gemeente Eindhoven
Concernstaf Bestuurssecretariaat
Retouradres Postbus 90150, 5600 RB Eindhoven
Voorzitter en leden van de commissie
Behandeld door M. Honing Telefoon (040) 238 24 88 Uw brief van
voor maatschappelijke ontwikkeling
Uw kenmerk Ons kenmerk CS/BS
24januari 2001
Betreft cie MO: Voorbereiding Nota gemeentelijk gezondheidsbeleid (politieke agendasetting)
Geachte commissieleden,
Hierbij ontvangt u de bescheiden die betrekking hebben op bovenvermeld onderwerp. Gezien de omvang liggen twee rapportages "Gezondheidspeilingen 1998/1999" met als ondertitels "Stadsdeelprofielen" en "Gezondheidsprofielen naar demografische kenmerken" voor u ter inzage in het dossier in de leeskamer.
Dit onderwerp zal worden besproken in de vergadering van de commissie voor maatschappelijke ontwikkeling van dinsdag 6 februari 2001, locatie commissiekamer Stadskantoor, aanvang 16.30 uur. Het doel van de vergadering is om een aantal thema’s (speerpunten) te formuleren voor de politieke agenda voor de komende jaren, aan de hand waarvan programma’ s kunnen/zullen worden opgesteld. Voor nadere vragen en/of informatie kunt u zich wenden tot de heren R. Janssen (2384020), P. van Nierop (2384063) en H. van der Vleuten van de G.G.D.
Voor uw informatie vermeld ik hieronder web-sites waarop nadere informatie over gezondheidsbeleid te vinden is:
GGD Eindhoven: ww in v nl. Rijksinstituut voor Volksgezondheid (RIVM) : www.rivm.nl www,zorgatlas.nl; Ministerie van VWS
www minvw nl
GGD Nederland
www.ggd.nl.
ww wv z nl;
Bezoekadres Stadhuisplein 10 Eindhoven Openingstijden
Postadres Postbus 90150 5600 RB Eindhoven
ma t/m vr 9.00-16.00 uur
Telefonisch bereikbaar 9.00-12.30 en 13.30-16.00 uur
Bereikbaar per openbaar vervoer
4+ Met vriendelijke groet, de secretaris van de commissie,
M. Honing
Bijlage(n): 1
jve/EE01003769
Ons kenmerk CS/BS
gemeente Eindhoven
GGD
Directie Behandeld door Dhr H. v/d Vleuten Inboeknummer 01U00136 12 januari 2001
Adviesnota Voorbereiding Nota gemeentelijk gezondheidsbeleid ( politieke agendasetting) 1 Inleiding Als gevolg van een wijziging van de Wet collectieve preventie volksgezondheid zal de gemeenteraad verplicht worden elke vier jaar een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid vast te stellen. De ze wetswijziging is inmiddels in procedure bij de Tweede kamer der staten Generaal. Het wetsvoorstel geft aan dat de gemeenteraad voor 1 juli 2003 bedoelde nota moet hebben vastgesteld. Ter voorbereiding van deze aan het eind van dit jaar aan de gemeenteraad voor te leggen concept-nota is het gewenst de commissie voor Maatschappelijke Ontwikkeling te vragen in een eerste brainstormende gedachtenwisseling aan te geven welke, tenminste, de inhoud van een dergelijke nota zou moeten zijn. Daarbij gaat het om een visie over het te voeren gezondheidsbeleid op hoofdlijnen in de vorm van een poltieke agendasetting.
2 Probleemstelling Ter voorbereiding van een brainstormende gedachtenwisseling van de commissie voor Maatschappelijke ontwikkeling is het nuttig de commissieleden via een notitie te informeren over een aantal voorziene ontwikkelingen op het terreein van de openbare gezondheidszorg.
3 Maatschappelijke effecten en het meetpunt voor succes Van de gemeenteraad mag verwacht worden dat deze zich periodiek uitspreekt over de wijze waarop hij voornemens is een eigentijdse invulling te geven aan het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Het gaat daarbij zowel om de uitvoering van de Wet collectieve preventie volksgezondheid als ook om de uitvoering van overige door het gemeentebestuur aan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst opgedragen taken, Om een adequaat gemeentelijk gezondheidsbeleid te kunnen voeren is het van belang dat de gemeenteraad zich baseert op de actuele gegevens over de gezondheidstoestand van de Eindhovense burgers. Via periodiek te herhalen gezondheidspeilingen zal de Gemeentelijke Gezondheidsdienst de gezondheidstoestand en de gezondheidsbeinvloedende factoren in beeld gen. Waar relevant zal monitoring plaatsvinden.
Inboeknummer Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
4 Wijze van aanpak/oplossingsrichting De Gemeentelijke Gezondheidsdienst heeft in een notitie "vernieuwend gezondheidsbeleid in de stad Eindhoven in de periode 2002-2006" een omgevingsverkenning uitgevoerd. In een bijlage geeft de dienst inzicht in de gezondheidstoestand van de Eindhovenaren en in een aantal
gezondheidsbeinvloedende factoren. Deze notitie kan dienen als hulpmiddel voor de gedachtenwisseling terzake van de commissie voor maatschappelijke ontwikkeling op 6 februari 2001.
5 Financiele gevolgen en risico’ s geen
6 Overige gevolgen van de aanpak geen 7 Resultaten van overleg / inspraak Over de hier voorgestelde aanpak heb ik overleg gevoerd met wethouder van der Spek. Hij kan hiermee instemmen.
8 Communicatie De notitie wordt toegezonden aan de commissie voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
9 Voorstel De notitie "Vernieuwend gezondheidsbeleid in de stad Eindhoven in de periode 2002-2006" opgesteld door de Gemeentelijke gezondheidsdienst ter informatie aan de commissie voor Maatschappelijke Ontwikkeling ter beschikking te stellen ten behoeve van een op 6 februari 2001 te houden brainstormende
gedachtenwisseling over het gemeentelijk gezondheidsbeleid.
hv/hv20000042.gzb.
W + Gemeentelijke Gezondheidsdienst Eindhoven
Omgevingsverkenning Vernieuwend Gezondheidsbeleid in de stad Eindhoven in de periode 2002- 2006
’Van Kwantiteit naar kwaliteit van leven’
Gemeentelijke Gezondheidsdienst Eindhoven Januari 2001
Inleiding Medio 1998 stelde de raad de nota Vernieuwend Gezondheidsbeleid in de stad Eindhoven vast. In 1999 vond implementatie plaats in de vorm van een viertal programma’ s. In 2000 vond prioritering plaats aan de hand van besluitvorming van de raad over het zogenaamde slotdossier de doorwerking daarvan werd opgenomen. In het beleidsplan 2001-2004 werd het budget voor de GGD verhoogd met fl. 715.000, =.
Inmiddels is de tijd rijp voor een beleidsdiscussie op basis van een omgeving sverkenning. Om voldoende afbakening te bereiken van de thema’s die in de veranderende maatschappij heden aan de orde zijn en van de te leggen accenten is deze notitie opgesteld. Deze dient als handreiking voor de brainstorm met de commissie Maatschappelijke Ontwikkeling op 6 februari 2001.
