Grenzen aan de zorg Lezing voor de themadag van de PCOB Amersfoort, 3 oktober 2007
Arjan Broers
Ik vind mijn vorm aan de grens
Dames en heren, Toen ik me voor deze dag aan het inlezen was en me verdiepte in de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg en het verhaal dat meneer Ottes zojuist heeft verteld, moest ik sterk terugdenken aan een scoutingkamp waar ik bijna twintig jaar geleden aan mee zou gaan doen. Het was een internationaal waterkamp in Roermond, waar meer dan vierduizend scouts aan mee zouden gaan doen. Dat was een hele operatie, heel wat ingewikkelder dan die vijf boten en zes tenten die wij meestal meenamen, als wij in de zomer met een stel naar de Biesbosch voeren. In de aanloop van dat kamp kregen we al met de logistiek van dat grote kamp te maken. Zo kregen we precies te weten hoeveel eten we per persoon per dag uitgereikt zouden krijgen: hoeveel gram brood, hoeveel gram boter, hagelslag, jam, aardappelen, groenten… Het gaf aanleiding tot grote hilariteit, want we probeerden ons voor te stellen dat we, in plaats van ’s morgens gewoon thee te zetten en brood te smeren, tien gram boter, vijftien gram hagelslag en twintig gram kaas per persoon uitgereikt zouden krijgen. We namen ons in ieder geval voor om te zorgen voor wat noodrantsoenen, want dat werd hongerlijden, dat stond vast. Maar aan het einde van dat kamp laadden we onze boten in voor de terugreis, vol kratten eten dat over was en op moest. Pakken salami, kilo’s kaas, dozen sinaasappelsap en houdbare melk, voor ieder twee potten pindakaas… Zelfs twee kratten bier per boot behoorde tot de mogelijkheden. We hadden zoveel eten over, dat we op de terugreis, in traag tempo de Maas afzakkend, onze boterhammen zo dik belegden dat ze net in onze monden pasten. Onze ouders hadden de oorlog nog meegemaakt en ons nog goed ingepeperd dat we nooit eten mochten weggooien. En soms, soms waren wij zeer gehoorzame kinderen.
Bevreemding en kalknagels Het is een onnozele anekdote, maar hij staat voor mij voor de bevreemding die me parten speelde toen ik las over het rapport Zinnige en duurzame zorg van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Ik kan me voorstellen dat de meesten van u die bevreemding voelen. Goed leven, is dat 80.000 euro per jaar waard? Is een leven, is mijn leven uit te drukken in een bepaald bedrag per jaar dat ik maximaal mag kosten? Is mijn leven meer waard dan het leven van iemand die in een arm land leeft, waar de gezondheidszorg niet zo duur is en de dokters de mensen nog niet zo ontstellend lang in leven houden? Wat gebeurt er met mij als ik kwetsbaar ben en te duur word voor de samenleving? Wat gebeurt er met mijn kwetsbare vriend, vriendin, vrouw, man, familielid, als zijn of haar leven ‘te duur’ wordt? Moet ik me nog meer verzekeren misschien? Kan dat? Is er een verzekering die 80.000 euro per jaar uitkeert? Of zou daar ook weer een grens aan gesteld worden? Die bevreemding. Die angst.
