1/ 5
Ggo's
in
bio?
Nee,
dank
je!
Genetisch
gemanipuleerde
organismen
(ggo’s)
worden
stilaan
de
nieuwe
trend
in
het
landbouwtechnologisch
onderzoek.
Zo
lijkt
het.
Tegelijkertijd
worden
continu
tegenstrijdige
berichten
de
wereld
ingestuurd.
De
kennis
over
ggo’s,
en
het
wetenschappelijke
onderzoek
naar
de
gevolgen
ervan,
staan
in
de
kinderschoenen.
Toch
blijven
de
ggo‐ technologen
beweren
dat
ze
de
problemen
in
de
landbouw
en
de
voedselvoorziening
zullen
oplossen.
Tegelijkertijd
komen
er
bakken
kritiek,
niet
alleen
vanwege
NGO’s,
maar
ook
uit
wetenschappelijke
hoek.
Ggo’s
zijn
niet
toegestaan
in
de
biologische
landbouw,
niet
alleen
volgens
de
Europese
regels,
maar
wereldwijd
ook
volgens
andere
lastenboeken
en
volgens
de
internationale
IFOAM‐principes.
Ggo’s
passen
immers
niet
in
een
agro‐ ecologisch
landbouwsysteem,
waar
biologische
productie
een
voorbeeld
van
is.
Ggo’s
kunnen
niet
omgaan
met
een
variabel
landbouwecosysteem
en
zijn
daarom
niet
nuttig
voor
agro‐ecologische
landbouwsystemen
zoals
biologische
productie
Biologische
landbouw
is
een
landbouwmethode
waarbij
het
omringende
landbouwecosysteem
in
al
z’n
facetten
het
uitgangspunt
vormt.
Idealiter
passen
agro‐ecologische
landbouwsystemen,
zoals
de
biologische
landbouwproductie,
zich
aan
aan
de
veelheid
van
factoren
uit
de
omgeving:
de
bodemgesteldheid,
wisselende
weersomstandigheden,
het
lokale
micro‐klimaat.
Bij
agro‐ecologische
landbouwproductie
zijn
robuustheid
en
veerkracht
de
sleutelwoorden.
De
gewassen
moeten
sterk
en
veerkrachtig
zijn
om
opgewassen
te
zijn
tegen
allerlei
ziektes
en
diverse
vormen
van
stress.
Biologische
veredeling
focust
zich
dan
ook
op
een
veelheid
van
noodzakelijke
eigenschappen:
weerstand
tegen
verminderde
mesttoevoer,
weerstand
tegen
alle
mogelijke
ziektes
en
een
goed
aanpassingsvermogen
aan
de
lokale
omgeving.
Biologische
veredeling
heeft
ook
meer
aan
de
inzet
van
genetische
diversiteit
dan
het
klassieke
uniformiteitstreven
bij
de
gangbare
veredeling
en
zeker
bij
ggo’s.
De
biologische
landbouw
heeft
behoefte
aan
rassen
die
kunnen
inspelen
op
nieuwe
wijzigingen
in
het
natuurlijk
milieu,
eerder
dan
genetisch
uniforme
gewassen
die
die
veerkracht
ontberen.
Stel
dat
het
ooit
mogelijk
zou
zijn
om
100%
zekerheid
te
hebben
dat
er
geen
milieurisico’s
zouden
zijn,
en
stel
dat
de
aan
ggo’s
gebonden
socio‐economische
problemen
opgelost
zouden
zijn,
dan
nog
zouden
ggo’s
dus
niets
te
bieden
hebben
aan
de
biologische
landbouw.
De
reden
is
dat
de
stap
naar
ggo’s
een
stap
is
naar
nog
meer
uniformiteit
en
dus
een
stap
is
in
de
verkeerde
richting.
Agro‐ecologische
landbouw
vertrekt
immers
van
een
totale
benadering.
De
ggo‐ technologie
gaat
uit
van
de
moderne,
hedendaagse
“één
probleem
–
één
oplossing”
aanpak.
De
natuur
gaat
daar
slim
mee
om
en
omzeilt
dergelijke
éénzijdige
oplossingen
door
nieuwe
resistenties
te
ontwikkelen.