Omgevingsverkenning Ontwikkelingen op het terrein van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) Als vervolg op de evaluatie (van met name de decentralisatie-effecten) van de WCPV, is de commissie Lemstra ingesteld om voorstellen te doen ten einde tot een verbeterde en vernieuwde uitvoering van de WCPV te komen. De resultaten daarvan zijn gepubliceerd en grotendeels door de minister overgenomen. De twee belangrijkste nieuwe wettelijke taken voor de gemeenten zijn: Integratie van de jeugdgezondheidszorg en het vaststellen van een gestandaardiseerd standaardprogramma. Dit betekend dat de Ouder en Kind Zorg (OKZ) van de thuiszorg verhuist van de AWBZ naar de WCPV. Daarmee krijgt de gemeente de regie over de gehele jeugdgezondheidszorg van 0-18 jaar. Een onderdeel hiervan is de hygiene inspectie van kinderdagverblijven. In een AMvB bij de WCPV legt de minister tevens vast dat gemeenten elke 4 jaar een beleidsplan voor de volksgezondheid moeten opstellen, waarin de kaders voor de lokale invulling van het volksgezondheidsbeleid worden vastgelegd. Daarnaast is kwaliteitsontwikkeling van de zorgsector een belangrijke en zich doorzettende ontwikkeling, b.v. de ambulancedienst en de Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen (GHOR) zijn reeds ISO gecertificeerd en voor de infectieziektebestrijding zijn ook landelijk de producten geformuleerd en komt er een certiflcatieschema in het kader van de Stichting Harmonisatie Kwaliteit Zorg. Een andere belangrijke ontwikkeling is de verdergaande wens om meer aandacht aan preventie te blijven besteden, b.v. Gezondheidsbevordering krijgt een extra impuls op basis van een subsidieprograrnma van Zorgonderzoek Nederland (ZON) ’Gezond Leven genaamd’ waar de komende 5 jaar 50 min. is gereserveerd voor innovatieve projecten
Grote Stedenbeleid We mogen er van uit gaan dat het grotestedenbeleid de komende jaren gecontinueerd en geintensiveerd zal worden. Tegen deze achtergrond doet het RIVM een studie naar ’Gezondheid in de grote steden’. De ontwikkeling van een gezondheidsatlas voor Nederland is hiervan een van de producten. Eindhoven doet
hier als een van de 7 grote steden aan mee. Deze studie van het RIVM kan ook gebruikt worden als een bron voor ons eigen lokale volksgezondheidsbeleid. Momenteel werkt het RIVM aan een landelijk inventarisatie van interventies die een logische plaats in het grotestedenbeleid zouden kunnen krijgen. In Eindhoven werken we ons eigen sociaal structuurplan uit. Hierin is de samenhang van de sociale infrastructuur als volgt samengevat: Naar een samenhangende verbetering van de sociale infrastructuur
Uiteindelijk is het sociaal structuurplan opgenomen in het stedelijk ontwikkelingsplan en zijn een drietal domeinen geselecteerd: 1. Opgroeien in de stad 2. Kwetsbare groepen 3. Veiligheid Hoewel samen gestart is het van belang om ook samen met de diensten WZI en MO, het grote steden beleid verder uit te werken en meer en meer te streven naar bundeling van kennis en kracht. Juist een integrale aanpak van de problematiek kan succesvol zijn, we hebben daartoe al wel stappen gezet maar het kan nog veel beter. Een eerste evaluatie van het huidige programma kan daar in richting geven.
Verandering op bestuurlijk terrein De introductie van stadsdeelkantoren impliceert een drietal zaken voor het
volksgezondheidsbeleid. Op de eerste plaats zullen ook de stadsdelen mee gaan werken aan de integraliteit van het grote steden beleid. Eigenlijk zouden de stadsdelen de poorten voor de plannen kunnen zijn. Daarnaast geld ook voor de stadsdelen dat zij straks aan de nieuwe taken in het kader van de WCP mee kunnen werken waardor volksgezondheidsbeleid ook een herkenbaar onderdeel van de stadsdeelplannen wordt. In de schaduw van het voorgaande is het de moeite waard om na te denken of het mogelijk is meer synergie te krijgen in de ambulante werksoorten uit de eerste lijn en de huisartsen. Misschien heeft het zin te investeren in zorgnetwerken op stadsdeelniveau (zoals de STIOM netwerken in Den Haag).
Tot slot is het mogelijk om een deel van de uitvoering van stedelijke programma’s op stadsdeelniveau te organiseren en te komen tot een verdere kanteling van de gemeentelijke organisatie. Met het overdragen van de produktgroep gezondheidsbevordering/gezondheidsvoorlichting willen wij een voorbeeld hierin zijn.
Ontwikkelingen in het zorgveld: Het proces van vermaatschappelijking van zorg zal de komende jaren een dominante trend blijven. Het impliceert dat er steeds meer mensen met functie- beperkingen in hun sociale omgeving blijven wonen en functioneren en dat de maatschappelijke instellingen en verenigingen zich steeds meer zullen moeten gaan richten op deelname van deze mensen aan werk, ambulante zorg en vrijetijdsvoorzieningen. Echter ook in de sfeer van de ruimtelijke ordening en de huisvesting zullen we daar rekening mee moeten houden. In feite betreft het een fundamenteel aanpassingsproces waarbij er van de lokale overheid een actieve faciliterende en soms richtinggevende rol verwacht mag worden. Het uiteindelijk perspectief is een groter vermogen tot zelfsturing en een aanbod van voorzieningen dat van nature vraag gericht is ingesteld. Daarnaast zien we in de gezondheidszorg de ontwikkeling van vorming van verticale zorgketens. Hierbij wordt het onderscheid tussen de eerste en tweede lijn steeds minder relevant, evenals het onderscheid tussen preventie, curatie en zorg. De client zal steeds vaker vanuit een integrale orientatie benaderd gaan worden. Het RIO vormt hierin een belangrijke schakel om deze integrale functionele diagnose om te zetten in rechten op adequate zorgarrangernenten of het vaststellen van het persoonsgebonden budget.
Er is in de gezondheidszorg eveneens sprake van horizontale schaalvergroting, ziekenhuizen die met elkaar fuseren, verpleeghuizen met elkaar enz. Daarnaast is er ook sprake van conglomeraatvorrning. Ziekenhuizen die fuseren en die allianties vormen met verzorgings- en verpleeghuizen, waarbij soms woningcorporaties betrokken zijn. Tot slot zie je dat er op stedelijk niveau partijen zijn die zich niet op bovenstaande ontwikkelingen orienteren, maar die kiezen voor netwerkvorming op stedelijk niveau. Oogmerk daarbij is om via samenwerking een samenhangend vraaggestuurd aanbod te verkrijgen dat op een effectieve wijze aan de hulpvraag kan voldoen. Vanwege de samenhang tussen de curatieve zorg en de collectieve preventieve zorg en de relatie van beiden met de ontwikkelingen in de fysieke en sociaal-economische en maatschappelijke omgeving is de gemeente bij uitstek de partij om samen met alle betrokkenen mede de voorwaarden te bevorderen voor een gezond leefklimaat in de stad.
Ontwikkelingen in het welzijnsveld Het tot stand komen van een integrale welzijnsorganisatie voor de stad Eindhoven betekent dat er een potentieel sterke partner is om onze doelstellingen op het terrein van kwaliteit van leven te realiseren. Het is van belang dat het nieuwe contract van de gemeente met deze welzijnorganisatie aanknopingspunten bevat om de doelstellingen van het Eindhovense volksgezondheidbeleid te realiseren. Synergie is te realiseren in de buurtgerichte aanpak bijvoorbeeld met wijkgezondheidswerk maar ook in de doelgroep gerichte aanpak bijvoorbeeld de
instromende asielzoekers.
Samenwerking met de Dienst Werk Zorg en Inkomen. De harde kern van het bestand van de DWZI overlapt grotendeels de risicopopulatie die ook vanuit welzijns- en volksgezondheidbeleid extra aandacht verdient. Koppeling met het beleidsplan langdurige werklozen van betreffende dienst en het armoede beleid zijn op zijn plaats, De vermaatschappelijking van zorg maakt een groep Eindhovenaren die tot nu toe hun zorg grotendeels kregen vanuit het AWBZ zorgdomein afhankelijk van een groot aantal beleidvelden van de gemeente (wonen, vervoer, werk, ontspanning, sport enzovoort). Als we ook hier tot vraaggerichte integrale zorg willen komen staat ons hier nog een forse uitdaging te wachten. Modulaire en gestandaardiseerde zorgpakketten (A la persoonsgebonden budget) die de zorgvrager zelf samenstelt zullen een oplossing aan dit complexe vraagstuk kunnen bieden.
