Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik Ds. C.G. Vreugdenhil – Exodus 3:1-3
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 56: 5 Exodus 3: 1-14 Psalm 68: 5, 6 Psalm 73: 13 Psalm 97: 6
Gemeente, het tekstgedeelte voor de prediking lezen we in het aan u voorgelezen hoofdstuk, namelijk Exodus 3. De tekstwoorden lezen we in de eerste drie verzen: En Mozes hoedde de kudde van Jethro, zijn schoonvader, de priester in Midian; en hij leidde de kudde achter de woestijn, en hij kwam aan de berg Gods, aan Horeb. En de Engel des HEEREN verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag, en ziet, het braambos brandde in het vuur, en het braambos werd niet verteerd. En Mozes zeide: Ik zal mij nu daarheen wenden, en bezien dat grote gezicht, waarom het braambos niet verbrandt. Deze tekstwoorden spreken ons over: Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik. We letten daarbij op de volgende drie hoofdgedachten: 1. Waar de Heere verschijnt (vers 1) 2. Hoe de Heere verschijnt (vers 2) 3. Waartoe de Heere verschijnt (vers 3) Gemeente, de geschiedenis van de brandende braambos is een bewijs van Gods trouw, dat Hij hier in Zijn Woord meegeeft aan de kerk van alle eeuwen. Het is een wonderlijk schouwspel dat Mozes’ oog treft. Want wat ziet hij? Hij ziet een braamstruik die in vlammen staat, maar niet verteert. Er is verwoestend vuur, maar het kan niet verderven. Wat dorre droge takken zijn het, die in brand staan. U zegt misschien: Is dat nu zo’n troostrijk beeld? Ja, gemeente, dat is nu een troostrijk beeld voor Gods Kerk. Want de braamstruik staat wel in brand, maar wordt niet verteerd. Die braamstruik is een beeld van de Kerk. Die Kerk van Christus staat wel levend in brand, maar zal nooit verderven. Weet u waarom niet? Omdat Christus in haar midden woont.
www.prekenweb.nl
1/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
1. Waar de Heere verschijnt Dit heerlijke schouwspel ontvangt Mozes, de man Gods, in de tweede periode van zijn leven. Wij weten immers uit de Bijbel dat de levensweg van Mozes bestaan heeft uit drie verschillende perioden, ieder van veertig jaar. Mozes heeft immers honderdtwintig jaar geleefd. Iedere periode van veertig jaar vormde een afgesloten geheel in het leven van de middelaar van het oude verbond. De eerste veertig jaar bracht hij door aan het hof van Farao. De tweede periode van veertig jaar zwierf hij door de woestijn van Midian achter de schapen van zijn schoonvader. De derde veertig jaar leidde hij het volk Israël door de woestijn tot aan de grenzen van Kanaän. Nu brengt het verband van onze tekst ons in de tweede periode van Mozes’ leven. Want we lezen in het eerste vers: En Mozes hoedde de kudde van Jethro, zijn schoonvader, de priester in Midian. Terwijl Mozes daar de schapen aan het hoeden is, wordt het volk van Israël in Egypte zwaar verdrukt. Het is voor hen een hopeloze tijd geworden. Toen Israël in Egypte woonde, is het zich daar helaas maar al te veel gaan thuis voelen. Ze hebben de afgoden van de Egyptenaren overgenomen en zijn die gaan dienen. Het ging ze uiterlijk voor de wind en ze breidden als volk geweldig uit. En zo leefde het volk, afgeweken van de God van hun vaderen, zonder levende belangstelling voor Kanaän, dat de Heere toch aan hun stamvader Abraham beloofd had. Het scheen alles zo goed te gaan, maar ondertussen leefden ze zeer ver van God. En dan kastijdt de Heere Zijn volk. Dat is liefde, al hebben ze dat zelf niet in de gaten. Wat gebeurt er? Er staat een Farao op die Jozef niet gekend heeft. Hij brengt het volk tot bittere slavernij en harde dienstbaarheid. De tichelovens beginnen te roken en de slavenzweep striemt over de ruggen van de Israëlieten. Alle jongetjes die geboren worden, moeten op bevel van Farao in de Nijl geworpen worden. Voer voor de krokodillen… Vreselijk! Zo is Egypte voor de Israëlieten een oord geworden van verdrukking en ellende. En toen... ja, toen alles fout ging, toen was de Heere weer goed genoeg. Toen de afgoden verstek lieten gaan, hebben ze in hun nood en ellende de God van hun vaderen aangeroepen. We lezen dat in vers 9. Daar zegt de Heere: En nu, zie, het geschrei der