De
ervaring
met
ggo’s
leert
dat
hun
“oplossingen”
slechts
van
tijdelijke
aard
zijn
Er
is
al
wat
ervaring
met
herbicidetolerante
gewassen.
Charles
Benbrook,
een
onafhankelijk
consultant
uit
de
VS,
heeft
de
effecten
van
negen
jaar
teelt
van
transgene
gewassen
in
de
VS
geëvalueerd.
Hij
kwam
tot
de
conclusie
dat
de
totale
hoeveelheid
chemische
bestrijdingsmiddelen
die
wordt
gebruikt
in
de
teelt
van
gentech‐gewassen
was
toegenomen
in
vergelijking
met
het
bestrijdingsmiddelengebruik
in
de
teelt
van
conventionele
gewassen.
Die
toename
bleek
geheel
op
het
conto
te
schrijven
van
de
herbicidetolerante
(HT)
gewassen
soja,
maïs
en
katoen.
Het
ging
om
een
toename
van
5%
en
heeft
zich
vooral
in
de
laatste
6
jaar
ontwikkeld.
Gedurende
de
eerste
drie
jaar
was
er
nog
sprake
van
een
afname
van
het
2/ 5
middelengebruik.
Daarna
steeg
het
gebruik
als
gevolg
van
verschuivingen
in
onkruidpopulaties
die
veroorzaakt
1 werden
een
eenzijdig
spuitregime
en
de
ontwikkeling
van
glyfosaat‐tolerante
onkruiden .
Een
in
2005
gepubliceerd
rapport
in
Groot‐Brittannië
toonde
aan
dat
herik
of
wilde
mosterd,
een
regelmatig
voorkomend
akkeronkruid,
het
herbicide‐tolerante
karakter
van
ggo‐koolzaad
overneemt.
Op
een
veld
waar
het
jaar
voordien
glufosinaattolerant
koolzaad
geteeld
was,
én
in
de
omgeving
daarvan,
werden
wilde
planten
getest
op
hun
gevoeligheid
voor
het
herbicide
glufosinaat.
Eén
herikplant
stierf
niet
af
na
deze
herbicidebehandeling,
en
een
blad
werd
onderzocht
via
PCR‐analyses.
Het
gen
dat
codeert
voor
de
herbicide‐tolerantie
werd
intact
teruggevonden.
De
onderzoekers
minimaliseerden
het
belang
van
dit
voorval
omdat
het
gen
in
slechts
één
plant
was
teruggevonden.
Gerenommeerde
genetici
benadrukken
echter
het
belang
van
deze
vaststelling.
Herbicide‐tolerantie
is
een
belangrijk
selectief
voordeel
en
zulke
planten
zullen
zich
snel
vermenigvuldigen.
Bij
een
Franse
proef
werd
één
onkruidplant
die
resistent
was
tegen
het
herbicide
atrazine
–vroeger
een
veel
gebruikt
herbicide‐
geïntroduceerd
in
een
maïsveld.
Na
4
2 jaar
vond
men
103.000
nakomelingen
met
deze
resistentie .
Vandaag
proberen
de
ggo‐technologen
de
gangbare
sector
te
overtuigen
van
het
feit
dat
de
Phytophthora
resistente
ggo‐aardappel
het
mirakelantwoord
zal
zijn
voor
de
welbekende
“aardappelziekte”.
Het
argument
dat
zij
daarbij
aanhalen
is,
dat
meerdere
resistentiegenen
tegelijkertijd
zijn
binnen
gebracht,
waardoor
zij
verwachten
dat
Phytophtora
minder
gemakkelijk
door
deze
meervoudige
resistentie
heen
zou
breken.
Toch
blijft
dit
een
“één
probleem
–
één
oplossing”
aanpak
waar
natuurlijke
evolutieve
processen
lak
aan
hebben.
Als
gevolg
van
de
meervoudige
resistentie
zal
het
misschien
wat
langer
duren
vooraleer
het
doorbroken
wordt,
maar
vroeg
of
laat
gebeurt
dit
toch.
