Gezondheidsmonitor
2010
Gemeente Den Haag Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn Productgroep Epidemiologie, Maatschappelijke zorg & Gezondheidsbevordering Afdeling Epidemiologie
Den Haag, 8 januari 2010
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave Inleiding
5
Hoofdstuk 1 De bevolking van Den Haag
7
1.1 1.2 1.3 1.4
Haagse bevolking naar leeftijd en geslacht Haagse bevolking naar etnische achtergrond en leeftijd Opleiding Wijken naar achterstandscore
7 8 10 11
Hoofdstuk 2 Lichamelijke gezondheid
13
2.1 2.2 2.3 2.4
13 14 18 18 19 21 24 24 26
Ervaren gezondheid Zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen Infectieziekten 2.3.1 Tuberculose 2.3.2 Hiv / Aids 2.3.3 Overige Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (Soa) 2.3.4 Kinkhoest 2.3.5 Mazelen Vitamine D-tekort
Hoofdstuk 3 Geestelijke gezondheid
27
3.1 3.2 3.3 3.4
27 29 31 32 32 33
Psychiatrische zorgverlening in Den Haag Psychiatrische zorgverlening in relatie tot sociaal-economische status Risico op angst of depressie onder de Haagse bevolking Suïcidaal gedrag 3.4.1 Parasuïcide 3.4.2 Suïcide
Hoofdstuk 4 Levensverwachting en sterfte
35
4.1 4.2 4.3 4.4
35 36 38 39
Levensverwachting Perinatale sterfte Sterfte naar etniciteit Sterfte en sociaal-economische status
Hoofdstuk 5 Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
41
5.1 5.2 5.3 5.4
41 44 44 45 45 46 48
Zorggebruik Zorgaanbod 5.2.1 Huisartsen 5.2.2 Fysiotherapeuten 5.2.3 Verloskundigen Mantelzorg Bevolkingsonderzoeken borstkanker en baarmoederhalskanker
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
3
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 6 Leefstijl
53
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
53 55 56 58 58 60 62 62 64 67 69 69
Lichamelijke activiteit: Bewegen Lichamelijke activiteit: Sport Voeding Overgewicht 6.4.1 Overgewicht bij volwassen 6.4.2 Overgewicht bij jeugd Genotmiddelengebruik en verslaving 6.5.1 Roken 6.5.2 Alcohol 6.5.3 Cannabis 6.5.4 Harddrugs 6.5.5 Gokken
Hoofdstuk 7 Leefomgeving
71
7.1 7.2 7.3
71 71 73 73 74
Luchtkwaliteit Geluid Binnenmilieu 7.3.1 Binnenmilieu in woningen 7.3.2 Binnenmilieu op scholen
Hoofdstuk 8 Jeugd
75
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9
75 76 77 78 81 82 84 85 86
Jeugdgezondheidszorg (JGZ) Vangnet en Traceerteam Borstvoeding Vaccinatie Gebitstoestand Kindermishandeling Psychosociale problematiek Seksualiteit Opvoedingsproblematiek en opvoedingsondersteuning
Hoofdstuk 9 Ouderen
89
9.1 9.2
89 90
Eenzaamheid Ouderenmishandeling
Hoofdstuk 10 Bijzondere aandachtsgroepen 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5
4
Inleiding
Zorgwekkende zorgmijders en hygiënische probleemsituaties Dak- en thuislozen Prostitutie Slachtoffers huiselijk geweld Mensen met een beperking
Voor u ligt de vierde Haagse Gezondheidsmonitor. De Haagse Gezondheidsmonitor verschijnt eens in de vier jaar en bundelt traditiegetrouw de huidige kennis van de gezondheid van de inwoners van Den Haag. Zo vindt u in de Gezondheidsmonitor onder meer informatie over de lichamelijke en psychosociale gezondheid van Hagenaars, informatie over leefstijl, informatie over zorggebruik en zorgaanbod en gezondheidsinformatie over een aantal specifieke aandachtsgroepen. Net als in eerdere edities is zo veel mogelijk de vergelijking getrokken met de andere grote steden en met de landelijke situatie. Vergelijking met Amsterdam, Rotterdam en Utrecht lukt nu veel beter dan in het verleden omdat de vier grote steden in het voorjaar van 2008 tegelijkertijd een gezamenlijke gezondheidsenquête hebben gehouden. Deze unieke samenwerking heeft geleid tot uniforme, vergelijkbare gegevens over tal van gezondheidsonderwerpen, waaronder onderwerpen waarover niet eerder Haagse informatie beschikbaar was. Bovendien kan op basis van deze gegevens voor het eerst een vergelijking worden gemaakt tussen Haagse wijken met achterstand en wijken zonder achterstand.
De bevindingen in deze
Gezondheidsmonitor laten
Centraal thema in de Nota Volksgezondheid 2007-2011, ‘Natuurlijk: gezond!’ is, net zien dat gerichte acties om als in eerdere Haagse nota’s Volkgezondheid, het terugdringen van sociaal- ecosociaal-economische gezondnomische gezondheidsverschillen. Het thema ‘sociaal-economische gezondheidsheidsachterstanden terug te verschillen’ vormt dan ook een belangrijke rode draad in de Gezondheidsmonitor. Onvermijdelijk vestigt de Gezondheidsmonitor 2010 opnieuw de aandacht op het dringen, noodzakelijk blijven bestaan van gezondheidsachterstanden en geeft daarmee aanleiding om het beleid gericht op het terugdringen van deze achterstanden te continueren. Binnen de sociale gezondheidszorg leidt het bestaan van gezondheidsverschillen tussen groepen binnen de bevolking altijd tot de vraag of er oorzaken voor deze verschillen zijn aan te wijzen. En of deze oorzaken zijn te beïnvloeden met als doel om eventuele gezondheidsachterstanden zo veel mogelijk terug te dringen. Al vanaf de in 2002 verschenen tweede Haagse Gezondheidsmonitor biedt de Gezondheidsmonitor aanknopingspunten voor het gemeentelijk gezondheidsbeleid om sociaal-economische gezondheidsverschillen te bestrijden. De opbrengst van gemeentelijk gezondheidsbeleid - in termen van gerealiseerde gezondheidswinst – is echter alleen geleidelijk zichtbaar te maken in opeenvolgende gezondheidsmonitoren. De snelheid waarmee dit geschiedt verschilt uiteraard per onderwerp. Zo zal naar verwachting een verbetering in het gezondheidsgedrag van mensen in een eerder stadium merkbaar zijn dan een verlaging van de sterftecijfers. Het is daarom van groot belang de gezondheid van Hagenaars in de toekomst trendmatig te blijven volgen.
93 93 94 97 98 100
Literatuur en andere bronnen
103
Afkortingen- en begrippenlijst
111
Colofon
113
Gezondheidsmonitor 2010
Inleiding
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
5
1
De bevolking van Den Haag
1 De bevolking van Den Haag Voor een deel wordt de gezondheid van de Haagse bevolking bepaald door demografische factoren. Zo heeft een ‘jonge’ stad logischerwijs een lager sterftecijfer dan een stad met relatief oude inwoners. Maar ook andere demografische factoren zijn van invloed op de gezondheid. Zo blijken personen met een laag opleidingsniveau andere gezondheidsproblemen te hebben dan personen met een hoger opleidingsniveau. Ook blijken personen van niet-Nederlandse herkomst soms specifieke gezondheidsproblemen te hebben. In het eerste hoofdstuk van deze Gezondheidsmonitor wordt de Haagse bevolking gepresenteerd aan de hand van kengetallen die indirect van belang zijn voor de staat van de volksgezondheid in de gemeente.
1.1 Haagse bevolking naar leeftijd en geslacht Volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) woonden in Den Haag op 1 januari 2009 482.510 personen: 237.745 mannen en 244.765 vrouwen. Figuur 1.1 geeft de verdeling per geslacht naar leeftijdsklasse van vijf jaar weer.
95+ 90-94 85-89 80-84 75-79 70-74 65-69
Leeftijd (in jaren)
60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 12,0
10,0
8,0
6,0
4,0
2,0
0,0
2,0
4,0
6,0
8,0
10,0
12,0
%
Figuur 1.1
Mannen Vrouwen Procentuele verdeling van inwoners van Den Haag en Nederland naar leeftijd en geslacht: de staven geven de waarden weer voor de Haagse bevolking, terwijl de stippellijn de waarden voor landelijke bevolking weergeven. DendeHaag Nederland, 1 januari 2009.de Haagse Figuur 1.1 Percentage inwoners naar leeftijd en geslacht: stavenengeven de waarden weer voor
bevolking, terwijl de stippellijnen de waarden voor de landelijke bevolking weergeven. Den Haag en Nederland, 1 januari 2009.
6
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
7
1
De bevolking van Den Haag
Op jongere leeftijd telt de Haagse bevolking meer jongens dan meisjes en onder de 30-59-jarigen meer mannen dan vrouwen. Onder de 20-30-jarigen en vanaf 60 jaar zijn er echter meer vrouwen dan mannen. Onder de 80-plussers in Den Haag bevinden zich ruim twee keer zoveel vrouwen dan mannen.1 Alle vier de grote steden hebben in vergelijking tot het landelijke gemiddelde een lager percentage 0-14-jarigen, een hoger percentage 15-64-jarigen en een lager percentage 65-plussers. In Den Haag is het percentage 0-14-jarigen hoger dan het percentage in de andere drie grote steden en nadert daarmee het landelijke gemiddelde dicht (tabel 1.1). Den Haag kenmerkt zich met deze opbouw als iets jonger dan de Nederlandse bevolking, net als de andere drie grote steden.2
Tabel 1.1
Het percentage 0-14-jarigen, 15-64-jarigen en 65-plussers in de bevolking. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2009.
Aantal Hagenaars naar etnische achtergrond en leeftijd. Den Haag, 1 januari 2009.
Tabel 1.2 Leeftijd
Suriname
Antillen
Turkije
Marokko
ZuidEuropa*
Overige niet-
Overige geïnd.
geïnd. landen**
landen***
Nederland
Totaal
0-4
2.300
863
3.388
3.117
550
5.298
1.536
13.434
30.486
5-9
2.940
741
3.393
2.758
476
4.596
1.307
11.868
28.079
10-14
2.955
800
3.344
2.397
385
3.808
1.234
10.522
25.445
15-19
3.536
963
3.170
2.430
473
4.051
1.225
11.141
26.989
20-24
4.029
1.466
3.137
2.384
481
6.722
1.522
13.006
32.747
25-29
3.683
1.319
3.585
2.527
762
8.556
2.239
16.669
39.340
30-34
3.450
920
3.193
2.222
849
7.530
2.986
17.383
38.533
35-39
4.406
898
3.200
2.038
830
6.534
3.649
19.622
41.177
40-44
4.206
736
2.582
1.618
784
5.314
3.794
18.830
37.864
45-49
4.072
738
2.148
1.251
568
4.325
3.597
18.259
34.958
17.414
30.537
Den Haag
Amsterdam
Rotterdam
Utrecht
Nederland
50-54
3.343
611
1.198
954
430
3.519
3.068
0-14 jaar
17,4
15,6
16,5
16,5
17,7
55-59
2.614
479
839
789
307
2.696
2.803
16.993
27.520
15-64 jaar
69,5
73,3
69,1
73,4
67,3
60-64
1.864
317
583
570
270
1.201
3.021
17.534
25.360
65 jaar of ouder
13,1
11,1
14,4
10,1
15,0
65-69
1.135
178
478
538
246
626
2.486
11.815
17.502
70-74
726
114
274
311
171
427
2.016
9.803
13.842
121
104
254
1.782
9.070
11.966
Volgens de Haagse bevolkingsprognose 2008-2025 zal de bevolkingsomvang van Den Haag groeien naar ruim 508.000 inwoners in 2019. Vanaf 2021 zal de bevolkingsomvang licht dalen naar een uiteindelijke bevolkingsomvang van ruim 506.000 in 2025. In eerste instantie verjongt de stad. Het aandeel 65-plussers in de Haagse bevolking zal tot 2011 licht dalen naar 12,9%. Hierna zal het percentage weer geleidelijk stijgen tot 15,3% in 2025. Het percentage 15-64-jarigen vertoont juist een tegenovergesteld beeld: het percentage blijft vrijwel gelijk tot 2011 (69,6%), waarna er een geleidelijke daling plaats zal vinden tot 67,8% in 2025. Het aandeel 0-14-jarigen zal met 17,5% een aantal jaren redelijk stabiel blijven, maar zal uiteindelijk licht dalen tot 16,8% in 2025.3
1.2 Haagse bevolking naar etnische achtergrond en leeftijd
8
1
De bevolking van Den Haag
75-79
469
54
112
80-84
253
24
25
23
56
199
1.322
7.822
9.724
85-89
103
11
10
6
27
111
915
5.695
6.878
90-94
43
7
2
1
5
36
351
2.309
2.754
95+
5
1
0
0
2
21
135
645
809
46.132
11.240
34.661
26.055
7.776
65.824
40.988
249.834
482.510
9,6
2,3
7,2
5,4
1,6
13,6
8,5
51,8
100
Totaal % van het totaal
* Portugal, Spanje, Italië, Griekenland, voormalige Joegoslavië (Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro en Macedonië) ** Landen die potentieel doelgroep zijn van achterstandsbeleid (Oost-Europa, Zuid-Europa, Azië, Midden- en Zuid-Amerika, Afrika) met uitzondering van de landen die apart in deze tabel worden genoemd (Suriname, Antillen, Turkije, Marokko en Zuid-Europa) *** Landen die geen onderwerp zijn van achterstandsbeleid (Noord-West Europa, Noord-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland en Japan, inclusief het voormalige Nederlands-Indië)
Op 1 januari 2009 had in Den Haag 40% van de bevolking een van oorsprong niet-Nederlandse herkomst (exclusief personen uit ‘overige geïndustrialiseerde landen’). Dit is 4% hoger dan vier jaar geleden. Van de groep ‘klassieke migranten’ (personen uit Suriname, Tussen nu en 2025 de Antillen, Turkije en Marokko) vormen personen van Surinaamse herkomst de grootste groep, gevolgd door personen van Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse herkomst. krijgt Den Haag steeds Meer dan de helft (51%) van de 0-39-jarige Hagenaars behoort tot een etnische duidelijker een multiminderheidsgroep, van de 0-24-jarigen is dat 55%. Tabel 1.2 presenteert het aantal Hagenaars naar etnische achtergrond en leeftijd.1 cultureel karakter
Volgens de bevolkingsprognose 2008-2025 zal in Den Haag het percentage bewoners van niet-Nederlandse herkomst (exclusief personen uit ‘overige geïndustrialiseerde landen’) de komende jaren stijgen van 38% in 2008 tot 46% in 2025 (figuur 1.2). Het percentage Nederlandse Hagenaars daalt tot 46% in 2025. Ook het percentage Hagenaars afkomstig uit de overige geïndustrialiseerde landen neemt licht af.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Als naar de afzonderlijke etnische groepen wordt gekeken zullen in 2025, vergelijkbaar met 2009, de Hagenaars uit de overige niet-geïndustrialiseerde landen (14%) na de Nederlanders de grootste groep in Den Haag vormen. Zij worden gevolgd door de Surinamers (10%), Turken (9%) en de Marokkanen (7%). Volgens de prognose laten vooral de Hagenaars afkomstig uit Turkije, Marokko en de Antillen een sterke groei zien van rond de 40% tussen 2008 en 2025. Het aantal bewoners uit niet-geïndustrialiseerde landen neemt toe met 29%. Het aantal Zuid-Europeanen groeit met 22%, het aantal Surinamers met 13%.3
Gezondheidsmonitor 2010
9
1
De bevolking van Den Haag
1
De bevolking van Den Haag
Uit gegevens van het CBS* blijkt dat in 2008 in Nederland een derde (32%) van de bevolking tussen de 15 en 65 jaar laag opgeleid is, iets minder dan de helft (41%) middelbaar opgeleid en een kwart (27%) hoog opgeleid.2 Het opleidingsniveau van mannen in Den Haag is gemiddeld iets hoger dan dat van vrouwen. Het percentage hoog opgeleide mannen is 32% tegenover 29% van de vrouwen. Het percentage laag opgeleide mannen is 42% tegenover 47% van de vrouwen. %
Inwoners van Den Haag in de leeftijd van 16-54 jaar hebben gemiddeld vaker een hoog of middelbaar opleidingsniveau, terwijl de 55-plussers juist vaker een laag opleidingsniveau hebben (figuur 1.4).
Nederlands
Niet-Nederlands
Overig geïndustrialiseerd
Figuur 1.2 Prognose van het aandeel Hagenaars van Nederlandse herkomst, het aandeel Hagenaars van niet-Neder-
%
landse herkomst en het aandeel Hagenaars afkomstig uit de overige geïndustrialiseerde landen voor 20082025. Den Haag 2008-2025.
1.3 Opleiding Uit de G4 Gezondheidsenquête 2008 blijkt dat ongeveer een derde (30%) van de Haagse bevolking van 16 jaar en ouder een hoog opleidingsniveau heeft, een kwart (25%) een middelbaar opleidingsniveau en iets minder dan de helft (45%) een laag opleidingsniveau (figuur 1.3; Box 1). In Den Haag wonen vergeleken met Amsterdam en Utrecht minder hoog opgeleiden en meer laag opgeleiden. In Rotterdam is het opleidingsniveau vergelijkbaar met Den Haag.4 Geen opleiding, Basisonderwijs, Lager Beroepsonderwijs (LBO), Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO), MAVO
Laag opgeleid:
Laag
Middelbaar
Hoog
Figuur 1.4 Percentage laag, middelbaar en hoog opgeleiden naar leeftijd in de bevolking van 16 jaar en ouder. Den Haag 2008.
Middelbaar opgeleid: HAVO, VWO, Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) Hoger Beroepsonderwijs (HBO), Universitaire opleidingen (WO)
Hoog opgeleid:
In de Haagse wijken met achterstand is het percentage laag opgeleiden hoger dan in de wijken zonder achterstand (56% versus 39%). Het percentage hoog opgeleiden is in de wijken met achterstand lager dan in de wijken zonder achterstand (22% versus 35%). Het opleidingsniveau van autochtone Hagenaars is gemiddeld hoger dan dat van allochtone Hagenaars. Van de allochtonen is 25% hoogopgeleid en 50% laag opgeleid, bij de autochtonen is 33% hoog opgeleid en 41% laag opgeleid.4
Box 1 Omschrijvingen van een laag, middelbaar en hoog opleidingsniveau.
* H et CBS hanteert een iets andere indeling voor opleiding dan in de G4 Gezondheidsenquête is gebruikt. Daardoor kunnen cijfers voor de vier grote steden op basis van CBS-gegevens iets afwijken van de cijfers op basis van G4 Gezondheidsenquête.
%
1.4 Wijken naar achterstandscore Sinds 1995 kent Den Haag een indeling van wijken op basis van achterstandscores, ook wel prioriteitsscores genoemd. In opdracht van de gemeente zijn in 2005 twee van de vijf indicatoren waarop de achterstandscore wordt gebaseerd aangepast. De indicatoren zijn vanaf dat moment: het aandeel etnisch culturele groepen, het gemiddelde inkomen, het aandeel langdurig werklozen, de gemiddelde WOZ-waarde van huizen en het aandeel verhuizingen in drie jaar. Wijken met lagere achterstandscores kennen minder achterstand en wijken met hogere scores meer achterstand (figuur 1.5). Aan buurten en wijken met minder dan 500 inwoners worden geen achterstandscores toegekend.5 Laag
Middelbaar
Hoog
Figuur 1.3 Percentage laag, middelbaar en hoog opgeleiden in de bevolking van 16 jaar en ouder in de vier grote steden. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2008.