De gezondheid van de Eindhovense bevolking Veranderingen in de gezondheidstoestand van de bevolking kunnen in het algemeen slechts na een langere periode betrouwbaar vastgesteld worden. Dit impliceert echter ook dat eerder waargenomen kenmerken nog lang actueel blijven. Eindhoven kent nog steeds een relatief sterk vergrijzende bevolking. ( thans 15’/o 65+ neemt toe tot 25’/o stabiliserend in 2040) Dit kenmerk zal de komende decennia actueel blijven. Het ziet er echter naar uit dat de bevolkingsgroei sneller gaat dan eerder verwacht. Landelijk wordt een toename verwacht van niet westerse allochtonen van 1,2 min. in 1998 tot 2 min. in 2015 met name in de steden. Het morbiditeitsbeeld van de Eindhovense bevolking wordt nog steeds gedomineerd door hart- en vaatziekten, kanker en vervolgens aandoeningen aan de ademhalingsorganen. Het blijkt dat steeds meer mensen problemen ondervinden met hun geestelijke gezondheid. Het gaat dan om depressies, lichte psychiatrische aandoeningen en dementie. Hierop zal de gezondheidszorg moeten inspelen. Ook vanuit de openbare gezondheidszorg, ten aanzien aarvan de gemeenteraad expliciete verantwoordelijkheden heeft, worden extra inspanningen gevraagd. Van betekenis is verder dat steeds meer jongeren een ongunstig risicogedrag vertonen wat betreft het overmatig gebruik van alcohol, drugs en roken. De kwaliteit van leven kan aanmerkelijk verbeterd worden door een meer integrale en interdisciplinaire aanpak. De vergroting van de zelfsturing oftewel de ’locus of control’ is hierbij een cruciale succesfactor. Tot slot kennen we binnen de Eindhovense bevolking forse verschillen in gezondheid die sociaal economisch gerelateerd zijn. De bevolking in de Eindhovense impulswijken heeft over het algemeen een slechtere gezondheid en heeft een kortere levensverwachting. Voor nadere informatie en verdere onderbouwing wordt verwezen naar de bijlage.
Vernieuwing in de infrastructuur en de herstructurering van de volksbuurten De uitvoering van het stedelijk herstructureringsprogramma biedt mogelijkheden voor gezonde keuzen en verbetering van de gezondheidsbeinvloedende factoren. Evenzo is dit het geval bij de uitvoering van het project West Corridor. De GGD stelt zich voor in samenwerking met MO en WZI een extra impuls te geven aan gezond bouwen en wonen. Inmiddels ligt er intern een eerste concept beleidsnotitie kan dienen. met als titel ’Gezond bouwen en wonen’ die hiervoor als uitgangspunt Kennis wijk We mogen er van uit gaan dat ICT ook voor het volksgezondheidsbeleid van grote betekenis zal zijn. Het ministerie heeft voor de komende twee jaar 250 min. per jaar gereserveerd om een impuls te geven aan toepassingen in de gezondheidszorg. Hierbij zal het niet alleen gaan om toepassingen zoals zorgpas, elektronisch patienten dossier, communicatie tussen hulpverleners, wachtlijstbeheer, maar juist ook om informatieoverdracht en vraagsturing. In feite loopt deze toepassing het snelst en wordt deze het minst gestuurd. Voor de collectieve preventie zal dit uiteraard consequenties hebben. Burgers zijn steeds beter geinforrneerd en verwachten van overheidsinstellingen dat zij steeds meer informatie ter beschikking stellen. Deze informatie dient uiteraard via internet bereikbaar te zijn. Daarnaast onderkennen we ook mogelijkheden om programma’s op het terrein van gezondheidsbevordering interactief met doelgroepen op te zetten. Momenteel worden de volgende projecten in Eindhoven op het terrein van volksgezondheid ontwikkeld.
Facetbeleid De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg heeft recentelijk een nota opgesteld op het terrein van het facetbeleid. Deze nota draagt de titel ’Gezond zonder zorg’. Op grond van dit advies aan de Minister van Volksgezondheid mogen we verwachten dat er de komende jaren nieuwe beleidsimpulsen vanuit het rijk zullen komen om het facetbeleid nieuw leven in te blazen. De Gezondheidseffectscreening is een van de instrumenten die VROM heeft opgepakt om woningbouw in belaste stedelijke gebieden mogelijk te maken, de zogenaamde ’Stad en Milieu’ projecten. De GGD Eindhoven doet in dit kader mee met het Tongelre Zuidoost project.
Bijlage: Demografisch en epidemiologisch profiel Eindhoven. Doc.nr.notitie vernieuwend gezb.doc.
Demografisch en epidemiologisch profiel Eindhoven 1. Bevolking Qp 1 januari 2000 bestond de bevolking van Eindhoven uit 201.726 inwoners. In figuur 1 is de bevolking van Eindhoven weergegeven naar leeftijd en geslacht (bevolkingspiramide). ln dit figuur is tevens het verschil tussen het aantal mannen en vrouwen en de leeftijdsverdeling van de Nederlandse bevolking aangegeven. De verdeling van de Eindhovense bevolking verschilt in belangrijke mate met die van de Nederlandse bevolking in zijn geheel. Eindhoven kent relatief weinig jongeren onder de 20 jaar (met 42.240 is dat 7.025 minder dan op basis van de verdeling van de Nederlandse bevolking zou kunnen worden verwacht). Daarentegen heeft Eindhoven relatief vee! inwoners tussen de 20 en 30 jaar (6.951 boven verwachting). Dit geldt met name voor mannen (4.277 boven verwachting) en kan gedeeltelijk worden verklaard door de aanwezigheid van studenten van de Technische Universiteit en Hogeschool. De representanten van de bevolkingsexplosie van vlak na de tweede wereldoorlog (nu 45 tot 55-jarigen) zijn in Eindhoven minder sterk vertegenwoordigd dan landelijk. Het aantal inwoners dat is geboren tussen de eerste en tweede wereldoorlog (nu 60 tot 80-jarigen) is weer groter dan op basis van de landelijke cijfers mag worden verwacht. Bij de vrouwen is ook het aantal 80-plussers groter dan verwacht. In totaal telt Eindhoven 21.375 inwoners van 70 jaar of ouder (2.242 boven landelijke verwachting). De onevenredige verdeling van mannen (7.965) en vrouwen (13.410) in deze leeftijdscategorie is in Eindhoven sterker dan landelijk.
95 40.
Bevolking Eindhoven op 1 januari 2000
90 1 85
80 75
70 65ÃćâĆňâĂİ
60 -,’ 55
50 -’ X K
45 X
K5
40 35ÃćâĆňâĂİ
30 25ÃćâĆňâĂİ
20 ÃćâĆňâĂİ,
15
10 5
0ÃćâĆňâĂİ
-3.000 -2.500 -2.000 -1.500 -1.000 -500 0 500 1.000 1.500 2.000 Aantal mannen (-) en vrouwen (+)
De laatste bevolkingsprognose van de afdeling Bestuursinformatie en ondersteuning van de gemeente Eindhoven dateert van 1997. In deze prognose wordt de verwachting uitgesproken dat Eindhoven in 2015 ongeveer 204.250 inwoners telt. Verhoudingsgewijs is de bevolkingstoename het grootst in de leeftijdscategorie boven de 40 jaar (figuur 2). In 2000 was 45% van de Eindhovenaren 40 jaar of ouder, in 2015 zal het percentage 40-plussers toenemen tot 51% (Onderzoek 5 Statistiek,1997). Op basis van landelijke cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2000) kan worden afgeleidt dat het percentage 65-plussers in Eindhoven zal toenemen van 15% in 2000 tot 25% in 2040. Daarnaast verwacht het CBS een toename van niet westerse allochtonen in Nederland van 1,2 miljoen in 1998 tot 2 miljoen in 2015. Deze toename zal in Nederlandse steden aanzienlijk sterker zijn dan dit landelijk gemiddelde.
2. Gezondheidsproblemen en determinanten De levensverwachting bij geboorte in Nederland bedroeg in 1994 voor mannen 74.6 en voor vrouwen 80.3 jaar. Het aantal jaren dat in goede gezondheid wordt doorgebracht (gezonde levensverwachting) bedraagt gemiddeld 60 jaar. Voor mannen wordt dus ongeveer 15 jaar en voor vrouwen ongeveer 20 jaar in minder goede gezondheid doorgebracht (Volksgezondheid Toekomst Verkenning [VTV2], 1997). De tien belangrijkste doodsoorzaken in termen van verloren levensjaren zijn:
coronaire hartziekten
beroerte longkanker borstkanker CARA
verkeersongevallen dikke darm- en endeldarmkanker suicid e suikerziekte hartfalen Deze top 10 is verantwoordelijk voor 48’Yo van het totale aantal verloren levensjaren door alle doodsoorzaken tezamen. De belangrijkste doodsoorzaken voor Eindhoven staan weergegeven in tabel 1.
tabel 1. Sterfte in aantal overledenen per doodsoorzaak per jaar (Eindhoven gemiddeld over periode 1990-1995; zie ook bijlage 1) % van totale sterfte
Gerelateerd aan Nederland"
Aantal
% van totale sterfte
Gerelateerd aan Nederland’
Aantal
mannen en vrouwen
% van totale sterfte
37’Ya
+49’o
366
39%
-29o
734
389’a
319’o
p8%+"
232
25%
+1%
540
28%
175
9%
10%
+13%"
75
8%
5%
+23%""
37
49’o
235
25%
+7%++
945
1 7’Ya
+25%""
87
+69o""
1.934
399
21%
het percentage dat de (gestandaardiseerde) sterfte in Eindhoven hoger (+) of lager (-) ligt dan de Nederlandse sterfte.
