pensioensparen Omtrent de communicatie is 54% van de respondenten van mening dat ze de laatste 5 jaar meer reclame hebben opgemerkt in verband met individueel pensioensparen. Degenen die vonden meer reclame te hebben opgemerkt kregen de bijkomende vraag waar en op welke manier ze deze tegengekomen zijn. Uit deze vraag is af te leiden dat de meeste reclame gemaakt wordt via media (tv, radio, krant en tijdschriften), bij de aanschaf van andere bank- en/of verzekeringsproducten, via e-mail, telefoon, post, affiches en zelfs op beurzen (zoals de babybeurs). We kunnen hieruit dan ook concluderen dat zo goed als alle wegen om reclame te maken worden aangesproken. Deze reclame is volgens 56% van deze 54% niet duidelijker geworden, wat dus de grote meerderheid is. Van de respondenten die te kennen gaven dat ze meer reclame hebben opgemerkt, zegt 89% hierdoor hun keuze voor individueel pensioensparen niet te laten beïnvloeden. Slechts 11% van de respondenten die meer reclame opmerkten laten hun beslissing om aan individueel pensioensparen te doen of niet, hierdoor sturen. In onderstaand staafdiagram 6, worden de hiervoor genoemde feiten duidelijk weergegeven. De 54% respondenten die meer reclame opmerkten de laatste 5 jaar, kunnen opgedeeld worden in enerzijds 48% (dit is 89% van deze 54%) die hun keuze hierdoor niet laten beïnvloeden en anderzijds 6% (dit is 11% van deze 54%) die hun keuze hierdoor wel laten beïnvloeden. We kunnen dan ook al vermoeden dat de onderzoekshypothese H3b tegengesproken zal worden in het verklarend onderzoek. Ook van hypothese H3c kunnen we vermoeden dat deze tegengesproken zal moeten worden, maar deze wordt niet getest aan de hand van de logistische regressie, omwille van reeds hiervoor omschreven redenen. Deze twee hypotheses stellen namelijk dat er meer reclame is en dat deze reclame duidelijker is geworden en dat deze twee fenomenen een positief effect hebben op pensioensparen bij jongvolwassenen.
43
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek Staafdiagram 6: Respondenten die meer en niet meer reclame opmerkten i.v.m. individueel pensioensparen de laatste 5 jaar en het al dan niet laten beïnvloeden van de keuze om aan individueel pensioensparen te doen indien men meer reclame opmerkte. 100% 90% 80%
46%
70%
Niet meer reclame gezien
60% 50% 40% 30%
54%
48%
20% 10% 0%
waarvan
Meer reclame gezien
6% Beïnvloeding keuze Geen beïnvloeding keuze
Inzake de aanmoedigingen die ouderen geven omtrent individueel pensioensparen, stellen we vast dat de meerderheid van de respondenten (63%) zeggen dat ze de laatste 5 jaar niet méér werden aangemoedigd door ouderen om aan pensioensparen te doen dan voorheen. Indien de respondenten aangaven wel meer aansporing van ouderen te hebben ondervonden de voorbije 5 jaar, zegt 19% (dit is 51% van 37%) hiervan hierdoor hun beslissing om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen te laten beïnvloeden. Deze verdeling is duidelijk waar te nemen in staafdiagram 7. Dit resultaat doet ons vermoeden dat advies van ouderen een bijdrage kan leveren in het verklaren van het groeiend belang van individueel pensioensparen bij jongvolwassenen, maar dat deze verklarende bijdrage slechts gering zal zijn.
44
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek Staafdiagram 7: Respondenten die de laatste 5 jaar meer en niet meer aangemoedigd werden door ouderen en het al dan niet laten beïnvloeden van de keuze om aan individueel pensioensparen te doen indien men aangaf meer aangemoedigd te worden.
100% 90% 80% 70%
63%
60%
Niet meer aanmoedigingen ouderen
50% 40% 30% 20% 10%
37% waarvan
19%
18%
Beïnvloeding keuze
Geen beïnvloeding keuze
Meer aanmoedigingen ouderen
0%
5.1.2.2.4: De vergrijzingsproblematiek en het effect ervan op individueel pensioensparen Van de 396 respondenten denken 297 dat het huidige Belgisch wettelijk pensioensysteem niet houdbaar zal blijven. Slechts een geringe 99 respondenten denken dat het systeem verder zal blijven bestaan in de toekomst. Van de ambtenaren gaven 28 respondenten (34%) aan het huidige pensioensysteem als houdbaar te zien, terwijl 54 (66%) onder hen acht dat het huidig Belgisch pensioensysteem niet behouden zal blijven in de toekomst. Voor werknemers is het verschil tussen degenen die het huidig systeem wel houdbaar vinden en degenen die het niet houdbaar vinden nog groter dan bij ambtenaren. Bij werknemers geeft 81% (167) het antwoord dat ze het huidig systeem niet houdbaar achten en slechts 19% (39) dat ze het wel houdbaar vinden. Ook onder zelfstandigen loopt deze trend verder: 70% (14) vinden het systeem niet houdbaar en slechts 30% (6) achten het huidig pensioensysteem wel houdbaar. Het verschil tussen de verschillende statuten wordt duidelijk weergegeven in staafdiagram 8. In deze verdeling valt duidelijk op dat degenen met het vaak hoogste pensioen later (namelijk ambtenaren) het laagste percentage hebben van respondenten die het systeem als onhoudbaar achten. Wat opvallender is en eigenlijk tegen de verwachtingen in gaat is het feit dat zelfstandigen, die het minst hoge wettelijk pensioen kunnen verwachten van 45
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek de 3 statuten een lager percentage respondenten hebben die aangeven het systeem niet houdbaar te vinden dan werknemers die een hoger wettelijk pensioen kunnen verwachten dan zelfstandigen. Staafdiagram 8: Kijk van ambtenaren, werknemers en zelfstandigen ten aanzien van de houdbaarheid van het Belgisch wettelijk pensioensysteem. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
19%
34%
30%
houdbaar 81% 66%
70%
niet houdbaar
ambtenaren werknemers zelfstandigen
Voor werknemers en ambtenaren die het huidig pensioensysteem niet houdbaar achten, geeft ongeveer 50% van hen aan dat deze gedachte hun keuze om al dan niet aan pensioensparen te doen heeft beïnvloed. De andere 50% van hen geeft aan dat dit hun keuze inzake individueel pensioensparen niet heeft beïnvloed. Bij zelfstandigen is deze verdeling iets meer uitgesproken: van de zelfstandigen die vinden dat het systeem niet houdbaar is, geeft 57% aan dat hun keuze inzake individueel pensioensparen wel beïnvloed werd door deze gedachte ten opzichte van 43% die hun keuze door deze gedachte niet lieten beïnvloeden. De gedachte dat het wettelijk pensioen onhoudbaar wordt door de vergrijzing, zal dus waarschijnlijk weinig tot geen effect hebben op het aantal jongvolwassenen dat aan individueel pensioensparen doet. Op de vraag: ‘Denkt u dat u voldoende wettelijk pensioen zal ontvangen als u met pensioen gaat?’, antwoordden enkel 89 respondenten positief. De overige 307 respondenten, goed voor 78%, antwoordden hierop negatief. 64% van deze groep respondenten die onvoldoende wettelijk pensioen verwachten, laten zich onder andere door deze gedachte sturen in hun keuze om al dan niet aan pensioensparen te doen. Hieruit zouden we voorlopig kunnen concluderen dat de gedachte om onvoldoende wettelijk pensioen te hebben in de toekomst een positief effect heeft op pensioensparen bij jongvolwassenen, zoals hypothese H1b stelt. Opvallend is dat geen 46
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek enkele van de 20 zelfstandigen die de enquête hebben ingevuld, denkt voldoende wettelijk pensioen te hebben wanneer ze met pensioen zullen gaan. Van de werknemers staan 83% ten opzichte van 59% van de ambtenaren pessimistisch tegenover de adequaatheid van het wettelijk pensioen. Zoals ook duidelijk blijkt uit tabel 6, zien we hierin toch een verschil in ambtenaren, werknemers en zelfstandigen, zoals te verwachten was. Het wettelijk pensioen voor ambtenaren is hoger dan het wettelijk pensioen voor werknemers en zelfstandigen. Zelfstandigen kunnen zelfs op een nog lager wettelijk pensioen rekenen dan werknemers, omwille van het feit dat zij het minst sociale bijdragen betalen van de drie statuten. Dit onderscheid in niveau van wettelijk pensioen per statuut, weerspiegelt zich dan ook in de verwachtingen. Zelfstandigen hebben de meest pessimistische verwachtingen, gevolgd door de werknemers. Ambtenaren hebben de meest optimistische verwachtingen. Indien de respondenten het gevoel hebben dat ze onvoldoende wettelijk pensioen zullen hebben als ze met pensioen gaan, geeft 65% van zowel ambtenaren, werknemers als zelfstandigen aan dat ze hun keuze om al dan niet aan pensioensparen te doen mede laten bepalen door deze gedachte. Tabel 6: Het verschil in visie van zelfstandigen, ambtenaren en werknemers ten aanzien van de adequaatheid van het wettelijk pensioen.
