Gouda viert feest Feesten en festivals in Gouda door de eeuwen heen
Henkjan Sprokholt Henny van Dolder-de Wit
Open 0--. Monumentendag
COLOFON 'Gouda viert feest. Feesten en festivals in Gouda door de eeuwen heen' is een uitgave van de Stichting Open Monumentendag Gouda, ter gelegenheid van de twintigste Open Monumentendag op 9 september 2006. De kermis op de Markt gecombineerd met marktdag op donderdag, 1932. Overzicht vanaf de St.-Janstoren Afbeeldingen schutbladen Bezoek vorstinnen Wilhelmina en Emma, 1897 Henkjan Sprokholt en Henny van Dolder-de Wit Tekst/redactie Henny van Dolder-de Wit, Gisterra Advies / Henkjan Sprokholt, Afbeeldingen museumgoudA, Groene Hart Archieven Vormgeving Stichting Open Monumentendag Gouda Onkenhout Groep, Almere Prepress en druk Verkrijgbaar bij VW Gouda, Markt 27, 2801 JJ Gouda en de betere boekhandel Afbeelding omslag
ISBN-10: 90-74878-15-6 ISBN-13: 978-90-74878-15-9 Niets uit deze uitgave mag openbaar gemaakt worden en/of verveelvoudigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, dan na overleg met de Stichting Open Monumentendag Gouda, Postbus 367, 2800 AJ Gouda. Stichting Open Monumentendag heeft getracht de auteursrechten op de gebruikte afbeeldingen volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de stichting. Dankwoord De auteurs willen langs deze weg Chris Akkerman, Jan van Dam, Teun van Dolder, Martin Droog, Ans de Groot, Carla van Ham, Dieneke de Jong, Jan Willem Klein, Theo de Koning, Rob Rabelink, Norbert Smeele, Lenie Tak, Marianne van der Veer en Coretta Wijbrans bedanken voor hun hulp, advies en informatie. Adres Voor vragen over monumentenzorg en archeologie in Gouda kan men terecht bij: Gemeente Gouda, Afdeling Bouw- en Woningtoezicht (de heer P. Oskam) Antwerpseweg 5, Postbus 1086, 2800 BB Gouda, tel. 0182-588258
Informatie: www.monumentenstad.nl 2
OPEN MONUMENTENDAG 2006 Open Monumentendag wordt dit jaar in Nederland voor de twintigste keer georganiseerd. Vanwege dit jubileum staat Open Monumentendag 2006 in het teken van "Feest". De Goudse Stichting Open Monumentendag sluit graag bij dit thema aan en voor u wordt het in Gouda in 2006 een 'feest van herkenning'. Succesvolle thema's van voorgaande jaren komen opnieuw aan bod, zoals: 'Jongere Bouwkunst', 'Van pechvogel tot bolleboos', 'Gluren bij de buren' en 'Op gewijde grond gebouwd'. Vanaf het eerste jaar van Open Monumentendag in Nederland, heeft de Goudse Stichting meegedaan. Van meet af aan zorgde de stichting, naast een succesvol evenement op de tweede zaterdag in september, voor mooie uitgaven die dieper ingingen op het thema van dat jaar. De eerste jaren werden de boeltjes geschreven door bestuursleden. Nico Habermehl nam een aantal voor zijn rekening. Hij schreef onder andere over Gouda Waterstad, ook nu nog een actueel thema. Die uitgave is helaas al jaren uitverkocht. De jaren erna schreef Bianca van den Berg onder andere over archeologie in Gouda en over de Jongere Bouwkunst uit de periode 1850 -1940. Ook dit thema leeft nog steeds. Sterker nog, Open Monumentendag 2007 zal gewijd zijn aan deze bouwkunst én de zogenaamde Wederopbouw. Van die naoorlogse architectuur bezit Gouda mooie voorbeelden, die we u in 2007 graag laten zien. In 1995 heeft onze stichting besloten het schrijven van de boekjes uit te besteden aan twee auteurs die zich elk jaar weer enthousiast op het thema storten. Ook het boeltje dat nu voor u ligt staat op beider naam. Wij willen Henny van Dolder en Henkjan Sprokholt hierbij bedanken voor hun inspirerende bijdragen. Wij vinden de boekjes inhoudelijk goed aansluiten bij de thema's en heel toegankelijk voor ons geïnteresseerde publiek. Dat sluit precies aan bij onze ambitie om monumenten en hun geschiedenis voor een groot publiek bereikbaar te maken. Terug naar de Goudse Open Monumentendag van 2006. Een speciale route leidt u langs 20 opengestelde monumenten die iets te maken hebben met het thema feest. Naast deze wandelroute zijn er vele andere mooie monumenten te bezichtigen. In een groot aantal vinden activiteiten plaats zoals rondleidingen, videopresentaties, exposities en muziekuitvoeringen. De activiteiten hebben dikwijls een feestelijk karakter. Voor kinderen worden de hele dag speciale activiteiten in het Vroesenpark georganiseerd. Het bestuur van de Stichting Open Monumentendag Gouda wenst u een feestelijke dag toe en vooraf ofna afloop veel leesplezier met deze publicatie!! Renske Rietjens, Voorzitter Open Monumentendag Gouda
3
INHOUDSOPGAVE s
Feesten is een serieuze zaak
pag.
Middeleeuwen
pag. 6
Na de Reformatie
pag. 38
Achttiende, negentiende en twintigste eeuw
pag.47
Tenslotte
pag.80
Historische optocht Gouda 700 jaar stad 1272-1972
4
Gouwenaars die feestvieren? Er was eens een boertje uit Gouda, Die liep om de tafel zijn vrouw na, Toen zei zij heel vief: ''Alles is relatief, Als ik harder loop, dan zit ik jou na!"
Feesten is een serieuze zaak Feesten is een serieuze zaak. Spelen ook. Het is maar dat u dat weet. De Nederlandse historicus en cultuurfilosoof Huizinga schreef in 1938 al een wereldberoemd geworden boek over spelen. Het 'ludieke' element, dat kenmerkend is voor feest en spel, is volgens Huizinga nodig om het niet-ludieke in de samenleving te compenseren. Het feest en het spel zijn in zijn ogen een soort 'vrijplaats' in een beschaving. Het zijn gebeurtenissen met een eigen orde, met eigen regels. Ze zijn afgeschermd van de dagelijkse werkelijkheid door eigen grenzen en eigen regels. Heel even zijn de normen anders en dat doet je, net als het Goudse echtpaar dat elkaar rond de tafel achternazit; beseffen dat alles relatief is. En dat is goed. Huizinga vindt spel (en feest) erg belangrijk en volgens hem kan een echte cultuur niet bestaan zonder. Cultuur is in zijn ogen namelijk in zekere zin zelf een spel. We spelen allemaal de rol die van ons verwacht wordt en het feest biedt ons de mogelijkheid om even uit de band te springen, even onszelf te zijn of even te spelen wie we graag zouden zijn. We zullen er heel duidelijke voorbeelden van tegenkomen in ons verhaal. Feesten en spelen zijn kortom hard nodig. Kinderen imiteren in hun spel de werkelijkheid en daarmee bereiden ze zich erop voor. Ze trainen bovendien allerlei sociale vaardigheden. Vandaar dat computerspelletjes, die je alleen speelt of hooguit met iemand die je niet ziet, zo weinig leerzaam of zelfs schadelijk zijn voor de sociale ontwikkeling van kinderen. Volwassenen doen als zij feestvieren hetzelfde. Ook zij tornen eens lekker aan de gevestigde orde, maar uiteindelijk versterken zij de sociale structuren. Wees nu niet bang dat dit hele boeltje zo serieus van toon zal zijn. We hebben uit de lawine aan feestelijkheden die over ons heen gekomen is, de krenten uit de pap gevist en, geloof ons, veel blijft onbesproken. Helaas. De grens in de tijd hebben we ongeveer gelegd bij de Tweede Wereldoorlog, in enkele gevallen wat later. Wij wensen de lezer veel genoegen en een feestelijke Open Monumentendag.
5
Middeleeuwen Van de mentaliteit van de Middeleeuwen begrijpen wij, met onze moderne ideeën, niet veel. De samenleving was strak georganiseerd met strikte regels. Dat had veel te maken met de statusgevoeligheid van de middeleeuwer. Hij hechtte er sterk aan te laten zien wie hij was: een edelman, een priester, een burger. Daarover mocht geen misverstand bestaan. Het was ondenkbaar dat een burger zich kleedde als een edelman, al was hij nog zo rijk. Ieder moest zijn plek kennen en op zijn plek blijven. Ook tijdens processies speelde dit een belangrijke rol. De opbouw van de stoet was met grote precisie bepaald en in reglementen vastgelegd. Maar de middeleeuwer ging in zijn standsbewustzijn een flinke stap verder: zijn welzijn was hem minder belangrijk dan zijn status, zijn trots. Het begrip welzijn kende hij niet eens. Maar prestige des te beter. Daar draaide alles om. Een middeleeuwer offerde dan ook alles op aan uiterlijke schijn. Al had hij er het geld niet voor, hij gaf het toch uit aan uiterlijke pracht en praal. Een ridder die op de centjes lette, bestond niet. Hij gaf, ook al had hij het niet, kapitalen uit aan jachtpartijen en toernooien. Want feesten waren de ideale gelegenheden om te tonen wie je was of pretendeerde te zijn. Wij snappen dat niet, want wij hebben daar auto's voor. Kansen om met Een feestmaal op het kasteel in de vijftiende eeuw feesten zijn status te tonen, kreeg de middeleeuwer genoeg. Het jaar was één file van feesten waaraan alle groepen van de samenleving zich hartstochtelijk en belangeloos overgaven. Zeker voor de machtigen was dit dé gelegenheid hun pracht en praal te tonen tot meerdere eer en glorie van henzelf. Een middeleeuwer kon overal feest vieren. Dat de meeste feesten religieus van aard waren, was geen beletsel. Ook kerkelijke feesten waren uitbundig. Zo kende men bijvoorbeeld wel toneel, maar geen schouwburg. Dat hoefde niet, want toneelvoorstellingen waren altijd geïmproviseerd en elke plek kon met een podium worden ingericht. Ook in de kerk. Sterker nog: ons theater is voortgekomen uit het kerkelijke drama. Pas tijdens de renaissance deed zich de invloed van het klassieke theater gelden. Ook kastelen waren plaatsen waar feestmalen en toernooien plaatsvonden en waar men troubadours, dansers en berenleiders kon verwachten. Voor de marktpleinen in de steden gold hetzelfde, maar dan voor volksfeesten. En overal konden houten podia voor toneelstukken worden getimmerd. Familiefeesten waren in alle lagen van de samenleving grandioze gebeurtenissen. En ook hier gold de ongeschreven regel dat prestige zwaarder telde dan welzijn. Alle beschikbare middelen werden aangewend om een geweldig feest te geven. Na een huwelijksfeest leed een boerengezin soms wel jaren armoede, maar ook een edelman al snel een paar maanden. Spel was dus iets wat op de middeleeuwer een verbijsterende aantrekkingskracht uitoefende. Hij gaf zich volledig over aan het kansspel. Op de schilderijen van Brueghel en zijn tijdgenoten zien we bij voortduring dobbelstenen over tafel rollen. Nog leuker vond men het schaakspel, want dat speelde met de strakke sociale verhoudingen, waarop men in de dagelijkse werkelijkheid geen vat 6
had. In het schaakspel kon een pion een koning slaan. Eigenlijk had elke laag van de bevolking zijn 'eigen' feesten, waarbij de andere lagen dan wel weer aanwezig waren, maar de glans straalde toch af op de bevolkingsgroep die het feest gaf. De boeren hadden hun volksfeesten, de priesters hun narrenfeesten en de ridders hun toernooien. Maar wat alle lagen van de bevolking gemeen hadden en wat iedereen de hele dag in zijn greep hield, waren muziek, zang en dans, of dat nou volksliedjes waren, kerkliederen of de meer verfijnde liederen van de troubadours. De hele middeleeuwse samenleving zinderde van zang en muziek.
Nieuwjaar- wanneer? Het lijkt zo voor de hand te liggen om een verhaal als dit met het nieuwjaarsfeest te beginnen, maar niets is minder waar. Als het
Interieur van een herberg
namelijk van één feest moeilijk is om de juiste datum te geven, dan is dat het nieuwjaarsfeest wel. Elke cultuur viert namelijk het begin van het nieuwe jaar, maar de vraag is alleen: wanneer begint een jaar?
Onze eigen datum van 1 januari klinkt heel logisch, maar is net zo willekeurig als de vele andere data die in gebruik zijn of zijn geweest. De meeste beschavingen laten het nieuwe jaar namelijk beginnen met de lente, als er nieuw leven komt. De alleroudste Romeinse kalender, de basis voor de onze, begon dan ook op 1 maart en telde bovendien maar tien maanden. Dat waren nog echte maanden die een maanstond lang duurden. Dat het er tien waren, zie je nog aan de namen september, oktober, november en december, wat letterlijk zevende, achtste, negende en tiende maand betekent. Rond 700 voor Christus werd de kalender verbeterd onder invloed van Babylonische sterrenkundigen. Toen werd de maand januari toegevoegd. Twee extra schrikkelmaanden, de nog bestaande maand februari, en de tweejaarlijkse maand intercalaris of mercedonius, moesten ervoor zorgen dat de boel een beetje klopte. Tevergeefs. Ook deze kalender was zo weinig betrouwbaar, dat in het jaar 46 voor Christus 21 maart ergens in mei viel. Reden voor Julius Caesar, die toen opperpriester van Rome was, om in te grijpen en in dat jaar drie schrikkelmaanden in te voeren. Tegelijkertijd verfijnde hij de kalender en een jaar duurde vanaf dat moment 365 dagen en 6 uur. De maand intercalaris kwam te vervallen. Caesar greep op nog veel meer punten in, met januari als de eerste maand. En zo bleef het tot paus Gregorius XIII in 1582 opnieuw actie moest ondernemen - het tijdverschil was alweer opgelopen tot tien dagen - en de kalender verder verfijnde. Een jaar duurde nu 365 dagen, 5 uur, 48 minuten en 45 seconden. Dat de kalender een zaak van priesters en pausen was, heeft te maken met de berekening van religieuze feestdagen waarvan vervolgens weer de start van het zaaiseizoen, de oogst et cetera afhing. Een onjuiste kalender betekende dat boeren te laat gingen zaaien en dus een zekere misoogst tegemoet gingen. Reden genoeg om religieuze feesten op de juiste datum te vieren. Zoals we al zeiden: feesten is een ernstige zaak. 7
Nieuwjaar - de viering De Romeinen vierden 1 januari door elkaar cadeautjes te geven. Vooral olielampjes waren populair, als symbolische gift voor het nieuwe jaar. Verder wisselde men nieuwjaarswensen uit. Maar er was ook sprake van braspartijen en het hoogste gezag werd belachelijk gemaakt, een beetje zoals bij onze oudejaarsconferences. Ook vinden we beschrijvingen van beroepsentertainers en travestieten die geld vroegen voor goede wensen. De straat kreeg een feestelijk aanzien omdat de deuren van de woonhuizen werden versierd met hulst. Bij de Germaanse volkeren was het begin van het nieuwe jaar altijd al gevierd op een datum rond 1 januari omdat dan de dagen weer begonnen te lengen. De Germaanse oud-en-nieuwviering duurde twaalf nachten en heette het joelfeest. Nog altijd geldt de twaalf dagen durende periode van kerst tot en met Driekoningen als één samenhangende feestperiode en veel mensen laten hun kerstboom of stalletje precies tot Driekoningen staan. Sommigen beschouwen dit als 'erg katholiek', maar het is juist een restant van het heidense joelfeest. We komen dat woord 'joel' trouwens nog tegen in het Engelse 'yule', het Franse 'noël' en het Deense 'jul', maar dan voor het kerstfeest, de eerste joeldag. De achtste dag van het joelfeest, 1 januari, was het hoogtepunt met grote vuren en dierenoffers voor Freya, de godin van het licht. Al even kenmerkend was dat er veel werd gegeten en gedronken. Bij de invoering van het christendom in onze streken wilde de kerk een eind maken aan de bestaande heidense gewoonten rond de nieuwjaarsviering. De kerk nam de Juliaanse kalender van de Romeinen over en dus 1 januari als datum voor het nieuwe jaar. Het is echter nooit gelukt om er een christelijke feestdag van te maken en al helemaal niet om die datum geaccepteerd te krijgen als nieuwjaarsdag. Officieel wordt op 1 januari de besnijdenis van Jezus - traditioneel acht dagen na de geboorte van een joods kind - gevierd, maar als feest is dat nooit erg aangeslagen. 8
Zo viel in het Duitse Rijk en Groot-Brittannië oud- en nieuw tot in de dertiende eeuw samen met Kerstmis. In veel andere Europese landen is 25 maart gedurende de Middeleeuwen in gebruik geweest als eerste dag van het nieuwe jaar. Ronduit rampzalig was de gewoonte van de Fransen om het jaar met Pasen te laten beginnen. Dit feest kent immers geen vaste datum. Het kon daardoor zomaar gebeuren dat als twee paasfeesten méér dan een jaar uit elkaar lagen, een bepaalde kalenderdatum dat jaar twee keer voorkwam. De Fransen voegden dan aan de ene datum 'voor Pasen' en aan de andere 'na Pasen' toe. De republiek Venetië hield vast aan 1 maart, de Russen zelfs aan 1 september. En dit is nog maar een samenvatting, want lokaal konden de verschillen nog groter zijn. Het Nederlandse grondgebied alleen al kende een veelheid aan tradities op dit gebied. Ook hier hield men plaatselijk vast aan heidense data als 11 november, een datum rond 30 november, de zonnewende (rond 21 december) en 25 maart. Later zijn dat allemaal christelijke feestdagen geworden, maar hun oorsprong is heidens. In 1575 bepaalde de Spaanse landvoogd Requesens dat het nieuwe jaar voortaan officieel op 1 januari begon. Vuurwerk met oud en nieuw dateert van na de Middeleeuwen, maar het gebruik om het nieuwe jaar met heel veel lawaai te begroeten, is al wél heel oud. Doel was de geesten van het oude jaar te verjagen. De Kerk, die dit gebruik niet wist uit te bannen, zette haar torenklokken in: if you cannot beat them, join them. In Gouda had ook de stadstrompetter een taak bij de verwelkoming van het nieuwe jaar. Tegenover het verjagen van oude geesten stond het verwelkomen en gunstig stemmen van de geesten van het nieuwe jaar. Zij konden namelijk de mensen en het vee vruchtbaar maken en moesten het gewas doen groeien. De Germanen brachten hun daarom offers, die ze na het offer-ritueel zelf consumeerden. Die traditie is nooit onderbroken, want we weten dankzij een brief van
Bonifatius aan de paus dat de Friezen en Saksen zich in de zevende eeuw nog steeds te buiten gingen aan overvloedige maaltijden. Zware, goed gevulde en soms vette gerechten als stollen, duivekaters, oudewijvenkoek, wafels, kniepertjes, spekdikken en oliebollen zijn onze erfenis van de offerkoeken en andere rituele gerechten uit onze eigen oudheid. Al even heidens van oorsprong zijn onze nieuwjaarsvuren en kerstboomverbrandingen. Vanouds symboliseren die vreugdevuren het nieuwe licht van het nieuwe jaar. Het geven van cadeautjes aan familie en personeel - we zagen het al bij de Romeinen - is ook al een oude traditie die bij het nieuwjaarsfeest hoort, al verschillen ook hier weer de data. In Frankrijk vindt dat plaats op Nieuwjaarsdag zelf, in Italië op Drie-
koningen en in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland op eerste kerstdag. Allemaal data binnen het joelfeest. Ook bij ons gingen de Friezen en Saksen hardnekkig door met het rondzenden van geschenken tijdens de jaarwisseling, wat de kerk ook deed om dat in te dammen. Wel werd vanaf de veertiende eeuw in veel landen het geven van cadeautjes aan kinderen verder naar voren gehaald en gekoppeld aan de viering van sinterklaasavond. Tot laat in de Middeleeuwen, maar ook daarna konden vrienden en familieleden en niet zelden ook de personeelsleden een presentje verwachten op nieuwjaarsdag. Wie geen welgestelde familie of werkgever had, ging 's nachts de straat op. Tijdens de jaarwisseling trokken verldede volwassenen, maar
ook arme kinderen van deur tot deur met wensliedjes. Omdat deze rondgangen nogal eens aanleiding gaven tot onrust - de teksten waren niet altijd even subtiel, zeker niet als men wist dat men voor de deur van een schuinsmarcheerder stond - probeerde de overheid dit 'nieuwjaarzingen' door middel van plakkaten tegen te gaan. Het lijkt erop dat het maken van dergelijke snedige dichtsels voortleeft in onze sinterldaasgedichten. Gouda kende die gewoonte van het nieuwj aarzingen ook. Net als elders probeerde het stadsbestuur een einde te maken aan het geschooier en zette er een forse boete op, zowel voor de bedelaar als de gulle gever. In plaats daarvan ging de stadszangmeester rond met zijn koor. De koorleden en de 'trornpers', die kennelijk ook door de straten trokken, mocht men wél iets geven. Dezelfde vroedschap, die de burgerij het nieuwjaarzingen verbood, wist zelf aardig van wanten op de 'jaerdag'. Al om negen uur op die eerste dag van het jaar kwamen de stadsbestuurders op het stadhuis in vergadering bijeen. Ze benoemden nieuwe vroedschapleden, luisterden naar de nieuwjaarstoespraak van de president-burgemeester en de tegentoespraak van het oudste lid van de vroedschap. Hierna ging men bij elkaar op visite, eerst bij de president-burgemeester, daarna bij de nieuwe vroedschapsleden enzovoort. Bijna elk bezoek werd een regelrecht festijn en zo kon het wel weken duren voordat iedereen aan de beurt was geweest. Alleen de avond voor Driekoningen betekende een onderbreking. Dan maakten de nieuwbenoemde burgemeesters en schepenen hun opwachting. Ze werden door stadsboden met fakkels van huis gehaald om met het overige stadsbestuur op kosten van de stadskas eens goed te eten in het Herthuis aan de Markt. Ook de wenskaart was al in de Middeleeuwen bekend, Hadewijch, een dertiendeeeuwse dichteres, maakte al berijmde nieuwjaarswensen. Vanaf de veertiende eeuw verspreidden dichters hun wensen aan collega's en relaties en iets later deden de rederijkers (zie verderop) hetzelfde. 9
Verzworen Maandag of Koppermaandag Een feest dat sterk op het nieuwjaarzingen lijkt, maar toch anders van aard en oorsprong is, staat bekend als Koppermaandag, dat hier en daar nog steeds gevierd wordt. De eerste vermeldingen dateren uit de veertiende eeuw, maar het feest is ongetwijfeld ouder en nauw verwant met Driekoningen. Van dat feest heeft het wel wat trekjes en het ontstaan ervan gaat vermoedelijk terug op de bloeitijd van de gilden. De eerste maandag volgend op Driekoningen werd er niet gewerkt, maar werden de gildenbrieven opnieuw voorgelezen en de privileges van de gildenlieden opgesomd. De rest van de dag werd in gepaste vrolijkheid doorgebracht. Men noemde het feest daarom ook wel 'Verloren Maandag' of , zoals in Gouda: 'Verzworen Maandag'. Het werkvolk trok de stad in om te gaan 'kopperen'. De gildenlieden trokken verkleed, op stelten lopend of andere toeren uithalend de stad in en klopten overal aan om goedmoedig te bedelen. Meestal kregen ze versnaperingen, soms enige geldstukken. 's Avondswerd de meestal forse buit dan op luidruchtige wijze verteerd. Koppermaandag was de afsluiting van de periode die liep van de kerstdagen tot aan Driekoningen, het Germaanse joelfeest dus. Van de gewoonte om op 'Verswoeren Maendach' langs de deuren te gaan, moest het Goudse stadsbestuur niets hebben. De zakkendragers, turfdragers en de schuitvoerders worden met name genoemd, maar ook anderen was het verboden om te bedelen. Niet dat de stad tegen de feestdag zelf was. Integendeel: in de stadsrekeningen komen we veel posten tegen voor wijn die geschonken is aan zangers, muzikanten en priesters voor het zingen en bidden van de getijden op die dag. Ook de schutters kregen wijn, maar het wordt niet duidelijk waarvoor, en datzelfde geldt voor de korenmeters en voor de tresorier die een zalm krijgt. Waarschijnlijk waren dit gewoon nieuwjaarsgeschenken. Bij de drukkers bleef de gilde-gedachte lang voortbestaan en ook de koppermaandag10
viering werd voortgezet. Het is zeer waarschijnlijk dat ook het drukkersgilde zich aanvankelijk aansloot bij de algemene viering van de jaarwisseling. Maar de viering van Koppermaandag bleef bij hen de voorkeur houden, samen met het aanbieden van een rijm- of kopperprent. Als oudste bewaard gebleven kopperprent geldt tot op heden een rijm-prent uit 1700. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de prent meer een reclamemiddel voor de drukkerij dan een heilwens van de gezellen. In Gouda en omstreken werd deze traditie door enkele drukkerijen tot aan het eind van de twintigste eeuw nog in ere gehouden.
Driekoningen We slaan Driekoningen op 6 januari nagenoeg over, niet omdat het in middeleeuws Gouda niet gevierd zou zijn - dat is het beslist wel - maar simpelweg omdat we daar geen informatie over hebben gevonden. Dat is opmerkelijk voor een feest dat in de zestiende, maar vooral in de zeventiende eeuw tot de populairste feesten van ons land behoorde. Zelfs Willem Barentsz en zijn mannen vierden het in het Behouden Huys op Nova Zembla. Driekoningen was van oorsprong heidens, namelijk het eind van het Joelfeest, maar de christelijke kerk wijdde het aan de drie wijzen of drie koningen die het kindje Jezus met een bezoek en met geschenken kwamen vereren. Mogelijk gingen de Goudse kinderen, net als elders, verkleed als de 'koningen' Caspar, Melchior en Balthasar langs de deuren om iets te zingen en snoep of snoepgeld op te halen. In veel steden ontaardde dat in een schaamteloze bedelpartij en vinden we dat terug in stadskeuren. De magistraat legde het feest dan aan banden, bijvoorbeeld met een uitgaansverbod. Maar in Gouda geen spoor. Het lijkt er dus meer op dat het een feest was dat alleen in de kerk of in huiselijke kring gevierd werd.
Vastenavond of carnaval Hetzelfde geldt voor het eerstvolgende grote feest, namelijk Vastenavond of carnaval,
zoals wij nu zeggen. De Duitser zegt nog steeds Festnacht. Het feest is in Gouda zeker gevierd, want we komen de naam ervan, 'Vastellavont', af en toe wel tegen, maar nooit vergezeld van enige informatie over het feest zelf. Vastenavond zoals dat in de Middeleeuwen gevierd werd, was van Germaanse, Romeinse en Keltische oorsprong. In principe betrof het alleen de dinsdag voorafgaand aan Aswoensdag, zoals nu nog in beroemde carnavalssteden als Rio de Janeiro, New Orleans en Trinidad. Die dag wordt Mardi Gras (Vette Dinsdag) genoemd. Maar tegenwoordig duurt het op veel plaatsen, net als bij ons 'in het zuiden des lands' meerdere dagen. De filosofie achter het feest is simpel: stevig eten, drinken en dansen zolang het nog kan, maar vooral: de totale
Omgekeerde wereld van knechten, die de paarden van hun meesters bereiden; in Hans Vintlers Buch der Tugend van 1486
omkering van de dagelijkse gang van zaken. Alles wat geordend is, schudt op zijn grondvesten. Oudtijds, maar bijvoorbeeld ook nu nog in Rio, komen de armen uit hun sloppen en krochten en nemen dansend en heupwiegend brutaalweg de hoofdstraten in bezit. Met hun vermomming steken ze de draak met de hogere rangen en standen of brengen ze tot uitdrukking wie of wat ze eigenlijk zouden willen zijn. Dit is de essentie van het feest en de maatschappelijke functie ervan was en is dan ook die van bliksemafleider voor sociale spanningen. Heel even zijn er geen rangen en standen en even mag de underdog zich heer en meester van de stad voelen. Al bij de Romeinen werd er verkleed
en nam de slaaf tijdelijk de rol van de meester over door wie hij dan bediend werd. Maar tijdens de Middeleeuwen was het feest van Vastenavond in onze streken van een andere aard. Weliswaar werden ook hier de rollen omgekeerd, maar hoe! Er werden zottenmissen opgevoerd, er kwamen neppausen op ezels de kerk binnenrijden en elk dorp of stad had grote maskerades. Dat masker was essentieel: het mocht niet af, want niemand mocht je ware identiteit zien. Geen wonder, want er gebeurde nogal wat. Dankzij de tekst van het concilie van Basel in 1435 zijn we goed geïnformeerd over de gang van zaken tijdens een narrenmis en begrijpen we ook beter dat de kerk zelf daar moeite mee had: "De priesters dragen maskers tijdens de mis, ze dansen in het koor verkleed als vrouwen, koppelaars of speellieden en ze zingen schandelijke liederen. Op het altaar eten ze zwarte pudding en vette worsten, terwijl de celebrant, waarschijnlijk op zijn manier, bezig is. De dobbelstenen rollen en de wierook wordt gestookt van oude schoenzolen. Ook rennen en springen ze door de kerk, en dan gaan ze naar buiten in hun vermommingen. Met karren en wagens trekken ze door de stad en geven schaamteloze voorstellingen, waarmee ze de lachlust van het publiek opwekken en dat wordt uitgedaagd met smerige liedjes en obscene gebaren". Dit vertoont bijna de trekken van een satansmis. Uiteraard groeide het verzet vanuit de kerk en ook de overheid sloot zich daarbij aan. Het feest ontwikkelde zich tot een feest voor de jeugd en de autoriteiten zagen de hele gang van zaken als een bedreigende, openlijke rebellie van de jongeren. Die staken de draak met wat fatsoenlijk was en maakten de gevestigde orde belachelijk. Verbodsbepalingen waren het gevolg en dat was nog vér voordat de reformatie een eind maakte aan het feest. Maar in Gouda geen spoor van dergelijke bepalingen en ook nergens een melding van misstanden. Is het feest hier soms niet op die wilde manier gevierd? Ook na de reformatie klaagt de gereformeerde 11
kerkenraad niet over het heimelijk voortbestaan en de bijbehorende uitspattingen van het feest. Dat zouden ze zeker gedaan hebben als het ook maar enigszins aanstoot had gegeven. En voor het geval u denkt dat het feest dan wel vooral in de zuidelijke provincies zal zijn gevierd, net als nu, moeten we u toch teleurstellen: de bekendste en oudste carnavalssteden uit de Middeleeuwen waren Haarlem (1359), Den Haag (1415) en Deventer (1476). Wat we wel weten over de viering van dit feest in Gouda - maar dat is van een geheel andere orde - is, dat er voorafgaand aan Vastenavond een driedaagse paardenmarkt werd gehouden. In totaal telde Gouda wel drie of vier paardenmarkten. Uit een van de stadskeuren halen we behalve deze markt nog een markt die op de donderdag na Midvasten begon en een andere op de feestdag van Sint Kilianus (8 juli). Maar de grootste paardenmarkt werd gehouden tijdens de Sint-Jacobsmarkt (25 juli). Die zullen we dan ook nader bespreken, ook alweer omdat we over de vastenavondmarkt niets weten.
zondagen werd er niet gevast. Sterker nog, enkele zondagen daarvan waren heilig en ook weer feestdagen. Zo staat de vierde zondag bekend als halfvasten of laetare zondag. Men vierde die dag de wonderbare broodvermenigvuldiging, een feest dat natuurlijk goed past in de sfeer van de vastenperiode. Gouda had na halfvasten zelfs een speciale vastenmarkt. De markt moet tussen 1507 en 1510 zijn ingevoerd. Hij duurde een week en kende dezelfde rechten als de twee al bestaande jaarmarkten, waaronder de SintJacobsmarkt. De vastenmarkt heeft echter maar kort bestaan, waarschijnlijk omdat er zo vroeg in het seizoen weinig aanbod van artikelen was, maar ook omdat de mensen gedurende de vastenperiode niet zo in de stemming zullen zijn geweest: aan een markt waar je niet lekker mocht eten en drinken, viel voor een middeleeuwer weinig te beleven.