Phytophtora
vindt
er
wel
een
genetisch
antwoord
op,
ofwel
komen
andere
problemen
opduiken.
Want
tenslotte
blijf
je
wel
werken
met
uniforme,
en
dus
gevoelige,
weinig
robuuste,
weinig
flexibele
gewassen
met
zwakke
wortels
en
zonder
enige
veerkracht.
Planten
die
niet
aangepast
zijn
aan
hun
natuurlijke
omgeving.
Het
resultaat
zal
zijn
–
net
zoals
de
ervaring
met
de
herbicidetolerantie
ggo’s
heeft
aangetoond
–
dat
na
een
aantal
jaar
opnieuw
meer
fungiciden
zullen
worden
ingezet
in
de
gangbare
aardappelsector.
Welk
onderzoek
is
dan
wel
nodig?
Welk
type
onderzoek
is
dan
wel
nodig
om
de
problemen
in
de
aardappelsector
te
lijf
te
gaan?
Onder
de
noemer
Bio‐ impuls
werkt
het
Louis
Bolk
Instituut
samen
met
gangbare
en
biologische
producenten
aan
een
programma
voor
de
biologische
veredeling
van
aardappelen.
Dit
veredelingsprogramma
staart
zich
niet
blind
op
één
probleem,
maar
focust
zich,
naast
Phytophthora‐resistentie,
op
meerdere
eigenschappen
zoals
resistentie
tegen
schurft
en
Rhizoctonia,
en
tevens
op
genetisch
complexere
kenmerken,
zoals
bijvoorbeeld
stikstof‐efficiëntie.
Dit
laatste
betekent
dat
men
selecteert
op
rassen
die
snel
voldoende
wortels
vormen,
een
goede
wortelarchitectuur
hebben
en
groeikrachtig
zijn.
Tegelijkertijd
doet
men
er
onderzoek
naar
de
meest
optimale
teeltvoorwaarden
voor
aardappel.
Een
dergelijke
totale
aanpak
staat
in
schril
contrast
met
de
ggo‐benadering.
1
Benbrook C.M., 2004, Genetically Engineered Crops and Pesticide Use in the United States: the First Nine Years, Ecological Biotech InfoNet Technical Paper Nr.7 2
Daniels R., Boffey C., Mogg R., Bond J. and Clarke R., 2005, The Potential for Dispersal of Herbicide Tolerance Genes from Genetically-modified, Herbicide-tolerant Oilseed Rape Crops to Wild Relatives, Centre for Ecology and Hydrology, Research Station at Winfrith, Dorset, Great-Britain, Final Report to DEFRA, Contract Reference EPG 1/5/151
3/ 5
Niet
alleen
een
kwestie
van
onderzoek
Tijdens
een
lezing
op
de
biologische
landbouwbeurs
Biovak
in
januari
2010
merkte
de
projectleider
van
het
genoemde
Bio‐impulsprogramma,
Edith
Lammerts
van
Bueren
op:
“Het
is
opvallend
dat
uit
de
internationale
gangbare
veredelingswereld
een
zorg
klinkt
dat
het
met
al
die
moleculaire
aandacht
in
de
veredeling
het
meer
lijkt
te
gaan
om
‘trait‐breeding’
dus
veredelen
op
1
eigenschap
en
niet
meer
om
‘plant‐breeding’
dus
plantenveredeling
waarbij
gehele
plant
centraal
staat
en
nieuwe
combinaties
van
eigenschappen
tot
stand
komen.
Ik
wil
een
stapje
verder
gaan:
het
moet
om
‘gewasveredeling’
gaan,
liever
nog
‘systeemveredeling’.”
Tijdens
een
seminarie
op
22
november
(Zeist)
ging
ze
hier
op
verder:
Verdeling
moet
zich
meer
gaan
focussen
op
het
“slim
inzetten
van
genetische
diversiteit”.
Knelpunt
daarbij
is
echter
de
juridische
context:
rassen
moeten
geregistreerd
worden
vooraleer
men
ze
kan
commercialiseren,
en
één
van
de
voorwaarden
voor
registratie,
is
uniformiteit.