1
Dat cynisme. Want dat voel ik allemaal, als ik het verhaal van meneer Ottes tot me laat doordringen. Dat voel ik, en aan het einde denk ik aan de dikbelegde boterhammen van twintig jaar geleden. Dat komt door de kalknagel uit de grafieken van meneer Ottes. Kalknagels kennen een ziektelast van 0,04. En aan het einde van het verhaal van meneer Ottes blijkt dat het zo ongeveer de enige ziekte is die volgens het voorstel niet vergoed wordt, samen met een levertransplantatie voor een alcoholist. Dus, om de vergelijking met de voedselrantsoenen op dat zomerkamp af te maken: ook al komt het voorstel van de RVZ erg krenterig over, aan het einde blijkt de gezondheidsboterham nog heel best belegd te zijn. Al staat er, eerlijk is eerlijk, niks bij over indexering, en of mijn leven door de inflatie op den duur nu meer of juist minder waard wordt… Nu zou ik natuurlijk in debat kunnen gaan met meneer Ottes. Ik zou de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg kritisch kunnen gaan bevragen op de afweging en de bedragen. Maar aan het einde van het verhaal – juist door die kalknagels – ben ik best overtuigd geraakt van de goede bedoelingen van meneer Ottes en zijn collega’s. Ik denk dat ze oprecht hun best doen om mee te helpen om de zorg goed en betaalbaar te houden. En bovendien: ik ben een theoloog en een schrijver, wat zou ik in debat gaan met iemand met de kennis van de RVZ? Op cijfers zal ik het altijd afleggen. Contrastervaring Beter is het om met mijn manier van kijken iets toe te voegen aan de wijze van kijken van de RVZ. Er wordt immers al genoeg gehakketakt en met elkaar gestreden in ons land, alsof op allerlei onderwerpen maar één manier van kijken klopt. Onze werkelijkheid is veelkleurig, veel-lagig, multicultureel, multifocaal. En het wordt wat mij betreft tijd dat we daar, ook in onze debatcultuur, lering uit trekken en in gaan oefenen. De vraag is dus niet: wat kan ik afdoen aan de goede bedoelingen en het rekenprogramma van de RVZ, maar: wat kan ik bijdragen aan de goede bedoelingen en het rekenprogramma van de RVZ. Mijn specialisme is inspiratie – en als goed theoloog denk ik bij dat woord meteen aan het Hebreeuwse woord roeach, het Griekse woord asper en het Latijnse woord spiritus. Deze woorden worden in het begin van de Hebreeuwse Bijbel en de Griekse en Latijnse vertaling ervan twee keer gebruikt: in de zin ‘Gods geest zweefde over het water’, en in de zin: ‘Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus’. Geest, wind, levensadem en lucht, dat is hetzelfde woord in de talen van onze traditie: roeach, asper, spiritus. Inspiratie gaat dus wat mij betreft over wat ons lucht geeft, en adem. Het gaat over creativiteit, bevlogenheid, over wat van stof – of iets stoffigs – leven maakt. Vanuit die invalshoek wil ik hier een paar dingen zeggen over het thema van vandaag: grenzen aan de zorg. Bijvoorbeeld door op zoek te gaan naar de bron van de bevreemding of zelfs vervreemding die wij voelen als we zien dat menselijk leven wordt uitgedrukt in formules en bedragen. Want ik geloof dat zo’n gewaarwording, zo’n gevoel, waardevolle informatie bevat over wie wij zijn en wat ons te doen staat. De theoloog Edward Schillebeeckx heeft het in dat verband over de ‘contrastervaring’: soms ervaren we dat iets zo ingaat tegen ons gevoel van wat juist en goed is, dat we mogen concluderen dat we dus iets weten van wat juist en goed is. Of, anders gezegd: omdat we voelen dat iets niet klopt, blijkt dat we een besef hebben van wat wel klopt. Of, gelovig gezegd: omdat we voelen dat iets goddeloos is, blijkt dat we een idee hebben van wat wel met God van doen heeft.