Onvoldoende wettelijk pensioen Zelfstandigen
100%
Werknemers
83%
Ambtenaren
59%
5.1.2.2.5: Risicoperceptie omtrent individueel pensioensparen Het grootste aantal respondenten (43%) antwoordde neutraal op de vraag naar hoe risicovol zij pensioenspaarproducten beschouwen. Ongeveer 40% van de respondenten beschouwt pensioenspaarproducten als weinig risicovol tot risicoloos, terwijl 17% deze producten daarentegen beschouwt als risicovol tot heel risicovol. Van de 396 mensen die de enquête invulden, laten 280 hun keuze om al dan niet aan pensioensparen te doen,
niet
beïnvloeden
door
hun
risicoperceptie
ten
opzichte
van 47
Het uiteindelijke onderzoek – Beschrijvende statistiek pensioenspaarproducten. Er kan dus gesteld worden dat pensioenspaarproducten wel degelijk beschouwd worden als weinig risicovol zoals hypothese H4 stelt. Het grootste aantal respondenten geeft aan hun keuze om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen, niet te laten beïnvloeden door hun risicoperceptie. Hieruit zouden we al voorzichtig kunnen besluiten dat deze variabele waarschijnlijk weinig verklarende kracht zal hebben. Tabel 7: Risicoperceptie omtrent pensioensparen voor de respondenten die aangaven aan pensioensparen te doen. Percentage van de respondenten die aan pensioensparen doen, opgedeeld per categorie van Risicoperceptie
risicoperceptie
Risicoloos
64%
Weinig risicovol
52%
Neutraal
51%
Risicovol
52%
Heel risicovol
60%
Uit bovenstaande tabel 7 is af te leiden dat er weinig verschil is tussen de percentages van respondenten die wel aan pensioensparen doen en niet aan pensioensparen doen voor de risicoperceptie niveaus: weinig risicovol, neutraal en risicovol. Voor de categorie risicoloos vinden we resultaten die logisch te verklaren zijn: mensen die pensioenspaarproducten als risicoloos aanzien, doen meer aan pensioensparen. Voor de categorie heel risicovol vinden we resultaten die niet direct te verklaren zijn: mensen die pensioenspaarproducten als heel risicovol aanzien, doen meer aan pensioensparen, terwijl men net het omgekeerde zou verwachten. Uit deze vaststellingen kunnen we voorzichtig concluderen dat risicoperceptie weinig tot geen verklarende kracht zal hebben.
48
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek
5.2: Verklarende statistiek 5.2.1: Logistische regressie als analysetechniek Om na te gaan welke factoren effectief een invloed uitoefenen op jongvolwassenen om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen, wordt een logistische regressieanalyse uitgevoerd met behulp van het statistisch computerprogramma SPSS Statistics 22. Zoals eerder werd vermeld, is dit één van de technieken die in de literatuur wordt aangehaald, meer bepaald door Peeters e.a. (2003), om factoren omtrent pensioensparen te analyseren. Een logistische regressie wordt gebruikt om een afhankelijke variabele te verklaren door één of meerdere onafhankelijke variabelen, waarbij de afhankelijke variabele slechts een beperkt aantal waarden kan aannemen. Via een dergelijke regressie wordt voorspeld wat de kans is om al dan niet tot een bepaalde categorie van de afhankelijke te behoren (Sieben e.a., 2009). Vertaald naar het eigen onderzoek betekent dit dat er wordt voorspeld, door het opnemen van een aantal onafhankelijke variabelen, wat de kans is om tot de groep van jongvolwassenen die wel aan individueel pensioensparen doet (de referentiegroep), te behoren. Bewick e.a. (2005 in: Park, 2013) en Peng e.a. (2002 in: Park, 2013) stellen enkele assumpties voorop die bij een logistische regressie toepasbaar zijn. Deze assumpties worden hieronder toegelicht met telkens een verwijzing hiervan naar de toepassing op het onderzoek van deze masterproef. Zo mag de afhankelijke variabele geen continue variabele zijn, maar moet dit een variabele zijn die slechts uit twee of enkele waarden bestaat. De afhankelijke variabele, namelijk individueel pensioensparen, van het eigen onderzoek bestaat slechts uit twee waarden. De waarde 0 staat voor het geval waarin jongvolwassenen niet aan individueel pensioensparen doen, terwijl de waarde 1 staat voor het geval waarin deze wel aan individueel pensioensparen doen. Hierbij wordt de eerste assumptie dus vervuld. Als tweede assumptie geldt dat de waarde 1 van de afhankelijke variabele moet verwijzen naar de groep waarin we geïnteresseerd zijn. Gezien de referentiegroep die we wensen te onderzoeken, namelijk jongvolwassenen die wel aan individueel pensioensparen doen, de waarde 1 aanneemt, kunnen we stellen dat ook aan de tweede assumptie is voldaan. De codering van de variabelen wordt verder in de masterproef verduidelijkt. Ten derde geldt dat het model de juiste variabelen moet bevatten, zodat het model juist wordt samengesteld. Aan de hand van de literatuurstudie werd getracht om de variabelen te bepalen die een invloed zouden kunnen uitoefenen op jongvolwassenen om aan pensioensparen te doen. Hierbij wordt het model op een zo goed mogelijke manier opgebouwd. De vierde assumptie stelt dat het probleem van multicollineariteit niet mag optreden. Multicollineariteit beschrijft Koop (2006: 102) als “een probleem dat ontstaat als sommige of alle van de verklarende 49
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek variabelen sterk gecorreleerd zijn met een andere.” Er treedt een sterke correlatie op naarmate de correlatie dichter bij 1 (sterk positief) of bij -1 (sterk negatief) aanleunt. Bij een correlatiegetal dichter bij 0, treedt er dus geen probleem omtrent multicollineariteit op (Koop, 2006). Uit de correlatiematrix die opgenomen is in bijlage (zie 8.2.3) blijkt dat er zich geen grote problemen omtrent sterk met elkaar gecorreleerde onafhankelijke variabelen voordoen, gezien de correlatiegetallen geen grote waarden (zowel positief als negatief) aannemen. Enkel tussen twee inkomenscategorieën en tussen de variabelen inkomen en werkend treden er tamelijk hoge waarden op. Hierdoor is het minder duidelijk door welke variabelen de voorspellingskracht van het model komt, wat kan leiden tot een overschatting van de resultaten (Koop, 2006). Dit behoort dan ook tot de beperkingen van het uitgevoerde onderzoek. Als vijfde assumptie geldt dat er een lineair verband moet zijn tussen de onafhankelijke variabelen en de log odds van een gebeurtenis. Een lineaire regressie stelt een lineair verband voorop tussen de afhankelijke variabele y en de onafhankelijke variabelen (Peeters e.a., 2003). Een logistische regressie, daarentegen,
stelt een lineair verband voorop tussen “het
natuurlijk logaritme (ln) van de odds dat y = 1” (Peeters e.a., 2003: 1117), of met andere woorden de log odds, en de onafhankelijke variabelen. De odds van de afhankelijke variabele y bestaat uit de verhouding van de kans om wel aan individueel pensioensparen te doen tot de kans om niet aan individueel pensioensparen te doen (Sieben e.a., 2009). De interpretatie van de odds en de coëfficiënten wordt bij de analyse van de resultaten in de masterproef verder verduidelijkt. Tot slot geldt dat de steekproefgrootte voldoende groot moet zijn, gezien de schattingen bij een logistische regressie minder sterk zijn dan bij een lineaire regressie. De uitleg i.v.m. het bepalen van de steekproefgrootte werd reeds gedaan aan het begin van de beschrijvende statistiek. 5.2.2: Opbouw van de logistische regressieanalyse Het regressiemodel is opgebouwd uit een afhankelijke variabele, een aantal controlevariabelen en een aantal onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele is, zoals hierboven reeds werd vermeld, individueel pensioensparen. Voor het bepalen van de onafhankelijke variabelen wordt verwezen naar de literatuurstudie. Zo worden de variabelen houdbaarheid systeem, voldoende wettelijk pensioen, bewustzijn fiscaal voordeel,
advies
ouderen,
reclame
en
risicoperceptie
omtrent
individueel
pensioensparen opgenomen in de regressie. Het onderzoeken van de invloed van deze onafhankelijke
variabelen
is
namelijk
de
opzet
van
de
masterproef.