Net
datgene
waar
we
beter
van
zouden
afstappen,
willen
we
komen
tot
meer
robuuste
gewassen!
Meer
genetisch
onderzoek
op
populatieniveau
is
het
antwoord.
En
daar
moet
dringend
een
juridisch
kader
voor
gecreëerd
worden.
Ggo’s:
niet
nuttig,
maar
ook
niet
gewenst
in
bio
Historisch
is
de
biologische
landbouw
ontstaan
uit
een
beweging
die
zich
afzette
tegen
de
massale
introductie
van
kunstmeststoffen
en
synthetische
bestrijdingsmiddelen
in
de
landbouw.
Biologische
boeren
geloofden
niet
in
het
NPK‐ denken
dat
een
gewas
reduceerde
tot
een
apparaat
dat
mineralen
opneemt.
Op
dat
moment
was
het
wetenschappelijk
onderzoek
inzake
de
bodemprocessen
nog
niet
in
die
mate
geëvolueerd
dat
hun
afkeer
meteen
wetenschappelijk
volledig
onderbouwd
kon
worden.
Maar
vandaag
weten
we
beter:
een
bodem
is
wel
degelijk
een
systeem
van
interacties
en
processen,
waar
een
gezond
gewas
intensief
mee
in
interactie
treedt.
Hoe
dit
precies
in
z’n
werking
gaat
is
zelfs
vandaag
nog
niet
bekend,
en
bovendien
heeft
elke
bodem
weer
andere
eigenschappen,
die
dergelijke
interacties
telkens
weer
beïnvloeden.
Gangbare
gewassen,
gevoed
met
vloeibare,
gemakkelijk
opneembare
meststoffen,
hebben
zwakke
wortels
en
zijn
niet
bestand
tegen
ziekten
en
insectenplagen.
En
daarom
hebben
ze
nood
aan
zoveel
gewasbeschermingsmiddelen.
Vandaag
zien
we
de
gevolgen
van
de
massale
niet‐organische
bemesting.
De
bodems
waarin
onze
gewassen
moeten
groeien,
eroderen:
de
structuur
is
slecht,
het
waterbergend
vermogen
verdwijnt
en
de
doorwortelbaarheid
gaat
achteruit.
Vandaag
zien
we
dat
ook
bij
gangbare
boeren
de
interesse
stijgt
voor
bepaalde
biologische
landbouwtechnieken
die
leiden
tot
een
gezondere
bodem
en
sterkere
gewassen.
Net
zoals
het
NPK‐denken
is
ook
de
ggo‐veredeling
een
aanpak
op
moleculair
niveau.
In
plaats
van
het
isoleren
van
mineralen,
gaat
het
nu
om
het
isoleren
van
genen
uit
een
complex
systeem,
het
DNA,
waarover
wetenschappelijk
nog
heel
veel
onbekend
is.
Die
genen
worden
dan
op
een
kunstmatige
manier
in
een
ras
gebracht,
waardoor
het
natuurlijke
kruisingsproces
wordt
omzeild.
Die
genen
komen
zomaar
at
random
in
het
genoom
terecht,
een
plek
waar
ze
van
nature
niet
horen.
Stellen
dat
er
maar
weinig
verschil
is
tussen
cisgenese
(inbrengen
van
genen
van
dezelfde
soort)
en
de
traditionele
veredelingstechnieken,
is
dus
onzin.
Ggo’s,
of
het
nu
gaat
om
cisgenese
of
transgenese
(inbrengen
van
genen
van
een
andere
soort),
zijn
hoedanook
het
resultaat
van
menselijk
knip‐
en
plakwerk
met
erfelijk
materiaal.
Ze
kunnen
alleen
maar
ontstaan
in
het
labo.
Het
uitgangspunt
van
bio
is
voedsel
produceren
op
een
natuurlijke
wijze
met
respect
voor
de
integriteit
van
elk
levend
organisme.
Ggo’s
staan
daar
lijnrecht
tegenover.
Vandaag
weten
we
nog
niet
in
detail
welke
de
gevolgen
zullen
zijn
van
de
introductie
van
ggo’s
in
het
milieu.