Palmpasen Over de laatste zondag in de vastenperiode, Palmzondag of Palmpasen, hebben we weer
Halfvasten of Laetare Daarna volgde een periode van veertig dagen vasten. De christelijke functie van de vastenperiode is er een van bezinning, maar van oorsprong waren de wintervoorraden voedsel gewoon op - zeker na carnaval, waarbij de laatste resten erdoor waren gejaagd. Het was nu gewoon wachten geblazen op de eerste oogsten en het eerste slachtvee. De middeleeuwers onthielden zich op doordeweekse dagen van genotmiddelen als vlees, eieren, zuivelproducten, alcoholische dranken, snoep en seks. Tegenwoordig komt daar voor sommige gelovigen nog roken en soms zelfs televisiekijken bij. Aan het feit dat er geen vlees gegeten werd, dankt het feest zijn naam. Aanvankelijk werd er, net als nu nog in de islam, alleen gevast tussen zonsopgang en zonsondergang, maar die gewoonte is al vroeg losgelaten. Verder zijn het eigenlijk zesenveertig dagen, maar de tussenliggende 12
Palmpaashandel in Nederland in vervlogen tijden
wat meer informatie. Er is zelfs een monument dat ermee in verband staat, namelijk de Jeruzalemkapel. Volgens de christelijke traditie is dit de dag waarop Christus, gezeten op een ezel Jeruzalem binnentrok en door de bevolking werd bejubeld en toegewuifd
met palmtakken. De bevolking juichte: 'Hosanna', maar zou een week later even enthousiast 'Kruisig hem' roepen. De wijze waarop deze toch wat wrange 'blijde intocht' hier te lande gevierd werd, heeft weer veel elementen van een oud heidens feest, waarbij allerlei vruchtbaarheidssymbolen werden rondgedragen. Daarvan getuigt vooral de palmpaasstok met zijn groene tak, krakeling of haantje van brood en vele zuidvruchten. Dat die groene tak soms een palmtak werd, is een gevolg van de pogingen dit oude gebruik te kerstenen, maar meestal bleef men hardnekkig een buxustak gebruiken. De andere plechtigheden op die dag omvatten onder meer een palmwijding en een heilige mis. Maar het meest spectaculair waren de genoemde palmprocessies die al in de eerste eeuwen na Christus werden gehouden. Zij hielden de intocht in Jeruzalem levend. In de loop van de Middeleeuwen had iedere zichzelf respecterende West-Europese stad zo'n processie. De uitvoering ervan werd weer sterk beïnvloed door passiespelen en de uitvoering werd steeds theatraler. Zo werd er vanaf de dertiende eeuw een palmhouten of zelfs levende ezel met daarop een Christusfiguur meegevoerd. Ook in Gouda werd een dergelijke processie gehouden. Daarbij speelden de leden van de Jeruzalembroederschap een grote rol. We kennen minstens één zo'n Jeruzalembroeder van naam. Het is de Goudse priester Gijsbert Raet, die ergens tussen 1478 en 1487 een bedevaart naar Jeruzalem maakte. Hoewel dat een riskante maar ook avontuurlijke onderneming was, waren er wel meer stadsgenoten die vrijwillig die gevaarlijke en zeer lange weg bewandelden. Onvrijwillig kon natuurlijk ook, als straf voor een misdrijf, maar de kans dat te overleven was gering. Wie het vrijwillig deed, was dan ook meestal wel bemiddeld. Er waren zelfs reisbureaus die volledig verzorgde reizen aanboden, compleet met overnachtingen. Als een stad genoeg vrijwillige, dus rijke Jeruzalemvaarders telde, kon er een
Jeruzalembroederschap worden opgericht. Idealiter telde die twaalfbroeders, gelijk aan het aantal apostelen. Voorbeelden van dergelijke broederschappen kennen we uit Utrecht, Haarlem, Leiden, Den Haag en Kampen. Ook Gouda had er een, al weten we
De Jeruzalemkapel
dat het ideale ledental van twaalf nooit werd gehaald. Wie lid was genoot geweldig veel aanzien in de stad. Leden waren herkenbaar aan een insigne, meestal een zilveren palmtak. Zij hielden godsdienstoefeningen, baden voor elkaar en hielden de herinnering aan hun reis naar het Heilig Land levend. Bovendien waren ze actief bij bepaalde kerkelijke en openbare gebeurtenissen, vooral bij de processie ter gelegenheid van Palmpasen. Tijdens die processie vertolkten ze de rol van de twaalf apostelen. Zij waren het die de 'palmezel' meevoerden als verwijzing naar de ezel waarop Christus Jeruzalem was binnengereden. Het was gebruikelijk dat het stadsbestuur 'de ridders van hierusalem' 13
na de mis ieder persoonlijk een kan wijn aanbood. Uit het feit dat de eerste wijnschenking aan vier ridders al in 14 77 plaatsvond, leiden we af dat er al vóór de genoemde pelgrimage van Gijsbert Raet Jeruzalemvaarders in de stad waren. Daaronder misschien ook al Raet zelf, want er zijn aanwijzingen dat hij twee keer naar Jeruzalem is gereisd. Jeruzalembroederschappen wilden, vooral rond 1400, nog wel eens een kapel van een speciaal type, een zogenaamde Jeruzalemkapel, laten bouwen. Kenmerkend voor die kapellen was de tweedeling in een twaalfzijdige centraalbouw en een rechthoekige aanbouw. Daardoor had de plattegrond iets weg van een sleutelgat. Inspiratiebron vormde de kerk van het Heilig Graf te Jeruzalem. Het unieke aan de Goudse Jeruzalemkapel is dat hij niet door de broederschap, maar door slechts één Jeruzalemvaarder werd gesticht: Gijsbert Raet. Bovendien is hij met een wijding in 1504 gemiddeld een eeuw jonger dan alle andere voorbeelden uit ons land. Raet overleed op 28 mei 1511 en werd in het rechthoekige gedeelte van zijn kapel begraven. Een replica van de fraaie zerk die zijn graf dekte is te zien in de Sint-Janskerk onder glas 27. Afgezien van een halve kapel in Delft bezit Gouda het enig overgebleven exemplaar van een Jeruzalemkapel in Nederland. Van een geheel andere orde was de paardenmarkt die de dagen vóór Palmpasen werd gehouden. We zijn over deze markt, die een andere was dan de grote paardenmarkt die verderop ter sprake zal komen, slecht geïnformeerd. We weten niet meer dan dat in 1518 Willem Goudt, de rentmeester van NoordHolland, twee kannen wijn van het stadsbestuur kreeg ter gelegenheid van de paardenmarkt op Palmpasen. Uit de stadskeuren blijkt dat de paardenmarkt op donderdag begon en drie dagen duurde, net als de andere paardenmarkten in de stad. Ook weten we dat deze paardenmarkt niet zo succesvol was als die ene grote, tijdens de Sint-Jacobsmarkt, en dat hij ook niet zo lang heeft bestaan. 14
Pasen En eindelijk was dan de vastenperiode afgelopen en was het Pasen. De ook al heidense oorsprong van dit feest blijkt nog uit lokale tradities als paasvuren, paasbroden (offerkoeken), paaseieren, de paashaas en zo meer. Die paashaas is eigenlijk een konijn en symboliseert net als de eieren vruchtbaarheid. Bovendien was het eten van eieren in de vastentijd uit den boze en nu die voorbij was en er bovendien eieren in overvloed waren, werden ze massaal verorberd. In de katholieke traditie werden de eieren in de week vóór Pasen netjes bij mijnheer pastoor ingeleverd, die ze opborg. Met het paasfeest kwamen ze dan weer tevoorschijn. Of verstopte hij ze misschien en komt daar de traditie van het paaseieren zoeken vandaan? Na de reformatie bleef de traditie rond de eieren in elk geval behouden, maar nu was het de paashaas die verantwoordelijk werd gehouden voor het verstoppen ervan. Specifieke informatie over de viering van Pasen in Gouda hebben we niet kunnen vinden, zelfs niet of er een processie is geweest.
Sint:Jorisdag In 1488 kregen de schutters geld voor de viering van Sint-Jorisdag en in 1490 wijn, toen zij een processie hielden. Dat is alles wat wij
St. Joris verslaat de draak, terwijl de koningsdochter toekijkt
weten van de viering van 23 april, de naamdag van Sint Georgius of Sint Joris, door de Goudse schutters. In het begin van de vierde eeuw was een Romeinse soldaat Georgius, afkomstig uit Cappadocië, gevangen genomen en gefolterd omdat hij het christendom niet wilde afzweren. De toenmalige keizer Diocletianus, een fanatiek bestrijder van het christendom, heeft ons nogal wat heiligen en martelaars opgeleverd. Georgius werd op een rad gelegd met tweesnijdende zwaarden, in een ketel met kokende olie gestopt en tot de gifbeker gedwongen, maar hij liep geen enkel letsel op. Onder de indruk van dit wonder liet de vrouw van Diocletianus zich dopen, waarop de wrede keizer beiden omstreeks 303 liet onthoofden. De ridderlijke Georgius was onmiddellijk erg populair, vooral onder soldaten en boeren, hij wordt traditioneel met een draak afgebeeld. Met behulp van mythen uit de Oudheid heeft de kerk er later een bijpassend verhaal bij gemaakt. Het speelt in een Libische of Libanese stad, die door een draak werd getiranniseerd. Op zekere dag was de draak het schapen eten zat en eiste hij - of was het een zij? - mensenoffers. Toen het lot de koningsdochter trof en zij in bruidskleren haar dood tegemoet trad, kreeg de draak het met Georgius aan de stok, die hem met een lans verwondde. Georgius wilde het gedrocht echter pas doden als iedereen zich door hem zou laten dopen. En zo geschiedde het dat op één dag een draak het leven liet en 15.000 mensen zich lieten dopen. Behalve de schutspatroon van militairen (schutters) en beschermer tegen oorlogen is Sint Joris ook de patroon van de boeren en hun vee en alles wat de veestapel bedreigt, van veepest tot ongedierte. Het feest op 23 april klinkt niet erg uitbundig, maar Gouda vormt daarop geen uitzondering ten opzichte van andere steden. De geijkte dagen waarop de schutters hun kunsten op feestelijke wijze aan den volke vertoonden, waren tweede pinksterdag en, in iets mindere mate, de laatste dag van het jaar.
De eerste mei Naast het joelfeest was in de prehistorie vooral de viering van het meifeest belangrijk. Afbeeldingen van meibomen worden al aangetroffen op rotstekeningen uit de bronstijd in Zweden. Ook de Romeinen kenden de traditie om op hun Floraliafeest, op 22 maart, een pijnboom uit het bos te halen. Nadat de boom voor de tempel van de moedergodin was opgericht, werd er omheen gedanst. In de Middeleeuwen was de traditie van het dansen om de meiboom in ons land nog springlevend. Een belangrijke functie bij deze viering werd vervuld door de schutters en de meigilden. In Gouda zal dit feest zeker gevierd zijn, maar sporen hebben we er niet van kunnen vinden. We hebben zelfs geen meldingen van dominees die het aan banden willen leggen. En dat, terwijl het feest in nabijgelegen steden als Den Haag en Dordrecht tot in de negentiende eeuw is blijven voortbestaan. Het lijkt er dus op dat het in Gouda niet zo'n grote gebeurtenis is geweest.
Luilak Een ander voorjaarsfeest is luilak, op de zaterdag voor Pinksteren. In de vijftiende en zestiende eeuw begon het soms zelfs al een dag eerder en het wilde ook nog wel eens een paar dagen voortduren, dus tijdens de Pinksterdagen. Het is een typisch WestNederlands volksfeest, op die dag gingen jongens er 's ochtends op uit om allerlei groen te verzamelen, zoals biezen, klissen en vooral brandnetels. Ook de Pinksterbloem, de benaming voor een met bloemen getooid jong meisje of vrouw, een soort Pinksterkoningin, wordt telkens genoemd. Het groen haalden ze uit de vrije natuur, maar als dat niet mogelijk was, van andermans erf. Deze vorm van 'stelen' komen we meer tegen in de Nederlandse volkscultuur en heeft alles te maken met - alweer - magische krachten waarmee je vruchtbaarheid kon bevorderen. Het vergaarde groen werd dan op stoepen achtergelaten. Dat gebeurde allemaal 's nachts, onder luid zingen en schreeuwen. 15
Dat de gewoonte om overal groen weg te halen veel overlast gaf, blijkt uit zeventiendeeeuwse keuren. Het werd 'aan moedwillige ende jonge luyden' verboden om luilaktakken te halen en het bezit van anderen te beschadigen. Het enige wat we over de Goudse luilakviering kunnen vinden, is eveneens een verbodsbepaling. Daaruit blijkt dat ook Goudse jongens zich 's nachts buiten de stad begaven en dat was natuurlijk een klap in het gezicht van het stadsbestuur. Wij stellen ons althans voor dat de jongens de stadswachten te slim af waren en dan ook nog eens over de stadsmuren klommen. Bovendien ging ook jong Gouda uit stelen, maar dan geen onkruid. De heren presteerden het om 's nachts in de weilanden rond de stad 'de koeyen te mekken ende de melck naer hem [te] nemen.' Ook werden de koeien nog wel eens opgejaagd. De gewoonte om 'pinkstermelk' te pikken zijn we nergens anders tegengekomen en lijkt dus typisch Gouds geweest te zijn. Eenmaal terug in de stad, waarschijnlijk mét de melk als trofee of voor een ander doel, maakten de jongens een leven als een oordeel door 'in der nacht by der straeten te lopen, opte
Pinksteren Het laatste voorjaarsfeest, Pinksteren, valt op de vijftigste dag na Pasen. Dat is ook precies wat Pinksteren betekent, want het is een verbastering van het Griekse pentèkostè hèrnerè, ofwel 'vijftigste dag'. Christenen 16
gedenken dan het neerdalen van de Heilige Geest over de apostelen, wat ze als het beginpunt van de verbreiding van het christendom en de stichting van de katholieke kerk beschouwen. Elders vinden we weer vele gebruiken die op de heidense oorsprong van dit feest duiden, zoals pinksterbruidjes, pinksterblommen en pinksterbroden. Gouda had die dag een heel ander feest. Op pinkstermaandag organiseerde de Goudse schutterij het traditionele papegaaischieten. In Brabant en Limburg is de tweede pinksterdag nog altijd een dag waarop de schutterijen actief zijn, maar de relatie met het pinksterfeest is ons niet duidelijk geworden. In de jaren 1359 en 1362, maar waarschijnlijk ook in andere jaren en misschien zelfs wel jaarlijks, kwam stadsheer Jan van Blois naar Gouda om daaraan deel te nemen. Gravin Jacoba van Beieren deed hetzelfde. Papegaaien uit Afrika en India kende men al vroeg in de Middeleeuwen. De hier bedoelde papegaai was echter van hout en stond op een twintig meter lange mast met daarop een constructie met klosjes. Op de klosjes zaten houten vogels met bonte veren. In het midden stond de hoofdvogel, ernaast zijvogels en op de uiteinden hoekvogels. Soms werd er op maar één gaai geschoten, de zogenaamde koningsvogel. De stadsheer was trouwens gewoon lid van de schutterij. Nou ja, gewoon: de schutters schonken hem de wapenrok, dezelfde die zij ook zelf droegen. Dankzij de boekhouding van de kasteelbewoners weten we dat die wapenrok tweekleurig was, namelijk wit en rood. Dat is opmerkelijk, want dat zijn nog steeds de kleuren van het stadswapen. Jan van Blois had natuurlijk in meer plaatsen een kasteel en dus meer contacten met schutterijen en in zijn kasboek liet hij optekenen dat 'op de roode mouw van den scutroc van der goude 85 zilveren rosen' zijn aangebracht. Op hun beurt werden de schutters ook door hun stadsheer verwend. Hij moest ze te vriend houden, want hij kon ze hard nodig
hebben. Zo zien we dat de schutters regelmatig grote aantallen reigers krijgen bij wijze van onkostenvergoeding. De stad zorgde al even goed voor de schutters en betaalde eveneens in natura voor hun inzet, namelijk met wijn en bier. Ook onderhoud en nieuwbouw van de Doelen (hun 'kazerne') werd steeds door de stad betaald. En zo konden de heren er een aardig leventje op na houden.
Sacramentsdag Een van de belangrijkste kerkelijke feesten in het middeleeuwse Gouda was Sacramentsdag, de tweede donderdag na Pinksteren. Op dit feest wordt gevierd dat Christus zich in de gedaante van brood en wijn aan de gelovigen geeft. Zo is hij steeds onder de mensen. Voorwerp van verering is een door een priester gezegende hostie, symbool voor het lichaam van Christus. Omstreeks 1434 werd in de Sint-Janskerk door een rijke particulier een speciaal Sacramentsaltaar gesticht en een broederschap voor het onderhoud ervan opgericht. In 1457 namen de voetboogschutters van Sint Joris de zorg voor het altaar over en in
Sacramentsdag 20' eeuws Nederland
de zestiende eeuw een speciale Sacramentsbroederschap. Deze broederschap liet wekelijks een mis aan het altaar opdragen en nam ook de verzorging van het Sacramentshuis op zich. In de late Middeleeuwen werd in vrijwel alle Europese steden Sacramentsdag gevierd met een processie. Zo ook in Gouda.
Op die dag werd tijdens ofna de mis de gezegende hostie in een monstrans geplaatst. Dat was een rijk versierde houder, meestal verguld of verzilverd, waarin de geconsacreerde hostie werd getoond. Zo kon de hele geloofsgemeenschap de nietige hostie zien en vereren. Vervolgens werd de monstrans met de hostie door de straten rondgedragen. In verschillende landen, zoals in Duitsland, Oostenrijk, Polen en Portugal is Sacramentsdag nog altijd een officiële feestdag. In Amsterdam bestaan plannen om deze dag weer nieuw leven in te blazen. Dergelijke processies waren een uitbundig vertoon van pracht en praal. Er kwam veel bezoek op af, de kerk en de stad lieten zich van hun rijkste kant zien. In een tijd zonder televisie en de mogelijkheid 'even' vertier in een andere dan de eigen stad te zoeken, was dat voor iedereen een geweldige belevenis. Onder begeleiding van fluitspelers, trommelaars en trompetters trokken de geestelijken, het stadsbestuur, de gilden, de burgerij en bezoekers van buiten de stad langzaam voort. Vooral dankzij de kostbare gewaden van de geestelijken, het staatsietenue van de bestuurders en de vele vaandels en andere voorwerpen die de gilden en broederschappen met zich meedroegen, was de processie één groot spektakel. Alles was tot in de puntjes geregeld en dankzij een stadskeur uit 1404 zijn we nauwkeurig op de hoogte van de volgorde van de verschillende beroepsgroepen en gilden. Ze mochten niet door elkaar lopen. Achtereenvolgens passeerden de 'smeden, bondlude, backers, scoenbaerdsen (schippers), brouwersgilde, brouwersknapengilde, vischcopers, vleyschouwers, timmerlude, wevers, volres (lakenbereiders), snyders (kleermakers), lichters (personen die vrachten uit schepen losten, 'stuwadoors'), coellude (zij die voor koeling van etenswarenzorgden?), Sinte Lucasgilde (schilders, glasschrijvers en andere kunstenaars), bierdragers, Sinte Joestgilde (zakkendragers), die Noot Goeds, Sinte Nyclaesgilde (marskramers), elsenaers (lederbewerkers), cordewanieres (schoenma17
kers) en Sinte Barberengilde (religieuze broederschap of gilde van de pottenbakkers). Deelname aan de processie op Sacramentsdag was voor alle gildenleden verplicht. In de gildenbrief van de smeden uit 1457 staat dat met zoveel woorden en zelfs als eerste bepaling. De dag tevoren gingen de dekens van het gilde rond om alle gildenbroeders op te roepen. Op de dag zelf moest iedereen op tijd aanwezig zijn, namelijk voordat 'de kaars wordt geheven'. Wie te laat kwam werd beboet. De schutters kregen een vergoeding voor hun aanwezigheid. In 1482 schonk het stadsbestuur namelijk alle 144 'oude' schutters elk twee pinten wijn. Halverwege de zestiende eeuw was de mode zodanig veranderd dat de stadsbestuurders zich afvroegen 'of mijn heeren van de vroetscap up 't Sacramentsdach ende Sint Jansdach int swart achter die wethouders in de processie gaen sullen ter eeren vant Sacrament, dan of zy int harnasch gaen sullen naer ouder gewoonte'. Er werd gestemd en men kwam tot de slotsom dat het harnas toch wel erg ouderwets was en dat de 'heeren van de vroetscap ter eeren vant Sacrament achter die wethouders gaen sullen int swart, soe ende dat behoort.'
In dit geval is dat goed gelukt, want van de oude gebruiken van het Midzomerfeest is bar weinig over, al is er een groeiend legioen van heksen, wichelroedelopers en druïden
De Sint-]ansprocessie Inmiddels was het zomer en op 24 juni vierde Gouda de naamdag van Johannes de Doper, de heilige waarnaar de Sint-Janskerk is genoemd. Het Sint-Jansfeest was echter niet alleen voor Gouda een bijzondere dag, maar voor de gehele toenmalige christelijke wereld. Dat de katholieke kerk er ooit voor gekozen heeft het feest van deze belangrijke heilige op 24 juni te vieren, heeft niets te maken met diens werkelijke geboorte- of sterfdatum, maar met een zeer belangrijk heidens feest dat op die datum gevierd werd. De 24ste juni was namelijk de datum van het Midzomerfeest, waarop de Germanen de langste dag vierden. Hoe belangrijker het heidense feest, hoe belangrijker de christelijke feestdag die de kerk ervoor in de plaats stelde om aldus heidense gebruiken te onderdrukken. 18
Detail uit Glas 6, Johannes de Doper met lam, Dirk Crabeth 1571, St. Janskerk
dat de zomerzonnewende in Stonehenge en andere oude heidense cultusplaatsen viert. Vanouds werden in de midzomernacht de wichelroedes van de hazelaar gesneden en werd er 's morgens vroeg ritueel gebaad in stromend water van een rivier of beek. Voor
de boeren was dit de eerste dag waarop ze mochten maaien en de haringvissers voeren pas op Sint-Jansdag voor het eerst weer uit. Tegenwoordig gaan beide beroepsgroepen aanzienlijk eerder aan de slag. Wat nog wel lang is blijven bestaan en in sommige plaatsen nog steeds bestaat, zijn de spiegelgevechten (schijngevechten) van de schutterijen, maar vooral de Sint-Jansvuren die in de midzomernacht werden ontstoken op open vlakten en marktpleinen van steden. In de prehistorie geloofde men dat dit midzomernachtvuur bescherming bood tegen misoogsten en veeziekten. In Gouda werd op Sint-Jansdag een van de grootste jaarlijkse processies gehouden. In de dagen voorafgaand aan de processie werden de straten geveegd en gerepareerd. Op de dag zelf werd op de Haven of op de Regenboog (de noordoostzijde van de Markt) de stoet geformeerd. Wie te laat kwam, werd fors beboet. Er werden 'ceeltgens' (briefjes) opgehangen waarop stond waar iedereen zich moest opstellen. De stoet werd geopend door trompetters en enkele gildenleden met toortsen, gevolgd door de twee schutterijen van de stad en de stoet met boetelingen. Daarachter werden enkele kruisen gedragen en dan volgde het hoogtepunt van de stoet, gevormd door de heiligenbeelden en soms zelfs het Heilig Sacrament. Dit laatste en de belangrijkste heiligen werden gedragen door priesters, daarbij wellicht bijgestaan door de vier burgemeesters van de stad. Leerlingen van de Latijnse School droegen de overige heiligenbeelden, zoals de Onze LieveVrouwe ter Nood Gods (pièta). Dan volgden de schepenen, de vroedschap en de overige gildenleden, in dezelfde volgorde die we hierboven bij de processie op Sacramentsdag beschreven. De exacte route van de processie kennen we helaas niet, maar we weten wel dat in elk geval de Molenwerf, de Donkere Sluis, de Sint-Jansbrug en de Hoorn (de plaats waar de Gouwe in de Haven overgaat) werden gepasseerd en dat de stoet terugkeerde in de kerk. Het lijkt een saaie en louter religieuze gebeurtenis, maar allerlei 'extraatjes' maak-
ten een processie tot een waar spektakel. Uiteraard was iedereen bont uitgedost en droegen de schutters en de gilden hun vaandels mee. 'Trompers en pijpers' zorgden voor de muzikale omlijsting. Maar het hoogtepunt voor het gewone publiek werd gevormd door het 'spul', een toneelspel of pantomime dat door een gilde of een combinatie van gilden werd opgevoerd. Vermoedelijk vond dit plaats in de staart van de processie en werd het telkens herhaald. Naast deze officiële onderdelen van de processie, waren er ook andere genoegens en volksvermaken. Zo werden de processiegangers nogal eens met water of zaagsel bekogeld of 'in de helle gehaald'. Wat dat laatste ook mag zijn geweest: het was ongetwijfeld erg leuk voor de omstanders. Verder weten we dat de pullen bier van hand tot hand gingen en dat er fors gebedeld werd. Het stadsbestuur probeerde dit soort zaken tegen te gaan, want behalve een religieuze gebeurtenis was een processie ook een bron van inkomsten. Het is elke keer weer verrassend om te zien hoe bedrijfsmatig oude stadsbestuurders tegen hun stad aankeken. Van heinde en ver kwamen belangstellenden naar de processie kijken. Gouda bood om die reden vreemdelingen een vrijgeleide aan voor een periode van drie of vier dagen voor en na de processie.
De Sint-]acobsmarkt of kermis De belangrijkste Goudse jaarmarkt was de Sint-Jacobsmarkt, die op de eerste werkdag na Sint Jacob (25 juli) begon en maar liefst zes dagen duurde. Het merkwaardige is dat Jacob niet de patroonheilige was van de stad en haar parochiekerk. We zouden de grootste jaarmarkt eigenlijk op of kort na SintJansdag verwachten. Velen hebben hun hersens gepijnigd om deze ogenschijnlijke ongerijmdheid te verklaren, maar voor de veronderstelling dat de Sint-Janskerk ooit een Jacobskerk is geweest of ooit op de feestdag van Sint-jacob is ingewijd, is geen enkele aan wij zing te vinden. In veel steden is het zo dat een herdenkings19
feest voor de patroonheilige van de stad en de stadskerk uitgroeide tot een groot feest met een processie, een markt en veel volksvermaak. Vandaar dat een grote jaarbeurs in Duitsland nog altijd een Messe heet, afgeleid van het woord 'Kirchmesse'. En ook wij hebben het woord 'kerkmis' verbasterd, namelijk tot kermis, nog altijd een belangrijk volksfeest. Sint-Jacobsmarkt en kermis waren in Gouda dan ook eeuwenlang twee woorden voor hetzelfde begrip. Maar niet alleen de mis ter herdenking van de patroonheilige werd een 'kerkmis' genoemd. In principe had elk gilde jaarlijks een kermisdag, waarop het gilde zijn eigen heilige herdacht. Op die dag werd eerst een plechtige hoogmis gehouden aan het broederschapsaltaar in de kerk; elk gilde had immers een eigen altaar. Daarna kwamen de gildenbroeders bijeen voor de gildenmaaltijd. Om het nóg ingewikkelder te maken: de kermisdag van een gilde of broederschap hoefde niet per se samen te vallen met de dag van hun beschermheilige. Zo had de Anthoniusbroederschap een reeks feesten rond 17 januari, de dag van hun schutspatroon, maar vierde kermis op zondag na Sint-Jansdag. Naar alle waarschijnlijkheid is de Jacobsmarkt dan ook voortgekomen uit een feest van een gilde of broederschap, maar dat hoeft dus niet per se een Jacobsgilde of Jacobsbroederschap te zijn geweest. Een jaarmarkt onderscheidde zich van de gewone dag- en weekmarkten doordat het een vrije markt was. Dan mochten ook kooplieden van buiten de stad er hun waren aan de man brengen. Om die reden kwamen de mensen uit de wijde omgeving naar de stad. Op de markt werden namelijk naast huisraad en tweedehands ldeding vooral zaken te koop aangeboden die er normaal gesproken niet verkrijgbaar waren. Overal rook je de geur van specerijen en allerlei lekkernijen. De boerinnen vergaapten zich aan de zijden stoffen en sieraden die de rijke mevrouwen uit de stad, maar soms ook zijzelf kochten. Er waren nieuwe vindingen te zien zoals de eerste verrekijkers en globes en goedgelovige 20
boeren en burgers lieten zich de smerige brouwsels van kwakzalvers goed smaken. Met zoveel publiek deden acrobaten, goochelaars, rolzangers en muzikanten eveneens goede zaken. Dierentemmers lieten tegen betaling exotische dieren zien, gewiekste bedriegers toonden wonderen der schepping als 'de vrouw met de baard' en een enkele keer was er een echte bezienswaardigheid, zoals een lam met zes poten. Het behoeft geen betoog dat er op zo'n jaarmarkt ook stevig werd gegeten en gedronken. Een bijzonder onderdeel van de SintJacobsmarkt was de driedaagse paardenmarkt. We vinden dit aparte marktonderdeel al vermeld vanaf de veertiende eeuw. Daarbij werden soms meer dan zeshonderd paarden te koop aangeboden, die allemaal per schip werden aangevoerd en in de haven gelost. Dat alleen al zal veel bekijks getrok-
P. BreugheI de jonge met feestgedruis én kerkelijke processie
ken hebben. Tijdens de paardenmarkt werden er allerlei wedstrijden georganiseerd en ze bleef dan ook in deze vorm vele eeuwen bestaan. Pas in de achttiende eeuw kwam er een belangrijke verandering, maar die bespreken we daar.
Een kermis was in de Middeleeuwen dus wel heel iets anders dan tegenwoordig. Het verband tussen godsdienstige feesten en economische activiteiten, vermengd met vertier is zonneklaar. Dat werd nog benadrukt door het oprichten van een kruis tijdens de jaarmarkt. Dat kruis stond bij de stadspoort of werd op de poortdeur bevestigd. Zolang dit kruis bij de poort stond golden er specifieke regels. Men sprak van de periode van 'marktvrede'. Tijdens deze marktvrede garandeerde het stadsbestuur de bescherming van ieders lijf en goed. Vreemdelingen werden binnen de stadspoorten toegelaten en mochten hun negotie op de markt aanbieden. Slechts in uitzonderlijke gevallen mocht iemand worden gearresteerd. Men sprak ook wel van 'mercatum liberum', oftewel vrijmarkt. Dit was dé gelegenheid voor ballingen om hun familie op te zoeken. Zolang de jaarmarkt duurde was de hele stad in feeststemming. Er werd nauwelijks gewerkt. Maar de jaarmarkt trok ook bedelaars, gauwdieven en beurzensnijders aan. Die moesten echter wel bedenken dat een vergrijp tijdens de jaarmarkt extra zwaar werd bestraft. Na afloop zag het stadsbestuur er nauwlettend op toe dat alle vreemdelingen en ongewenste gasten weer uit de stad verdwenen. Overigens kende Gouda nog een derde jaarmarkt, namelijk op 21 september, de dag van de heilige Mattheus. Deze Mattheusmarkt is nooit een groot succes geweest en werd in 1709 voor het laatst gehouden. We weten er verder dan ook niets over.