10
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
11
1
De bevolking van Den Haag
2
Lichamelijke gezondheid
Aan de hand van de achterstandscores zijn de wijken in vijf groepen ingedeeld, lopend van ‘1’; wijken met de meeste achterstand tot ‘5’; wijken met de minste achterstand. In 2008 zijn vergeleken met 2004 enkele veranderingen te zien. Deze veranderingen zijn het gevolg van trendmatige ontwikkelingen, maar deels ook van de nieuwe methodiek om de achterstandscore te bepalen (trendbreuk). De wijken Schildersbuurt (van klasse 1 naar 2), Centrum en Valkenboskwartier (beiden van klasse 2 naar 3) vallen in 2008 in een lagere achterstandsklasse dan in 2004. Dit houdt in dat in deze wijken minder achterstand is. De wijken Rustenburg/Oostbroek (van klasse 3 naar 2), Leyenburg en Waldeck (beiden van klasse 4 naar 3) en Belgisch Park en Bohemen/Meer en Bos (beiden van klasse 5 naar 4) vallen echter in een hogere klasse; in die wijken is sprake van meer achterstand. In 2008 zijn de wijken Transvaalkwartier (+17,9), Moerwijk (+14,7) en Schildersbuurt (+13,6) de wijken met de hoogste scores en dus de meeste achterstand. Vogelwijk (-26,1), Westbroekpark/Duttendel (-24,7) en Kijkduin/Ockenburg (-22,3) kennen de minste achterstand. Ten opzichte van 2004 zijn de achterstandscores voor Schildersbuurt, Transvaalkwartier en Kijkduin/Ockenburg het meest gedaald en is er minder achterstand. De achterstandscores zijn vooral toegenomen (meer achterstand) in Kraayenstein, Belgisch Park, Bohemen/Meer en Bos en Moerwijk.5
> 15
2 Lichamelijke gezondheid In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de lichamelijke gezondheid van de Hagenaar. Allereerst wordt stilgestaan bij de ervaren gezondheid en een aantal zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen van de Haagse burger. De GGD houdt zich onder andere intensief bezig met vroege opsporing en preventie van infectieziekten die een bedreiging kunnen vormen voor de volksgezondheid; een aantal van deze ziekten komt in dit hoofdstuk aan bod. Aspecten van vaccinatie tegen infectieziekten bij de jeugd worden besproken in hoofdstuk 8 (paragraaf 8.4). Tot slot is er ook aandacht voor vitamine D-tekort.
2.1 Ervaren gezondheid Sinds het verschijnen van de eerste Haagse Gezondheidsmonitor in 1999 wordt het rapportcijfer gepresenteerd dat de Haagse burger geeft voor zijn of haar gezondheid. Dit cijfer zegt iets over de eigen beleving van de lichamelijke of psychische gezondheid, en wordt in het algemeen beschouwd als een goede indicator van de werkelijke gezondheid. Het rapportcijfer voor de ervaren gezondheid schommelt in Den Haag al jaren rond de 7,5. In 2009 gaf de Hagenaar gemiddeld een 7,4. Lager opgeleiden, 65-plussers en eerste generatie allochtonen beoordeelden hun gezondheid gemiddeld lager (tabel 2.1).1
5 tot 15 -5 tot 5 -15 tot -5 < -15 Onvoldoende inwoners
Tabel 2.1
Rapportcijfer voor de ervaren gezondheid naar leeftijd, geslacht, opleiding en etniciteit. Den Haag 2005-2009. Rapportcijfer
Geslacht
2005
7,5
Man
7,4
2006
7,4
Vrouw
7,4
2007
7,6
2008
7,5
Opleiding
2009
7,4
Laag
7,2
Middelbaar
7,3
Hoog
7,6
Leeftijd
Figuur 1.5 Haagse wijken naar achterstandscore. Den Haag 2008. 01. Oostduinen 02. Belgisch Park 03. Westbroekpark/Duttendel 04. Benoordenhout 05. Archipelbuurt 06. Van Stolkpark en Schev. Bos 07. Scheveningen 08. Duindorp 09. Geuzen- en Statenkwartier 10. Zorgvliet 11. Duinoord 12. Bomen- en Bloemenbuurt 13. Vogelwijk 14. Bohemen, Meer en Bos 15. Kijkduin en Ockenburgh
12
Gezondheidsmonitor 2010
16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30.
Kraayenstein Loosduinen Waldeck Vruchtenbuurt Valkenboskwartier Regentessekwartier Zeeheldenkwartier Willemspark Haagse Bos Mariahoeve en Marlot Bezuidenhout Stationsbuurt Centrum Schildersbuurt Transvaalkwartier
31. Rustenburg en Oostbroek 32. Leyenburg 33. Bouwlust/Vrederust 34. Morgenstond 35. Zuiderpark 36. Moerwijk 37. Groente- en Fruitmarkt 38. Laakkwartier en Spoorwijk 39. Binckhorst 40. Wateringse Veld 41. Hoornwijck 42. Ypenburg 43. Forepark 44. Leidschenveen
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
16-24 jaar
7,5
25-44 jaar
7,5
Etniciteit
45-64 jaar
7,3
Autochtoon
7,5
65 jaar en ouder
7,1
Allochtoon 1e generatie
7,2
Allochtoon 2e generatie
7,4
Naast een rapportcijfer in de Haagse Stadsenquête hebben Hagenaars en inwoners van de andere drie grote steden in de G4 Gezondheidsenquête 2008 ook een oordeel gegeven over de ervaren gezondheid. Vier van de vijf Hagenaars (80%) beoordelen de eigen gezondheid als goed, zeer goed of uitstekend; 20% geeft een matig of slechte ervaren gezondheid aan. Dit is vergelijkbaar met Rotterdamse cijfers. In Amsterdam (84%) en Utrecht (86%) beoordeelt een iets hoger percentage bewoners de ervaren gezondheid positief. In Den Haag geldt dat mannen, hoger opgeleiden, Nederlanders en bewoners van wijken zonder achterstand vaker een positief oordeel geven over de ervaren gezondheid. Bovendien daalt het percentage Hagenaars dat positief oordeelt naarmate de leeftijd toeneemt. (tabel 2.2).2
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
13
2
Lichamelijke gezondheid
2
Lichamelijke gezondheid
Percentage Hagenaars met een positief (goed, zeer goed of uitstekend) ervaren gezondheid naar leeftijd, geslacht, opleiding, wijk en etniciteit. Den Haag 2008.
Tabel 2.2
Totaal 2008
Geslacht 80
Man
82
Vrouw
77
16-24 jaar
92
Opleiding
25-34 jaar
90
Geen, LO
52
35-44 jaar
84
MAVO, LBO
76
45-54 jaar
75
HAVO, VWO, MBO
84
55-64 jaar
74
HBO, WO
93
65-74 jaar
75
75-84 jaar
63
Etniciteit
85 plussers
51
Nederlands
84
Surinaams
72
Antilliaans/Arubaans
75
Wijk Wijk met achterstand
73
Turks
54
Wijk zonder achterstand
83
Marokkaans
68
Overig westers
84
Overig niet-westers
73
2.2 Zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen
Utrecht
In de G4 Gezondheidsenquête 2008 is bij inwoners van Den Haag en de drie andere grote steden navraag gedaan naar het vóórkomen van 22 chronische ziekten en aandoeningen in het afgelopen jaar. Deze zelfgerapporteerde aandoeningen hoeven niet door een arts te zijn vastgesteld. Vier van de 22 ziekten en aandoeningen zijn alleen bij 55-plussers nagevraagd.2
Rotterdam
In totaal heeft 43% van de 16-54-jarigen en 78% van de 55-plussers van de vier grote steden aangegeven in de afgelopen 12 maanden tenminste één chronische ziekte of aandoening te hebben (gehad). Voor de meeste ziekten of aandoeningen geldt dat het voorkomen toeneemt met de leeftijd. In beide leeftijdscategorieën rapporteerden meer vrouwen dan mannen tenminste één van de ziekten of aandoeningen gehad te hebben.
Amsterdam
De zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen in de vier grote steden staan in figuur 2.1 en 2.2. Een hoge bloeddruk werd het meest gerapporteerd, gevolgd door gewrichtsslijtage en migraine. De percentages zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen die alleen bij 55-plussers zijn nagevraagd (figuren 2.2 en 2.4) kunnen niet goed met de percentages bij 16 jaar en ouder worden vergeleken, omdat de alleen bij 55-plussers nagevraagde ziekten en aandoeningen meer voorkomen op oudere leeftijd.
%
Den Haag
Verschillende ziekten en aandoeningen werden in Den Haag vaker gerapporteerd dan in de andere drie grote steden. Een aantal van deze verschillen kan echter worden verklaard door achtergrondkenmerken zoals leeftijd, geslacht, etniciteit, opleidingsniveau en een aantal andere kenmerken. Voor zes van de gevraagde ziekten en aandoeningen bleef Den Haag, ook indien rekening werd gehouden met de achtergrondfactoren, een hoger percentage gerapporteerde ziekten en aandoeningen houden: hoge bloeddruk, migraine, astma, suikerziekte, chronische gewrichtsontsteking en duizeligheid met vallen. Echter, de verschillen waren niet groot. Het verschil in voorkomen van suikerziekte kan mogelijk worden verklaard door de grote groep Hindostanen onder de Surinamers in Den Haag.
Figuur 2.1 Vóórkomen van zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen bij Haagse inwoners van 16 jaar en ouder in de vier grote steden. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, 2008.
Leeftijd
14
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
15
2
Lichamelijke gezondheid
2
Lichamelijke gezondheid
In Den Haag komen verschillen voor in gerapporteerde ziekten en aandoeningen tussen wijken met en wijken zonder achterstand (figuren 2.3 en 2.4). Van drie ziekten of aandoeningen blijft het verschil tussen wijken met en zonder achterstand bestaan als rekening wordt gehouden met de achtergrondkenmerken: suikerziekte, onvrijwillig urineverlies en hartinfarct.
Eén op de vijf Hagenaars met een
Den Haag
Amsterdam
Rotterdam
Utrecht
Wijken zonder achterstand
Figuur 2.2 Vóórkomen van zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen bij inwoners van 55 jaar en ouder in de vier grote steden. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, 2008.
Wijken met achterstand
%
Wijken met achterstand
Wijken zonder achterstand
Figuur 2.4 Vóórkomen van zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen bij Haagse inwoners van 55 jaar en
%
ouder in wijken met achterstand en wijken zonder achterstand. Den Haag 2008.
met achterstand en wijken zonder achterstand. Den Haag 2008.
%
Figuur 2.3 Vóórkomen van zelfgerapporteerde ziekten en aandoeningen bij Haagse inwoners van 16 jaar en ouder in wijken
chronische ziekte of aanAan de respondenten is gevraagd in welke mate zij belemmerd worden door doening wordt hierdoor een chronische ziekte of aandoening in dagelijkse bezigheden thuis, op school, sterk belemmerd op het werk of in hun vrijetijdsbesteding. Van de deelnemers met minimaal één chronische ziekte of aandoening, heeft in totaal één op de vijf (20%) aangegeven hierdoor sterk belemmerd te worden en heeft bijna de helft (46%) aangegeven licht belemmerd te worden.2
16
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
17
2
Lichamelijke gezondheid
2
Lichamelijke gezondheid
2.3 Infectieziekten
In Nederland is sinds het begin van de vorige eeuw het aantal personen met tuberculose en de sterfte aan tuberculose sterk gedaald. In de periode 1987-1994 was er sprake van een stijging van het aantal nieuwe tuberculosepatiënten. Dit werd vooral veroorzaakt door een toenemende instroom van immigranten vanuit landen waar tuberculose veel voorkomt. Sinds 1994 daalt het aantal nieuwe patiënten weer geleidelijk. In 2007 werden 960 patiënten geregistreerd, het laagste aantal ooit sinds de start van de tuberculoseregistratie. Groepen waarbij in 2007 relatief veel nieuwe tuberculosegevallen voorkwamen zijn asielzoekers, personen afkomstig uit sub-Sahara Afrika, en hiv-geïnfecteerden geboren buiten Nederland. Sinds begin jaren negentig is het aandeel nietNederlanders onder de tuberculosepatiënten groter dan het aandeel Nederlanders, in 2007 was bijna tweederde van de patiënten geboren buiten Nederland. Vooral onder de eerste generatie immigranten (niet geboren in Nederland) komt relatief veel tuberculose voor maar ook de tweede generatie (zelf in Nederland geboren maar een of beide ouders in het buitenland) hebben een veel hogere kans op tuberculose dan Nederlanders. In 2007 was ruim eenderde (36%) van alle tuberculosepatiënten in Nederland afkomstig uit de vier grote steden.4 In Den Haag schommelde het aantal personen bij wie tuberculose werd vastgesteld in de periode 1998-2001 rond de 90 (figuur 2.5). In 2002 was er sprake van een forse stijging: in de periode 2002-2005 varieerde het aantal rond de 130, in 2006 en 2007 daalde dit weer naar iets minder dan 100 patiënten. In 2007 kwam tuberculose in Den Haag vooral voor bij personen van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of overig niet-westerse herkomst (tabel 2.3).5
18
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Tuberculose is een ernstige infectieziekte die wordt veroorzaakt door de tuberculosebacterie. Longtuberculose is de meest voorkomende vorm, maar de ziekte kan voorkomen in alle organen. Voorbeelden hiervan zijn tuberculose van de gewrichten, botten, hersenen of lymfeklieren. Open longtuberculose is het meest besmettelijk. De bacterie wordt via de lucht verspreid door hoesten en niezen. Het risico van besmetting is het grootst in slecht geventileerde en kleine, donkere ruimten. Bij ongeveer 10% van de besmette volwassenen treedt ook werkelijk de ziekte tuberculose op. Mensen met een slecht functionerend afweersysteem lopen meer kans om de ziekte na een veelal eerdere besmetting echt te ontwikkelen. Tuberculose komt vooral voor bij mensen die in slechte sociaal-economische omstandigheden leven: in Nederland bij dak- en thuislozen, alcohol- en drugsverslaafden, (illegale) buitenlanders en gedetineerden. Omdat in de grote steden relatief meer inwoners tot deze risicogroepen behoren, is het aantal mensen met tuberculose daar groter. De ziekte is in Nederland bijna altijd goed te behandelen met medicijnen. De behandeling duurt echter lang, minimaal zes maanden. Omdat dit voor veel patiënten moeilijk is vol te houden worden ze begeleid door de GGD. Het is erg belangrijk dat de patiënt de behandeling niet voortijdig afbreekt. De kans is anders groot dat de ziekte later terugkeert. Bovendien bestaat dan het risico dat de bacterie resistent, dat wil zeggen ongevoelig, wordt voor de medicijnen. De sterfte aan tuberculose in Nederland is vrij constant en relatief laag, maar gemiddeld sterft 2% van de patiënten aan de ziekte. Tuberculosepatiënten met een verminderde weerstand en oudere tuberculosepatiënten hebben de grootste kans om aan tuberculose te overlijden.3,4
Aantal
2.3.1 Tuberculose
Figuur 2.5 Aantal gemelde patiënten met tuberculose. Den Haag 1998-2007.
Tabel 2.3
Aantal gemelde tuberculosepatiënten (absoluut en per 100.000 inwoners) in een aantal bevolkingsgroepen. Den Haag 2007. Inwonertal
Aantal
Aantal per 100.000
Overige niet-westerse allochtonen
39.665
36
95
Marokkaans
25.200
13
52
Turks
33.270
10
30
Surinaams
45.616
12
26
Nederlands
258.181
20
8
Totaal Den Haag*
474.082
95
20
Bevolkingsgroep
* niet alle bevolkingsgroepen staan vermeld in de tabel, om die reden is het totaal meer dan de som van de in de tabel genoemde bevolkingsgroepen.
2.3.2 Hiv / Aids Aids wordt veroorzaakt door het humane immunodeficiëntie virus (hiv) ook wel aidsvirus genoemd. Hiv is seksueel overdraagbaar en kan ook via bloed worden overgedragen. Het virus breekt het afweersysteem af en het lichaam wordt daardoor vatbaar voor allerlei infecties en bepaalde vormen van kanker. Het kan twee tot meer dan tien jaar duren voordat er klachten verschijnen zoals extreme moeheid, nachtzweten, veel gewichtsverlies, koorts, hardnekkige diarree en kortademigheid. De diagnose aids wordt gesteld als de afweer door hiv zo ernstig is aangetast, dat men ziek wordt door een infectie die door een gezonde afweer normaal gesproken wordt bestreden. In Nederland komen hiv en aids relatief veel voor bij homo- en biseksuele mannen en mensen afkomstig uit landen waar aids veel voorkomt (vooral sub-Sahara Afrika). Aids is niet te genezen maar wel te behandelen. Sinds medio jaren negentig zijn er medicijnen beschikbaar (hivremmers) die de vermenigvuldiging van hiv in het lichaam kunnen remmen. Hierdoor leidt een hiv-besmetting minder vaak of veel later tot aids. Door het gebruik van deze hiv-remmers is in Nederland in de tweede helft van de jaren negentig het aantal nieuwe patiënten met aids en daarmee de sterfte aan aids drastisch gedaald, vooral onder homo- en biseksuele mannen. De daling van het aantal aids-patiënten betekent echter niet dat ook het aantal hiv-infecties is gedaald.6,7
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
19
2
Lichamelijke gezondheid
2
Lichamelijke gezondheid
Eind 2008 waren er in Nederland 15.500 geregistreerde patiënten met een hiv-infectie. Het aantal mensen met een hiv-infectie is echter hoger en wordt geschat op 18.500. Ruim 3.600 mensen leven al 10 jaar of langer met hiv. In 2007 werden 1.100 hiv-diagnoses gesteld. Het aandeel homo- en biseksuele mannen bij nieuwe hiv-geïnfecteerden is toegenomen van 43% in 2003 tot 68% in 2008. In 2008 was bijna tweederde van de nieuwe hiv-geïnfecteerden van Nederlandse herkomst, 12% was afkomstig uit sub-Sahara Afrika, 8% uit Latijns Amerika. Eén procent van de nieuwe hiv-geïnfecteerden in 2008 was jonger dan 20 jaar, 14% 50 jaar of ouder. Het totale aantal aidsdiagnoses per jaar schommelt al jaren tussen de 250 en 330. In 2007 zijn er 257 nieuwe aidsdiagnoses gesteld. In 2007 stierven in Nederland 120 mensen aan aids. In de periode 1983-2008 overleden in Nederland 4.700 mensen aan aids.6-8 In Den Haag worden gegevens over hiv en aids bijgehouden door de twee Haagse hivbehandelcentra (Haga-Ziekenhuis, locatie Leyweg en Medisch Centrum Haaglanden, Het aandeel homo- en locatie Westeinde). Deze gegevens betreffen al hun nieuwe patiënten, waaronder ook patiënten van buiten Den Haag. Uit de gegevens over de periode 2005-2008 biseksuele mannen onder blijkt dat gemiddeld ruim driekwart van de nieuwe patiënten in Den Haag woont. nieuwe hiv-geïnfecteerden Er zijn geen gegevens bekend van Haagse patiënten die buiten Den Haag worden in Den Haag is de laatste behandeld. In de periode 1999-2005 is het aantal, door beide Haagse behandelcentra, gediagvijf jaar gestegen nosticeerde nieuwe hiv-infecties verviervoudigd. In 2006 en 2007 was er een daling maar in 2008 is het aantal gevallen weer toegenomen (figuur 2.6).9,10 Het aandeel vrouwen bedroeg in 2008 20%.
%
Figuur 2.7 Percentage homo- en biseksuele mannen onder nieuw geregistreerde patiënten met hiv in de twee Haagse hiv-behandelcentra. Den Haag 1999-2008.
In het Regionaal soa-centrum Den Haag (zie paragraaf 2.3.3) werd in 2008 42 keer de diagnose hiv gesteld, veel vaker dan in 2007 en 2006 (toen 21, respectievelijk 15 keer). In 79% van de gevallen betrof het homo- of biseksuele mannen. Bij 34% van de consulten bij hiv-positieve bezoekers (inclusief degenen die bekend hiv-positief zijn) werd minimaal één andere soa gediagnosticeerd, veel meer dan bij de overige bezoekers (12%). Het soa-centrum voert sinds 2007 een actiever hiv-testbeleid. In 2008 werd bij 91% van de consulten op hiv getest, dit was in 2007 82% en in 2006 61%.11,12
Aantal
In 2005 is in Den Haag een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van hiv onder prostituees en migranten uit Suriname, de Nederlandse Antillen/Aruba en Ghana, landen waar hiv vaker voorkomt dan in Nederland. Zeven van de 201 prostituees (4%) testten hiv-positief. Alle zeven waren verslaafd aan drugs of waren transgender (personen die gedeeltelijk een geslachtsverandering hebben ondergaan). Ook bij vergelijkbaar onderzoek in Amsterdam en Rotterdam bleek hiv meer voor te komen bij verslaafde prostituees en bij transgenders dan bij niet-verslaafde prostituees. Negentig procent van de prostituees had al eens een hiv-test ondergaan. Van de ruim 1.000 migranten bleken 9 hiv-positief te zijn (1%), vergelijkbaar met de resultaten in Amsterdam en Rotterdam. Van alle migranten was 37% al eens eerder getest op hiv.13
2.3.3 Overige Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (Soa)
Figuur 2.6 Aantal nieuw geregistreerde patiënten met hiv in de twee Haagse hiv-behandelcentra. Den Haag 1999-2008.
Ook in Den Haag is het aandeel homo- en biseksuele mannen onder nieuwe hiv-geïnfecteerden hoog. Na een daling in de jaren 1999-2001 is het aandeel toegenomen van 46% van het totale aantal nieuwe infecties in 2004 naar 59% in 2008 (figuur 2.7). In 2008 was 42% van de patiënten van niet-westerse afkomst.
Seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) zijn infectieziekten die meestal overgedragen worden via onbeschermd seksueel contact. Sommige soa kunnen ook via andere routes overgedragen worden zoals van moeder op kind tijdens de bevalling of via het bloed bij bloedtransfusies of bij gebruik van besmette naalden. Risicogroepen zijn onder meer mannen die seksueel contact hebben met mannen en heteroseksuelen met veel wisselende seksuele contacten. Soa kunnen ernstige complicaties veroorzaken, zoals onvruchtbaarheid bij vrouwen. Bij syfilis kunnen hart en bloedvaten of het zenuwstelsel worden aangetast. Tijdens een zwangerschap kunnen soa leiden tot aandoeningen bij het ongeboren kind.14 Gegevens over soa in Nederland zijn gebaseerd op de registratie van nieuwe soa-consulten binnen een landelijk netwerk, bestaande uit acht soa-centra in het hele land. Deze registratie geeft een indicatie van het vóórkomen van soa, maar is niet volledig omdat in Nederland naar schatting 70% van de soa-consulten wordt uitgevoerd door huisartsen.
20
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
21
2
2
Lichamelijke gezondheid
Vrouwen
Heteroseksuele mannen
Homo- en biseksuele mannen
Totaal
Figuur 2.9 Aantal diagnoses gonorroe naar geslacht en seksuele voorkeur. Den Haag 2005-2008.
Aantal
Aantal
In Nederland steeg in de jaren negentig het aantal soa en dan vooral chlamydia, gonorroe en syfilis. De groei in het aantal soa werd onder andere veroorzaakt doordat er meer werd getest en betere tests beschikbaar waren, maar ook door een toename van onveilig seksueel gedrag. Sinds 2004-2005 is er landelijk sprake van een stabilisaSinds 2004 is er in tie of afname in de meeste soa, behalve voor chlamydia.8,14 Den Haag sprake van een In Den Haag is hetzelfde beeld te zien: afname of stabilisatie bij gonorroe en stijging van het aantal syfilis, een toename van chlamydia.11,12 Chlamydia is zowel landelijk als in Den Haag de meeste gestelde diagnose bij gevallen van chlamydia zowel hetero- als homomannen en vrouwen. In 2008 werd in Den Haag bij 11% van alle consulten de diagnose chlamydia gesteld. Chlamydia komt vooral voor bij jonge vrouwen en heteromannen (figuur 2.8).
Haagse gegevens zijn afkomstig van het Regionaal soa-centrum Den Haag (onderdeel van de afdeling soa-bestrijding van de GGD Den Haag) dat sinds eind 2006 functioneert. Dit In de periode soa-centrum verving de twee drempelvrije soa-poliklinieken van het MCH Westeinde en het Haga-ziekenhuis, die in 2006 geleidelijk hun drempelvrij soa-zorgaanbod heb2006-2008 is het aantal ben stopgezet. consulten in het soaIn de periode 2006-2008 is het aantal consulten in het soa-centrum in Den Haag gestegen met 30%. In 2008 betrof iets meer dan de helft van de consulten mannen. centrum in Den Haag Van de mannelijke bezoekers was rond de 27% homo- of biseksueel. Iets meer dan gestegen met 30% de helft van de vrouwelijke (54%) en ruim een kwart van de mannelijke bezoekers (28%) was jonger dan 25 jaar. De homo- en biseksuele mannen zijn gemiddeld beduidend ouder; 60% is ouder dan 35 jaar. Ruim driekwart van de bezoekers rekent zich tot de Nederlandse bevolkingsgroep. Eén tot vier procent van de bezoekers is van Surinaamse, Turkse, Marokkaanse/Noord-Afrikaanse of sub-Sahara Afrikaanse herkomst, (veel) minder dan op grond van hun aandeel in de Haagse bevolking verwacht mag worden.11,12
Aantal
Lichamelijke gezondheid
Vrouwen
Heteroseksuele mannen
Homo- en biseksuele mannen
Totaal
Figuur 2.10 Aantal diagnoses infectieuze syfilis naar geslacht en seksuele voorkeur. Den Haag 2005-2008.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Figuur 2.8 Aantal diagnoses chlamydia naar geslacht en seksuele voorkeur. Den Haag 2005-2008.
Gonorroe komt meer voor bij homo- en biseksuele mannen (in 7% van de consulten) dan bij vrouwen en heteromannen (rond de 1%). Vergeleken met 2007 is in 2008 het aantal diagnoses gonorroe met 26% gedaald, vooral door een daling bij heteromannen en in mindere mate bij homo- en biseksuele mannen (figuur 2.9). Gonorroe komt op alle leeftijden voor maar het hoogste percentage wordt gevonden bij de 25-44-jarige homo- en biseksuele mannen. Syfilis komt vooral voor bij homo- en biseksuele mannen en het aantal diagnoses neemt toe met de leeftijd. Sinds 2006 is het aantal diagnoses syfilis fors gedaald (figuur 2.10).11,12
Vrouwen
22
Heteroseksuele mannen
Homo- en biseksuele mannen
Totaal
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
23
2
Lichamelijke gezondheid
2
Lichamelijke gezondheid
2.3.4 Kinkhoest Kinkhoest is een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt door een bacterie, die door hoesten wordt overgebracht. Het is een ziekte van de bovenste luchtwegen gekenmerkt door aanvallen van heftig langdurig hoesten en een lange gierende inademing. Vaak leidt dit tot hevige benauwdheid en blauw aanlopen. Door de heftige, langdurige hoestbuien kan als gevolg van zuurstoftekort en hersenbloedingen hersenletsel optreden. Ook kunnen de longen en het hersenweefsel blijvende schade oplopen. De hoestaanvallen kunnen weken tot maanden duren. Vooral bij baby’s kan de ziekte zeer ernstige gevolgen hebben en zelfs dodelijk zijn.15 Na de invoering van de kinkhoestvaccinatie in 1953 is het aantal ziektegevallen in Nederland sterk gedaald tot circa 300 per jaar in de periode 1989-1995. Daarna is het aantal kinkhoestgevallen weer sterk gestegen tot 3.000 à 9.500 gevallen per jaar, en is er elke twee tot drie jaar een piek in het aantal gevallen. De toename in het aantal kinkhoestgevallen sinds 1996 komt doordat het vaccin geen levenslange bescherming biedt en doordat de kinkhoestbacterie zelf is veranderd waardoor het vaccin niet meer volledig beschermt. De meeste kinkhoestgevallen komen voor bij 5-9-jarigen. Om die redenen wordt sinds enige jaren een versterkt kinkhoestvaccin gebruikt en is in 2001 een herhalingsvaccinatie op 4-jarige leeftijd ingevoerd.15,16
In Nederland is in 1976 de mazelenvaccinatie ingevoerd. In dat jaar werden nog ruim 2.500 gevallen van mazelen gemeld maar sindsdien is het aantal gemelde gevallen gedaald tot enkele tientallen gevallen per jaar. Eens in de vijf tot zeven jaar doet zich een mazelenepidemie voor, vooral bij kinderen van 4-9 jaar. In 1999-2000 was er een landelijke epidemie van mazelen met meer dan 3.000 gemelde patiënten, waarvan 94% niet gevaccineerd bleek. Deze epidemie vond voornamelijk plaats binnen streng gereformeerde gemeenschappen waar de vaccinatiegraad lager is dan het landelijke gemiddelde.16,18 Bij de landelijke De meest recente epidemie dateert uit 2008. Tussen half april en half oktober 2008 zijn 100 patiënten met mazelen gemeld. Meer dan de helft van de patiënten (53) was afkomstig uit Den Haag. Het overgrote deel van deze patiënten bleek niet gevaccineerd tegen mazelen.19
mazelenepidemie in 2008 was meer dan de helft van de gevallen afkomstig uit Den Haag
Bij de epidemie in Den Haag die in juni 2008 startte, waren twee basisscholen betrokken. Beide scholen hadden een antroposofische signatuur en een lage vaccinatiegraad (circa 80%). Figuur 2.12 laat het verloop van de epidemie zien in de 10 weken waarin ziektegevallen zijn gemeld.
Aantal
Aantal
Ook in Den Haag zijn de 2-3-jaarlijkse pieken in het aantal kinkhoestgevallen duidelijk zichtbaar (figuur 2.11). De meeste gevallen doen zich voor bij kinderen tussen 5 en 14 jaar, vrijwel allen waren gevaccineerd met het oude vaccin.17
Weeknummer
Figuur 2.12 Aantal gemelde patiënten met mazelen. Den Haag juni - augustus 2008.
Figuur 2.11 Aantal gemelde patiënten met kinkhoest. Den Haag 1996-2008.
2.3.5 Mazelen Mazelen is een zeer besmettelijke ziekte, die wordt veroorzaakt door een luchtwegvirus. Overdracht vindt plaats via direct contact en via druppeltjes in de lucht, ook op grote afstand. De ziekte begint met hoge koorts, hoesten, verkoudheid en rode ogen. Kenmerkend is de huiduitslag; die begint met vlekjes aan de binnenkant van de wangen, later volgt huiduitslag in gezicht, nek en hals en nog later huiduitslag op het onderlichaam. Kinderen zijn meestal erg ziek. Bij ongeveer 10% van de patiënten treden ernstige complicaties op als ernstige oorontsteking of een mogelijk levensbedreigende longontsteking. En 0,1% van de patiënten krijgt acute hersenontsteking met vaak blijvende hersenschade tot gevolg.18
24
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
De meeste patiënten (77%) waren kinderen van 5-14 jaar, vijf patiënten waren 20 jaar of ouder. Van de 53 patiënten waren 50 niet gevaccineerd en hadden de overige drie één (van de twee) vaccinatie(s) gehad en waren dus onvolledig gevaccineerd.20,21 Bij navraag naar de reden van niet-vaccinatie bleek bij 32 van de 49 patiënten (65%) sprake te zijn van een kritische houding ten aanzien van vaccineren, de antroposofische levensbeschouwing werd veel minder vaak als reden genoemd (11 keer, 22%).21 Bij een kritische houding spelen mogelijke bijwerkingen van vaccinaties een belangrijke rol bij de beslissing van ouders hun kinderen niet te laten vaccineren. In de antroposofie leeft de opvatting dat het doormaken van kinderziekten een zinvolle betekenis heeft in de ontwikkeling van het kind. Daarom wordt voor een aantal ziekten zoals voor mazelen vaccinatie afgewezen; tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio en rodehond mag wel gevaccineerd worden.22 Antroposofische ouders kunnen los van hun levensbeschouwing op basis van een kritische houding ervoor kiezen hun kinderen niet te laten vaccineren. Het niet laten vaccineren bij de Haagse patiënten is voor vrijwel alle ouders een bewuste keuze geweest. Dit verklaart ook de zeer matige opkomst bij de door de GGD tijdens deze epidemie extra ingestelde vaccinatiespreekuren; vrijwel niemand maakte daar gebruik van.20,21
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
25
2
Lichamelijke gezondheid
3
Geestelijke gezondheid
3 Geestelijke gezondheid
2.4 Vitamine D-tekort Niet-westerse
Vitamine D is nodig voor sterke botten en spierkracht. Het wordt enerzijds in de huid allochtonen in Nederland aangemaakt onder invloed van zonlicht en anderzijds opgenomen via voedingsbronnen zoals vette vis en margarine. Om eenzelfde hoeveelheid vitamine D aan te hebben relatief vaak een maken hebben personen met een donkere huid meer blootstelling aan zonlicht nodig vitamine D-tekort dan mensen met een lichte huid. Niet-westerse allochtonen die leven in Nederland of andere noordelijke landen lopen risico vitamine D-tekort te ontwikkelen. In 2006 heeft de GGD Den Haag in samenwerking met het VU medisch centrum in Amsterdam en huisartsen in Den Haag, Amsterdam, Haarlem en Amersfoort een onderzoek uitgevoerd naar vitamine D-tekort bij volwassen niet-westerse allochtonen in Nederland.23 Het aantal deelnemers per etnische groep en het vóórkomen van vitamine D-tekort in deze groepen staan weergegeven in figuur 2.13. Een vitamine D-tekort bleek duidelijk vaker voor te komen bij de niet-westerse groepen (19 tot 51%) dan bij de autochtone Nederlandse groep (6%). Van de beïnvloedbare factoren bleken vooral het eten van vette vis en het gebruik van vitamine D-supplementen beschermend tegen een vitamine D-tekort, gevolgd door het percentage onbedekte huid (hoe meer onbedekte huid, hoe groter het beschermende effect tegen vitamine D-tekort).24
%
In het vorige hoofdstuk stond de lichamelijke gezondheid van de Hagenaar centraal. Dit hoofdstuk gaat dieper in op de geestelijke gezondheid van de Haagse bevolking. Allereerst wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de psychiatrische zorgverlening en de relatie die daarbij wordt gevonden met sociaal-economische status. Vervolgens worden cijfers gepresenteerd over het risico op angst en depressie onder de algemene Haagse bevolking. De laatste paragraaf bespreekt suïcidaal gedrag.
3.1 Psychiatrische zorgverlening in Den Haag In 2008 bood de Parnassia Bavo Groep psychiatrische zorg aan 31.061 inwoners van Den Haag van 20 jaar en ouder, dat zijn 848 personen per 10.000 inwoners.1 Dit is boven het landelijke gemiddelde van 527 per 10.000 inwoners in 2007.2 Een mogelijke verklaring is dat in Den Haag naar verhouding een groter aantal personen met een psychische stoornis door de zorg wordt bereikt. Uit eerder onderzoek is namelijk niet gebleken dat de frequentie van psychische stoornissen in Den Haag hoger is dan in de rest van Nederland.3 In tabel 3.1 is voor hoofdgroepen van diagnosen aangegeven hoeveel inwoners van Den Haag in behandeling zijn geweest bij de Parnassia Bavo Groep in 2004 en 2008. In 2008 kwam het veel minder vaak voor dat geen diagnose stond geregistreerd (een afname van bijna 2.000, ofwel 70%). Dit betekent dat in 2008 vaker een diagnose stond geregistreerd dan in 2004. Dit vormt dan ook een gedeeltelijke verklaring voor de toename van het aantal gestelde diagnosen bij vrijwel alle hoofdgroepen, maar zeker niet de gehele stijging. Opvallend is voorts de sterke daling in het aantal gestelde diagnosen ‘Organische hersenaandoeningen’, wat voornamelijk betrekking heeft op dementie. Dit hangt waarschijnlijk samen met een verschuiving in het accent van het zorgaanbod voor deze doelgroep van de psychiatrie naar de psychogeriatrische verpleeghuizen.
Tabel 3.1
Aantal (absoluut en per 10.000 inwoners) en percentage Haagse inwoners van 20 jaar en ouder in psychiatrische zorg bij Parnassia naar hoofddiagnose. Den Haag 2004 en 2008. 2004 Aantal
Per 10.000 inwoners
%
Aantal
Per 10.000 inwoners
%
Verschil 20042008 (in %)
Stemmingsstoornissen
5.880
163,0
21,2
7.070
193,1
22,8
18
Verslaving en middelenmisbruik
3.107
86,1
11,2
3.670
100,2
11,8
16
Psychotische stoornissen
3.072
85,2
11,1
3.393
92,7
10,9
9
Aanpassingsstoornissen
2.998
83,1
10,8
3.592
98,1
11,6
18
Angststoornissen
2.533
70,2
9,1
3.595
98,2
11,6
40
Psychosociale problematiek
2.426
67,3
8,7
2.544
69,5
8,2
3
Organische hersenaandoeningen
2.187
60,6
7,9
1.790
48,9
5,8
-19
Overige stoornissen
2.768
76,7
10,0
4.562
124,6
14,7
62
Geen diagnose
2.800
77,6
10,1
845
23,1
2,7
-70
Totaal
27.771
769,9
100
31.061
848,5
100
10
Hoofdgroepen
Figuur 2.13 Vóórkomen van vitamine D-tekort (serum 25(OH)D < 25 nmol/l) naar etniciteit.23
2008
De dienst spoedeisende psychiatrie van de Parnassia Bavo Groep biedt op verzoek van verwijzers 7x24 uur spoedeisende psychiatrische beoordelingen in Den Haag en omstreken. In 2008 zijn er 2.609 spoedeisende psychiatrische beoordelingen geweest (face-to-face contacten) in Den Haag. In 1.089 van de gevallen was de politie de verwijzer of vond de verwijzing plaats in het kader van het zogeheten politieprogramma. De kern van dit programma is dat verpleegkundigen van de Parnassia Bavo Groep op vaste basis aanwezig zijn op politiebureaus in de stad. Andere belangrijke verwijzers waren de huisarts, de spoedeisende hulp van de ziekenhuizen en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ, tabel 3.2).
26
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
27
3
Geestelijke gezondheid
3
Geestelijke gezondheid
Tabel 3.2
Aantal per 10.000
Het aantal crisisbeoordelingen is sterk toegenomen tussen 2004 en 2008. De grootste stijging zien we bij het politieprogramma; dit programma werd in de periode tussen 2004 en 2008 uitgebreid naar alle politiebureaus van Den Haag.1
Aantal (absoluut en per 10.000 inwoners) en percentage face-to-face crisisbeoordelingen per verwijzer bij Haagse inwoners van 20 jaar en ouder. Den Haag 2004 en 2008. 2004
2008
Aantal
Per 10.000 inwoners
%
Aantal
Per 10.000 inwoners
%
Verschil 20042008 (in %)
Politie
499
13,8
27
627
17,1
24
24
GGZ
426
11,8
23
443
12,1
17
2
Huisarts
357
9,9
19
541
14,8
21
49
Spoedeisende hulp
305
8,5
17
448
12,2
17
45
Politie programma
215
6,0
12
462
12,6
18
112
Overig
40
1,1
2
88
2,4
3
117
Totaal
1.842
51,1
100
2.609
71,3
100
40
Verwijzer
Op basis van de wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) kan door de burgemeester een inbewaringstelling (IBS) worden afgegeven voor patiënten die als gevolg van hun psychische stoornis een acuut en ernstig gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving. In 2008 werden in totaal 417 inbewaringstellingen afgegeven voor inwoners van Den Haag (van 20 jaar of ouder). In een kleine helft van de gevallen was de GGZ de verwijzer bij deze Haagse patiënten. Veelal betreft dit patiënten die al waren opgenomen in de kliniek. De politie speelde duidelijk een belangrijkere rol vergeleken met 2004 (tabel 3.3).
Figuur 3.1
Aantal inbewaringstellingen op Haags grondgebied per 10.000 inwoners. Den Haag 1992-2008.
De Parnassia Bavo Groep biedt ook directe ondersteuning voor de geestelijke gezondheidszorg in de huisartsenpraktijken in Den Haag en omgeving. In 2008 werden in dit kader in de Haagse huisartsenpraktijken 4.627 patiënten van 20 jaar of ouder gezien. Dit is een lichte afname ten opzichte van vier jaar geleden.1
3.2 Psychiatrische zorgverlening in relatie tot sociaal-economische status Om uitspraken te kunnen doen over de relatie tussen psychische stoornissen en sociaal-economische status in Den Haag, is de stad op basis van de achterstandscore verdeeld in drie ongeveer even grote gebieden (figuur 3.2).
Gebied met lage achterstandscore
Tabel 3.3
Aantal (absoluut en per 10.000 inwoners) en percentage inbewaringstellingen (IBS) in het kader van de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) per verwijzer bij Haagse inwoners van 20 jaar en ouder. Den Haag 2004 en 2008. 2004
Gebied met gemiddelde achterstandscore Gebied met hoge achterstandscore
2008
Aantal
Per 10.000 inwoners
%
Aantal
Per 10.000 inwoners
%
Verschil 20042008 (in %)
Politie
101
2,8
28
145
4,0
35
41
GGZ
192
5,3
52
182
5,0
44
-7
Huisarts
35
1,0
10
39
1,1
9
10
Spoedeisende hulp
25
0,7
7
38
1,0
9
50
Politie programma
6
0,2
2
3
0,1
1
Overig
8
0,2
2
10
0,3
2
Totaal
367
10,2
100
417
11,4
100
Verwijzer
12
Figuur 3.1 laat het verloop zien van de aantallen inbewaringstellingen op Haags grondgebied per 10.000 inwoners over de periode 1992-2008. Sinds 1992 is het aantal inbewaringstellingen ruim verdubbeld. De stijgende lijn van de periode 1992-2001 lijkt in de periode 2004-2008 te stabiliseren.1
Figuur 3.2 Den Haag verdeeld in drie ongeveer even grote gebieden op basis van de achterstandscore. Den Haag 2008 (voor wijknummers: zie figuur 1.5).
