GOED GEKOPPELD ? Rapport: koppels in woonzorgcentra in Vlaanderen Een enquête van de CD&V‐fractie in het Vlaams Parlement I. SITUERING
Demografische ontwikkelingen
Het LOVO‐onderzoek1 uitgevoerd bij thuiswonende ouderen (2001 en 2002) en bij bewoners van woonzorgcentra (2004) gaf aan dat het aandeel ‘verweduwden’ in de groep mensen van 75 jaar en ouder zowel in de thuissituatie (47%) als binnen de bewonerspopulatie van woonzorgcentra (61%) het grootst is. Bij deze laatste groep vormen weduwen en weduwnaars in elke leeftijdscategorie vanaf 75 jaar de grootste groep. Hun aandeel stijgt met de leeftijd. Deze trend stellen we eveneens vast bij de thuiswonenden, met uitzondering van de leeftijdscategorie 75 tot 80 jaar waar een meerderheid (51%) nog gehuwd is. Uit dit onderzoek van een decennium geleden bleek dat bij bewoners van woonzorgcentra van 75 jaar en ouder nog één op drie een (huwelijks)partner had. Nooit‐gehuwden zijn verhoudingsgewijs vaker terug te vinden in een woonzorgcentrum dan in de thuissituatie2. Het meest voorkomende profiel van een bewoner van een woonzorgcentrum is dat van een hoogbejaarde weduwe3. Een grote meerderheid van de bewoners van woonzorgcentra bestaat uit vrouwen, die bovendien ook vaak nog weduwen zijn. Uit het aangehaalde LOVO‐ onderzoek bleek dat 69% van de bewoonsters van 75 jaar en ouder weduwen zijn (tegenover 62% van de thuiswonende 75‐ tot 90‐jarige vrouwen). Bij de mannelijke bewoners ouder dan 75 jaar is de grootste groep nog gehuwd (45% tegenover 67% in de thuissituatie)4.
1
LOVO = Leefsituatie Onderzoek Vlaamse Ouderen. L. Vanden Boer en K. Pauwels, 75‐plussers: een profielschets, Brussel, 2005, 1 (https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/pdf/webbijdragen/2005_75‐ plussers_profielschets.pdf). 3 Uit het in 2004 uitgevoerde LOVO‐2‐onderzoek blijkt dat de bewonerspopulatie van woonzorgcentra van 75 jaar en ouder voor meer dan driekwart (77%) bestaat uit vrouwen, een aandeel dat oploopt met de leeftijd: van 69% bij de 75‐ tot 80‐jarigen, over 73% in de leeftijdscategorie 80 tot 85 jaar, 82% van de 85‐ tot 90‐jarigen en 84% van de 90‐jarigen en ouder. De gemiddelde leeftijd van de LOVO‐2‐respondenten is 85 jaar (vrouwen: 85,4 jaar; mannen: 83,9 jaar). 22% is 90 of ouder; een even grote groep is tussen 75 en 80 jaar oud. 4 L. Vanden Boer en K. Pauwels, o.c., 1. 2
1
Uit het LOVO‐onderzoek: 75‐plussers thuis en in het rusthuis (woonzorgcentrum), naar geslacht en naar burgerlijke staat (in %):
De belangrijkste reden voor dit genderverschil is dat de aanwezigheid van een partner de kans op een opname in een woonzorgcentrum sterk reduceert5. Zowel bij mannen als bij vrouwen is het aandeel gehuwden groter bij thuiswonenden dan bij bewoners van woonzorgcentra. Uit enquêtes blijkt immers dat de partner vaak de meest intensieve mantelzorger van oudere mensen is. Bejaarde dames hebben meer kans dan mannen om te verweduwen6, om er alleen voor te staan bij zorgafhankelijkheid en bijgevolg ook om opgenomen te worden in een woonzorgcentrum7. In het Vlaams Gewest woonden op 1 januari 2012 339.643 80‐plussers. De erkende capaciteit van de woonzorgcentra bedroeg 67.523 woongelegenheden. Tegenover 1 woongelegenheid in een woonzorgcentrum staan m.a.w. vijf 80‐plussers. Uiteraard heeft niet elke 80‐plusser behoefte aan een opname in een woonzorgcentrum. Mannen en vrouwen van 80‐89 jaar wonen (situatie in 2008) procentueel minder in woonzorgcentra dan op het einde van de jaren negentig. Die daling heeft te maken met de toename van de gezonde levensverwachting, de uitbouw van een meer adequate thuiszorg en het langer blijven samenleven als koppel8. De vergrijzing weerspiegelt zich inderdaad in de stijgende leeftijd bij het overlijden van de huwelijkspartner en in het dalende aandeel weduwnaars en weduwen op hoge leeftijd9. 5
E. Lodewijckx, Huishoudens: de observaties (SVR‐studies – huishoudenprojecties), Brussel, 164 (http://www4dar.vlaanderen.be/sites/svr/afbeeldingennieuwtjes/demografie/bijlagen/studie2011‐2/SVR‐ studie_Bevolkingsprojecties_08.pdf). 6 Van alle vrouwen die overleden was er slechts 25% gehuwd – zij laten een weduwnaar achter – en was er 65% al weduwe. Van alle mannen die in de voorbije jaren overleden, was 60% gehuwd – zij laten een weduwe achter ‐ en was er 22% al weduwnaar. 7 http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/demografie/bijlagen/studie2011‐2/SVR‐ studie_Bevolkingsprojecties_08.pdf, 164. 8 Het aandeel in woonzorgcentra wonende 90‐plussers blijft onveranderd sinds 2000: http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/demografie/bijlagen/studie2011‐2/SVR‐ studie_Bevolkingsprojecties_08.pdf, 164. 9 Dit neemt niet weg dat het aantal weduwen van 80 jaar en ouder in het Vlaamse Gewest sinds 1970 meer dan verdrievoudigd is, wat op zich bijzondere beleidsaandacht verdient.
2
Bij deze demografische evolutie moet rekening worden gehouden met de grote duurzaamheid van huwelijken uit de jaren veertig, vijftig en zestig. De kans dat deze mensen hertrouwen bij het overlijden van de partner op hoge leeftijd, is verwaarloosbaar klein. Zoals bekend geldt voor latere generaties dat het aantal huwelijken als de duurzaamheid ervan sterk is afgenomen. Dit werpt een ander licht op verweduwd zijn in de komende jaren. Meer gescheiden (al dan niet hertrouwd) en minder gehuwde personen (maar wel al dan niet wettelijk of feitelijk samenwonend) zullen overlijden10. Tegenover deze achtergrond van demografische ontwikkelingen pikt de CD&V‐fractie van het Vlaams Parlement met haar bevraging in op de situatie waarbij een opname van een partner bij een hoogbejaard koppel noodzakelijk wordt.
Recht op gezinsleven, ook voor hoogbejaarde, zorgbehoevende mensen CD&V wil elk duurzaam leefverband volwaardig ondersteunen. Klassiek denken de christendemocraten hierbij aan jonge gezinnen. Het beeld van het hoogbejaarde partners als titularissen van een recht op gezinsleven is (onterecht) veel minder uitgesproken. Het recht op gezinsleven zoals vervat in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 22 van de Grondwet maakt geen onderscheid naar leeftijd. In het tekstvoorstel voor het Innesto Congres op 15, 16 en 17 november 2013 schenkt CD&V daarom aandacht aan de situatie waarbij hoogbejaarde koppels noodgedwongen gescheiden worden doordat de zorg voor één of twee van de partners niet (langer) thuis kan worden verleend. In zijn voorstel van congrestekst stelt CD&V voor om “meer mogelijkheden te creëren voor koppels om samen naar een aangepaste woon‐zorgsetting te verhuizen, o.a. in groepen van assistentiewoningen”11. Reeds tijdens de hoorzitting in het Vlaams Parlement bij het ontwerp van Woonzorgdecreet eind 2008 stelde een experte dat “nagegaan [moet] worden of er niets extra’s kan gedaan worden voor koppels waarvan een of beide partners in een woon‐ en zorgcentrum opgenomen worden”12. In het rapport van 2009 van de Koning Boudewijnstichting ‘Het woonzorgcentrum in de 21ste eeuw: een gezellige woonomgeving, zorg incl.’ wordt vooropgesteld dat “[e]chtparen kunnen samenwonen, in dezelfde kamer met een andere
10
M. Corijn, “Verweduwd in het Vlaamse Gewest. Een analyse op basis van Rijksregistergegevens”, SVR‐ Webartikel 2012/4 (http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/afbeeldingennieuwtjes/demografie/bijlagen/2012‐04‐ 18‐webartikel2012‐4‐verweduwing.pdf). 11 Voorstel congrestekst ter bespreking – Innesto Congres CD&V 15‐16‐17 november 2013, 58 (www.cdenv.be/sites/default/files/uploaded/20130424%20‐%20Innestocongres%20Ontwerptekst.pdf). 12 Bernadette Van den Heuvel, 24 (http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2008‐2009/g1975‐3.pdf). Op een vraag om uitleg van 20 oktober 2009 over deze kwestie antwoordde de bevoegde minister: “In overleg met die sector zullen we bekijken of een rondzendbrief over deze zaak niet aangewezen is, gelet op het diepmenselijke karakter van de vragen die door de betrokkenen kunnen worden gesteld”. De minister stelde naderhand dat in zijn gesprekken met de sector geen signalen werden ontvangen “dat hier in het werkveld een expliciete behoefte aan bestaat”: zie schriftelijke vraag nr. 49 van 15 november 2012 van Cindy Franssen aan de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin.
