GKRB : ei van Colombus of paard van Troje? TIJDSCHRIFT AGORA – juni 2003 Alsof we nog niet genoeg rond onze Bijzondere Jeugdzorg-oren hebben, werden we vorige zomer ook nog eens verwend met een nieuw letterwoord. Zo eentje waar de consulenten nog steeds het fijne niet van weten… laat staan dat ze er in slagen de juiste volgorde te declareren. En wie neemt het hen kwalijk? Want ‘Gestructureerde Kortdurende Residentiële Begeleiding’ verkopen aan uw cliënteel is geen sinecure… Pro memorie toch nog even de tijdsgeest oproepen. Het straatbeeld in Vlaanderen werd in die dagen gekleurd door een massa onveilige jonge boefjes, die bij gebrek aan plaats in de gesloten gemeenschapsvoorzieningen, gewoon terug de stad in werden gedropt. Stel u voor… iedereen stond ‘voor blok’. En als ze dan toch in Mol, Ruiselede of Beernem terecht konden, geraakten ze er begot niet meer uit omdat dé sector - wij dus - die gasten en meiden blijkbaar niet enthousiast genoeg wilden opvangen. Hier moest dus drastisch worden opgetreden. De toenmalige kabinetsmedewerker van Vogels wist maar al te goed over welk publiek het ging en Mieke legde haar GKRB-ei. Het GKRB-concept is intussen een jaar operationeel en aan evaluatie toe. Dit gesprek tussen overheid en sector moet nog gevoerd worden en zal hopelijk voldoende informatie aangeven om GKRB al dan niet verder te zetten en/ of bij te sturen. Ik waag me in dit artikel dus niet aan dergelijke evaluatie. We moeten als sector eerst de tijd nemen om een aantal zaken samen te leggen: ‘Loopt de uitstroom uit onze gemeenschapsvoorzieningen intussen inderdaad vlotter?’, ‘Moeten deze jongeren altijd residentieel instappen?’, ‘En hoe nu verder met de specifieke GKRB-modaliteiten?’. Maar een terugblik, uiteraard gekleurd vanuit onze eigen praktijk met Beernem-meiden in CirkantNeerhof, kan misschien al wel.
Een apart aanbod voor uitstromers uit gemeenschapsvoorzieningen De GKRB-gedachte is een vreemde mengelmoes van beperking en dynamiek: behoudsgezind én vernieuwend tegelijkertijd. Geen wonder dus dat de sector kritisch en aarzelend reageerde. Specifiek gericht op het uitstroompubliek uit de gemeenschapsvoorzieningen konden uitsluitend 1-bisvoorzieningen intekenen om jaarlijks een bepaald ‘quotum’ uitstromers op te vangen (ter illustratie: Cirkant-Neerhof met een capaciteit van 13 jongeren heeft zich geëngageerd om jaarlijks 11 Beernemmeiden op te nemen, waarvan 6 jongeren met GKRB-statuut). Het GKRB-traject wordt projectmatig afgebakend. ‘Het hulpaanbod is geïndividualiseerd, gericht op reïntegratie in de leef- en
netwerkomgeving van de jongere (…) en duurt maximaal zes maanden. (…) Kenmerkend hierbij is de flexibiliteit waarbij in overleg met de relevante actoren zowel residentiële, ambulante en/ of projectbegeleiding kan aangeboden worden (…)”1 De 1bis-voorziening die intekent, krijgt voor elke gereserveerde GKRB-plaats projectsubsidies, maar ondertekent voor de betrokken jongere een behouds- en begeleidingsengagement. Voor de Overheid wellicht een écht ei van Colombus… De extra financiële middelen en de mogelijkheid om het hulpaanbod te flexibiliseren, moesten voorzieningen aanmoedigen de ‘lastige klanten van de bijzondere jeugdzorg’ binnen te pakken. De respons was nochtans matig. Voldoende om de overboekte gemeenschapsvoorzieningen te ontlasten? We gaan het binnenkort, tijdens het geplande evaluatiegesprek, horen. Feit is dat GKRB in onze sector een flinke bries heeft doen waaien…
1
Bijlage Overeenkomst Vlaamse Gemeenschap GKRB
1