2
Toegespitst: de benadering van de RVZ maakt me duidelijk wat ik mis en wat ik dus heel belangrijk vind in de zorg – zelfs als het om een rekensom gaat. Ik ga dat in het vervolg van mijn verhaal uitwerken: 1. de verbondenheid van lichaam, geest en ziel; 2. het accepteren van grenzen en groeien binnen grenzen als een opdracht aan ons en onze samenleving; 3. de onmeetbaarheid van de menselijke kern van zorg; 4. het bepalen van een centrum van de redenering: waar draait het om. 1. De verbondenheid van lichaam, geest en ziel Ik zei daarstraks dat ik aan het einde van het verhaal van meneer Ottes best overtuigd ben geraakt van de integriteit die er onder ligt: van de beste intenties van de RVZ en hem zelf om het goed te doen, om de gezondheidszorg goed in te zetten, voor iedereen. Het is de vraag of dat genoeg is. Mijn lijf zegt van niet. Die reageert op de rekensommen, en op de opsomming ‘longtransplantatie – ADHD-behandeling – APK-keuring’. Ik weet best dat het een rekenmodel is, maar het deugt niet om de reparatie van mensen en van auto’s in hetzelfde rijtje op te nemen. Het voert ons naar een cynisme waarin zulke rijtjes gewoon worden – waarna we na verloop van tijd niet meer weten waar het nu echt om draait. Mijn lijf zegt van niet, dat het niet genoeg is om te rekenen. Misschien vindt u dat geen argument, maar ik eerlijk gezegd steeds meer. Het is erg aardig om te luisteren naar wat je lijf je vertelt. Niet voor niets hebben we er zoveel uitdrukkingen over: je voelt je bedrukt, je doet iets met hart en ziel, je vindt iets niet te verteren, er ligt je wat zwaar op de maag, je wordt er niet goed van, je hebt wat op je lever – enzovoorts. Alleen leuke uitdrukkingen? Nee hoor, je kunt ze zelf ervaren, in je lijf. Er zit een waarheid in. Het is alleen een kwestie van hoe je kijkt, van perspectief. In de traditionele Chinese geneeskunde – met een traditie van vele duizenden jaren – kent men geen onderscheid tussen lichaam en geest. Het woord ziel kennen ze evenmin – een interessant probleem trouwens voor zendelingen en missionarissen. Dat heeft nogal wat consequenties. Als iemand ziek is, is dat in de ogen van de Chinese geneeskunst nooit een louter fysiek of psychisch probleem dat je precies kunt aanwijzen en behandelen, maar is het een fout in het geheel van het menselijke systeem, want alles hangt met alles samen. En bovendien, dat is ook interessant, zeker gezien onze spreekwoorden, ziet deze manier van kijken emoties als een beweging van energie in onze organen. Angst is een energiegolf in onze buik en om het hart. Ontroering is een energiegolf in keel en achter ogen. Woede is een energiegolf in de lever. In onze westerse geneeskunst zien we het lichaam eerder als een auto die een nieuwe APK nodig heeft. Als een tamelijk zelfstandig fenomeen, waar artsen aan kunnen sleutelen – of niet meer, als het te duur wordt. In het rijtje over de kosten van de gezondheidszorg gaat het vooral daarom: het medischtechnische deel. Er kan dus, bij wijze van spreken, besloten worden om iemand met ADHD te behandelen met pillen die iets kosten, zonder te onderzoeken waarom iemand zo weinig geaard is in zijn of haar leven dat hij maar hyperactief aan het rennen blijft. En er kan dus, bij wijze van spreken, besloten worden om iemand met obesitas Orlistat te geven, zonder te onderzoeken waarom iemand zo uit balans is dat hij of zij zichzelf doodvreet. En als men dat toch onderzoekt, dan legt men dat in de handen van een psycholoog of desnoods zielzorger. Dat is mijn eerste punt: de benadering van de RVZ is te specifiek op het technische en lichamelijke gericht – en mist daardoor van alles, wat er wel mee samenhangt. Het mist de geest, het mist de adem, het loopt daardoor het gevaar het leven zelf voorbij te rekenen.