kinderen Israëls is tot Mij gekomen, en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmee de Egyptenaars hen verdrukken. Gemeente, zomaar even een vraagje tussendoor: Voelt u zich altijd nog thuis in het Egypte van deze wereld, te midden van alle afgoden van deze tijd? Die afgoden ga ik nu niet allemaal benoemen. Laat uw oog maar eens gaan over uw eigen leven. Dan hebt u er genoeg om een hele rij vol te maken. Weet u wat het gevolg is van onze eigentijdse, geseculariseerde afgodendienst? Dat kunt u ook in uw eigen leven nagaan. Dan leven we ver van God, zonder behoefte aan het hemelse Kanaän. Dan hebben we geen behoefte aan Christus en geen dorst naar de gerechtigheid. Dan voelen we ons hier thuis in deze wereld. Dan zijn we geen www.prekenweb.nl
2/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
vreemdeling op aarde en we denken dat we hier een blijvende stad hebben. Je denkt dat je alles hebt wat je hart begeert en toch ben je jammerlijk, arm, blind en naakt. Gemeente, meisjes en jongens, herken je jezelf, als ik hier deze dingen noem? Heb ik hier misschien uw beeld getekend? Dan heb ik een boodschap voor u! Of liever, de Heere heeft een boodschap voor u! Hij wil dat u zich bekeert en Hem gaat dienen. En Hij wil niet dat u de schuld van uw zondige leven afschuift op... ja, op wie eigenlijk? Eigenlijk op God, want ú kunt er toch niets aan doen dat u zo bent? En u bent er toch niet bij geweest toen Adam viel in het paradijs? En God zal het toch moeten doen, anders gebeurt het nooit. En als God dat niet wil, dan kunt u er toch verder ook niets aan doen? Daarom leeft u maar gewoon door naar uw eigen begeerlijkheden, voor uzelf en zonder God. Daarom houdt u ook de zonde aan in uw leven, want een mens moet toch wat! Inderdaad, als je God niet dient, dan dien je ten diepste jezelf in de dienst van de zonde. En al onze waarheden die we te berde brengen, cirkelen tenslotte toch maar om dit ene punt: God wil het niet! Want als Hij het wilde, dan deed Hij het wel. God is de schuld en wij gaan vrijuit… Gemeente, dit is een list van de vorst der duisternis. Zo wil hij u van God vandaan houden. Dezelfde tactiek die hij bij Adam en Eva toepaste, hanteert hij nog. Als u maar bij God vandaan blijft, dan mag u verder net zo godsdienstig zijn als u maar wilt. O, doorzie toch zijn list! De Bijbel leert het ons precies andersom. God is wel gewillig, maar u bent zo onwillig! En ik weet het, het is pijnlijk ontdekkend om dat toe te geven, maar het is de eerste stap die de Heere van ons eist, als Hij ons tot Zich trekt. Dan gaat door onze vermeende onschuld een streep en komen we als een schuldige, als een onwillige aan Zijn voeten. Bekeert u, want waarom zoudt gij sterven? Wie met de afgoden van deze wereld leeft, zal ook met die afgoden vergaan. Israël was er door schade en schande achter gekomen. Maar gelukkig, in hun nood en ellende is hun geroep opgeklonken tot de God des levens. Het was voor hen echter wel volkomen uitzichtloos geworden in Egypte. Trouwens, niet alleen voor Israël, maar ook voor Mozes. Mozes; een mooie naam! Uit het water getogen, betekent die naam. Wonderlijk is dat gegaan. Farao’s vonnis had ook hem, als zoon van de Hebreeën, aan de dood toegewezen. Maar God beschikte anders. Farao’s dochter heeft hem uit het water getogen en zich over hem ontfermd. De redder van Israël wordt nu opgevoed aan het hof van de vijand van Israël. De God des levens zorgde in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid al voor een verlosser van Israël, reeds lang voor Israël daar om vroeg. Mozes wordt opgevoed in de wijsheid van de Egyptenaren en zo bekwaamd om straks een instrument in Gods hand te zijn bij de verlossing van het volk uit Egypte. Ja, de Heere zorgt er wel voor dat Zijn knechten een goede opleiding krijgen. Was het water van de Nijl een gevaar voor Mozes’ leven, nog veel groter gevaren omringden hem echter aan het hof van Farao. Niets kan immers ons hart meer aftrekken van God, dan de dingen van deze wereld. Weelde en overvloed benevelen onze blik voor de hemelse dingen. Wij hebben daar Farao’s hof niet eens voor nodig. De minste verleiding brengt ons al aan het wankelen.