3
salonruimte, ongeacht of de partner al dan niet aan de opnamecriteria van het woonzorgcentrum voldoet”13.
Overheden hebben positieve verplichtingen om het recht op gezinsleven te vrijwaren. Voor hoogbejaarde koppels waarvan één of beide partners zorgbehoevend is, is dit recht niet minder fundamenteel. Het welzijnsbeleid moet voor ons dan ook inzetten op het vermijden van de (ongewenste) feitelijke scheiding van hoogbejaarde koppels. Hiervoor bestaan meerdere formules. Het professionele zorgaanbod aan huis (o.m. door diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg) wordt vandaag nog steeds versterkt en uitgebreid. Ook dagopvang door dagverzorgingscentra kan een belangrijke verlichting betekenen voor de mantelzorger(s), waaronder partners. Assistentiewoningen, de vroegere serviceflats, moeten ook kunnen inspelen op deze behoefte. In dat verband moet worden opgemerkt dat het reeds aangehaalde Woonzorgdecreet voorziet voor een woonzorgcentrum om één of meer assistentiewoningen, zij het onder voorwaarden, tijdelijk te laten erkennen als woongelegenheid in een woonzorgcentrum. Hieraan worden voorwaarden gekoppeld14. Er werd vastgesteld dat bewoners van serviceflats bij een grotere zorgbehoevendheid moeten verhuizen naar een woonzorgcentrum om er zorg op maat te krijgen. Voor bewoners van de serviceflats betekent dit, na hun verhuis van de eigen woning naar de serviceflat, opnieuw een verhuis. Hieraan wou het Woonzorgdecreet verhelpen met het nieuwe concept van de assistentiewoningen15. De decretaal voorziene mogelijkheid om een assistentiewoning tijdelijk te laten erkennen als woongelegenheid in een woonzorgcentrum (‘zwevend bed’) werd evenwel (nog) niet uitgevoerd16.
13
Zie p. 54 (www.kbs‐frb.be/uploadedFiles/KBS‐ FRB/05)_Pictures,_documents_and_external_sites/09)_Publications/PUB2009_1852_Het%20woonzorgcentru mInDe21steEeuw.pdf). 14 Art. 36 Woonzorgdecreet van 13 maart 2009. 15 Ontwerp van woonzorgdecreet, p. 49‐50 (http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2008‐2009/g1975‐ 1.pdf). 16 In de toelichting bij het (recent goedgekeurde) ontwerp van decreet houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin lezen we hierover: “Hier stellen zich twee problemen: de RIZIV‐financiering […] is voor een centrum voor kortverblijf wel en voor een woonzorgcentrum niet afgestemd op crisiszorg. De groepen van assistentiewoningen zouden de invulling van de programmatie van centrum voor kortverblijf kunnen ondersteunen. Technisch‐administratief zijn weinigen erbij gebaat om, telkens als de situatie zich bij een bewoner in een woonzorgcentrum voordoet, ad‐hocerkenningsbesluiten te schrijven. Er zou een toelating moeten kunnen worden gegeven aan centra voor kortverblijf om hun erkende capaciteit in te zetten in groepen van assistentiewoningen. Dit vergt veel regelgevend werk, nl. een voorziening die twee keer erkend is, één keer als groep van assistentiewoningen en één keer als centrum voor kortverblijf, met wellicht de groep van assistentiewoningen en het woonzorgcentrum, voor wat de erkenning als centrum voor kortverblijf betreft, onder één erkenningsnummer, beperkt tot groepen van assistentiewoningen die op dezelfde campus gelegen zijn. Mogelijks kan op langere termijn het zwevend bed woonzorgcentrum worden gerealiseerd. Op korte termijn wordt geopteerd om het zwevend bed centrum voor kortverblijf in te voeren. Vandaar dat artikel 36 wordt aangevuld met een tweede paragraaf die analoog aan paragraaf 1 wordt geformuleerd” (p. 46, http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2012‐2013/g1966‐1.pdf).
4
Een alternatieve oplossing is dat een initiatiefnemer een beperkt aantal assistentiewoningen realiseert die verbonden zijn met een afdeling van het woonzorgcentrum. De zorgbehoevende partner verblijft op die manier in functie van zijn zorgbehoefte in het woonzorgcentrum en geniet van de overeenstemmende dienstverlening van het woonzorgcentrum. Hierbij woont de relatief zelfredzame partner dus verder zelfstandig in een aanpalende flat. Indien hij dit wenst, kan hij zoals elke bewoner van een assistentiewoning op facultatieve wijze beroep doen op de aangeboden dienstverlening (o.m. inzake maaltijden, onderhoud, …). Vlaams volksvertegenwoordiger Cindy Franssen stelde eind 2012 aan de bevoegde minister de vraag of aan een valide ouder kan worden toegestaan om samen met zijn of haar zorgbehoevende partner te verblijven in een woonzorgcentrum buiten de erkende capaciteit om. Dit blijkt niet het geval te zijn. De minister antwoorde: “Immers, een woonzorgcentrum is zowel op infrastructureel als organisatorisch vlak geconcipieerd voor de gereglementeerde opvang van ouderen. Hierbij bieden de diverse reglementeringen voor de gebruikers van deze voorziening een garantie dat de aangeboden zorg‐ en dienstverlening binnen de door de overheid opgelegde parameters gebeurt en dat hierbij de rechten en plichten van beide partijen gerespecteerd en gegarandeerd worden”17. Hierbij moet evenwel een kanttekening worden gemaakt. In het verslag van de Zorginspectie over de inspecties in de Vlaamse woonzorgcentra tussen 2009 en 2011 wordt het zorgprofiel van de bewoners van woonzorgcentra besproken. Zo heeft men het over bewoners met dementiesyndroom, bewoners ten laste van het OCMW, niet‐bejaarde bewoners, maar ook over ‘andere’ bewoners. Deze laatste categorie omvat bewoners die in het woonzorgcentrum wonen en er de nodige zorgen ontvangen van dezelfde personeelsequipe. Deze categorie ‘andere’ bewoners telt vooral ex‐psychiatrische patiënten. Voor de RIZIV‐financiering worden zij niet als bewoners van het woonzorgcentrum opgegeven18. Vlaams volksvertegenwoordiger Katrien Schryvers stelde hierop de schriftelijke vraag of deze ‘andere’ bewoners binnen de erkende capaciteit van het woonzorgcentrum vallen en zo niet, welke rechtsgevolgen daaraan dan gekoppeld zijn. De bevoegde minister antwoordde dat “[h]et […] hier niet zozeer [gaat] om een specifieke categorie van residenten maar om individuele specifieke situaties en historische gegevens die, vermits ze zo divers zijn, gecatalogeerd werden als ‘andere’. Het is immers uitzonderlijk dat personen op niet‐ genormaliseerde wijze verblijven in een woonzorgcentrum. Wel zijn er een handvol voorzieningen die om historische redenen een toegevoegde afdeling hebben waar meerdere personen met een gestabiliseerde psychiatrische problematiek een gemeenschappelijk verblijf hebben. Veelal gaat het om personen die vooral nood hebben aan regelmaat en structuur.