"significant verschil met de Nederlandse sterfte.
Met betrekking tot de ongezonde levensverwachting wordt de ziekte-equivalent als maat gehanteerd. Met een ziekte-equivalent wordt het aantal levensjaren met ziekte, met een wegingsfactor voor de ernst van de ziekte, aangegeven. De ziekte-equivalent is in de VTV2 ingedeeld in categorieen.
Hoogste ziekte-equivalent: depressie angststoornissen afhankelijkheid van alcohol gezichtsstoornis sen gehoorstoornissen CARA Een na hoogste ziekte-equivalent:
suikerziekte dementie verstandelijk handicap coronaire hartziekten
beroerte contact-eczeem reumatoide artritis
artrose Er is met preventie in de laatste decennia veel gezondheidswinst geboekt. De nog te behalen gezondheidswinst door preventie is echter aanzienlijk. Geextrapoleerd van landelijke gegevens (VTV2, 1997) blijkt een flink deel van de Eindhovense sterfgevallen (totale sterfte in de periode 1990-1995 in Eindhoven gemiddeld 1.934 per jaar) te kunnen worden toegeschreven aan de risicofactoren roken (circa 333), hoge bloeddruk (circa 247), ongunstig cholesterolgehalte (circa 174), lichamelijke inactiviteit (circa 116), glucose-intolerantie (circa 102) en sterk overgewicht (circa 87). Het belang van preventie wordt daarnaast benadrukt door het feit dat belangrijke risicofactoren zich ten dele ongunstig lijken te ontwikkelen. Zo blijkt onderjongeren dat het aantal rokers toeneemt, het overmatig drankgebruik sterk stijgt en het seksueel risicogedrag toeneemt. Tevens is het softdrug gebruik onderjongeren sterk gestegen. Daarnaast is verontrustend dat het aantal volwassen rokers nauwelijks nog daalt, het aantal in vrije tijd lichamelijkinactieve mannen toeneemt (bedraagt momenteel ruim 30% onder de 20-59 jarigen) en 60-75 /o van de bevolking te weinig groenten en fruit eet en dit percentage eerder toe- dan afneemt. Ook het aantal personen met ernstig overgewicht (7/o mannen en 11/o vrouwen in 1994) stijgt. Bovendien is er sprake van een geringe stijging in het oorkomen van hoge bloeddruk en is de psychische belasting in de arbeidssituatie is toegenomen (VTV2, 1997).
Ziektecategorieen, trends en determinanten Onderstaand worden de belangrijkste ziektecategorien besproken. De beschrijving is gebaseerd op onderzoeksgegevens van de GGD Eindhoven, de Volksgezondheids Toekomst Verkenning 1997 en het beleidsplan van de GGD Eemland (1997). Voor zover bekend worden per item de actuele gegevens, trends en determinanten beschreven. 2. 1 Hart- en vaatziekten Over de periode 1985-1989 werd berekend dat de sterfte aan hart- en vaatziekten (HVZ) in Eindhoven 5o/o hoger was dan landelijk. Analyses over de periode 1990-1995 laten zien dat de sterfte aan HVZ in Eindhoven lager is dan in de periode 1985-1989 (respectievelijk van 3.91 naar 3.56 per 1000 mannen en van 3.65 naar 3.38 per 1000 vrouwen). Deze dalingin de HVZ-sterfte was in Eindhoven iets sterker dan landelijk. Het verschil in de landelijke sterfte aan HVZ en de HVZ-sterfte in Eindhoven loopt terug van So/o in 1985-1989 tot 2o/o in 19901995.
Hart- en vaatziekten vormen nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak. Zij zijn verantwoordelijk voor 38/o van de totale sterfte in Eindhoven, Gemiddeld zijn over de jaren 1990 t/m 1995 per jaar 734 Eindhovenaren overleden als gevolg van HVZ. Hart- en vaatziekten veroorzaken veel vroegtijdige ziekte, verloren kwaliteit van het leven (belemmeringen in het dagelijks leven) en vroegtijdige sterfte. Bij mannen in Eindhoven zorgen HVZ voor de meeste verloren levensjaren (gemiddeld 4300 per jaar). Bij vrouwen in Eindhoven zijn HVZ verantwoordelijk voor 2500 verloren levensjaren. De belangrijkste determinanten van HVZ zijn een verhoogd serum cholesterol gehalte, verhoogde bloeddruk en roken. Daarnaast spelen overgewicht, lichamelijke inactiviteit, sociaal economische status, psychosociale
factoren en alcohol een rol. Naar schatting kan ruim 40% van de sterfte aan coronaire hartziekten worden toegeschreven aan roken. De genoemde determinanten zijn voor een belangrijk deel te beÃŕnvloeden door programma’s voor gezondheidsbevordering. Hierdoor kan nog een aanzienlijke gezondheidswinst worden geboekt.
In de gezondheidspeiling 1989/1999 werd gevonden dat 38/o van de Eindhovenaren in de leeftijd van 15 t/m 74 jaar rookt. Het percentage rokers ligt bij de 15-34 jarigen nagenoeg gelijk voor mannen en vrouwen op 40’/o, bij de 35-54 jarigen rookt 42’/o van de vrouwen en 45’/o van de mannen, bij de 55-74 jarigen bedraagt het percentage rokers voor vrouwen en mannen respectievelijk 27’/o en 33’/o,
Figuur 2. Percentage rokers Eindhoven 45 40 35 30 25
e 20 o 15 10 5
0
15-34 jaar
35-54 jaar
55-74 jaar
leeftijdscategorie
Uit een onderzoek onder schoolgaandejeugd in klas twee en vier van het voortgezet onderwijs, blijkt dat veel jongeren er leefgewoonten op na houden die op termijn kunnen leiden tot hart- en vaatziekten. Zo wordt door 25% van de tweede klassers en 39’/o van de vierde klassers gerookt, wordt door 27’/o van de jongens en door 9/o van de meisjes uit de vierde klas minimaal 20 glazen alcohol per week gedronken en wordt door 15’/o van de jongens en 22o/o van de meisjes minder dan een keer per week gesport.
2.2 Kanker Kanker is, na hart- en vaatziekten, de belangrijkste doodsoorzaak (28o/o van totale sterfte). In 1990-1995 zijn in Eindhoven gemiddeld 308 mannen en 232 vrouwen overleden als gevolg van kwaadaardige aandoeningen. Zowel in de periode 1985-1989 (gestandaardiseerde kankersterfte: 2.84 per 1000 mannen en 2.12 per 1000 vrouwen) als in de periode 1990-1995 (2.96 per 1000 mannen en 2.12 per 1000 vrouwen) ligt de kankersterfte in Eindhoven So/o hoger dan landelijk. Ook kanker veroorzaakt veel vroegtijdige ziekte, verloren kwaliteit van leven (belemmeringen in het dagelijks leven) en vroegtijdige sterfte. Het aantal verloren levensjaren ten gevolge van kanker per jaar bij mannen bedraagt 4200. Bij vrouwen is het aantal verloren levensjaren door kanker groter dan het aantal verloren levensjaren ten gevolgen van HVZ, namelijk gemiddeld 3400 per jaar. Longkankeris de vorm van kanker met de hoogste sterfte bij mannen (35o/o van de totale kankersterfte bij mannen en 11o/o van de totale kankersterfte bij vrouwen). De incidentie en sterfte voor longkanker onder mannen zijn sinds het eind van de jaren tachtig gedaald. Dit is te verklaren door de daling van het roken onder mannen in de periode 1960-1990. Analoog vormt het stijgen van het roken onder vrouwen in de periode 19601975 de verklaring voor de toegenomen incidentie, prevalentie en sterfte aan longkanker bij vrouwen. Voor longkanker is roken de belangrijkste te beinvloeden determinant. Ruim 80/o van alle gevallen van longkanker kan worden toegeschreven aan het gebruik van tabak.