www.prekenweb.nl
3/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
Mozes mag echter door het geloof de versmaadheid van Christus een grotere rijkdom achten dan de schatten van Egypte. Mozes heeft hartelijk mogen kiezen voor God en voor Zijn volk, met alle verachting die daaraan verbonden is. Mozes gaat zijn volk bezoeken. Maar wat gebeurt er? Bij het zien van de mishandeling en verdrukking van zijn volk, stormt het zo in zijn hart, dat hij in zijn wilde drift een Egyptenaar doodslaat. Mozes wilde verlosser zijn in eigen kracht, dat was zijn fout. Hij had moeten wachten op Gods tijd. Mozes vlucht naar Midian en wordt daar schaapherder. Hij trouwt er met Zippora, de dochter van Jethro. Daar loopt hij dan in de woestijn rond te dwalen, veertig jaar lang. Wij zeggen dan: een prachtige oefenschool in het woestijnleven voor straks, als hij het volk er doorheen moet leiden. Maar dat kon Mozes toen niet bekijken. Zeker, God zal Zijn volk verlossen door de hand van Mozes. Maar dan zo, dat God de eer krijgt en niet Mozes! De Heere gaat hem in Midian toebereiden voor de taak die hem wacht. Maar voor Mozes lijkt het maar een doelloos bestaan. Schapen hoeden… dat kon de minste slaaf nog wel doen! Als een ter dood veroordeelde loopt Mozes daar. De Egyptenaars zoeken zijn ziel. Een dikke nul is hij geworden in zichzelf. En toch... zo alleen kan de Heere hem gebruiken. Dat valt niet mee voor ons vlees, want we zijn zo graag sterk. Maar Paulus zegt: ‘Als ik zwak ben, dan ben ik machtig, door Christus Die mij krachten geeft.’ Maar voor Mozes’ eigen besef was zijn leven uitzichtloos geworden, doelloos en hopeloos. Als hij in Midian een zoontje krijgt, noemt hij dat arme schaap: Gersom. Dat betekent: ik ben een vreemdeling in een vreemd land. Zo is het dus voor Israël hopeloos geworden in Egypte en voor Mozes in Midian. En dan... wonderlijk, dan is het Gods tijd. De Heere weet wel van hen af. Hij trok Zijn volk wel naar Zich toe! Daarom ging Israël Hem aanroepen in de verdrukking van Egypte. Hij bracht ook Zijn weggevluchte knecht op de plaats waar hij hoorde. Mozes heeft zich zeker in de raadsels van zijn leven tot God gewend. Ook in ons leven kan het zo heel anders gaan dan we hadden gedacht of gewild. Er kunnen ook heel wat gebeden zonder antwoord zijn. We kunnen ons soms zo eenzaam voelen en zo van God verlaten. Soms lijkt het ook of de Heere Zich van alle ellende in ons natuurlijk leven niets aantrekt. En toch... toch blijkt vaak achteraf waarom de Heere die weg met ons ging. Toch mogen we soms achteraf zeggen: ‘Het is goed voor mij verdrukt te zijn geweest.’ Dan geldt het: ‘Nu niet, maar na deze zult gij het verstaan!’ Al moet Mozes dan veertig jaar lang dat verachte werk van schaapherder doen en al moeten u en ik dan een dikke nul worden voor God en al moeten sommigen van ons dan ogenschijnlijk doelloos hun dagen slijten als ze door ziekte of andere omstandigheden uitgerangeerd zijn in het dagelijks leven, toch doet de Heere geen kwaad in het leven van Zijn kinderen. Wij raken op een gegeven moment uitgedacht, uitgebeden en uitgestreden, maar de Heere hoort het gebed en het is wijsheid wat Hij doet. Dat grote geheim mag Mozes nu gaan zien. Daarover gaat het straks in onze tweede gedachte. De Heere ziet immers Mozes wel in zijn omzwervingen in de woestijn! En bij dat verachte en verdrukte volk van Israël is de Heere ook!
www.prekenweb.nl
4/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
En nooit zal iemand die onberouwelijke keus van Mozes doen, of de Heere zal in gunst op hem of haar neerzien. Hij blijft getrouw en gedenkt aan Zijn verbond. We lezen immers in de verzen 7 en 8: En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is en Ik heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. Daarom ben Ik neergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand van de Egyptenaren. Wonderlijk toch, dat Mozes net bij de Horeb staat als het licht hem in de duisternis opgaat. We lezen dat ook in vers 1: En hij leidde de kudde achter de woestijn en hij kwam aan de berg Gods, aan Horeb. Dat is de berg waar de Heere Zijn wet enkele jaren later aan Mozes zou geven. Bij de Horeb openbaarde de Heere Zijn verbond aan Israël in de nationale vorm. En daar zal God, gedachtig aan het woord van Zijn belofte, Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken. Daar komt plotseling en ongedacht God Zelf tot Mozes in de woestijn. We lezen dat in het tweede vers: En de Engel des HEEREN verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een braambos. En hij zag en ziet, het braambos brandde in het vuur en het braambos werd niet verteerd. We letten hierop in onze tweede gedachte, als we zien: 2. Hoe de Heere aan Mozes verschijnt De Heere verschijnt aan Mozes. Zomaar midden in zijn werk. Als een volkomen verrassing! Zo verschijnt de Heere trouwens altijd in ons leven: als een onverdiende verrassing. Hier openbaart de Heere Zich op oudtestamentische wijze. Plotseling opent de hemel zich