3
2. Grenzen accepteren Wij houden niet van grenzen, in onze cultuur. We neigen naar het mateloze. Onze wetenschap verlegt daarom steeds de grenzen. Ook onze medische. En, hoe geestig: de grenzen waar we het hier over hebben zijn niet die van de medische kunde, maar van de betaalbaarheid, van onze draagkracht. Net zoals de grenzen van ons alsmaar meer consumeren nu niet die van het geld blijkt te zijn, maar van de uitputting van ons milieu. Het interessante is dat het grootste deel van de kosten van de gezondheidszorg in de laatste levensfasen van patiënten wordt gemaakt. In veel gevallen wordt nog snel geprobeerd te redden wat er te redden valt. Tegen beter weten in. Artsen hebben ook beloofd, een eed gezworen om dat te doen. Wij denken dat iets niet waar is als het niet blijft. Maar er is niets dat blijft. Geen dier, geen mens, geen voorwerp – zelfs onze aarde zal, zij het over een pakweg zeven miljard jaar – zelfs onze aarde zal verdwijnen. Dat kunnen we erg vinden, en dat is het ook. Maar het is ook het leven. Het is zoals het is. En: wij vinden onze vorm, in allerlei opzicht, aan de grens. Zonder grenzen waren we vormloos. Wezenloos. De kunst van het leven kan dus nooit de kunst zijn van het overleven. De kunst van het leven kan dus alleen te maken hebben met voluit leven – en aanvaarden dat alles eindig is. Ook onze gezondheid, ook ons leven. Levenskunst zouden we moeten beoefenen, en dus ook: lijdenskunst en stervenskunst. De kunst van het afscheid nemen als het tijd is. Ook dat perspectief mis ik in de benadering van de RVZ.
3. De onmeetbaarheid van de menselijke kern van zorg Een derde aanvulling vanuit mijn perspectief heeft betrekking op de kern van de zorg. Want wie zorg geeft of zorg ontvangt, weet heel goed dat de kern van zorg niet – of niet alleen – het technisch juiste handelen is. Echte zorg kan niet zonder aandacht, zonder betrokkenheid, warmte, aanwezigheid. De ellende is alleen dat we dat niet kunnen meten, of omzetten in geld. En ik noem dat ellende, omdat onze samenleving zo vaak allerlei zaken omrekent in geld – zoals filekilometers, zorgminuten en de kosten van zelf voor hun kinderen zorgende ouders – dat we dat andere uit het oog verliezen. En dus horen we mensen in de zorg – en trouwens ook in het onderwijs – klagen dat ze te veel op hun targets worden vastgezet, omdat er niet gerekend wordt met wat zij als de kern van hun vak beschouwen: tijd en aandacht geven. Het is eigenlijk hetzelfde als met geloofsdiscussies: als gelovigen een uitspraak doen over God, zonder erbij te zeggen dat ze het ook niet precies weten, dan gaan ze na verloop van tijd denken dat ze God kennen en namens hem kunnen spreken. Net zo is het hier: als gelovigen in de zorgcijfers rekenen over zorg, zonder erbij te zeggen dat ze het alleen maar over geld hebben, dan gaan ze na verloop van tijd denken dat ze de zorg kennen en namens de zorg kunnen spreken en beslissen.