Uitsluitend voor 1bis-voorzieningen… De exclusieve keuze voor 1bis-settings zorgde in de sector voor gemengde reacties. Een aantal 1bisvoorzieningen, die al jaren met deze jongeren op weg gaan, ervaren deze extra input als erkenning voor het gepresteerde veldwerk; als ondersteuning om hun zorgaanbod ook effectief te kunnen uitvoeren. Sommigen verenigden zich in de ‘CANO-groep’2, anderen gingen solo. Maar de ingeschreven ‘GKRB-voorzieningen’ zijn er met z’n allen onmiskenbaar volop voor gegaan. Bij andere voorzieningen daarentegen gaf de exclusieve keuze voor 1bis-voorzieningen een gevoel van miskenning. De gekende doelgroepdiscussie laaide weer op. Want we hebben toch allemaal ‘moeilijke gasten’. Of niet soms? En is het niet vreemd dat 1bis-voorzieningen een extra stimulans nodig hebben om deze uitstroomjongeren op te nemen. Tenslotte behoort deze doelgroep toch de facto tot hun doelpubliek. Bovendien gaan nogal wat jongeren, na verblijf in de gemeenschapsvoorziening, gewoon terug naar huis, worden ze ambulant begeleid door een BZW-dienst of gaan ze op stap met Oikoten. Waarom dus het extra financieel rugzakje ook niet doorgeven aan ambulante diensten in functie van een ambulant begeleidingstraject ? We begrepen het natuurlijk met z’n allen wel. De publieke opinie ziet de ex-gasten van Mol en Beernem niet graag té vlug in het straatbeeld. Residentiële vervolgopvang is maatschappelijk aanvaardbaarder. Maar als sector weten we intussen toch wel beter. Zit hier geen serieuze deuk in hét Ei?
De klus klaren in 6 maanden… Vanuit de meidenhulpverlening groeide een andere bekommernis: de vrees dat de zorg voor moeilijk te begeleiden jongeren te veel dreigde gestuurd te worden vanuit de notie jeugddelinquentie en onvoldoende vanuit de reële zorgbehoefte van deze jongeren. Was GKRB niet vooral een nieuwe poging om een gepast maatschappelijk antwoord op de maatschappelijke overlast van de ‘MOFjongens’ te geven? Dát hadden we - volgens de overheid - niet helemaal goed begrepen. Soit. Het tij keerde en de extra middelen werden ook toegekend aan Possers en aan de ex-Beernemmeiden. Maar de krijtlijnen van het GKRB-concept lagen vast. En dus gelden de GKRB-faciliteiten uitsluitend voor jongeren waarvan bij screening ingeschat wordt dat ze binnen de 6 maanden ook effectief terug kunnen geïntegreerd worden in hun netwerk. Voor meisjes beslist niet altijd een evidente zaak. De meeste Beernem-meiden hebben een diepgaande probleemachtergrond binnen een vaak erg complexe familiale context. Ze bewegen zich, in hun appelleren naar zorg, op het snijvlak tussen ernstige POS en (potentiële) MOF. Het is dus niet altijd haalbaar om de begeleiding binnen het half jaar effectief af te ronden. Bij intrafamiliaal geweld en/ of seksueel misbruik spelen elementen van beveiliging, loyaliteit en symptoomgedrag vaak zodanig op mekaar in, dat vervolgbegeleiding noodzakelijk blijkt. De haalbaarheid van deze 6-maanden-restrictie en de effecten ervan op middellange termijn voor de werking werden - en zijn nog - onderwerp van kritische reflectie op het concept. Weer een deuk in ’t Ei… Uiteraard begrepen we ook nu weer de onderliggende drijfveer. Als de gemeenschapvoorzieningen open plaatsen moeten creëren, moet ook de doorstroming binnen de private voorzieningen verzekerd blijven. Maar wat dan na die 6 maanden als de begeleiding nog niet kan worden afgerond? Het GKRBstatuut stopt alvast resoluut. De jongere verblijft ofwel terug in zijn/ haar leefomgeving ofwel verschuift hij/ zij binnen de residentie naar het ‘gewone verblijfstatuut’ zonder GKRB-faciliteiten. Einde project. Point final. Binnen Cirkant-Neerhof werken wij intensief met contextbegeleiding en netwerkcoaching. Het flexibel zappen tussen thuiscontext en residentie is voor ons essentieel binnen het totale begeleidingsaanbod. 2
CANO, Centrum voor Actieve Netwerkontwikkeling en Omgevingsondrsteuning (Cirkant, De Pas, De
Wissel, Maria Goretti, Oranjehuis, Pieter Simenon, Stappen)