Bij vrouwen leidt borstkanker ror de hoogste kankersterfte (20’/o van de totale kankersterfte). De incidentie en prevalentie van borstkanker bij vrouwen is vanaf het begin van de jaren zestig gestegen. De sterfte aan borstkanker is vanaf circa 1970 gelijk gebleven. Baarmoederhalskanker vormt bij vrouwen ongeveer 2o/o van de totale sterfte aan kanker. Vroege opsporing (screening), zoals dat gebeurt met de bevolkingsonderzoeken, lijkt vooralsnog de beste vooruitzichten te bieden voor de bestrijding van borstkanker en baarmoederhalskanker. Ten aanzien van andere kankersoorten, zoals darmkanker en maagkanker, wordt het steeds waarschijnlijker geacht dat voedingsfactoren het optreden van deze kankers kunnen beinvloeden. Met name het eten van meer groente en fruit is hierbij van belang. De norm voor voldoende groenten en fruit bedraagt: dagelijks 200 gram groenten en dagelijks 2 stuks fruit (voorlichtingsbureau voor de voeding).
Uit een onderzoek naar leefgewoonten van middelbare scholieren in Eindhoven die onder zorg staan van JGZ (1996/1997), bleek dat meer dan 20’/o van de scholieren minder dan 4 dagen per week voldoende groente eet en bijna 40’/o van de jongeren minder dan 4 dagen per week voldoende fruit eet. In de gezondheidspeiling 1998/1999 werd gemeten dat 37 /o van de Eindhovenaren niet dagelijks groenten eet en dat 6’/o hooguit drie keer per week groenten eet. Het percentage Eindhovenaren dat niet dagelijks groenten eet is in de jongste leeftijdsgroep (15-19 jarigen) met 65 /a het hoogst (zie figuur 3). In de leeftijdscategorie 2034jaar is dit nog 45 /o. Vanaf 35)aar ligt het percentage Eindhovenaren dat niet dageli)ks groenten eet onder de 35/a. Zes van de tien Eindhovenaren eet niet dagelijks fruit: bijna eenderde eet maximaal drie keer per week fruit. In de jongste leeftijdscategorieen ligt het percentage mensen dat niet dagelijks fruit eet hoger dan in de oudere leeftijdscategorieen (zie figuur 4).
Figuur 3. Perc.Eindhovenaren dat niet dagelijks en 0-3 dagen/week groenten eet 70
60 50
40 30
20 10
Ch "vW W W Ch W Ch
04O4O4O4H4O
Figuur 4. Perc. Eindhovenaren dat niet dagelijks en 0-3 dagen/week fruit eet 80 70
60 50 40 30 20 10
0
Ch W Ch W Ch W Ch Ch leeftijdscategorie
uD
2.3 Ziekten van de ademhalingsorganen Ziekten van de ademhalingsorganen zijn verantwoordelijk voor 9/o van de sterfte in Eindhoven. CARA is de ziekte van de ademhalingsorganen die het meest frequent tot de dood leidt (5.5 /o van de totale sterfte). Gemiddeld zijn in 1990-1995 per jaar 100 mannen en 75 vrouwen overleden ten gevolge ademhalingsziekten, waarvan respectievelijk 69 en 37 als gevolg van CARA. In Eindhoven was de sterfte door ziekten van de ademhalingsorganen in periode 1990-1995 bij mannen 13’/o en bij vrouwen 8’/o hoger dan landelijk. In de periode 1985-1989 was de sterfte door ziekte aan de ademhalingsorganen bij mannen gelijk aan het landelijke beeld en bij vrouwen lager dan landelijk. In 19901995 is de sterfte aan CARA met 0.67 per 1000 mannen en 0.34 per 1000 vrouwen ongeveer twee keer zo hoog als in de periode 1985-1989. Bij mannen veroorzaakt CARA gemiddeld 893 verloren levensjaren per jaar, bij vrouwen 453. Dat is beduidend minder dan bij hart- en vaatziekten en kanker, omdat CARA pas op oudere leeftijd een relatief belangrijke doodsoorzaak wordt. CARA is echter een chronische aandoening die ook op jonge leeftijd vaak voorkomt en veel vroegtijdige ziekte en verloren kwaliteit van leven veroorzaakt. Het is een van de meest voorkomende ziekten in Nederland. In de gezondheidspeiling 1998/1999 gaf 7’/o van de Eindhovenaren aan CARA te hebben. Roken is de belangrijkste exogene determinant voor het ontwikkelen van CARA. Geschat wordt dat bijna 80’/o van de sterfte ten gevolge van CARA kan worden toegeschreven aan roken, Ook luchtverontreiniging speelt een belangrijke rol, In woningen spelen passief roken en NO, een rol (binnenmilieu). Luchtverontreiniging op de werkplek leidt tot blootstelling aan stof, gassen of dampen en kan CARA veroorzaken.
2.4 Infectieziekten Tegenwoordig zijn de meeste infectieziekten in Nederland geen groot volksgezondheidsprobleem meer. Dit is onder andere te danken aan preventieveinterventiesin de vorm van vaccinaties en aan relatief goede hygienische omstandigheden. De sterfte aan infectieziekten in Eindhoven is dan ook relatief gering. Gemiddeld zijn over de jaren 1990-1995 per jaar 10 mannen en 7 vrouwen overleden ten gevolge van infectieziekten. infectieziekten veroorzaken in Eindhoven gemiddeld 117 verloren levensjaren bij mannen en 94 bij vrouwen. Sexueel overdraagbare aandoeningen (SOA) komen relatief vaak voor. In de regio Zuidoost-Brabant zijn in de periode 1994-1996 gemiddeld 150 gevallen van SOA per jaar geregistreerd. SOA’s kunnen leiden tot blijvende schade aan de gezondheid. In de periode 1990 tot 1993 kreeg de GGD Eindhoven gemiddeld 133 meldingen van aangifteplichtjge infectieziekten per jaar. Veel behandelende artsen verzuimen echter bepaalde infectieziekten te melden. Het bezoekersaantal van de afdeling TBC steeg van 4491 in 1986 tot 10623 in 1993. Het aantal nieuw gemeide tuberculoseparienten steeg in dezelfde periode van 28 naar 65. Landelijk is een stijging van de tuberculose-incidentie zichtbaar sinds 1987. De tuberculose sterfte is echter gelijk is gebleven.
Infectieziekten blijven een groot potentieel volksgezondheidsprobleem, reden waarom de aandacht niet mag verslappen. Infectieziekten kunnen in een groot aantal gevallen worden voorkomen door preventieve maatregelen. SOA’s (waaronder AIDS) kunnen grotendeels worden voorkomen door veilig vrijgedrag. Uit onderzoek van de GGD onder jongeren (tweede en vierde klas voortgezet onderwijs) blijkt dat 25’/o van de jongeren met ervaring met geslachtsgemeenschap wel eens zonder condoom heeft gevreeen. Het gebruik van de pil, het lastig vinden en het vertrouwen in de ander zijn voor veel jongeren reden om niet met een condoom te vrijen. TBC, hepatitis A en B en hun gevolgen kunnen grotendeels worden voorkomen door vaccinatie van risjcogroepen. Difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof, rode hond en meningitis kunnen (grotendeels) worden voorkomen door vaccinatie van alle kinderen. Het handhaven van een goede hygiene is voor het voorkomen van veel infectjeziekten van groot belang. De verspreiding van diverse infectieziekten kan worden beperkt door een effectieve bron- en contactopsporing rond gesignaleerde gevallen.