17
Schriftelijke vraag nr. 49 van 15 november 2012 van Cindy Franssen aan de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin. 18 Zorginspectie, Vlaamse woonzorgcentra: een stand van zaken na 3 jaar inspectiewerk – Erkennings‐ en opvolgingsinspecties 2009‐2011, 18 (http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/zorginspectie/publicaties/Documents/Rapport%20Woonzorgcentra%20 2009‐2011.pdf).
5
Deze ‘andere’ bewoners zijn niet opgenomen in de erkende opnamecapaciteit van het woonzorgcentrum. Voor zover de Zorginspectie vaststelt dat gebruik wordt gemaakt van de diensten van erkende voorzieningen, moet er bijkomend personeel zijn dat niet aangerekend wordt aan het RIZIV en dat een surplus is op het aantal wettelijk bepaalde equivalenten om erkend te worden als woonzorgcentrum. Desgevallend neemt de voorziening initiatieven om de juridische status van de opgenomen persoon te normaliseren” 19. Blijkbaar is het toch niet helemaal onoverkomelijk om mensen buiten de erkende capaciteit van een woonzorgcentrum op te nemen, voor zover geen gebruik wordt gemaakt van de publieke financiering van het woonzorgcentrum en de personeelsinzet die hiermee samenhangt. Ter vergelijking: de voorzieningen in de gehandicaptenzorg kunnen hun vergunde capaciteit overschrijden zonder voorafgaande aanvraag tot wijziging van de verleende vergunning of erkenning, mits aan volgende voorwaarden te voldoen: 1° de overschrijding van de vergunde capaciteit is slechts tijdelijk; 2° de capaciteit wordt slechts tot maximaal 10% van de vergunde capaciteit overschreden; 3° de gemiddelde jaarbezetting mag de vergunde capaciteit gedurende ten hoogste twee opeenvolgende jaren met een maximum van 5% overschrijden; 4° de voorziening moet deze overschrijdingen onverwijld aan het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap meedelen20. De opvang van koppels in een woonzorgcentrum is geen evidentie. We zijn niet blind voor de situatie waarbij een dementerende partner precies wordt opgenomen omdat de draagkracht van de mantelzorger‐partner wordt overschreden. Veel hangt af van de wensen en mogelijkheden van het betrokken koppel en ook van de mogelijkheden van het woonzorgcentrum of de ruimere organisatie waarin de voorziening is ingebed. Bij dit laatste moet worden opgemerkt dat de RIZIV‐instellingsfinanciering woonzorgcentra ertoe aanzet de zwaarst zorgbehoevende ouderen op te nemen. Dit is een belangrijke beperking voor de opname van koppels, waarvan één partner zwaar zorgbehoevend is en één partner relatief zelfredzaam is. In de Nederlandse wetgeving (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of AWBZ) is voorzien dat “[d]e echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking die op grond van een indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit in een instelling verblijft, […] aanspraak [heeft] op verblijf in dezelfde instelling”. Bovendien is bepaald dat deze persoon “aanspraak op verblijf in die instelling [behoudt] na het overlijden van zijn echtgenoot dan wel na het vertrek van zijn echtgenoot naar een andere instelling”21. Als de ene partner naar een verpleeg‐ of verzorgingshuis verhuist, mag de andere partner 19
Schriftelijke vraag nr. 190 van 18 januari 2013 van Katrien Schryvers aan de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin. 20 Art. 3, § 2 B.Vl.Reg. 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verlenen van vergunningen en erkenningen door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, BS 11 maart 1994. 21 Art. 9, derde lid (Nederlands) Besluit van 25 oktober 2002 houdende hernieuwde vaststelling van de aard, inhoud en omvang van de zorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en wijziging van andere besluiten in verband daarmee (http://wetten.overheid.nl/BWBR0014149/geldigheidsdatum_28‐06‐2013#HoofdstukII).
6
mee. De AWBZ betaalt voor degene die zorg nodig heeft de kosten van wonen, zorg en welzijn. De AWBZ betaalt voor de partner die geen zorg nodig heeft de kosten van het wonen en bijvoorbeeld ook van het eten en de schoonmaak van de kamer. Wanneer de partner vanwege zwaardere zorg moet verhuizen naar een andere zorginstelling (bv. van een verzorgingshuis naar een verpleeghuis), dan mag de partner die geen zorg met verblijf nodig heeft in de initiële voorziening blijven wonen. De zorginstelling krijgt dan nog steeds middelen vanuit de AWBZ om wonen, eten en schoonmaak te betalen. Wel kan het zijn dat deze persoon van een tweepersoons appartement naar een eenpersoonsappartement moet verhuizen. Deze regeling geldt ook indien de partner met zorg overlijdt22. In 2003 werd deze regeling ongedaan gemaakt: partners zonder indicatie in het kader van de AWBZ mochten niet langer voor rekening van de AWBZ‐regeling in een verzorgingshuis wonen. Zij moesten voortaan huur betalen en bij overlijden zou de achtergebleven partner moeten verhuizen. Na vele protesten binnen en buiten de Kamer werd deze regeling teruggedraaid. In de praktijk blijkt de vooruitstrevende regeling in Nederland niet altijd even goed toepasbaar: verpleeghuizen (te vergelijken met de RVT’s in België) nemen alleen mensen met verpleeghuisindicatie op en verzorgingstehuizen kunnen de zorg voor mensen met een verpleeghuisindicatie niet aan. In een beperkt aantal gevallen kan de feitelijke scheiding ook worden toegeschreven aan de bestaande relatieproblematiek. Vaak, met name in de verpleeghuizen, wordt de scheiding toegeschreven aan een gebrek aan faciliteiten23. Ook niet alle verzorgingshuizen hebben kamers voor echtparen. Voor nieuw gebouwde verpleeghuizen zou wel vaker de mogelijkheid bestaan om een zelfredzame partner mee te laten verhuizen. Nieuwgebouwde verpleeghuizen hebben vaak wel al de mogelijkheid om een gezonde partner mee te laten verhuizen24. Mantelzorg, ook in het woonzorgcentrum Men kan zich los van eventuele beperkende regelgevingen en andere zorgformules (bv. assistentiewoningen) voorstellen dat de aanwezigheid van een relatief zelfredzame partner bij een zorgafhankelijke partner in een woonzorgcentrum niet enkel recht doet aan het recht op gezinsleven, maar ook kansen biedt om mantelzorg, zij het in beperkte mate (zie hierboven), te integreren in het woonzorgcentrum. Ook de professionele setting van een woonzorgcentrum stelt zich dan onder meer langs die weg open voor de vermaatschappelijking van de zorg. De gemiddelde leeftijd bij opname in een woonzorgcentrum draait rond de 85 jaar. De mogelijkheden van mantelzorg mogen dan ook niet overroepen, maar ook niet genegeerd worden. Zonder te idealiseren menen wij dat het samenwonen van een nog relatief zelfredzame partner met een zorgbehoevende partner in een woonzorgcentrum mogelijkheden biedt om de mantelzorg, zij het in beperktere mate, verder te zetten. 22
www.loc.nl/zoek_op_onderwerp/artikelen/393. Wetenschappelijk Bureau SP, Waar een rijk land arm in is. Verslag van een enquête onder 1100 bewoners, familieleden en personeelsleden in verpleeg‐ en verzorgingshuizen – deel 3, Rotterdam, 2004, 23‐24. 24 www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3021754/2011/11/08/CDA‐echtgenoten‐bij‐elkaar‐ in‐verpleeghuis.dhtml?utm_source=scherm1&utm_medium=button&utm_campaign=Cookiecheck. 23
7
De eerste vervreemding die gepaard gaat met een opname t.a.v. van zowel de ene als de andere partner kan hiermee een halt worden toegeroepen. Samen wonen betekent overigens niet noodzakelijk dat een partner permanent één kamer deelt met zijn zorgbehoevende partner. Zo beschikt woonzorgcentrum Sint‐Eligius in Zeveneken over zes inleunflats voor koppels met een dementerende partner (zie foto’s en plannen hieronder)25.
25
E. Stroobants en P. Verhaest, Architectonica. Een thuis voor mensen met dementie, Berchem, EPO, 2012, 95. Zie ook www.wzcsint‐eligius.be.