Wat
we
wel
weten
is
dat
vervuiling
met
ggo’s
onomkeerbaar
is.
De
toepassing
van
het
voorzorgsbeginsel
is
hier
dan
ook
zeer
relevant.
De
evaluatiemethodiek
die
momenteel
door
het
Europese
voedselagentschap
wordt
gehanteerd
is
dan
ook
ontoereikend.
Niet
voor
niets
hebben
de
Leefmilieuministers
tijdens
het
Franse
Voorzitterschap
gevraagd
om
de
evaluatie
van
milieu‐risico’s
te
verbeteren.
Een
vraag
waar
de
Europese
Commissie
vooralsnog
geen
gevolg
aan
heeft
gegeven,
integendeel!
4/ 5
Waarom
de
co‐existentieregels
hun
doel
voorbij
schieten
Om
zowel
ggo‐teelt
als
ggo‐vrije
teelt
mogelijk
te
maken
heeft
Europa
aan
de
lidstaten
gevraagd
om
co‐ existentieregels
op
te
stellen.
Die
regels
moeten
ervoor
zorgen
dat
de
ggo‐vrije
teelt
geen
hinder
ondervindt
van
de
ggo‐telers.
Echte
co‐existentie,
waarbij
de
ggo‐vrije
teelt
ook
100%
ggo‐vrij
kan
blijven,
vergt
grote
isolatie‐afstanden.
Dit
staat
haaks
op
de
situatie
in
Vlaanderen,
die
een
zeer
versnipperd
landbouwgebied
heeft.
De
beleidsvoerders
ontkennen
dit
niet.
Daarom
vonden
ze
dat
iedereen
dan
maar
water
in
de
wijn
moest
doen.
Ggo‐telers
moeten
inspanningen
doen:
ze
moeten
maatregelen
treffen
om
verspreiding
van
hun
ggo’s
te
vermijden
en
een
(kleine)
isolatie‐afstand
in
acht
nemen.
Niet‐ggoboeren,
en
dus
ook
biologische
boeren
moeten
in
ruil
een
zekere
besmetting
accepteren!
Consumenten
en
boeren
moeten
volgens
onze
overheid
leren
leven
met
een
besmettingsgraad
van
0,9%.
Boeren
die
geconfronteerd
worden
met
een
besmetting
van
meer
dan
0,9%
kunnen
beroep
doen
op
een
schadefonds,
op
voorwaarde
dat
de
ggo‐teler
zich
aan
alle
voorwaarden
heeft
gehouden.
Indien
dit
laatste
niet
het
geval
is,
dan
rest
de
gedupeerde
boer
nog
de
mogelijkheid
om
een
rechtszaak
te
starten.
Maar
dat
kan
lang
duren…
Onder
de
0,9%
geniet
de
boer
geen
enkele
bescherming.
Leg
dat
als
bioteler
maar
uit
aan
de
bioverwerker,
die
zelf
tests
kan
doen
en
de
besmetting
kan
vaststellen...
De
kans
is
zeer
reëel
dat
die
verwerker
afhaakt
en
dat
de
bioboer
zijn
klant
kwijt
zal
zijn.
Economische
schade
die
door
niemand
vergoed
zal
worden.
Co‐existentie?
En
de
kans
op
besmetting
is
reëel.
Dat
werd
in
2004
al
aangetoond
bij
een
onderzoek
in
Groot‐Brittannië
waarbij
25
sojahoudende
bio
en/of
reformproducten
onderzocht
werden
op
restanten
van
ggo’s.
In
tien
van
de
onderzochte
producten
werden
ggo‐restanten
teruggevonden,
met
gehaltes
van
0,1%
tot
0,7%
ggo‐soja.
Acht
van
deze
tien
3 producten
waren
gelabeld
als
‘bio’,
of
expliciet
als
‘ggo‐vrij’ .
Op
dit
ogenblik
situeert
het
contaminatieprobleem
zich
vooral
bij
voedingsmiddelen
met
soja.
Het
merendeel
van
de
gangbare
soja
die
wereldwijd
geproduceerd
wordt,
is
nu
al
genetisch
gemanipuleerd.