2
Toch slagen wij er niet altijd in elk meisje, binnen het half jaar, ook effectief voltijds thuis te krijgen. Zeker als de jongere, tijdens het begeleidingsverloop haar vaak jarenlang verborgen verhaal eindelijk heeft gebracht, moet uiterst zorgvuldig gereageerd worden. ‘Veiligheid’ is hierbij het kernbegrip en kan een heropname binnen een residentiële setting noodzakelijk maken. Uiteraard wordt hierdoor de interne doorstroom gehypothekeerd. Wat te verwachten was, is dus ook aan het gebeuren. Ons huis vult zich stilaan op met ex-Beernemmeiden. Op een totale 1bis-capaciteit van 13 jongeren begeleiden wij momenteel 9 uitstroomsters: bijna 70% van onze huidige populatie. Niet dat we daar nu van onderuit gaan. Zij behoren duidelijk al jaren tot onze doelgroep. Maar we moeten als sector wel op tijd stilstaan bij de mogelijke langtermijn effecten van deze concentratiebeweging.
Aflijnen van het hulpaanbod: responsabiliseren van cliënt- én hulpverleningssysteem Ondanks bovenstaande bekommernis zorgt deze tijdsafbakening van het zorgprogramma toch ook wel voor een gunstige uitgangspositie in functie van responsabilisering van het cliëntsysteem. Hoe moeilijk het ook loopt binnen de leefcontext, de samenleving blijft het signaal geven dat ouders en kinderen samen horen. Ouders worden extra uitgenodigd hun verantwoordelijkheid te blijven opnemen en niet door te schuiven naar anderen. Jongeren worden aangesproken op gedrag en zelfverantwoordelijkheid. Gezinnen worden uitgenodigd om constructief te denken en mekaars positieve krachten te waarderen. Want 6 maanden zijn zo om… De beperkte tijdsinzet daagt ook het hulpverleningsteam extra uit om de beschikbare tijd op een zo efficiënt mogelijke manier in te zetten. Met ouders en kinderen kan duidelijker worden toegewerkt naar het vooropgesteld perspectief van herstel en verbinding. Minder vrijblijvend o.w.v. de tijdsrestrictie…maar ook veiliger en dus aanvaardbaarder o.w.v. het automatisme van de regelgeving.
Naadloos bewegen tussen de hulpvormen… eindelijk! Al járen vragen wij als sector de wettelijke mogelijkheden én de structurele faciliteiten om meer trajectmatig te kunnen werken. Om naadlozer te kunnen alterneren tussen residentiële en ambulante hulpvormen. Om te mogen flexibiliseren in ons hulpaanbod vanuit een meer vraaggestuurde en participatieve onderbouw. Gedreven hulpverleners, die ondanks vaak moeilijke arbeidsomstandigheden voor deze meest kwetsbare doelgroep blijven kiezen (en dus toch wel zullen weten wat nodig en noodzakelijk is) gaven tot treurens toe dit overduidelijk signaal aan de overheid. We lieten ons keer op keer paaien met excuses om te wachten… op de wijziging van het decreet, op de uitbouw van de Integrale Jeugdhulpverlening, op morgen… En toen kwam GKRB. Verpakt in de veilige projectformule werd de aloude vraag eindelijk ingewilligd. Jongeren onder GKRB-vlag mogen binnen de totale begeleidingsroute insteken in alle noodzakelijke hulpvormen, mits een residentiële heropname bij crisis gegarandeerd is. Strategisch goed gezien van de overheid. Een echt ei van Colombus. Op dit aanbod moesten toch kandidaten afkomen. Welnu… hopelijk wordt het voor ons het paard van Troje. In haar GKRB-concept heeft de overheid de flexibele trajectbegeleiding eindelijk gevaloriseerd. Ruimer nog. De moeilijkheidsgraad van de populatie is blijkbaar mee doorslaggevend geweest om de praktijk op het veld ook te onderkennen. En da’s een goeie zaak. Aan de sector nu om deze verworvenheid niet meer af te geven. Om het, als een écht Trojaans paard, te laten uitwaaien over alle hulpvormen heen. Om het los te weken uit het GKRB-statuut en structureel in te bedden in het ambulante en residentieel werkveld van de ganse sector.