28
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
29
3
Geestelijke gezondheid
3
Geestelijke gezondheid
Aantal per 10.000 inwoners
3.3 Risico op angst of depressie onder de Haagse bevolking
In de G4 Gezondheidsenquête 2008 zijn enkele vragen gesteld naar het welbevinden. Op grond van de antwoorden op deze vragen is er een indeling gemaakt in drie Bijna de helft van de groepen; een groep die geen verhoogd risico heeft op angst en/of depressie, een Hagenaars (48%) heeft een groep met een matig verhoogd risico en een groep met een sterk verhoogd risico. verhoogd risico op angst In Den Haag had 48% van de ondervraagden een (matig of sterk) verhoogd 4 en/of depressie; dit risico is risico, waarvan 9% een sterk verhoogd risico. Ook in Rotterdam en Amsterdam werd bij 48% een verhoogd risico op angst groter voor bewoners van en/of depressie gevonden; in Utrecht lag het risico iets lager (44%). In alle vier wijken met achterstand steden ligt dit percentage duidelijk hoger voor de inwoners van de wijken met achterstand. Het verschil tussen wijken met achterstand en wijken zonder achterstand is het grootst in Den Haag (55 tegenover 44%; zie tabel 3.4).
Tabel 3.4
Hoge achterstandscore
Gemiddelde achterstandscore
Lage achterstandscore
Percentage voorkomen van matig of sterk verhoogd risico op angst en/of depressie naar wijken met achterstand en wijken zonder achterstand. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, 2008. Den Haag
Amsterdam
Rotterdam
Utrecht
Wijken met achterstand
55
52
54
51
Wijken zonder achterstand
44
47
45
42
Totaal stad
48
48
48
44
Figuur 3.3 Aantal psychiatrische behandelingen per 10.000 Haagse inwoners van 20 jaar en ouder naar diagnose en achterstandscore. Den Haag 2008 (zie figuur 3.2 voor de indeling van de Haagse wijken naar achterstandscore).
Aantal per 10.000 inwoners
Aantal per 10.000 inwoners
Voor de meeste diagnosen geldt dat het aantal behandelde personen hoger is in de wijken met een hoge achterstandscore (wijken met veel achterstand), met uitzondering van organische hersenaandoeningen (figuur 3.3). De belangrijkste organische hersenaandoening is dementie. Dat deze aandoening meer voorkomt in de gegoede wijken betekent niet dat inwoners van deze wijken een grotere kans hebben op dementie. Wel wonen in deze wijken meer mensen met een hoge leeftijd, wat verklaart waarom dementie in deze wijken meer voorkomt. Verder geldt dat in de wijken met veel achterstand meer psychiatrische crisisbeoordelingen waren en een hoger aantal GGZ-contacten met verpleegkundigen van Parnassia die werkzaam zijn in huisartsenpraktijken (figuur 3.4). De verschillen tussen wijken kunnen deels worden verklaard door een hogere frequentie van stoornissen in bepaalde wijken en deels door verschillen in hulpzoekgedrag en in behandelaanbod.1
Hoge Gemiddelde Lage achterstandscore achterstandscore achterstandscore
Figuur 3.4
30
In Den Haag hebben alle niet-westerse allochtone bevolkingsgroepen vaker een matig of sterk verhoogd risico op angst en/of depressie (57%) dan de autochtone bevolkingsgroep (42%). De hoogste cijfers zijn te vinden bij Hagenaars van Turkse en Marokkaanse afkomst (zie figuur 3.5).
%
Sterk verhoogd Hoge Gemiddelde Lage achterstandscore achterstandscore achterstandscore
Matig verhoogd
Figuur 3.5 Voorkomen van matig of sterk verhoogd risico op angst en/of depressie naar etniciteit. Den Haag 2008.
antal psychiatrische crisisbeoordelingen en aantal patiënten dat direct geestelijke gezondheidszorg A kreeg in de huisartspraktijk per 10.000 Haagse inwoners van 20 jaar en ouder naar achterstandscore. Den Haag 2008 (zie figuur 3.2 voor de indeling van Den Haag in drie gebieden naar achterstandscore).
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
31
3
Geestelijke gezondheid
In Den Haag komt een matig of sterk verhoogd risico op angst en/of depressie meer voor onder vrouwen, onder 16-54-jarigen, onder niet (meer) gehuwden en onder niet-werkenden (tabel 3.5). Ook neemt het aandeel met een verhoogd risico op angst en/of depressie toe naarmate het opleidingsniveau lager is. Een sterk verhoogd risico op angst en/of depressie komt vooral vaak voor onder mensen met alleen lager onderwijs (21%), gescheiden mensen (18%), niet-werkenden (15%), weduwen/weduwnaars (12%) en vrouwen (12%).
Percentage voorkomen van matig of sterk verhoogd risico op angst en/of depressie naar geslacht, leeftijd, opleiding, werksituatie en burgerlijke staat. Den Haag 2008. Matig verhoogd risico
Sterk verhoogd risico
Bij de vrouwen varieert het aantal parasuïcides in een jaar tussen de 100 à 200 per 100.000 Nederlandse, Surinaamse, Turkse of Marokkaanse Hagenaars. Relatief worden onder de 15-24-jarige Turkse en Surinaamse vrouwen in Den Haag de hoogste aantallen gevonden. Voor beide groepen is dit ruim boven de 400 gebeurtenissen van parasuïcide per 100.000 per jaar. Het verhoogde voorkomen in deze twee groepen is (in grotendeels vergelijkbare studies) ook in 1987-1993 en 2002-2004 geconstateerd.6 De uitkomsten zijn niet veroorzaakt doordat één of enkele van deze vrouwen veelvuldig parasuïcidaal gedrag vertoonden. Conflictsituaties thuis en/of problemen in de relationele sfeer liggen regelmatig ten grondslag aan het zelfbeschadigende gedrag.
3.4.2 Suïcide
Totaal verhoogd risico
Geslacht Man
34
7
41
Vrouw
43
12
54
16-54 jaar
40
10
50
55 jaar en ouder
36
8
44
Geen, LO
43
21
64
MAVO, LBO
38
10
49
HAVO, VWO, MBO
38
7
45
HBO, WO
37
4
41
Leeftijd
Opleiding
Werksituatie Werkenden
37
5
42
Niet-werkenden*
40
15
55
Gehuwd, samenwonend
35
8
43
Ongehuwd, nooit gehuwd geweest
43
9
52
Gescheiden
43
18
61
Weduwe, weduwnaar
43
12
55
Burgerlijke staat
* Onder de niet-werkenden vallen de volgende categorieën: (vervroegd) gepensioneerden, werklozen/werkzoekenden/arbeidsongeschikten/uitkeringsgerechtigden, huisvrouwen/huismannen en studenten.
3.4 Suïcidaal gedrag
Turkse en Surinaamse
In de periode 2002-2007 vonden op Haags grondgebied 257 suïcides plaats: 159 jonge vrouwen ondergevallen (62%) betroffen mannen; 98 (38%) waren vrouwen.7 Deze cijfers zijn ontleend aan de verslagen van de lijkschouwers bij onnatuurlijk overlijden. Per nemen het vaakst een jaar liep het aantal overleden mannen uiteen van 16 tot 32 en het aantal vrouwen poging tot zelfdoding van 14 tot 20. De man – vrouw verhouding van 3 : 2 is onveranderd ten opzichte van 1987-2001.8 De aantallen suïcides per 100.000 Hagenaars van 15 jaar en ouder laten sinds 1987 over het algemeen een dalende trend zien, voor de mannen geldt dit wat sterker dan voor de vrouwen. Sinds 1997 is vooral de afname van het aantal gevallen van suïcide per 100.000 mannen van 55 jaar en ouder aanzienlijk (zie figuur 3.6). De daling van suïcidecijfers onder ouderen is niet typisch Haags. In de periode 1986-2005 is dit ook landelijk geconstateerd.9 Onder groepen Hagenaars van niet-Nederlandse herkomst worden vrijwel altijd lagere suïcidecijfers vastgesteld dan onder Hagenaars van Nederlandse herkomst. In tegenstelling tot gebeurtenissen van parasuïcide lopen Surinaamse en Turkse meisjes en jonge vrouwen geen verhoogd risico door suïcide te overlijden. Suïcidecijfers van Surinaamse mannen liggen hoger: vrijwel gelijk aan de Nederlandse mannen en sinds 1997 iets hoger. Ook landelijk zijn verhoogde suïcidecijfers onder Surinaamse mannen geconstateerd.10
Aantal per 100.000
Tabel 3.5
3
Geestelijke gezondheid
3.4.1 Parasuïcide Na registraties over de periodes 1987-1993 en 2002-2004 is de afdeling Epidemiologie van de GGD Den Haag in 2008 in Den Haag opnieuw gestart met een registratie van gebeurtenissen van parasuïcides. Haagse ziekenhuizen, de crisisdienst van de Parnassia Bavo Groep en de ambulancediensten Haaglanden melden gevallen van parasuïcide onder Hagenaars.5 In 2008 zijn dat er 473 geweest, zes meisjes waren nog geen vijftien. Boven de 65 jaar is een gebeurtenis van parasuïcide vrij zeldzaam. Meer vrouwen dan mannen doen een poging tot zelfdoding: 3 : 2.
Aantal per 100.000
De GGD Den Haag heeft een lange traditie in het verzamelen van cijfers van suïcidaal gedrag. Dit geldt zowel voor het monitoren van gebeurtenissen van zelfdoding als voor gevallen van ernstig zelfbeschadigend gedrag zonder dodelijke afloop (respectievelijk suïcide en parasuïcide). Een bovengemiddeld vóórkomen van suïcidaal gedrag in een bevolkingsgroep is een signaal voor mogelijk collectief psychisch onwelbevinden binnen een gemeenschap.
1987-1991
1992-1996
1997-2001
2002-2006
Figuur 3.6 Aantal suïcides per 100.000 Hagenaars naar leeftijd voor mannen (boven) en vrouwen (onder). Den Haag 1987-2006.
32
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
33
4
Levensverwachting en sterfte
4 Levensverwachting en sterfte Sterfte is een belangrijke indicator van de volksgezondheid. In dit hoofdstuk wordt de sterfte onder de inwoners van Den Haag in kaart gebracht. Er wordt in dit hoofdstuk specifiek aandacht besteed aan de levensverwachting (een maat voor sterfte), sterfte onder 0-4-jarigen met daarbij vooral aandacht voor perinatale sterfte, verschillen in sterfte tussen verschillende etnische groepen en de invloed van sociaal-economische status op sterfte.
4.1 Levensverwachting De levensverwachting geeft het aantal verwachte levensjaren bij de geboorte weer. In Nederland en ook in Den Haag leven vrouwen langer dan mannen. Het verschil De gemiddelde levensin levensverwachting tussen mannen en vrouwen wordt echter wel steeds kleiner. Dit komt omdat de toenemende levensverwachting van vrouwen sinds eind jaren verwachting bij de geboorte tachtig stagneert (vooral omdat in het verleden een toenemend aantal vrouwen is voor Haagse vrouwen is gaan roken), terwijl de levensverwachting van mannen blijft toenemen. 80 jaar en voor Haagse Gebruikmakend van gegevens over sterfte in de periode 2003-2008 is de gemidmannen 76 jaar delde levensverwachting bij de geboorte voor Haagse mannen 75,8 jaar en voor Haagse vrouwen 79,5 jaar. Landelijk is de levensverwachting bij de geboorte voor mannen en vrouwen één tot twee jaar hoger (tabel 4.1). Ook in de andere drie grote steden is de levensverwachting lager dan landelijk en ongeveer vergelijkbaar met Den Haag.1
Tabel 4.1
Levensverwachting bij de geboorte naar geslacht. Den Haag en Nederland, 2003-2008. Mannen
Vrouwen
Den Haag
Nederland
Den Haag
Nederland
2003
74,7
76,2
78,3
80,9
2004
74,9
76,9
79,5
81,4
2005
75,5
77,2
79,5
81,6
2006
76,8
77,6
80,1
81,9
2007
76,5
78,0
80,2
82,3
2008
76,2
78,3
79,7
82,3
Op 65-jarige leeftijd leven Haagse mannen in 2008 gemiddeld nog 15,3 jaar. Dit is minder lang in vergelijking met landelijke cijfers. De levensverwachting voor Haagse vrouwen op 65-jarige leeftijd is in 2008 17,7 jaar. Ook dit cijfer is lager in vergelijking met landelijke cijfers (tabel 4.2).1
Tabel 4.2
Levensverwachting op 65-jarige leeftijd naar geslacht. Den Haag en Nederland, 2003-2008. Mannen
34
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Vrouwen
Den Haag
Nederland
Den Haag
Nederland
2003
14.9
15,4
17,3
19,3
2004
14,8
15,9
17,6
19,4
2005
15,4
16,0
18,0
19,6
2006
15,9
16,3
17,9
19,7
2007
15,8
16,6
18,1
20,4
2008
15,3
16,7
17,7
20,1
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
35
4
Levensverwachting en sterfte
4
Levensverwachting en sterfte
4.2 Perinatale sterfte
Aantal per 1.000 geborenen
Perinatale sterfte is de som van foetale sterfte (doodgeboorte na minstens 22 weken zwangerschap) en vroege neonatale sterfte (sterfte van levendgeborenen in de eerste week). Perinatale sterfte is een belangrijke indicator voor perinatale gezondheid en zorg en is afhankelijk van factoren bij moeder en kind. Ook zorggerelateerde factoren, zoals de zorgorganisatie spelen een rol. In de vier grote steden Den Haag, Amsterdam, Utrecht en Rotterdam is de perinatale sterfte beduidend hoger dan in de rest van Nederland. Van de vier grote steden is in Den Haag de perinatale sterfte het hoogst (figuur 4.1). De perinatale sterftecijfers onder westerse vrouwen zijn in Utrecht, Rotterdam en Den Haag aanmerkelijk hoger dan in de rest van Nederland. In Amsterdam is dit echter lager dan in de rest van Nederland. De perinatale sterftecijfers onder nietwesterse vrouwen verschillen in Rotterdam, Amsterdam en Utrecht niet veel ten opzichte van de rest van Nederland. Den Haag vormt hier de uitzondering: de perinatale sterftecijfers onder niet-westerse vrouwen zijn hier hoger dan in de rest van Nederland (figuur 4.2).2
De perinatale sterfte is beduidend hoger in prachtwijken dan in niet-prachtwijken. Dit geldt voor Nederland als geheel en ook voor de vier grote steden. Vergeleken met de drie andere grote steden is de perinatale sterfte in de prachtwijken van Den Haag het hoogst (tabel 4.3).
Tabel 4.3
Perinatale sterfte per 1.000 geborenen in de prachtwijken en in de niet-prachtwijken van de vier grote steden, vergeleken met de perinatale sterfte in Nederland. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2002-2006. Niet-prachtwijk ‰ (promille)
Prachtwijk ‰ (promille)
Den Haag
10,7
17,5
Amsterdam
8,1
13,3
Rotterdam
10,7
12,3
Utrecht
11,0
14,4
Nederland
9,3
13,5
De relatieve kans op perinatale sterfte is in de vier grote steden vooral hoger onder de westerse vrouwen die in de prachtwijken wonen. In Den Haag is deze het hoogst. Van de vier grote steden Dat wil zeggen dat westerse vrouwen die in prachtwijken wonen meer kans op heeft Den Haag de hoogste perinatale sterfte hebben dan westerse vrouwen die daarbuiten wonen. Dit geldt ook voor de niet-westerse vrouwen in Den Haag en Amsterdam, maar de kans is iets lager dan bij westerse vrouwen. In Utrecht is er echter geen extra risico en in Rotterdam is er zelfs minder kans op perinatale sterfte voor niet-westerse vrouwen die in prachtwijken wonen ten opzichte van niet-westerse vrouwen die niet in de prachtwijken wonen (tabel 4.4).2
perinatale sterfte; bovendien is de perinatale sterfte hoger in de Haagse prachtwijken
Figuur 4.1 Perinatale sterfte per 1.000 geborenen in de vier grote steden en de rest van Nederland. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2002-2006.
Aantal per 1.000 geborenen
Tabel 4.4
Relatief risico op perinatale sterfte in de prachtwijken, weergegeven voor zwangeren van westerse (W) en niet-westerse (NW) afkomst. Relatieve risico’s werden berekend ten opzichte van de risico’s buiten de prachtwijken in de desbetreffende stad of de rest van Nederland. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2002-2006. Den Haag
Perinatale sterfte
Westers
Amsterdam
Rotterdam
Utrecht
Rest NL
W
NW
W
NW
W
NW
W
NW
W
NW
1,96
1,29
1,52
1,36
1,40
0,88
1,59
1,00
1,34
1,29
Niet-Westers
Figuur 4.2 Perinatale sterfte per 1.000 geboorten in de vier grote steden en de rest van Nederland, onderverdeeld naar etniciteit van de moeder (westers of niet-westers). Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2002-2006.
36
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
37
4
Levensverwachting en sterfte
4
Levensverwachting en sterfte
4.3 Sterfte naar etniciteit Landelijke cijfers laten zien dat bepaalde ziekten en aandoeningen vaker voorkomen onder sommige groepen allochtonen. Ook hebben allochtonen over het algemeen een als slechter ervaren gezondheid. In de grote steden is de sterfte in wijken met achterstand het hoogst, wijken waar juist veel allochtonen wonen. Op grond van deze gegevens zou men veronderstellen dat de levensverwachting van allochtonen lager is dan van autochtonen.3 Uit landelijke cijfers blijkt dat het aantal sterfgevallen onder allochtone mannen hoger is dan onder autochtone mannen. Deels is dit verschil toe te schrijven aan een lagere sociaal-economische status. Mensen met een lagere sociaaleconomische status hebben gemiddeld een hogere sterftekans. Wanneer hiermee rekening wordt gehouden, zijn de landelijke verschillen in sterfte tussen allochtonen en autochtonen kleiner. Landelijk zijn de verschillen in sterfterisico’s naar herkomst in de periode 2002-2006 afgenomen ten opzichte van de periode 1996-2001. Dit komt doordat de sterfte onder niet-westerse allochtonen naar verhouding sterker is gedaald dan onder autochtonen. De landelijke sterftecijfers naar etniciteit en leeftijd laten een genuanceerder beeld zien. Onder jongere Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse allochtonen is de sterfte hoger dan onder jongere autochtonen. Maar vanaf een bepaalde leeftijd verandert dat en is de sterfte bij allochtonen juist lager. Bij Marokkaanse mannen ligt dit omslagpunt op 45 jaar, bij Turkse, Antilliaanse en Surinaamse mannen ligt dit omslagpunt op 75 jaar. Bij allochtone vrouwen is de sterftekans vanaf 40 jaar gelijk of iets lager dan dat van autochtone vrouwen.4 De sterftecijfers in Den Haag laten ook een meer genuanceerd beeld zien. Bij Turkse en Marokkaanse mannen zien we vanaf 20, respectievelijk 30 jaar een lagere sterfte vergeleken met autochtone mannen. Bij Surinaamse mannen is het risico op sterfte groter dan bij autochtone mannen, rond 75 jaar is dit cijfer gelijk aan autochtone mannen (figuur 4.3). Vanaf 30 jaar is in Den Haag de sterfte onder Turkse en Marokkaanse vrouwen lager dan de sterfte onder autochtone vrouwen (figuur 4.4). Bij Surinaamse en Antilliaanse vrouwen is dat bij 35, respectievelijk 40 jaar het geval.5,6
Surinamers
Antillianen
Turken
Marokkanen
Nederlanders
Figuur 4.4 Sterfte onder Haagse vrouwen naar etniciteit en leeftijd (sterfte onder autochtone Haagse vrouwen = 1). Den Haag 1995-2008.
4.4 Sterfte en sociaal-economische status Verschillen in sterftecijfers tussen wijken worden voor een belangrijk deel bepaald door verschillen in sociaal-economische status tussen bewoners van die wijken. In Den Haag nemen bij mannen de verschillen in sterfte tussen wijken met een lage sociaal-economische status (hoge achterstandscore) en wijken met een hoge sociaal-economische (lage achterstandscore) status niet af. Wel blijft het sterftecijfer als geheel dalen (figuur 4.5). Bij vrouwen is het sterftecijfer in wijken met een lage sociaal-economische status (hoge achterstandscore) in 2008 vergelijkbaar met dat van het Haags gemiddelde (figuur 4.6). Landelijk is het volgende beeld te zien. De sterfteverschillen als gevolg van sociaaleconomische status zijn het grootst op middelbare leeftijd en de verschillen zijn groter bij mannen dan bij vrouwen. Vooral mensen met alleen lagere school sterven eerder dan anderen. Landelijke cijfers laten zien dat het verschil in levensverwachting tussen mannen met alleen lagere school en mannen met meer opleiding 6,9 jaar is. Bij vrouwen is dat verschil 5,7 jaar. De levensverwachting van mannen met alleen een lagere school opleiding is 72,2 jaar, mannen met een hbo- of wetenschappelijke opleiding leven gemiddeld 79,1 jaar. Laagopgeleide vrouwen hebben een levensverwachting van 78,1 jaar, terwijl hoger opgeleide vrouwen gemiddeld 83,8 jaar leven.