De
controlevariabelen behoren daarentegen niet tot de essentiële variabelen die we wensen te onderzoeken, maar kunnen wel een invloed uitoefenen op de afhankelijke variabele. Hierbij worden de variabelen geslacht, leeftijd, werkend, opleiding en inkomen opgenomen als controlevariabelen. Tabel 8 bevat een overzicht van de gebruikte 50
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek variabelen. De resultaten van de logistische regressieanalyse worden in tabel 9 weergegeven. Deze resultaten worden verder in de masterproef uitvoerig besproken.
51
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek Tabel 8: Overzicht van variabelen opgenomen in logistische regressie. Variabelen
Omschrijving
Afhankelijke variabele Individueel pensioensparen
d_Q9_indp
Controlevariabelen Geslacht
d_Q2_gesl
Leeftijd Werkend Opleiding
Inkomen
Respondent doet al dan niet aan individueel pensioensparen. 0 = Nee; 1 = Ja
Geslacht van respondent. 0 = Man; 1 = Vrouw Q1_leeft Leeftijd van respondent. d_Q4.1_werkend Respondent werkt al dan niet. 0 = Niet werkend; 1 = Werkend d_Q3.1_opl_groep Opleidingsniveau (hoogst behaalde diploma) van respondent. 0 = secundair onderwijs 1 = hoger onderwijs Q7.1_ink_groep Inkomensklasse van respondent. 1 = € 0 - € 1.000 2 = € 1.001 - € 2.000 3 = € 2.001 - meer
Onafhankelijke variabelen Houdbaarheid systeem
o_d_Q23_syst
Voldoende wettelijk pensioen
o_d_Q25_wett
Bewustzijn fiscaal voordeel
d_Q14_fisv
Advies ouderen
d_Q21_adv
Reclame
d_Q17_recl
Risicoperceptie
Q27.1_ris_groep
52
Respondent gelooft al dan niet in houdbaarheid huidig pensioensysteem. 0 = Ja; 1 = Nee Respondent gelooft al dan niet in ontvangst van voldoende wettelijk pensioen bij pensionering. 0 = Ja; 1 = Nee Respondent is zich al dan niet bewust van fiscaal voordeel omtrent individueel pensioensparen. 0 = Nee; 1 = Ja Respondent krijgt al dan niet advies van ouderen omtrent individueel pensioensparen. 0 = Nee; 1= Ja Respondent merkt al dan niet meer reclame op omtrent individueel pensioensparen. 0 = Nee; 1 = Ja Risicoperceptie van respondent omtrent individueel pensioensparen. 1 = Weinig risicovol 2 = Neutraal 3 = Risicovol
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek Hieronder volgt een beschrijving van de codering van de variabelen. Deze hervorming zorgt ervoor dat de variabelen efficiënt kunnen worden opgenomen in de regressie. Dit is ook de reden waarom er in de logistische regressie 377 respondenten worden opgenomen in vergelijking met de 396 respondenten die de enquête tot een goed einde hebben volbracht. De
variabelen
die
een
ja/nee-vraag
als
antwoord
bevatten,
worden
als
dummyvariabelen zo gecodeerd dat het antwoord bij code 1 het antwoord is dat we wensen te onderzoeken (zie tabel 8). Sieben e.a. (2009) wijzen namelijk op het feit dat de code 1 het best wordt toegekend aan de categorie waarin men is geïnteresseerd. Daarenboven was één van de assumpties die Bewick e.a. (2005 in: Park, 2013) en Peng e.a. (2002 in: Park, 2013) voorop stelden, zoals eerder werd vermeld, dat de afhankelijke variabele zo gecodeerd moet worden dat code 1 wordt toegekend aan de categorie waarin men is geïnteresseerd. Zo wensen we bij de variabelen houdbaarheid systeem en voldoende wettelijk pensioen de respondenten te onderzoeken die van mening zijn dat het huidig pensioensysteem niet houdbaar is en/of die van mening zijn dat ze onvoldoende wettelijk pensioen zullen ontvangen bij pensionering. Bij de variabelen bewustzijn fiscaal voordeel, advies ouderen en reclame wensen we daarentegen de respondenten te onderzoeken die zich bewust zijn van het fiscaal voordeel, die advies krijgen van ouderen om vroeger met pensioensparen te beginnen en/of die meer reclame omtrent pensioensparen opmerken. Ook de variabelen werkend en opleiding worden tot dummyvariabelen hervormd. Bij de variabele werkend wordt code 1 toegekend aan de categorie van de respondenten die werkt. Zo werden de antwoordmogelijkheden gereduceerd van vijf (student, student die werkt, werkende, werkloze, huisvrouw/huisman en andere) naar twee (werkend en nietwerkend), waarbij student, werkloze en huisvrouw/huisman behoren tot de categorie niet-werkend en werkend behoort tot de categorie werkend. De mogelijkheden student die werkt en andere worden dus niet opgenomen in de analyse, daar deze moeilijk in één van deze twee categorieën kunnen opgenomen worden zonder fouten te maken. Er wordt hierbij enkel rekening gehouden met het feit of de respondenten al dan niet werken. Met de verschillende statuten (werknemer, zelfstandige en ambtenaar) wordt er geen rekening gehouden, gezien niet alle categorieën voldoende respondenten bevatten en dit minder tot de essentie behoort van wat we wensen te onderzoeken. Op een gelijkaardige manier werd de variabele opleiding gereduceerd tot twee categorieën, namelijk secundair onderwijs (lager secundair onderwijs en hoger secundair onderwijs) en hoger onderwijs (professionele bachelor, academische bachelor en academische master). De categorie hoger onderwijs krijgt de code 1 gezien we geïnteresseerd zijn in de respondenten die een diploma hoger onderwijs behaalden en de kans van deze 53
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek respondenten om aan individueel pensioensparen te doen. Geen enkele respondent heeft antwoordmogelijkheid lager onderwijs als hoogst behaalde diploma aangeduid. Ook de categorie andere wordt niet opgenomen in de analyse. De variabelen inkomen en
risicoperceptie worden opgenomen als categorische
variabelen en werden beiden gereduceerd tot drie categorieën. Zo telt de variabele inkomen de volgende drie categorieën: 0 - € 1.000 (€ 0 - € 500 en € 501 - € 1.000), € 1.001 - € 2.000 (€ 1.001 - € 1.500 en € 1.501 - € 2000) en € 2.001 – meer (€ 2.001 - € 2.500, € 2.501 - € 3.000 en € 3.001 – meer). De variabele risicoperceptie werd tot de volgende drie groepen
gereduceerd: weinig risicovol (risicoloos en weinig risicovol), neutraal (neutraal) en risicovol (risicovol en heel risicovol). Hierbij wordt respectievelijk de eerste categorie, namelijk € 0 - € 1.000 en weinig risicovol, als referentiecategorie genomen. De kans om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen indien de respondent tot de inkomenscategorie van € 1.001 - € 2.000 behoort wordt dan vergeleken met de kans om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen indien hij/zij
tot de