8
9
Twee verblijven Een ander niet te veronachtzamen aspect van een gescheiden verblijf, is de betaalbaarheid ervan. Wanneer de relatief zelfredzame partner nog thuis verblijft en de zorgbehoevende in het woonzorgcentrum, ontstaat een dubbele huisvestingskost26. In dat verband moet gewezen worden op een aanpassing van de wetgeving inzake de inkomensgarantie voor ouderen (IGO), die ingaat vanaf 1 januari 2014. De verhuis naar een woonzorgcentrum zal niet langer een verlaging van de IGO met zich meebrengen. Dit was voorheen wel het geval wanneer één van beide partners thuis verblijft en de andere partner moet worden opgenomen in een woonzorgcentrum.
26
In dat verband moet worden gewezen op een recente wijziging van de sociale huurwetgeving. In principe bedraagt de opzeggingstermijn voor de huurder van een sociaal huurovereenkomst drie maanden. Wordt deze opgenomen in een woonzorgcentrum, dan geldt een opzeggingstermijn van een maand: art. 98, § 2, tweede lid Decr.Vl. 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, BS 19 augustus 1997.
10
Behoudt een gehuwde persoon die wordt opgenomen in een woonzorgcentrum zijn domicilie op het thuisadres van de gehuwde partner ? In regel moet men worden ingeschreven in het bevolkingsregister op het adres waar men ook effectief woont. Voor bewoners van woonzorgcentrum geldt echter een speciale regeling. Personen die verblijven in woonzorgcentra worden beschouwd als tijdelijk afwezig als zij nog beschikken over een gezin in hun gemeente van oorsprong. In dat geval kunnen zij hun inschrijving in de gemeente van oorsprong behouden. Personen die nog een gezin of een woning in de gemeente van oorsprong hebben, kunnen altijd vragen om ingeschreven te worden in de gemeente waar zij effectief verblijven27.
Opzet van de bevraging Uit het antwoord op een schriftelijke vraag van Vlaams volksvertegenwoordiger Cindy Franssen aan de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin bleek dat de Vlaamse overheid niet beschikt over “concrete cijfers aangaande het aantal echtparen dat in een woonzorgcentrum verblijft of het aantal echtparen dat naar aanleiding van de opname van een van beide partners in een woonzorgcentrum niet langer samenwoont”28. De CD&V‐fractie in het Vlaams Parlement achtte de tijd rijp om alle woonzorgcentra in Vlaanderen te bevragen over dit thema. Met haar bevraging wou de CD&V‐fractie in het Vlaams Parlement dan ook een concreet beeld krijgen van het aantal koppels in woonzorgcentra in Vlaanderen en de vijf provincies, van het aantal koppels dat n.a.v. een opname van een partner in een woonzorgcentrum feitelijk gescheiden leeft en van de vraag van koppels naar een gezamenlijk verblijf in een woonzorgcentrum. De enquête werd bewust beperkt tot de aan‐ of afwezigheid van koppels in woonzorgcentra en de behoefte aan een dergelijke opvang. Zoals reeds gesteld schuiven wij het gezamenlijk verblijf van beide partners in een woonzorgcentrum niet als de enige zaligmakende formule, laat staan als een verplichting voor hoogbejaarde mensen en/of initiatiefnemers naar voor. Samenwonen in een woonzorgcentrum veronderstelt een bepaalde visie op wonen en zorg die zich onder meer moet uiten in een geëigende infrastructuur. Bij wijze van introductie verwijzen wij naar het volgende nieuwsfragment: www.tvl.be/nl/2012‐04‐16/bejaard‐koppel‐wacht‐op‐plaats‐in‐rusthuis/.
De Vlaamse volksvertegenwoordigers van CD&V die de enquête op touw zetten zijn Sonja Claes (promotor ouderenzorg), Katrien Schryvers, Cindy Franssen, Karin Brouwers en Griet Coppé. Hun contactgegevens vindt u achteraan in dit rapport. Dit rapport heeft betrekking op de situatie in Vlaanderen. Voor elke provincie werd, op basis van de resultaten van de 27
E. Van den Auwelant, Domicilie in het rusthuis (www.vvsg.be/sociaal_beleid/OCMW‐ dienstverlening/Documents/Domicilie%20in%20het%20rusthuis.pdf). 28 Schriftelijke vraag nr. 49 van 15 november 2012 van Cindy Franssen aan de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin.
11
enquête, een specifiek rapport aangemaakt. Ook deze rapporten kunnen worden opgevraagd. Wij danken de vele woonzorgcentra die meewerkten aan deze enquête.
Sonja Claes (promotor ouderenzorg) Katrien Schryvers Cindy Franssen Karin Brouwers Griet Coppé 12 augustus 2013
12
II. WERKWIJZE EN RESPONS 1. Werkwijze De enquête werd afgenomen in de periode april‐mei 2013. De woonzorgcentra werden gevraagd een digitale vragenlijst in te vullen. Het meest actuele en publieke adressenbestand van het intern verzelfstandigd agentschap Zorg en Gezondheid werd hiervoor gebruikt. Bij de enquête kozen wij voor het begrip ‘koppels’ in de zin van een duurzame partnerrelatie en niet voor echtparen, ook al valt een duurzame partnerrelatie voor de leeftijdscohorte van 80‐ers nog grotendeels samen met de huwelijkse staat. In de enquête werd het begrip ‘gekoppelde kamer’ gehanteerd. Hiermee bedoelen we twee eenpersoonskamers die onderling verbonden zijn. In het rapport zullen wij telkens aangeven of de cijfers slaan op 1 of 2 woongelegenheden. 2. Respons a) Respons volgens aantal woonzorgcentra 239 woonzorgcentra in het Vlaams Gewest namen deel aan de enquête. Dat is goed voor een respons van 31,95%29. De gemiddelde capaciteit van woongelegenheden. Dit is hoog30.
de
woonzorgcentra‐respondenten
bedraagt
101
De respons bij de woonzorgcentra was het hoogst in Limburg (38% of 32 woonzorgcentra). In absolute aantallen was de respons het hoogst in de provincie Antwerpen (69 woonzorgcentra of 35% van de erkende woonzorgcentra in de provincie). De respons was het laagst in Vlaams‐ Brabant (25% van de woonzorgcentra of 31 woonzorgcentra). 29
Ter vergelijking: begin januari 2007 werd door Zorg en Gezondheid een sectorbevraging georganiseerd over de infrastructuur in de Vlaamse woonzorgcentra. Er werd een globale mailing gedaan naar 700 voorzieningen met de vraag om een vragenlijst op de website van dit intern verzelfstandigd agentschap in te vullen in het kader van de toekomstige aanpassing van de erkenningsnormen voor infrastructuur in woonzorgcentra. 238 woonzorgcentra stuurden de ingevulde vragenlijst terug: zie schriftelijke vraag nr. 158 van 9 mei 2007 aan de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin. 30 Bij de opsplitsing volgens schaalgrootte worden woonzorgcentra meestal opgedeeld in drie categorieën: woonzorgcentra met een erkende capaciteit kleiner of gelijk aan 60 woongelegenheden, woonzorgcentra met een erkende capaciteit van 61 tot 120 woongelegenheden en voorzieningen met een erkende capaciteit groter dan 120 woongelegenheden.