Surinamers
Antillianen
Turken
Marokkanen
Nederlanders
Figuur 4.3 Sterfte onder Haagse mannen naar etniciteit en leeftijd (sterfte onder autochtone Haagse mannen= 1).
38
Den Haag 1995-2008.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Het verschil in sterfte tussen inwoners van wijken met en zonder achterstand blijft tamelijk constant. Echter, de Haagse sterftecijfers vertonen in alle gevallen een dalende trend in de afgelopen twintig jaar.
De verschillen bij de gezonde levensverwachting (het gemiddelde aantal levensjaren dat mensen mogen verwachten in goede gezondheid door te brengen) zijn nog groter. Mannen met alleen lagere school leven gemiddeld 50 jaar in goede gezondheid. Mannen met een hogere opleiding leven gemiddeld 69 jaar in goede gezondheid, een verschil van 19 jaar. Bij vrouwen is dat verschil ruim 16 jaar. Voor een deel worden deze verschillen in sterfte tussen hoge en lage sociaal-economische status veroorzaakt door een minder gezonde leefstijl en slechtere woon- en werkomstandigheden bij mensen met een lage sociaal-economische status. Daarnaast zullen mensen met een minder goede gezondheid eerder beperkingen ondervinden om door opleiding en loopbaan een hogere sociale status te verwerven. Een deel van de oorzaken van sociaal-economische gezondheidsverschillen blijft onverklaard.7-9
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
39
4
Levensverwachting en sterfte
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
5 Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod In deze monitor over de gezondheid van de Haagse burgers wordt ook aandacht besteed aan zorgverlening. Immers, gezondheid en zorgverlening hangen sterk met elkaar samen. Dit hoofdstuk geeft daarom inzicht in een aantal aspecten van zorggebruik en zorgaanbod in Den Haag. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk stilgestaan bij mantelzorg en bij de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker.
5.1 Zorggebruik In de G4 Gezondheidsenquête 2008 is aan bewoners in de vier steden een aantal vragen gesteld over contact met de zorg.1 Achtereenvolgens worden hieronder de volgende onderwerpen besproken: contact met huisarts, tandarts, medisch specialist, Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en maatschappelijk werk, paramedische zorg en thuiszorg. Daar waar mogelijk worden ook de landelijke cijfers voor 2008 van het CBS beschreven.2 Den Haag 1977-2008
Den Haag totaal
Wijken met lage achterstandscore
Wijken met hoge achterstandscore
Figuur 4.5 Gestandaardiseerde sterfte onder 0-65-jarige Haagse mannen; Den Haag totaal, in Haagse wijken met een hoge achterstandscore (meer achterstand) en in Haagse wijken met een lage achterstandscore (minder achterstand). Den Haag 1977-2008.
Contact met huisarts Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. De huisarts is het eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen over gezondheid en ziekte. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat het merendeel van de bevolking contact heeft met de huisarts. Iets meer dan driekwart van de Hagenaars (77%) van 16 jaar en ouder geeft in de G4 Gezondheidsenquête 2008 aan in het afgelopen jaar minimaal één keer contact te hebben gehad met de huisarts. Dit percentage is in Utrecht iets lager (71%); in Amsterdam (74%) en Rotterdam (74%) geeft driekwart van de bewoners aan minimaal één keer in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de huisarts. Landelijk geeft in 2008 73% van de totale bevolking aan in het afgelopen jaar minstens één keer contact met de huisarts te hebben gehad.2 In Den Haag geldt dat vrouwen, Turken, Surinamers, en lager opgeleiden vaker aangeven minimaal één keer in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de huisarts. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt het percentage Hagenaars dat minimaal één keer in het afgelopen jaar contact heeft gehad met de huisarts toe (tabel 5.1).
Contact met tandarts
Den Haag 1977-2008
Den Haag totaal
Wijken met lage achterstandscore
Wijken met hoge achterstandscore
Figuur 4.6 Gestandaardiseerde sterfte onder 0-65-jarige Haagse vrouwen; Den Haag totaal, in Haagse wijken met een hoge achterstandscore (meer achterstand) en in Haagse wijken met een lage achterstandscore (minder achterstand). Den Haag 1977-2008.
In 2008 geeft tweederde van de Hagenaars van 16 jaar en ouder aan minimaal één keer in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de tandarts. In Utrecht (71%) geeft een iets hoger percentage aan minimaal één maal contact te hebben gehad met de tandarts in het afgelopen jaar, de percentages van Den Haag (67%), Amsterdam (67%) en Rotterdam (68%) zijn vergelijkbaar. Landelijk gaf in 2008 78% van de totale Nederlandse bevolking aan in het afgelopen jaar minimaal één keer contact te hebben gehad met de tandarts.1 In Den Haag geldt dat vrouwen, Antillianen, Turken, Marokkanen, overig niet-westerse allochtonen, lager opgeleiden en bewoners van wijken met achterstand minder vaak aangeven minimaal één keer in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de tandarts. In vergelijking met 16-64 jarigen hebben Haagse 65-plussers in het afgelopen jaar minder vaak minimaal één keer contact met de tandarts gehad (tabel 5.2).
Contact met medisch specialist Cijfers uit de G4 Gezondheidsenquête 2008 tonen aan dat 42% van de Hagenaars van 16 jaar en ouder in het afgelopen jaar minimaal één keer contact heeft gehad met een medisch specialist, vrouwen vaker dan mannen. In de andere drie grote steden varieert dit percentage tussen de 34 en 37 procent. Landelijk geeft in 2008 41% van de totale bevolking aan minimaal één maal in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met een medisch specialist.1 Naarmate de leeftijd stijgt, geven Hagenaars vaker aan in het afgelopen jaar minimaal één maal contact te hebben gehad met een medisch specialist (figuur 5.1).
40
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
41
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
Tabel 5.1
Percentage Hagenaars van 16 jaar en ouder dat minimaal één maal in het afgelopen jaar contact heeft gehad met de huisarts. Den Haag 2008.
Totaal 2008
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
Geslacht 77
Man
71
Vrouw
83
%
Leeftijd 16-24 jaar
69
Opleiding
25-34 jaar
69
Geen, LO
86
35-44 jaar
74
MAVO, LBO
80
45-54 jaar
77
HAVO, VWO, MBO
75
55-64 jaar
81
HBO, WO
72
65-74 jaar
83
75-84 jaar
91
Etniciteit
85 plussers
89
Nederlands
76
Surinaams
86
Antilliaans/Arubaans
74
Wijk
contact te hebben gehad met een medisch specialist naar leeftijd. Den Haag 2008.
Wijk met achterstand
78
Turks
83
Wijk zonder achterstand
77
Marokkaans
75
Overig westers
72
Overig niet-westers
74
Tabel 5.2
Percentage Hagenaars van 16 jaar en ouder dat minimaal één maal in het afgelopen jaar de tandarts heeft bezocht. Den Haag 2008.
Totaal 2008
Contact met paramedici In Den Haag geeft in 2008 27% van de bewoners van 16 jaar en ouder aan minimaal Eén op de tien één keer in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de paramedische zorg, vrouwen (31%) vaker dan mannen (23%). Onder contact met de paramedische Hagenaars heeft minimaal zorg wordt verstaan contact met een diëtist, ergotherapeut, fysiotherapeut, logoéén keer per jaar contact met pedist of oefentherapeut Cesar/Mensendieck. Voor Utrecht en Amsterdam gelden vergelijkbare percentages, in Rotterdam ligt het percentage iets lager (24%). de Geestelijke Gezondheidszorg of maatschappelijk
Man
63
Vrouw
70
Hagenaars van Surinaamse afkomst en laag opgeleide Hagenaars geven vaker aan minimaal één keer in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de paramedische zorg. 16-24 jarige Hagenaars (16%) geven het minst vaak aan contact te hebben gehad met de paramedische zorg.
Contact met de Thuiszorg (wijkverpleegkundige, gezinsverzorging of Alphahulp)
Geslacht 67
Figuur 5.1 Percentage Hagenaars van 16 jaar en ouder dat aangeeft minimaal één maal in het afgelopen jaar
werk
Leeftijd 16-24 jaar
74
Opleiding
25-34 jaar
70
Geen, LO
48
35-44 jaar
74
MAVO, LBO
61
45-54 jaar
72
HAVO, VWO, MBO
73
55-64 jaar
68
HBO, WO
78
65-74 jaar
54
75-84 jaar
43
Etniciteit
85 plussers
40
Nederlands
69
Surinaams
67
Antilliaans/Arubaans
45
Wijk met achterstand
59
Turks
56
Wijk zonder achterstand
71
Marokkaans
57
Overig westers
72
Overig niet-westers
57
Wijk
Contact met Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en maatschappelijk werk Uit de G4 Gezondheidsenquête 2008 blijkt dat ongeveer één op de tien Hagenaars van 16 jaar en ouder (11%) minimaal één keer in het afgelopen jaar contact heeft gehad met de GGZ of maatschappelijk werk. In de andere drie grote steden is dit percentage vergelijkbaar. Vrouwen, Hagenaars van middelbare leeftijd (35-54 jaar), Turken, lager opgeleide Hagenaars en bewoners van Haagse wijken met achterstand geven vaker aan minimaal één keer in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de GGZ of maatschappelijk werk.
Eén op de twintig Hagenaars van 16 jaar en ouder (5%) geeft in de G4 Gezondheidsenquête 2008 aan minimaal één keer in het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de thuiszorg (wijkverpleegkundige, gezinsverzorging of Alphahulp), vrouwen vaker dan mannen. In Den Haag is een duidelijke stijging van het percentage zichtbaar met het stijgen van de leeftijd (figuur 5.2). De percentages van de andere drie grote steden variëren tussen de 3 en 5%. Vooral Hagenaars van 75 jaar en ouder geven vaak aan in het afgelopen jaar minimaal één keer contact te hebben gehad met de thuiszorg.
%
Figuur 5.2 Percentage Hagenaars van 16 jaar en ouder dat aangeeft minimaal één maal in afgelopen jaar contact te hebben gehad met de Thuiszorg naar leeftijd. Den Haag 2008
42
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
43
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
5.2 Zorgaanbod
5.2.2 Fysiotherapeuten
Het is van groot belang dat het zorgaanbod aansluit op de zorgvraag. Het gewenste zorgaanbod in een stad is niet alleen afhankelijk van het aantal inwoners, maar ook van de kenmerken van deze inwoners. Vanwege de diversiteit aan bevolkingsgroepen en de vaak slechtere gezondheidstoestand in de grote steden is goede en toegankelijke zorg in de grote steden van groot belang.3
Den Haag telde in juli 2009 515 fysiotherapeuten, van wie ongeveer de helft vrouw (52%).4 Dit komt overeen met het landelijke percentage van 53% werkzame vrouwelijke fysiotherapeuten.6 Van de in totaal 195 fysiotherapiepraktijken in Den Haag is 34% een solopraktijk, 26% een duopraktijk en 40% een groepspraktijk (≥3 fysiotherapeuten).4 Het percentage solopraktijken in Den Haag is gelijk aan het landelijke percentage (33%). Het percentage groepspraktijken in Den Haag ligt iets lager dan het landelijke percentage (49%) en het percentage duopraktijken iets hoger dan het landelijke percentage (18%).6 De meeste fysiotherapeuten in Den Haag werken in een groepspraktijk (67%), 20% werkt in een duopraktijk en 13% in een solopraktijk.4 Figuur 5.4 toont de spreiding van de solo-, duo- en groepsfysiotherapiepraktijken in Den Haag.4
5.2.1 Huisartsen In juli 2009 waren er in Den Haag 301 huisartsen.4 Iets minder dan de helft van hen is vrouw (45%). Dit percentage is hoger dan het landelijke percentage vrouwelijke huisartsen (37%).5 De 301 huisartsen in Den Haag werkten in een van de 161 huisartspraktijken die de stad telt. Ruim de helft (57%) van de huisartspraktijken in Den Haag is een solopraktijk, een kwart van de praktijken een duopraktijk en 18% een groepspraktijk. Het percentage solopraktijken in Den Haag ligt hoger dan het landelijke percentage (42%), terwijl het percentage duo- en groepspraktijk in Den Haag lager is dan de landelijke percentages (duopraktijk 32% en groepspraktijk 26%).5 Van de huisartsen in Den Haag werkt 31% in een solopraktijk, 27% in een duopraktijk en 43% in een groepspraktijk.4 Van alle Nederlandse huisartsen werkt 20% in een solopraktijk, 29% in een duopraktijk en 51% in een groepspraktijk.5 Er zijn helaas geen gegevens beschikbaar over het aantal patiënten per praktijk. Figuur 5.3 toont de spreiding van de verschillende soorten huisartspraktijken in Den Haag.
Solopraktijk
Figuur 5.4
Duopraktijk
Groepspraktijk
Spreiding van de fysiotherapiepraktijken. Den Haag 2009.
5.2.3 Verloskundigen
Solopraktijk
Figuur 5.3
44
Duopraktijk
In juli 2009 waren er in Den Haag 55 praktiserende verloskundigen.4 Eén van hen is man. Den Haag telt in totaal 16 verloskundigenpraktijken: vier solopraktijken, twee duopraktijken en tien groepspraktijken. De meeste verloskundigen (85%) werken in één van de tien groepspraktijken in Haag. Dit percentage is ongeveer gelijk aan het landelijke percentage van 83% verloskundigen dat werkzaam is in een groepspraktijk.7 Figuur 5.5 toont de spreiding van de solo-, duo- en groepsverloskundigenpraktijken in Den Haag.
Groepspraktijk
Spreiding van de huisartsenpraktijken. Den Haag 2009.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
45
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
Volgens de G4 Gezondheidsenquête 2008 verleende in Den Haag 12% van de bewoners mantelzorg.1 Dit is iets hoger dan in de andere drie grote steden (9-10%). In Den Haag verlenen 45-74 jarigen en Marokkanen relatief vaker mantelzorg (tabel 5.3). Het merendeel van de Haagse mantelzorgers (59%) verleent drie uur of meer per week zorg.
Tabel 5.3
Percentage Hagenaars van 16 jaar en ouder dat mantelzorg verleent. Den Haag 2008.
Totaal 2008
Geslacht 12
Man
11
Vrouw
13
Leeftijd 16-24 jaar
7
Opleiding
25-34 jaar
6
Geen, LO
9
35-44 jaar
11
MAVO, LBO
13
45-54 jaar
19
HAVO, VWO, MBO
12
55-64 jaar
16
HBO, WO
12
65-74 jaar
13
75-84 jaar
11
Etniciteit
85 plussers
9
Nederlands
13
Surinaams
9
Antilliaans/Arubaans
8
Wijk
Solopraktijk
Figuur 5.5
Duopraktijk
Wijk met achterstand
9
Turks
9
Wijk zonder achterstand
11
Marokkaans
18
Overig westers
11
Overig niet-westers
11
Groepspraktijk
Spreiding van de verloskundigenpraktijken. Den Haag 2009. Het vaakst geven Haagse mantelzorgers hulp aan ouders of schoonouders (34%) (figuur 5.6).
5.3 Mantelzorg Verlenen van mantelzorg
In 2008 verleent ruim
één op de tien Hagenaars Mantelzorg is hulp die wordt gegeven omdat de ontvanger tijdelijk of langdurig niet in staat is zelf bepaalde dagelijkse taken te verrichten als gevolg van fysieke mantelzorg; 45-74 jarigen en of verstandelijke beperkingen of chronische psychische aandoeningen. De hulp Marokkanen verlenen relatief bestaat uit instrumentele vormen van zorg, zoals huishoudelijke hulp, persoonlijke het vaakst mantelzorg verzorging, verpleegkundige hulp, emotionele steun en toezicht, en begeleiding bij het regelen van zaken en administratie en het bezoeken van familie, artsen en winkels. Mantelzorg wordt vrijwillig en onbetaald verleend door huisgenoten, familie, vrienden, kennissen en buren.
46
%
In Nederland wordt op grote schaal mantelzorg verleend. In sommige gevallen blijkt dit een zware taak. Ondanks de soms zware taak kijken mantelzorgers over het algemeen positief aan tegen het verlenen van zorg, omdat de relatie met de hulpbehoevende intenser en intiemer wordt, men waardering van de verzorgde krijgt en samen van kleine dingen geniet. In 2007 verleenden circa 3,5 miljoen mensen in Nederland mantelzorg aan zieken en gehandicapten; 1,7 miljoen mensen hielpen in relatief ernstige zorgsituaties.8
Figuur 5.6 Percentage mantelzorgers van 16 jaar en ouder dat mantelzorg verleent naar groepen die mantelzorg
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
ontvangen. Den Haag 2008.
Gezondheidsmonitor 2010
47
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
Haagse mantelzorgers bieden verschillende typen hulp aan. De helft van de Haagse mantelzorgers biedt gezelschap, troost of afleiding (51%), gevolgd door begeleiding en/of vervoer bij bezoek aan bijvoorbeeld kapper of arts (41%), regelen van geldzaken en/of andere administratie (33%), hulp in de huishouding (28%), klaarmaken van maaltijden (23%), hulp bij persoonlijke verzorging (15%) en hulp bij medische verzorging (14%). Tot slot is via de G4 Gezondheidsenquête 2008 geïnventariseerd in hoeverre het verlenen van mantelzorg als belastend wordt ervaren door de mantelzorger. Meer dan de helft van de Haagse mantelzorgers geeft aan enige mate van belasting te ervaren, variërend van enigszins belast (38%), tamelijk zwaar belast (10%), zeer zwaar belast (4%) tot overbelast (3%). De gemeente Den Haag heeft zich de afgelopen jaren ingezet voor het realiseren van een goede en laagdrempelige ondersteuningsstructuur voor mantelzorgers. Om mantelzorgers te bereiken is het van belang dat zij in hun buurt terecht kunnen bij een steunpunt mantelzorg. De afgelopen jaren zijn in de acht stadsdelen in Den Haag steunpunten mantelzorg geopend. Het laatste steunpunt is geopend in juli 2008 in het stadsdeel Leidschenveen/ Ypenburg. Hier kunnen mantelzorgers terecht voor informatie en advies en voor praktische en emotionele ondersteuning. In 2008 kwamen er 709 aanvragen binnen bij deze steunpunten. In de G4 Gezondheidsenquête 2008 geeft een derde (34%) van de Haagse 55-plussers die mantelzorg verlenen aan het steunpunt mantelzorg te kennen, de meerderheid van hen heeft echter nog nooit contact gehad met het steunpunt.
Ontvangen van Mantelzorg
Sinds 1990 wordt landelijk het Bevolkingsonderzoek Borstkanker uitgevoerd. Alle vrouwen van 50 tot en met 75 jaar krijgen hiervoor elke twee jaar een uitnodiging. Tijdens het onderzoek worden röntgenfoto's (mammografie) van de borsten gemaakt. Door middel van het bevolkingsonderzoek wordt geprobeerd borstkanker in een vroeg stadium op te sporen, waardoor de kans op genezing vergroot en de sterfte aan borstkanker verlaagd wordt.10 De geschatte gezondheidswinst op termijn door het bevolkingsonderzoek is 16% minder sterfte door borstkanker onder alle vrouwen (± 700 vrouwen per jaar minder) en 25% minder sterfte door borstkanker in de groep vrouwen van 50 tot en met 75 jaar.10 Over de periode 2004-2007 heeft in Nederland 77% van de vrouwen van 50 jaar en ouder gehoor gegeven aan de oproep voor het bevolkingsonderzoek borstkanker.13 De opkomst bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Den Haag (71%) lag lager dan het landelijke gemiddelde. Dit verschil is grotendeels te verklaren door een verschil in leeftijdsopbouw. De opkomst bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in de GGD-regio’s van de vier grote steden was ongeveer gelijk (figuur 5.7).13
%
Volgens de Haagse Stadsenquête 2009 ontvangt circa één op de tien Hagenaars mantelzorg (9%). Het gaat hierbij vooral om 65-plussers en Hagenaars in de lagere inkomensgroepen. De Hagenaars die mantelzorg ontvangen, krijgen vooral huishoudelijke hulp (62%) en/of vervoer naar en/of begeleiding bij het bezoeken van activiteiten buitenshuis (44%). Bij een kwart (24%) heeft de zorg betrekking op persoonlijke verzorging.
Eén op de tien Hagenaars ontvangt mantelzorg, voornamelijk 65-plussers en Hagenaars in de lagere inkomensgroepen
De helft van de Hagenaars die mantelzorg ontvangen, krijgt 1 tot 4 uur zorg per week, één op de tien krijgt meer dan 40 uur in de week mantelzorg.9
Figuur 5.7 Opkomstpercentages bevolkingsonderzoek borstkanker 50 jaar of ouder per GGD-regio
(GGD Den Haag, GGD Amsterdam, GGD Rotterdam-Rijnmond en GG&GD Utrecht), 2004-2007.