inkomenscategorie van € 0 - € 1.000 behoort. Hetzelfde geldt dan voor de inkomenscategorie van € 2.001 - meer. Op dezelfde manier kan men de categorieën bij de variabele risicoperceptie interpreteren. Hierbij wordt de eerste categorie, namelijk weinig risicovol, als referentiecategorie genomen. Bij de variabele geslacht wordt code 1 daarentegen willekeurig toegekend aan de categorie vrouw, aangezien er geen onderscheid zal gemaakt worden tussen mannen en vrouwen. De variabele leeftijd wordt als continue variabele opgenomen en moet dus niet omgevormd worden. De categorie van de variabelen waarop de resultaten betrekking hebben of waarmee de resultaten moeten worden vergeleken (zoals het geval is bij de categorische variabelen), worden in tabel 9 telkens tussen haakjes geplaatst. 5.2.3: Resultaten van de logistische regressieanalyse Hieronder worden de resultaten van het logistisch regressiemodel besproken (zie tabel 9). De rapportering over resultaten van een logistische regressie bevatten verschillende elementen. Zo moet zowel een evaluatie gebeuren van het algemene model als een evaluatie van de individuele variabelen met hun al dan niet statistische significantie (Park, 2013; Peng, 2002) 5.2.3.1: Algemene geschiktheid van het model Een eerste element om het algemene model te beoordelen is de Chi-square test. Deze test gaat na of het geschatte model voldoende bij de data aansluit (Sieben e.a., 2009). Voor het uitgevoerde model is de Chi-square significant op een niveau van p < 0,001. 54
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek Hierdoor kan worden vastgesteld dat het model waarbij de variabelen geslacht, leeftijd, werkend, opleiding, inkomen, houdbaarheid systeem, voldoende wettelijk pensioen, bewustzijn fiscaal voordeel, advies ouderen, reclame en risicoperceptie worden opgenomen een beter model is dan het model waarbij deze variabelen niet worden opgenomen. Dit suggereert dat er een relatie bestaat tussen de afhankelijke variabele en de opgenomen variabelen (Sieben e.a., 2009). Een tweede element bij de beoordeling van het algemene model is de R². Bij een lineaire regressie omschrijft Koop (2006: 57) dit als volgt: “De R² meet de proportie van de totale variantie van Y die kan worden verklaard door X.” De afhankelijke variabele wordt hierbij aangeduid door Y, terwijl de onafhankelijke variabele wordt aangeduid door X (Koop, 2006). Bij een logistische regressie zijn er gelijkaardige R²-maten, hoewel deze niet exact hetzelfde zijn als bij een lineaire regressie (Sieben e.a., 2009).
In de SPSS
regressieoutput is zowel de ‘Cox & Snell R²’ als de ‘Nagelkerke R²’ te vinden. Enkel ‘Nagelkerke R²’ wordt opgenomen in tabel 9 gezien dit als een betere maat wordt bevonden (Sieben e.a., 2009). Uit deze tabel is vast te stellen dat de ‘Nagelkerke R²’ 0,441 bedraagt. Dit betekent dat 44,1% van de variantie in de afhankelijke variabele individueel pensioensparen kan worden verklaard door het model. 5.2.3.2: Individuele effecten en significantie Vervolgens worden de individuele effecten van de variabelen besproken. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in tabel 9 . De significantie van de variabelen kan worden getest aan de hand van de odds ratio (OR) (Sieben e.a., 2009; Peeters e.a., 2003; Park, 2013). Om de odds ratio te kunnen interpreteren wordt eerst verduidelijkt wat een odds op zich is. Park (2013: 155) formuleert de odds van een gebeurtenis als “de verhouding van de waarschijnlijkheid dat een gebeurtenis optreedt (p) tot de waarschijnlijkheid dat een gebeurtenis niet optreedt (1-p).” De gebeurtenis die al dan niet optreedt heeft betrekking op de uitkomst waarin we geïnteresseerd zijn (Peng e.a., 2002). Vertaald naar het onderzoek van deze masterproef is dit de gebeurtenis dat de respondent aan individueel pensioensparen doet. De odds ratio is dan de verhouding tussen twee odds (Park, 2013). Verduidelijkt met de variabele bewustzijn fiscaal voordeel als voorbeeld stelt dit de verhouding voor van de odds van het bewustzijn van het fiscaal voordeel op de odds van het niet bewust zijn van het fiscaal voordeel. Dit is, met andere woorden, de verhouding van de kans om aan individueel pensioensparen te doen op de kans om niet aan individueel pensioensparen te doen indien men zich bewust is van het fiscaal voordeel, op de verhouding van de kans om aan individueel pensioensparen te doen op de kans om niet aan individueel pensioensparen te doen indien men zich niet bewust is van het fiscaal voordeel. Indien de odds ratio groter is dan 1, betekent dit dat er zich 55
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek een positief effect voordoet, een odds ratio kleiner dan 1, houdt een negatief effect in (Sieben e.a., 2009; Park, 2013). Bij de controlevariabelen zijn de variabelen leeftijd en werkend beiden positief significant (p < 0,01). Uit de resultaten van het model blijkt dat wanneer de variabele leeftijd met één eenheid toeneemt, de kans om wel versus niet aan individueel pensioensparen te doen, stijgt met 1,129. Werkenden hebben 8,995 keer meer kans om aan individueel pensioensparen te doen dan niet-werkenden. De variabelen geslacht, opleiding en inkomen zijn daarentegen niet significant, waardoor hierover geen statistische conclusies kunnen worden vastgesteld. Bij de onafhankelijke variabelen zijn de variabelen voldoende wettelijk pensioen en bewustzijn fiscaal voordeel beiden positief significant (p < 0,05). Uit het model blijkt dat voor mensen die van mening zijn dat ze niet voldoende wettelijk pensioen zullen ontvangen bij hun pensionering, de kans dat ze aan individueel pensioensparen doen 2,275 keer groter is dan voor diegenen die vinden dat het wettelijk pensioen voldoende zal zijn. Daarnaast heeft ook het bewustzijn omtrent het fiscaal voordeel een positief effect op het individueel pensioensparen. Voor mensen die zich bewust zijn van het fiscaal voordeel dat wordt toegekend voor individueel pensioensparen, is de kans dat ze aan individueel pensioensparen doen 6,511 keer groter dan voor diegenen die zich hiervan niet bewust zijn. We zien hier dus een sterk positief verband tussen de variabelen individueel pensioensparen en bewustzijn fiscaal voordeel, wat betekent dat naast de gedachte om onvoldoende wettelijk pensioen te ontvangen bij pensionering, hoofdzakelijk het bewustzijn omtrent het fiscaal voordeel jongvolwassenen motiveert om met individueel pensioensparen te beginnen. De hypotheses H1b en H2, die respectievelijk stellen dat de gedachte om onvoldoende wettelijk pensioen te ontvangen bij pensionering en het bewustzijn omtrent het fiscaal voordeel dat wordt toegekend bij individueel pensioensparen een positief effect hebben om aan individueel pensioensparen te doen, worden hierbij bevestigd. Deze vaststellingen werden ook teruggevonden in de beschrijvende statistiek. De hypotheses H1a, H3a, H3b en H4 die respectievelijk stellen dat de houdbaarheid van het huidig pensioensysteem, het advies van ouderen om vroeger met pensioensparen te beginnen, de reclame omtrent pensioensparen en de minder risicovolle beschouwing omtrent pensioensparen een positief effect hebben bij jongvolwassenen om aan individueel pensioensparen te doen, kunnen niet worden bevestigd, noch worden ontkend, aangezien geen van deze variabelen een significant effect aantonen in de logistische regressieanalyse. Voor deze variabelen kan worden gekeken naar de beschrijvende statistiek, waar al een idee werd gegeven van de mogelijke uitkomsten. 56