13
Respons volgens het aantal woonzorgcentra per provincie:
provincie
aantal woonzorgcentra‐ respondenten
Antwerpen Limburg Oost‐Vlaanderen Vlaams‐Brabant West‐Vlaanderen Totaal
69 32 57 31 50 239
aantal erkende woonzorgcentra in het Vlaams Gewest op 31 1 januari 2012 197 84 186 123 158 748
Responsratio (%)
35,03% 38,10% 30,65% 25,20% 31,65% 31,95%
Respons volgens het aantal woonzorgcentra en de beheersvorm ervan in het Vlaams Gewest: aantal erkende woonzorgcentra‐respondenten aantal erkende woonzorgcentra op 1 januari 2012 responsratio (%)
openbaar 102 225 45,33%
VZW 108 393 27,48%
privé 28 130 21,54%
(leeg) 1
Totaal 239 748 31,95%
We tekenen de hoogste respons op bij de openbare woonzorgcentra (102 van de 225 erkende woonzorgcentra). De respons bij de VZW‐woonzorgcentra (27,48%) en de privé‐woonzorgcentra (21,54%) ligt lager. b) Respons volgens aantal erkende woongelegenheden De woonzorgcentra‐respondenten zijn goed voor 24.176 woongelegenheden. Dit komt overeen met 35,13% van het totale aantal erkende woongelegenheden. De hoogste respons werd gehaald in Limburg (43%), de laagste in Vlaams‐Brabant (32%). De gemiddelde capaciteit van de respondenten‐woonzorgcentra bedraagt 101 woongelegenheden. De relatief hoge respons laat toe om de nodige, voorzichtige conclusies te trekken voor het ganse aanbod. Provincie
erkende capaciteit van de respondenten
erkende responsratio woongelegenheden in provincie (op 1 oktober 2012)
Antwerpen Limburg Oost‐Vlaanderen Vlaams‐Brabant West‐Vlaanderen Totaal
6.819 2.792 5.813 3.558 5.194 24.176
19.352 6.500 17.418 10.986 14.553 68.809
35,24% 42,95% 33,37% 32,39% 35,69% 35,13%
31
Meest recente gegevens beschikbaar op www.zorg‐en‐gezondheid.be.
14
De respons volgens de beheersvorm:
beheersvorm
erkende capaciteit van de respondenten
openbaar privé VZW (Leeg)32 Totaal
11.161 2.352 10.485 79 24.176
totale erkende woongelegenheden in Vlaanderen (op 1 oktober 2012)
24.165 8.532 36.112 68.809
responsratio 46,18% 27,56% 29,31% 35,13%
We stellen, in termen van woongelegenheden, de hoogste respons vast binnen de groep van de woonzorgcentra met een openbare beheersvorm (hoofdzakelijk OCMW‐woonzorgcentra). De respons is het laagst bij de privé‐woonzorgcentra (bv. woonzorgcentra met een BVBA‐ of NV‐ beheersvorm). Deze respondenten vertegenwoordigen evenwel nog altijd meer dan ¼ van de erkende capaciteit binnen hun groep (27,56%). De VZW’s zijn goed voor een responsratio van bijna 30%.
32
Van één respondent‐woonzorgcentrum kon de beheersvorm niet achterhaald worden.
15
III. KOPPELS IN WOONZORGCENTRA Met de enquête brengen wij het aantal koppels in woonzorgcentra in Vlaanderen in kaart. De respondenten melden 910 koppels, goed voor 1.820 mensen. Als we dit cijfer extrapoleren naar Vlaanderen, dan komen we aan 2.590 koppels (5.180 mensen) op een totale erkende capaciteit van 68.809 woongelegenheden in Vlaanderen. provincie
Antwerpen Limburg Oost‐Vlaanderen Vlaams‐Brabant West‐Vlaanderen Totaal
erkende capaciteit van de respondenten 6.819 2.792 5.813 3.558 5.194 24.176
aantal bewoners als koppel
% bewoners als koppel
402 172 506 350 390 1.820
5,90% 6,16% 8,70% 9,84% 7,51% 7,53%
Gemiddeld 7,53% van de bewoners van de woonzorgcentra‐respondenten vormen een koppel. Hierbij gaan we uit van een volledige bezetting van de erkende capaciteit. Het hoogste aandeel koppels vinden we terug in Vlaams‐Brabant (9,84%), het laagste in de provincie Antwerpen (5,90%). Aanwezigheid van koppels in woonzorgcentra naar beheersvorm: Provincie
erkende capaciteit van de respondenten 11.161 10.584 2.352 79 24.176
Openbaar VZW Privé (Leeg) Totaal
aantal bewoners als koppel
% bewoners als koppel
750 750 302 1.820
6,72% 7,09% 12,84% 7,53%
Het is zeer opvallend dat de respondenten bij de privé‐voorzieningen een hoger aandeel koppels (bijna 13% bewoners als koppel) hebben dan de openbare en VZW‐voorzieningen (ongeveer 7%).
16
IV. KAMERTYPES a) Een geschikt aanbod voor koppels in woonzorgcentra Bij de enquête gingen we na in welke mate woonzorgvoorzieningen erop voorzien zijn om koppels op te nemen. Bepaalde woonzorgcentra geven op hun website expliciet aan dat zij een aanbod hebben voor koppels. Dit is onder meer het geval voor woonzorgcentrum Floordam in Steenokkerzeel33, woonzorgcentrum De Notelaar in Beveren34 en woonzorgcentrum Huize Zonnelied in Ieper35. Uit de gegevens van het rapport ‘Vlaamse woonzorgcentra: een stand van zaken na 3 jaar inspectiewerk. Erkennings‐ en opvolgingsinspecties 2009 – 2011’ van de Vlaamse Zorginspectie blijkt dat in de 700 woonzorgcentra die onderzocht werden er in totaal 1.271 ‘echtparenkamers’ ter beschikking zijn. Dit vertegenwoordigt een opnamecapaciteit voor 2.542 bewoners of 4% van de onderzochte opnamecapaciteit. Hiermee is niet gezegd dat deze echtparenkamers ook effectief worden benut door koppels. In onze bevraging maakten we een onderscheid tussen eenpersoonskamers, gekoppelde kamers, tweepersoonskamers en meerpersoonskamers. Onder een gekoppelde kamer verstaan we twee eenpersoonskamers die verbonden zijn. Een meerpersoonskamer is een kamer met drie of vier woongelegenheden. Het is uiteraard een foute veronderstelling dat enkel gekoppelde kamers of tweepersoonskamers zich zouden lenen tot de opname van koppels in woonzorgcentra. Zo kunnen er ook, met respect voor het gezinsleven, indicaties zijn voor een koppel om gebruik te maken van twee eenpersoonskamers (zie hierboven). kamertypes Antwerpen eenpersoonskamers 5.495 gekoppelde kamers 166 tweepersoonskamers 320 meerpersoonskamers 6
Oost‐ Limburg Vlaanderen 2.397 4.612 110 272 105 362 0 2
Vlaams‐ Brabant 2.750 48 248 12
West‐ Vlaanderen Eindtotaal 4.182 19.436 116 712 306 1.341 31 51
In sommige woonzorgcentra werden zogenaamde ‘zorgflats’ gecreëerd. Hierbij worden binnen de infrastructuur van een woonzorgcentrum één of meerdere aangepaste flats gerealiseerd, specifiek voor het opvangen van een echtpaar waarvan één van de partners (zwaar)zorgbehoevend is en de andere partner nog voldoende valide en zelfstandig is. De zorgbehoevende partner kan op die manier in functie van zijn zorgbehoefte overdag participeren aan de specifieke activiteiten van het woonzorgcentrum, terwijl de valide partner nog zelfstandig in de zorgflat kan wonen. Tevens wordt door de inbedding in het woonzorgcentrum 24u op 24u de zorg voor beide partners gegarandeerd. Deze zorgflats zijn 33
www.floordam.be/woon‐‐en‐zorgcentrum/info www.ocmwbeveren.be/senioren/woonzorgcentra/woon‐en‐zorgcentrum‐in‐beveren.html 35 www.huizezonnelied.be 34
17
als tweepersoonskamers opgenomen in de capaciteitsbepaling van het woonzorgcentrum en worden ook als dusdanig erkend. Hierbij verblijft de valide partner dus als volwaardige bewoner in het woonzorgcentrum en ontvangt hij ook de overeenstemmende dienstverlening van het woonzorgcentrum (o.a. maaltijden, onderhoud zorgflat, zorgpermanentie, …). b) Omvang van de kamers Uit onze bevraging blijkt dat de gemiddelde grootte van een eenpersoonskamer in het Vlaams Gewest 20,82 m² bedraagt. Voor een tweepersoonskamer is dat 32 m². Een gekoppelde kamer is gemiddeld genomen minder groot dan de som van twee eenpersoonskamers maar wel bijna 7 m² groter dan een tweepersoonskamer. De gemiddelde grootte van een eenpersoonskamer is het hoogst in de provincie Antwerpen en het laagst in Vlaams‐Brabant. Dit levert een verschil op van maar liefst 3m². Het mag verbazen dat in een toch sterk verstedelijkt gebied met schaarse ruimte als de provincie Antwerpen de grootste eenpersoonskamers opgetekend kunnen worden. De grootste gekoppelde kamers vinden we in Limburg en Vlaams‐Brabant. Het verschil met West‐Vlaanderen bedraagt maar liefst 4,5 m². In West‐Vlaanderen zijn de tweepersoonskamers het kleinst. Tegenover buurprovincie Oost‐ Vlaanderen bedraagt het verschil bijna 2,5m². De tweepersoonskamers zijn gemiddeld genomen het kleinst in Vlaams‐Brabant. De gemiddelde grootte van een tweepersoonskamer in Vlaams‐Brabant bedraagt 30,28 m². Dat is het laagste gemiddelde voor tweepersoonskamers. In Oost‐Vlaanderen is dat 3,2 m² meer. Gemiddelde grootte per kamertype (m²): Provincie Antwerpen Limburg Oost‐Vlaanderen Vlaams‐Brabant West‐Vlaanderen Gemiddelde Vlaanderen
eenpersoons‐ gekoppelde tweepersoons‐ meerpersoons‐ kamer kamer kamer kamer 22,63 38,78 32,66 20,65 40,67 32,37 19,91 39,71 33,50 19,60 40,43 30,28 31,50 20,32 36,21 31,10 34,37 20,82
38,95
32,07
33,65
Ter vergelijking, in uitvoering van het Woonzorgdecreet werd bepaald dat alle te bouwen of te verbouwen woonzorgcentra of delen van woonzorgcentra waarvoor na 1 januari 2009 een stedenbouwkundige vergunning voor de geplande bouwwerkzaamheden wordt afgeleverd aan de volgende voorwaarden moeten voldoen: o een eenpersoonskamer moet een nettovloeroppervlakte van ten minste 16 m² hebben, sanitair niet inbegrepen.