Onze Lieve Vrouw van Smarten Naast de vele broederschappen en gilden kende Gouda in de Middeleeuwen ook nog enkele 'devoties'. Deze hielden een bijzondere verering in stand. Een voorbeeld was de devotie van de Zeven Weeën of Onze Lieve Vrouw van Smarten, waarbij men stilstond bij de zeven smartelijkste momenten in het leven van Maria. De cultus, die gevierd werd op 15 september, was rond 1500 ingesteld en al rond 1510schreef het Goudse stadsbestuur er een processie voor uit. In 1521wordt zelfs een
speciale broederschap voor deze devotie vermeld, maar veel meer weten we er niet van.
Sint-Franciscusdag Op 4 oktober was het Sint-Fransiscusdag en dus feest bij de minderbroeders of franciscanen. Dan kwam de vicaris het Goudse klooster tussen de Hoefsteeg en de Vijverstraat bezoeken en werd hem daar een maaltijd aangeboden. Het stadsbestuur droeg daar de kosten van en in de stadsrekeningen vinden we daardoor een opgave van wat er verteerd werd: 32 pasteien, een karper, een snoek en de nodige haringen en verder 48 pinten wijn en 30 pinten most (tussenstadium tussen druivensap en echte wijn). In een ander jaar treffen we vergelijkbare spijzen aan, maar dan met twintig pinten malvezij (witte wijn van een bepaalde druif). Vlees stond nooit op de dis, want de minderbroeders hadden de gelofte van armoede afgelegd en vlees paste daar niet bij. Nog later, toen de Minderbroeders vanwege hun liederlijke gedrag in opspraak kwamen, werden de maaltijden nog eenvoudiger en ten slotte wordt er in de stadsrekeningen alleen nog maar melding gemaakt van wijn of bier. De Goudse bevolking lijkt van dit feest weinig meegekregen te hebben. Na de reformatie is de viering van Sint-Franciscusdag samen met de monniken en hun kloosters uit Gouda en de andere Nederlandse steden verdwenen, maar Franciscus zelf werd niet vergeten. In 1929 werd zijn feestdag wereldwijd omgedoopt tot Werelddierendag. Franciscus (1182-1228) genoot namelijk al sinds de dertiende eeuw grote faam als dierenvriend nadat hij onder andere tot de vogels had gepredikt en een vraatzuchtige wolf door middel van een verdrag tussen de wolf en de gedupeerde stedelingen tot vreedzamer gedachten had gebracht.
Allerheiligen en Allerzielen Deze twee feestdagen, op 1 en 2 november, zijn nog steeds nauw met elkaar verbonden. Op Allerheiligen viert de kerk de nagedachtenis aan alle heiligen en martelaren, vooral 21
van die heiligen die geen eigen feestdag hebben. Daags erna gedenken de rooms-katholieken met Allerzielen alle overledenen. Er wordt een requiemmis opgedragen, de nabestaanden leggen bloemen op het graf en in familiekring wordt er samen gegeten, bij voorkeur pannenkoeken. Beide feesten komen voort uit een heidens, vooral Keltisch feest, dat in de nacht van 31 oktober op 1 november werd gevierd. In de Keltische kalender was dat de nieuwjaarsnacht en omdat dan het oude jaar ten grave werd gedragen, meenden de Kelten, net als overigens de Romeinen tijdens hun Lemuralia, dat dan de onderwereld openstond. Ze waren ervan overtuigd dat die nacht de geesten van alle gestorvenen van het afgelopen jaar uit hun graven opstonden om een levend lichaam in bezit te nemen. Vandaar dat Halloween, dat op 31 oktober gevierd wordt, dus op Allerheiligenavond, veel 'enger' is: hierin is het Keltische element sterker bewaard gebleven. Het feest werd in Gouda wel gevierd, maar meer dan een aanwijzing dat er op kosten van de stad een maaltijd is genoten en dat de kastelein, de beheerder van het kasteel, daarvoor betaald werd, hebben we niet kunnen vinden.
kregen, blijkt dat het kennelijk nodig geacht werd veel 'blauw' de straat op te sturen. In de St.-Janskerk staat Sint Maarten in gebrandschilderd glas (nr.15) afgebeeld als bisschop die een gouden munt in de nap van
Sint Maarten In grote delen van het land wordt op 11 november nog altijd het feest van Sint Maarten gevierd. Het mag zich zelfs in een toenemende belangstelling verheugen, ook in Gouda. Het grappige is dat het feest daarbij, net als het sinterklaasfeest, zijn katholieke statuur aan het verliezen is en dat kinderen van alle gezindten deze kans om de snoeptrommel bij te vullen, aangrijpen. Zingend trekken ze met lampionnen van deur tot deur en halen snoep op. Het feest gaat terug op de heilige Martinus (316-397), die ooit zijn mantel deelde met een verkleumde bedelaar. In Gouda werd het feest ook gevierd, waarschijnlijk op dezelfde manier als elders. Details weten we niet, maar uit het feit dat na afloop maar liefst 239 'jonge schutters' een onkostenvergoeding van elk twee pinten wijn 22
!
Detail Glas 15, Sint Maarten, Stfanskerk
een bedelaar werpt. De schenker van het glas uit 1555 was een Utrechtse bisschop: Joris van Egmond en Sint Maarten is de beschermheilige van de stad Utrecht, vandaar ...
Sinterklaas En dan komen we bij het onvermijdelijke sinterklaasfeest. Dat er over het leven van de heilige Nicolaas vrijwel niets bekend is, heeft zijn populariteit nooit in de weg gestaan. We weten eigenlijk alleen maar dat hij in de vierde eeuw bisschop van Myra was, het huidige Turkse Demre. Al in de zesde eeuw werd hij
als heilige vereerd in het Byzantijnse Rijk en pas in de tiende eeuw ook in het westen. In de elfde eeuw werden zijn relieken overgebracht naar Bari (Italië), waarna zijn populariteit in West-Europa snel toenam. Binnen de kortste keren gingen de gelovigen met de heilige aan de haal, tot niet geringe ergernis van de katholieke kerk, die veel in het werk gesteld heeft om het volksfeest in te tornen. Tevergeefs. Aanvankelijk werd Sint Nicolaas nog vereerd zoals dat een heilige betaamt. Geheel volgens de traditie van kerkelijke feesten werd vanouds ook de avond voorafgaand aan de eigenlijke feestdag bij de viering betrokken. Vandaar dat wij tot op de dag van vandaag het sinterklaasfeest nog steeds op 5 december vieren, ook al was 6 december diens sterfdag en dus gedenkdag. Zogenaamde Sint-Nicolaasbroederschappen, religieuze verenigingen die de organisatie van de Sint-Nicolaasverering op zich namen, organiseerden op 6 december processies en gedenkmissen. Ook Gouda had zo'n broederschap die voor de kerkelijke viering zorgdroeg. Dankzij de vele wonderverhalen ontwikkelde Nicolaas zich echter tot de beschermheilige van de meest uiteenlopende groeperingen in de samenleving: zeelieden, dieven, kooplieden, prostituees, ongehuwde vrouwen, kinderen, enzovoort. Het bekendste verhaal is dat hij zijn drie buurmeisjes van de prostitutie redde door 's nachts ongemerkt een zak met goud door het open raam te gooien en de dames aldus van een bruidschat voorzag. Dat de Sint 's nachts heimelijk cadeautjes brengt, is op deze legende gebaseerd. De eerste schriftelijke vermelding van een meer 'volkse' sinterklaasviering komt uit Normandië en dateert van het begin van de dertiende eeuw. Een leraar van de plaatselijke kloosterschool verkleedde zich als Sint Nicolaas en ondervroeg de kinderen naar hun gedrag. Ongeveer vanaf dat moment gold Sint Nicolaas in heel Noord-Frankrijk als patroon van schoolkinderen en als opvoeder van de jeugd. Tijdens zijn feest
'verscheen' hij in een mirakelspel aan de kinderen, gaf geschenken aan de ijverige leerlingen en vermaande de luilakken. Ook kwam het in deze tijd voor dat leerlingen als verklede bisschoppen de straat op gingen en om geld bedelden, wat met wanordelijkheden gepaard kon gaan. Via de kloosterscholen hebben deze scholierenfeesten zich verder verspreid. Al snel raakte de volkse viering van het sinterklaasfeest wijd verbreid in heel Europa. In Nederland lezen we voor het eerst over de goedheiligman in 1360, als hij in de stadsrekeningen van Dordrecht voorkomt. De scholieren hebben die dag 'oerlof en zij ontvingen geld van de stad om zich te vermaken. Kom daar tegenwoordig eens om. Ook elders in ons land werd het feest op die manier gevierd, al vinden we er in Gouda geen spoor van. Op 5 december werden uit de arme kinderen van een stad een kinderbisschop en zijn assistenten gekozen. Deze
Ruïne van de bisschopskerkvan Sint Nicolaas te Myra
werden tot 28 december, het feest van de Onnozele Kinderen, rijkelijk bijgevoed en kregen allerlei geschenken. De andere kinderen kregen geld en een vrije dag om op 6 december feest te kunnen vieren, net zoals we dat hierboven in Dordrecht zagen. Ook hiervan in Gouda geen spoor. Ook de Noord-Fransekinderommegangen raakten bij ons in gebruik. Net als bij het Sint-Maartensfeest gingen kinderen in de vijftiende en zestiende eeuw op sinterklaasavond, soms verkleed als bisschop, in optocht door de straten en vroegen 'bisschopsgeld' aan de voorbijgangers. Dat geld gaven ze dan uit aan traditionele lekkernijen als vijgen, noten, 23
suikergoed, marsepein, 'honinctaert' en 'amandelbroot' waaruit de latere banketletters zijn ontstaan. Al dit lekkers en speelgoed voor de kinderen was te koop op grote sinterklaasmarkten. De wat oudere jongelui schonken elkaar harten van suikergoed en vrijers en vrijsters van speculaas. Sommige steden kenden zelfs een sinterklaaskermis. Vanaf ongeveer 1400gingen dergelijke markten soms wel tot middernacht door. De Goudse sinterklaasmarkt was te vinden Achter de Vismarkt. Gouda had namelijk een Sint-Nicolaasgilde van de marskramers - niet te verwarren met de veel aristocratischer Sint-Nicolaasbroederschap die hierboven werd genoemd. Dit gilde hield op 6 december een banket en een drinkgelag in herberg 'De Colf die Achter de Vismarkt (nr. 22-24) stond. In 1565 verhuurde het gilde de herberg aan Lambrecht Gerritsz en zijn vrouw Marritgen Dircksdr. In het huurcontract was opgenomen dat Lambrecht verplicht was om jaarlijks op SintNicolaasdag de gildenbroeders twee tonnen bier te schenken. Bovendien moest hij twee dagen lang de herberg met 'vrij vuur en licht' ter beschikking stellen en de tafel dekken voor de dekens en de overlieden van het gilde. Glaswerk, ruiten en wat er verder nog tijdens het feestmaal werd gebroken, kwam eveneens voor zijn rekening. De herberg De Colf dankte zijn naam aan de overdekte kolfbaan die eraan was verbonden. Ook de volwassenen vierden in de Middeleeuwen dus het sinterklaasfeest en vooral daar komen we weer veel oudGermaanse gebruiken tegen. Zo mochten mensen zonder levenspartner van vrienden, familie of juist van een stille aanbidder een grote 'vrijer' of 'vrijster' van koek verwachten. Al tijdens het Germaanse midwinterfeest vroegen jonge meisjes aan Wodan een afbeelding van hun nog onbekende toekomstige geliefde. Kleine uitvoeringen van zo'n 'claeskoek' of taaitaai werden 'klaasjes' of 'speculaasjes' genoemd. Iets anders wat teruggaat op het Germaanse geloof, is de van Wodan overgenomen gewoonte van de Sint om op een schim24
mel - zijn Amerigo heet dan Sleipnir - over de daken te rijden. Helemáál Germaans is Zwarte Piet. Dit is een onvervalste Germaanse 'boeman', een demon die door de heilige werd gedwongen om goede daden te verrichten. Op oude afbeeldingen zien we de dan nog onvrijwillige helper vaak aan de Sint vastgeketend. Ook Wodan liet zich helpen, namelijk door Nörwi, de zwarte vader van de nacht, die ook nog eens een roe droeg. Om het nog ingewikkelder te maken: de figuur die wij 'Zwarte Piet' noemen, stamt in feite uit een Germaanse traditie: het is niemand minder dan sinterklaas zelf in een demonische verschijningsvorm. Jammer voor degenen die zwarte piet als een 'Moors' negerslaafje beschouwen en hem als een racistisch symbool af willen schaffen, pieterknecht is dus net zo min Moors als de Sint Spaans is. Dat Spaanse, tenslotte, zit zo. Het Italiaanse Bari, waar nu de stoffelijke resten van Sint Nicolaas rusten, lag in het toenmalige Koninkrijk van de Beide Siciliën. Begin zestiende eeuw werd de latere Keizer Karel V daar koning. Bij de splitsing van zijn enorme rijk erfde zijn zoon Filips II Spanje, de Nederlanden en het Koninkrijk van de Beide Siciliën. Waarschijnlijk hebben de protestanten, in hun talloze pogingen het sinterklaasfeest uit te bannen en de heilige in een kwaad daglicht te stellen, hem als inwoner van het rijk van Filips II en dus als Spaans voor willen stellen. En dat de Spanjaarden hier indertijd niet populair waren, behoeft geen betoog.
Midwinter of Sint-Thomas Het echte midwinterfeest viel bij de Germanen op 21 december, het begin van het bij het nieuwjaarsfeest genoemde Joelfeest. Vóór de hervorming van de liturgie werd op deze dag het kerkelijke feest van de apostel Thomas gevierd, tegenwoordig op 3 juli. Thomas was de apostel die niet wilde geloven dat Jezus uit het graf was opgestaan, totdat hij hem met eigen ogen zag en gedwongen werd met zijn handen de stigmata, de kruiswonden van Christus, aan te
raken. Thomas is de patroonheilige van de architecten, de landmeters, alle bouwvakkers, de theologen en de blinden en wordt aangeroepen tegen rugpijnen en voor een goed huwelijk. Er zijn twee bekende feesten op deze dag. Ook al hebben we van geen van beiden een spoor kunnen vinden in Gouda, zijn ze te aardig om ze niet te vermelden. In het zuiden van ons land sloten tot in de twintigste eeuw kinderen hun ouders op of bonden ze vast aan een stoel. Hetzelfde deden dienstmeisjes met hun werkgeversen leerlingen met hun onderwijzers. Als de slachtoffers riepen om vrij gelaten te worden, deden de daders of ze hen niet kenden, net als Thomas. Pas als er snoepgoed of een vrije dag beloofd werd, liet men de geboeiden vrij. Een ander feest was het thomasluiden, meestal van 21 tot en met 31 december en dan niet zelden van 's morgens 6 uur tot 's avonds 8 uur. Iedereen hielp mee en vooral voor de jongelui was het een hele toer om de klokken zo regelmatig mogelijk te laten beieren.
Kerstmis
christendom in de eerste eeuwen van haar bestaan veel concurrentie aandeed, namelijk de Mithrascultus. Mithras was een oude Iraanse en later Perzische godheid van het licht. Op het moment dat de Romeinen met de cultus in aanraking kwamen had Mithras zich ontwikkeld tot zonnegod. In de Romeinse tijd verbreidde de Mithrascultus zich over het gehele rijk, tot in Engeland toe. Ook de geboorte van Mithras werd gevierd op 25 december. In de eerste eeuwen van onze jaartelling was deze sterk oosters getinte en zeer mystieke godsdienst de meest geduchte concurrent van het christendom. De volgelingen maakten gebruik van donkere, onderaardse ruimten die met wierook gevuld werden. Nogal wat Romeinse keizers probeerden de cultus te bevorderen, niet in de laatste plaats omdat ze zich soms met de godheid identificeerden. In de vierde eeuw werd de cultus verboden en geleidelijk verdrongen door het christendom. Intussen had de opkomende christelijke kerk echter wel veel uiterlijke kenmerken van de cultus overgenomen, waaronder de geboortedatum van Mithras en het overvloedige gebruik van wierook.
Met het christelijke kerstfeest, dat eigenlijk maar één dag duurt, herdenken we tegenwoordig de geboorte van Christus. Een geboortedatum van Jezus van Nazareth is echter niet overgeleverd en in de eerste eeuwen van haar bestaan vierde de kerk de geboorte, de doop en de aanbidding samen op 6 januari. Pas later, in de vierde eeuw, heeft men daar drie aparte feestdagen van gemaakt, namelijk de geboorte op 25 december, Driekoningen op 6 januari en de doop op 12 januari. Dat de geboorte op 25 december terecht kwam, is geen toeval. Ten eerste wás dat al een belangrijke bestaande feestdag bij de Germanen, die op die dag, de dag van de midwinterzonnewende, de terugkeer van het licht vierden. De versierde kerstboom, de kaarsjes, de hulstversiering, het kussen onder de mistletoe: het zijn maar enkele van de vele heidense kenmerken die
Wat nu tweede kerstdag is, is eigenlijk de feestdag van Sint Stefanus. Voor zover wij weten zijn daar alleen in Drenthe tradities
we bij het kerstfeest nog altijd herkennen.
mee verbonden.
Maar nog belangrijker voor die nieuwe datum was een andere godsdienst, die het
Op 28 december werd dan nog het feest van de Onnozele Kinderen gevierd. Op die dag
De kindermoord te Bet!ehem
25
herdacht men de kindermoord te Bethlehem: koning Herodes van Palestina had vernomen dat er in Bethlehem een 'nieuwe koning' was geboren en gaf daarom opdracht alle jongetjes van twee jaar en jonger te doden. We weten opvallend weinig over de viering van het kerstfeest in Gouda. Net als elders werden er geschenken uitgewisseld. Zo schonk het stadsbestuur op kerstavond pinten wijn aan de vier burgemeesters en de zeven schepenen, aan de stadsheer, de tresoriers, de weesmeesters, de boden, de klerken, de rentmeester, de organist, de deken, de onderpastoor, de schoolmeesters en de tollenaar.
Kerkwijdingen Naast de jaarlijks weerkerende kerkelijke feestdagen waren er ook incidentele. Op 19 maart 1413 werd de Sint-Janskerk met de uitbreiding van het kerkhof gewijd door Matthias, vicaris-generaal van de bisschop van Utrecht. Dat was uiteraard veel eerder ook al gebeurd en het zou ook daarna nog enige malen plaatsvinden, maar dit is de vroegste datum van een kerkwijding in Gouda die ons is overgeleverd. Elke keer namelijk, als een katholieke kerk wordt vernieuwd of uitgebreid moet hij geheel of gedeeltelijk opnieuw gewijd worden. In dit geval was de oude kerk gesloopt en herbouwd. Een uitgebreid ritueel maakte haar nu definitief geschikt voor de eredienst. Het gebouw wordt als het ware van de gewone, aardse wereld afgezonderd en aan God gewijd. Van de kerkwijding in 1413 weten we dat rond de kerk twaalf kaarsen werden aangestoken. Daarop trokken de bisschop en andere celebranten hun liturgische gewaden aan. Bij de deur van de kerk aangekomen sloeg de bisschop driemaal met zijn staf op de drempel, waarbij hij de antifoon Tollite portas principes vestras (Heft, poorten, uw hoofden omhoog) zong ( psalm 23). Nadat de deur was geopend, gingen de celebranten naar binnen, onderwijl de woorden Pax huis domui (Vredevoor dit huis) prevelend. Na nog enke26
le rituelen voerde de priester bij het altaar de wijding van het wijwater uit, waarbij water met zout en as werd vermengd. Een exorcisme werd uitgesproken over het water en er werd driemaal een kruisteken over gemaakt. Vervolgens werd de gehele kerkvloer ermee besprenkeld.
Blijde incomste De meeste middeleeuwse feesten waren kerkelijk, maar niet alle. Zo ging bijvoorbeeld de inhuldiging van een nieuwe graaf of vorst met grote, feestelijke plechtigheden gepaard. Tot 1397 had Gouda een eigen stadsheer en kwam de graaf hier niet, maar nadat het economisch en strategisch belangrijke Gouda in 1397 door de graaf was geërfd, ging het prompt tot de grote steden van Holland behoren. Bovendien dienden de kastelen van Gouda en Schoonhoven de graaf vaak als verblijfplaats als hij in het oosten van Holland was. Gouda werd dus regelmatig in het reisprogramma opgenomen; een graaf zat namelijk nooit stil en was bijna voortdurend op pad door zijn gewest. Maar de inhuldigingsreis was de belangrijkste. Na de aanvaarding van zijn functie ging een nieuwe graaf of vorst op een soort staatsbezoek langs de belangrijkste steden om zijn gezag te doen gelden en zich van hun steun te verzekeren. Zo'n 'blijde incomste' was peperduur, maar toch deden steden de grootste moeite om de nieuwe vorst over te halen tot een inhuldiging in hun stad: het verhoogde het prestige en het politieke gewicht van de stad, maar ook die van de burgemeesters. We zien Goudse afgezanten dan ook regelmatig naar andere steden afreizen als daar een graaf of vorst gehuldigd wordt, zowel om acte de présence te geven als om de vorst tot een komst naar Gouda te bewegen. In totaal hebben in Gouda twee inhuldigingen plaatsgevonden, namelijk die van Filips de Schone in 1497 en die van zijn vader Maximiliaan van Oostenrijk in 1481.Eerst de zoon en dan de vader? Dat zat zo: in 1493 werd Maximiliaan tot keizer van het Groot-
Duitse Rijk uitgeroepen. Het bestuur over zijn andere gewesten droeg hij over aan zijn zoon Filips. Deze hield in verschillende steden, waaronder in 1497 in Gouda, een blijde incomste. Vier jaar later volgde de keizer zelf. Volgens het stedelijk privilegeboek kwam op 19 juli 1497 'Hartoge Philips, de Vader van Keyser Karel de Vijfde binnen der Goude, als Grave van Hollant ende wiert daer mit groote
De vorst bezoekt zijn onderdanen. Prins Karel op bezoek in Brugge. De stadspoort is behangen met blauw laken en versierd met wapenschilden
magnificentie ontfanghen'. De pracht en praal van de hertog en zijn gevolg moet de verbeelding van elke Gouwenaar getart hebben. De bevolking staarde sprakeloos naar een onafgebroken sliert edelen en adellijke dames in zijde, fluweel en goudbrokaat, gezeten op paarden die al even rijk waren uitgedost. Erachter geharnaste ridders, raadsheren en andere hoogwaardigheidsbekleders, die naar alle waarschijnlijkheid rijker waren uitgedost dan enige Goudse ridder of burgemeester ooit gekleed was gegaan. Maar ook het gewone personeel nam een graaf of vorst met zich mee op reis en dus zagen de Gouwenaars ook roedragers, fouriers, koks, kamerlingen, messagiers, tortijsdragers (toortsdragers), deurwaarders, een 'pentier'(opzichter over de bakkerij), een bottelier (opzichter over de drank) en personen 'die mijns tsheren cleder wassen' en 'die mijns tsheren cleder antreckeri'. In andere beschrijvingen van blijde incomsten worden nog deurwaarders (wachtposten), pijpers en herauten (muzikanten), busdragers (schut-
ters), (h)artsiers (boogschutters), voetgangers, stokdragers, pages, trompetters, een kok, een vleeshouwer en een kelderbewaarder genoemd. Soms reden in de stoet ook afgevaardigden mee van andere steden, bijvoorbeeld om hun trouw aan de vorst te demonstreren, zoals in het geval van het bezoek van Maximiliaan aan Gouda in 1481. Toen reden delegaties uit Dordrecht, Delft, Amsterdam, Alkmaar, Rotterdam, Schiedam, Gorinchem en Hoorn mee. De stoet van Filips de Schone passeerde in 1497 een erewacht van 'sonnescuts', gelicht uit de Goudse schuttersgilden en hij werd bij de Dijkspoort door het stadsbestuur ontvangen. Na enkele toespraken kreeg de vorst de net nieuw gemaakte stadssleutels overhandigd, als symbool van Gouda's onderdanigheid, waarna hij door de feestelijk versierde stad werd geleid. Met vijftien wagens had het stadsbestuur 'rneyen' (dennengroen) en ander groen aangevoerd uit het Nieuwerkerkse bos. Op het marktplein aangekomen, huldigde de Goudse gemeenschap haar nieuwe vorst en legde de eed van trouw af bij monde van de oudste burgemeester. De vorst stond voor het stadhuis, dat toen nog geen bordes had maar al wel een trap met twee palen met leeuwenkoppen. Filips stond op een 'gulden laken' met daaronder een rood lakens tapijt. Hij bevestigde met een eed de stedelijke handvesten, waarna het aanbieden van de geschenken volgde. Twintig Vlaamse ponden werden uitgegeven voor de aankoop van twee paarden, getuigd met vergulde tomen. Na dit hartelijk welkom ging het grafelijk gezelschap met begeleiders naar de SintJanskerk voor het bijwonen van een korte dienst. Op zeker moment moet er voor het hoge bezoek een toneelstuk zijn opgevoerd. De 'retorikers' of rederijkers, waarover straks meer, hadden namelijk toestemming gekregen om het spel van de ZevenWeeën van Onze Lievevrouw te spelen. Er moet nogal een fiks toneel gebouwd zijn, want men had alleen al tien wagens met hout nodig om het podium te maken waar het spel op gespeeld werd. 27
Na bewondering van al dit fraais toog de hertog naar zijn logement. Dat lijkt een gewoon woonhuis te zijn geweest, waarschijnlijk met het oog op de veiligheid. Karel Ven Filips II zouden dat een halve eeuw later in elk geval
37 'sonnescuts', voorafgegaan door hun 'scutwimpel' die voorzien was van nieuwe zijde en franje. Na afloop van het bezoek aan Gouda begeleidden 24 schutters hem tot aan Leiden.
Karel Ven zijn gevolg tijdens de 'blijde incomste' in Valenciennesin 1540
eisen. In een van de Goudse rekeningen lezen we dat er kosten zijn gemaakt voor 'de kamers dichtmaken waarin Mijnheer logeren zou'. 's Avondswerd de stad verlicht door duizenden pektonnen, fakkels en toortsen. Toortsen waren meestal vervaardigd van anderhalf pond was, met een lont. Zij brandden uiteraard langer dan fakkels of 'turcken' (toortsen), die van kabels en touw in elkaar waren gedraaid en in pek gedrenkt. Overal in de stad hoorde men het gedonder van het eregeschut op de Veerstal en het beieren van de klokken, Bij een inhuldiging was een belangrijke rol weggelegd voor de stedelijke schutters. Zij haalden de vorst of graaf binnen, bewaakten hem en begeleidden hem ook weer de stad uit, in onrustige tijden zelfs helemaal tot aan het volgende reisdoel. Dit ophalen en begeleiden had zeker in de vijftiende eeuw nog een militaire functie. Enig machtsvertoon kon soms geen kwaad en zo werd Maximiliaan in 1481 door het stadsbestuur van Gouda uit Rotterdam opgehaald met 28
De stad had zich in 1497 geweldig uitgesloofd. De straten waarlangs de stoet reed, waren opnieuw verhard. De Markt was opnieuw bestraat. De ornamenten van het stadhuis en andere monumenten werden onderhanden genomen. Ene Frans de beeldesnider moest het wapen van Bourgondië vermaken op 't Hoeft (het havenhoofd) en de leeuwen aldaar repareren. Samen met Clement de steenhouwer werkte hij aan 'Onsse Vrouwe ende andere beelden voer stedehuys staende' en aan 'den leeuwen an de stedehuys ende an de pilaren'. De afwerking nam Claes meester Goessen voor zijn rekening. Hij schilderde het stadswapen, plamuurde een engel op de Veerstalpoort of op een toren aldaar en maakte een gouden kroontje voor hetzelfde Mariabeeld dat Frans de beeldhouwer net had gerepareerd. Het moet haast wel gaan om het Mariabeeldje dat in de nis boven de ingang van het stadhuis stond. Ook beschilderde hij dat beeldje en tevens de beelden van 'hertoghe Kaerle ende sijn huysvrouwe' aan de stad-
met een swart sijde cleedt met gouden en swarte franiën en koorten rontsomme' hield hij zijn intocht, voorafgegaan door de stedelijke schutterij. Op de Markt voor het stadhuis werd het paard tengevolge van het opdringende publiek schichtig en raakte met zijn voorbenen verward in de franje van het dekkleed, met als gevolg dat er een stuk afscheurde. Een Goudse schippersknecht, Dirck Andriesz alias de Utrechtsman, raapte dit stuk op en bewaarde het nog vele jaren. De stad was ter ere van de nieuwe landvoogd feestelijk versierd en het raadhuis met rood laken behangen. Acht dagen verbleef de graaf te Gouda, op 19 augustus vertrok hij
Maximiliaan 1 aan een Vredesbanket in Brugge, 16 mei 1488
huisgevel. Een andere schilder, Hendrik, nam de afwerking van 'den engel die an den toorne op 't Hoeft staet' en van het 'wapen van hertoghe Philips staende buten op 't Hoeft'voor zijn rekening. Het stadhuis en de Veerstalpoort kregen nieuwe weerhanen. Tenslotte werd Dirck Claeszoon betaald om een 'tavereel' te schilderen waar het wapen van hertog Filips in voorkwam. Aan het versieren van de particuliere huizen waren geldprijzen verbonden: 'Gesconken Machtelt Jacobs Clementsdochter omdat sij 't schoenste hadde voir haer huys, doe Hertoghe Philips hier was'. De prijs? Een ton bier! Robert Dudley, graaf van Leicester
De graaf van Leicester bezoekt Gouda Een kleine eeuw later, op 11 augustus 1586 vormde de Markt opnieuw het decor voor een hoog bezoek. Toen bracht Lord Robert Dudley met zijn gevolg een bezoek aan Gouda. Na de dood van Willem van Oranje was hij in 1585 door de Staten Generaal uitgeroepen tot landvoogd over de Nederlandse gewesten. Met 'grote pompe en magnificentie, sittende te paert, welck:paert behangen was
weer 'geconvoyeert door twee compagnieën burgers (schutters) op wagens sittende naar Utrecht, nemende van de landluyden onderwegen haer [e]enden, gansen, hoenderen ende duyven ende voorts alles wat sij draegen conden, achtervolgende (volgens) crijghsgebruyck, doch werden van twee persoonen up een wagen sittende met geldt gevolgd, die de landluyden contenteerden, te vreede stelden ende alles vereffenden'. 29
De stadsheren De bewoners van het kasteel in de stad - of dat nu de eigenlijke bewoners of de kasteleins (beheerders) waren, hadden geen beroerd leven. Zolang ze niet op reis waren en er geen oorlog was, natuurlijk. Ze stonden vroeg op en begonnen de dag met paardrijden. Ze gingen naar de ochtendmis en namen een ontbijt. Daarna gingen ze met hun adviseurs en tresoriers aan het werk, ontvingen gezanten en hielden raad of audiëntie. Na gedane zaken brachten ze de rest van de dag door met inspectietochten of ze gingen op jacht. Bleven ze op het kasteel, dan konden ze kolven of kaatsen tot het middagmaal. Of, afhankelijk van het weer, een stukje gaan zeilen of schaatsen. De rest van de middag werd er naar muziek geluisterd, gekaart, geschaakt of gedanst. Dan kwam de avondmaaltijd, wederom met muziek en vaak ook met dans. De rest van de avond werd verhalenvertellend, dansend, mimespelend of met verkleedpartijen doorgebracht. Lezen was er niet bij: die bezigheid was beneden de waardigheid van een kasteelbewoner. Dat was meer werk voor klerken, priesters en geleerden. Op bijzondere avonden kwamen troubadours en rondreizende herauten, waarzeggers, goochelaars en acrobaten helpen met het doden van de tijd. Zij brachten ook nieuwtjes van elders mee en fungeerden nog wel eens als spionnen. Maar het leukst was het voor de grote heren om elkaar te onthalen in taveernen, daar partijen en feesten te geven en dan stevig te drinken. Dan wilde het nog wel eens gebeuren dat men zijn kostbare kleren moest verpanden om de rekening te kunnen betalen. Onder andere Jan van Blois is dat wel eens overkomen. Het leukste en meest ridderlijke vermaak, waar ook de bevolking nog wat aan kon beleven, was het riddertoernooi. Aanvankelijk werden dames geweerd omdat zij natuurlijk niet tegen bloed konden, maar toen dat mee bleek te vallen, ontdekten de heren dat de aanwezigheid van de dames juist een hoofs tintje aan het rauwe machogebeuren gaf. De ridderspelen gingen namelijk gepaard met 30
alle mogelijke pracht en praal. Uiteraard waren ze zeer kostbaar. En gevaarlijk. Op een gegeven ogenblik vielen er zoveel slachtoffers dat de toernooien door koningen en pausen werden verboden: ze hielden geen vechtjas meer over.In 1240bijvoorbeeldkostte een toernooi in Nuijs aan zestig knapen en
Toernooien, een geliefd doch ruw tijdverdrijf in de Middeleeuwen
ridders het leven. Of er in Gouda ooit riddertoernooien zijn gehouden, is ons nergens gebleken. Jachtpartijen waren er hier wel. Dat lijkt ook een beetje de functie van het kasteel voor de Bloisen en latere eigenaren te zijn geweest. Het kasteel was een prachtig startpunt voor de reigerjacht. Die reigers kweekte de kasteelheer zelf in heuse reigerkwekerijen in het Goudse Bos.Als er dan eenjachtgezelschap kwam, werd er een flinke partij losgelaten. Omdat er altijd meer reigers geschoten werden dan men op kon eten, maar vermoedelijk ook wel omdat een reiger met zijn wat tranige smaak geen delicatesse is, werden ze na afloop royaal uitgedeeld.