5.4 Bevolkingsonderzoeken borstkanker en baarmoederhalskanker
Baarmoederhalskanker
Borstkanker
In Nederland wordt per jaar bij ongeveer 700 vrouwen baarmoederhalskanker geconstateerd.14 In de periode 20052008 stierven er jaarlijks ruim 200 vrouwen aan baarmoederhalskanker.11 Baarmoederhalskanker komt bij vrouwen van alle leeftijden voor, maar het meest bij vrouwen van 30 tot 55 jaar.14
Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker in Nederland. Per jaar worden ruim 11.000 gevallen van borstkanker geconstateerd. Dit betekent dat 1 op de 9 vrouwen in Nederland in haar leven borstkanker krijgt.10 In de periode 2005-2008 stierven er jaarlijks ruim 3000 vrouwen aan borstkanker.11 Borstkanker komt onder niet-westerse allochtone vrouwen veel minder vaak voor dan onder autochtone vrouwen. Het verschil wordt kleiner maar blijft bestaan als er rekening wordt gehouden met de leeftijd van de vrouwen. Turkse en Marokkaanse vrouwen lopen naar verhouding het laagste risico. Dit geldt vooral voor de eerste, in het buitenland geboren generatie. Het overlijdensrisico van de (in Nederland geboren) tweede generatie lijkt sterker op dat van autochtone vrouwen.12
48
Gezondheidsmonitor 2010
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Sinds 1976 is er een bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker om de kans op vroege ontdekking van baarmoederhalskanker te vergroten. Vrouwen tussen de 30 en 60 jaar ontvangen iedere vijf jaar een uitnodiging voor dit bevolkingsonderzoek. Tijdens het bevolkingsonderzoek wordt een uitstrijkje gemaakt.14,15 De geschatte gezondheidswinst door het bevolkingsonderzoek is circa 200 sterfgevallen aan baarmoederhalskanker per jaar (200 sterfgevallen in plaats van 400).15 In vergelijking met de GGD-regio’s van de andere drie grote steden neemt Den Haag een middenpositie in wat betreft de opkomst van vrouwen van 30 jaar en ouder bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker in de periode 2004-2007 (figuur 5.8). Als er rekening wordt gehouden met de leeftijdsopbouw, dan is de opkomst bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker in die periode in Den Haag (69,6%) iets hoger dan de landelijke opkomst (67,5%).13
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
49
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
5
Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod
In maart 2009 zijn meisjes in de leeftijd van 13 tot en met 16 jaar opgeroepen voor de eerste inenting van de HPV-vaccinatie. In de vier grote steden zijn in totaal 39.664 meisjes opgeroepen, waarvan 9.778 meisjes in Den Haag. Het opkomstpercentage De opkomstpercentages in Den Haag bij deze eerste inentingsronde was 59% en was daarmee hoger bij de eerste en tweede HPVdan de landelijke opkomst (50%) en de opkomst in de andere drie grote steden 17,18 vaccinatierondes waren in Den Haag (figuur 5.9).
%
hoger dan in de andere drie grote
Bij de tweede inentingsronde in april en mei 2009 lag het opkomstpercentage steden en hoger dan het landelijke gemiddeld 6% lager, waarbij de opkomst in Den Haag (53%) opnieuw hoger en opkomstpercentage de opkomst in de andere drie grote steden lager lag dan de landelijke opkomst (45%). De derde inenting van de HPV-vaccinatie is in september en oktober 2009 aan de meisjes gegeven. Gegevens over de opkomst bij deze derde inentingsronde zijn op dit moment nog niet beschikbaar. In het voorjaar van 2010 worden de eerste meisjes van 12 jaar met het HPV-vaccin ingeënt.16
Figuur 5.8 Opkomstpercentages bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker 30 jaar of ouder per GGD-regio (GGD Den Haag, GGD Amsterdam, GGD Rotterdam-Rijnmond en GG&GD Utrecht), 2004-2007.
HPV-vaccin Baarmoederhalskanker is met een uitstrijkje relatief makkelijk in een vroeg stadium op te sporen.14 Daarnaast is er een HPV-vaccin (Humaan Papillomavirus-vaccin) beschikbaar dat beschermt tegen twee typen van het HPV (typen 16 en 18) die samen 70% van de gevallen van baarmoederhalskanker veroorzaken. De HPV-vaccinatie bestaat uit drie vaccinaties die meisjes verspreid over een half jaar krijgen. HPV wordt meestal overgedragen via seksueel contact.16 Het HPV-vaccin is in 2009 opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma voor twaalfjarige meisjes.14 Verreweg de meeste meisjes hebben op die leeftijd nog geen seksueel contact gehad. Eenmalig worden in 2009 ook meisjes van 13 tot en met 16 jaar ingeënt omdat in deze groep de meerderheid nog geen seksueel contact heeft gehad. De uitnodigingen en vaccinaties worden verzorgd door GGD-en.14
%
1e ronde
2e ronde
Figuur 5.9 Opkomstpercentages van 13 tot en met 16-jarige meisjes bij de HPV-inentingscampagne per inentingsronde voor de vier grote steden en voor Nederland. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2009.
50
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
51
6
Leefstijl
6 Leefstijl Iemands leefstijl is van invloed op zijn gezondheid: Een gezonde leefstijl hangt samen met een goede gezondheid, terwijl een ongezonde leefstijl samenhangt met een minder goede gezondheid. De laatste jaren wordt er dan ook veel maatschappelijke aandacht besteed aan een gezonde leefstijl. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de talrijke initiatieven die zijn en worden ondernomen om mensen te stimuleren voldoende te bewegen en gezond te eten om overgewicht te vóórkomen of terug te dringen. In dit hoofdstuk gaan we in op een aantal belangrijke leefstijlfactoren, namelijk beweging, voeding, roken, gokken en het gebruik van alcohol en drugs. Dit zijn leefstijlfactoren die zich goed lenen voor beïnvloeding door gemeentelijk gezondheidsbeleid.
6.1 Lichamelijke activiteit: Bewegen Lichamelijke activiteit heeft een gunstig effect op de gezondheid, het bevordert de fitheid en het welbevinden van mensen en kan ziekten voorkomen en herstel versnellen.1 Voldoende lichaamsbeweging verlaagt het risico op harten vaatziekten, suikerziekte, botontkalking, depressie en sommige vormen van kanker. Ook heeft het een gunstige invloed op het beloop van deze ziektes.2,3 Het gunstige effect van lichamelijke activiteit op de gezondheid vindt plaats als men voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB).4,5 De NNGB stelt dat voor het onderhouden van de gezondheid volwassenen tenminste vijf dagen en het liefst alle dagen van de week minimaal 30 minuten matig intensief lichamelijk actief zijn. Zes op de tien Voor ouderen (55 jaar en ouder) geldt dezelfde norm, maar met een lager intensiHagenaars voldoet teitniveau. Voor jongeren (tot 18 jaar) geldt een strengere norm van dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit en voor niet-actieve ouderen, zonder of aan de Nederlandse met beperkingen, is elke extra hoeveelheid lichaamsbeweging meegenomen.4 Naast beweegnorm sport vallen activiteiten als fietsen, wandelen, tuinieren, klussen, inspanning bij huishoudelijk werk en lichamelijke activiteit tijdens het werk ook onder de Nederlandse Norm Gezond Bewegen.6 In 2007 voldeed naar schatting 56% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder aan de Nederlandse beweegnorm.7 Volgens de G4 Gezondheidsenquête 2008 voldoet 58% van de Hagenaars van 16 jaar en ouder aan de Nederlandse beweegnorm.8 Dit percentage is lager dan dat van Utrecht en Amsterdam (figuur 6.1). In Den Haag voldoen 55-plussers, autochtonen, bewoners van wijken zonder achterstand, hoogopgeleiden en gehuwden en samenwonenden vaker aan de NNGB (tabel 6.1). Hagenaars van Turkse afkomst voldoen relatief het minst vaak aan de beweegnorm (figuur 6.2).
52
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
53
6
Leefstijl
6
Leefstijl
In 2006 is in het Richtlijnen Sport Onderzoek in Den Haag de hoeveelheid lichaamsbeweging bij kinderen en jongeren van 4 tot 18 jaar nagevraagd.9 Onder lichaamsbeweging wordt in dit onderzoek verstaan alle lichamelijke activiteiten die net zo inspannend zijn als stevig doorlopen, fietsen of buitenspelen. Lichamelijke activiteit in het kader van sportbeoefening valt hier niet onder. Het onderzoek laat zien dat zowel in de zomer als in de winter ruim de helft van de Haagse jeugd ten minste vijf dagen per week 30 minuten matig intensief lichamelijk actief is. Wel is het aandeel in de zomer hoger dan in de winter (tabel 6.2). Twee procent van de jeugd doet in de zomer helemaal niet aan lichaamsbeweging, in de winter is dat 4%.
%
Percentage kinderen/ jongeren dat ten minste 5 dagen per week 30 minuten matig intensief lichamelijk actief is naar seizoen. Den Haag 2006.
Tabel 6.2
Figuur 6.1 Percentage inwoners dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) in de vier grote
4-12 jaar (%)
13-17 jaar (%)
Totaal (%)
Zomer
85
72
79
Winter
57
56
57
steden. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, 2008.
6.2 Lichamelijke activiteit: Sport Percentage Hagenaars dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) naar geslacht, leeftijd, etniciteit, wijk, opleiding en burgerlijke staat. Den Haag 2008.
Tabel 6.1
Voldoet aan NNGB
Opleiding
Voldoet aan NNGB
Man
61
Geen, LO
41
Vrouw
56
MAVO, LBO
61
HAVO, VWO, MBO
60 63
Geslacht
Leeftijd 16-54 jaar
54
HBO, WO
55 plus
65
Burgerlijke staat
Etniciteit Autochtoon
65
Allochtoon
48
Alleenstaand
53
Gehuwd of samenwonend
62
Wijk Wijk met achterstand
51
Wijk zonder achterstand
62
Onder sport wordt verstaan: activiteiten die verricht worden volgens gebruiken en regels uit de sportwereld. Voorbeelden hiervan zijn voetbal, badminton, tennis, handbal, zwemmen, maar niet puzzelen, wandelen met de hond of fietsen naar school. Sporten tijdens lessen lichamelijke opvoeding op school onder schooltijd valt ook niet onder deze definitie.10
jongeren sport nooit
In 2008 is in Den Haag een onderzoek uitgevoerd naar het sportgedrag van 4-24-jarigen. In tabel 6.3 wordt de sportfrequentie van deze groep naar leeftijd, geslacht en etniciteit weergegeven. In 2008 bedraagt de sportdeelname (minstens 12 keer sporten per jaar) van de totale groep 70%. Onder Hagenaars van Nederlandse herkomst is de sportdeelname beduidend hoger dan onder Hagenaars van niet-westerse herkomst. Eenderde van de ondervraagden heeft 120 keer of meer gesport, wat neerkomt op een gemiddelde frequentie van circa 3 keer per week. Het zijn vooral jongens en 12-17-jarigen die meer dan gemiddeld intensief sporten. Een kwart van de jongeren sport nooit.11
Sportfrequentie per jaar bij jongeren van 4-24 jaar naar geslacht, leeftijd en etniciteit. Den Haag 2008.
Tabel 6.3
Geslacht Leeftijd
%
Een kwart van alle
Etniciteit*
Jongen
0 keer %
1-11 keer %
12-59 keer %
60-119 keer %
≥120 keer %
22
5
17
17
39 26
Meisje
27
5
21
21
4-11 jaar
24
5
24
23
25
12-17 jaar
18
4
16
18
44
18-23 jaar
31
7
16
17
28
Nederlandse Hagenaars
15
4
17
22
42 24 32
Niet-westerse Hagenaars Totaal 2008
33
7
20
16
25
5
19
19
* Nederlandse Hagenaars zijn personen die in Nederland zijn geboren en van wie ook beide ouders in Nederland zijn geboren. Niet-westerse Hage-
Figuur 6.2
54
Percentage inwoners dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) naar etniciteit. Den Haag 2008.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
naars zijn personen die zelf of waarvan één of beide ouders niet in Nederland zijn geboren maar in de werelddelen Afrika, Latijns- Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
55
6
Leefstijl
6
Leefstijl
In de Haagse Stadsenquête 2009 is gevraagd naar de sportdeelname van Hagenaars. Ruim de helft van de 16-70-jarige Hagenaars (54%) gaf aan in 2009 twaalf keer of vaker te hebben gesport. Dit is vergelijkbaar met 2008 (52%) maar lager dan in de jaren daarvoor (2007 59%; 2005 58%; 2002 57%). Er zijn verschillen tussen de stadsdelen. Zo werd in Laak, Escamp en Centrum minder vaak aan sport deelgenomen dan in Leidschenveen/Ypenburg en Scheveningen; in de eerstgenoemde wijken sport ruim de helft van de inwoners nooit of minder dan twaalf keer per jaar, in de laatstgenoemde wijken geldt dat voor een derde van de inwoners.12 Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt de sportbeoefening af. Hoger opgeleiden doen relatief vaker aan sport en de eerste generatie allochtone Hagenaars doen dit relatief minder vaak. Ten slotte doen Hagenaars met een handicap minder vaak aan sport dan mensen zonder handicap (tabel 6.4).
Percentage Hagenaars van 16-70 jaar dat aan sportbeoefening doet (twaalf keer of meer per jaar) naar geslacht, leeftijd, etniciteit, opleiding en handicap. Den Haag 2009.
Tabel 6.4
Achtergrondkenmerken Geslacht Leeftijd
Etniciteit
Opleiding
Handicap Totaal
2009 Man
56
Vrouw
50
16-25 jaar
59
26-40 jaar
60
41-55 jaar
51
56-70 jaar
45
Autochtoon
61
Allochtoon 1e generatie
38
Allochtoon 2e generatie
55
Laag
36
Midden
52
Hoog
65
Wel handicap
40
Geen handicap
56
Resultaten van de G4 Gezondheidsenquête 2008 onder Hagenaars van 16 tot 55 jaar laten zien dat slechts 35% van de Hagenaars voldoet aan de richtlijn voor groenteconsumptie en 29% aan de richtlijn voor fruitconsumptie.8 Het percentage Hagenaars dat voldoet aan de richtlijn voor groente- of fruitconsumptie neemt toe met de leeftijd. Hoogopgeleide Hagenaars voldoen vaker aan de richtlijn voor groenteconsumptie. Vrouwen en allochtone Hagenaars voldoen vaker aan de richtlijn voor fruitconsumptie (tabel 6.5). Marokkanen en Hagenaars van overig westerse en overig niet-westerse afkomst voldoen relatief vaak aan de richtlijn voor groenteconsumptie. Verder voldoen alle allochtone groepen relatief vaak aan de richtlijn voor fruit in vergelijking met autochtone Hagenaars (figuur 6.3). Als ‘ontbijten op minimaal 5 dagen van de week’ wordt beschouwd als richtlijn voor Allochtone Hagenaars ontbijt, dan voldoet 73% van de Hagenaars hieraan (tabel 6.5). Vrouwen, bewovoldoen vaker aan de ners uit wijken zonder achterstand, autochtone Hagenaars en hoogopgeleide Hagenaars ontbijten vaker op minimaal 5 dagen per week. Naast autochtone richtlijn voor fruitconHagenaars en personen van overige westerse afkomst, voldoen Marokkanen sumptie dan autochtone relatief vaak aan de richtlijn voor ontbijt (figuur 6.3). Recente landelijke cijfers over het voldoen aan de richtlijnen voor groenteconHagenaars sumptie, fruitconsumptie en over de ontbijtfrequentie ontbreken. Wel heeft eerder onderzoek laten zien dat Nederlanders van 12 jaar en ouder en jongvolwassenen in het algemeen te weinig groente en fruit eten.16,17
Tabel 6.5
Percentage Hagenaars dat voldoet aan de richtlijn voor groente, aan de richtlijn voor fruit en de richtlijn voor ontbijt (ontbijt ≥ 5 dagen/week) naar geslacht, leeftijd, etniciteit, wijk en opleiding. Den Haag 2008. Voldoen aan richtlijn groente
Voldoen aan richtlijn fruit
Voldoen aan richtlijn ontbijt
35
29
73
Man
36
25
68
Vrouw
34
33
78
16-24 jaar
29
23
66
25-34 jaar
31
29
72
35-44 jaar
37
30
76
45-54 jaar
40
32
76
Autochtoon
33
26
80
Allochtoon
37
33
65
Wijk met achterstand
34
31
67
Wijk zonder achterstand
35
28
77
Geen, LO
41
36
68
MAVO, LBO
26
26
64
HAVO, VWO, MBO
35
25
72
HBO, WO
38
32
83
Totaal Geslacht
54
Leeftijd
6.3 Voeding Een ongezond voedingspatroon is een belangrijke risicofactor voor verschillende gezondheidsproblemen, waaronder hart- en vaatziekten, suikerziekte, overgewicht, gebitsaandoeningen, botontkalking en sommige vormen van kanker.13 In Nederland zijn jaarlijks Slechts een derde ongeveer 40.000 gevallen van hart- en vaatziekten en kanker en ongeveer 10% van alle sterfgevallen te wijten aan ongezonde voeding. Ongezonde voeding is rijk aan van de Hagenaars ongezonde vetten (verzadigd vet en transvetzuren) en is arm aan vis, groenten en voldoet aan de richtlijn fruit.13 voor groente- en fruitVolgens de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad moeten volwassenen dagelijks minimaal 150-200 gram groente en 200 gram (twee stuks) fruit consumptie eten.14 Naast het eten van voldoende groente en fruit, is ook een gezond ontbijt belangrijk omdat het onder meer een bijdrage levert aan de benodigde voedingsstoffen en helpt een gezond gewicht te behouden.15
56
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Etniciteit
Wijk
Opleiding
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
57
6
Leefstijl
6
Leefstijl
Tabel 6.6
%
Nederlands
Surinaams
Antilliaans/Arubaans
Marokkaans
Overig westers
Overig niet-westers
Voorkomen matig en ernstig overgewicht in de vier grote steden. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, 2008. Den Haag
Amsterdam
Rotterdam
Utrecht
Matig overgewicht (25 ≤ BMI <30)
34
30
34
28
Ernstig overgewicht (BMI ≥ 30)
13
10
14
10
Totaal overgewicht (BMI ≥ 25)
47
40
48
38
Turks
%
Figuur 6.3 Percentage Hagenaars dat voldoet aan de richtlijn voor groenteconsumptie, fruitconsumptie en dat minimaal op 5 dagen per week ontbijt naar etniciteit. Den Haag 2008.
6.4 Overgewicht Overgewicht wordt in verband gebracht met verschillende (chronische) aandoeningen, zoals diabetes mellitus type 2 (suikerziekte), hart- en vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. In Nederland zijn jaarlijks ongeveer 40.000 gevallen van hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en kanker en ongeveer 7.000 sterfgevallen te wijten aan overgewicht. Daarnaast kan overgewicht samengaan met lichamelijke beperkingen en psychosociale problemen, zoals depressie bij volwassenen of gepest worden bij kinderen.18 Of iemand overgewicht heeft, wordt bepaald aan de hand van de Body Mass Index (BMI). De BMI wordt berekend door het gewicht te delen door de lengte (in meters) in het kwadraat. Bij de interpretatie van de BMI wordt onderscheid gemaakt tussen kinderen en volwassenen. Voor kinderen tussen de 2 en 19 jaar wordt gebruik gemaakt van specifieke afkapwaarden afhankelijk van leeftijd en geslacht. Bij volwassenen is sprake van overgewicht bij een BMI van 25 of hoger. Bij een BMI tussen 25 en 30 is er sprake van matig overgewicht; bij een BMI van 30 of hoger spreekt men van obesitas (ernstig overgewicht).
Ernstig overgewicht
Matig overgewicht
Figuur 6.4 Voorkomen van matig en ernstig overgewicht in de vier grote steden naar wijken met of zonder
achterstand. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, 2008.