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek Gezien de steekproefgrootte relatief beperkt is volgens het aantal variabelen dat werd opgenomen in de regressie (Park, 2013), zijn de resultaten echter licht overschat. Deze vaststelling blijkt ook uit het betrouwbaarheidsinterval (95%)
dat bij sommige
variabelen (werkend, inkomen, fiscaal voordeel) relatief groot is. Dit kan dan ook aanzien worden als één van de beperkingen
binnen
het onderzoek van deze
masterproef. De odds kan daarnaast ook worden omgevormd tot een model waarbij de kans wordt weergegeven zoals Peeters e.a. (2003) en Sieben e.a. (2009) dit ook voorstellen. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven dat wordt toegepast op de resultaten van deze masterproef om dit duidelijk te maken. De onderstaande formule wordt opgesteld aan de hand van de coëfficiënten van het model uit tabel 9 en is gebaseerd op de formule die Sieben e.a. (2009) aanduiden. Zo bedraagt de kans dat een vrouw (vrouw = 1) van 27 jaar (leeftijd = 27), die werkt (werkend = 1), die zich bewust is van het fiscaal voordeel (ja = 1) en die van mening is dat ze onvoldoende wettelijk pensioen zal ontvangen bij pensionering (nee = 1), aan individueel pensioensparen doet (ja = 1) 59,31%. De gemiddelde leeftijd van de respondenten opgenomen in de steekproef bedraagt 27 jaar, wat ook de reden is waarom deze leeftijd in het voorbeeld werd opgenomen.
(
(
)
(
) )
( (
) )
( (
) )
( (
) )
( (
) )
57
Het uiteindelijke onderzoek – Verklarende statistiek Tabel 9 : Overzicht van de logistische regressieanalyse. Betrouwbaarheidsinterval (95%) voor OR OR
Laagste grens
Hoogste grens
0,752
0,440
1,286
0,034
1,129
1,056
1,206
2,197 **
0,816
8,995
1,817
44,530
0,012
0,333
1,012
0,527
1,945
€ 1.001 - € 2.000
0,421
0,831
1,523
0,299
7,760
€ 2.001 - meer
0,676
0,878
1,965
0,352
10,975
Constante
B
S.E.
-7,497 ***
1,189
0,001
-0,285
0,274
0,121 ***
(= Exp (B))
CONTROLEVARIABELEN d_Q2_gesl (Vrouw) Q1_leeft d_Q4.1_werkend (Werkend) d_Q3.1_opl_groep (Hoger) Q7.1_ink_groep (€ 0 - € 1.000)
ONAFHANKELIJKE VARIABELEN o_d_Q23_syst (Nee)
-0,376
0,319
0,687
0,368
1,283
o_d_Q25_wett (Nee)
0,822 *
0,318
2,275
1,221
4,238
d_Q14_fisv (Ja)
1,873 **
0,679
6,511
1,719
24,661
d_Q21_adv (Ja)
0,243
0,285
1,275
0,729
2,230
d_Q17_recl (Ja)
-0,034
0,272
0,967
0,568
1,646
Neutraal
0,016
0,286
1,016
0,580
1,779
Risicovol
-0,055
0,368
0,946
0,460
1,948
Q27.1_ris_groep (Weinig risicovol)
SAMENVATTING MODEL Nagelkerke R² Totaal aantal respondenten
Opmerking:
58
0,441 377
De Chi-squares is significant op een niveau van p < 0,001. De significantieniveaus zijn * p < 0,05; ** p < 0,01 en *** p < 0,001.
Conclusie
6: Conclusie De onderzoeksvraag van deze masterproef luidt als volgt: ‘Wat zijn de drijfveren van jongvolwassenen om reeds zo vroeg aan individueel pensioensparen te doen?’. Er werd getracht hierop een antwoord te geven aan de hand van een eerste indicatie voor de steekproef via de beschrijvende statistiek die uitgevoerd werd met behulp van Excel. Daarnaast werd getracht om ook een antwoord te formuleren aan de hand van een statistische analyse, namelijk via een logistische regressie. Bij het uitvoeren van de logistische regressie werden de controlevariabelen leeftijd, geslacht, werkend, opleiding en inkomen toegevoegd. Hiervan hebben enkel de controlevariabelen leeftijd en werkend een positief significante invloed
op
jongvolwassenen om aan pensioensparen te doen. De variabelen geslacht, opleiding en inkomen werden daarentegen als niet significant bevonden. Er werden 6 onafhankelijke variabelen toegevoegd, namelijk: houdbaarheid systeem, voldoende wettelijk pensioen, bewustzijn fiscaal voordeel, advies ouderen, reclame en risicoperceptie. Deze zijn gebaseerd op de onderzoekshypotheses. Aan de hand van deze logistische regressie kan enkel een conclusie getrokken worden voor de hypotheses betreffende het bewustzijn van het fiscaal voordeel en de gedachte om later onvoldoende wettelijk pensioen te ontvangen (H1b & H2). Beide hypotheses kunnen worden bevestigd door zowel de verklarende als de beschrijvende statistiek. Dit wil zeggen dat de enige drijfveren die met zekerheid zijn aangetoond het bewustzijn van het fiscaal voordeel en de gedachte dat men onvoldoende wettelijk pensioen zal hebben, zijn. Wat betreft de onderzoekshypotheses waarover geen besluit kan worden genomen aan de hand van de logistische regressie, kan worden gekeken naar de beschrijvende statistiek die werd uitgevoerd met behulp van Excel en draaitabellen. De hypothese H3b die stelt dat er de laatste 5 jaar meer reclame is omtrent individueel pensioensparen en dat deze toegenomen reclame een positief effect heeft op individueel pensioensparen bij jongvolwassenen kan aan de hand van de beschrijvende statistiek worden bevestigd. Voor de overige hypotheses (H3a, H3c, H1a, en H4) omtrent het advies van ouderen, toegenomen duidelijkheid van de reclame de voorbije 5 jaar, de onhoudbaarheid van het wettelijk systeem en de risicoperceptie, kunnen (net zoals bij de verklarende statistiek) ook aan de hand van de beschrijvende statistiek geen duidelijke uitspraken worden gedaan. Voor deze variabelen kon in de beschrijvende statistiek enkel geconcludeerd worden dat er misschien een kleine bijdrage is in het verklaren van het
59
Conclusie toenemende belang van individueel pensioensparen, maar dat deze verklarende kracht eerder nihil is. Als beperkingen van deze masterproef kunnen volgende zaken worden opgemerkt. Ten eerste kan worden opgemerkt dat de resultaten eigenlijk enkel geldig zijn voor de steekproef. Dit omwille van de gebruikte methodes om de steekproef te verspreiden, waardoor niet echt duidelijk is of de respondenten evenredig verdeeld zijn over de verschillende provincies in verhouding tot het aantal inwoners ervan in de leeftijdscategorie 18 tot en met 37 jaar. Ook de steekproefmethode die gehanteerd werd, zorgt ervoor dat de resultaten niet op een correcte manier kunnen veralgemeend worden voor de hele populatie, namelijk het Vlaams gewest. De “voluntary response sampling” (Callaert, z.j.: 5) die gebruikt is, is een selecte steekproefmethode die gebaseerd is op de vrijwillige deelname van mensen die hiertoe werden uitgenodigd. Dit kan voor vertekende resultaten zorgen, aangezien het zou kunnen dat enkel mensen reageren die een uitgesproken mening hebben over het desbetreffende onderwerp. Een tweede beperking van dit onderzoek is dat de resultaten van de logistische regressie mogelijks licht overschat zijn als gevolg van het toevoegen van de vele variabelen. Deze variabelen zorgen ervoor dat er 377 respondenten kunnen gebruikt worden in de logistische regressie, wat gezien de tabel (tabel 4) van SurveyMonkey (z.j) en de mening van
Hosmer
e.a.