De schutters De inwoners van een middeleeuwse stad zorgden zelf voor de verdediging ervan. Zoiets als een landleger ontstond pas in zekere zin in de zeventiende eeuw en officieel pas in 1907. Alle mannelijke burgers van achttien tot zestig jaar konden onder de wapenen worden geroepen en ieder bracht zijn eigen wapenrusting mee. De armen
Het Doelengebouw aan de Lange Tiendeweg (1984)
hanteerden stokken, dorsvlegels en ander gereedschap, maar de rijke burgers konden zich echte wapens veroorloven. Zij vormden de schutterij, een elitaire club van rijke, goed bewapende burgers die de nodige voorrechten genoot. We kwamen de schutters hierboven al tegen in het exclusieve gezelschap van de kasteelheer. Gouda telde twee en korte tijd zelfs drie schutterijen. Elke schutterij had een eigen
'doelen' of kazerne, gelegen aan de stadsvesten. Die waren uitermate geschikt om als oefenterrein te worden gebruikt. De oudste schutterij was die van de voetboogschutters met Sint Joris als schutspatroon. De handboogschutters vormden pas een eeuw later een schutterij onder patronaat van Sint Sebastiaan. Verder onderscheidde men jonge en oude schutters, naar leeftijd. Later, in de vijftiende eeuw, slaan de termen 'jonge' en 'oude schutters' op het stichtingsjaar van de twee schutterijen. De schutterij van Sint Joris was dan de oude, die van Sint Sebastiaan de jonge. In de zestiende eeuw kwam er nog een derde schuttersgilde voor degenen die een vuurwapen hanteerden: 'busschuiten' of 'kloveniers'. Omdat we al snel niets meer van dit gilde horen, neemt men wel aan dat het spoedig opging in het Sint-Jorisgilde. Behalve schieten was er nog iets waar de schutters goed in waren: drinken! Niet voor niets betaalde het stadsbestuur hen voor verleende diensten steevast uit in aanzienlijke hoeveelheden wijn. Eten en drinken wordt uiteindelijk zelfs hun specialiteit Een beschilderd kamerscherm in museumgoudA laat een schuttersmaaltijd zien in het Doelengebouw aan de Lange Tiendeweg dat dateert uit 1763. Deze maaltijden bevorderden de 'broederzin' en de echtgenoten van de officieren waren altijd van de partij. Totdat
Schuttersmaaltijd in de Doelen, collectie museumgoudA
31
een 'ontaarding en verbastering' optrad, zoals stadshistoricus De Lange van Wijngaarden het beschrijft. De stoere schutters veranderden in heertjes met bepoederde pruiken, die hun voeten warmden aan stoven en in plaats van hun huisvrouwen maîtresses lieten aanzitten aan de tafels met 'marsepijnen, sucaden en geconfyte appelen'. Als er tenslotte geen hap of druppel meer bij kon, werden de 'hoge heren' in koetsen gehesen en als slappe vaatdoeken op de stoep van de echtelijke woning gedeponeerd. Eerst aan het eind van de achttiende eeuw werd het enkele leden van de krijgsraad te gortig. Zij deden hun beklag en stap voor stap keerde men 'tot den aartsvaderlijken eenvoud terug'.
De rederijkers In de veertiende eeuw ontstonden in Vlaanderen en Noord Frankrijk gezelschappen van amateur-dichters, zogenaamde Chambres de Rhétorique, die allerlei festiviteiten opluisterden met hun dichtwerken en toneelstukken. Zij vormden een soort broederschappen die zij 'kamers' noemden. Dankzij hun grote succes breidde het verschijnsel zich spoedig uit naar de Nederlandse gewesten. Uiteindelijk zijn de rederijkers een typisch Nederlands verschijnsel geworden. Men onderscheidt 'vrije' en 'onvrije' kamers. De 'vrije' kamers werden door het stadsbestuur erkend en kregen jaarlijks een bedrag uit de stadskas voor onkosten als kamerhuur en reiskosten. Vaak hoefden zij geen belasting op bier te betalen. Een 'onvrije' kamer genoot deze voordelen niet. Rederijkerskamers tooiden zich met bloemennamen en een motto. Ze speelden een belangrijke rol in het openbare culturele leven en waren betrokken bij kerkelijke en wereldlijke feestdagen, zoals kermissen, jaarmarkten en loterijen. Daarnaast werden er wedstrijden tussen rederijkerskamers uit verschillende steden georganiseerd. Van heinde en ver kwamen bezoekers die de optredens wilden zien naar de organiserende stad. De winnaar kreeg een zilveren schaal en mocht het jaar erop de 32
wedstrijd organiseren. Vanwege de grote toeloop was steden er veel aan gelegen de wedstrijd te winnen, ongeveer zoals bij voetbal nu. Tot de reformatie was er echter ook een risico. Veel rederijkers waren namelijk van antikatholieke signatuur en droegen openlijk of in bedekte termen hun protestantse denkbeelden uit. In Gent heeft dat in 1539 zelfs tot een opstand geleid, waarna een van de Gentse burgemeesters toen naar Gouda is uitgeweken. De Goudse rederijkers waren allesbehalve onbetekenend. De grootste en belangrijkste kamer noemde zich De Goudsbloem. Haar motto was 'Uitjonsten begrepen', wat zoiets betekent als: 'Uit goedgunstigheid ondernomen'. Hij is mogelijk al in 1436 opgericht en was daarmee een van de oudste Hollandse kamers. Zeker vanaf het begin van de zestiende eeuw was het een vrije kamer, gezien de toekenning van een jaarlijkse subsidie. Ook het stadsbestuur was er dus veel aan gelegen dat de rederijkerij in Gouda bloeide. De andere twee kamers, De Geele Fiolette en De Balsembloem, hebben maar kort bestaan. Beide zijn uiteindelijk met De Goudsbloem samengegaan. De rederijkers van De Goudsbloem hadden hun onderkomen in de voormalige Grote of Latijnse School op de plaats waar nu Arti Legi (Markt 27) staat. Tot de Opstand leverden de rederijkers een belangrijk aandeel in processies. Op een soort praalwagen of een tijdelijk podium voerden de rederijkers een wagenspel of een toneelstuk met een religieus of moraliserend thema op.
Loterijen Meer nog dan onze uitzendingen van de trekking van de Postcodeloterij of Lotto Weekend Miljonairs waren loterijen in de Middeleeuwen en de Gouden Eeuw een absoluut volksvermaak. Ten eerste waren Hollanders dol op gokken, ten tweede werden loterijen bijzonder feestelijk georganiseerd. Ze werden voor het eerst georganiseerd in het midden van de vijftiende eeuw,
Loterijprent
Oude Kerk 1558 (Kon. Oudheidkundig Genootschap)Amsterdam
aanvankelijk om ambten te verloten of schulden af te lossen, maar al spoedig gaat het er vooral om geld in te zamelen voor de bouw, verbouwing of wederopbouw van een kerk, een weeshuis of gasthuis. Zo hielden het Oudemannenhuis en het Catharina Gasthuis te Gouda in 1609 een gezamenlijke loterij, omdat beide instellingen plannen tot nieuwbouw op tafel hadden liggen. Voor een loterij moest altijd toestemming worden gevraagd aan de regerende vorst, om te voorkomen dat ze gelijktijdig zouden plaatsvinden. Als voorbeeld nemen wij de loterijen die in 1554 en 1563 gehouden werden na de fatale kerkbrand van 1552. Het volledige interieur, alle vensters en de complete kapconstructie waren verloren gegaan en er was aanzienlijke schade aan natuurstenen onderdelen van het bouwwerk zelf. De kerkmeesters kwamen een week na de brand al met plannen om geld en goederen ten bate van de herbouw in te zame
len. De Goudse bevolking gaf in 1552 gul haar gouden en zilveren kostbaarheden en ook andere bronnen werden aangeboord. Het is opmerkelijk dat zo kort voor de reformatie nog zo royaal aan het kerkelijk instituut geschonken werd, want er leefde al veel ongenoegen onder de gelovigen. Maar de schade was groter dan met de schenkingen hersteld kon worden; in 1554 organiseerden de kerkmeesters daarom een loterij en in 1563 nog een op wat uitgebreidere schaal. Het begon met de verspreiding van 'loterijkaarten', op perkament geschilderde prenten van de te herbouwen kerk, die als affiche dienst deden. Daarop stond een dringende oproep om het goede doel te steunen en aan de loterij deel te nemen plus de nodige informatie voor een goed verloop. De prijs van een lot was 'een stuver brabants' en bij aankoop van vier loten kreeg je het vijfde gratis. De verkoop begon op 19 februari 1554 33
en eindigde op 5 augustus 's avonds om tien uur, na het slaan van de klok. Wie een lot kocht, moest het zodanig 'handtekenen' dat er geen twijfel over de eigenaar kon bestaan. De aardige gewoonte was nu dat iedereen een gedichtje maakte waarin zijn of haar naam voorkwam, meestal tweeregelig, maar soms ook meer. Zo'n gedichtje heette een 'prose' of een 'avysDe verkopers onderhielden een nauwkeurige administratie van het aantal loten dat iemand kocht, compleet met lotnummer, naam van de inlegger, straat, woonplaats en beroep of soms de naam van een huis of klooster. Pas als de verkoop van loten was begonnen, stelden de lootmeesters de prijzen vast. In 1554 was de hoofdprijs een paternoster van rode koraalstenen 'wegende 221/2 loot ende noch een gestricte riem' (1 lood was gelijk aan circa 15 gram). De tweede prijs was een zilveren paternoster met een verguld kruis, een zilveren ketting met een vergulde roos en een rood koralen paternoster met vijf grote vergulde tekens. Op een ander biljet stond een hoofdprijs van zes zilveren bekers en een zilveren kop met drijfwerk en als tweede prijs een zilveren schaal. Het gebeurde wel dat de prijzen bezichtigd konden worden, hetzij onder bewaking, of in de vorm van geverfde replica's van hout. Uiteindelijk vond de buitengewoon feestelijke trekking plaats. Het evenement vond plaats op de Markt en werd ingeluid met een gekostumeerde optocht met muzikale begeleiding. Daarna begon de eigenlijke trekking, waarbij álle rijmpjes werden opgelezen. Rederijkers streden om de eer wie op de fraaiste wijze kon zingen of declameren. Maar vooral de gedichtjes zelf waren een bron van vermaak voor de gehele bevolking en het voorlezen duurde soms vele dagen. In ons geval begon de trekking op 10 augustus, de dag van Sint Laurentius, om één uur 's middags '[ ... ] ende [zal] niet ophouden voer dat het laeste briefke op ghelesen sal sijn', Het zou uiteindelijk 5 september worden ... De groepen 'treckers' en 'roupers' losten elkaar om de vier uur af. Inzendingen waren alleen dan geldig als de 34
deelnemer zijn geld in de gesloten envelop had gedaan met op de envelop zijn of haar naam en het gedichtje. Dat de mensen de gelegenheid nog wel eens aangrepen om hun hart te luchten leidde tot de voorwaarde dat niemand'[ ... ] en sal spitich of oneerbaerlijk of scempich in sijn avysen schrijven, op die verbuerte van sijn prijsen, want alsulken en behoort niet prijsweerdich te sijn'. Of, in hedendaags Nederlands: wie aan het schelden sloeg of het nodig vond de kerk belachelijk te maken, verloor zijn aanspraken op een eventuele prijs. Nodeloos te zeggen dat er altijd lieden waren die dat koud liet en die de gelegenheid te baat namen om voor slechts één stuiver hun hart te luchten, in de wetenschap dat het luidkeels werd voorgelezen voor de hele bevolking en dat iedereen het de volgende dag zou doorvertellen. Zo'n kans laatje niet liggen en gelukkig zijn daarvan fraaie voorbeelden bewaard gebleven. In Vlaanderen leidde dat tot een verbod op al te schunnige rijmpjes, zoals: Treckerlaet u trecken staen Wilt lichtelicken (vlug) thuuswaert gaen De paepen van der kercken Liggen thuus met u wijf en wercken En wat te denken van de volgende: Een oudt wijf zat in een zethele Zij vaechde huer schitgat met netelen
Ende zij riep overluut Zit den duvele in dat kruut De loten werden na afloop van het hele evenement aan een draad geregen, de winnaars aan de ene, de 'nieten' aan de andere kant. Zo werden ze een half jaar lang bewaard, samen met de boeken waarin ook de rijmpjes waren genoteerd '[ ... ] om alle twist te schuwen ende die waerheyt te weten'. Mocht iemand na afloop de gang van zaken willen aanvechten, dan kon de organisatie terugvallen op een gedegen administratie. Van de loterij van 1563 is de gehele admini-
stratie bewaard gebleven en daardoor zijn we in het gelukkige bezit van de namen van de inleggers en hun rijmpjes. Daaruit blijkt ten eerste dat de meeste loten in Gouda en omgeving zijn verkocht, maar ook in Leiden, Delft, Haarlem, Amsterdam, 's-Hertogenbosch, Gent, Leuven, Mechelen en Antwerpen. Verder blijken jong en oud, arm en rijk, burgers en geestelijken, mannen en vrouwen te hebben meegeloot en vooral: meegedicht. Uit het unieke resultaat spreekt zowel gevoel voor humor als devotie. De dichters van het eerste voorbeeld hebben de bedoeling van de lootmeesters in elk geval goed begrepen.
Ende dryncken den wijn die claer is Wat gebreect hem dan een boers (beurs) die wel swaer is? En ten slotte nog Jannegin Jaeppen, die de ware bedoeling weer wel begrepen heeft: Hyer compt Jannegin ]aeppen, wilt wel verstaen, Om een nyeuwe kerck is 't haer gedaen. Up al sulcken mening (met dat doel) gaet sy in leggen, Cryght sy nyet, wat valt er up te seggen?
Aldus schrijft de claviger (conciërge) van de Latijnse School, waarbij zij aangetekend dat met 'de jongste dag' de dag des oordeels wordt bedoeld.
Er waren drie 'treckers' om de prosen of avysen op te lezen en drie 'roupers' die met luide stem verkondigden of het gelezen avys een prijs had of niet. Drie trompetters en een trommelslager zorgden voor een feestelijke stemming en 's avonds ging de vertoning gewoon door, maar dan bij het licht van fakkels. Het resultaat was helaas niet om over naar huis te schrijven. Niet minder dan 1370 inleggers kochten samen 11.867loten en 1296 van hen voegden er een rijmpje bij. Maar de opbrengst bleef steken bij f 925 en 3/4 stuiver. Misschien kwam dat omdat men direct na de brand al zo royaal goud en sieraden had geschonken. Of waren het de godsdiensttwisten die in 1563 steeds voelbaarder werden? Het is echter opmerkelijk dat de eerste inzameling in 1552 zoveel heeft opgeleverd Het stadsbestuur besloot daarom ook nog eens f 1200 te doneren, zodat de SintJanskerk toch weer uit haar as kon herrijzen.
Maar milde spot is er ook:
Naamdag
Veel eer souden pluymen (veren) syncken Ende die vischen verdryncken Ende molenstenen driven Al eer S. Janskerck ongetimmert soude bliven Het is afkomstig van 'ses kinderen in de Peperstraat', die maar liefst zestig loten kochten voor een bedrag van drie gulden en vier stuivers. Goudt, silver, paerlen fijn, wat sal 't ten jonxten dagen sijn?
Pastoor van Slupick wilt het wel onthouwen, hadt hij 't grote lot, hy sou wel een jong wijff houwen (huwen) De volgende gelegenheidsdichter beseft dat de ware geneugten van het leven duur zijn en dat hij de hoofdprijs dus goed kan gebruiken. Die up hoge paerden wil ryden Slapen aen jonge meyssens syden
Tenslotte nog dit over de Middeleeuwen. Een middeleeuwer vierde zelden of nooit zijn verjaardag en ook nu nog is dat ongebruikelijk in Zuid- en Oost-Europese (lees: katholieke en orthodoxe) landen. In plaats daarvan vierde men de gedenkdag van de heilige waarnaar men genoemd was en bijna altijd viel die gedenkdag samen met de sterfdatum van de heilige. Dat de sterfdatum belangrijker was dan de geboortedatum, vond de middeleeuwer volstrekt logisch: sterven was immers de overgang naar het hemelse 35
bestaan en dat was dus pas de echte geboorte: de bevrijding van de ziel uit het menselijk lichaam. Van de meeste heiligen en martelaars was de geboortedatum zelfs in het geheel niet bekend. Het bekendste voorbeeld is Sint Nicolaas, die op 6 december in het jaar 342 stierf. Zijn naamdag wordt officieel gevierd op die zesde december en de avond ervóór. Nog in de twintigste eeuw kwam het voor dat men op 6 december 's morgens vroeg de cadeautjes uitpakte die de sint 's avonds had achtergelaten. Om te laten zien hoe het naamdagensysteem werkt, nemen de auteurs hun eigen namen als voorbeeld: Henny en Henkjan. In beide gevallen is dat een vernoeming naar de heilige Hendricus. In een heiligenkalender kun je dan zoeken naar de naamdag van de heilige Henricus en daarvan blijken er in de moderne liturgie twee te zijn: de H. Henricus (13 juli) en de H. Henricus van Seusse (23 januari). In zo'n geval kies je de heilige waarvan de naamdag het dichtst bij je geboortedatum ligt. Voor Henny is dat dan 13 juli en voor Henkjan 23 januari. Onze verjaardagen houden we lekker geheim. Wie een naam heeft, die niet van een heiligennaam is afgeleid, viert zijn naamdag op 1 november, het feest van Allerheiligen. Dat de kerk de viering van naamdagen bevorderde en die van verjaardagen de kop in probeerde te drukken, had ook te maken met de heidense oorsprong van het verjaardagsfeest. De Grieken, Romeinen en Germanen kenden al de viering van verjaardagen, maar naar alle waarschijnlijkheid heeft het christendom het vooral overgenomen van de Mithrascultus. Alweer!. In die godsdienst stond de geboorte, vooral die van Mithras zelf, centraal. Na de reformatie werd uiteraard samen met de heiligenkalender ook het naamdagensysteem uitgebannen. In protestantse landen werd toen gaandeweg de verjaardag belangrijker, waarmee men onbewust terugkeerde naar een gebruik dat van heidense oorsprong was. De naamdag wordt gevierd met gebak, drank, bloemen, kleine cadeaus, 36
bezoek van familie en goede vrienden. De reformatie heeft een eind gemaakt aan de heiligenkalender en dus aan de naamdagviering. Het vieren van verjaardagen is dan strikt genomen ook een typisch protestantse aangelegenheid.
37
Na de reformatie Wij willen nog wel eens luidkeels uitroepen dat wij in zo'n snel veranderend tijdsgewricht leven, met de revolutionaire opkomst van computers en telecommunicatie en zo. Maar dan zouden we toch eens wat beter moeten kijken naar wat de Hollanders tussen 1580 en 1600 hebben meegemaakt. Met de afzwering van koning Filips II maakten de oude staatsinstellingen en machtsverhoudingen plaats voor totaal nieuwe: de Nederlandse gewesten maakten geen deel meer uit van een koninkrijk, maar vormden een republiek met zelfbestuur en werden ineens heel anders bestuurd. Door oorlogshandelingen waren het grootste deel van het platteland en ook sommige steden verwoest. Van de oude abdijen buiten de steden stond er geen enkele meer overeind. Nog ingrijpender op het dagelijks leven van de gewone burger was het feit dat de Kerk, die tot in alle poriën van de samenleving doorgedrongen was, overal werd verdreven. Talloze kerken en kloosters werden aan de eredienst onttrokken, verbouwd of afgebroken. De armenzorg, de ziekenzorg, de huisvesting van ouderen, wetenschap en onderwijs, de gilden, het culturele leven - het zijn maar enkele van de vele werkterreinen van de kerk geweest die in korte tijd opnieuw georganiseerd moesten worden. Daar kwam nog bij dat Holland overspoeld werd door geloofsvluchtelingen uit de omringende landen en dat door de Val van Antwerpen de welvaart in de steden snel toenam. De snel opbloeiende handel bracht de Hollanders in contact met alle mogelijke culturen. Een Hollander die twintig jaar 'in den vreemde' was geweest, zou bij terugkeer zijn vaderland niet meer herkend hebben. Voor de openbare feestelijkheden waren de gevolgen enorm. Met het verbod het oude geloof in de openbaarheid uit te oefenen, verdwenen alle processies, pelgrimages, ambachtsgilden en altaargemeenschappen. Door het afschaffen van de heiligenverering decimeerde het aantal kerkelijke feestdagen. Aan allerlei kleurrijke evenementen kwam een abrupt einde. Hoewel... zoiets als de grote jaarlijkse processie hield het in Gouda uit tot 1672 en dat is bijzonder lang voor een Hollandse stad. Ook de gilden en de schutterij maakten een 'doorstart', maar dan als niet-kerkelijke organisatie en de schutterij nam geen deel meer aan religieuze gebeurtenissen. Of zij bijvoorbeeld nog meeliepen in de processie is zeer de vraag. Maar als we bedenken dat de officieren van de schutterij later doodgemoedereerd de patriottische, dus opstandige sociëteit bevolken, dan zou het ons niet hoeven te verbazen als zij op persoonlijke titel nog gewoon meededen. Ook de jaarmarkten en andere evenementen verloren hun religieuze karakter. Alleen het economische en soms recreatieve aspect bleef over. Maar de vaak puriteinse kerkenraad, geplaagd door een onwillig stadsbestuur en veel burgerlijke ongehoorzaamheid, vooral in de zeventiende eeuw, trachtte ook paal en perk te stellen aan andere zaken waarvan zij vonden dat die tot bederf van de goede zeden leidden of tot verstoring van de zondagsrust. Het zou echter niet fair zijn de calvinisten de hele schuld te geven van de teloorgang van veel ouderwets vermaak. Ten eerste tekende zich al in het tweede kwart van de zestiende eeuw een crisis af in het bestaan van veel gilden en broederschappen. Aan de groei kwam een eind en financieel ging het niet goed. Ook het enthousiasme voor de kostbare altaardiensten - elke broederschap, gilde of devotie onderhield een eigen altaar - verflauwde en er werden minder vrome werken gedaan dan voorheen. De Sint-Janskerkhad al vóór de brand van 1552moeite om het hoofd boven water te houden. Ten tweede vielen predikanten en hun kerkenraad ook terecht misstanden aan. Zij fulmineerden bijvoorbeeld tegen drankmisbruik en het grote aantal bordelen of'hoerhuijsen' dat de stad telde, misstanden in de bekende herberg De Liefde aan de Wachtelstraat, of de 'kwade herberg' aan de Vogelenzang, nu Wilhelminastraat. Ook daarmee werd een bordeel bedoeld. Andere veelgebruikte woorden waren kuip en stoof. Dat waren oorspronkelijk benamingen voor badhuizen, maar omdat er in de Middeleeuwen gemengd gebaad mocht worden, kregen deze instellingen een slechte reputatie. De Goudse Stoofsteeg ontleent haar naam aan een stoof die daar gevestigd 38
was. Dat 'danshuijsen' geen genade vonden in de ogen van de kerkenraad heeft tevens te maken met het bedenkelijke karakter ervan. In 1681 stelden zij bijvoorbeeld vast dat de jeugd bedorven werd door 'ongeregeldheden' die plaats vonden in De Baeij van Jupiter, maar we weten helaas niet waar dat danshuis gestaan heeft.
Alternatief vertier Door alle gebeurtenissen waren in korte tijd de normen en waarden, de smaak, de manier van denken van een zeer groot deel van de bevolking veranderd. Dat was van grote invloed op de vrijetijdsbesteding. Veel was er niet over, maar iets wat we bij de Middeleeuwen niet genoemd hebben omdat het strikt genomen geen festiviteit was, werd nu ineens heel belangrijk en trad sterk op de voorgrond. Jong en oud, arm en rijk vermaakte zich met allerlei balspelen. In de zestiende eeuw waren sporten als kaatsen,
Het kolfspel door Jan Luyken
kolven, maliën, klotsen en klootschieten al buitengewoon populair. Vooral op zondagen. In Gouda ging het vooral om het kolfspel en in mindere mate om klootschieten. Bij opgravingen in Gouda zijn enkele kolfsloffen en ook een houten kloot gevonden. Bij klootschieten was het de bedoeling een houten, met lood verzwaarde bal of 'kloot' zo ver mogelijk te gooien. Wie het eerste een bepaald traject aflegde, had gewonnen. Het kolfspel was al in de tweede helft van de dertiende eeuw populair. Met een soort van golfclubs, 'klieken' genaamd, en met ballen van
hout of wit leer, gevuld met koeienhaar, probeerden de spelers met zo weinig mogelijk slagen een aangewezen doel te raken (bijvoorbeeld een boom in de verte) of met een vooraf afgesproken aan tal slagen zo ver mogelijk te komen. Maar als je dat op de openbare weg speelde, dwars door de stad, dan was dat geen succes. Gebroken ruiten en getroffen passanten leidden ertoe dat het spel van straat geweerd werd. Uit een Goudse verordening, te dateren tussen 1507 en 1521, blijkt dat men zich daar weinig van aantrok en buitengewoon creatief was in het bedenken van uitwijkplaatsen. We lezen dat men vrolijk kolfde of klootschoot op straat, op de stadswallen achter de stadsmuren, op het Lazaruskerkhof en ... in de kerk. Als gevolg van de vele verbodsbepalingen ontstonden er tal van particuliere kolfbanen. Een straatnaam als de Kolfwetering in Gouda herinnerde daar nog aan. In andere steden vinden we vergelijkbare straatnamen, zoals de Maliebaan, het Malieveld of de Kolfbaan. Omdat de uitbaters van herbergen en uitspanningen hun klanten met het oog op de omzet liever dicht bij de tap hielden, ontstond gaandeweg een variant op het kolfspel die op een kleinere baan gespeeld kon worden. Het speelveld is tegenwoordig 25 bij 40 meter en er wordt heen en weer gespeeld tussen twee palen. Er zijn nog 32 kolfclubs actief, alle aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Kolfbond (KNKB). Behalve met deze balspelen, vermaakten de rijke burgers en heren van stand zich met jagen en vissen, dansen, zingen en muziek maken, zeilen en schermen, schaken en kaartspelen. De vermaken van de allerrijksten namen sterk in pracht en praal toe, zoals de optochten en eresaluten van de schutterij op de kermis, het dicht- en toneelspel van de rederijkers, de chique boottochtjes en draverijen en vooral het flaneren en zogenaamde spelerijden: het rondrijden in kostbaar bewerkte rijtuigjes om geen andere reden dan gezien te worden. Het gewone volk vermaakte zich, vooral op zondagmorgen, met kaatsen en dobbelen en dan 39
Kermis op het Buitenhof in Den Haag
natuurlijk buiten de stadspoorten, om de plaatselijke regelgeving te ontlopen. Om die reden, maar ook omdat ze buiten de stadspoorten accijnsvrij bier dronken, was er nogal eens een uitgaansverbod.
Kermis De Sint-Jacobsmarkt wist zich, ondanks de afschaffing van de feestdag van deze heilige, ook in de zeventiende eeuw te handhaven. Op de kermis waren, net als in de Middeleeuwen, de wonderlijkste en vreemdste dingen te zien. Erg geliefd waren in deze tijd de uitbeeldingen van historische gebeurtenissen. Zo kregen de Gouwenaars in 1696 het overlijden van Mary Stuart, de echtgenote van koning-stadhouder Willem III, te zien onder de titel 'de lijkstatie ofte begrafeniss van Hare Majesteit van Groot-Bretagnie hooghloffelijcker memorie'. Een jaar later zagen ze 'hunne Excellenties de Ambassadeurs tot de Vredeshandelingen'. Dat was een levendige weergave van de vredesonderhandelingen die dat jaar in Rijswijk werden gehouden en waarbij vorsten uit de ons omringende landen aanschoven. Dit was de enige mogelijkheid voor het gewone volk om 'ooggetuige te zijn' van dergelijke belangwekkende gebeurtenissen, waarvan men natuurlijk wel hoorde, maar zich volstrekt geen voorstelling kon maken. De vele aantekeningen in de notulen van de gereformeerde kerkenraad laten verder niet alleen zien hoe weinig waardering de raad 40
voor het in hun ogen veel te katholieke en losbandige volksfeest als de kermis had, maar uit de protesten valt ook af te leiden wat er zoal gebeurde. Zo werd er nogal eens geknokt. In 1624 werden twee mannen: Adriaen Baersbanck en Anthony Vlack bij de kerkenraad ontboden omdat zij op de kermis hadden gevochten. Aanvankelijk weigerden zij te verschijnen, maar in oktober gafBaersbanck zijn schuld toe. Anthony Vlack sloeg echter aan het schelden en bezwoer dat hij de kerkenraad 'liever van achter zag dan van voren'. Maar er werd niet alleen gevochten. Zo weten we dankzij de aantekeningen van de kerkenraad dat er 'comedianten, coordedansers, guijchelaars (goochelaars) en plegers van ydelheyt op de a.s. Marktijt' actief zijn. In 1665 horen we dat 'een spel op de Merct wordt aengericht, genaamt de Marionetten, 't welck dickwils des nacht gespeelt wierd'. De raad verwacht dat daaruit 'verscheyde sonden en ongeregeltheden sullen commen'. Vrijwel jaarlijks verzocht een delegatie uit de kerkenraad, vergezeld van een van de predikanten, de burgemeesters om de 'ijdelheden' van de kermis te weren. Die antwoordden dan beleefd dat ze dat zeker zouden overwegen, maar gingen intussen gewoon door met het verlenen van vergunningen. Zo werd het 'comedie-spelen' gewoon toegelaten, met alleen maar het verzoek dit niet op zondag te doen. Het begrip 'zondagsrust' was daarmee ook in Gouda geboren, een typisch Nederlandse fenomeen, waarvoor alleen in ons land tot op de dag van vandaag een aparte wet bestaat, de Zondagswet. Veel helpen deed het allemaal niet, want het stadsbestuur had meer oog voor de inkomsten van de kermis dan voor de zondagsrust. Die bleek enkele jaren later nog steeds te worden ontheiligd door de kermis 'met haere vlaggen te laeten waijen en trompetten te steecken'. De enige concessie die het stadsbestuur in 1672 deed, was afschaffing van twee kleinere kermissen, namelijk een op de Kleiweg in Bloemendaal en een andere bij de Sint-Joostkapel.