Maar voorlopig uitsluitend naadloos bewegen voor GKRB-jongeren Het GKRB-concept geeft aan onze 1bis-afdeling dus eindelijk de kans om op legale basis te flexibiliseren tussen noodzakelijke hulpvormen. In de kiem van het aanbod liggen spijtig genoeg meteen ook de valkuilen…
3
De interne discrepantie tussen jongeren mét en jongeren zonder GKRB-statuut heeft gevolgen. Wie uit de gemeenschapsvoorziening komt, is – raar maar waar - ‘geprivilegieerd’. Dezelfde jongere zonder Ruiselede/ Mol-antecedent kan en mag minder. Moeilijk… in feite niet hanteerbaar binnen dezelfde cliëntengroep. Binnen ons CANO-concept is vraaggestuurd bewegen tussen noodzakelijke hulpvormen en verblijfplaatsen wezenlijk. Moeten we dan onze jongeren eerst de toegangspoort van de gemeenschapsvoorziening laten passeren om degelijk werk af te leveren? Weer een deukje in het Ei… En ook voor onze GKRB-ertjes zelf dreigt het lastig te worden, als blijkt dat na 6 maanden een volledige terugkeer naar de context (nog) niet haalbaar is. Als we de begeleiding niet kunnen afsluiten, moet de jongere terug opgenomen worden binnen de residentiële setting. De opgebouwde zap-mogelijkheden met het thuismilieu worden dus meteen terug herleid tot de gekende 60-dagenregeling. Krijg dat maar eens uitgelegd aan uw cliënten. Tijdens een recentelijk overleg tussen de CANO-partners blijkt dat vooral de meidenvoorzieningen hier last van hebben, wat uiteraard te maken heeft met het gegeven dat wij de klus binnen de 6 maanden niet altijd zo vlot geklaard krijgen.
Extra financiële middelen voor 1bis-afdelingen Cirkant kiest met haar 1bis-afdeling Neerhof historisch voor deze ‘moeilijk te begeleiden jongeren’. En samen met ons nog andere (al dan niet 1bis-) residentiële afdelingen. Een keuze die verre van vrijblijvend is. De beschikbare reguliere middelen zijn duidelijk te beperkt om een degelijk zorgaanbod voor deze doelgroep te kunnen waarmaken. De werkingsmiddelen - voor de ganse sector groeiend ontoereikend - laten geen ruimte voor noodzakelijke extra ondersteuningsmethodieken. De personeelsmiddelen - problematisch voor alle residentiële settings (willen zij - zoals het hoort - werken binnen het wettelijk kader van de sociale wetgeving) zijn voor 1bis-settings nog lastiger in te vullen. Extra inroostering in functie van veiligheid, dagbesteding en projectwerk kan niet gerealiseerd worden. Blijven opkomen voor deze jongeren vraagt dan ook inzet van álle geledingen van de vereniging, vaak tot op de rand of over de grenzen van het haalbare. De GKRB-projecten vragen uiteraard een extra inspanning… maar geven hiervoor ook extra financiële ruimte. En dat voelen wij in onze dagelijkse praktijk. Na jarenlang op de uiterste toppen van onze voorzieningstenen te hebben gelopen, hebben we nu voor de eerste keer in jaren de indruk dat we ruimere middelen en modaliteiten hebben om ons zorgprogramma naar behoren te kunnen uitbouwen. Wat ook de uitgangsmotivatie van GKRB was, deze extra financiële input op zich is onontbeerlijk om voorzieningen, die voor deze populatie blijven kiezen, voldoende slagkracht te geven. We hopen dat de overheid ook dit signaal au sérieux neemt. En niet alleen voor de huidige GRKB-voorzieningen, maar voor de ganse 1bis-sector.