(2000
in:
Park,
2013)
aan
de
lage
kant
is
en
het
betrouwbaarheidsniveau van dit onderzoek dan ook licht naar beneden haalt. Daarnaast werden hoge correlatiewaarden gevonden tussen twee inkomenscategorieën en tussen de variabelen inkomen en werkend. Dit kan ook zorgen voor een overschatting van de resultaten (Koop, 2006). Deze beperkingen van het onderzoek zijn ook al vernoemd doorheen de hele masterproef.
60
Bibliografie
7: Bibliografie Bateman, H., e.a., (2010), ‘Investment Decisions for Retirement Savings’ in: Journal of Consumers Affaires, Volume 44, Number 3, Fall 2010, p. 463-480. Benartzi, S. & Thaler, R. H., (2013), ‘Behavioral Economics and the Retirement Savings Crisis’ [Abstract] in: Science, Volume 339, Issue 6124, p. 1152-1153. Berghman, J., e.a., (2010), Belgische pensioenatlas 2010, Leuven: Onderzoeksgroep Pensioenbeleid Centrum voor Sociologisch Onderzoek KULeuven, p. 25-27. Berghman, J. & Peeters, H., (2012), ‘De drie pijlers van het Belgisch pensioenlandschap. Overzicht en uitdagingen’ in: Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, Volume 54, Issue 1, p. 5-54. Berk, E.L., (2010), Development through the lifespan, Boston: Pearson education. Boldrin, M. & Montes, A., (2009), ‘Assessing The Efficiency of Public Education and Pensions.’ [Abstract] in: Journal of Population Economics, Volume 22, Issue 2, p. 285309, 4 Graphs. Callaert, H., (z.j.), Steekproefmethoden, Hasselt: Universiteit Hasselt – Centrum voor Statistiek, p. 1-16. Diversified Investment Advisors Inc., (2005), ‘‘Generation Y’ concerned about saving for retirement’ in: Managing 401(k) Plans, Volume 2005, Issue 11, p. 9. Federale Overheid België, Pensioenleeftijd, (2014), http://www.onprvp.fgov.be/nl/profes/benefits/retirement/age/paginas/default.aspx (23 mei 2014). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (2013), Structuur van de bevolking volgens burgerlijke staat, per leeftijdsgroep en per gewest, http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/webinterface/beSTAT_home/ (11 mei 2014). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (z.j. a), Evolutie van de levensverzekeringen en pensioensparen 2005-2011, http://int.search.belgium.be/searchserviceweb/search/dci/economie_nl?queryLanguage=nl&f.language=nl&query= pensioensparen (5 mei 2014).
61
Bibliografie Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (z.j. b), Structuur van de bevolking volgens leeftijd en geslacht: leeftijdspiramide, http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/structuur/leeftijdgeslacht/pir amide/ (28 april 2013). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (z.j. c), Sterftetafels en levensverwachting, http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/sterfte_leven/tafels/ (28 april 2013). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, (z.j. d), Geboorten en vruchtbaarheid, http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/geboorten_vruchtbaarheid/ (28 april 2013). Fernández-López, S., e.a., (2010), ‘What Are the Driving Forces of Individuals' Retirement Savings? Finance a Uver’, in: Czech Journal of Economics & Finance, Volume 60, Issue 3, p. 226-251. Gengler, A. e.a., (2012), ‘Build a strong foundation’ in: Money, Volume 41, Issue 3, p. 62-63. Gonyea, J.G., (2007), ‘Improving the Retirement Prospects of Lower-Wage Workers in a Defined-Contribution World’ [Abstract] in: Families in Society, Volume 88, Issue 3, p. 453462. 10p. Hochguertel, S., e.a., (1997), ‘Saving accounts versus stocks and bonds in household portfolio allocation’ in: Scandinavian Journal of Economics, Volume 99, Issue 1, Tilburg: Tilburg University, p. 81-97. Knoll, M.A.Z., e.a., (2012), ‘I Do ... Want to Save: Marriage and Retirement Savings in Young Households’ [Abstract] in: Journal of Marriage and Family, Volume 74, Issue 1, p. 86-100. Koop, G., (2006), Analysis of financial data, England: Wiley. Park, H.-A., (2013), ‘An Introduction to Logistic Regression: From Basic Concepts to Interpretation with Particular Attention to Nursing Domain’ in: Journal of Korean Academy of Nursing, Volume 43, Issue 2, p. 154-164. Peeters, H., e.a., (2003), ‘Onzichtbare pensioenen in België. Over de aard, omvang en verdeling van de tweede en derde pensioenpijler’ in: Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, Volume 45, Issue 4, p. 1083-1122.
62
Bibliografie Peng, C.-Y.J., K.L. & Ingersoll, G. M., (2002), ‘An Introduction to Logistic Regression Analysis and Reporting’ in: The Journal of Educational Research, Volume 96, Issue 1, p. 314. Pensioenconferentie, (2010), Groen Boek: Nationale Pensioenconferentie: Een toekomst voor onze pensioenen, p 37-231, http://vlaamseouderenraad.be/beleid/pensioenen/Belgisch%20Groen%20Boek%20pensioenen.pdf (4 mei 2014). Saunders, M., e.a., (2011), Methoden en technieken van onderzoek, Amsterdam: Pearson Education Benelux. Sieben, I., & Linssen, L., (2009), Logistische regressie analyse: een handleiding, http://www.ru.nl/socialewetenschappen/rtog/tips/onderdelen/logistische/ (27 februari 2014.) Staring, H., (2010), Een optimaal pensioencontract vanuit het oogpunt van jongeren. Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement. Universiteit van Amsterdam, Faculteit Economie en Bedrijfskunde, p. 1-87. Stinglhamber, P., e.a., (2007), ‘Determinanten van het sparen in de derde pijler’ in: Economisch tijdschrift – December 2007, p. 100-123. Strauss, W. & Howe, N., (2000), Millennials Rising: The Next Great Generation, United States: Vintage Books, p.11. Studiecommissie voor de Vergrijzing, (2013), Jaarlijks verslag (Juli 2013), Hoge raad van financiën, p. 1-89. SurveyMonkey, (z.j.), Steekproefgrootte enquête, https://nl.surveymonkey.com/mp/sample-size/ (11 mei 2014). Teulings, C.N. & van Ewijk, C., (2007), ‘Efficiëntie en continuïteit in pensioenen: het FTK nader bezien’. Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement, Tilburg University, p.1-32. Thrivent Financial for Lutherans, (2009), ‘Start Retirement Savings While Young’ in: OfficePro, Volume 69, Issue 2, p.7. Van Belleghem, L., (2013), Praktische Belastingservice 2013, Sint-Niklaas: bvba VAN BELLEGHEM Training & Consulting.