Waarschijnlijk was het een loos gebaar en was de belangstelling voor die bijkermissen toch al sterk teruggelopen. Bovendien was 1672 het rampjaar waarin het hele buitengebied van Gouda onder water was gezet om de Fransen in hun doortocht te belemmeren. De kramen en attracties op de Kleiweg stonden tot dan toe namelijk niet in de binnenstad, maar juist buiten de Kleiwegspoort tot op de huidige Ridder van Catsweg.
Sinterklaas Uiteraard verbood de gereformeerde kerk de kerkelijke viering van dit zeer populaire heiligenfeest. De overheid trachtte met wisselend succes om sinterklaasmarkten te verbieden in de hoop daarmee gepaard gaande ordeverstoringen tegen te gaan en het 'bijgeloof ' in die katholieke bisschop aan banden te leggen. Maar zelfs de pogingen om de viering op straat tegen te gaan, liepen vaak op niets uit. Waar dat wel lukte, verplaatste het feest zich gewoon naar de huiskamer. En zo veranderde hooguit het karakter van het feest. Geleerden buitelen over elkaar heen in het bedenken van redenen waarom uitgerekend dit katholieke feest zich heeft weten te handhaven. Naast de vele redenen die ze weten te bedenken, lijkt de voornaamste toch te zijn dat het feest niet alleen heel populair was bij jong en oud, maar dat het zich bovendien gemakkelijk aanpaste aan het steeds huiselijker wordende leven van de stedelingen. Illustratief waren de gebeurtenissen in Gouda in 1658. Op 28 november verzocht de kerkenraad aan de magistraat om 'het coopen en vercoopen van allerhande kindergoet op St. Nicolaes Avont, mitsgaders oock ontrent het plegen van alle insolventen (ongeregeldheden) achter straeten alsdan werdende gepleegt' aan banden te leggen en te verbieden. Anders dan bij de kermis nam de magistraat nu wel actie, zij het ook nu slechts gedeeltelijk. Er volgde een openbare publicatie. De burgemeesters verklaarden 'dat niemant met eenigen craemen off Waeren, die men St. Nicolaes Goet noemt, en sal mogen op de Marckt ofte elders voorstaen op
St. Nicolaes Avont, ofte dagh, niet alleen nu, maer oock in toecomende tijden, anders dan elcx in sijn eijgen huijs, off dat hij in huijre bewoont; sonder dat daer toe eenige huijsen off Pothuijsen gehuijrt off bij vergunningh, off toelating, gebruijckt sal mogen worden, op de Verbeurte van de Waeren, en daerenboven op de Boete van ses guldens.' Dat was misschien wel wat erg veel Middelnederlands, maar het komt erop neer dat de verkoop van sinterklaasspullen op straat verboden was, binnenshuis niet, maar dat het weer wel verboden was daarvoor speciale ruimten te huren. Gewoon net als ons huidige gedoogbeleid dus. Minstens even veelzeggend is een verdere bepaling, inhoudende 'dat geene jongens off eenige andere wie het oock soude moogen wesen, haer sullen vervorderen eenige insolventie (ongeregeldheid) te gebruijcken', waaruit blijkt dat vooral de jongens zich kennelijk wild gedroegen. Dat zal te maken hebben gehad met het aanbieden van suikerharten en vrijers van speculaas aan Goudse meisjes. Dat zal niet altijd in stilte en erg discreet gebeurd zijn. Ook elders kon de sinterklaasviering soms wild en woest verlopen, niet omdat het uit de hand liep, maar gewoon omdat het zo hoorde. Verderop, bij de bespreking van het feest in de twintigste eeuw, komen we daar nog op.
Hoog bezoek Bracht in 1586 niemand minder dan de landvoogd Robert Dudley, graaf van Leicester, een achtdaags bezoek aan Gouda, nog beter zijn we geïnformeerd over een veel hoogwaardiger bezoek. Op 1 juni 1642 werd de stad bezocht door niemand minder dan de Engelse koningin Henriette Maria de Bourbon, echtgenote van Charles I. Zij was vergezeld van haar tien jaar oude kleindochter Mary, die getrouwd was met de toen zestienjarige prins Willem III. Deze zou later stadhouder van de Republiek worden en koning van Engeland. De vorstin en haar kleindochter waren op doorreis en hun komst werd pas op 27 mei bekend in Gouda. 41
De stad was in rep en roer: op straffe van een boete van 15 gulden werden de leden van de schutterij de eerstkomende acht dagen
Henriette Maria van Bourbon
geconsigneerd. De schutters van buiten de stad moesten direct naar Gouda komen, anders riskeerden ze een boete van 50 gulden. De fabrieksmeesters kregen opdracht om buskruit te kopen voor het eresaluut. De baljuw zou de majesteit toespreken. Burgemeester De Lange en een schepen gaven zichzelf de aangename taak de nodige wijn in te slaan, twee andere schepenen zorgden voor het eten. Weer anderen hielden zich bezig met de keuken waar het eten bereid zou worden. Tweemaal per dag vergaderden de burgemeesters op het stadhuis, maar toen dat niet meer kon vanwege de voorbereidingen, bij één van hen thuis. Voor het verkeer op de Markt werden gedetailleerde voorschriften opgesteld. Wie zich daar niet aan hield, hing tuchthuisstraf boven het hoofd. Bij de intocht zou de schutterij opgesteld staan van de Kleiwegspoort tot aan de Tiendewegspoort. In het stadhuis werden verschillende tafels aangericht, een voor de vorstelijke personen, een andere voor prins Willem en enkele Engelse edelen. In de vierschaar, de rechtszaal in het stadhuis, mochten de jonkvrouwen uit de stoet plaats nemen. Omdat het stadhuis niet iedereen kon bergen, werden ook in het Herthuis enkele tafels gedekt. Het was een fors gezelschap en Gouda sloeg onder meer 30 patrijzen, 50 kalkoenen, 1000 kwartels, 50 merels, 10 hazen, 100 snippen, 12 korhoenders, 4 koeienuiers, 12 tongen, 150 zwezeriken, 60 pond saucijzen, kuikens, 42
duiven, speenvarkens, schapenbouten, hammen, 100 pond broodsuiker, 24 lammeren, 6 kalveren, 2 koeien, artisjokken, asperges, vruchten, confituren en nog heel erg veel meer in. In totaal werd er voor circa 13.000 gulden ingekocht. Dat kon de stad natuurlijk niet uit haar gewone middelen betalen en daarom schreef zij een obligatielening uit van 10.000 gulden. 's Avonds, even na zevenen, arriveerde de koningin met haar gevolg. De stoet had naast negen karossen, elk getrokken door zes paarden, nog eens zeven wagens met bagage, veel pages en lakeien. Tot buiten de Kleiwegspoort reden de Goudse heren hen tegemoet. De kolonel van de schutterij hield een toespraak in het Frans, de moedertaal
Vijf van de negen kinderen van Henriette Maria van Bourbon
van de vorstin. Daarna ging de stoet, voorafgegaan door een calèche, met daarin de magistraat en vier vendels van de schutterij, via de Turfmarkt, de Gouwe, de Peperstraat, de Veerstal, de Westhaven en de Wijdstraat naar het stadhuis. Langs de route stonden ongetwijfeld veel Gouwenaars die voor het eerst en waarschijnlijk ook het laatst in hun leven een echte koningin zagen. Bij het passeren van de Veerstal werd het eresaluut afgevuurd. Het stadhuis was geheel met tapijten behangen. Vandaar ging het gezelschap naar de Sint-Janskerk, die met kaarsen was verlicht. Na het beluisteren van een orgelconcert keerde de stoet terug naar het stadhuis om te eten. Dat geschiedde onder 'een melodieus muziek van stemmen en instrumenten'. De koningin sliep in de burgemeesterskamer. 's Morgens wilde zij
alleen maar wat drinken, geen ontbijt - kan het Franser? Tot Stolwijkersluis deed het stadsbestuur het hoge gezelschap uitgeleide.
De vrede van Munster Jaarlijks terugkerende hoogtijdagen waren er niet zo heel veel meer. Er werd nog wel eens de geboorte van een prins of een militaire overwinning gevierd, maar daarover zijn we niet of nauwelijks geïnformeerd. Wel weten we dat op 5 juni 1648 uitgebreid werd stilgestaan bij de Vrede van Westfalen. Daarmee kwam een eind aan de Dertigjarige Oorlog en de Tachtigjarige Oorlog, maar het kwam er vooral op neer dat de soevereiniteit van de verschillende Europese staten werd erkend. De vrede was al op 15 mei gesloten en omvatte elf verdragen. Eén daarvan was de bij ons veel bekendere Vrede van Münster. Daarin werd het bestaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden erkend, zowel door Spanje als door de Habsburgers. Wij scheidden dus formeel af van het Heilige Roomse Rijk: eindelijk waren we niet meer 'van Duytschen bloed'. Een van de ingrijpendste gevolgen van de vrede, ook voor ons onderwerp, was het feit dat het NederduitsGereformeerde (Hervormde) geloof de staatskerk van ons land werd. Alle katholieke bezittingen vervielen aan de staat en de katholieken mochten vanaf dat moment hun geloof niet meer in het openbaar uitoefenen. Eind mei 1648 was het stadsbestuur van de ondertekening op de hoogte gesteld. Een echte verrassing was het niet, want de onderhandelingen waren in 1646 begonnen. Vandaar dat er in Münster nog altijd een Haus der Niederlande staat, waar de Staatse delegatie verbleef. In januari 1648 was de tekst van de overeenkomst klaar en werden exemplaren naar Den Haag en Madrid gestuurd ter bestudering en ondertekening. Op 15 mei werd het verdrag bezworen. Dit heuglijke feit werd overal in ons land uitbundig
gevierd. Op 5 juni
werd de vrede
vanaf het bordes van het stadhuis afgekondigd. Vanaf acht 's morgens luidden alle
klokken in de stad. Om negen uur werd er een dankdienst in de Sint-Janskerk gehouden. 's Avonds was het eigenlijke feest met brandende pektonnen langs de straten en vreugdevuren op de pleinen. Aan elk huis brandde een lantaarn. Wie dat niet deed, riskeerde een boete van drie gulden. De rede-
Het historische Raadhuis te Munster
rijkers, waarover straks meer, voerden op de Markt hun 'Bij het sluiten van den eeuwigen Vreede' op. Merkwaardig genoeg lezen we niets over vuurwerk. In sommige andere steden is dit feest namelijk met groot siervuurwerk omlijst.
Logement Het Herthuys In 1611 richtte de Goudse magistraat voor Hugo de Groot, raadspensionaris, de hoogste ambtenaar van het gewest Holland, en andere 43
hoge functionarissen een maaltijd aan in het Tolhuis. In twee dagen tijd werkte het gezelschap een hele ham, een stuk gerookt vlees, drie gekookte tongen, een heel lam, een kalkoen, een gerookte schapenbil, acht hoenders, twee kapoenen, tien konijnen en de nodige zalm naar binnen. Verder werden nog suikerletters. eierkoeken, suikerkoekjes, amandelen, hazelnoten, sukade, marsepein, kersen, aardbeien, sinaasappelen en meloenen gegeten. Een poosje later was er weer zo'n uitgebreide maaltijd in het Tolhuis, na afloop gingen de heren nog een afzakkertje pakken in het Herthuys op de Markt (nu Etos) waar nog 11/4 tonnetje Rijnse wijn werd leeggedronken. De Groot logeerde in het logement, ook wel het Herenlogement genoemd. De waard van het Herthuys verzorgde ook maaltijden aan huis en was daarmee waarschijnlijk de eerste cateraar van Gouda. In dit chique onderkomen ontvingen de regenten van de stad hun bezoek van buiten, maar ook maakten ze er zelf gretig gebruik van. Zo hielden de kerkmeesters van de SintJanskerk vanaf het begin van de zeventiende eeuw jaarlijks op eigen kosten een maaltijd in het Herthuys, als er nieuwe leden gekozen waren. De kerkmeesters gebruikten het logement ook voor het bel
ambt - werden de onderhandelingen over de prijs bij hem thuis gevoerd. Kennelijk werd daar ook stevig wijn 'geproefd', want de heren konden niet zonder begeleiding naar huis. En dus vinden wij in de rekeningen van de kerkmeesters: 'Betaelt aen 't jongwijff (dienstbode) van de burgemeester Houtman, voor dat zij de heeren kerckmeesters met de lantaren heeft thuijs gebracht, 5 gulden en 5 stuivers' (waarschijnlijk het maandloon van het meisje!).
De Rederijkers Tot aan de reformatie werd er meestal ter gelegenheid van katholieke hoogtijdagen door de rederijkers gespeeld, maar daarna kon dat niet meer. Tegelijkertijd verloren de spelen en gedichten van de rederijkers hun kritische en protestantse toon. Nieuwe onderwerpen waren veeleer de behaalde overwinningen in de Tachtigjarige oorlog. We weten dat in Gouda de slag bij Nieuwpoort (1600) werd bezongen, een vrij onbetekenende veldslag, die vooral dankzij het jaartal en de Hollandse propagandamachine bekendheid heeft verworven. In 1629 werd in de Agnietenkapel luidkeels de verovering van 's- Hertogenbosch door prins Maurits bezongen. De viering van de Vrede van Münster (1648)noemden we al. Ook de wedstrijden tussen rederijkerskamers gingen gewoon door na de Reformatie, niet zelden ter gelegenheid van inzamelingsacties ten bate van een of ander goed doel. In 1614 verhuisden de rederijkers van de Latijnse School aan de Markt naar de zolder
O soete hartjes, schoon en kuys, die den dienst bediend in het Hartenhuys.
Niet alleen déze dames konden op een ruimhartige fooi rekenen. Toen burgemeester Houtman eens wijn leverde aan de kerk- het burgemeesterschap was een onbetaald ere44
Gevelsteenafkomstig van het Herthuis aan de Markt
van de kerk van het voormalige Catharinaklooster aan de Groeneweg. Alweer een jaar later verhuisden zij naar herberg Het Groene Woud op de hoek van de Markt en de Hoogstraat (nu Belvedère) waar een herbergierster met de wat onheilspellende naam 'Zwarte Griet' de scepter zwaaide. Dit waren eigenlijk alleen maar oefenruimtes, want hun optredens vonden in de Middeleeuwen in de openlucht plaats, op de Markt, naast het stadhuis. Pas in de zeventiende eeuw werden er ook opvoeringen verzorgd in de Agnietenkapel en later weer in de Catharinakerk (ook wel Turfkerk genoemd, omdat hier de turfvoorraad van de stad was opgeslagen). Eigenlijk waren dit dus de eerste schouwburgen van de stad. Ook gezelschappen uit binnen- en buitenland traden op in deze ruimtes. In de tweede helft van de zeventiende eeuw stortte de rederijkerscultuur ineen. Niet verbazingwekkend, want hoe populair de rederijkers soms ook waren, over het algemeen was de kwaliteit van hun werk zeer matig. In de tweede helft van de zeventiende eeuw veranderde de mode en was de rederijkerij ouderwets. Ook was er verzet vanuit de kerk tegen het al te mondaine toneelspel. Tegen het eind van de eeuw was de rederijkerij zo goed als geschiedenis.
Bizarre feestvreugde Begrafenisplechtigheden ondergingen na de reformatie een metamorfose. Vóór de reformatie was een begrafenis doordrenkt van symboliek en theatraal gedoe, zoals klokken luiden, kaarsen branden, rouwkransen vlechten, kruisen oprichten etc. Na afloop werd er met familie, vrienden, buren en andere stadsgenoten een begrafenismaaltijd genoten, waar niet zelden stevig werd gedronken. Dan waren er nog de landlopers die stad en dorp afliepen om een graantje mee te pikken van deze overvloed. In 1617 werden twee mannen veroordeeld voor 'landloperij, bedelarij en onrechtmatig bijwonen van doodmalen, bruiloften en feesten van burgers'. Zij moesten het door hen opge-
haalde geld inleveren en werden na te zijn gegeseld voor tien jaar uit de stad en landen van Holland en West Friesland gebannen. Het vonnis werd uitgesproken op de Tiendewegspoort in aanwezigheid van de baljuw en alle schepenen. De gereformeerde kerk wilde radicaal breken met deze uitwassen en trachtte aan het buitenproportionele schransen bij begrafenissen paal en perk te stellen. Echt gelukt is het uiteindelijk niet - de volksgebruiken, niet zelden van Germaanse oorsprong, bleken te sterk ingesleten - maar zeker in het begin was men heel fanatiek en puriteins in het bestrijden ervan. Rooms-katholieke burgers van Gouda werden tot 1832 overigens gewoon in en om de St.-Janskerk ter aarde besteld, er was geen andere begraafplaats. Halverwege de achttiende eeuw kwam er wel een verbod om op de zerken 'superstitieuze inscripties' aan te brengen, zoals de letters B.V.D.Z. (bid voor de ziel). Alleen de persoonlijke gegevens, zoals de naam, het beroep, geboorte- en sterfjaar mochten worden vermeld. Op enkele zerken zijn ook nu nog dergelijke inscripties te herkennen. Het klokluiden bleef gehandhaafd, het was een statussymbool en tevens leverde het de kerk niet onaanzienlijke inkomsten op. Het felst bleef de kerkenraad gekant tegen de 'feestelijkheden' na afloop van een begrafenis. In 1654 bijvoorbeeld verzochten de kerkenraadsleden 'order te willen stellen teegens dat scandaleux en exorbitant drincken op de begrafenissen'. In 1603 had men al een begin gemaakt door vrouwen de toegang tot begrafenissen te weigeren (sicl), maar o wonder, dat hielp niets. Daarop volgde in 1655 dus een verbod om wijn of bier te schenken bij begrafenissen. Het verzet hiertegen was echter zo groot, dat nog geen jaar later een uitzondering werd gemaakt voor de lijkdragers en de familieleden tot in de vierde graad. Omdat dat laatste niet te controleren was, mochten niet meer dan zestig personen de begrafenis bijwonen. Uiteindelijk is het gelukt om de feestelijkheden na de begrafenis in te tomen tot een koffie45
tafel en soms een broodje. Maar aan veel Germaanse en katholieke gebruiken, zoals kaarsen branden, kransen leggen en klokken luiden, wordt nog alom vastgehouden.
Kroegen en tapperijen De keerzijde van uitbundig feesten is het drankgebruik waarmee dat gepaard gaat. Drankmisbruik is van alle tijden, maar er zijn wel echte dieptepunten aan te wijzen. In 1665 schreef de Goudse predikant Jacobus Sceperus een boeltje met de titel 'Bacchus, Den Ouden en Huydendaechsen Dronckeman'. Hij hield een fel pleidooi tegen overmatig drankgebruik en wat hij 'croeghen en drinckcotten' noemde. Dat waren volgens hem niets anders dan 'queecktuynen van dronckaerts, kijvers, vechters en dootslaegers, hoolen voor hoeren en boeven'. Hoewel hij het boeltje opdroeg aan het stadsbestuur, bereikte hij er niet veel mee. Het stadsbestuur verdiende te veel aan de accijnzen en kon deze aanzienlijke bron van inkomsten niet missen. Integendeel, juist om ontduiking van accijnzen tegen te gaan, bepaalde het stadsbestuur in 1599 dat alle tappers zich moesten laten registreren. Tegen 'sluik- of smokkeltappen' werd streng opgetreden. In 1604 werd aan alle Goudse burgers kort en goed verboden zich zonder geldige reden in drinkgelegenheden buiten de stad, bijvoorbeeld in Stolwijkersluis of Bloemendaal, te bevinden. De Gouwenaar dronk er niet minder om en drankmisbruik bleef een groot maatschappelijk probleem. In de negentiende eeuw, de armste periode die de stad ooit beleefde, telde men in 1840 maar liefst 219 slijters, tappers en kroegbazen. Soms werd een vergunning aangevraagd om uit pure bijverdienste in een particuliere woning te tappen. Zo vroeg Johanna Verham, huisvrouw van Hendrik Planken, van beroep l
kinderen te onderhouden. Een eerder verzoek was haar geweigerd en ze herinnerde er nu aan dat aan twee personen, te weten Hendrik Jaspers, een klerenbleker die aan het Jaagpad woonde en aan Klasina Hazenbosch buiten het Doelenpoortje aan de Fluwelensingel, wél toestemming was verleend. Zij verzocht om haar aanvraag opnieuw te bezien.
De wasserij van Jaspers aan de Kattensinge!. De grondlegger van het bedrijf had een vergunning om aan huis een borrel te tappen
Achttiende, negentiende en twintigste eeuw In de achttiende en eerste helft van de negentiende eeuw nam het aantal openbare feestelijkheden en andere volksvermaken verder af. Het protestantisme had vaste voet aan de grond gekregen, de katholieken en anderen was de openbare uitoefening van hun geloof verboden en het puritanisme vierde hoogtij. Daar kwam nog bij dat het Nederland - en Gouda in het bijzonder niet voor de wind ging. De sfeer was weinig opgewekt en er zijn eigenlijk maar weinig feestelijke lichtpuntjes te melden. Het keerpunt kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw. De economie bloeide op en er heerste een geest van liberalisme. In de democratiseringsgolf die volgde, kwam er in 1848 een nieuwe grondwet. Vanaf 1853 mochten katholieken en andere religies hun geloof weer in het openbaar uitoefenen. De Nederlandse kerkprovincie kreeg weer bisschoppen en de katholieken werden zich zeer snel weer bewust van hun identiteit na eeuwenlang ondergedoken te hebben gezeten. Het herstel van veel katholieke tradities was het gevolg. Tegelijkertijd ontstond er in de negentiende eeuw een sterk geromantiseerde kijk op het verleden, wat leidde tot romantiek in literatuur en beeldende kunst, tot 'retro' bouwstijlen als neoromaans, neogotiek, neorenaissance en neobarok, maar ook tot de oprichting van tal van heemkundeverenigingen, historische kringen, volksdansverenigingen enzovoorts. Als uitvloeisel daarvan groeide de belangstelling voor het nationaal eigene, streekeigene en volkskundige. Vooral Nederlanders zijn sinds de Tweede Wereldoorlog allergisch geworden voor deze woorden en zien meteen laarzen door de straten stampen, maar het was - met uitzondering van de jaren dertig van de twintigste eeuw- echt veel onschuldiger. Desondanks spreken we tegenwoordig liever van volkscultuur, want volkskunst en volkskunde gaan er nog steeds niet in bij ons. Overal werden tradities geïnventariseerd, beschreven en hersteld. Hetzelfde bewustzijn heeft ook de eerste musea, monumentenzorgers en verenigingen voor natuurbehoud voortgebracht. Het zijn dus drie ontwikkelingen, de heersende liberale geest, het katholieke réveil en de belangstelling voor de volkscultuur, die ervoor gezorgd hebben dat overal tradities hersteld werden en dat vooral in de katholieke delen van ons land weer processies konden worden gehouden en dat carnaval er weer werd gevierd. Maar daarover straks meer.
Oosthaven 68 'De Sterke Samson', eens de residentie van Goudse burgemeesters
47
Nieuwjaar Met de oud-en-nieuwviering heeft de reformatie zich weinig bemoeid; het was eigenlijk nooit zo sterk met de kerk verbonden. De burgemeesters - vaak tegelijk kerkmeester bezochten in de achttiende eeuw van nieuwjaarsdag tot eind januari elkaar, de wethouders en de nieuwe raadsleden. Daarbij werd menig glas geheven. Ook andere tradities wisten zich lang te handhaven. Zo bracht het orkest van de schutterij op nieuwjaarsdag rond het middaguur of wat later een aubade of serenade ten gehore bij de woning van de burgemeester. Een burgemeester woonde toen nog in de binnenstad, dus ook de bevolking had daarmee een verzetje. Dat men daar behoefte aan had, blijkt wel uit beschrijvingen in de krant. In 1877 bijvoorbeeld trotseerden de Gouwenaars massaal de winterkou toen zij zich voor het monumentale pand Oosthaven 68 opstelden, waar burgemeester Van Bergen IJzendoorn woonde. De Goudse Courant vertelt ons dat door de koude winterstorm 'een zeer grote menigte petten, hoeden en andere voorwerpen in de grachten waaide, waarbij zich vele kluchtige toneeltjes voordeden van nieuwjaarswensende volwassenen die midden in hun uitgesproken heilwens gestoord werden door de storm, omdat zij haastig hun hoofddeksels achterna moesten voor deze in het water zouden waaien'. Uiteraard ontbrak het niet aan Gouwenaars die de dag in dronkenschap doorbrachten. We citeren weer uit de Goudsche Courant van 1877: 'Geen twintig stappen kon men doen of men liep gevaar tegen een waggelende Gouwenaar aan te botsen. Geen kroeg kon men passeren of allerlei geschreeuw overtuigde de voorbijganger, dat ook daar de eerste dag van het nieuwe jaar 'gevierd' werd.' Ook de gewoonte om op nieuwjaarsdag te bedelen, was men nog niet verleerd. De jeugd verblijdde familieleden met een zeer kort bezoek en dito nieuwjaarswens, maar ik (Henkjan) herinner me van mijn oma uit Schiedam dat de uitgestoken hand daarbij nadrukkelijk zó werd gedraaid, dat 48
het eenieder duidelijk was, dat je hem niet alleen moest schudden, maar er ook wat in moest doen. En wie dat nog niet doorhad, werd verblijd met een van de talloze rijmpjes, als - ik citeer weer mijn oma: Gelukkig nieuwjaar, Mijn hand staat klaar Mijn zak staat open En als je niks geeft, Kun je naar de bliksem lopen. En dan kwam mijn oma nog uit een keurig middenstandsgezin. Er zullen wel rauwere versies in omloop zijn geweest. Zijn er misschien nog Gouwenaars die ons met dit soort oude bij voorkeur Goudse rijmpjes kunnen verblijden? Je kreeg dan een stuiver of een dubbeltje en wat lekkers. In Gouda was dat vaak een typisch Goudse lekkernij, de suikerkees of suikeren keesje, een baksel van hoofdzakelijk bloem, suiker en boter. Wie geen kees kreeg, maar wel een stuiver, kon voor een paar centen terecht bij Keezemie.Die is er al lang niet meer, maar dankzij dr. A. Scheygrond beschikken we over het recept voor deze typisch Goudse nieuwjaarslekkernij. We nemen zijn tekst letterlijk over. De ingrediënten zijn: 400 gram witte bloem; 225 gram kristalsuiker; 250 gram boter; 2 eieren; een snufje zout; 2 theelepels kaneel. Alle ingrediënten worden door elkaar gemengd en met de hand tot een stevige,van de kom gemakkelijk loslatende bal gekneed. Tussen de palmen van de handen wordt een mooi rond balletje gevormd (ca. 2 cm. doorsnede) en daarna tot een rond koeltje plat gedrukt met een dikte van 1/2 cm. In een koekenpan worden ca. zeven 'keesjes' op een milde gasvlam in enkele minuten aangebakken tot er een bruin korstje is gevormd; na het omkeren met een houten spatel wordt de andere kant op gelijke wijze aangebakken. Na het afkoelen is een zoet, calorierijk koeltje ontstaan, dat - zo is de ervaring - door alle oud- en nieuwjaarsvierders graag wordt gegeten.
Koppermaandag Het was niet alleen de jeugd die schooierde met oud en nieuw. Ook de volwassen Gouwenaars wensten niet zonder bijbedoeling iedereen een gelukkig nieuwjaar. Het was en is een erfenis van de middeleeuwse Koppermaandag. Postbodes bijvoorbeeld haalden er nog jarenlang een aardige stuiver mee op, evenals schoorsteenvegers, vuilnisophalers, straatvegers, nachtwakers, lantaarnopstekers, brandweermannen en klepperlieden. Dat het hier werkelijk om een erfenis van Koppermaandag gaat, blijkt wel uit het feit dat ze huis aan huis een prent met de voorstelling van hun beroep aanboden. In een gedichtje werd teruggeblikt op het afgelopen jaar en een heilwens uitgesproken. Daarnaast gaven werkgevers hun personeel in toenemende mate een extraatje met de jaarwisseling. Ook dat zagen we al eerder als typische nieuwjaarsgewoonte. Het is wel geen kopperen, maar we bespreken het toch hier omdat het om werkgevers en werknemers gaat. Onze kerstgratificatie, dertiende maand of hoe het allemaal mag heten, is daar weer een overblijfsel van. Een recente poging van minister Zalm in 2003 om ons kerstpakket te belasten, leverde hem zo'n storm van protest op, dat hij de maatregel een jaar later deels terug moest draaien. De wens om aan het eind van het jaar een cadeautje te krijgen - ook al is het een sigaar uit eigen doos en moppert iedereen op de inhoud - zit diep geworteld bij de Hollander. In de negentiende eeuw waren dit soort extraatjes nog steeds heel bescheiden. De maatregel van de directeur van de Kaarsenfabriek om in 1869 ter gelegenheid van de jaarwisseling een heel extra weekloon mee te geven, haalde dan ook prompt de krant. In 1872 gebeurde dit opnieuw en vanaf 18 73 verscheen zo ongeveer om het jaar een advertentie met de volgende tekst in de Goudsche Courant: 'De gezamenlijke werklieden der stearine kaarsenfabriek 'Gouda' brengen bij dezen hun openlijke dank aan heren directeuren van genoemde fabriek,
voor het extra weekloon, hun als blijk van tevredenheid, bij gelegenheid van het nieuwe jaar geschonken en hopen, dat de fabriek nog een reeks van jaren onder dezelfde directie moge bloeien'. Een bijna gelijkluidende advertentie kwam van de meisjes van de kaarsenfabriek, die kennelijk zo'n aparte groep onder het personeel van de fabriek vormden, dat ze afzonderlijk adverteerden. Soms liep het schooieren uit de hand, vooral in de negentiende eeuw, toen de armoede schrijnend was. Wildvreemde voorbijgangers werden aangehouden om ze geld af te troggelen met berijmde wensen en prenten. Het probleem werd ondervangen door bedelen te verbieden en te collecteren voor de armen.Tegenwoordig 'koppert' eigenlijk alleen de bezorger van de krant nog.