18
o een tweepersoonskamer moet een nettovloeroppervlakte van ten minste 28 m² hebben, sanitair niet inbegrepen. Zowel een eenpersoonskamer als een tweepersoonskamer moeten over een aparte, ingerichte sanitaire cel beschikken, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker, met minstens een toilet en één of twee (bij tweepersoonskamers) wastafels. Ook is voor deze woonzorgcentra bepaald dat niet meer dan 20 % van het totale aantal bewoners in tweepersoonskamers mag gehuisvest worden36. 16 m² en 28 m² zijn respectievelijk voor eenpersoons‐ en tweepersoonskamers de Vlaamse standaarden voor nieuwe woonzorgcentra (exclusief sanitair). Voor een sanitaire cel moet men rekening houden met ongeveer 2,85 m². Als men deze standaarden vergelijkt met de gemiddelden uit de bevraging, dan stellen we vast dat de woonzorgcentra‐respondenten gemiddeld genomen de nieuwe standaard halen. Dit is evenwel niet het geval voor tweepersoonskamers in Vlaams‐Brabant. Dit wijst op een verouderd patrimonium.
nieuwe standaard
eenpersoonskamer tweepersoonskamer
18,85 m² 30,85 m²
gemiddelde grootte (bevraging) 20,82 m² 32,07 m²
c) Dagprijs per kamertype en aangepaste dagprijzen voor koppels Gemiddelde dagprijs en gemiddelde oppervlakte per kamertype per beheersvorm: beheers‐ vorm
Openbaar VZW Privé (Leeg) Gem.
eenpersoons‐ kamer dagprijs opp. (EUR) (m²) 47,96 19,53 52,35 21,66 51,42 22,69 48,27 18,00 50,33 20,82
gekoppelde kamer dagprijs opp. (EUR) (m²) 41,48 37,82 47,27 40,99 41,42 34,50 43,71 35,00 43,62 38,95
tweepersoons‐ kamer dagprijs opp. (EUR) (m²) 41,51 30,36 44,91 32,95 46,56 33,07 44,18 32,07
meerpersoons‐ kamer dagprijs opp. (EUR) (m²) 41,55 33,52 34,98 35,50 32,72 30,60 38,35 33,65
Dagprijs (EUR) / m²: Beheersvorm Openbaar VZW Privé (Leeg) Gemiddeld
eenpersoons‐ kamer 2,46 2,41 2,27 2,68 2,42
gekoppelde kamer 1,10 1,15 1,20 1,24 1,12
tweepersoons‐ kamer 1,37 1,36 1,41 1,38
meerpersoons‐ kamer 1,24 0,99 1,07 1,14
36
Art. 48 Bijlage XII B.Vl.Reg. 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, BS 17 december 2009.
19
In bovenstaande tabel vindt men de gemiddelde prijs per m² per type kamer per beheersvorm. Opvallend is dat de gemiddelde dagprijs per m² in eenpersoonskamers het hoogst is in de openbare woonzorgcentra en het laagst in de privé‐woonzorgcentra. De eenpersoonskamers en gekoppelde kamers in de openbare woonzorgcentra zijn gemiddeld dan weer 3,16 m² kleiner dan de private‐woonzorgcentra. Opgelet: deze berekening houdt enkel rekening met de oppervlakte van de kamer en niet met de gemeenschappelijke ruimtes. In de vergelijkende studie naar bouwkost en dagprijs in door VIPA‐gesubsidieerde en niet‐VIPA‐gesubsidieerde woonzorgcentra wordt aangegeven dat VIPA‐gefinancierde projecten (openbare initiatieven en VZW‐initiatieven) beschikken over meer gemeenschappelijke circulatieruimte37. Bepaalde woonzorgcentra hebben een bijzondere dagprijsregeling voor echtparen (bv. woonzorgcentrum Heyvis van het OCMW van Maasmechelen38). Van de 239 woonzorgcentra‐respondenten hanteren 111 woonzorgcentra een afzonderlijke prijs voor de koppels. Dit is 46 % van de respondenten. Bijna de helft van de woonzorgcentra‐respondenten hebben een aangepaste dagprijs voor koppels. De gemiddelde dagprijs bij opname in een eenpersoonskamer, tweepersoonskamer of gekoppelde kamer bedraagt respectievelijk 50,33 EUR, 44,18 EUR en 43,62 EUR. In geval van opname van een koppel bedraagt de gemiddelde dagprijs per persoon 39,41 EUR. Dit is toch een korting van respectievelijk 10,92 EUR, van 4,77 EUR of van 4,21 EUR per persoon per dag. De ‘begrenzing van de kosten in de residentiële ouderenzorg’ als onderdeel van de ‘Vlaamse Sociale Bescherming’ werd tot op heden niet geconcretiseerd. Dit kan een element zijn dat kan meespelen in de uit te werken regeling. d) Kamers met drie of vier bedden… Het aantal meerpersoonskamers in de bevraging is erg beperkt. 11 initiatiefnemers maken melding van 51 meerpersoonskamers voor 174 bewoners. Bij de respondenten in Limburg vinden we geen meerpersoonskamers bij de respondenten. Opvallend is het relatief hoge aantal meerpersoonskamers (31) in West‐Vlaanderen bij de respondenten. Uit de rapportage van de Zorginspectie weten we dat meerpersoonskamers nog 1,4% van de totale beschikbare capaciteit aan woongelegenheden uitmaken39. Ten laatste op 1 januari
37
p. 55, https://wvg.vlaanderen.be/applicaties/kenniscentrum/pdf/VIPA_Eindrapport_def.pdf. www.ocmwmaasmechelen.be/product/512/default.aspx?_vs=0_n&id=75. 39 Het OCMW Maasmechelen rekent 46,06 EUR per dag voor een eenpersoonskamer en 66,92 EUR per dag voor echtparen aan (www.ocmwmaasmechelen.be/Woonzorgcentrum/3459/default.aspx?id=1409). 38
20
2014 moet dit aanbod verdwenen zijn40. Uit het antwoord op een schriftelijke vraag van Katrien Schryvers van 9 januari 2013 bleek dat 42 woonzorgcentra in het Vlaams Gewest nog over drie en‐ of vierpersoonskamers beschikken. Vier woonzorgcentra hebben zowel drie‐ als vierpersoonskamers41. Aantal woonzorgcentra met meerpersoonskamers in het Vlaams Gewest: Antwerpen Limburg Oost‐Vlaanderen Vlaams‐Brabant West‐Vlaanderen Totaal
aantal woonzorgcentra met driepersoonskamers 4 0 9 6 9 28
aantal woonzorgcentra met vierpersoonskamers 3 1 3 5 6 18
Een aantal van die voorzieningen met drie‐ of vierpersoonskamers hebben intussen een nieuwbouw of verbouwing gerealiseerd. e) Nieuwbouw of vernieuwbouw: aandacht voor een flexibel gebruik van woongelegenheden Bij woonzorgcentra die gebouwd of verbouwd worden met subsidies van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) wordt bij het indienen van een technisch‐financieel plan dit plan beoordeeld op een aantal criteria. Eén van die criteria is de flexibiliteit van het concept en het gebouw. De flexibiliteit van het bouwproject is een belangrijke indicatie van de mate waarin een gebouw aanpasbaar is aan de wijzigende woon‐ en zorgnoden van de toekomstige bewoners ervan. Elke woongelegenheid moet dan ook zo mogelijk kunnen worden aangepast aan de zorgbehoevendheid van de oudere. Een belangrijk aspect hierbij is dat een deel van de woongelegenheden gemakkelijk om te vormen moet zijn van een woongelegenheid voor één persoon tot een woongelegenheid voor twee personen. Uit het antwoord op een reeds aangehaalde schriftelijke vraag van Vlaams volksvertegenwoordiger Cindy Franssen blijkt dat “[i]n de meeste bouwdossiers aan die voorwaarde wordt voldaan door het plaatsen van tussendeuren tussen een aantal woongelegenheden, die kunnen worden gebruikt of afgesloten naargelang de behoeften”. De minister stelde ook dat de bouwplannen van de voorzieningen die niet met VIPA‐subsidies bouwen, strikt genomen niet aan dit criterium moeten worden getoetst: “Meestal worden de plannen van die voorzieningen toch met de bevoegde agentschappen besproken, waarbij
40
Dit verbod geldt al in het kader van de RVT‐regelgeving: zie B.1.h van Bijlage 1 bij het B.Vl.Reg. 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust‐ en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels, BS 28 oktober 2004. 41 Schriftelijke vraag nr. 170 van 9 januari 2013 van Katrien Schryvers aan de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin.