63
Bibliografie Van den Heede, A., e.a., (2010), Wie belegt in wat? Het beleggingsgedrag van Belgische gezinnen. Een verkennende analyse., Antwerpen: Centrum voor Sociaal Beleid, p. 1-5. Van Mol Cartoons, (z.j.), Le Vif: Pensioenen, http://www.vanmol.net/illustraties (3 mei 2014). Van Sweevelt, J., (2006), Financiële return van pensioensparen?, Universiteit Hasselt, toegepaste economische wetenschappen major internationaal zakenwezen (Eindverhandeling Licentiaat), p. 31-63. Van Welde, T., (2011), Kritische analyse van de Belgische arbeidsmarkt en de arbeidsmarktinstituties, Universiteit Hasselt, toegepaste economische wetenschappen: accountancy en financiering (Masterproef), p 77-85. Wetboek 10 april 1992 van de inkomstenbelastingen 1992, B.S. 30 juli 1992. Wuyts, G., e.a., (2007), ‘Saving for Retirement in the Third Pillar of the Belgian Pension System’, in: Bank- en financiewezen, Issue 2, p. 55-62.
64
Bijlagen
8: Bijlagen 8.1: Enquête Beste, Wij zijn 2 studentes, Lieselotte Van Avermaet en Jolien Vandaele, die de opleiding Handelswetenschappen (afstudeerrichting Finance & Risk Management) volgen aan de Universiteit Gent. In het kader van onze masterproef willen we de redenen onderzoeken waarom het individueel pensioensparen bij jongvolwassenen de laatste jaren steeds meer aan belang won. Deze vragenlijst richt zich specifiek tot jongvolwassenen van 18 tot 37 jaar. Indien u dus niet tot deze leeftijdscategorie behoort, gelieve dan niet van start te gaan met deze enquête. De gegevens worden anoniem verwerkt en zullen niet aan derden worden doorgegeven. Het invullen van de vragenlijst zal 5 minuten in beslag nemen. Alvast bedankt! Lieselotte Van Avermaet Jolien Vandaele
1) Leeftijd: … (tussen 18 en 37 jaar) (18 en 37 inbegrepen)
2) Geslacht: o Man o Vrouw 3) Wat is uw hoogst behaalde diploma? o Lager onderwijs o Lager secundair onderwijs (eerste drie jaren) o Hoger secundair onderwijs (laatste drie jaren) o Professionele bachelor o Academische bachelor o Academische master o Andere: (vb. avondschool,… ) … 4) Wat is uw huidige situatie: o Student o Student die werkt o Werkende o Werkloze o Huisvrouw/huisman o Andere:… Indien tewerkgesteld, onder welk statuut valt u? o Werknemer o Zelfstandige o Ambtenaar
65
Bijlagen 5) Geniet u van een groepsverzekering (tweede pijler van het pensioenstelsel: een aanvullend pensioen via de beroepsactiviteit)? o Ja o Nee 6) In welke inkomenscategorie (maandelijks netto-inkomen) bevindt u zich: o € 0 - € 500 o € 501 - € 1 000 o € 1 001 - € 1 500 o € 1 501 - € 2 000 o € 2 001 – € 2 500 o € 2 501 – € 3000 o € 3001 – meer 7) Belgen sparen gemiddeld 15% van hun inkomen. Hoeveel van uw inkomen spaart u ongeveer (in % uitgedrukt)? o Niets o Minder dan 15% o Ongeveer 15% o Meer dan 15% 8) Doet u aan individueel pensioensparen? o Ja o Nee Indien ja, welk deel van het gespaarde bedrag (zie vraag 7) gaat naar individueel pensioensparen (in % uitgedrukt)? …………………………………………………………………………………………… ………………………………………
66
Indien ja, wat is uw jaarlijks gespaarde bedrag dat naar individueel pensioensparen gaat (in EUR uitgedrukt)? …………………………………………………………………………………………… ………………………………………. Indien ja, doet u aan individueel pensioensparen via een verzekeringsproduct of een bankproduct? o Verzekeringsproduct o Bankproduct Indien ja, wat zijn u verwachtingen omtrent de gemiddelde jaarlijkse opbrengst van uw pensioensparen? o Minder dan 2% o Ongeveer 2% o Ongeveer 3% o Ongeveer 4% o Ongeveer 5% o Meer dan 5% 9) Bent u zich bewust van het fiscaal voordeel dat toegekend wordt voor individueel pensioensparen? o Ja o Nee Indien ja, heeft dit uw beslissing om al dan niet aan individueel pensioensparen te doen beïnvloed? o Ja o Nee Indien ja, in welke mate zou u uw spaargedrag voor individueel pensioensparen aanpassen indien het fiscaal voordeel zou verminderen? o Minder sparen o Evenveel sparen o Meer sparen
Bijlagen
10) Bent u de laatste 5 jaar vaker aangesproken door banken of verzekeringen in verband met individueel pensioensparen en/of heeft u de laatste 5 jaar meer reclame hieromtrent opgemerkt? o Ja o Nee Indien ja:
Waar en op welke manier? ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………
Vindt u dat deze reclame duidelijker geworden is dan voorheen? o Ja o Nee Heeft het zien van deze reclame u aangezet om aan pensioensparen te doen? o Ja o Nee
11) Werd u de laatste 5 jaar meer aangemoedigd door mensen die ouder zijn om met individueel pensioensparen aan te vangen? o Ja o Nee Indien ja, hebben deze aanmoedigingen uw beslissing om al dan niet aan pensioensparen te doen beïnvloed? o Ja o Nee 12) Met de vergrijzingsproblematiek in het achterhoofd, denkt u dat het pensioensysteem houdbaar is en zal blijven? o Ja o Nee Indien nee, heeft deze gedachte uw beslissing om al dan niet aan pensioensparen te doen beïnvloed? o Ja o Nee 13) Denkt u dat u voldoende wettelijk pensioen zal ontvangen als u met pensioen gaat? o Ja o Nee
67
Bijlagen Indien nee, heeft deze gedachte uw beslissing om al dan niet aan pensioensparen te doen beïnvloed? o Ja o Nee 14) Hoe risicovol beschouwd u producten i.v.m. individueel pensioensparen? o Risicoloos o Weinig risicovol o neutraal
68
o risicovol o heel risicovol Heeft het antwoord dat u op vorige vraag gaf uw beslissing om al dan niet aan pensioensparen beïnvloed? o Ja o Nee Bedankt om deze enquête tot een goed einde te volbrengen!
Bijlagen
8.2: Output SPSS verklarende statistiek – logistische regressie 8.2.1: Algemeen
Logistic Regression
Case Processing Summary Unweighted Cases Selected Cases
a
N Included in Analysis Missing Cases Total
Unselected Cases Total
Percent 377
95,2
19
4,8
396
100,0
0
,0
396
100,0
a. If weight is in effect, see classification table for the total number of cases.