Kermis De strijd tussen de kerkenraad en het stadsbestuur - later gemeentebestuur - om de kermis, het laatste openbare vermaak in de stad, ging onverdroten voort. De kerkenraad diende bijna jaarlijks klachten in, maar de kermis bleef. Het stadsbestuur verdiende gewoon te veel op de bieraccijns en het staangeld. De klachten van het kerkbestuur geven echter wel een fraai beeld van de kermis. In 1711 verzocht men vooral geen komedianten toe te laten. Men beschouwde hun optredens als 'wereldse ijdelheden'. In 1719 was de klacht serieuzer. Behalve het weren van komedianten vroegen de raadsleden nu ook
Een schaap met zes poten behoorde vroeger tot de kermisattracties
49
Goudse kermis {1926}
of de bestuurders metterdaad willen 'doen ophouden alle publijke hoerhuijsen, waarin de christelijke jeugd soo schandelijk bedorven word'. In 1726 sprak men van 'vele Godloosheden en gruwelen' die 'gepleegt worden tot grote ergernis en droefheid van de goeden, waartoe ook het admitteren van comedianten, koordedansers en andere lichtveerdige en ijdele spelen niet weijnig aanleijdinge geeft'. In 1768 trok dominee Metske tijdens zijn preek van leer tegen 'het toelaten van de spulle (spelen) op de kermis'. Gezeten in hun herenbank vlak voor de preekstoel, moesten de leden van het stadsbestuur de bestraffende woorden van de predikant gelaten aanhoren. Zij waren echter zo kwaad, dat ze wraak namen door Metske's traktement een tijdlang in te houden. In 1781 was de klacht niet van andere aard, maar het verzoek wel des te klemmender. De kerkenraad gaf als reden 'de drukkende omstandigheden waarin zig ons lieve Vaderland bevindt'. Het land was namelijk politiek verscheurd in twee partijen: de 50
democratisch gezinde patriotten en de zittende regentenkliek onder aanvoering van de stadhouder, ook wel aangeduid als prinsgezinden of orangisten. Beide partijen hadden gewapende legertjes en soms spande het erom. We moeten de klachten van de kerkenraad overigens niet te snel opvatten als gezeur om niets. Behalve dat er werkelijk veel gevochten werd, was het allerminst een evenement zoals vandaag de dag met een paar attracties op de Markt. De kermis nam de gehele stad een week lang in beslag. De befaamde grote kaasmarkt van Gouda was er slechts een onderdeel van. Ook de driedaagse paardenmarkt bestond nog. De feitelijke jaarmarkt, dus de 'vrije markt' die langzaam uitgroeide tot wat wij nu een kermis noemen, besloeg de hele Markt, wat zijstraten en de complete Oost- en Westhaven. Ook daar was veel meer te beleven dan tegenwoordig en vooral: veel meer te eten en te drinken. Er kwam ook veel meer publiek af op de kermis, in elk geval niet alleen de
jeugd. Tot ongeveer 1900 stond de Haven tot aan de Noodgodsbrug vol met palingkramen, waarvan het interieur glom van het gepoetste koper. Verder waren er talloze koek-, oliebollen- en poffertjeskramen, kramen met snoep, zuurwaren, warme eieren en waar je kon krakepiejen (amandelen eten) of voor een duit een lik kon krijgen (een lik honing op een stokje). Je kon er kijken naar Jan Klaassen en Katrijn die allesbehalve onschuldige stukjes speelden, muzikanten en de bellenman, een straatzanger die in zijn eentje een veelheid van instrumenten bespeelde. Overal waren goochelaars, jongleurs, acrobaten, stuntmannen, 'postuurwerkers' en dresseurs in de weer. Verder was er gewoon veel nieuws te zien: van onschuldige bezienswaardigheden tot gruwelattracties die tegenwoordig echt niet meer zouden kunnen. Dwergen, mismaakten en andere ellendigen werden schaamteloos geëxploiteerd. Al even schaamteloos, maar daarom voor toeschouwers niet minder vermakelijk waren de kwakzalvers die onnozele hanzen bij de neus 'namen. Bij wijze van voorbeeld bood de kermis in 1732 een jongen met een waterhoofd, een reus, verder een schaap met vier horens, een kalf met zes poten, een dode 'vogel Struys' en een Turks hondje. Elke Gouwenaar, ook de meer belezen en bereisde elite, keek zijn ogen uit. Het spectaculairst waren de rondreizende wassenbeeldenkabinetten. Die toonden namelijk niet alleen wassen beelden en portretten van overleden staatslieden en andere beroemdheden, maar ook van mismaakte mensen, beruchte seriemoordenaars en hun verminkte slachtoffers. In de loop van de negentiende eeuw verdween veel van dit traditionele vermaak om plaats te maken voor steeds grotere machines. Tussen het stadhuis en de Waag verrees bijvoorbeeld jaarlijks de beroemde stoomcarrousel van Benner. Dat was geen draaimolentje, maar een werkelijk reusachtig gevaarte. Het ging er echter rustig aan toe en was in onze ogen heel braaf met al zijn klatergoud, neobarokke krullen, spiegeltjes, glas-in-lood, gepoetst
koper en flonkerende luchters van geslepen glas, maar het maakte toen een verpletterende indruk. Op de Markt alleen al draaiden maar liefst zeven mallemolens. Wat niet veranderde, was dat er veel werd gedronken en als het even kon ook gevochten.
Zicht op de kermis te Gouda door]]. Berte!man, waarschijnlijk 1858
Met veel garnizoenssoldaten in de stad, veel schippers uit den vreemde en veel sterke boerenknapen uit de wijde omtrek die allemaal de spierballen wel eens wilden laten rollen, zat men nooit lang om een smoes verlegen en was een aanleiding voor een stevige knokpartij snel gevonden. De Goudse kunstenaar Bertelmann heeft in 1858 de Goudse kermis geschilderd, zoals hij die zag vanuit zijn kamer op de verdieping van Wijdstraat ***. In een brief aan zijn zussen geeft hij een unieke beschouwing op het verschijnsel, dat hij als artiest kennelijk meer waardeerde dan als consument: 'De kermis is hier uitgelaten, want de hooibouw is afgeloopen. De Haven staat vol tot het eind. Scheveningers,Tirolers,allerlij moois en 7 malmolens draaijen en bommen nacht en dach om het stadhuis heen. De pret is al begonnen zondagavond, en alle avonden bakte en speeldealles al. De boerinnen laten mij niet los om kermis met me te vieren. Reeds vier aanvragen van rijke boerinnen gehad, die mij de beugel aanboden, dat wil zeggen op hun kosten. Een uit Driebruggen met een wit 51
hoedje, zoals Louise en nogal lief ook. Maar ik vind het lekkerder uit mijn raam te hangen.' Dat laatste is trouwens interessant. Het 'aanbieden van de beugel' betekende zoveel als dat het meisje - meestal boerenmeisjes - de kosten van een avondje kermis betaalde voor de jongen. Hoezo geëmancipeerd? Intussen was de kerk het nu helemaal zat: in 1890 diende de kerkenraad een voorstel in om de kermis in haar geheel af te schaffen. Na de zoveelste afwijzing door het stadsbestuur reageerde de toenmalige dominee Gunning met een fel pamflet, waarin hij de gemeenteraadsleden 'ongeschikt voor hun taak' noemde. Een heftige ruzie tussen de kerkenraad en het gemeentebestuur was het gevolg. Maar de kermis bleef. Nog wel.
Draverij Al vanaf de veertiende eeuw was als onderdeel van de Sint-Jacobsmarkt een driedaagse paardenmarkt gehouden. Toen de belangstelling ervoor wat terugliep, besloot de magistraat in 1734 meer publiek te trekken door goed georganiseerde draverijen te houden. Er waren altijd al wedstrijden geweest, maar nu viel er echt wat te halen. De hoofdprijs, beschikbaar gesteld door het stadsbestuur, was niet minder dan de felbegeerde Zilveren Zweep. Andere trofeeën waren de zilveren manenkam voor de handelaar die de meeste paarden aanvoerde en voor de ruiter met het mooiste rijpaard waren er een paar zilveren sporen. Buiten de stadspoort werd langs de Kleiweg, nu de Ridder van Catsweg, een groot terrein beschikbaar gesteld. Hierop werd tijdelijk een 'draafpad' aangelegd dat zich uitstrekte tot de grens met Bloemendaal. Goudse stadsboden reisden tot ver in Vlaanderen om de affiches met aankondigingen voor de draverijen en de Goudse Jacobskermis te verspreiden.
Circus Een deel van het traditionele kermisvermaak dat in de loop van de negentiende eeuw 52
plaatsmaakte voor steeds grotere machinale kermisattracties vond onderdak in een nieuw fenomeen: het circus. De benaming gaat weliswaar terug op de meest populaire attractie van de Romeinen, maar daarmee heeft het weinig gemeen. Het Romeinse 'circus' was in de eerste plaats een renbaan voor wagenrennen. Soms waren er ook gladiatorenspelen, jachtpartijen met wilde dieren en bloederige executies, maar daarvoor diende toch vooral het ovale amfitheater. Tussen de races en vechtpartijen door werd het publiek vermaakt met acrobaten, goochelaars en andere artiesten. En zo heeft het moderne circus van haar Romeinse voorloper dus vooral de naam, van het amfitheater de vorm en van beide de attracties. Het moderne circus is geboren aan het eind van de achttiende eeuw. De eerste vermelding van een circus is er één in Londen in 1768. Acrobaten, dresseurs, clowns, goochelaars en andere zelfstandig rondtrekkende artiesten gingen samenwerken in één organisatie en trokken gezamenlijk van plaats naar plaats. Zigeuners lijken bij dit proces een belangrijke rol gespeeld te hebben. Men maakte gebruik van bestaande pleinen of open terreinen aan de rand van de steden. Naast de reizende circussen ontstonden in de grote steden ook vaste circussen van hout en steen, zoals het Circustheater in Scheveningen en het theater Carré in Amsterdam. Circusdirecteur Oscar Carré gaf vanaf 1879 wintervoorstellingen in een houten circusgebouw aan de Amstel. In 1887 opende het nog bestaande stenen gebouw haar deuren. Vanaf 1893werd het ook voor theater gebruikt en aangepast aan die functie. In 1911 stopten de echte circusvoorstellingen, waarna Carré tot op de dag van vandaag alleen nog maar voor podiumkunsten is gebruikt. Gouda was te klein voor een eigen, vast circus, maar veel, kleine en grote circussen bezochten de stad. Het eerste circus deed de stad aan op 3 april 1897: Théatre Antonio Wallenda. Onder de circussen treffen we illustere namen aan als die van Albert Carré, Corty Althoff en kapitein Schneider, die met
De bezweken tent van circus Wilke als gevolg van de windhoos op 29 september 1919
6 leeuwen optrad, en verder Wilke, Mandera, Renz, Toni Boltini, Mikkenie. Standplaats was meestal de Markt, maar circussen verrezen ook aan de Graaf Florisweg, op het Industrieterrein Kromme Gouwe, aan de Ridder van Catsweg, op de Nieuwe Markt en op de Varkensmarkt. Rond 1930, sloegen grote circussen als die van Sarassani, Strassburger en Gleich hun tenten op op het toen nog onbebouwde terrein tussen Burgemeester Martenssingel, Krugerlaan, Zoutmanstraat en Van ltersonlaan, dus tegenover het Spaardersbad. Alom bekend zijn de onfortuinlijke, maar achteraf ook wel amusante gebeurtenissen op 29 augustus 1919. Circus Wilke was net begonnen aan zijn avondvoorstelling toen even na acht uur een zware hagelbui losbarstte. Een hevige rukwind deed de tent in elkaar storten. Het in paniek geraakte publiek sneed zich met zakmessen een vluchtweg door het
tentzeil en rende samen met de dieren alle kanten op. Alleen de olifant bleef doodgemoedereerd staan. De volgende dag werd er in de open lucht al weer een voorstelling gegeven, want 'the show must go on'. Toen was men bij modezaak Busch echter nog wel bezig een nieuwe winkelruit te plaatsen, want daar was de avond tevoren een circuspony in paniek doorheen gesprongen. Ook de glazen toegangsdeur naar hotel De Zalm had het begeven toen het publiek zich daar massaal naar binnen stortte.
Rederijkers De ter ziele gegane rederijkerskamer De Goudsbloem werd onder dezelfde naam in 1785 nieuw leven ingeblazen. Het werd nu een 'modern' gezelschap in de traditie van andere dichtgenootschappen uit die tijd. Maar het mocht niet baten. Misschien waren het de vinnige twisten tussen de patriotten 53
en orangisten? Waarschijnlijk wel. De kamer telde namelijk nogal wat patriotten onder haar leden en na de (tijdelijke) overwinning van de orangisten in 1787 bleef de kamer nog wel enige tijd bestaan, maar de belangstelling was minimaal. Al gauw werd niets meer van de kamer gehoord en een officiële einddatum is niet eens bekend: de bekende nachtkaars die uitgaat. In 1853 is het nóg een keer geprobeerd De Goudsbloem op te richten, nu wederom gemoderniseerd, maar langer dan 25 jaar bleef ook deze niet bestaan en van enige betekenis voor Goudse festiviteiten is ook deze club niet geweest. In 1875 kwam het definitieve einde.
Carnaval Vastenavond was geheel uit het openbare leven verbannen, toen het dankzij de liberale wind die er in de politiek waaide, in de negentiende eeuw kon terugkeren. De rooms-katholieken kropen na 1853 bijna letterlijk uit hun schuilkerken te voorschijn. Geholpen door de romantische 'tijdgeest' en de groeiende belangstelling voor de volkscultuur, werd er in het zuiden van het land al snel weer carnaval gevierd. Maar het was niet de uit de hand gelopen vastenavondviering die aan het eind van de Middeleeuwen was uitgebannen. Het huidige carnaval - we gebruiken met opzet deze nieuwe, zuidelijke naam voor het feest - is in onze streken geïntroduceerd in de Franse tijd. Tijdens de Frans-Duitse oorlogen tussen 1796 en 1814 hebben de Franse troepen elementen van het traditionele carnaval van Venetië meegebracht naar het Rijnland. Daar zijn de eerste verenigingen ontstaan in Mainz (1838), Maastricht (1839) en Venlo (1842). Dat Rijnlandse carnaval wordt gekenmerkt door uniformen, ontleend aan de uitrusting van de Franse troepen. In de uitmonstering van prins carnaval, vooral die van Keulen, en van zijn adjudant - de naam alleen al herkennen we veel militaire elementen. Dat geldt ook voor de alaafgroet, wat omgekeerd salueren is, want carnaval is wel het feest 54
van de maatschappelijke omkering gebleven. Uit die tijd en uit het Rijnland stammen ook de dansmariekes. Zij zijn een Duitse vinding en gebaseerd op de dansende marketentsters in het gevolg van de Fransen. Marketentsters boden allerlei diensten aan de soldaten te koop aan, in veel gevallen ook seks. Hun uitmonstering is geïnspireerd op de achttiende-eeuwse uniformen en pruiken van de Fransen zelf, die aldus uiteraard belachelijk gemaakt werden. Vandaar ook het kokette marcheren en allerlei andere quasimilitaire trekjes die het optreden van de dames heeft. Dames? Aanvankelijk werden de dansmariekes gespeeld door mannen, wat de spot alleen maar erger maakte. Pas tijdens het Derde Rijk zijn ze vervangen door vrouwen om zinspeling op homoseksualiteit te vermijden. Voor dat soort insinuaties waren de nazi's overgevoelig. Op andere plaatsen in het zuiden werd het carnaval pas later in de negentiende eeuw ingevoerd, zoals bijvoorbeeld in 's-Hertogenbosch, Sittard en Bergen op Zoom. Toen waren de Fransen allang weg en daar ontbreken dan ook de militaire elementen. De carnavalsvierders daar gaven vooral de voorkeur aan vermommingen als boer en nar. In de jaren dertig van de twintigste eeuw ontstond er een nieuwe, nog sterkere opleving van het carnavalsfeest, want in die crisisjaren bleek het een uitstekend middel om de ellende van het dagelijks leven even te vergeten. Aanvankelijk was er nog verzet vanuit de kerk, maar ten slotte gingen ook de plaatselijke notabelen en zelfs mijnheer pastoor meedoen. Vanaf dat moment ontstonden groots opgezette carnavalsoptochten met praalwagens. Ten noorden van de grote rivieren, waar nu eenmaal meer protestanten wonen, leeft dit allemaal niet zo. Praalwagens zul je hier nauwelijks in de straten aantreffen. Maar er zijn uitzonderingen. De grootste carnavalsvereniging daar is die van Noordwijk. Het carnaval wordt daar wel op straat gevierd, net als bijvoorbeeld in Enschede. Ook daar een stoet met praalwagens. En zo zijn er
meer voorbeelden. Noordwijk viert zelfs een Braziliaans zomercarnaval op het strand. Gouda kreeg pas na de Tweede Wereldoorlog weer een aantal carnavalsverenigingen. Het waren er in totaal zeven, die echter allemaal carnaval in besloten kring vierden en niet in het openbaar. Van die zeven zijn er nog drie actief: De Marktzotten (1969), De Belegen Zotskappen (1974) en De IJsselstampers (1972). De Goudse Wafels, De Gouwenarren, De Hoempekaas en De Paijpecuppen zijn opgeheven.
Sinterklaas Dat het kerkelijk gezag het aflegde tegen de populariteit van sinterklaas schreven we al toe aan het feit dat de Nederlander sedert de zeventiende eeuw steeds huiselijker werd. Daar, in de veiligheid van de privé sfeer, kon het feest overleven. Toen het feest zelf onuitroeibaar bleek, gingen de autoriteiten de viering binnenshuis juist stimuleren, als het maar van de straat was. Op straat was het feest te zichtbaar en bovendien liet het zich in de ogen van zedenmeesters van zijn onbe-
als opvoeder. Het feest werd aangegrepen om kinderen aan te sporen tot goede prestaties op school en gehoorzaamheid aan de ouders. Net als prins carnaval, waagde ook de goedheiligman zich in de tweede helft van de negentiende eeuw weer schoorvoetend buitenshuis. Maar het straatfeest dat toen ontstond, leek in niets op de viering in de Middeleeuwen. Van grote invloed was het prentenboekje 'Sint Nikolaas en zijn knecht' uit 1850 van de Amsterdamse ex-onderwijzer Jan Schenkman. Het begint met de sindsdien befaamde regel: 'Zie, ginds komt de stoomboot uit Spanje weêr aan.' In feite creëerde hij, gebruikmakend van oude en nieuwe elementen, de model-sint zoals we hem nu kennen: met staf, mijter, baard en lange mantel. Zwarte Piet droeg een zak en een roe. De sint kwam aan per boot, hield een intocht, deed inkopen, strooide snoepgoed, reed over daken, gooide cadeautjes in de schoorsteen en was present op pakjesavond. In Gouda horen wij, in tegenstelling tot andere steden, in het geheel niets over de geleidelijke terugkeer van de goedheiligman in het straatbeeld. Pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw duikt hij op in de Goudsche Courant.
Koninklijk bezoek
Afbeelding uit Schenkman, 19e eeuw
tamelijke kant zien: jongeren gaven elkaar niet zonder bijbedoelingen suikerharten en poppen van taai of speculaas. Die tweeslachtige houding van het kerkelijk en wereldlijk gezag, namelijk de feestviering op straat verbieden, maar hem binnenshuis stimuleren, werd ingegeven door het besef dat men de goedheiligman kon gebruiken
In 1756 bezocht prinses Anna van Hannover Gouda. Zij was een dochter van de Engelse koning George II en getrouwd met onze stadhouder Willem N. Zij bracht twee van haar kinderen mee, de achtjarige prins Willem Batavus (de latere stadhouder Willem V) en zijn zusje prinses Caroline, dertien jaar oud. Behalve van de aankomst in de stad kreeg de bevolking weinig van dit soort bezoeken te zien en omdat het dus geen echte festiviteiten waren, maar meer bijzondere gebeurtenissen, behandelen we ze maar kort. Twee dingen vallen op: de vele keren dat de Oranjes in deze toch bepaald niet oranjegezinde stad kwamen en het feit dat alle stadhouderlijke en koninklijke bezoeken, op een enkele uitzondering na, het cultureel erfgoed van de stad tot doel hadden. Van het bezoek in 1756, dat zich in de Sint55
Het gezin van Willem Ven Wilhelmina van Pruisen
Janskerk afspeelde, is het aardig te vermelden hoe de kerkmeesters in slechts drie dagen tijd een 'koninklijke plee' in elkaar lieten knutselen. Eerst werd een kast waarin de cartons waren opgeborgen veranderd in een buffet, vervolgens behingen ze de kast ernaast met groen laken. Het inwendige werd ook met laken bekleed en omgetoverd tot een gemakje met een tinnen waterpot. Dat zal me een gedoe geweest zijn, als de prinses daar, in die toch wel beperkte ruimte, met haar rokkenvracht gebruik van moest maken. Voor de andere leden van het gezelschap werden in het Tiendewegportaal (onder glas 9) nog eens twee stilletjes en vijf tinnen waterpotten neergezet. In het koor bekeek het hoge gezelschap de cartons van de glazen. Na de bezichtiging begaf men zich naar de kerkmeesterskamer, waar een dis met 'veelerhande verfrissende dranken en wijnen' gereed stond. Alleen de baljuw, de vier burgemeesters, enkele kerkmeesters en enige vrouwen mochten daarbij aanzitten. De rest van het gevolg at en dronk in het koor. Twaalf jaar later herhaalde prins Willem, nu 20 jaar oud en stadhouder, dit bezoek met zijn echtgenote, Wilhelmina van Pruisen. Deze Wilhelmina is dezelfde die later 56
uitgerekend door een Gouds patriottisch vrijkorps in de Vlist werd aangehouden. Haar broer, Frederik Willem II nam wraak: hij viel ons land binnen en plunderde onder meer de stad Gouda. Willem V werd daarmee tijdelijk in zijn macht hersteld, maar moest in 1795 definitief naar Engeland vluchten, toen de Fransen binnenvielen om de patriotten te 'helpen,. Zijn zoon, de beoogde Willem VI, had nog tegen die invallende Fransen gevochten, maar moest uiteindelijk met zijn gehate vader meevluchten. De slappe vader en de energieke zoon konden het slecht met elkaar vinden. In 1813 Napoleon was voorlopig verslagen - keerde de zoon terug en werd soeverein vorst, in 1815 officieel koning Willem I der Nederlanden. Hij was getrouwd met Wilhelmina van Pruisen, niet die van de aanhouding, maar een dochter van Frederik Willem II die Gouda had geplunderd. Hun jongste kind, prinses Marianne (1810-1883),was bijzonder
Prinses Marianne
eigenzinnig maar ook kunstminnend. Zij bezocht meerdere keren de Sint-Janskerk, voor het eerst in 1826. Zij werd het zwarte schaap van de familie. Het gedwongen en zeer ongelukkig huwelijk met haar neef
Albert van Pruisen was zo slecht dat Marianne in 1845 man en kinderen verliet. Ze vestigde zich in Voorburg en leefde daar openlijk samen met haar koetsier Johannes van Rossem, van wie ze in 1849 een zoon kreeg. Toen was bij de Oranjes de maat vol en werden alle banden met prinses Marianne verbroken. Ook haar kinderen in Berlijn mocht ze niet meer bezoeken. In de Sint-Janskerk bewonderde zij uiteraard de gebrandschilderde glazen. Als herinnering aan haar eerste bezoek in 1826 schreef zij haar naam op een met oranjeappeltjes versierde bladzijde in het handtekeningenregister van de kerk. Zij was in gezelschap van haar moeder en enkele familieleden. Het bezoek, dat niet van tevoren was aangekondigd duurde een vol uur, dat volledig werd besteed aan het bekijken van de glazen: een unicum. De leden van het stadsbestuur, maar ook de bevolking, waren echter vlug op de hoogte van de aanwezigheid van de hoge
gasten. Bij het vertrek uit de kerk bevond zich buiten '[ ... ] eene groote en intusschen toegevloeijde menigte van aanschouwers'. De Goudse bevolking, straatarm en niet al te rijkelijk bedeeld met feestelijke gebeurtenissen, had eindelijk weer eens een verzetje.
De vrijheidsboom We springen weer even iets terug in de tijd, naar de gehate stadhouder Willem Ven zijn kordate vrouw Wilhelmina van Pruisen. Zoals hierboven al vermeld, was in 1795 hun ~d~~mrnrn~m~n~hct~Mwm revolutionaire krachten onder aanvoering van de Fransen. Die kwamen ons land gewapenderhand 'bevrijden' en op 22 januari 1795 marcheerden de eerste Franse troepen, goeddeels in werkmansbroek en daarom sansculotten genoemd, de Markt op. 'Sans, betekent 'zonder' en een 'culotte ' is de kniebroek met kousen eronder die de hogere standen droegen. Sansculotten was eerst een 57
scheldnaam, maar werd een geuzennaam die met trots gedragen werd door de Franse revolutionairen. Hetzelfde gold voor de carmagnole, een korte jas zonder slippen aan de achterzijde. Vanwege deze weinig krijgshaftige uitmonstering en hun geringe aantal werd deze eerste compagnie bespot door Goudse schoffies die hen als eersten de stad zagen binnentrekken.
Een sans-culotte
De komst van de Fransen kwam niet als een verrassing. Door velen, en bepaald niet alleen de armen, werd er reikhalzend naar uitgezien. De oranjegezinde burgemeesters en vroede vaderen werden uit het stadhuis gejaagd en voor het stadhuis werd een vrijheidsboom geplant, geschonken door een voorname Goudse dame. Later zijn veel van die vrijheidsbomen in ons land verward met meibomen, waar ze ook wel op leken. Het enige nog bestaande exemplaar staat in Oisterwijk. voor het raadhuis. Alle anderen hebben inmiddels de geest gegeven of zijn gekapt. 58
Nu was het de gewoonte direct rond de vrijheidsboom te gaan dansen, maar daarvoor hadden de bevrijders het te koud en waren ze te moe. Waarschijnlijk keken de Gouwenaars er reikhalzend naar uit, want van die maffe gewoonte van de Fransen waren ze natuurlijk allang op de hoogte. Het zou nog leuker worden dan ze dachten. De volgende dag was het zo ver dat de Fransen hun kunstje gingen vertonen. Binnen de kortste keren voerden soldaten en officieren hun bekende reidansjes rond de boom uit. De avond ervoor hadden de officieren gedineerd met de vooraanstaande burgers van de stad, uiteraard revolutionair gezind, maar ongetwijfeld ook uit op baantjes in het nieuw in te richten bestuur. Zij konden nu niet aan de kant blijven staan en moesten wel meedansen met de Fransen. De gewone Gouwenaar zal zich daar eerst wel vrolijk over gemaakt hebben, maar het staat vast dat na verloop van tijd ook zij aanhaakten bij de Fransen en hun deftige stadsgenoten. De vrolijke deuntjes van de Marseillaise, La Carmagnole, het Ah! ça ira en andere revolutionaire liederen waren gewoonweg té aanstekelijk. Uiteindelijk was de Markt één dansende massa. Later besloot de municipaliteit, het nieuwe stadsbestuur, de Marseillaise op het carillon te laten steken, zodat de burgerij het revolutionaire lied ieder uur kon horen. Omdat de burgers maar niet genoeg kregen van het dansen, kreeg de Wachtelstraat na drie weken een eigen vrijheidsboom. Dan hoefden de bewoners van de buitenwijk daar niet helemaal naar de Markt.
Muziektenten De muziektent in het Houtmansplantsoen werd gebouwd in 1898 nadat hij 'kant-enklaar' was besteld uit een catalogus van de firma Von Köppen & Co te Keulen. De firma leverde de losse onderdelen - acht zuilen, acht friezen, vier leuningzuiltjes, twintig meter benedenleuning, de dakconstructie en de zinken oriëntaalse spits - per trein als een bouwpakket. Op 31 augustus 1898, de
datum van de inhuldiging van koningin Wilhelmina, werd de muziektent feestelijk in gebruik genomen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen het verenigingsleven weer volop bloeide, werden de concerten druk bezocht. In 1984 werd de muziektent gerestaureerd. De Culturele Raad (19841995) startte met de organisatie van een reeks concerten door harmonie- en fanfarekorpsen, maar dat werd geen succes. Ook een poging van de muziektent een poptempel te maken mislukte. Sedert 1992 loopt echter met groot succes een lange reeks van drukbezochte zomerconcerten op zondag. De muziektent in het Houtmansplantsoen was niet de eerste van de stad. Al in 1871 stond er een in de tuin van Ons Genoegen. Daar vonden talloze uitvoeringen plaats totdat hij in de Tweede Wereldoorlog het lot onderging waaraan zoveel bouwwerken in die tijd ten offer vielen: het houtwerk werd eraf gesloopt om als brandhout te gebruiken. In de jaren twintig van de twintigste eeuw bezat de gemeente Gouda nog een demontabele muziektent. Die werd vaak uitgeleend aan steden en dorpen in de regio. In 1927 verkeerde de tent in een te slechte toestand om nog gerepareerd te kunnen worden. Vervanging bleek te duur en daarop besloot de gemeente er op het stadserf zelf een te bouwen. Na vele malen verhuurd te zijn geweest en ook in Gouda zijn diensten te hebben bewezen werd de tent uiteindelijk in 1954 verkocht.
Opening station Kenmerkend voor de negentiende eeuw was een toenemende belangstelling voor verjaardagen, jubilea en eerste-steen-leggingen. Het vroegste voorbeeld daarvan is de opening van de spoorlijn Gouda-Den Haag. De lijn naar Rotterdam lag er al sinds 1855, maar voor de aanleg daarvan had Gouda zo weinig belangstelling gehad dat de opening ervan op geen enkele wij ze gevierd werd en de stad zelfs niet voor een station wilde zorgen. Men verschool zich achter het argument dat de lijn over het grondgebied van de gemeente
Station Gouda, 1869
Broek, een verzameling boerderijen, liep. Die moesten maar voor een station zorgen. Een halte in de vorm van een achtergebleven werkloods was het beschamende resultaat. Maar in 1870 was het Goudse stadsbestuur geheel bekeerd. Iedereen zag de grote voordelen van de nieuwe wijze van vervoer. Meer nog dan de wegverbinding met Rotterdam was de reis over de weg naar Den Haag vanaf Gouda een ramp. Bovendien had de lijn naar Utrecht-Gouda-Rotterdam zijn nut voor Gouda ruimschoots bewezen. In 1869 was Gouda dan ook begonnen met de bouw van één van de modernste stations van ons land. Toen de aftakking naar Den Haag een jaar daarna klaar was, konden spoorlijn én station tegelijkertijd feestelijk worden ingewijd. In de morgen van 26 april 1870 kwamen directieleden van de Nederlandse Rhijnspoorweg Maatschappij en andere notabelen per trein van Utrecht naar Gouda. De stad bood hen een , déj euner ' aan in Arti Legi op de Markt. Onder muzikale begeleiding gingen ze daarna weer naar het station en zetten in de feestelijk versierde trein hun reis naar Den Haag voort. Daar was de ontvangst nog pontificaler: na het gebruikelijke ceremonieel van toespraken en dergelijke volgde een concert van het muziekcorps van het Garderegiment Grenadiers en Jagers. De perrons waren met plankieren omgetoverd tot één grote dansvloer waarop in aanwezigheid van prins Alexander en twee prinsessen een soiree met bal werd gegeven. Daags tevoren had een onverlaat nog alle kussens van de eerste- en tweedeklas rijtuigen stuk gesneden - niets nieuws onder de zon dus - maar 59
dat kon de pret niet meer drukken. De zondag daarop werd op de Markt in Gouda een groot concert gegeven door de corpsen van de Utrechtse en Goudse schutterijen. Die avond bood de Goudse Kamer van Koophandel de stad een spectaculair vuurwerk aan, vast niet het eerste dat de Gouwenaren zagen, maar wel het eerste dat wij in onze bronnen tegenkwamen. Het slotstuk van het vuurwerk werd gevormd door een grote locomotief, waarvan de wielen draaiden.