2.5 Ongevallen Verkeers-, bedrijfs- en prive-ongevallen en ongevallen tijdens medische behandeling zijn verantwoordelijk voor circa 3 /o van de totale sterfte in Eindhoven. In de periode 1993-1994 zijn in Eindhoven per jaar gemiddeld 30 mannen en 23 vrouwen overleden als gevolg van een ongeval. Bij mannen in Eindhoven veroorzaken ongevallen gemiddeld 1020 verloren levensjaren. Bij vrouwen bedraagt het gemiddeld aantal verloren levensjaren 410 per jaar. Ongevallen leiden tot relatief veel verloren levensjaren. Dit komt omdat met name verkeersongevallen veel voorkomen opjonge leeftijd, waardoor het veel vroegtijdige sterfte veroorzaakt. Verder geven ongevallen met name aanleiding tot blijvende beperkingen van functies van het bewegingsapparaat en dus tot vroegtijdige ziekte en verlies van kwaliteit van leven, Landelijk blijkt het aantal slachtoffers van ongevallen met snorfietsen sterk gestegen. De stijging van het aantal sterfgevallen en ziekenhuisopnamen onder motorfietsers, in de periode 1985-1994, heeft zich vanaf 1994 gestabiliseerd. Uit recent onderzoek blijkt dat jaarlijks 1 op de 5 Nederlanders slachtoffer is van een ongeval waarbij medische behandeling noodzakelijk is. Van deze ongevallen vormen ongevallen in en om het huis de grootste groep, gevolgd door sportblessures, verkeersongevallen en bedrijfsongevallen. In de gezondheidspeiling 1998/1999
gaf 13o/o van de respondenten aan klachten te ondervinden als gevolg van een ongeval (ongelukin huls/op school/werk 396, sportongeval 696, verkeersongeval 296). Alcoholgebruik is een belangrijke determinant voor verschillende subgroepen van ongevallen. In Nederland is ongeveer 15o/o van de verkeersongevallen met dodelijk afloop sprake van alcoholgebruik. Verder zijn er aanwijzingen dat ook medicijngebruik (kalmeringsmiddelen) een rol speelt bij ongevallen. Omgevingsfactoren (bijvoorbeeld de verkeersinfrastructuur, het ontwerp en onderhoud van woningen en scholen, arbeidsomstandigheden) en leefstijlfactoren, zoals gedrag in het verkeer en tijdens het sporten, zijn eveneens van belang.
2,6 Psychosociale problematiek het aantal personen dat contact heeft met een instelling in de geestelijke gezondheidszorg is in de laatste decennia sterk toegenomen. Het absoluut aantal opnamen/nieuwe inschrijvingen in intramurale, semi-murale en extramurale instellingen is in de periode 1986-1994 met respectievelijk circa 30’/o, bijna 100/o en 40’/o gegroeid. Veruit de meeste patienten worden echter nog ambulant behandeld. De belangrijkste verklaring voor de toenemende vraag naar geesteljike hulpverlening zijn waarschijnlijk de toegenomen bewustwording in de algemene bevolking van het bestaan van psychische stoornissen en het besef bij de algemene bevolking en bij medici dat psychische stoornissen behandelbaar zijn. Tevens zouden huisartsen psychische stoornissen
beter herkennen (VTV2, 1997). Bij psychosociale problematiek gaat het om subjectieve beleving van zich niet welbevinden en slecht sociaal functioneren. Als men besluit hulp te zoeken gaat het vaak niet om nieuwe, maar om reeds lang bestaande problematiek, zoals mishandeling, seksueel misbruik, werkstress, relatieproblemen, depressieve klachten, psychische problemen bij levensbedreigende ziekten en problematiek van (tweede generatie) migranten. In de gezondheidspeiling 1998/1999 werd door 896 van de Eindhovenaren aangegeven in het jaar voorafgaande aan het onderzoek, last te hebben gehad van overspannenheid en 996 geeft aan in hetjaar voorafgaande aan het onderzoek geleden te hebben aan depressiviteit. Onderzoek bij ouderen (65-79 jaar) in Eindhoven toonde aan dat 1 op de 10 mannen en 1 op de 4 vrouwen in deze leeftijdscategorie een hoge score heeft op een depressievragenlijst, Recent is door de WHO de verwachting uitgesproken dat depressiviteit op termijn de belangrijkste aandoening zal zijn.
Uit gegevens van de GMD (1991) blijkt in Nederland bij ongeveer 28’/o van het aantal arbeidsongeschikten de diagnose psychische stoornissen is gesteld. Na ziekten van het bewegingsapparaat is dit de belangrijkste oorzaak van arbeidsongeschiktheid. De prevalentie van psychosociale problemen neemt af met de leeftijd. Bij jongeren komt de meest ernstige psychosociale problematiek voor. Uit onderzoek bij tweede en vierde klas middelbare scholieren bleek dat 20’/o kampte met problemen die hen heel erg bezig hield; 9/o van de scholieren voelde zich vaak ongelukkig. Uit JGZ-registraties komt naar voren dat in schooljaar 1999-2000 bijna een kwart van alle spreekuurbezoeken op het voortgezet onderwijs betrekking heeft op psychosociale problematiek. Dit percentage is hoger dan in de voorafgaande jaren.
Zelfdoding is een van de belangrijkste doodsoorzaken bij jongeren en zorgt daarom voor veel verloren levensjaren. Gemiddeld zijn in de periode 1990-1995 in Eindhoven per jaar 20 mannen en 10 vrouwen overleden door suicide. Bij mannen leidt suicide tot gemiddeld 750 verloren levensjaren per jaar. Bij vrouwen gaat het om gemiddeld 310 verloren levensjaren. Preventie van psychosocia/e problemen is geen eenvoudige zaak. Mogelijkheden lijken te bestaan rond eenzaamheidsbestrijding bij ouderen en het bevorderen van sociale vaardigheden en weerbaarheid bij jongeren. Daarnaast is vroege onderkenning en signalering van psychosociale problemen en hun oorzaken bij met name kinderen van belang. Hiertoe wordt door JGZ sinds een aantal jaar een korte indicatieve vragenlijst voor psychosociale problematiek gebruikt. In de gezondheidspeiling 1999/2000 is een eenzaamheidsvragenlijst opgenomen. Totaal 3/o van de Eindhovenaren in de leeftijd van 15 t/m 74 jaar scoorde in de categorie ’zeer eenzaam’ en 6/o in de categorie ’eenzaam’. Het percentage ’(zeer)eenzamen’ is, naar verwachting, het hoogst bij de gescheiden (24o/o) en verweduwde (14o/o) Eindhovenaren. Uit landelijke registraties blijkt (in de huisartsenpraktijk) de incidentie en prevalentie van dementie sinds 1981 toegenomen. Het aantal opnamen van patienten met dementie in verpleeghuizen is in de periode 1985-1995 ongeveer verdubbeld. Van de in VTV bestudeerde (groepen van) ziekten en aandoeningen dragen de psychische aandoeningen voor bijna 40o/o van her totaal bij aan de ongezondejaren. Het gaat hierbij om depressie, angststoornissen, afhankelijkheid van alcohol, dementie en verstandelijke handicap.
2.2’ Verslavingsziekten Het gebruik van alcohol, drugs of tabak en het zich overgeven aan verslavende gedragingen zoals gokken, brengen een scala van problemen met zich mee, dat niet beperkt is tot het domein van de gezondheidszorg. De verslaving zelf is slechts een van de problemen van verslavende middelen. Andere problemen, die niet het gevolg hoeven te zijn van een verslaving van het slachtoffer, zijn bijvoorbeeld verkeersongelukken die drinkers veroorzaken en overlast en criminaliteit die samenhangen met het gebruik van illegale drugs en gokken. Uit de gezondheidspeiling 1998/1999 blijkt dat 18% van de Eindhovenaren minimaal een keer per week 6 glazen alcohol drinkt. Er is een groot verschil tussen mannen en vrouwen in het percentage Eindhovenaren dat wekelijks 6 glazen drinkt: bij mannen is dat bij 27% en bij vrouwen 8%. In de jongere leeftijdscategorieen (vooral bij de 20-24 jarigen) wordt door een groter percentage veel gedronken dan bij in de oudere leeftijdcategorieen (fig uur 5).
Figuur 5. Perc.Eindhovenaren dat minimaal 1 keer/week 6 glazen alcohol drinkt 50 45
40 35
30
g 25 20 15
10 5
0
Ch W Ch
Ch
O 4 O 4 Z>
’p ’p
O
ie
Door jongeren in Eindhoven wordt al vanaf jonge leeftijd geexperimenteerd met het gebruik van verslavende middelen. Van de tweede en vierde klassers van het voortgezet onderwijs heeft 32!o wel eens hasj/marihuana gebruikt en 12%o heeft wel eens XTC gebruikt. Voor de hard-drugs cocaÃŕne, speed, LSD en heroÃŕne is het ’ooit gebruik’ respectievelijk: 9%%uo, 8 /o, 3 /o en l%%uo.