6.4.1 Overgewicht bij volwassenen In wijken met
In 2008 had 47% van de Nederlanders van 20 jaar en ouder overgewicht, waarvan achterstand hebben 13% obesitas. Overgewicht komt meer voor onder mannen dan onder vrouwen (respectievelijk 52% en 41%). Obesitas daarentegen komt iets meer voor onder volwassenen relatief vaker vrouwen dan onder mannen (12% versus 10%).19 ernstig overgewicht In 2008 had ongeveer de helft van de Haagse inwoners van 16 jaar en ouder (47%) overgewicht. Hiervan had 34% matig overgewicht en 13% obesitas. In Rotterdam heeft ook ongeveer de helft van de inwoners van 16 jaar en ouder overgewicht, terwijl dit percentage in Amsterdam en Utrecht lager ligt (tabel 6.6). In Den Haag en Rotterdam is er weinig verschil in het voorkomen van overgewicht onder inwoners van wijken met of zonder achterstand. In Amsterdam en Utrecht is dit verschil er wel en komt overgewicht meer voor onder inwoners van wijken met achterstand. Obesitas daarentegen komt in alle vier de steden meer voor onder inwoners van de wijken met achterstand (zie figuur 6.4). In Den Haag komt overgewicht vaker voor onder niet-westerse allochtonen (52%) dan onder autochtonen (47%) en westerse allochtonen (39%). Vooral onder Hagenaars van Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse/Arubaanse en Surinaamse afkomst komt overgewicht veel voor (zie figuur 6.5). In tabel 6.7 is te zien dat in Den Haag overgewicht meer voorkomt onder ouderen (55-plussers), lager opgeleiden en niet-werkenden en minder onder Hagenaars die ongehuwd zijn.8
58
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
%
Ernstig overgewicht
Figuur 6.5
Matig overgewicht
Voorkomen van matig en ernstig overgewicht naar etniciteit. Den Haag, 2008.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
59
6
Leefstijl
Tabel 6.7
Voorkomen van matig en ernstig overgewicht naar leeftijd, opleidingsniveau, werksituatie en burgerlijke staat. Den Haag 2008. Matig overgewicht
Ernstig overgewicht
Totaal overgewicht
16-54 jaar
30,5
11,2
41,7
55 jaar en ouder
41,2
15,6
56,8
Geen, LO
34,1
22,5
56,6
MAVO, LBO
40,9
16,6
57,5
HAVO, VWO, MBO
31,7
10,2
41,9
HBO, WO
30,2
6,1
36,3
Leeftijd
Duidelijk is dat kinderen in de wijken met achterstand vaker overgewicht hebben dan kinderen uit de wijken met geen of minder achterstand. Wat opvalt is dat het sociaaleconomische gezondheidsverschil ten aanzien van overgewicht is toegenomen in In de periode 2005-2007 de periode 2005-2007. In de wijken met de meeste achterstand is het percentage is bij kinderen alleen in kinderen met overgewicht toegenomen en in de wijken met minder tot geen wijken met achterstand het achterstand (waar overgewicht al minder voorkwam), blijft dit stabiel of neemt zelfs af.20
Opleidingsniveau
Werkenden
33,8
10,5
44,3
Niet-werkenden*
35,0
14,9
49,9
Burgerlijke staat
vóórkomen van overgewicht toegenomen
Tabel 6.8
Werksituatie
Percentage kinderen met matig overgewicht of ernstig overgewicht naar geslacht in de vier grote steden en Nederland. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland. Leeftijdscategorie
Den Haag
Jongens
Meisjes
3- 6 jaar (2007)
12
16
Gehuwd, samenwonend
37,7
13,3
51,0
7- 10 jaar (2007)
27
26
Ongehuwd, nooit gehuwd geweest
23,6
10,1
33,7
13 -16 jaar (2007)
21
19
Gescheiden
36,2
15,4
51,6
Tweede klas Voortgezet Onderwijs (2005/2006 en
24
24
Weduwe, weduwnaar
40,0
13,7
53,7
Groep 2 Basisschool (2004/2005)
15
19
Eerste klas Voortgezet Onderwijs (2005/2006)
19
27
Derde klas Voortgezet Onderwijs (2005/2006)
22
21
Groep 2 en 6 Basisschool (2002-2007)
16
20
Eerste en derde klas Voortgezet Onderwijs* (2007)
12
10
2 t/m 19 jaar* (2008)
14
13
* Onder de niet-werkenden vallen de volgende categorieën: (vervroegd) gepensioneerden, werklozen/werkzoekenden/arbeidsongeschikten/ uitkeringsgerechtigden, huisvrouwen/huismannen en studenten.
Amsterdam
2006/2007) Rotterdam
Utrecht
6.4.2 Overgewicht bij jeugd
Nederland8
Overgewicht op jonge leeftijd is voorspellend voor overgewicht op volwassen leeftijd Bijna de helft van de en kan leiden tot op latere leeftijd. Onderzoek in Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam onder verschillende leeftijdsgroepen heeft uitgewezen dat overgewicht ook volwassen Hagenaars en veelvuldig voorkomt bij kinderen (zie tabel 6.8).20-23 één op de vijf Haagse In 2007 had in Den Haag 19% van de kinderen tussen 3 en 16 jaar oud matig overgewicht of obesitas.20 Er zijn duidelijke etnische verschillen in het voorkomen van 3-16-jarigen heeft overgewicht onder de jeugd. Over de periode 1999-2007 kwam in Den Haag overgeovergewicht wicht het meest voor bij Turkse (28%) en Marokkaanse (23%) kinderen. Hierna volgen de Hindostaanse (15%) en Nederlandse (13%) kinderen. Ook in Rotterdam, Utrecht en Amsterdam kwam overgewicht het vaakst voor onder Turkse en Marokkaanse kinderen.8,19,20 In Den Haag is bij Turkse kinderen het voorkomen van overgewicht beduidend toegenomen van 25% in 1999 tot 34% in 2007. Bij autochtone Haagse kinderen werd er een lichte afname gevonden van 14% in 1999 naar 13% in 2007 (zie figuur 6.6). Deze afname komt vooral door een afname van overgewicht bij de meisjes. In de wijken Transvaalkwartier (30%), Groente- en Fruitmarkt (28%), Bouwlust/ Vrederust (27%) en Schilderswijk (26%) is het voorkomen van overgewicht onder de jeugd in de periode 2005-2007 het hoogst. In Schilderswijk, Transvaalkwartier, Rustenburg/ Oostbroek, Kinderen uit Leyenburg en Groente- en Fruitmarkt is er sprake van een betekenisvolle toename van wijken met achterovergewicht in de periode 1999-2007. Met uitzondering van Leyenburg zijn dit de wijken in Den Haag waar vooral veel Turkse kinderen wonen. stand hebben vaker
overgewicht
60
Gezondheidsmonitor 2010
6
Leefstijl
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
* In tegenstelling tot de andere percentages in de tabel betreft het hier schattingen op basis van zelfgerapporteerde lengte en gewicht.
%
Nederlands
Turks
Marokkaans
Surinaams/Hindostaans
Figuur 6.6 Percentage overgewicht onder 3-16-jarigen naar etniciteit. Den haag 1999-2007
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
61
6
Leefstijl
6
Leefstijl
6.5 Genotmiddelengebruik en verslaving 6.5.1 Roken Roken vergroot de sterftekans als gevolg van longkanker, aandoeningen van de luchtwegen, coronaire hartziekten en beroertes. Bij mannen die aan deze ziekten overlijden is in 54% van de sterfgevallen sprake van een relatie met roken, bij vrouwen is dit 28%. Van alle sterfgevallen in Nederland was in 2006 ongeveer 15% te wijten aan roken (21% van de mannen en 8% van de vrouwen). De overheid erkent deze risico’s door roken steeds meer te ontmoedigen en nietrokers te beschermen (Tabakswet 2004).25 In 2008 rookte 28% van de Hagenaars ouder dan 16 jaar. Er rookten meer mannen dan vrouwen (33% van de mannen versus 23% van de vrouwen). Turkse mannen geven vaker dan Marokkaanse, Surinaamse of Nederlandse mannen aan te roken. Het laagste percentage rokers werd aangetroffen onder Marokkaanse Hagenaars. Hagenaars met een opleiding op HBO of WO niveau rookten minder dan stadsgenoten met een lager opleidingsniveau (tabel 6.9).8
In 2007 rookte één op de zes Haagse middelbare scholieren (18%).27 Dit was vergelijkbaar met 2003 (19%); in de periode 1999-2003 was er sprake van een daling Ruim een kwart van de van het percentage rokende scholieren.28-30 In het basisonderwijs rookte minder dan 1% van de leerlingen uit de twee hoogste groepen. Dit Haagse beeld komt volwassen Hagenaars en overeen met het landelijke beeld.31 Zowel bij jongens als meisjes nam het roken bijna één op de vijf Haagse toe met de leeftijd. Onder 12-13-jarigen rookten meer meisjes dan jongens, in middelbare scholieren de overige leeftijdscategorieën rookten meer jongens dan meisjes (figuren 6.7 en 6.8). Het VMBO-theoretische leerweg/MAVO had het hoogste percentage rookt rokers (28% vergeleken met 15-17% bij de overige schooltypen). Van alle scholieren rookte 12% dagelijks, oplopend van 3% van de 12-13-jarigen, naar 14% van de 14-15-jarigen en 20% van de 16-17-jarigen.27 Vergelijkbaar met 2003 is het percentage rokers het laagst onder de leerlingen van nietNederlandse herkomst die islamitisch worden opgevoed: 10%. Er zijn in 2007 iets meer leerlingen van niet-Nederlandse herkomst die niet islamitisch worden opgevoed die roken ten opzichte van de leerlingen van Nederlandse herkomst (22% respectievelijk 18%).
Percentage Haagse rokers van 16 jaar en ouder naar geslacht, etniciteit, opleiding en wijk. Den Haag 2008.
Tabel 6.9
Etniciteit
Opleiding
Mannen
Vrouwen
Totaal
Nederlands
31
25
28
Surinaams
35
17
26
Turks
45
27
37
Marokkaans
23
5
14
Geen, LO
37
26
30
MAVO, LBO
40
31
35
HAVO, VWO, MBO
37
28
31
HBO, WO
21
20
20
Wijk met achterstand
36
24
30
Wijk zonder achterstand
31
23
27
33
23
28
%
Leeftijd in jaren 1996
Wijk
Totaal Haagse bevolking
In de steden Den Haag, Amsterdam en Rotterdam rookte in 2008 28% van de bevolking van 16 jaar en ouder (tabel 6.10).8 Dit is vergelijkbaar met het landelijk percentage van 28%.26 In Utrecht lag dit percentage lager (24%).8 Het percentage rokers in de algemene bevolking is sinds begin jaren negentig tot 2001 licht gedaald. Tussen 2001 en 2003 bleef het percentage rokers stabiel. Sinds 2004 is er weer een daling van het aantal rokers.26
1999
2003
2007
Figuur 6.7 Percentage jongens in het voortgezet onderwijs dat recent (in de laatste vier weken) heeft gerookt naar leeftijd. Den Haag 1996-2007.
%
Percentage rokers van 16 jaar en ouder in de vier grote steden en Nederland. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2008.
Tabel 6.10
Leeftijd in jaren
Percentage
62
Den Haag
28
Amsterdam
27
Utrecht
24
Rotterdam
28
Nederland
28
Gezondheidsmonitor 2010
1996
1999
2003
2007
Figuur 6.8 Percentage meisjes in het voortgezet onderwijs dat recent (in de laatste vier weken) heeft gerookt naar leeftijd. Den Haag 1996-2007.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
63
6
Leefstijl
6
Leefstijl
6.5.2 Alcohol
Tabel 6.11
Matig drinken van alcohol (één glas alcohol per dag voor vrouwen en twee voor mannen) lijkt de gezondheid niet te schaden en kan het risico op coronaire hartziekten en herseninfarcten verkleinen. Niet duidelijk is of dit voor alle bevolkingsgroepen geldt. De Ruim driekwart van schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik zijn echter talrijk en beïnvloeden in belangrijke mate de kwaliteit van leven in ongunstige zin. Vier procent van de de volwassen Hagenaars ziektelast kan worden toegeschreven aan overmatig alcoholgebruik. Overmatig drinkt alcohol; één op de alcoholgebruik verhoogt het risico op hart- en vaatziekten, op beschadiging van lever, hersenen, nieren en zenuwen en op verschillende vormen van kanker (mond, tien drinkt overmatig keel, slokdarm, borst, darm en lever). Binge-drinken (in korte tijd heel veel alcohol alcohol drinken) verhoogt het risico op hart- en vaatziekten, acuut nierfalen en hersenbeschadiging. Verder heeft alcoholgebruik invloed op de vruchtbaarheid en bij zwangere vrouwen op de pre- en postnatale ontwikkeling van het kind. In 2006 overleden 733 Nederlanders met alcoholgerelateerde aandoeningen als primaire doodsoorzaak. Daarnaast is er ook sprake van maatschappelijk nadelige effecten van alcoholgebruik, zoals overlast en geweld en de indirect gerelateerde gezondheidschade, bijvoorbeeld door verkeersongevallen. Zo wordt circa 40% van alle agressiedelicten gepleegd onder invloed van alcohol, wordt het aantal verkeersdoden in Nederland veroorzaakt door alcoholgebruik op 100 geschat en het aantal ernstig gewonden in het verkeer op 2.300.32 In 2008 dronk 74% van de Hagenaars ouder dan 15 jaar wel eens alcohol, dit is aanzienlijk minder dan het landelijk gemiddelde (landelijk in 2007: 81%). Dit verschil kan grotendeels worden toegeschreven aan het grotere aandeel islamitische inwoners in Den Haag: van de autochtone Hagenaars drinkt 85% alcohol, van de Turken 27% en van de Marokkanen 6%. Mannen drinken meer alcohol dan vrouwen. Marokkaanse en Turkse vrouwen drinken het minst. De meeste alcoholgebruikers in Den Haag zijn te vinden onder hoogopgeleiden, hogere inkomensgroepen en alleenstaanden; dit geldt ook voor de andere grote steden en de rest van Nederland. Overmatig alcoholgebruik (21 glazen of meer per week voor mannen; 14 glazen of meer per week voor vrouwen) komt voor bij 12% van de Haagse mannen en 9% van de Haagse vrouwen. Dit wijkt niet sterk af van de landelijke cijfers. Overmatig alcoholgebruik komt in Den Haag In wijken met achterstand relatief veel voor bij autochtone mannen, bij 55-64-jarige mannen en vrouwen en wordt in totaal minder alcohol bij middelbaar opgeleide mannen (tabellen 6.11 en 6.12). gedronken, ook komt in deze Inwoners van wijken met achterstand geven aan minder te drinken dan inwoners wijken minder vaak overmatig van wijken zonder achterstand. Deels komt dit doordat personen met een islamialcoholgebruik voor tische geloofsovertuiging in wijken met achterstand oververtegenwoordigd zijn. Deze groep Hagenaars drinkt niet uit geloofsovertuiging. Ook geven inwoners van wijken met achterstand minder vaak aan overmatig alcohol te drinken.8
Mate van alcoholgebruik onder Haagse mannen van 16 jaar en ouder naar leeftijd, etniciteit, opleiding en wijk. Den Haag 2008. Alcoholgebruik
Leeftijd
Etniciteit Opleiding
Wijk
% alcoholgebruik
Overmatig*
Zwaar**
16-34 jaar
71
9
13
34-54 jaar
78
11
13
55-64 jaar
83
18
14
64 en ouder
78
13
9
Autochtoon
88
15
14
Allochtoon
60
8
9
Geen, LO
48
8
8
MAVO, LBO
74
15
14
HAVO, VWO, MBO
79
14
15
HBO, WO
90
11
11
Wijk met achterstand
62
9
13
Wijk zonder achterstand
85
14
12
77
12
12
Totaal
* Overmatig: 21 glazen of meer per week (mannen) of14 glazen of meer per week (vrouwen) ** Zwaar: minstens 1 dag per week 6 glazen of meer (mannen) of minstens 1 dag per week 4 glazen of meer (vrouwen)
Tabel 6.12
Mate van alcoholgebruik onder Haagse vrouwen van 16 jaar en ouder naar leeftijd, etniciteit, opleiding en wijk. Den Haag 2008. Alcoholgebruik
Leeftijd
Etniciteit Opleiding
Wijk
% alcoholgebruik
Overmatig*
Zwaar**
16-34 jaar
71
5
7
34-54 jaar
74
9
8
55-64 jaar
73
18
9
64 en ouder
68
8
5
Autochtoon
82
11
9
Allochtoon
55
5
5
Geen, LO
40
6
7
MAVO, LBO
69
8
8
HAVO, VWO, MBO
79
10
8
HBO, WO
87
12
8
Wijk met achterstand
57
5
6
Wijk zonder achterstand
80
11
8
72
9
7
Totaal
* Overmatig: 21 glazen of meer per week (mannen) of 14 glazen of meer per week (vrouwen) ** Zwaar: minstens 1 dag per week 6 glazen of meer (mannen) of minstens 1 dag per week 4 glazen of meer (vrouwen)
64
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
65
6
Leefstijl
6
Leefstijl
In 2007 heeft 8% van de Haagse basisscholieren uit de groepen 7 en 8 recent (in de afgelopen vier weken) alcohol gedronken, minder dan in 2003 (15%) maar vergelijkbaar met landelijk (9%). Meer jongens dan meisjes dronken alcohol (10% versus 6%). Van de Haagse middelbare scholieren heeft 45% recent gedronken.28 Dit is vergelijkbaar met 2003 (48%) en iets lager dan landelijk (51%).29,30 In 1996 en 1999 werd door 42% van de Haagse middelbare scholieren gedronken.27,31 Het recente alcoholgebruik stijgt met de leeftijd (figuren 6.9 en 6.10). In 2003 steeg het alcoholgebruik sterk tot de leeftijd van 14-15 jaar maar daarna nauwelijks nog. De verschillen tussen jongens en meisjes en tussen de verschillende schooltypen zijn niet heel erg groot. Vergelijkbaar met 2003 is het percentage middelbare scholieren dat recent alcohol heeft gedronken verreweg het laagst onder de leerlingen van niet-Nederlandse herkomst die islamitisch worden opgevoed: 10%. De verschillen tussen leerlingen van Bijna de helft van de Nederlandse herkomst en van niet-Nederlandse herkomst die niet islamitisch worden Haagse middelbare opgevoed zijn vergeleken met 2003 kleiner (in 2007 51% respectievelijk 47%). Twee procent van de Haagse basisscholieren geeft aan wel eens dronken of aangescholieren drinkt alcohol schoten te zijn geweest, vergelijkbaar met landelijk (3%) maar beduidend lager dan in 2003 (toen 8%). Van de middelbare scholieren is 42% ooit dronken of aangeschoten geweest, vergelijkbaar met landelijk en met 2003. In de afgelopen maand is één op de vijf Haagse middelbare scholieren (21%) dronken of aangeschoten geweest.
Onder bepaalde groepen jongeren wordt meer alcohol gedronken, zoals onder studenten, uitgaanders (jongeren die minstens een keer per maand uitgaan), vakantiegangers, zwerfjongeren, deelnemers in spijbelopvangprojecten en autochtone leerlingen in het speciaal onderwijs. Van de Haagse uitgaande jongeren (12-35 jaar) heeft in 2008/2009 97% alcohol gedronken in de afgelopen maand en 82% in de afgelopen week. Uitgaanders tot 17 jaar geven minder vaak aan recent (de laatste 24 uur) alcohol te hebben gedronken (16%, tegen 32% voor uitgaanders van 17 tot en met 21 jaar en 48% voor uitgaanders ouder dan 21 jaar). Gemiddeld worden er tijdens het uitgaan vijf glazen alcohol per avond gedronken. Voor en na het uitgaan drinkt een deel van de uitgaanders ook enkele glazen alcohol. Een kwart zegt soms of vaker naar een afterparty te gaan. Van de uitgaande mannen geeft 73% aan de afgelopen twee weken minstens één keer twaalf of meer glazen op een uitgaansavond te hebben gedronken. Van de vrouwen zegt 64% de afgelopen twee weken minstens een keer acht of meer glazen te hebben gedronken. Eén op de vijf uitgaande jongeren maakt zich zorgen over eigen alcohol- en druggebruik. Van deze groep maakt 76% zich zorgen over het eigen alcoholgebruik.33 In 2008 stonden 1.263 Hagenaars ingeschreven bij de verslavingszorg met alcoholgebruik als primair probleem. Vergelijkbaar met landelijke cijfers is de man/vrouw- verhouding onder hen ongeveer drie staat tot één en is (ruim) tweederde veertig jaar of ouder. Ongeveer één op de drie Haagse alcoholcliënten is van niet-Nederlandse herkomst (landelijk 10%). De helft van de cliënten is alleenwonend, een derde heeft een eigen inkomen uit loon.34
6.5.3 Cannabis Van alle drugs wordt cannabis (hasj of weed) het meest gebruikt. Het roken van cannabis komt vooral voor onder adolescenten en jongvolwassenen en vaker in de grote stad dan op het platteland. Tussen 2001 en 2005 bleef het gebruik in Nederland onder de algemene bevolking stabiel. In 2005 was 3,3 procent een gebruiker (gebruik in de laatste maand).26 Dit percentage lag in 1997 iets lager (3%). De toename was het grootst onder volwassenen ouder dan 24 jaar. Onder personen tot 25 jaar zien we een afname.32,34
%
In 2008 geeft 4,7% van de Hagenaars van 16 jaar of ouder aan cannabis te gebruiken (tabel 6.13). Dat is laag vergeleken met de andere drie grote steden. In Amsterdam is het percentage cannabisgebruikers twee keer zo groot.8
Leeftijd in jaren 1996
1999
2003
2007
Figuur 6.9 Percentage jongens in het voortgezet onderwijs dat recent (in de laatste vier weken) alcohol heeft
gedronken naar leeftijd. Den Haag 1996-2007.