Hierdoor
is
er
een
grote
kans
dat
ggo‐soja
in
de
voedselketen
terechtkomt.
En
omdat
de
biologische
productie
nog
onvoldoende
groot
is
om
volledig
aparte
ketens
op
te
zetten
is
er
een
risico
op
besmetting
wanneer
bv.
dezelfde
containers,
vrachtwagens
en
productielijnen
gebruikt
worden.
Ook
al
is
er
een
nauwkeurige
reiniging
uitgevoerd
tussen
gangbaar
en
biotransport.
Ggo’s:
een
socio‐economisch
probleem
De
sociaal‐economische
inbedding
van
gentechnologie
sluit
ook
niet
aan
bij
de
sociaal‐economische
uitgangspunten
van
biologische
landbouw.
Eén
van
de
hoofddoelstellingen
van
biologische
landbouw
(cfr.
de
general
principles,
IFOAM)
wordt
omschreven
als
“to
support
the
establishment
of
an
entire
production,
processing
and
distribution
chain
which
is
both
socially
just
and
ecologically
responsible.
De
huidige
ontwikkelingen
m.b.t
ggo’s
gaan
gepaard
met
de
aantasting
van
de
fundamentele
eigendomsrechten
van
boeren
en
hun
fundamentele
onafhankelijkheid.
Toepassingen
van
gentechnologie
in
de
landbouw
–
door
octrooien
vastgelegd
–
zijn
in
handen
van
een
beperkt
aantal
multinationale
ondernemingen.
Deze
bedrijven
krijgen
een
monopoliepositie,
waardoor
ze
het
aanbod
aan
zaden
en
de
prijs
ervan
kunnen
gaan
bepalen.
De
speelruimte
voor
een
boer
om
zelf
beslissingen
te
nemen
wordt
kleiner
bij
gepatenteerde
gentech
gewassen.
Er
zijn
zelfs
gevallen
bekend
dat
landbouwers
worden
aangeklaagd
omdat
hun
gewas
besmet
is
geraakt
met
een
gepatenteerd
ggo
(cfr.
case
Percy
Schmeisser).
3
Partridge M., Murphy D.J., 2004, Detection of genetically modified soya in an range of organic and health food products: implication for the accurate labelling of foodstuffs derived from potential GM crops, British Food Journal, vol. 106(3), p.166-180
5/ 5
Ggo’s:
een
maatschappelijk
probleem
Bioconsumenten,
en
ook
veel
gewone
consumenten
willen
geen
ggo’s.
Liefst
65%
van
de
Belgen
zijn
geen
vragende
partij
voor
de
verdere
ontwikkeling
van
ggo’s.
Niet
voor
niets
weren
belangrijke
distributieketens
ggo’s
uit
hun
rekken.
Ggo‐technologen
hebben
het
recht
niet
om
ggo’s
aan
de
maatschappij
op
te
dringen,
ook
niet
in
kleine
hoeveelheden.
Als
BioForum
vragen
we
dan
ook
aan
technologen
en
beleidsvoerders
om
de
mening
van
zoveel
consumenten
en
boeren
te
respecteren:
Ggo’s,
we
willen
ze
niet,
voor
honderd
procent
niet.
Werkgroep
ggo‐vrij
BioForum
Vlaanderen
staat
uiteraard
niet
alleen
met
haar
bezorgdheden.
We
nemen
dan
ook
deel
aan
een
Vlaamse
informele
coalitie
van
gelijkgezinde
NGO’s,
nml.
de
werkgroep
ggo‐vrij.
Deze
werkgroep
bestaat
uit
vertegenwoordigers
van
BioForum,
Greenpeace,
Bond
Beter
Leefmilieu,
Velt,
Wervel,
Vredeseilanden,
Landwijzer
en
boeren
die
zelf
aan
zaadveredeling
en
–vermeerdering
doen.
Bedoeling
van
deze
werkgroep
is
de
krachten
te
bundelen
om
de
keuzevrijheid
van
boeren
en
consumenten
daadwerkelijk
te
garanderen.
Esmeralda
Borgo
Beleidsverantwoordelijke
BioForum
Vlaanderen