21
voldoende aandacht wordt besteed aan de flexibiliteit en de functionaliteit van het gebouw”42.
42
Schriftelijke vraag nr. 49 van 15 november 2012 van Cindy Franssen aan de Vlaamse minister van welzijn, volksgezondheid en gezin.
22
V. ZORGPROFIEL VAN DE KOPPELS IN WOONZORGCENTRA
Het reeds aangehaalde rapport van de Zorginspectie over drie jaar inspectiewerk in de Vlaamse woonzorgcentra biedt een goed beeld van de aanwezige zorgprofielen in de woonzorgcentra. zorgprofiel ROB RVT Globaal 0 35% 14,29% A 36% 14,74% B 13% 36,22% 26,26% C 6% 17,37% 12,44% CD 10% 46,27% 30,48% CC 0,13% 0,07% andere 1,71% Totaal 100%
Voor 1.468 bewoners die deel uitmaken van een koppel in een woonzorgcentrum werd in de bevraging aangegeven wat het zorgprofiel is. Hierbij werd per koppel nagegaan wat het zorgprofiel is van de minst zorgbehoevende partner is en dat van de meest zorgbehoevende partner. Per zorgprofiel werd de sommatie gemaakt.
O zorgprofiel A zorgprofiel B zorgprofiel C zorgprofiel Cc zorgprofiel Cd zorgprofiel
Minst Meest zorgbehoevende zorgbehoevende partner partner 198 70 168 79 218 227 62 131 5 5 83 222
Totaal 268 247 445 193 10 305 1.468
Van al deze bewoners heeft 35,08% een lichter zorgprofiel (O en A) Het meest voorkomende zorgprofiel is zorgprofiel B (30,31%). De overige zwaarste zorgprofielen (C, Cc en CD) zijn goed voor 34,61% van de koppels opgenomen in de enquête. De hypothese dat de partners met de laagste zorgprofielen nauwelijks een kans maken op opgenomen te worden samen met de meest zorgbehoevende partner (omwille van de lagere RIZIV‐ financiering) wordt niet helemaal bevestigd. Van de 734 partners met het laagste zorgprofiel binnen een koppel in woonzorgcentrum hebben er 366 een O‐ of A‐zorgprofiel (50%).
23
De bevraging laat ons ook toe om het zorgprofiel van koppels per beheersvorm te bepalen: Openbare woonzorgcentra:
O zorgprofiel A zorgprofiel B zorgprofiel C zorgprofiel Cc zorgprofiel Cd zorgprofiel
Minst Meest zorgbehoevende zorgbehoevende partner partner 107 33 69 37 79 96 27 58 2 2 31 91
Totaal 140 106 175 85 4 122 632
Van de 316 partners met het laagste zorgprofiel binnen een koppel in een openbaar woonzorgcentrum hebben er 176 of bijna 56% een O‐ of A‐zorgprofiel. VZW‐woonzorgcentra:
O zorgprofiel A zorgprofiel B zorgprofiel C zorgprofiel Cc zorgprofiel Cd zorgprofiel
Minst Meest zorgbehoevende zorgbehoevende partner partner 69 31 72 36 113 95 30 57 3 2 43 107
Totaal 100 108 208 87 5 150 658
Van de 329 partners met het laagste zorgprofiel binnen een koppel in een VZW‐woonzorgcentrum hebben er 141 of bijna 43% een O‐ of A‐zorgprofiel. Dit is minder dan bij de openbare woonzorgcentra, maar nog steeds substantieel. Private woonzorgcentra:
O zorgprofiel A zorgprofiel B zorgprofiel C zorgprofiel Cc zorgprofiel Cd zorgprofiel
Minst Meest zorgbehoevende zorgbehoevende partner partner 22 6 22 6 22 33 5 13 1 9 21
Totaal 28 28 55 18 1 30 160
Van de 80 partners met het laagste zorgprofiel binnen een koppel in een privaat woonzorgcentrum hebben er 44 of 55% een O‐ of A‐ zorgprofiel. 24
VI. POTENTIËLE OPVANG VAN KOPPELS IN WOONZORGCENTRA
De woonzorgcentra‐respondenten geven aan dat 1.526 bewoners ‘elders’ een partner hebben. Deze partner kan onder meer thuis, in een assistentiewoning of in een ander woonzorgcentrum verblijven, hij kan inwonen bij een mantelzorger, hij kan opgenomen zijn in een ziekenhuis of hij kan een variabel verblijf (bv. carrousel van kortverblijven) hebben in afwachting van een meer permanente oplossing. Voor 1.472 bewoners werd de verblijfplaats van de partner aangegeven in de bevraging: Verblijfplaats van de elders verblijvende partner thuis ziekenhuis woonzorgcentrum bij mantelzorger assistentiewoning elders niet gekend Totaal
Antwerpen 417 2 7 4 11 2 3 446
Limburg 96 2 1 4 1 104
Oost‐ Vlaanderen 294 2 2 5 22 8 3 336
Vlaams‐ Brabant 207 2 3 0 11 2 3 228
West‐ Vlaanderen 329 3 0 1 24 0 1 358
totaal 1.343 11 13 10 72 13 10 1.472
De overgrote meerderheid van de partners (91%) verblijft thuis, 4% woont in een assistentiewoning. Antwerpen aantal mensen als koppel in woonzorgcentra‐ respondenten aantal bewoners met elders een partner aantal vragen om samen met bewoner‐partner te worden opgenomen
Limburg
Oost‐ Vlaanderen
Vlaams‐ Brabant
West‐ Vlaanderen
Totaal
402
172
506
350
390
1.820
469
104
366
228
359
1.526
24
15
57
14
39
149
De woonzorgcentra‐respondenten geven aan dat 1.526 bewoners ‘elders’ een partner hebben. Als we dit cijfer extrapoleren naar de volledige erkende capaciteit in het Vlaams Gewest, dan komen we ongeveer aan 4.343 bewoners met elders een partner. Voor bijna 10% van de bewoners van een woonzorgcentrum die elders een partner hebben geldt dat deze partner de vraag stelt om samen met de bewoner‐partner te worden opgenomen. Het gaat om 149 vragen. Als we ook dit cijfer extrapoleren, dan komen we aan 424 vragen om samen met de bewoner‐ partner te worden opgenomen. Het gaat dus niet om een grote groep van kandidaten voor opname. Hiervoor kunnen meerdere redenen worden gevonden: de vraag wordt niet gesteld omdat er simpelweg geen aanbod is, de 25
elders verblijvende partner acht de leefomgeving of infrastructuur niet geschikt om zelf nog voldoende levenskwaliteit te ervaren, de vraag wordt niet gesteld omdat het gescheiden verblijf precies ingegeven is door de overschreden draagkracht van de partner‐mantelzorger, … Het relatief aantal vragen om samen met de bewoner‐partner te worden opgenomen moet ook geplaatst worden tegenover de wachtlijst voor koppels (d.w.z. waarvan geen van beide partners reeds is opgenomen). We maakten in de bevraging een onderscheid tussen ‘preventieve’ registraties op de wachtlijsten van woonzorgcentra en dringend wachtenden op deze wachtlijsten. In totaal gaat het om 5.685 mensen die wachten om áls koppel te worden opgenomen in een woonzorgcentrum. Uitgaande van de respons en van de veronderstelling dat mensen zich gemiddeld op drie verschillende wachtlijsten inschrijven komen we aan ongeveer een zelfde aantal uniek wachtenden in het Vlaamse Gewest. 22,7% van de vragen om als koppel te worden opgenomen zijn dringende vragen. Het aantal mensen dat dringend wacht om als koppel te worden opgenomen ligt uiteraard lager: het gaat om ongeveer 1.294 mensen.