bij de Horeb. In de nacht van Mozes’ leven en in de nacht van Israëls historie begint plotseling het licht van Gods openbaring helder te schijnen. Wij kennen zulke verschijningen nu niet meer, want wij kennen nu het geopenbaarde Woord. En dat Woord is een lamp voor onze voet en een licht op ons pad. Maar Mozes had dat Woord niet. Toen openbaarde de Heere Zich nog door mondelinge aanspraken, visioenen en verschijningen. Nu verschijnt de Heere hier aan Mozes zo, dat Hij Zich aanpast aan ons mens-zijn. Hij verschijnt niet in de glans van Zijn hoge majesteit, die Mozes in een ogenblik zou verteren, maar de Heere verschijnt hier in de Engel des verbonds. De Engel des verbonds is hier niemand minder dan Christus Zelf, Die voor een ogenblik de gedaante van een mens heeft aangenomen, zoals dat wel meer voorkwam onder het oude verbond. Die Engel des Heeren staat in het vuur van een brandende braambos. Die brandende braambos is op zichzelf genomen niet zoiets bijzonders. We moeten hierbij niet denken aan onze braamstruiken in Nederland, maar aan een droge, doornige woestijnstruik. Die struiken waren in de regel onvruchtbaar, droog en dor door de wind en door de zon en daarom ook gemakkelijk een prooi van de vlammen. De rondzwervende bedoeïenen, die zo’n bos vaak gebruikten om hun vlees op te braden, waren wel meer achteloos met vuur. Op zichzelf gezien is er aan die brandende braambos eigenlijk niets wonderlijks. Maar weet u wat wel een wonder is? De struik brandt wel, maar verteert niet. Normaal
www.prekenweb.nl
5/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
stond zo’n bos even in lichterlaaie en dan bleef alleen maar een hoopje as over. Maar deze struik verteert niet. Geen takje verbrandt er! Is dat geen wonder? Wat zou de Heere daarmee aan Mozes en aan ons te zeggen hebben? Een brandende braambos in de woestijn… De woestijn is een omgeving die ons spreekt van de dood en de vloek. De woestijn spreekt ons over dorens en distels. Maar - en dat is het wonderlijke hier - in die braambos woont God. Die braambos is hier een beeld van Israël. Wel vaker worden de wereldmachten in de Bijbel voorgesteld onder het beeld van bijvoorbeeld een ceder. Hele volken worden wel vergeleken bij een machtig woud. Israël is echter helemaal niet zo indrukwekkend. Vooral niet in Egypte. Israël was maar te vergelijken met een braambos. Onaanzienlijk en gemakkelijk een prooi van de vlammen. Zo verteerd! Israël kan in zichzelf niet eens bestaan. Zwaar wordt het volk verdrukt in Egypte. Hoog laaien de vlammen van de verdrukking op. Maar... het wordt niet verteerd. Israël groeide zelfs tegen de verdrukking in. Het volk blijft bestaan, want het is het volk van God. De Heere is bij hen in de verdrukking. De Engel des verbonds staat midden in de vlammen. Gemeente, die brandende braambos is niet alleen een beeld van Israël in Egypte. Die brandende braambos is een beeld van de Kerk van Christus door alle eeuwen heen. Zo staat te midden van deze wereld die van God is afgevallen, een doornige woestijnstruik. Op zichzelf niet veel meer waard dan om aan het vuur prijsgegeven te worden. Maar... in die doornstruik woont God! De heerlijkheid van Israël lag niet in dat volk zelf, want het was uit de aarde aards en het hing met het hart aan de vleespotten van Egypte. Het was maar een volk van schaapherders. Maar de heerlijkheid van Israël is gelegen in het feit dat God in het midden woont. De heerlijkheid van Israël ligt in de God van Israël. Ik mag u dit beeld nog dichterbij brengen. Die braambos is niet alleen een beeld van Israël in Egypte en van de Kerk van alle eeuwen, maar die braambos is ook een beeld van ons persoonlijk leven. Gemeente, u bent die doornstruik! Meisjes en jongens, jullie leven is als die doornstruik! Waardeloos in jezelf, vergankelijk, onaanzienlijk, vruchteloos in jezelf en zonder heerlijkheid… Zo, dat we ons voor God diep moeten weg schamen. Heb je die ontdekking al eens gedaan in je leven? Begrijp je er iets van als de dichter zingt over een vuile bron van alle wanbedrijven? Want dat is toch wel een vreemde gewaarwording hoor, als je te maken krijgt met de toorn van God over je zondige leven. Dan zou je wel weg willen kruipen voor God. Maar je kunt nergens heen, want de Heere ziet je overal. In je geweten voel je dat je schuldig staat voor God. Nee, dan doet de Heere geen onrecht als Hij je zou wegwerpen. Als er nu nog mooie bramen aan de struik van je leven zaten, dan zou je nog iets hebben voor God. Maar de struik van je leven heeft alleen maar dorens. Alleen het vuur heeft er wat aan. Wat is dat erg, gemeente! Goed geschapen, om volop vruchten te dragen. En dan ook maar niet één goede vrucht kunnen voortbrengen. Ook na ontvangen genade niet. Paulus belijdt: Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont (Rom.7:18). Je zou zeggen: brandhout, alleen geschikt voor de vlammen. Maar nu het wonder! De Heere wil wonen in vruchteloze doornstruiken. De Heere wil wonen bij ellendigen en schuldigen.