4. Waar draait het om? Mijn vierde punt om de heer Ottes aan te vullen: waar draait het om? Bij het maken van het PCOB-boekje Tien woorden van zorg, dat onlangs herdrukt is, hebben we met de voorbereidingsgroep discussies gevoerd over de tien woorden, de tien geboden, en hoe die iets te zeggen hebben voor de zorg. Eén discussie is me in het bijzonder bijgebleven: die over het tweede gebod. Er staat (NBVvertaling): ‘Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier
4
boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.’ Wat moeten we daar nu mee, zei een van de gesprekspartners destijds, wat heeft dat nu met de zorg te maken? Het leidde tot de volgende tekst. Ik citeer uit het boek Tien woorden van zorg: 2. God is God ‘Dominee, ik zou graag voor mijn man willen bidden.’ ‘Waar wilt u dan voor bidden?’ ‘Dat hij eens wat gaat doen. Ik word er ziek van. Sinds zijn pensioen is het steeds erger geworden. Hij gaat laat naar bed, staat laat op, ontbijt met de krant en zet daarna de televisie aan. Als het mooi weer is wil hij nog wel eens naar buiten, maar anders zit hij de hele dag binnen. “Ik hoef toch niks meer?” zegt hij dan. Hij kijkt alles. Het schaatsen, het voetbal, dat racen met die herriewagens, de films, de journaals, alles. En ik kan er niet meer tegen.’ ‘Denkt u dat u hem nog kunt veranderen?’ ‘Nee, eerlijk gezegd niet.’ ‘Moeten we wel alleen voor hem bidden?’ ‘Hoezo?’ ‘En u blijft zeker de hele dag thuis? U zet alles voor hem neer?’ ‘Ja.’ ‘Houd daar dan maar eens mee op. Kies voor wat u zelf graag wilt doen. En als hij niet met u mee wil, dan zorgt u dat er genoeg in huis is en gaat u er zelf op uit, alleen of met een vriendin. U bent het waard.’ Wat is het belangrijkste in je leven? Voor de man uit het verhaaltje is dat zijn televisie en zijn eigen rust. Alles offert hij eraan op: zijn sociale leven, zijn talenten en zelfs de vriendschap met zijn vrouw, die hij geen tijd of aandacht schenkt. Voor de vrouw is haar taak als echtgenote het belangrijkste. Dat wil zeggen: haar idee van wat een echtgenote moet doen: zorgen en klaarstaan voor haar man. Zelfs als dat ten koste gaat van haar eigen levensgeluk. We kunnen van alles op een voetstuk zetten. Werk, geld, een auto, een hobby of onze rol als vakbekwame verpleegkundige, als zorgzame vader of opofferende dochter. Niet dat er iets mis is met een grote passie waar je veel tijd en energie in steekt. Het gaat erom of er een evenwicht is. Of je levenshouding ervoor zorgt dat je tevreden bent, samen met degenen met wie je verbonden bent. In het tweede bijbelse gebod zegt God dat we niet moeten knielen voor een beeld van een andere god. God is God, Hij alleen. Het klinkt streng, maar als je even anders kijkt, dan is het juist een bevrijdend woord. Want als alleen God god is, dan kunnen we al het andere relativeren. Dan hoeven we niet alles te offeren op de altaren van status en aanzien, van bezit en macht, van waardering, gezondheid en zelfstandigheid. God is God, de rest is relatief. Dat wil zeggen: het moet in relatie staan tot al het andere. Het moet in evenwicht zijn. Dat is mijn vierde bemerking bij de grenzen aan de zorg: waar draait het om? Is het wel relatief genoeg? Staat het in verhouding? Dienen we het leven? Met alle tijdelijkheid die daarbij hoort? Dienen we de vitaliteit, de levensadem, brengen we lucht en frisse wind? Of zijn we, al rekenend, een gouden kalf aan het oprichten? Die vraag moeten we, gelovig of niet, blijven stellen, zeker bij de organisatie van de zorg.
5
Slot Ik sluit af met een compliment aan de PCOB, een hart onder uw riem. Er zijn veel christelijke organisaties aan het schuiven en in de war. Hoe brengen ze hun identiteit in hun werk in? Vaak worden het vage woorden, die verwijzen naar een traditie. Maar de manier waarop u dat heeft bepaald, in dit identiteitsdocument, is voortreffelijk. Heel duidelijk en kort zegt u: het gaat ons om - omzien naar elkaar - rechtvaardige verhoudingen - rentmeesterschap Het eerste betekent: God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf Het tweede betekent: leven is samenleven en solidair zijn met elkaar. Het derde betekent: alles en iedereen op aarde is het eigendom van God. En daar zijn dan ook weer heel duidelijke waarden en normen mee verbonden. Gefeliciteerd. U kunt aan de slag. Dank u wel.
6