Dependent Variable Encoding Original Value
Internal Value
Nee
0
Ja
1
69
Bijlagen
Categorical Variables Codings Parameter coding Frequency Risicogroep
Inkomensgroep
(2)
Weinig risicovol
147
,000
,000
Neutraal
166
1,000
,000
Risicovol
64
,000
1,000
€ 0 - € 1.000
84
,000
,000
218
1,000
,000
75
,000
1,000
€ 1.001 - € 2.000 € 2.001 - meer
70
(1)
Bijlagen 8.2.2: Model zonder variabelen
Block 0: Beginning Block
Classification Table
a,b
Predicted d_individueel pensioensparen Observed Step 0
Nee
d_individueel pensioensparen
Percentage
Ja
Correct
Nee
0
178
,0
Ja
0
199
100,0
Overall Percentage
52,8
a. Constant is included in the model. b. The cut value is ,500
Variables in the Equation B Step 0
Constant
S.E. ,112
Wald ,103
1,169
df
Sig. 1
Exp(B) ,280
1,118
71
Bijlagen
Variables not in the Equation Score Step 0
Variables
Q1_leeft
Sig.
75,411
1
,000
5,328
1
,021
95,118
1
,000
3,752
1
,053
Q7.1_ink_groep
93,473
2
,000
Q7.1_ink_groep(1)
20,985
1
,000
Q7.1_ink_groep(2)
17,987
1
,000
o_d_Q23_syst
,270
1
,603
o_d_Q25_wett
4,774
1
,029
d_Q14_fisv
43,609
1
,000
d_Q21_adv
,403
1
,526
d_Q17_recl
1,489
1
,222
Q27.1_ris_groep
,017
2
,992
Q27.1_ris_groep(1)
,017
1
,897
Q27.1_ris_groep(2)
,004
1
,952
123,190
13
,000
d_Q2_gesl d_Q4.1_werkend d_Q3.1_opl_groep
Overall Statistics
72
df
Bijlagen 8.2.3: Model met variabelen
Block 1: Method = Enter
Omnibus Tests of Model Coefficients Chi-square Step 1
df
Sig.
Step
151,231
13
,000
Block
151,231
13
,000
Model
151,231
13
,000
Model Summary
Step 1
Cox & Snell R
Nagelkerke R
Square
Square
-2 Log likelihood 370,232
a
,330
,441
a. Estimation terminated at iteration number 6 because parameter estimates changed by less than ,001.
Hosmer and Lemeshow Test Step 1
Chi-square 5,482
df
Sig. 8
,705
73
Bijlagen
Contingency Table for Hosmer and Lemeshow Test d_individueel pensioensparen = Nee Observed Step 1
Expected
d_individueel pensioensparen = Ja Observed
Expected
Total
1
38
37,441
0
,559
38
2
37
35,392
1
2,608
38
3
25
27,844
13
10,156
38
4
18
18,147
20
19,853
38
5
15
14,432
23
23,568
38
6
9
12,045
28
24,955
37
7
10
10,862
28
27,138
38
8
12
9,203
26
28,797
38
9
9
7,519
29
30,481
38
10
5
5,114
31
30,886
36
Classification Table
a
Predicted d_individueel pensioensparen Observed Step 1
d_individueel pensioensparen
Nee Nee Ja
Overall Percentage a. The cut value is ,500
74
Percentage
Ja
Correct
106
72
59,6
22
177
88,9 75,1
Bijlagen
Variables in the Equation 95% C.I.for EXP(B) B Step 1
a
Q1_leeft
S.E.
Wald
df
Sig.
Exp(B)
Lower
Upper
,121
,034
12,770
1
,000
1,129
1,056
1,206
d_Q2_gesl
-,285
,274
1,085
1
,298
,752
,440
1,286
d_Q4.1_werkend
2,197
,816
7,246
1
,007
8,995
1,817
44,530
,012
,333
,001
1
,972
1,012
,527
1,945
,873
2
,646
d_Q3.1_opl_groep Q7.1_ink_groep Q7.1_ink_groep(1)
,421
,831
,256
1
,613
1,523
,299
7,760
Q7.1_ink_groep(2)
,676
,878
,593
1
,441
1,965
,352
10,975
o_d_Q23_syst
-,376
,319
1,387
1
,239
,687
,368
1,283
o_d_Q25_wett
,822
,318
6,700
1
,010
2,275
1,221
4,238
d_Q14_fisv
1,873
,679
7,603
1
,006
6,511
1,719
24,661
d_Q21_adv
,243
,285
,726
1
,394
1,275
,729
2,230
d_Q17_recl
-,034
,272
,016
1
,901
,967
,568
1,646
,039
2
,981
Q27.1_ris_groep Q27.1_ris_groep(1)
,016
,286
,003
1
,956
1,016
,580
1,779
Q27.1_ris_groep(2)
-,055
,368
,022
1
,881
,946
,460
1,948
-7,497
1,189
39,759
1
,000
,001
Constant
a. Variable(s) entered on step 1: Q1_leeft, d_Q2_gesl, d_Q4.1_werkend, d_Q3.1_opl_groep, Q7.1_ink_groep, o_d_Q23_syst, o_d_Q25_wett, d_Q14_fisv, d_Q21_adv, d_Q17_recl, Q27.1_ris_groep.
75
Bijlagen 8.2.4: Correlatiematrix Correlation Matrix Const
Q1_le d_Q2_g d_Q4.1_w d_Q3.1_o Q7.1_ink_ Q7.1_ink_
_syst
_wett
_groep(1) _groep(2)
-,629
-,025
-,150
-,173
,017
,059
-,037
-,185
-,487
-,268
-,077
-,144
-,087
1
Q1_leeft
-,629
1,000
-,205
,002
,041
-,186
-,256
-,094
,003
-,060
,256
,082
-,026
-,025
d_Q2_gesl
-,025
-,205
1,000
-,039
-,093
,125
,213
,014
-,067
,011
,106
,002
,099
,088
-,150
,002
-,039
1,000
-,016
-,773
-,710
,080
,000
,004
-,026
-,036
,020
,046
-,173
,041
-,093
-,016
1,000
-,068
-,124
-,083
,140
,017
-,077
-,094
,000
-,159
,017
-,186
,125
-,773
-,068
1,000
,923
-,091
,040
-,009
-,002
-,008
-,012
-,019
,059
-,256
,213
-,710
-,124
,923
1,000
-,058
,058
-,040
,012
,008
,017
,018
-,037
-,094
,014
,080
-,083
-,091
-,058
1,000
-,285
-,043
,038
,018
,008
,011
-,185
,003
-,067
,000
,140
,040
,058
-,285
1,000
,013
-,109
-,004
-,054
-,070
d_Q14_fisv
-,487
-,060
,011
,004
,017
-,009
-,040
-,043
,013
1,000
,036
-,110
,027
,036
d_Q21_adv
-,268
,256
,106
-,026
-,077
-,002
,012
,038
-,109
,036
1,000
-,207
,055
,047
d_Q17_recl
-,077
,082
,002
-,036
-,094
-,008
,008
,018
-,004
-,110
-,207
1,000
,070
-,006
-,144
-,026
,099
,020
,000
-,012
,017
,008
-,054
,027
,055
,070
1,000
,407
-,087
-,025
,088
,046
-,159
-,019
,018
,011
-,070
,036
,047
-,006
,407
1,000
ep(1) Q7.1_ink_gro ep(2) o_d_Q23_sys t o_d_Q25_wet t
Q27.1_ris_gr oep(1) Q27.1_ris_gr oep(2)
76
adv
recl
1,000
Q7.1_ink_gro
fisv
Q27.1_ris Q27.1_ris
Step Constant
groep
groep(2)
d_Q17_
esl
d_Q3.1_opl_
groep(1)
d_Q14_ d_Q21_
eft
end
pl_groep
o_d_Q25
ant
d_Q4.1_werk
erkend
o_d_Q23