www.prekenweb.nl
6/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
We lezen immers in het tweede vers: En de Engel des HEEREN verscheen hem in een vuurvlam. Daar is vuur. De Heere sluit Zich hier in Zijn openbaring aan bij het bekende. In Psalm 97 zingen we daar ook van: ‘Een vuurgloed gaat Hem voor, de ganse hemel door.’ We weten van de vuurkolom in de woestijn. En later op de pinksterdag zien we verdeelde tongen als van vuur. Dat vuur is in de eerste plaats een beeld van Gods heiligheid, waarvoor alles wat zondig is niet kan bestaan. Buiten Christus is God immers een verterend vuur en een laaiende gloed, bij Wie niemand wonen kan. De heilige God kan de zonde niet ongestraft laten. Door het vuur van Zijn toorn zouden alle inwoners van deze wereld eigenlijk als in een ogenblik moeten worden verteerd. Gods gerechtigheid eist dat de zonde gestraft wordt. Dat leren we van harte beamen, als de Heilige Geest ons ontdekt aan ons bestaan en we worden zondaar voor God gemaakt. Dan leren we onszelf de dood waardig keuren. Dan zeg je tegen de Heere: ‘Heere, ik heb alle rechten op mijn leven verzondigd. Ik ben het ook niet waard dat U nog naar mij omziet. En toch kan ik U niet missen. De verzengende gloed van Uw toorn zou mij moeten verteren, maar U bent toch ook barmhartig!’ Daar krijgen we dan wel eens houvast aan. Want die braambos staat wel in felle gloed, maar geen twijg verzengt. Hoog laaien de vlammen op, maar geen blad wordt tot as. En dat is het wonderlijke. Hoe kan dat? Wel, gemeente, dat vuur is niet alleen een beeld van Gods heilig recht en Zijn rechtvaardige toorn, maar het is tegelijkertijd een beeld van Zijn liefde. Buiten Christus is het een beeld van Zijn toorn, maar in Christus mogen wij spreken van Zijn louterende liefde. Het vuur van de verdrukking, waardoor alle goddelozen worden verteerd, heeft voor Gods kinderen een louterende werking. Israël in Egypte wordt wel verdrukt, maar niet verteerd. De Kerk van alle eeuwen wordt wel verdrukt, maar zal niet verteren. En weet u hoe dat komt? Omdat God Zelf tegenwoordig is bij Zijn volk. God woont in Zijn volk. Maar dat kan Hij alleen in Christus. Daarom lezen we ook in het tweede vers: En de Engel des HEEREN verscheen hem in een vuurvlam. Hij staat Zelf midden in die braambos. Het lijden en de verdrukking zal Gods Kerk niet bespaard worden, maar ze zal niet worden verteerd, want God ziet Zijn kinderen aan in Christus. God woont in Zijn Kerk in Christus. Hij staat midden in die brandende braambos. In alle verdrukkingen is Hij mede benauwd. Wij hebben geen Hogepriester die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, want Hij is ook Zelf in alles verzocht geweest. Daarin bleek dat het vuur van Gods recht en van Zijn liefde samenvielen. Christus is immers naar Gods heilig recht geworpen in de vlammen van Gods toorn. En dat was tevens Zijn liefde. Hij gaf Zijn Zoon over voor zondaren. God heeft aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Beladen onder onze schuld en vloek ging Hij vrijwillig, strompelend onder Zijn kruis, naar Golgotha. In die gloed van Gods gramschap werd Hij ondergedompeld. Hij vernederde Zich tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der hel. Gehangen werd Hij aan het vloekhout van het kruis, waar Hij het handschrift der zonde, dat tegen ons getuigde, heeft uitgewist.
www.prekenweb.nl
7/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
Daar is Hij onder die verzengende hitte van Gods toorn verteerd. Ja, Hij werd wél verteerd! Van Hem horen wij: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth.27:46) Van Hem lezen wij: En het hoofd buigende, gaf Hij de geest (Joh.19:30). De toorn van God is niet alleen tegen Hem ontbrand, maar ook uitgebrand. Daarom kan nu geen vonk van die braambos meer kwaad doen. Hij droeg onze smarten in Zijn lichaam op het hout. Uit eeuwige, onbegrijpelijke zondaarsliefde liet Hij Zich verteren in de plaats van Zijn Kerk. Die liefde is niet te begrijpen. Die liefde is ook niet te peilen of met een pen te beschrijven. Die liefde gaat alle kennis te boven. Zo kan de dichter gaan zingen - en hebt u het wel eens meegezongen? – ‘Gij vindt in gunst en niet in wraak Uw lust, de hitte van Uw gramschap is geblust.’ Ja, uitgeblust in Christus. Uitgeblust in die lieve Borg en Zaligmaker, Die Zijn leven gaf voor Zijn schapen. Hij voor ons, daar wij anders de eeuwige dood zouden moeten sterven. En als de Heere God dan op Hem ziet, Die in de brandende braambos woont, dan spreekt Hij tot ons, als wij in schuldverslagenheid aan Zijn voeten buigen: ‘Ik zal nooit meer op u toornen, noch u schelden. Ik heb u in Mijn beide handpalmen gegraveerd. Nu is er geen verdoemenis meer voor degenen die in Christus Jezus zijn.’ Gemeente, alleen in Christus kan God ons verschijnen en bewaren voor de gloed van Zijn heiligheid. Buiten Christus is God een verterend vuur en een laaiende gloed, bij Wie niemand wonen kan. Dan verteren de cederen van de Libanon en smelt het gebergte als was. Want wie zal God zien en leven? Hoeveel mensen zijn er niet die buiten Hem het leven gevonden hebben. Die zullen eenmaal verteerd worden. Hoe velen rusten heimelijk niet op hun gevoel, op een gevoelige aandoening of een psalm waarbij een traan werd weggepinkt. Gemeente, daar kunnen we nooit rust en vrede in vinden. We moeten Jezus hebben en in Hem gevonden worden. Anders is onze ziel niet beveiligd voor de dood. Alleen in de Engel des verbonds geeft Gods vriendelijk aangezicht voor ons weer vrolijkheid en licht. Alleen in gemeenschap met Hem, door Zijn liefde en in Zijn gerechtigheid, vinden we de verborgen omgang met God. Buiten Jezus is geen leven. Daar valt het grote onderscheid tussen Gods volk en de godsdienstige of wereldse mens. Daar valt het onderscheid tussen Israël en Egypte, tussen de wereld en de Kerk. En daarom wil ik u dringend vragen: kent u Hem, die Leeuw uit de stam van Juda? Dat is zo nodig, want anders zal het vuur van Gods toorn u wel verteren. U vraagt misschien: ‘Hoe kom ik bij Hem?’ Heel gewoon: als een vluchteling, als iemand die de dood bij zichzelf gevonden heeft en het leven bij Christus zoekt. Als iemand die zichzelf moet waarnemen als een verachtelijke doornstruik, maar die in al zijn ellende en verdriet toch zijn oog geslagen heeft op die Engel des verbonds. Is Zijn gestalte u dierbaar, zoals Hij tot u komt in de prediking van Zijn Woord? Hebt u wel eens heerlijkheid gezien in die lijdende en bloedende Christus, als Hij u getekend werd, verterend in het vuur van Gods toom vanwege uw eigen zonden? Hoe u bij Jezus komt? Och, gemeente, dat gaat gewoon vanzelf. U wordt er onweerstaanbaar heengetrokken. Als u Hem hoort uittekenen in al Zijn middelaarsgraveerselen, ziet u zoveel dierbaarheid in Hem, dat u uitroept: ‘Geef me Jezus of ik sterf! Alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk!’ www.prekenweb.nl
8/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
Wie Hem zo heeft ontdekt, zal toch niet kunnen rusten voor hij Hem heeft omhelsd als de Bloedbruidegom, Die om onze overtredingen is verwond en om onze ongerechtigheden is verbrijzeld. Kom, gemeente, meisjes en jongens, wie zou niet begerig zijn om Hem zo te ontmoeten? Van Mozes lezen we dat hij heengaat om dat grote gezicht te bezien. Hij zegt: Ik zal mij nu daarheen wenden en bezien dat grote gezicht, waarom het braambos niet verbrandt. Daarop letten we in onze derde gedachte, maar we zingen eerst uit Psalm 73 vers 13: Wien heb ik nevens U omhoog? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog, Op aarde nevens U toch lusten? Niets is er, waar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit, in bitt’re smart Of bange nood, mijn vlees en hart, Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed. 3. Waartoe de Heere verschijnt De verschijning van de Heere aan Mozes in de brandende braamstruik. Waar Hij verschijnt? In de woestijn, als bij Mozes alles hopeloos is geworden en Israël wordt verdrukt. Bij de Horeb. De Heere gedenkt aan Zijn Verbond. Hoe Hij verschijnt? In Christus, in de Engel des verbonds. In de brandende braambos. Zo alleen openbaart de Heere Zich aan een schuldig volk. Hij vergeet Zijn Israël niet. Hij vergeet ook Zijn knecht niet. God is getrouw, Zijn plannen falen niet. Waartoe Hij verschijnt? Om Zijn volk te verlossen. Hij heeft hun geroep gehoord en roept Mozes tot zijn levenstaak. Mozes gaat dat grote gezicht bezien, waarom het braambos niet verbrandt. Want dat is toch wel iets bijzonders. Een braambos dat in vlammen staat en niet verteert omdat de Engel des verbonds midden in de vlammen staat. Gemeente, heeft dat grote gezicht uw hart ook al ingenomen? Zeker, nu zijn er geen brandende braambossen meer, maar dat gezicht wordt ons nu voorgesteld in Gods Woord. Dat grote gezicht, dat de Zoon van God Zijn glorie verbergt in ons vlees en bloed, als Hij, om onze Middelaar te kunnen zijn, geboren wordt uit een maagd en als een hulpeloos Kind in de kribbe van Bethlehem wordt neergelegd. Gods Woord tekent ons het grote gezicht van de Middelaar, Die tussen de moordenaars hangt aan het vloekhout van het kruis, waar Hij in de helse smarten als Borg in de plaats van Zijn Kerk door de toorn van God wordt verteerd. Gods Woord tekent ons het grote gezicht van het geopende graf, de afgewentelde steen en de opgerolde doeken, ja, van de opgestane Levensvorst, Die heeft getriomfeerd over hel, dood en graf. De Heere is waarlijk opgestaan! Hij is opgewekt tot onze rechtvaardigmaking.