Provincie Antwerpen
wachtlijst voor Kamers geschikt preventief dringend koppels van voor opvang van wachtende wachtende woonzorgcentra‐ koppels (> 28 koppels koppels respondenten m²) 1.284 416 134 559
Limburg
178
61
312
225
Oost‐Vlaanderen
556
266
828
760
Vlaams‐Brabant
181
56
354
291
West‐Vlaanderen
659
130
789
509
1.990
647
2.842
3.069
Eindtotaal
De woonzorgcentra‐respondenten geven aan dat zij 3.069 kamers ter beschikking hebben die geschikt zijn voor de opvang van een koppel. Op een totaliteit van 24.540 kamers is dit 14,2% van de kamers. De kamers geschikt voor de opvang van een koppel zijn minstens 28 m² groot.
26
We plaatsten ook het aantal personen op wachtlijsten (preventief en dringend) dat als koppel wacht op een opname in een woonzorgcentrum tegenover aantal wachtenden op wachtlijsten voor woonzorgcentra.
Provincie
aantal partners als koppel op de wachtlijsten van de woonzorgcentra‐ respondenten
Antwerpen
1.118
Limburg
624
aantal personen op de wachtlijsten van de woonzorgcentra‐ respondenten
aandeel partners als koppels op de wachtlijsten van de woonzorgcentra‐ respondenten (%) 17,66% 6.329 28,17% 2.215
1.656
8.366
19,79%
708
4.727
14,98%
West‐Vlaanderen
1.578
7.258
21,74%
Eindtotaal
5.684
28.895
19,67%
Oost‐Vlaanderen Vlaams‐Brabant
Het aandeel van partners op de wachtlijsten om als koppel opgenomen te worden in een woonzorgcentrum binnen de totale groep van wachtenden is opvallend hoog (19,67%). Zelfs als we rekening zouden houden met een eventuele oververtegenwoordiging bij de respondenten van woonzorgcentra die geconfronteerd worden met vragen van partners om als koppel opgenomen te worden, dan nog zou dit aandeel blijven opvallen. Ook stellen we een grote afwijking in het procentuele aandeel vast voor de provincies Vlaams‐ Brabant (15%) en Limburg (28%).
27
VII. ONS VOORSTEL Wanneer geopteerd wordt voor een opname in een woonzorgcentrum, kan strikt genomen de relatief zelfredzame partner van een zorgbehoevende oudere die in een woonzorgcentrum opgenomen wordt ook als bewoner opgenomen worden in hetzelfde woonzorgcentrum. Hierbij zal ernaar gestreefd worden om beide partners op te vangen in een tweepersoonskamer, een gekoppelde kamer of twee in elkaars nabijheid gelegen eenpersoonskamers. In sommige voorzieningen wordt deze mogelijkheid reeds effectief aangeboden, zelfs als is de ene partner nog vrij zelfredzaam en krijgt de voorziening hiervoor een kleinere tussenkomst vanuit de ziekteverzekering (RIZIV). In de bevraging reikten wij zelf een oplossing aan. Wij stellen voor om de wettelijke mogelijkheid te creëren om een relatief zelfredzame partner van een zorgbehoevende bewoner op te nemen bovenop het erkende aantal woongelegenheden. Hieraan zouden volgende voorwaarden kunnen worden gekoppeld: ‐ ‐ ‐ ‐
deze partner betaalt enkel de zogenaamde ‘hotelkost’; deze partner maakt zelf niet op regelmatige basis gebruik van de aanwezige zorgomkadering; deze partner wordt niet meegerekend voor de bepaling van de personeelsomkadering volgens de normering; voor deze partner ontvangt het woonzorgcentrum geen publieke financiering.
Aan de woonzorgcentra werd dan ook de vraag voorgelegd hoe zij tegenover die mogelijkheid stonden en of zij desgevallend hiervan gebruik zouden maken. Meer dan de helft van de woonzorgcentra‐respondenten staat positief of erg positief tegenover de voorgestelde oplossing. Iets meer dan 1/5 heeft geen uitgesproken standpunt en iets meer dan een kwart van de respondenten onthaalt het voorstel negatief of erg negatief. Houding tegenover het voorstel: 40,00% 35,00%
Erg positief
30,00% Positief
25,00% 20,00%
Noch positief, noch negatief
36,02%
15,00% 10,00% 15,17%
22,75% 16,59%
5,00%
9,48%
Negatief Erg negatief
0,00% Totaal
28
Aan de woonzorgcentra‐respondenten werd de vraag voorgelegd of zij gebruik zouden maken van de hierboven geschetste mogelijkheid. 46% van de woonzorgcentra‐respondenten antwoordt hierop bevestigend. 37% is hier nog niet uit en 17% geeft aan hiervan geen gebruik te zullen maken. Het grootste enthousiasme om gebruik te maken van de voorgestelde mogelijkheid is te vinden in de provincies West‐ en Oost‐Vlaanderen. In Vlaams‐Brabant wordt verhoudingsgewijs het meest aangegeven dat men hier geen gebruik van zal maken (26%). Intentie om gebruik te maken van de in het voorstel geboden mogelijkheid op provinciaal niveau: 60,00% 50,00% 40,00% 30,00% Ja
20,00%
Nee
10,00%
N/A
0,00%
61% van de private woonzorgcentra‐respondenten gaf aan gebruik te maken van de mogelijkheid die in ons voorstel wordt geschetst. Die intentie ligt lager voor de respondenten bij de openbare en VZW‐woonzorgcentra (respectievelijk 45% en 43%). Bij de VZW‐woonzorgcentra‐respondenten lag het aantal onbesliste woonzorgcentra ook vrij hoog (43,5%). Wellicht heeft dit te maken met bepaalde voorwaarden die men eerst vervuld wenst te zien (bv. m.b.t. infrastructuur). 70,00% 60,00% 50,00% 40,00%
Ja
30,00%
Nee
20,00%
N/A
10,00% 0,00% Openbaar
Privé
VZW
29
De CD&V‐fractie in het Vlaams Parlement dankt alle woonzorgcentra die meewerkten aan deze bevraging en is steeds bereid om hierover en over de ouderenzorg in het algemeen in overleg te treden.
Contact * Vlaams Gewest en Limburg: Sonja (
[email protected], GSM: 0475 89 27 26)
Claes
(promotor
ouderenzorg)
* Antwerpen: Katrien Schryvers (
[email protected], GSM: 0475 87 93 22) * Oost‐Vlaanderen: Cindy Franssen (
[email protected], GSM: 0486 36 54 66) * Vlaams‐Brabant: Karin Brouwers (
[email protected], GSM: 0485 88 43 49) * West‐Vlaanderen: Griet Coppé (
[email protected], GSM: 0479 53 52 07) Alle rapporten kunnen worden (
[email protected]).
opgevraagd
bij
Gianni
Loosveldt
30