600 Jaar Gouda In 1872 werd gevierd dat de stad zeshonderd jaar stadsrechten had. Vast onderdeel bij dit soort feesten was een historische optocht, iets
geschiedenis', zoals in het Archeon en in de overal georganiseerde riddertoernooien. Bijzonder onderdeel van de viering in 1872 was de verzameling Goudse 'oudheden' die men voor die gelegenheid bijeenbracht. De tentoonstelling was een doorslaand succes en leidde tot de algemene roep om behoud ervan, hetgeen geschiedde. Op 12 mei 1874 opende het 'Stedelijk Museum van Oudheden' permanent haar deuren. Het was ondergebracht op de eerste verdieping van Arti Legi, waar aanvankelijk de Stadsteekenschool was gevestgd. Daarmee was de basis gelegd voor wat later Museum 'Het Catharinagasthuis' heette en tegenwoordig verzelfstandigd is tot MuseumgoudA.
Burgemeestersjubileum
Vitrines van het museum in de tekenzaal van Arti Legi {1937)
wat we ook bij de vieringen van Koninginnedag tegenkomen. Tegenwoordig heeft het publiek niet zo veel geduld meer voor dit soort statische vertoningen en zien we ze steeds minder. De jaarlijkse optocht tijdens Leidens Ontzet op 3 oktober is er nog een voorbeeld van. Het moderne publiek is echter gewend aan actievere vormen van 'levende 60
Het zal niet vaak meer gebeuren dat een burgemeester zijn vijfentwintigjarig jubileum viert. Voorlopig was in Gouda burgemeester mr.dr. K.F.O. James de laatste. In 1938 benoemd, kon hij in 1963 terugzien op een ambtsperiode van 25 jaar, met een gedwongen onderbreking in de oorlogsjaren. Ook de negentiende eeuw kende maar één burgemeester die meer dan een kwart eeuw zijn ambt vervulde: mr. A.A. van Bergen IJzendoorn, die in 1864 zijn vader Nicolaas IJzendoorn opvolgde. Hij bekleedde het ambt tot aan zijn overlijden in 1895. Ter voorbereiding op de viering op 1 juni 1889 was een feestcommissie gevormd van maar liefst twintig leden. Er was zelfs een Officiële Feestwijzer te koop bij de boekhandel met het volledige dagprogramma. De dag begon met carillonspel in de vroege morgen, gevolgd door de ldanken van het muziekcorps van de stedelijke Schutterij. Om half elf werd de jubilaris met open rijtuigen van zijn ambtswoning (Oosthaven 68) opgehaald en begeleid door een bereden erewacht naar het stadhuis gebracht. Na verwelkoming door de feestcommissie werd de burgervader, staand op het fraai versierde bordes, toegezongen door een koor van maar liefst 700 schoolkinderen die een kindercantate ten gehore brachten. Daarna zetten de honderd leden van de
Liedertafel 'Apollo' hun beste beentje voor. Om half twaalf begaf de jubilaris zich met zijn gevolg naar binnen, waar hij felicitaties en een oorkonde kreeg. Na een uitgebreide rijtoer was de burgemeesters op tijd thuis voor de lunch. De rest van de dag werd gevuld met optredens van het muziekcorps van de stedelijke Schutterij in de muziektent op de Markt. Bij de avonduitvoering was de muziektent verlicht. Na nog een rijtoer in de avond werd het feest om 23.00 uur uitgeknald met een groots vuurwerk op de Markt. Die avond moet de verlichte stad een sprookjesachtige aanblik hebben geboden. Overal brandden vetpotjes, afgewisseld door Chinese lampions. De toen nog talrijke bruggen weerspiegelden met talloze lichtjes in het water. Onder de spectaculairste decoraties bevonden zich een Eiffeltoren en een Feesttempel in het water van de gracht langs de Naaierstraat. De echte Eiffeltoren was toen net voltooid. Daaraan werd gebouwd van 18871889 als onderdeel van de wereldtentoonstelling in Parijs. Die werd weer gehouden ter gelegenheid van de verjaardag van de Franse revolutie. Een andere bijzondere decoratie betrof de gevel van sociëteit Vredebest (Markt 2). Die was getooid met het wapen van de stad, omgeven door de cijfers '64 en '89 in bloemen. Het geheel werd bekroond door een zilveren gaslantaarn 'omgeven door twee gol-
ven de gaszonnen'. In de Blekerssingel voer een verlicht bootje met muziek. Zelfs poortjes zoals de Looierspoort en de Geertje den Bultsteeg, waar de armste Gouwenaars woonden, waren versierd met groene slingers. In de Kleiwegstraat stond een verlichte erepoort 'van boven beschilderd met twee chassinets ' (transparanten) met daarop twee gedichten die hulde brachten aan de populaire burgervader.
Koninginnedagen Waren er in de negentiende eeuw traditioneel feestelijke bijeenkomsten ter gelegenheid van de verjaardag van de Koning, op 31 augustus 1885, de vijfde verjaardag van prinses Wilhelmina, werd voor het eerst Prinsessedag gevierd. Daarmee legden de toenmalige liberalen de Idem voor wat nu koninginnedag is. Ze deden dat niet zonder bijbedoeling, want ze wilden dat het feest de nationale eenheid zou bevorderen. Na het overlijden van koning Willem III in 1890, werd de eerste echte koninginnedag gevierd. Nou ja, echt ... Wilhelmina was nog minderjarig en dus prinses en haar moeder, Emma, nam haar regeringstaken waar. De dag ontwikkelde zich al snel tot een feestdag voor kinderen omdat koninginnedag toen ook de laatste dag van de schoolvakantie was. Het jaar 1898 was heel bijzonder, op 31
Bij het ambtsjubileum van burgemeesterAA. van Bergen IJzendoorn
61
Koninginnefeest (1922)
op het einde van de Wa!estraat-Spieringstraat
augustus was er onder meer een enorme manifestatie op de Markt, ter gelegenheid van de achttiende verjaardag en de kroning van Wilhelmina op die dag. Voor de gelegenheid was een 'Heilzang' gecomponeerd, die
werd uitgevoerd op de Markt. Om 14.00 uur verzamelden zich daar 2000 kinderen van de lagere scholen en 220 zangers. Het moet een daverende voorstelling zijn geweest, begeleid door houten en koperen blaas- en slaginstrumenten. Vanaf de kerktoren klonken signaaltrompetten, trommels, carillon, kerkklokken en zelfs geweersalvo's! Een lezer van de Goudsche Courant, die als kind zelf had meegezongen, kon zich jaren later nog precies herinneren hoe overweldigend het klonk. De jeugd mocht zich helemaal uitleven bij het herhaald gezongen woord 'Heil' en menig kind zal de volgende dag met een schorre keel zijn ontwaakt. In 1902 groeide het feest uit tot een waar volksfeest omdat de verjaardag van Wilhelmina samenviel met haar herstel van een ernstige ziekte. Koningin Wilhelmina en haar familie waren overigens bijna nooit aanwezig bij festiviteiten op koninginnedag. Tijdens de regeringsperiode van koningin Juliana verplaatste het feest zich naar 30 april. Zij kreeg traditiegetrouw een bloemenhulde van de bevolking op Paleis Soestdijk. Doordat dit bloemendefilé vanaf het midden van de jaren vijftig op de televisie
Uitvoering 'Gouda's Heilzang' op de Markt ter gelegenheid van de kroning van koningin Wilhelmina op 31 augustus 1898
62
te zien was, namen of kregen steeds meer mensen die dag vrij en zo groeide de viering uit tot een nationale feestdag. Toch is koninginnedag nooit een algemeen erkende feestdag geworden en nog steeds moeten veel mensen gewoon werken op 30 april. Toen Beatrix koningin werd, besloot zij dat 30 april Koninginnedag bleef uit eerbied voor haar moeder, maar waarschijnlijk ook om de praktische reden dat het op haar verjaardag, 31 januari, te koud is.
Honderd jaar onafhankelijkheid 1813-1913 Op 19 november 1913 werd ook in Gouda de herdenking aan honderd jaar onafhankelijkheid feestelijk gevierd. Er was een optocht, voor de jeugd een expositie van vliegers, met daaraan verbonden een vliegerwedstrijd en in sociëteit Ons Genoegen konden liefhebbers van konijnen hun hart ophalen aan de dieren die daar tentoongesteld waren. Tot slot was er natuurlijk een groots vuurwerk. In de Goudsche Courant stond een verslag van wat zich honderd jaar eerder op de Markt afspeelde: 'Gisteravond, 17 november, was het 100 jaar geleden dat de Kozakken op
het Marktplein kampeerden. Zij hadden hun wachtvuur ontstoken en hun geweren aan rotten gezet. Men zegt zelfs dat hun paarden in de kerk waren ondergebracht. Zoveel is thans zeker dat de deuren van het kerkgebouw open stonden. De aanwezigheid van de Kozakken had natuurlijk de aandacht van jongelui getrokken, onder andere van de heer Constant Gabry (grootvader van de tegenwoordige firmanten der piano- en orgelfabriek Gabry aan de Westhaven), die met enige kennissen naar de Markt toog. Hier kreeg hij ruzie met een der Kozakken, die zo boos werd dat hij hem te lijf wilde. Nu waren die heren Kozakken niet gemakkelijk, waarom bedoeld jongmens het beter vond maar te vluchten dan een pak slaag af te wachten. De Kozak zette hem na. Door de duisternis - men had alleen het schemerlicht der wachtvuren - zag hij de geweren niet en struikelde erover. Dadelijk bedacht op tegenweer, nam hij het geweer waarover hij viel mee. Daarop vluchtte hij de Kerksteeg en vervolgens de kerk in, langs het koor en zo de uitgang bij de kosterswoning door. Daarna het kerkhof over (tegenwoordig het Oudemannen-plantsoen genoemd), daarna de Molenwerf door, de Haven en de Gouwe
Geweersalvo's bok Gouda's Heilzang
63
over naar de Turfrnarkt, steeds het geweer met zich voerende. Thuis gekomen verborg hij het, uit vrees voor ontdekking en straf. Zodoende is het geweer in het bezit van de familie Gabry gebleven, die zo welwillend was het ter expositie af te staan. Thans is het te zien in de etalage '1813' van de firma Van der Post aan de Hoogstraat. Vermeld dient nog dat genoemde heer en beide andere broers allen de wapenen tegen Napoleon gedragen hebben. De oudste is zelf krijgsgevangen geweest en moest toen op scheepswerven in Frankrijk werken. Hij is daar toen ontvlucht en met een lotgenoot uit Waddinxveen te voet door Frankrijk naar Gouda komen lopen, de beide andere broers streden in de slag bij Waterloo'.
Legerdag Op koninginnedag in 1917 - tijdens de Eerste Wereldoorlog dus - hadden de mensen wel andere dingen aan hun hoofd dan feestvieren. Drie jaren van mobilisatie, afgesneden toevoerlijnen en stilliggende handel, hadden diepe sporen getrokken in het dagelijks leven. Toch had Gouda die dag een feest-
Cabaretzaal met dansvloer in Kunstmin {1930)
je, al zat het weer niet mee. Het begon al de avond tevoren met een concert door de Koninldijke Militaire Kapel van het regiment
met trompetgeschal en het Wilhelmus vanaf de torenomloop van de Sint-Janskerk. Voor de kazerne werd in de stromende regen een concert gegeven door diverse muziekkorpsen. Intussen was een afdeling van zestig pontonniers begonnen met het slaan van een pontonbrug over de IJsselvan de Nieuwe Veerstal naar de tegenoverliggende IJsseldijk. Om kwart over tien was de oeververbinding van vijf brugvakken met een totale lengte van 66 meter gereed. Massa , s mensen keken toe vanaf de IJsseloever,het organiserend comité vanaf een van de fraaie salonboten van rederij De IJssel. Hoogtepunt vormden de diverse legeronderdelen die de brug passeerden: het Goudse Wielrijdersmuziekkorps, twee secties motormitrailleurs, een compagnie jagers, een mitrailleurpeloton en een batterij veldartillerie, compleet met een keukenwagen vol stomende aardappels. De paarden waren soms moeilijk in toom te houden op de smalle en voortdurend bewegende brug. Op de zuidelijke IJsseloever aangekomen keerden de troepen via Stolwijkersluis terug en maakten een muzikale rondgang door de stad. Bijzondere aandacht trokken de door herdershonden getrokken mitrailleurs. De hele gebeurtenis is voor het bioscoopjournaal gefilmd en wordt nog wel eens vertoond op Gouwestad TV of bij de Historische Vereniging Die Goude. Om één uur 's middags verscheen boven het Marktplein, alweer in de stromende regen, een tweedekker uit Soesterberg, bestuurd door eerste luitenant-vlieger C. Land en waarnemend eerste luitenant Albert Plesman. Deze latere directeur van de KLM was in het Goudse garnizoen gelegerd geweest en getrouwd met een Gouds meisje. De machine cirkelde een paar keer laag boven de Markt en er werd over en weer enthousiast gewuifd. Die middag verscheen het toestel voor de tweede keer, nu boven het schietterrein aan de Schielands Hoge Zeedijk en als 'doelwit' voor
Grenadiers en Jagers in de tuin van sociëteit
een beschieting. Het schietterrein
Ons Genoegen aan de Boelekade. De volgende ochtend om zeven uur werd de stad gewekt
feestelijke aanblik met wapperende vlaggen en groen versierde bogen. Het terrein stond
64
bood een
met modder, een spontane duik in de IJssel. Behalve deelname aan diners in hotel De Zalm en in Concordia kon men nog terecht in de feestelijk versierde zaal van de sociëteit Ons Genoegen voor een cabaretvoorstelling van Jean-Louis Pisuisse of in de Sint-Janskerk voor een orgelconcert met medewerking van enkele vocale solisten en een fluitist. Ook hier was een talrijk publiek op af gekomen, velen moesten zich met een staanplaats tevreden stellen. Ten slotte genoot men op een compleet volgelopen marktplein van een groot vuurwerk, aangeboden door de bioscoop 'Gouda Vooruit'. Ponton over de IJssel, Legerdag 1917
De roerige jaren twintig bomvol, ondanks dat sommigen tot de enkels in de modder zakten. Behalve de 'beschieting' van het vliegtuig demonstreerden de militairen ook andere wapens en vertoonden allerlei bravourestukjes, zoals motorrijden, staand op de benzinetank van de motor. Tot grote hilariteit van het publiek dook menige motorrijder kopje onder in de modder. De fietsers van het Goudse garnizoen lieten niet minder spectaculaire staaltjes zien. Na afloop namen de meesten van hen, geheel overdekt
Muziekleraar en stadsbeiaardier G.P.M. van Zuylen schreef in 1921 een lange brief aan burgemeester Ulbo ]. Mijs, met daarin de voorspelling dat hij binnenkort 'een rij van verzoeken kan verwachten voor het maken van muziek in café 's , lunchrooms en dergelijk op zondag van 16.00 tot 23.00 uur'. Mechanische muziekinstrumenten als de pianola waren toen populair en zeer gewild in horecagelegenheden. Uit zijn schrijven blijkt dat de beiaardier geen hoge dunk had
De Kleiweg met het draaiorgel van Jan Huurman dat in een café aan de Ridder van Catsweg voor zoveel overlast zorgde (ca. 1925)
65
Viswedstrijd, georganiseerd door IPNI
van de gezelligheid zijn stad, waarom velen hun vertier in steden als Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en nog verder weg zochten. Hij verwachtte dan ook dat de aanvragen gehonoreerd zouden worden: 'Op die manier kunnen zij ook hun personeel, kelners en musici aan het werk houden', zo besloot Van Zuylen zijn pleidooi. En hij kreeg gelijk: de verzoeken stroomden binnen en ieder die zich hield aan de gestelde voorwaarden kreeg een vergunning, een enkeling wilde eenvoudig de radio laten spelen. Soms werd een vergunning weer ingetrokken, zoals van Simon Verheul, die een café runde aan de Boelekade 42. Hij had niet alleen het verschuldigde bedrag voor zijn vergunning niet betaald, maar ook '[ ... ] omdat de inrichting bekend staat als een plaats waar veel vechtpartijen plaats vinden en het sterke vermoeden bestaat dat daar ook minder oorbare handelingen plaats vinden op zedelijk gebied'. ]. van Dijk, 66
café-houder aan de Ridder van Catsweg 9 verzocht in 1924 of zijn vergunning voor piano- en vioolmuziek kon worden gewijzigd in 'automatische orgelmuziek'. Het gemeentebestuur had geen notie dat het hier het grote straatdraaiorgel van Huurman betrof, maar al spoedig bereikten hen berichten dat het er tamelijk rumoerig aan toe ging. De politie rapporteerde 'dat op bepaalde tijdstippen jongelieden van niet al
Leden van de visvereniging IPNI (1943)
te vredelievende aard in dat café samenkomen'. Na het gebruik van de nodige biertjes en onder de tonen van de orgelmuziek werd de stemming meestal opgewonden, wat niet zelden ontaardde in vechtpartijen, die op de openbare weg werden voortgezet. Het café kreeg zodoende een zekere beruchtheid en .. .Van Dijk moest zijn vergunning inleveren. In veel horecagelegenheden werd tevens de mogelijkheid geboden om dansles te nemen, zij het inbesloten kring. Al spoedig rezen de dansclubs de pan uit: 'Tot Ons Genoegen, TOP, Tavenu, Onder Ons, Central, de Padvinder en vele anderen waren actief. Aan de Groeneweg 43 runde dansleraar M. van Tijn een dansschool, aan hem werd ook dikwijls gevraagd om les te komen geven in de horecagelegenheden. Ook hier schuilde kaf onder het koren, want toen koffiehuishouder G. Rademaker aan de Wilhelminastraat 10 een vergunning aanvroeg werd die op advies van de politie niet verleend. Het café stond bekend als '[ ... ] een der meest beruchte dansgelegenheden in de stad, alwaar des zaterdags en zondags het gepeupel samenkomt'. Tussen 1922 en 1926 telde Gouda circa 45 horeca-gelegenheden waar muziek werd gemaakt en dansles gegeven. Was het in deze jaren in de beslotenheid van café en lunchroom op gezette tijden een vrolijke boel, ook wandelaars werden zo nu en dan verrast door een gratis muziekje. Verschillende verenigingen kregen toestemming om met muziek en wapperende vaandels door de stad te marcheren, zoals de afdeling Gouda van de Sociaal Democratische Partij, de sportvereniging 'Wilskracht' uit Alphen aan den Rijn, die haar wandeltocht op Hemelvaartsdag op de Goudse Markt wilde eindigen en ook het Leger des Heils liet zich regelmatig horen. En... niet te vergeten de visverenigingen, want die waren in Gouda uitermate actief. De hengelaars vereniging De Bliek marcheerde op zondag 18 juni 1922 ter gelegenheid van het Nationaal Hengelconcours de stad binnen tot aan café De Nieuwe Karsseboom aan de Lange Tiendeweg 75. De Hengelaars-
vereniging IPM (ik pak ieder visje) die haar clublokaal had in café Central aan de Markt, organiseerde die dag een visconcours voor jongens in de Raam. Ook dit evenement werd besloten met een muzikale optocht door de stad.
Evenementen op Koninginnedag Bij bijzondere feestelijkheden werden de weeskinderen niet vergeten. Dat was al zo bij de nieuwe stadsregeling van 1798, toen de kinderen van het Aalmoezeniershuis een maaltijd kregen op stadskosten. Zij hoefden die dag niet te werken en mochten 's avonds de stad in om van de illuminatie te genieten. Het koninginnefeest nam daarbij een belang-
Groepsfoto bij een erepoort op de hoek van de Tuinstraat en de Groeneweg {1915}
rijke plaats in. Elk jaar liepen de wezen mee in de optocht en beeldden steeds een ander onderwerp uit: kabouters, tovergodinnen of Volendamse meisjes. De kostuums werden gehuurd, maar bijbehorende acessoires zoals rode zakdoeken en mutsjes werden zelf vervaardigd. Uiteraard ontbrak op het weeshuisplein de met groen versierde erepoort niet. Over erepoorten gesproken, die waren altijd een vast onderdeel van de versiering van de stad. Zij werden vervaardigd op het stadserf 67
Weesmeisjes in Volendams costuum
aan de Nieuwehaven. Op 17 januari 1809 ontvingen de Fabrieksmeesters van het stadsbestuur 53 gulden en 8 stuivers om daarmee over het jaar 1807 de kosten tot het maken van erepoorten te betalen. Toen in het begin van de jaren twintig steeds meer buurtverenigingen actief werden, verschenen er ook in de 'gewone' straten fraaie, soms zelfs verlichte erepoorten. Voor de kinderen werden allerlei spelen georganiseerd en 's avonds kon er in de straat worden gedanst op de muziek van accordeon, draaiorgel en later ook de radio.
Tegenwoordiglaat zwarte piet de roe thuis. Nieuwe elementen in de sinterklaasviering waren de intocht en de aankomst met de stoomboot. De eerste intocht werd gehouden in Amsterdam in 1934 en de eerste aankomst van een stoomboot was in 1952, ook in Amsterdam. In de eerste helft van de twintigste eeuw gingen ook volwassenen elkaar cadeautjes met surprises en gedichten geven. Dat was al begonnen in de tweede helft van de negentiende eeuw, maar dan alleen in gegoede kringen. Overigens zijn de surprises en vaak plagerige gedichten, waarin slechte eigenschappen van 'de gelukkige' op gekscherende wij ze onder de loep worden genomen, een opmerkelijke toevoeging. In geen van de talrijke boeken over het sinterklaasfeest hebben we iets over de oorsprong ervan kunnen vinden, maar we vermoeden dat het een erfenis is van de al even plagerige nieuwj aarsrijmpjes die rond dezelfde tijd een zachte dood stierven. Literatoren halen hun
Sinterklaas De absolute winnaar op feestgebied is toch wel sinterklaas. Hij overleefde alle eeuwen, al is er aan de traditionele viering behoorlijk wat veranderd. Maar de kern bleef altijd overeind en daarin schuilt de kracht van het feest. Zo was pakjesavond of zelfs een bezoek van de sint vooral een stedelijk verschijnsel en kende het platteland alleen maar de veel oudere gewoonte van het zetten van een schoen of klomp met iets voor het paard. De volgende ochtend, op 6 december, werden daar de cadeautjes uitgepakt. De roe werd, waarschijnlijk vanwege de nieuwe rol van de Sint als opvoeder, ineens een strafmiddel, terwijl het eigenlijk een vruchtbaarheidssymbool is, net als de bezem van de heks. 68
Het warenhuis van Bruns op de hoek van de Gouwe en de Turfmarkt. Op het ba!con verscheenin de jaren rond 1900 Sint Nicolaas die door een grote menigte enthousiast werd toegejuicht
neus op voor het kermisrijm waarin veel gedichten gesteld zijn, maar er zitten soms fraaie staaltjes van volksdichtkunst bij. Het massale knutselgenoegen en de bijbehorende geheimzinnigdoenerij - strikt genomen
ook vernieuwingen - geven het feest een door velen gewaardeerde ouderwetse sfeer. Tegenwoordig doet ook de jeugd, zo gauw ze niet meer gelooft, daaraan mee. Nog maar weinig gezinnen vieren het feest apart voor de kleintjes en de ouderen. Nog een vernieuwing was dat ook protestants Nederland aan het feest ging meedoen. Sinterklaas werd allang niet meer als Sint Nicolaas ervaren. We zullen zien dat rond dezelfde tijd ook van de kerstviering de scherpe religieuze kantjes afgingen. Een laatste vernieuwing heeft een bijzondere oorzaak. Toen na de oorlog het sinterklaasfeest gevierd moest worden, wilden de aanwezige Canadese militairen graag een handje helpen. Ze hadden ruime ervaring met het uitdelen van chocola, kauwgom en sigaretten en vooral met de positieve gevolgen ervan, namelijk de eeuwige dank van de bevolking. Ze gingen nog eenmaal op herhaling en niet gehinderd door gebrek aan kennis, gingen ze allemaal als zwarte piet. Dat vond het Nederlandse publiek kennelijk zo aardig, dat het altijd zo gebleven is: sinds de bevrijding heeft sinterklaas een legertje pieten. Intussen kregen de media steeds meer belangstelling voor de intochten en de schoolfeesten. Vooral toen de televisie-uitzendingen van de intochten begonnen, ontstond er een soort nationaal gevoel rond de sint. Het duurde niet lang, of ook de commercie ontdekte de goedheiligman. De reclamejongens maakten hem zo mogelijk nog liever en het duurde niet lang of de sint beloonde ook de stoute kinderen. In de jaren tachtig vreesden actiegroepen voor de teloorgang van het feest en probeerden de bisschop te beschermen tegen allerlei onheil, zoals moderniseringen, actiecomités tegen zwarte piet en vooral die luidruchtige dronken neef uit Amerika, die elk jaar vroeger op bezoek komt en dan niet meer weet uit te brengen dan 'Joho'. Maar de sint is zelfreddend gebleken en heeft die hulp helemaal niet nodig. Of zoals Godfried Bomans het formuleerde: 'Die baard mag dan vals zijn, sinterldaas is echt.'
'De mijters bij elkaar gestoken' Op zoek naar de eerste intocht van de sint in Gouda - die we overigens niet konden vinden, maar die ergens in het begin van de jaren zestig moet hebben plaatsgevonden stuitten we op het volgende krantenartikel dat we integraal overnemen: 'De mijters bij elkaar gestoken' Sint bedacht Openbare Bibliotheek 'Hooggezeten in een voor hem ongebruikelijk zadel een groene fauteuil - op een onwaardig modern paard - een vrachtwagen - heeft een gymnasiale Sint Nicolaas zaterdagmorgen een rit door de stad gemaakt, met als einddoel 'De Waag' waar de hoge bisschop werd ontvangen door het bestuur van de openbare leeszaal en bibliotheek. Doel van deze tocht was het uitreiken van een surprise aan dit bestuur, een gulden boek met als speciale illustratie een bedrag van ruim f 250,-, zijnde het geld dat de leerlingen van het Coornhert Gymnasium in andere jaren uitgeven bij het uitwisselen van sinterklaasgeschenken op school. In het gevolg van Sint liepen de leerlingen van het gymnasium met spandoeken als 'Met een boek meer mans', 'Lezen verrijkt de geest' en de toekomstige leerlingen, nu nog kleuters, die zich de kans niet lieten voorbijgaan om Sint een handje te geven en zich door de hoofdpiet van versnaperingen te laten voorzien. Met een fraaie speech bood St. Nicolaas het reusachtige gulden boek aan de voorzitter van het bestuur, de heer G.A.W.].O.E. Paris aan, in aanwezigheid van de waarnemend rector van het gymnasium, drs. A.G. den Haan. Sint vertelde hoe hij met zijn 'medesinten van het Coornhertgeslacht' de mijters bij elkaar had gestoken en de bedragen die anders werden uitgegeven aan ballpoints, spiekboekjes en 'klapkauwgom met filmsterren' ditmaal had bestemd voor hulpverlening in de financiële nood van de bibliotheek. Al is dit bedrag niet groot, het is altijd beter 'een half boek dan helemaal geen boek' aldus St. Nicolaas. Zwarte Piet voegde er in zijn post scriptum aan toe, dat de schoolvereniging Utile Dulci in januari een fancy fair ten bate van ditzelfde doel zal organiseren. De voorzitter van de bibliotheek, de heer Paris, wuifde met zijn zwarte hoge hoed de Sint en zijn mede-conciliegenoten alle lof toe. Nadat het draaiorgel De Lekkerkerker toepasselijke sinterklaas69
klanken over de Markt had gestrooid en de Sint bezoek had gekregen van tal van kleuters vertrok de hoge gast weer naar het Weidebloemkwartier, 'Concordia', de jeugd van de speeltuinvereniging Korte Akkeren en Olympia in café 'Central'.
Kerstmis Zelfs het kerstfeest wordt tegenwoordig weer in het openbaar gevierd. Op Kaarsjesavond drommen duidenden Gouwenaars en toeristen samen op de ineens veel te kleine Markt
Kaarsjesavond in het stadhuis van Gouda
om daar in de soms snijdende kou met elkaar kerstliederen te zingen. Het feest is spontaan begonnen in 1956 met een jubileum van de kaarsenfabriek. Alle ramen aan de Markt werden toen met kaarsen verlicht. Sinds dat jaar schenkt de Noorse stad Kongsberg ook een sparrenboom, die wordt versierd en die avond voor het eerst wordt ontstoken. Ook dit evenement wordt geleidelijk aan gemoderniseerd en uitgebreid met meer concerten en andere optredens, een levende kerststal en zo meer.
Hoog bezoek Tijdens haar leven nog populairder dan sinterklaas was koningin-moeder Emma, de vrouw van Koning Willem III. Na de dood van Willem, in 1890, nam zij tot 1898 de regeringstaken waar van de toen nog minderjarige koningin Wilhelmina. Vandaar dat we hen vaak samen tegenkomen, zoals op 24 april 1897 in Gouda. De rijtoer van de hoogheden
werd een ware triomftocht
met
bijna twintig extra stops om steeds maar weer boeketten bloemen (34!) in ontvangst te 70
nemen. De bewoners van de Vogelenzang waren zo verheugd over het feit dat de stoet ook door hun straat was gekomen, dat zij een verzoek indienden om de naam om te dopen in Wilhelminastraat, wat nog datzelfde jaar geschiedde. De koninklijke hoogheden brachten een bezoek aan de SintJanskerk, de Kaarsenfabriek en de Pijpen- en Aardewerkfabriek van Goedewaagen, toen nog aan de Raam. Beide fabrieken kregen niet lang daarna het predikaat 'koninklijk'. Op het stadhuis hield burgemeester Martens, een korte toespraak, waarna het gezelschap naar het schavot aan de achterzijde van het gebouw ging om te luisteren naar het gezang van Goudse schoolkinderen. Voor die gelegenheid werden er vanuit de trouwzaal twee openslaande deuren gemaakt, zodat het schavot nu van binnenuit kan worden betreden.De Goudse bevolking kon nog de hele avond genieten van de met vetpotjes versierde grachten en bruggen. We gaan hier niet alle koninklijke bezoeken behandelen, maar de volgende is wel aardig vanwege een anekdote en een stedenbouwkundige excursie. Op 19 september 1928 waren koningin-moeder Emma en prins Hendrik, de echtgenoot van Wilhelmina, aanwezig bij de oplevering van het in 1567 door prins Willem van Oranje geschonken en nu gerestaureerde glasraam aan de St.J anskerk. De aanwezigheid van prins Hendrik als beschermheer van het comité 'Fonds tot Herstel der Goudse Glazen' lag voor de hand. Hij arriveerde als eerste met zijn adjudant in Gouda om in de monumentale burgemeesterswoning (Oosthaven 68) de lunch te gebruiken. Echter, een kwartier voor zijn aankomst stortte een deel van het plafond van de zaal waar de lunch gedekt stond naar beneden. Hoe de organisatie het voor elkaar gekregen heeft, vermelden de bronnen niet, maar de lunch ging gewoon door en het staat wel vast dat de prins geen stucwerk gegeten heeft. Om half drie voegde de prins zich in de kerk bij zijn schoonmoeder en haar gevolg en vond de overdracht van
Bij het bezoek van de koninginnen Emma en Wilhelmina in 1897 draait de stoet vanaf de Turfmarkt de Lage Gouwe op
het glasraam plaats. Van daar ging het naar het stadhuis, waarna de prins vertrok en Emma nog een rijtoer door de stad maakte. Doel daarvan was de bezichtiging van enkele nieuw gebouwde woonwijken, waarschijnlijk in Korte Akkeren, Kort Haarlem en de Graaf Florisweg. Het werd opnieuw een triomftocht en bedolven onder de bloemen
bereikte de wagen van de zeer geliefde vorstin de rand van de stad, waarna de terugtocht naar Soestdijk begon. Daarbij moeten we wel bedenken dat er nog geen A12 en provinciale wegen bestonden. Het zou aardig zijn te weten welke route precies gevolgd is. Nog één bijzondere koninklijke gebeurtenis verdient vermelding, namelijk de bijzetting
Bij de heringebruikneming van het stadhuis in 1952 was koningin Juliana aanwezig. BurgemeesterK.F.O. James zag er in zijn gala-uniform zo indrukwekkend uit dat eenjongetje aan zijn moeder vroeg: ' ... wie is de mevrouw die naast de Koning loopt?'