Verder blijkt dat in de vier weken voorafgaande aan het onderzoek door 13% van de leerlingen op een gokkast gespeeld werd, door 15/o werd gekaart om geld en door 7% werd krasloten gekocht. Overmatig alcoholgebruik komt voornamelijk voor in de vierde klas; 9/o van de meisjes en 27% van de jongens drinkt minimaal 20 glazen alcohol per week. Roken blij ft onderj ongeren echter de meest voorkomende verslavende gewoonte met mogelijke gevolgen voor de gezondheid; 35% van de leerlingen rookt en 21% doet dat dagelijks. In de gezondheidspeiling 1998/1999 werd eveneens gevraagd naar het gebruik van drugs. Totaal 7% van de respondenten had in het jaar voorafgaande aan het onderzoek drugs gebruikt. Het percentage drugsgebruikers is het hoogst in de jongste leeftijdscategorieen. In figuur 6 wordt het percentage Eindhovenaren dat ’ooit’ cannabis en het percentage dat ’het afgelopen jaar’ cannabis gebruikte weergegeven. Drie procent van de Eindhovenaren had in de 7 dagen voorafgaande aan de gezondheidspeiling op een gokkast gespeeld. Het percentage gokkastbespelers is het hoogst bij de 20-24 jarigen (8%). In VTV2 (1997) wordt beschreven dat in de loop van de periode 1988-1995 het aantal en het aandeel mannen
dat in verband met alcohol problematiek een beroep op de zorg doet te zijn afgenomen, terwijl dat voor vrouwen is toegenomen. Voor drugsverslaving geldt dat het aantal opnamen in de algemene psychiatrische ziekenhuizen en verslavingsklinieken sinds eind jaren tachtig is verdubbeld. In de ambulante verslavingszorg nam het aantal clienten met drugsproblemen in die periode toe met bijna de helft, Sij de ambulante zorg overtreft sinds enige jaren het aantal drugsclienten het aantal alcoholclienten.
Figuur 6. Perc.Eindhovenaren dat ooit en het afgelopen jaar cannabis gebruikte 40 35
30 25
o 20 15
10
Ch W Ch W Âńh
O4040
Ch
O4O40 UD
2.B Lichameljike beperkingen en handicaps Hierbij gaat het om langdurige gevolgen van ziekten of ongevallen. Het blijkt dat de belangrijkste lichamelijke beperking bij mannen tot uiting komt in het uithoudingsvermogen en wordt veroorzaakt door stoornissen in de hart- en of longfunctie. Vrouwen ondervinden de belangrijkste beperking in het zich verplaatsen, veroorzaakt door evenwichtsstoornissen of toevallen. Bij vrouwen leiden stoornissen in benen, voeten, heupen en rug tot beperkingen bij lopen, staan of zitten. Geschat wordt dat in Eindhoven 20.000 personen gehandicapt zijn. Onder gehandicapt wordt verstaan dat een persoon bij een of meer activiteiten ernstige of zeer ernstige beperkingen ondervindt. Van mannen van 65 en ouder is in Eindhoven naar schatting 329o gehandicapt, van de vrouwen van 65 jaar of ouder 45/o. Gezien de vergrijzing van de bevolking is er een toename in de prevalentie van lichamelij ke beperkingen en handicaps te verwachten. In de gezondheidspeiling 1998/1999 wordt door 61’ van de Eindhovenaren minimaal een chronische klacht gerapporteerd. Van deze groep geeft 37’/o aan ten gevolge hiervan te worden belemmerd in het gezinsleven. Respectievelijk 45/o en 43’/o geeft aan door een of meer aandoeningen belemmerd te worden in zijn/haar werk en vrije tijd.
Voor primaire preventie liggen de aangrijpingspunten bij de onderliggen de stoornissen zoals hierboven vermeld. Bij bevordering van de kwaliteit van leven van mensen met beperkingen en handicaps gaat het bijvoorbeeld om beschikbaarheid van passende arbeid, adequate hulpmiddelen en voorzieningen, maar ook om fysieke en sociale toegankelijkheid van de samenleving en welzijnsbeleid.
2.g Chronische ziekten In Nederland is een verschuiving in prevalentie waarneembaar van acute ziekten naar chronische ziekten (bijvoorbeeld ziekten van het bewegingsstelsel en bindweefsel, diabetes, maar ook hart- en vaatziekten, CARA, lichamelijke beperkingen en handicaps). De kans op het ontwikkelen van een chronische ziekte neemt toe met de leeftijd. Door vergrijzing van de bevolking zal het aantal personen met een chronische ziekte de komende jaren waarschijnlijk stijgen. Geschat wordt dat het aantal personen met ziekten en aandoeningen, speciaalde langdurige ziekten die vooral op oudere leeftijd voorkomen,in 2010 met 2$ tot 40% zal zijn gestegen. Van veel chronische ziekten is de etiologie nog onbekend, waardoor de mogelijkheden voor primaire preventie beperkt zijn. 5ecundaire preventie (opsporen van ziekten voordat de patient’zich van zijn/haar ziekte bewust is, gevolgd door adequate behandeling) en tertiaire preventie (voorkomen dat reeds gediagnostiseerde ziekten tot invaliditeit leiden) zijn soms wel mogelijk en kunnen bijdragen aan verbetering van kwaliteit van leven. Naast de psychische aandoeningen dragen de chronische lichamelijke aandoeningen voor circa 40% bij aan de ongezondejaren. Het gaat hierbij om zintuigstoornissen (gezicht en gehoor), CARA, suikerziekte, hart- en vaatziekten en aandoeningen van het bewegingsapparaat (artrose en reumatoide artritis). Tabel 2 geeft een overzicht van de in de gezondheidspeiling 1998/’1999 gerapporteerde aandoeningen.
Tabel 2. Aandoeningen in jaar voorafgaande aan de gezondheidspeiling 1998/1999. Chronische klachten Astma/bronchitis Hartkwaal
Hoge bloeddruk Kanker
Overspannenheid Depressiviteit Migraine
5ala
(gevolgen) Beroerte Suikerziekte
2o%%d
Rugaandoening Gewrichtsslijtage Gewrichtsontsteking Nek- en schouderklachten Chronische huldzlekten Allergie Slecht gehoor Letsel ongeluk huis/school/werk Letsel sportongeval Letsel verkeersongeval Anders
1 ’/a
12o/o
8a/
1 o/o
3a/o
9o ’ 10o/
9’/o
6’/o
11o/
9’/o
14o/o
24a/o
/o
3o/o
6a/o[ 8’/o
2’/o
19’/
8’/o
7%
12o/o
10o/
Geen enkele aandoening 3 of meer aandoeningen
3. Gezondheidsverschillen Een van de punten uit de kernboodschap van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997 luidt: Er zijn aanzienlijke gezondheidsverschillen in Nederland. Die verschillen zijn het omvangrijkst naar sociaal-economische status (SE5; gemeten naar opleiding, inkomen en beroepsstatus). Personen met een lage opleiding leven gemiddeld 3,5 jaar korter en brengen bijna 12 jaar minder door in goede gezondheid dan hoger opgeleiden. De gezondheidsverschillen naar SES nemen niet af in de tijd. Qp sommige punten zijn ze zelfs toegenomen. Gezondheidsachterstand beperkt zich echter niet tot SES. Waakzaamheid voor een toename in de omvang van gezondheidsverschillen is geboden. Gezondheidsachterstand is behalve naar SES ook aanwezig bij ouderen, arbeidsongeschikten, werklozen, alleenwonenden, ongehuwden, allochtonen en dak- en thuislozenlin bepaalde wijken van grote stedenis er een sterke concentratie van groepen met achterstandin gezondheid. De omvang van de meeste bevolkingsgroepen die nu een gezondheidsachterstand hebben, zal naar verwachting tot 2015 sneller toenemen dan die van de algemene bevolking (+8% groei). Dit geldt voor allochtonen (+85%), gescheidenen (+50’/o), ouderen vanaf 65 jaar (+43o/o) en alleenwonenden (+36/o). Gunstig is de verwachte afname van de groep laag opgeleiden (-33/o). Daartegenover staat, op basis van de huidige tendens, een reele mogelijkheid op een toename in inkomensverschillen in de komende 10-25 jaar, met als gevolg vergroting van de achterstand van sociaal-economisch zwakke groepen. Onduidelijk is echter in hoeverre de gezondheidstoestand van deze bevolkingsgroepen zich in de toekomst zal wijzigen. Oorzaken van deze achterstand in gezondheid liggen deels in een verhoogd voorkomen van risicofactoren. Bij personen met een lage 5ES gaat het om leefstijlfactoren (meer roken, meer overmatig alcoholgebruik, minder consumptie van groenten en fruit, minder sportbeoefening). Deels hiermee samenhangend komt hoge bloeddruk, te hoog cholesterolgehalte en overgewicht frequenter voor. Tevens bestaat bij deze personen meer psychosociale stress. Daarnaast zijn de woon- en werkomstandigheden op onderdelen ongunstiger. Dat geldt ook voor de toegankelijkheid van zorg en preventie.