www.prekenweb.nl
9/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
Hebt u het nooit gezien, dat grote gezicht van die geopende hemel, die Hem ontvangen heeft vanaf de Olijfberg, opdat ons vlees in de hemel zou zijn tot een onderpand dat Hij ook ons, Zijn lidmaten, tot Zich nemen zal? En Mozes zeide: Ik zal mij nu daarheen wenden, en bezien dat grote gezicht, waarom het braambos niet verbrandt. Mozes liet er zijn kudde even voor in de steek, net als de herders in Efratha’s velden. Kent u die ogenblikken ook, dat u uw werk even terzijde moest leggen omdat dat grote gezicht uw ziel zo ontroerde? Als moeder in uw gezin misschien, terwijl u de vloer veegt en bij een van de stoelen neerknielt in aanbidding, omdat de Heere uw ziel zo overstelpt met Zijn liefde. U kunt alleen maar stamelend aanbidden: ‘Heere, bedankt dat ik Uw kind mag zijn en dat U mijn Vader wilt zijn. Heb dank, Heere Jezus, voor al Uw lijden in mijn plaats. Leer mij, o Heilige Geest, al die rijkdommen verstaan. U zij geloofd en gedankt, Heere God, voor Uw onverdiende goedheid!’ Weet u ervan, vaders, terwijl u op het land bezig was of in de stal of op het kantoor of waar dan ook, dat dat grote gezicht u zo te machtig werd, dat u even moest pauzeren om met God te spreken als een vriend met zijn vriend? Of misschien om uw verborgen zuchtingen op te zenden tot God: ‘Heere, bekeer me, zo zal ik bekeerd zijn.’ Of hebt u de dagelijkse bekering niet nodig? Wie kent de strijd niet tegen de zonde, om heilig voor de Heere te willen leven? Welnu, hoe meer we op dat grote gezicht mogen zien, des te ijveriger we de Heere willen dienen. Ja, dan komen de goede werken, niet om te betalen, maar om die te doen uit dankbaarheid. Gemeente, drong de Heilige Geest u nooit eens aan om als een boetvaardige zondaar neer te knielen aan Jezus’ voeten. om de zoom van Zijn kleed aan te raken? Neemt u wel eens uw Bijbel in de hand om dat grote gezicht te zien? Dat kunt u ook hieraan zien: dat het altijd ootmoedig maakt. Van Mozes lezen wij dat hij de schoenen van zijn voeten doet. Dat doen wij dan ook. Dan gaan de schoenen van onze voeten. De schoenen, die bezoedeld zijn met het stof van onze levenswandel. Dan worden we klein en nietig in onszelf: een doornstruik, een braambos, meer niet. Maar dan toch een braambos die niet verteert. Want wie Jezus aan boord heeft van zijn levensschip, kan niet meer omkomen. Meisjes en jongens, kinderen, heeft dat grote gezicht je hart al veroverd? Leg je je pen nooit eens neer als je ‘s avonds je huiswerk zit te maken, omdat je niet verder schrijven kunt, omdat dat grote gezicht je hart zo ontroert? Heb je het wel eens uitgeroepen bij het zien van dat grote gezicht: ‘O, lieve Heere Jezus, dat ik toch Uw eigendom mag zijn! Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!’ Gemeente, zie toch eens dat grote gezicht van al die rijkdom in Vorst Immanuël! Ja, u zegt misschien: ‘Maar dan heb je toch ogen nodig om te zien? En we zijn toch blind?’ Zeker, dat is waar, maar hebt u nog nooit gehoord van die blinde man? Weet u wat die zei? Hij zei: ‘Heere, dat ik ziende mag worden!’ En hij werd ziende en... zag Jezus!
www.prekenweb.nl
10/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
Laat niemand zich verschuilen achter zijn onmacht, want dat soort excuses zullen straks in de dag der dagen niet houdbaar zijn, als God Zich zal openbaren in het vuur van Zijn majesteit en heerlijkheid. Dan is er maar één ding dat ons behouden kan en dat is de borggerechtigheid van Christus. Dat is het geheim van de doornstruik. Dan moet eerst al het mijne verteren en dan blijft Christus alleen over. Dan zijn wij niet meer dan een doornstruik, die om Christus’ wil niet wordt verteerd. Om die Koning, Die met dorens werd gekroond, opdat Hij voor doornstruiken de kroon der heerlijkheid zou verwerven. Hoe meer wij nu in onszelf een dode doornstruik zijn, des te groter wordt het wonder dat Christus in ons wonen wil en dat wij om Zijnentwil niet zijn verteerd. Daar heeft de dichter van gezongen: ‘In de grootste smarten blijven onze harten in de Heer’ gerust.’ Want al verteert die braambos niet, daarom staat ze nog wel in brand. Dat wil zeggen: waar de Kerk van Christus werkelijk Kerk van Christus is, dat is een heilige vergadering van ware christgelovigen, daar zal altijd het vuur van de verdrukking zijn. Maar al die verdrukkingen zijn uiteindelijk alleen maar een middel in Gods hand om Zijn werk te beproeven. Dat is Zijn louterende liefde. Zoals het zilver en het goud in de smeltkroes wordt gelouterd, zo verbrandt het vuur van de verdrukking alle onreinheid en zondige wereldse gezindheid, zodat alleen het beproefde geloof, het echte geloof, overblijft. Zo kwam Israël in het vuur van Egypte, maar de Heere gebruikte het juist als de koorden van Zijn liefde om Zijn volk weer tot Zich te trekken. God bracht ze in de nood, opdat ze uit de nood zouden vluchten tot Hem. En zo staat dat geslagen Israël, dat zwart ziet van de dienstbaarheid, daar in Egypte als een brandende braambos. Het zal niet verteerd worden, want God woont in het midden van haar. De Engel des verbonds staat midden in de vlammen. Hij is erbij! Dat is het blijvende beeld van de Kerk van alle eeuwen. Satan zal de Kerk van Christus nooit kunnen dulden. Als wij in Christus ons leven hebben gevonden en daarover spreken en daaruit leven, dan zal de zweep van de satan ons deel zijn. En soms ook nog die van de godsdienst erbij. Allen die godzalig willen leven zullen vervolgd worden. Dat is onvermijdelijk aan de dienst van Christus verbonden. Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer. Dat is de gemeenschap aan het lijden van Christus. Maar... in het midden van die vlammen staat de Engel des verbonds. Hij is erbij! De Kerk staat op verschroeide grond. Daar heeft het vuur geen vat meer op. Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Wie kan ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid of honger of gevaar of zwaard? Nee, in dit alles zijn we meer dan overwinnaars, in Hem Die ons heeft liefgehad. Nooit zal de Kerk verbranden, want de Engel des verbonds blijft midden in haar staan. Als u soms bestreden wordt en verdrukt en als u zeggen moet: ‘In mij is geen kracht meer om te strijden tegen zo’n grote menigte van zonden’, zie dan op Hem, die Engel des verbonds. Hij werd verteerd in Zijn verdrukking, opdat geen vonkje u kwaad zou doen. Daar hoor ik David roemen: ‘De Heere is bij mij, ik zal niet vrezen.’ Dan hoor ik hem zingen: ‘Gij hebt mijn ziel beveiligd voor de dood.’ Dan zie ik de drie jongelingen in Babel wandelen in de vurige oven. Het deert hen niet eens. Geen reuk van vuur is er aan hun www.prekenweb.nl
11/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
kleren. Waarom? Omdat die vierde Man erbij is, de Engel des verbonds. En daarom: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn. Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken (Jes.43:1-2). Gemeente, dat vuur van de verdrukking is niet alleen onvermijdelijk, het is ook onontbeerlijk. We hebben dat nodig om ons klein te houden voor God. Om ons voor allerlei afzwervingen te bewaren. Daardoor valt telkens opnieuw weer de scheiding tussen Israël en Egypte. Maar... de druk drijft ons weer naar de Herder toe om bij Hem te schuilen. Om in de hitte van het woestijnleven ons te laven aan Zijn vertroostingen. Om met ons moegezondigde hart bij Hem uit te rusten, want bij Hem alleen wordt de ware rust geschonken. Dat is de rijkdom, die hoort bij de versmaadheid van Christus en die een veel grotere rijkdom is dan de rijkdom van de wereld. Al gaan dan de stormen over je leven, dan weet je toch: ‘Ik lag en sliep gerust, van ‘s Heeren trouw bewust.’ Al vliegen dan de stenen je om de oren - zoals bij Stefanus - dan geeft dat niet meer, want Stefanus zag Jezus, met eer en heerlijkheid gekroond. Straks zal de Kerk uit de grote verdrukking komen. Dan zal de braambos uit het vuur worden gehaald. Wie zijn zij die uit de grote verdrukking komen? Het zijn zij, die hun klederen hebben gewassen en wit gemaakt in het bloed van het Lam. En het Lam zal hen weiden. De heerlijke aanschouwing van God zal hen in één ogenblik alle verdrukkingen doen vergeten. Hun blijdschap zal dan onbepaald, door het licht dat van Zijn aanzicht straalt, ten hoogste toppunt stijgen. Gemeente, kent u die Engel des verbonds? Bedenk dat buiten Hem wel alle dorens en distels worden verteerd door Zijn majesteit. Hebt u Hem nooit gekend? Hebt u nog nooit aan Zijn voeten gelegen? Is u dat grote gezicht nog nooit voorgesteld? Dat zult u toch niet kunnen ontkennen. Weet toch, dat de dag komt, brandende als een oven. Dan zal elke hoogmoedige en ieder die goddeloosheid doet een stoppel zijn. Ga dan met Mozes heen en bezie dat grote gezicht. Het wordt ons levensgroot getekend in Gods Woord. Graaf daar toch in en zoek en kerm en bid en worstel en spoed u om uws levens wil. Ga toch vanavond niet rustig slapen als u nog niet met God verzoend bent. Morgen kan het te laat zijn. En nu wil de Heere u nog ontvangen. Klopt en u zal opengedaan worden. Beminnaars van de Heer’, hef uw hoofden op en aanschouw uw Koning! Hij is nu in de hemel aan de rechterhand van Zijn Vader, maar met Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nooit meer van Zijn Kerk. U moet wel door veel verdrukkingen ingaan, maar het is toch maar een lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat en een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid werkt. De vlammen zullen wel steeds hoger, naarmate de dag nadert dat Christus wederkomt. De vijandschap zal ook toenemen. De oven zal steeds heter gestookt worden. Maar de www.prekenweb.nl
12/13
Ds. C.G. Vreugdenhil – Gods verschijning aan Mozes in de brandende braamstruik
braambos zal niet verteren. De Kerk staat wel levend in brand, maar het Hoofd van de Kerk is in het midden van haar. Die brand zal juist het liefdevuur opnieuw doen ontsteken, zodat de Geest en de bruid gaan roepen: ‘Kom, Heere Jezus!’ En dan zal boven het geknetter van de vlammen uit het antwoord van de Bruidegom klinken: ‘Ja, Ik kom haastelijk!’ Dan zullen alle elementen brandende vergaan, behalve de brandende braambos, de Kerk des Heeren. Die braambos wordt niet verteerd, want Jezus woont in het midden van haar. Amen.
Slotzang: Psalm 97:6 Beminnaars van de HEER’, Verbreiders van Zijn eer, Hoopt steeds op Zijn genade, En haat altoos het kwade. Hij, die in tegenspoed Zijn gunstgenoten hoedt, Verleent hun onderstand, En redt z’ uit ‘s bozen hand, Die op hun onschuld woedt.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 6)
www.prekenweb.nl
13/13