Geïntegreerde samenwerking met de gemeenschapsvoorzieningen Of de gemeenschapsvoorzieningen ook effectief baat hebben gehad bij de uitbouw van de GKRBprojecten, wordt binnenkort in een gezamenlijk overlegmoment met de overheid geëvalueerd. De initiële vraag naar doorstroom zal hierbij wellicht indicatief zijn voor het al dan niet verder zetten van dit GKRB-experiment. Duidelijk is al wel dat ook De Zande in Beernem aangeeft dat ze moeite hebben om meisjes te screenen die binnen de 6 maanden ook effectief terug in hun eigen leefomgeving kunnen opgenomen worden. Waar hebben we dat nog gehoord? Wat alvast wél bereikt werd, is een verdere intensifiëring van onze jarenlange werkrelatie met De Zande. Ons begeleidingsengagement vraagt om goede time-outafspraken. Bij ernstige escalatie van regelovertredend en/ of agressief gedrag moet een vlugge heropname in de gemeenschapsvoorziening kunnen worden gerealiseerd. Zoniet kan het 1bis-team het flink moeilijk gaan krijgen - én - geven we aan sommige jongeren een verkeerd maatschappelijk signaal. Voor het GKRB-publiek wordt momenteel in elke gemeenschapsvoorziening één plaats voorbehouden voor dringende time-out-heropname. De feitelijkheid, nl dat deze enige GKRB-plaats uiteraard heel vaak benomen is, biedt spijtig genoeg nog onvoldoende garantie tot vlugge ondersteuning bij acute crisissituaties. Maar de ingebouwde mogelijkheid om als 1bis-voorziening, indien wenselijk, snel en
4
efficiënt een beroep te kunnen doen op de gemeenschapsvoorziening, zou wel eens een belangrijke toekomstige peiler kunnen worden. Het zou alvast zinnig zijn om de samenwerking tussen de gemeenschapsvoorzieningen en àlle private voorzieningen, die een specifiek aanbod hebben voor deze moeilijkere doelgroep (ambulantresidentieel-projectmatig) verder uit te bouwen. Wederzijdse uitwisseling van concepten en methodieken geeft niet alleen zicht op mekaars werking, maar kan ook verdiepend werken op het eigen begeleidingsmodel. Om verdere escalatie van probleemgedrag te voorkomen is een goede interactie tussen de beveiligingsfunctie van de gemeenschapsvoorziening en het open karakter van de private opvang belangrijk. Afgebakende time-outmogelijkheden voor ál onze jongeren, gecombineerd met een begeleidingsengagement van de private voorziening, biedt wellicht heel wat mogelijkheden. Een pleidooi dus tot het opzetten van een structureel overleg tussen gemeenschaps- en private voorzieningen, op zoek naar een gedeeld zorgprogramma voor deze kwetsbaarste groep jongeren binnen de bijzondere jeugdhulpverlening…
Het Ei en het Paard GKRB was een goed overwogen poging van de overheid om een maatschappelijk heet hangijzer constructief te vatten binnen het beschikbaar aanbod van de bijzondere jeugdzorg. Ondanks de deuken in het ei hopen we toch dat het nog een tijdje kan blijven rollen. Aan ons allemaal nu om, in een volgende fase, een aantal modaliteiten van het GKRB-concept te laten uitwaaien over de ganse sector… om GKRB, als aloud Trojaans paard, te gebruiken als opstap naar een meer gevarieerd en flexibeler begeleidingsaanbod binnen onze hulpverleningspraktijk. De aandacht van de overheid voor de ‘moeilijker te begeleiden jongeren’, voor óns zorgpubliek dus, mag de volgende jaren niet meer afnemen. Als de samenleving aan voorzieningen vraagt om een professioneel en aangepast hulpaanbod te ontwikkelen voor deze cliëntgroepen, moeten hiervoor ook voldoende financiële middelen en wettelijke modaliteiten beschikbaar zijn. Een constructieve dialoog met de gánse sector is hierbij onontbeerlijk. En misschien moeten we van het paard wel drie Trojaanse ezels maken: een residentiële, een ambulante en een projectmatige. Want ezels houden niet alleen het been stijf… ze kunnen ook héél hard balken.
Hilde Luyten - Cirkant
5