Verschillen in gezondheid en leefstijlfactoren kunnen ook geillustreerd worden met behulp van Eindhovense gegevens. Indien wordt gekeken naar de impulsbuurten die in het kader van het grote stedenbeleid worden onderscheiden worden grote verschillen gevonden in gezondheid, leefgewoonten en levensomstandigheden (tabel 3 t/m 5). Enerzijds duiden de gevonden verschillen op het belang van specifieke, buurtgerichte preventieve activiteiten, zoals ln het kader van het wijkgezondheidswerk plaatsvinden. Anderzijds ondersteunen de onderstaande gegevens de keuze voor de geselecteerde impulsbuurten, te weten:
Tivoli Kruid enbuurt
Lakerlopen Doorn akkers-west Doorn akkers-oost
Hemelrijken ’t Groenewoud Genderdal Bennekel-oost Bennekel-west/Gagelbosch
Tabel 3. Gezondheid voor Eindhovenaren die al dan niet in de impulsbuurten woonachtig zijn
gezondheidindicator
geen impulsbuurt
eigen oordeel gezondheid (% minder dan goed)
25’/o
Geen chronische gezondheidsklacht
40o/o
3 of meer chronische gezondheidsklacht
14o/o
Tabel 4. Leefgewoonten voor Eindhovenaren die al dan niet in de impulsbuurten woonachtig zijn
leefgewoonten (zeer) excessief alcoholgebruik
wel impulsbuurt
go/o
8%
37’/o
459o
niet sporten
50o/o
62o/o
(ernstig) overgewicht
38%
429o
Laatste 7 dagen op gokkast gespeeld
3o/o
4o/o
7o/o
9%
Niet dagelijks groenten
369o
43%
Niet dagelijks fruit
32o/o
35%
Minder dan 2 keer/dag tanden poetsen
34o/o
41o/o
Laatste jaar drugs gebruikt
Tabel 5
geen impulsbuurt
rokers
Gezondheidbeinvloedende factoren voor E indhovenaren die al d an niet in de impulsbuurten woonachtig zijn Gezondheidsbeinvloedende factoren
Geen impulsbuurt
wel impulsbuurt
Gemiddeld rapportcijfer woning
7,7
Gemiddeld rapportcijfer buurt
7,3
5,8
Minimaal 1 stankklacht
12o/o
12%
Minimaal 1 lawaaiklacht
30o/o
37%
6o/o
9%
3 of meer ervaren problemen
23o/o
28o/
Voelt zich matig tot zeer slecht op werk
10o/o
12%
6o/o
10o/o
3 of meer stressfull live events
Grote moeite met rondkomen
6,6
3.3 Conclusie Concluderend kan worden gesteld dat: Hoewel de sterfte aan hart- en vaatziekten afneemt, hart- en vaatziekten veruit de belangrijkste doodsoorzaak blijven. Door het beinvloeden van risicofactoren (preventieprogramma’s) kan op de incidentie, prevalentie en sterfte aan hart- en vaatziekten veel invloed worden uitgeoefend; Tweederde van de totale sterfte kan worden toegeschreven aan kanker en hart- en vaatziekten. Rookpreventie, vroege opsporing en het bevorderen van groente- en fruitconsumptie zijn vooralsnog de belangrijkste aangrijpingspunten in de preventie van kanker. De vergrijzing van de be olking zal een sterke toename van het aantal chronische gezondheidsklachten tot gevolg hebben. Dit trend geldt voor Eindhoven in sterkere mate dan landelijk. Er is een toenemende prevalentie van psychosociale problematiek en ten gevolge daarvan ene toenemende vraag naar psychosociale hulpverlening; Er bestaan ook in Eindhoven aanzienlijke gezondheidsverschillen binnen de bevolking. Oorzaken van gezondheidsverschillen liggen deels in een verhoogd voorkomen van risicofactoren. De in het kader van het grote steden beleid geselecteerde impulsbuurten, geven een goede geografische identificatie van gezondheidsachterstand. Er is nog een aanzienlijke gezondheidswinst te behalen door preventie. De belangrijkste items zijn/blijven: roken, hoge bloeddruk, ongunstig cholesterolgehalte, lichamelijke inactiviteit, ongezonde voedingsgewoonten en sterk overgewicht. Er zijn een aantal verontrustende trends te constateren in risicofactoren: het aantal jonge rokers neemt toe en het aantal volwassen rokers daalt nog nauwelijks; het aantal in vrije tijd lichamelijk inactieve mannen neemt toe; het merendeel van de bevolking eet te weinig groenten en fruit; het aantal personen met ernstig overgewicht neemt toe; het softdrug gebruik onder jongeren is sterk gestegen; het excessief alcoholgebruik door jongeren (vooral jongens) neemt toe; seksueel risicogedrag neemt toe; er is een geringe stijging in het voorkomen van hoge bloeddruk; de psychische belasting in de arbeidssituatie is toegenomen.
Absolute sterfte (I)
Brutosterfte (2)
Vrouwen
Mannen lsrhemische hartziekten
998
Mannen
700 538
CMF (3)
Vrouwen
160
82
699
69
108
2 197
356
645
157
103
24
x
42
Prostaat
188
703
I
269
122
120
St
43 x
Ovarium
82
Cervix
x 35
Corpus uten en uterus
Maagkanker Lymfatisch en bloedvormend weefsel Kaiiker ((oraal)
Vrouwen
92 - 104
83-96 82 97 100 116 94- 102
31
12
105 - 145
90
90 89
84 - 97
125
101
81
83 118 67 - 96
126
118
91 - 161 83 - 154
93
102
x
x
94
x
109
x 73-114 66-155
66
10
106
123
120
20
18
103
1382
296
212
221
67
34
449
97
413
597
Infectieuze en parasitaire ziekten Ziekten bloedlbloedbereidende organen immunologische stoornissen
57
17
25
16
222
74
12
98
13
266
27
60 140
95- 106
111 134 104- 122
119 156 98- 118
100
32
122
15
85 97
18
12
68
96 13
75 122 89 - 127
103- 113
108
34
26 18
72 - 144
86 - 126
85 121
101 138
84 64 - 110
113
20
208
82
166
78
98 108
108 122 1 13
87
124
82 ÃćâĆňâĂİ 104
88- 117
108
1845
CARA
5pieren, beenderen en bindweefsel Unnewegen en geslachtsorganen Zwangerschap, bevagmg
Mannen
101 118
98
110
24
z(deinhalingsaarrdoeningen (ruraal)
Endocnene, voedings en stofwissehngsziekten Psychische stoornissen Zenuwstelsel en zintuigen Spijsverteringsaandoemngen Huid en onderhuidsbmdweefsel
18
959o BI (4)
Vrouwen
105 108 95 . 115 104 98 100 - 108
Mannen
107
113
426
2205
Longkanker Borstkanker Colonkanker Rectumkanker
Acuut rnyocardin(arct
Cerebrovasculaire aandoeningen Hart- en vaarzlek(en ((oraal)
’22
101
132
95 114 75
69 157 82-118 94 149 66 103 82 111 18 - 119
58 110 31 92 87 114 11’I 150 76 - 114
100-128 46- 104
121
52 - 140
91 - 152
108
73 - 115
90 - 126
196 x
72 39-105
0- 468
Aangeboren afwilkingen Symptomen en onvolledig ziektebeeld
23
24
49 116
31 113 64 150
312
306
51
48
139
135
123- 154
120 - 151
Zelfmoord
119
61
20
10
148
147
122 175 110 184
Verkeersongevagen Ulnvendlge oorzaken (totaal)
88
36
15
122
128
Per inatale aandoeningen
Totaal Eindhoven
72
83
3D2
220
51
5933
5668
10f3
971
107
97 148 86 170
123
125 109 - 137 109- 142
107
104
104-110 101-107