71
van het lichaam van prins Hendrik in de koninklijke grafkelder in Delft in 1934. Op zijn verzoek vond de gebeurtenis geheel in het wit plaats. Het werd een schitterende uitvaart met witte koetsen, paarden bloemen etc. De gemeente Delft had zelfs alle bruggen en brugleuningen langs de route van de rouwstoet wit geschilderd. Zeker de gietijzeren bruggen hadden oorspronkelijk allerlei kleuren, zoals groen, blauw, bruin en soms zelfs rood en zwart gehad, maar alles was nu voor jaren wit. En zo kwam het dat Delft, bruggenstad bij uitstek, een voorbeeld ging vormen voor andere steden met grachten. Overal schilderde men in de jaren dertig en daarna de bruggen en al wat langs het water stond, wit. Goudse voorbeelden zijn de bruggen over de haven en de Gouwe. Ook de Wachtelbrug is en blijft - zo lijkt het -wit. Bij de laatste restauratie zijn de oorspronkelijke kleuren van de Crabethbrug echter weer hersteld en ook de Uiterste Brug is niet wit meer. De vele andere bezoeken van Juliana, Beatrix, Willem-Alexander,Maxima en andere leden van het Koninklijk Huis laten we ongenoemd, maar onze stad mag zich nog steeds in de warme belangstelling van de Oranjes verheugen.
Kermis Van de traditionele kermis is tegenwoordig niet veel meer over. De zweefmolen is er soms nog voor de kleintjes, soms is er een reuzenrad en zelfs de Kop van Jut wil er nog wel eens staan. Maar daar hebben we het dan
Kermis op het schietterrein aan Schie!ands Hoge Zeedijk (1897)
72
ook wel mee gehad. Tegenwoordig wordt de kermis gedomineerd door decibellen en volwassenen zie je er alleen nog maar als ze kleine kinderen begeleiden. De tijd dat jong en oud aan de zwier gingen, lijkt definitief
De kermistent van A. Co!part ca.1900
voorbij.Jammer, want het is aangetoond dat flink schommelen en zwaaien goed is, vooral voor mensen die de hele dag met hun hoofd werken. Geselschap beschrijft nog wel een in onze ogen ouderwetse attractie rond 1950 die we het vermelden waard vinden. Vooral omdat hij hem 'verfijnd' vindt ten opzichte van het bedrog van de oude kermis. Volgens hem we citeren hem nu letterlijk - stond op de Goudse kermis een keurige tent met slechts één man op het podium, die het bezoek aldus trok: "Mijne hooggeachte dames en heren, ik vraag uw speciale aandacht voor Antinea, het meisje uit de oude stam der Touareggs. Reeds op zeer jeugdige leeftijd deed zij de medische en occulte wetenschappen verbaasd staan over haar wonderbaarlijke gaven. C'est la vie, zei de Fransman, toen
zij optrad in de Folies Bergères te Parijs. En thans, dames en heren, keert Antinea terug tot haar ware gedaante: een mens van vlees en bloed gelijk wij allen zijn. En dat alles op een open en vrij toneel. Gaat dat zien, gaat dat zien. Entree slechts 25 cent. Sluit u aan bij de kassa." Binnen zagen de toegestroomde toeschouwers een meisje, waarschijnlijk uit een Hollandse stad. Het licht ging uit en even later zag men slechts een geraamte op het toneeltje. Verbazing onder het publiek en veronderstellingen als: dat gaat natuurlijk met projectie of met een röntgenapparaat. Hoe het ook zij, het was in ieder geval een verfijning van de tentjes van de oude kermis, waar men ook opgegrepen werd, al ging het daar wat grover. Honderd jaar geleden kon men daar een monster-os van 4000 pond bekijken. Vermoedelijk woog hij heel wat lichter, maar wie daar op lette was een kniesoor, men was nu eenmaal op de kermis en daar was alles mogelijk'. Einde citaat. Intussen hebben we onvermeld gelaten dat de kerkenraad in 1932 eindelijk haar zin kreeg. De kermis werd verboden. Ervoor in de plaats kwam de Gouda Week, georganiseerd door een gelijknamige stichting, maar de activiteiten van die stichting waren nogal tam en geen succes. Na de oorlog was het klimaat kennelijk anders. Na 1951 keerde de kermis terug, maar nog niet op de Markt. Hij was toen te vinden op Klein Amerika. Sinds 1974 is de kermis weer terug in de stad, op de Markt, waar hij hoort. Hoewel...
Draaiorgels Het draaiorgel is bijna niet weg te denken uit een Hollandse stad. Toeristen kijken er altijd hun ogen op uit. Voor de draaiorgelman was het leven niet altijd gemakkelijk, In Gouda waren er vroeger maar liefst zes actief. In 1924 wendden zij zich met een gezamenlijk verzoek tot de gemeente. De reden: 'dat zij in deze benarde tijden met wat zij verdienen niet meer kunnen rondkomen'. Zij vroegen beleefd om het orgeldraaien op zaterdag ook toe te staan. De gemeente vond het echter niet wenselijk om meer uitbreiding aan de
straatmuziek te geven, ze was van mening dat orgelmuziek op beide marktdagen genoeg was. Tijdens de kermis moesten draaiorgelmannen bij de politie een vergunning halen, die niet werd verleend dan na keuring van het instrument. Op maandagmorgen stonden zij keurig in het gelid en speelden stuk voor stuk een nummertje. In Nederland zijn vijf draaiorgels die op de lijst staan van beschermde instrumenten, twee daarvan bevinden zich in Gouda: de
De Lekkerkerker gebouwd door Carl Frei met de gebroeders Tom (ca. 1961)
Panfluiter (bouwjaar 1900) en de Lekkerkerker (1926/1927). Laatstgenoemd instrument werd gebouwd door Carl Frei voor de familie G.A. van der Wouden te Lekkerkerk, die het een plaats gaf op de balustrade van hun danszaal Amicitia. In 1935 werd het omgebouwd voor gebruik op straat en tien jaar later kwam het in eigendom van de gebroeders Tom, die het tot 1962 exploiteerden. Na velerlei verwikkelingen, waaronder een dreigende 'ontvoering' van het instrument nam de Stichting tot behoud van de Lekkerkerker het uiteindelijk onder haar bescherming. Na een restauratieperiode onder leiding van Adrie Vergeer, die duurde van 1998 tot 2005, was het voor Kaarsjesavond 2005 weer speelklaar, Sindsdien is het unieke instrument regelmatig te beluisteren, zoals op Open Monumentendag 2006. Geluid en uiterlijk zijn buitengewoon fraai 73
en de stad Gouda kan trots zijn op beide kostbare draaiorgels.
Sociëteiten Aan het eind van de achttiende eeuw, toen onder de gegoede burgerij de democratisch gezinde patriotten en de conservatieve prinsgezinden elkaar naar het leven stonden, ontstonden min of meer besloten sociëteiten, waar gelijkgezinden elkaar konden ontmoeten. Wij zouden nu van een politiek café spreken. Ze passen niet binnen het thema
Nederland bezorgd, aangevoerd met de postkoets uit bijvoorbeeld Haarlem. Thuis lezen was tamelijk ongebruikelijk. Die gewoonte ontstond pas aan het eind van de eeuw toen boeken ineens stukken goedkoper werden. Zo werden de koffiehuizen plaatsen waar welgestelden ongestoord samen konden zijn. Op hun beurt voelden zij zich in de kroegen weer minder thuis. Naast of juist uit de koffiehuizen ontstonden overal in het land opnieuw sociëteiten, maar nu niet van uitgesproken politieke sig-
Leden van de kolfclub in de zaal van sociëteit Ons Genoegen aan de Boelekade (1893)
van dit jaar en we laten ze dan ook verder onbesproken, maar ze waren ontstaan in koffiehuizen, waaruit later, na de Franse tijd, opnieuw sociëteiten zouden ontstaan, zij het dan zonder politieke kleur. Begin negentiende eeuw telde Gouda een flink aantal koffiehuizen. Daar kon men koffie en chocolademelk, toen nog betrekkelijk nieuwe dranken, nuttigen. Veel aantrekkingskracht op de gewone Gouwenaar had dat niet. Die kon die rare drankjes niet betalen en dronk liever bier. Behalve koffie en thee was er een ruime keuze aan alcoholische dranken, tabak en zelfs hartige hapjes. Bovendien werd er gelézen! Er was namelijk bijna altijd een leestafel met tientallen wetenschappelijke en andere geschriften, een boekenkast en hier werden bovendien de eerste couranten van 74
natuur. Het werden bolwerken van de gegoede burgerij waar men in besloten kring met gelijkgestemden gezellig bij elkaar was en kon spreken over alles wat de samenleving op dat moment bezighield. Gouda heeft vier sociëteiten gekend, die soms een deel van hun activiteiten openstelden voor het grote publiek. De oudste was De Unie, opgericht in de winter van 1821/1822 in Oosthaven 17. Vijfvooraanstaande Gouwenaars kochten dit kolossale pand van de weduwe van wijlen burgemeester Metelerkamp, die er had gewoond. Over de geschiedenis is weinig bekend, behalve dat het van meet af aan een kolfbaan had. Vermoedelijk werd De Unie begin 1834 opgeheven. Vanaf 1 januari 1843 bood hetzelfde pand opnieuw onderkomen aan een sociëteit,
genaamd De Réunie. Dat verklaart de bewust afwijkende schrijfwijze van de naam met het accent op de eerste e, in plaats van de gebruikelijke trema op de u: 'reünie'. De kolfbaan van De Unie bleef gewoon in gebruik. Vanaf 1880 kon er ook worden gekegeld, in 1911 hield de kolfbaan geheel op te bestaan. In de eeuwenoude tuin achter het pand werd na de Eerste Wereldoorlog een tennisbaan, compleet met tennishuisje aangelegd. Een aantal sociëteitsleden richtte de Goudsche Tennisclub op waar ook echtgenotes konden worden geïntroduceerd en dát mocht bijzonder heten. Er was een speciale verenigingsruimte met de naam Nut en Vermaak, waar veel activiteiten plaatsvonden, waaronder toneel. In de jaren dertig werd er een bioscoopje gevestigd. Hier was ook het Goudse publiek welkom en menig Gouwenaar heeft hier toneel- en andere voorstellingen, concerten en lezingen bijgewoond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de sociëteit door de bezetter gevorderd, waardoor veel is verdwenen, zoals de archieven en enkele aardige voorwerpen. Daaronder bevond zich een schilderstuk met drie officieren en twee pijpen, geschilderd door pijpmaker C. van der Want voor de voormalige biersociëteit 'Cambrinus', die in het 'Schaakbord' aan de Kleiweg bijeen placht te komen.
De biljartzaal van Kunstmin aan de Boe!ekade
Bijzondere vermelding verdient het nu verdwenen bordes aan de voorzijde van De Réunie. Dat werd omstreeks 1904 aangelegd en had als bij zond ere voorziening een open bak aan de achterzijde. Daarop stonden, onzichtbaar vanaf de straat de volle en geleegde borrelglaasjes van de heren. Het bordes bood hen zo de mogelijkheid om bij mooi weer met een drankje buiten te zitten en tegelijkertijd alles wat passeerde te observeren. Op zijn beurt onthield ook het voorbijtrekkende publiek zich niet van commentaar en zo ontstond over en weer een spel van gekscherende plaagstootjes. Hoewel er volgens de sociëteitsleden nooit een onvertogen woord viel, gaat het verhaal dat de Goudse dames liever aan de overkant, dus
De Schouwburg en de Kunstmin
75
via de Westhaven passeerden. Dat moet de heren gespeten hebben, want je mag dan wel een besloten herensociëteit zijn, maar daarom heb je nog geen hékel aan vrouwen. Over een andere sociëteit, Ons Genoegen, zijn we slecht geïnformeerd omdat het archief slechts gedeeltelijk toegankelijk is. De stichtingsdatum zou 13 april 1854 zijn. Het café aan de Boelekade waar de leden van de sociëteit vergaderden, werd in 1878 hun eigendom en zou uitgroeien tot de huidige schouwburg. Ook hier waren de leden afkomstig uit de gegoede middenstand. Op zomeravonden werden in de grote muziektent in de bomenrijke tuin concerten gegeven. Daar speelde niet alleen het muziekcorps van de stedelijke Schutterij, maar ook beroemde militaire orkesten als de Koninklijke Militaire Kapel. Deze traditie is blijven bestaan totdat de Eerste Wereldoorlog roet in het eten gooide. Behalve een muziektent had de sociëteit in haar tuin ook
nemer H.J. Nederhorst jr. gekozen, die op eigen verzoek samenwerkte met de Rotterdamse architect W. Stok. De sociëteit telde toen al tussen de 600 en 700 leden en er heerste nogal wat ongenoegen over de gebrekkige behuizing die De Kunstmin bood. De plaatsen waren te klein, de akoestiek was slecht, het toneel te krap en de temperaturen te laag of juist te hoog. Al een paar maanden later werd de eerste paal voor de schouwburg geslagen - aan daadkracht heeft het Ons Genoegen nooit ontbroken. Ondanks tegenslagen bij de bouw, zoals de ontdekking van grote scheuren in de grote toneelmuur, werd er nog datzelfde jaar opgeleverd en de opening kon al op 13 november plaatsvinden. De zaal zat toen zo bomvol dat zelfs leden van de sociëteit genoegen moesten nemen met een plaatsje op de galerij. Nadat het bestuur plaats had genomen op het toneel opende voorzitter H. Knuttel de bijeenkomst. 'In dit
De hoek Kattensinge1-Spoorstraat voor de doorbraak van de Vredebest {1946)
een toneelzaaltje voor komedie staan, Kunstmin genaamd. In de ledenvergadering van 9 oktober 1912 werd besloten tot de nieuwbouw en exploitatie van een eigen schouwburg. Als architect werd de Goudse architect/aan76
gebouw zullen de muzen hoogtij vieren', zo sprak hij. En zo geschiedde. Wel was het zo dat uit de entreeprijzen bleek dat het niet om een openbare schouwburg ging, maar een van een sociëteit. Niet-leden en vooral niet-Gouwenaars moesten entree betalen en
niet zelden met minder goede plaatsen genoegen nemen dan de leden. De laatste voorstelling in de sfeervolle oude schouwburg werd door Youp van 't Hek gegeven in 1990. Hij zong een afscheidslied, waarvan een der strofen luidt: Ik hoop dat het heel zachtjes regent, Als ik straks het pand verlaat De hemel die de oude zegent Vlak voor hij de pijp uit gaat Ik draai me nog een keer om Twijfel nog eenmaal op de drempel Omdat ik hier nooit meer kom Ik dank deze oude grijze tempel Daags na zijn optreden werd begonnen met de sloop. Van het sfeervolle oude gebouw rest nu nog één glas-in-loodraam dat de foyer van de nieuwbouw siert. De sociëteit 'Vredebest' die ook op een eerbiedwaardige ouderdom kon bogen kwam bijeen in café-restaurant De Romein. Voor de aanleg van een doorgang van de Kattensingel naar het Stationsplein werd het afgebroken, de nieuwe straat kreeg heel toepasselijk de naam Vredebest. Van de sociëteiten wordt nog wel eens al te gemakkelijk gezegd dat ze elitair zijn. Dat zijn ze natuurlijk ook, want elitair wil letterlijk zeggen dat de leden 'uitgekozen', geselecteerd zijn. Dat is op zich niets bijzonders, want dat doet elke vereniging, ook Kunstcentrum Burgvliet en ook de Museumhaven Gouda. Maar omdat de sociëteiten hun leden selecteren onder leidinggevenden is het woord 'elitair' in het Nederlands een scheldwoord geworden. Wat Nederlanders stoort, is niet de beslotenheid van de club, maar het feit dat alle leden leidinggevenden zijn. Het Hollandse maaiveld zit ons weer eens dwars. Daarbij wordt voorbijgegaan aan het zeer vele dat de sociëteiten voor de gemeenschap gedaan hebben, ook in Gouda. We zagen al dat we de Goudse Schouwburg aan Ons Genoegen te danken hebben. Een sociëteit als De Réunie heeft onderdak geboden aan tal van andere vereni-
gingen, zoals de Evangelische Gemeente, de Goudse Roei- en Zeilvereniging, de Buurtvereniging Martenssingel, de Maatschappij voor Nijverheid, een kapperschool, de Oudheidkundige Kring 'Die Goude', de PvdAj ongeren, schaakclub Messemaker, het Welfare Rode Kruis, de vereniging Damlust Stolwijkersluis. de EHBO, de Round Table, het Inner Wheel en nog veel meer. De handboogsch u ttersvereniging Sint Joris mocht gebruik maken van de oude tennisbaan en deze met schietschijven inrichten.
'Goudse Pijpen Halen' op de schaats Omstreeks 1900 was een schaatstocht naar Gouda om daar pijpen, sprits en stroopwafels te halen al een traditie die spontaan, zonder organisatie is ontstaan. Voorwaarde was dat het minstens vijf dagen lang zeven graden had gevroren. Op een goede 'ijsdag' maakten duizenden mensen deze tocht, meestal van-
Kraam op het ijs bij de ]ulianas!uis van de firma Otterspeer met Goudsepijpen en stroopwafels
uit Rotterdam, maar ook uit het westen van Zuid-Holland en de Krimpenerwaard. In Rotterdam begon het Goudse Pijpen Halen bij de Kralingse Plas. Bij de Korte Kade werd overgestoken naar het Gouds Kanaal dat werd gevolgd tot de Lazaruskade in Gouda. Daar aangekomen werden de schaatsen afgebonden op daarvoor gereedstaande banken. Er omheen stonden koek-en-zopies met warme anijs- of chocolademelk. De melksalon 'Rust een Weinig' aan de Wachtelstraat kon de stroom bezoekers dan nauwelijks aan. De sfeer was te vergelijken met die 77
Schaatsers met stroopwafels en pijpen tijdens zogenaamde Pijpentocht (4 januari 1940)
bij de latere elfstedentochten. De zondag was een echte topdag, dan liep de gehele Korte Akkeren uit, hele families kwamen naar de schaatsers kijken. De winkels en horecagelegenheden waren op zo'n dag geopend, het was voor Gouda een ware feestdag! De koek-en-zopiekramenverhuisden later naar de Julianasluis en bij de Mallemolen. Goudse pijpen werden op de pet of de revers bevestigd en met doosjes stroopwafels, sprits en souvenirs aan linten hangend om de nek keerde men terug. Het was een kunst om de trofeeën ongeschonden thuis af te leveren. Vooral als baldadige jongeren vanaf bruggen probeerden met stenen de pijpen stuk te gooien. Op de Kralingse Plas verdrong het publiek elkaar om de schaatsers te verwelkomen. Halverwege de jaren tachtig van de twintigste eeuw kwam aan deze traditie een eind, zoals eerder aan de drukbezochte wedstrijden voor hardrijden en schoonrijden op de Goudse singels.
uit Lekkerkerk. De avond van de intocht verliep kalm, zonder muziek of bloemen. In 1949 was dat al geheel anders, de 262 wandelaars werden bij vertrek toegesproken door burgemeester James en muzikaal uitgeleide gedaan door de gezamenlijke padvinders bands. Ook de pers besteedde nu uitgebreid aandacht aan het gebeuren met koppen als 'Glorieuze intocht der Gladiatoren' en 'Met de kippenvelcolonne op stap'. In 1950 werd de jeugdvierdaagse ingevoerd en deden de 10 kilometerafstand en de bloementraditie haar intrede. Anno 1958 was een topjaar met maar liefst 5021 wandelaars en een miss AVD verkiezing. Daarna vertoonde het aantal deelnemers weer een dalende lijn. Melkhandelaar Kees Baas die in 1951 voor de eerste maal meeliep en een vertrouwde figuur was geworden bij het wandelfestijn, inspireerde zijn klanten om zich ook aan te melden. Hieruit ontstond het groepje De Vrolijke Tippelaars, dat tot in
De Avondvierdaagse passeert het Tolhuis aan de Haven
De avondvierdaagse Een jaarlijks terugkerend evenement zijn de beide avondvierdaagsen voor kinderen en volwassenen. Met de geschiedenis ervan kun je een heel boek vullen, dus volgen hier enkele hoogtepunten. Het eerste wandelevenement vond plaats van 19 tot 22 juni 1946 en werd georganiseerd door de ontspanningsvereniging van de Goudse Machinale Garenspinnerij 'K.B.O' (Kameraadschap Brengt Overwinning). Vanuit de kantine van de Garenspinnerij gingen zo 'n 200 wandelaars van start, 170 individuele deelnemers en 20 van de wandelsportvereniging D.O.V. 78
de jaren tachtig heeft bestaan. Ordeverstoringen deden zich zelden of nooit voor. In 1985 is sloeg men ter gelegenheid van de 40ste Avondvierdaagse een herdenkingsmunt. Vanaf die tijd doen zich de eerste incidenten voor. In 1986 werd een technisch leider bij de Julianasluis neergeslagen omdat hij een groepje jongelui verzocht om op het fietspad te blijven en niet tussen de wandelaars door de weg over te steken. In 1995 waren er verschillende hoogtepunten tegelijk: de 50ste Avondvierdaagse, de Markt bestond 500 jaar, 50 jaar Bevrijding werd
herdacht en de jeugdavondvierdaagse beleefde haar 36ste jaargang. Nog steeds geeft dit jaarlijks terugkerend evenement veel plezier aan kijkers en deelnemers.
Bioscopen Net als elders waren ook hier de eigenaars van hotels en cafés de eerste bioscoopexploitanten. Ze boden simpelweg plaats aan rondtrekkende cinematografen. Het was nog niet mogelijk om je als cinematograaf te vestigen omdat er gewoon nog te weinig goede en betaalbare films Schouwburg'·
Biosco.op
•
Gouda
'\werwa.cht.,.;.nTJD.>.:Ga.s. fe1:·g-e1e_ienht'ki.v~ hd 9 jan~fa.nn • 1' ' E'('n zeldzaam Feestprogramma · ,WILLY FORST - 'CAROLA HöHN ~ PAUL HöRBIGER in .DE BRi°LLANTEOPERETTE Fl.Lill DER U.F.A..
een
..
.f<öNlGSWALZ.·ER als extra actualiteit: DE 1-.'ATIONALEZEGE TE DUBLIN 3-!'i. oc liet tooueel: COO:-i en POLL'!: SPF.EN'HOFF' Jr. Lee:/ de ~dverte~He van nlorgènavond.
waren. Een filmpje duurde in de begintijd bovendien maar één minuut, dus zelfs al had je er een paar: avondvullende voorstellingen en volle zalen waren nog onbekende begrippen. Vijftien jaar na de première van de gebroeders Lumière was dat compleet veranderd. In 1911 telde Gouda al drie vaste bioscopen, namelijk Internationaal op Kleiweg43, Gouda Vooruit op Hoogstraat 16 of 18 en Cinema Pathé op een onbekend nummer aan de Kleiweg.We moeten ons hier nog niet te veel van voorstellen, want onder de eerste bioscopen zaten nogal wat eendagsvliegen, zoals waarschijnlijk laatstgenoemde, waarvan we geen enkele advertentie of vermelding in een adresboek konden vinden. Een advertentie in de Goudsche Courant van 1913 maakt melding van de Witte Bioscoop aan de Kleiweg45. De bioscoophouder woonde ernaast. Het lijkt erop dat het hier gaat om de exploitant van het latere Thalia Theater. Een advertentie in de Goudsche Courant van 28 november 1913 geeft een verrassend beeld van de eerste bioscoopvoorstellingen in Gouda: 'De bioscoop-salon Gouda Vooruit geeft deze week als hoofdnummer "Liefdesintrige", een toneelspel
in drie acten, waarin de hoof drol vervuld wordt door de kino-artiste Suzanne Grandais. Deze "branche-film" is een alleraardigste, vol van leuke toneeltjes, vooral door het spel der artisten. Van een tweetal komische nummers en een natuuropname uit het Wilde Westen "Bij de Cow-Boys" kon slechts het eerste gedeelte ons bekoren. De directie heeft thans een nieuwe explicator geëngageerd, de heer Kaljee. En het moet dadelijk gezegd, deze verandering is een verbetering. De heer Kaljee legt de beelden onderhoudend en duidelijk uit en is ongetwijfeld een aanwinst voor de bioscoop-salon. Zijn stemgeluid is nog wel een beetje sterk voor de kleine zaal, doch dat zal binnen korte tijd wel beter worden'. Verder kon men vóór de jaren dertig al films bekijken in de bioscoopzaal van sociëteit De Réunie, de Schouwburg van sociëteit Ons Genoegen en de al genoemde Thalia bioscoop aan de Kleiweg, hoek Regentesseplantsoen. De gang van zaken rond bioscoop in De Réunie illustreert mooi de opkomst en neergang van het oude bioscoopbedrijf. In 1929 verzocht de heer Van den Tooren aan de sociëteit om de grote zaal Nut en Vermaak te mogen huren voor bioscoopvoorstellingen. Schquwburg
Bioscoop·: •· ji;~ud•
, Oc \ eelvuldiz verwek vertoonen wij voor de laatste kee ' ,.l DAGEN n 1. VRIJD'\G, ZONDAG en MAA'N~AG
· · DE.·JA-NTJE·S . Loet C. ~&.rnsttin Hollandia-film./ FIENTJE DE LA MAR, SUZIE KLEIN, /JOHAN KAART,. , RENRIE'ITE DAVIDS en SYLVA!N POONS.. DE .J ..\NTJES is de ercctste Hollandsche succesfilm der laatste jaren.
met
.
Toegnf1J(,boven
14 jaar.
r?:~tlii1f°G"'.31"
~
E~
, Gratis (i,é.tsenstaI.µng.
t0o'l/R6U°É L~·N7ü'.·
'
, '/ . ; . ATI'ENTI~r} Zondaamoreen half elf vertocnen wij de -cvecweldigende nieuwste
ATTF.NîlE!
.
repor~efilîn
der
U.1".,y.
. .,
De werel,d kijkt naar' Abessy_nië ·Dn .fdtITT1Ve1k toont ..•.U AB~SSYNie van GISTEREN, HEDEN en · MORGEN zcoala het w~r,kehJk is ABESSYi\"'le'J het brandpunt-dei wereld ' Bespreek hJdig Uw plaatsen. Zaal geopend 10 uur " î:rut.! 15, Loze of Balcon 35 cent. Toegang 'voer elken teertnd. Verwacht Vrijdag a •..~. Groot Jubileum Feestprogramma· · , WILLY FORST in KoNIGWALZEl!.
I
"'
Eerst wilde het bestuur er niet van weten, uit vrees de huurder niet meer op straat te kunnen zetten als men de ruimte zelf wilde gebruiken, maar uiteindelijk zwichtte men. 79
In 1931 ging de filmzaal open en het aanvankelijke succes was ook goed voor de sooskas. Maar in 1951 verkocht De Réunie de bioscoopzaal, compleet met hal, gang en verdere aanbehoren en ook het hele erachter gelegen terrein aan de exploitant. Toen de bioscoop vervolgens afzakte tot een filmzaal tj e waar vanaf de jaren zestig voornamelijk seksfilms van bedenkelijk allooi werden vertoond, kreeg ook de statige herensociëteit een slechte naam. In 1971 legde een felle brand zowel de bioscoop als de sociëteit in de as. De bioscoop heeft nog een tijdje gefunctioneerd, maar sloot in 1978 definitief haar deuren.
Op 18 oktober 1920 werd een filmkeuringscommissie opgericht met twaalf leden uit verschillende maatschappelijke en geestelijke geledingen. Dat men zijn taak serieus nam bleek toen in één jaar 384 films werden gekeurd, waarvan zeventien de toets der kritiek niet konden doorstaan. Het jaarverslag over 1922 vermeldt dat er in dat jaar 186 films werden gekeurd, in tal van films coupures werden aangebracht en er tien voor onder de zestien jaar werden afgekeurd. Redenen waren: misdadig, ongeschikt onderwerp voor kinderen, verregaande ruwheid, te spannend, drankmisbruik en de techniek van het misdrijf. Welke normen zou genoemde commissie anno 2006 hebben gesteld?
Tenslotte ... De tweede helft van de twintigste eeuw werd gekenmerkt door grote en ingrijpende veranderingen op allerlei gebied. Daarmee ging veel verloren, bovendien maakten we ons los van oude kluisters. De seksuele revolutie van de jaren zestig en zeventig is er maar één voorbeeld van. Het verlies van oude zaken, maar ook oude waarden, werd gecompenseerd door een bij vlagen sterke hang naar het verleden en behoud van wat er nog was. Tradities werden waar mogelijk nieuw leven ingeblazen en nieuwe tradities ontstonden of werden gewoon gemaakt. Dat laatste klinkt niet erg spontaan maar dat was maar voor een deel zo. De nog heersende oranjegekte rond voetbal en andere nationale elementen wordt weliswaar gevoed door de commercie, maar is spontaan ontstaan tijdens de schaatswedstrijden door de inzet van 'dweilbands'. Naarmate de buitenlandse media deze bont uitgedoste bands vaker in beeld haalden, begon ook het publiek zich steeds uitbundiger te gedragen. Nu is het beest in de Nederlander volledig los en bij de geringste aanleiding gaan we al in oranjetenue de straat op, zelfs nog voordat we worden uitgeschakeld. Of winnen. Die oranjegekte zegt wel iets over ons Hollanders: feestvieren zit ons kennelijk in de genen. Reeds in de Middeleeuwen en de Gouden Eeuw hadden we nogal een reputatie als feestneuzen. Twee eeuwen calvinisme heeft dat aardig de kop ingedrukt, maar verdwenen lijkt de aanleg duidelijk niet. Maar het gaat niet alleen om oranjegekte. Als we alleen al in eigen stad kijken wat er de afgelopen eeuw aan tradities is ontstaan en soms ook weer is verdwenen en dat vergelijken met de eeuwen ervoor, dan is het contrast duidelijk erg groot. We noemen de Havenstaddagen, de GoVeKa, de vrijmarkt op Koninginnedag aan de Raam, het Pottenbakkersfestival dat nu Keramiekfestival heet. Nog veel meer evenementen noemen we niet, want hierin volledig zijn is bijna ondoenlijk en valt bovendien buiten de tijdslimiet die we ons gesteld hebben. We hopen dan ook dat de organisatoren van de niet genoemde evenementen zich niet gepasseerd voelen. 80
••.• <~