Tabel 6.13
Percentage inwoners van 16 jaar en ouder dat cannabis gebruikt in de vier grote steden en Nederland. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, 2008. Percentage
%
Den Haag
4,7
Amsterdam
10,4
Rotterdam
5,8
Utrecht
4,6
Nederland (in 2005)
3,3
Leeftijd in jaren 1996
1999
2003
2007
Figuur 6.10 Percentage meisjes in het voortgezet onderwijs dat recent (in de laatste vier weken) alcohol heeft
66
gedronken naar leeftijd. Den Haag 1996-2007.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
67
6
Leefstijl
In 2007 heeft 9% van de Haagse middelbare scholieren recent (in de afgelopen vier weken) cannabis gebruikt, 28-30 vergelijkbaar met landelijk (8%) en met 2003 (10%). Het gebruik tussen jongens (9%) en meisjes (7%) verschilt niet veel, landelijk is het verschil iets groter (10% bij de jongens versus 6% bij de meisjes). Vergeleken met 2003 is bij de meisjes het gebruik gestabiliseerd, tussen 1999 en 2003 was er een forse stijging van 4% naar 8%. Bij de jongens is het gebruik tussen 2003 en 2007 gedaald van 13% naar 9% (figuren 6.11 en 6.12). Eén op de tien Haagse Het cannabisgebruik neemt toe met de leeftijd. Er zijn geen verschillen in cannabismiddelbare scholieren gebruik tussen de verschillende schooltypen. en 4% van de volwassen Er zijn in 2007 iets meer leerlingen van niet-Nederlandse herkomst met een nietislamitische opvoeding die cannabis gebruiken ten opzichte van de leerlingen van Hagenaars gebruikt Nederlandse herkomst (11% respectievelijk 9%). Vergelijkbaar met 2003 is het cannabis percentage cannabisgebruikers het laagst onder de leerlingen van niet-Nederlandse herkomst die islamitisch worden opgevoed: 1%.
1996
1999
2003
Onder harddrugs vallen opiaten (bijvoorbeeld heroïne, methadon, morfine), cocaïne, amfetamine (‘speed’), LSD en XTC. Opiaten hebben een kalmerende en ontspannende werking. Cocaïne en amfetamine hebben een stimulerende werking, de gebruiker voelt zich energieker en alerter. LSD is bewustzijnsveranderend: de gebruiker gaat de wereld (heel) anders zien en beleven. XTC kent een ‘gemengd’ effect: het is oppeppend, maar verandert ook de waarneming. Van problematisch gebruik is sprake indien lichamelijke, psychische of sociale problemen ontstaan of maatschappelijke overlast.32
2007
Figuur 6.11 Percentage jongens in het voortgezet onderwijs dat recent (in de laatste vier weken) cannabis heeft gebruikt naar leeftijd. Den Haag 1996-2007.
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn in Nederland de steden waar de meeste harddruggebruikers wonen of verblijven, ook wanneer rekening wordt gehouden met het hogere inwoneraantal. Het aantal Haagse harddruggebruikers dat in 2008 stond ingeschreven bij de verslavingszorg was ruim 1200. Dat aantal is lager dan in 2006 (bijna 1500). Binnen de groep harddrugsgebruikers is een duidelijke verschuiving naar de hogere leeftijdsgroepen waarneembaar. In 2008 is het aantal cocaïnegebruikers in zorg in Den Haag 439. Het aantal opiaatgebruikers bekend bij zorginstanties is in 2008 794 (807 in 2006). Een kwart van de harddrugsverslaafden in zorg is niet-westers allochtoon (n=329).34 Heroïne wordt weinig gebruikt door Haagse middelbare scholieren.27 In 2007 hebben meer jongens dan meisjes ooit heroïne gebruikt (1,1% versus 0,6%) maar in het recent gebruik (in de afgelopen vier weken) is er geen verschil (0,3% voor jongens en meisjes). Cocaïne wordt iets meer gebruikt: 1,6% van de jongens en 1,3% van de meisjes heeft dit in de afgelopen maand gebruikt. XTC werd door 1,1% van de jongens en 0,6% van de meisjes in de afgelopen maand gebruikt.28
%
6.5.5 Gokken
Leeftijd in jaren 1996
1999
2003
2007
Figuur 6.12 Percentage meisjes in het voortgezet onderwijs dat recent (in de laatste vier weken) cannabis heeft
6.5.4 Harddrugs
Van de Haagse uitgaande jongeren (12-35 jaar) heeft in 2008/2009 5,2% de afgelopen maand XTC gebruikt, 4,6% cocaïne en 2,9% amfetamine. Uitgaanders ouder dan 25 jaar geven vaker dan de jongere uitgaanders aan deze middelen tijdens het uitgaan te gebruiken.33
Leeftijd in jaren
Cannabis is in het uitgaanscircuit een populair genotmiddel, maar is geen typische uitgaansdrug. Jongeren die op doordeweekse dagen blowen, doen dat gewoonlijk ook in het weekend tijdens het uitgaan. Het wordt vooral in dancescenes en hiphop-scenes waargenomen.33 Van de uitgaanders in Den Haag gebruikte in 2008/2009 18% de afgelopen maand cannabis. Het risico van afhankelijkheid neemt toe bij langdurig en frequent gebruik. Jongeren zijn daarbij kwetsbaarder dan ouderen. In 2008 stonden vanwege cannabisverslaving ruim driehonderd Hagenaars ingeschreven bij de verslavingszorg: hoofdzakelijk mannen in de leeftijd van 15 tot en met 44 jaar.34
In Nederland blijft het aantal opiaatverslaafden (vooral heroïne- en methadonverslaafden) vrij stabiel en hun aantal wordt geschat op circa 26.000. Het percentage Nederlanders dat recent, in het afgelopen jaar, cocaïne heeft gebruikt is in 2005 0,3%. Het gebruik van cocaïne is populair onder uitgaande jongeren en jongvolwassenen. Cocaïne wordt tijdens het uitgaan geregeld samen met alcohol geconsumeerd. Cocaïne heeft mogelijke een ontnuchterend effect waardoor men langer en meer zou kunnen drinken. Overigens lijkt het erop dat het gebruik steeds minder tot het weekend beperkt blijft.
%
68
6
Leefstijl
gebruikt naar leeftijd. Den Haag 1996-2007.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
In 2007 heeft 7% van de Haagse middelbare scholieren in de afgelopen maand op een gokkast of fruitautomaat gespeeld.28 Dit is vergelijkbaar met landelijk (7%) maar minder dan in 2003 (10%).29,30 In alle leeftijdsgroepen spelen meer jongens dan meisjes op gokkasten of fruitautomaten (figuren 6.13 en 6.14). Er is geen duidelijke relatie met de leeftijd. De verschillen tussen de schooltypen zijn niet groot maar de meeste leerlingen die recent hebben gegokt zijn afkomstig van het VMBO-beroepsgericht; op het VWO zijn maar weinig leerlingen die recent hebben gegokt.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
69
6
Leefstijl
7
Leefomgeving
Leerlingen van niet-Nederlandse herkomst die islamitisch worden opgevoed hebben minder vaak recent gegokt dan de leerlingen van niet-Nederlandse herkomst die niet islamitisch worden opgevoed en de leerlingen van Nederlandse herkomst (3% versus 8% respectievelijk 9%).
7 Leefomgeving Grote steden als Den Haag bieden veel voorzieningen op het gebied van gezondheid, welzijn en ontspanning. Tegelijkertijd zetten de levendigheid en drukte in de grote stad de kwaliteit van de leefomgeving onder druk. De kwaliteit van de leefomgeving en de beleving daarvan worden bepaald door een combinatie van fysieke en sociale kenmerken, zoals de kwaliteit van woningen, omgevingsgeluid, luchtkwaliteit, sociale (on)veiligheid of contacten met buurtgenoten. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij een aantal belangrijke kenmerken van de leefomgeving.
%
7.1 Luchtkwaliteit Gezondheidseffecten Leeftijd in jaren 1996
1999
2003
2007
Figuur 6.13 Percentage jongens in het voortgezet onderwijs dat recent (in de laatste vier weken) heeft gespeeld
op gokkast of fruitautomaat naar leeftijd. Den Haag 1996-2007.
%
Fijn stof, stikstofdioxide en ozon zijn de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen als het gaat om de gezondheid. De afgelopen decennia zijn de concentraties van deze stoffen in het milieu aanzienlijk afgenomen. Toch blijven deze stoffen nog steeds verantwoordelijk voor gezondheidseffecten. Daarnaast is er een verband tussen het wonen langs drukke wegen en gezondheidsklachten, zonder dat deze specifiek aan fijn stof of stikstofdioxide zijn toe te schrijven. Een Nederlands onderzoek uit 2002 gaf aan, dat mensen die binnen een afstand van 100 meter vanaf een snelweg of 50 meter vanaf een drukke stadsweg woonden een grotere kans hadden om te overlijden aan hart-en vaatziekten en longaandoeningen dan mensen die verder weg woonden.1 Kinderen wonend in wijken dicht bij de snelweg hebben een lagere longfunctie en meer chronische luchtwegklachten naarmate er meer vrachtverkeer over de snelweg gaat. Het verband is sterker voor kinderen die minder dan 300 meter van de snelweg wonen. Kinderen die minder dan 100 meter van de snelweg wonen hebben meer chronische luchtwegklachten dan kinderen die verder van de snelweg wonen.2-4 Voldoen aan de huidige normen voor fijn stof en stikstofdioxide is geen garantie dat er geen gezondheidseffecten optreden. Ook bij concentraties onder de norm kunnen gezondheidseffecten optreden. Dit geldt in het bijzonder voor kwetsbare groepen, zoals kinderen, ouderen en mensen met luchtwegaandoeningen of hart- en vaatziekten.
Situatie in Den Haag Leeftijd in jaren 1996
1999
2003
In Den Haag worden de wettelijke normen voor luchtkwaliteit op diverse plekken overschreden. In 2007 betrof het 9.330 inwoners.5
2007
Figuur 6.14 Percentage meisjes in het voortgezet onderwijs dat recent (in de laatste vier weken) heeft gespeeld
op gokkast of fruitautomaat naar leeftijd. Den Haag 1996-2007.
7.2 Geluid Gezondheidseffecten De blootstelling aan geluid kan een breed scala aan nadelige gezondheidseffecten veroorzaken. De belangrijkste gezondheidseffecten van blootstelling aan geluid zoals die veelvuldig in de woonomgeving voorkomen zijn (ernstige) hinder en (ernstige) slaapverstoring. Daarnaast neemt bij een geluidsbelasting van meer dan 60 dB (zie Box 1) via lichamelijke stressreacties het risico op hart- en vaatziekten toe.6 Blootstelling aan geluid kan ook leiden tot een verminderd prestatievermogen en leerproblemen bij kinderen.7
70
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
71
7
Leefomgeving
7
Leefomgeving
7.3 Binnenmilieu
Box 1 Betekenis van decibel (dB)
7.3.1 Binnenmilieu in woningen
Wat betekent dB? De sterkte van geluid wordt uitgedrukt in decibellen (dB). Een geluidsniveau van 20 dB is vergelijkbaar met stille natuur. In een stille woonstraat is het geluidsniveau ’s avonds ongeveer 40 dB. De geluidssterkte van een gesprek is 50-60 dB. Langs een drukke verkeersweg is 80 dB een normaal geluidsniveau. Bij een popconcert zal meestal rond de 100 dB aan geluid worden geproduceerd. De pijngrens ligt bij ongeveer 140 dB.
Het belang van een gezonde woning wordt duidelijk als we bedenken dat mensen gemiddeld 85% van hun tijd binnen, waarvan 70% in hun eigen woning, doorbrengen. Schimmels, huisstofmijt, slecht werkende gastoestellen, radon, roken of het gebruik van chemische stoffen zijn voorbeelden van factoren in de woning die het binnenmilieu verontreinigen en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Bij het ontstaan van problemen in het binnenmilieu gaat het meestal om een combinatie van bouwtechnische aspecten van de woning en bewonersgedrag zoals het niet voldoende ventileren van vertrekken. Voldoende ventilatie (24 uur per dag ramen op een kier of ventilatieroosters open) is essentieel om problemen in het binnenmilieu te bestrijden.10,11
Situatie in Den Haag In een grote stad als Den Haag is geluidshinder een aanzienlijk probleem. In de G4 Gezondheidsenquête 2008 geeft 66 procent van de inwoners van Den Haag met een leeftijd tot 55 jaar aan enige vorm van geluidshinder te ervaren, bijna 28 procent geeft In Den Haag is aan ernstige geluidshinder te ervaren. Het wegverkeer is in Den Haag de belangrijkste geluidshinder een aanzienlijk bron van geluidshinder. Vooral bromfietsen en scooters en verkeer tot 50 kilometer probleem: tweederde van de per uur veroorzaken hinder (tabel 7.1). Ook geluidshinder door lawaai van buren komt in Den Haag veel voor. Vooral inwoners van wijken met achterstand ervaren Hagenaars ervaart enige vorm van geluidshinder. Daarbij gaat het vooral om ernstige hinder van verkeer boven de 50 geluidshinder, ruim 25% ervaart kilometer per uur, bromfietsen en scooters en geluidsoverlast van buren.8
Globale schattingen van de verschillende stoffen en problemen in het binnenmilieu in Nederlandse woningen staan in tabel 7.2.10 De tabel laat zien dat ongezonde CO2-concentraties vaak voorkomen in woningen en scholen. Verder wordt er in ongeveer 60% van de woningen gerookt en in iets minder dan 20% van de woningen is sprake van te weinig ventilatie, vochtplekken en zichtbare schimmel. In 80% van de woningen komt huisstofmijt voor in concentraties die ongezond kunnen zijn.12
Tabel 7.2
ernstige geluidshinder
Op basis van modelberekeningen en verkeerstellingen in 2006 heeft de gemeente Den Haag geluidskaarten opgesteld, waarin de geluidniveaus gemeten buiten op de gevel zijn weergegeven. Met Vooral inwoners deze gegevens is berekend hoeveel inwoners van Den Haag door geluid gehinderd, ernstig van wijken met gehinderd of in de slaap gestoord worden. Uit de berekeningen blijkt dat door wegverkeer achterstand ervaren 12% van de Haagse burgers (55.000) gehinderd wordt, 5% (24.000) ernstig gehinderd en geluidshinder 2% (9500) slaapgestoord. Van de Haagse burgers is 24% (112.500) blootgesteld aan meer dan 60 dB en heeft hiermee een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Ongeveer 1% (ruim 3400) van de Hagenaars is blootgesteld aan een geluidsbelasting van meer dan 68 decibel (de maximale wettelijke waarde uit de Wet Geluidhinder) als gevolg van wegverkeer.9 De cijfers over geluidshinder uit de G4 Gezondheidsenquête 2008 en die op basis van de geluidskaarten zijn berekend kunnen niet zondermeer met elkaar vergeleken worden. Dit komt doordat in beide gevallen een andere definitie van geluidshinder is gehanteerd en de gegevens op verschillende manieren zijn verkregen.
Tabel 7.1
Percentage Haagse inwoners van 16 jaar tot 55 jaar dat (ernstige) geluidshinder ervaart. Den Haag 2008. Percentage dat hinder ervaart
Percentage dat ernstige hinder ervaart
66
28
Bromfietsen/scooters
36
10
Geluidsoverlast van buren
34
11
Verkeer onder 50 km/uur
29
8
Bouw/sloop activiteiten
23
8
Tram/sneltram
16
4
Verkeer boven 50 km/uur
15
4
Bromgeluiden
12
3
Vliegtuig
6
1
Industrie
5
2
Trein
5
1
Ervaart geluidshinder/enstige geluidshinder op één van onderstaande onderwerpen
72
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Voorkomen van verschillende stoffen en binnenmilieuproblemen in Nederland. Nederland 2001-2006.
Stof/probleem
Hoe vaak komt het voor?
CO2-concentratie (>1200 ppm)
60% van woningen en 80% van de scholen
Formaldehyde (>120µg/m3/0.5h)*
10% van de slaapkamers van niet-rokers
Hoogspanningslijnen
120.000 woningen binnen 200 meter van hoogspanningslijn
Huisdieren
60% van de woningen
Huisstofmijt
Schadelijke concentratie (> 100/gram stof) in 80% van de woningen
Koolmonoxide (>10mg/m3/8h)
5% van de niet-rokers
Luchtwegallergenen
30% van de kinderen tussen 7 en 12 jaar
Radon
100% van de woningen
Tabaksrook
60% van de woningen
Te weinig ventilatie
60% van de woningen
Vochtplekken
20% van de woningen
Zichtbare schimmel
15% van de woningen
(Zwevend) Fijn stof (>140 µg/m3)**
60% van woningen
* Wettelijke grenswaarde; ** Met tabaksrook als voornaamste bron CO2 = koolstofdioxide ppm = parts per million
Dergelijke gegevens over het binnenmilieu zijn niet specifiek bekend voor woningen in Den Haag. Hagenaars maken zich wel zorgen over het binnenmilieu: het overgrote deel van de meldingen die van januari tot en met september 2009 bij de afdeling Leefomgeving van de GGD Den Haag zijn binnengekomen, betreft namelijk het binnenmilieu.13 Ventilatie, vocht, schimmels en koolmonoxide zijn aspecten van het binnenmilieu die momenteel via de Nota Gezondheid en Milieu (2006-2010) in Den Haag worden aangepakt.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
73
7
Leefomgeving
8
Jeugd
8 Jeugd
7.3.2 Binnenmilieu op scholen Uit landelijk onderzoek blijkt dat het met de kwaliteit van het binnenmilieu op scholen slecht gesteld is. Scholen zijn te warm in de zomer, te koud in de winter en vaak stinkt en tocht het in de lokalen. Dit kan leiden tot gezondheidsklachten zoals hoofdpijn, dufheid en benauwdheid bij zowel leerlingen als leerkrachten. Bovendien kunnen leerlingen en leerkrachten zich minder goed concentreren waardoor de leerprestaties achteruit kunnen gaan. Geschat wordt dat dagelijks in Nederland 2.000 docenten en 20.000 leerlingen verzuimen vanwege een slecht binnenmilieu.14 De belangrijkste oorzaak van een slecht binnenmilieu is gebrekkige ventilatie.
Situatie in Den Haag Het verbeteren van het binnenmilieu op scholen is een belangrijk speerpunt van de Haagse Nota Gezondheid en Milieu (2006-2010). Daarom krijgen jaarlijks maximaal 50 scholen een uitgebreid onderzoek en advies van de GGD. In 2008 zijn er in Den Haag 30 scholen bezocht. Uit de evaluatie van deze 30 scholen blijkt dat ook in Den Haag de kwaliteit van het binnenmilieu op scholen te wensen over laat. De helft van de 30 scholen heeft meer dan een kwart van de lestijd in ten minste één lokaal onacceptabele ventilatie. Adviezen die aan veel van de 30 scholen zijn gegeven zijn: temperatuur juist inregelen (40%), zonwering laten zakken (37%), ramen en ventilatie-signaalmeter gebruiken (beide 49%), aandacht voor schoonmaakroosters (43%) en het gebruik van gesloten kasten (40%).15
Iets minder dan een kwart van de inwoners van Den Haag is onder de 20 jaar (23%, circa 111.000 jongeren). In dit hoofdstuk staat de gezondheid van deze jongeren centraal. Algemene gezondheidsaspecten zoals de gebitstoestand en psychosociale problematiek worden besproken, maar dan toegespitst op de jeugd. Ook meer specifieke jeugdzaken komen aan bod, zoals borstvoeding, kindermishandeling en opvoedingsproblematiek. Een aantal onderwerpen met betrekking tot de jeugd komt elders in deze Gezondheidsmonitor aan bod. Hoofdstuk 2 (Lichamelijke gezondheid) presenteert bijvoorbeeld gegevens over enkele infectieziekten bij kinderen en hoofdstuk 4 (Levensverwachting en sterfte) presenteert gegevens over perinatale sterfte. In hoofdstuk 6 (Leefstijl) komen gegevens over bewegen, overgewicht, roken, drinken, gokken en druggebruik aan bod.
8.1 Jeugdgezondheidszorg (JGZ) De jeugdgezondheidszorg (JGZ) houdt zich bezig met de signalering en preventie van gezondheidsproblemen onder 0-19-jarigen, voorlichting over verzorging, voeding en opvoeding van kinderen, en adviezen gericht op de ontwikkeling en groei. Door regelmatige controles door jeugdarts en jeugdverpleegkundige kunnen eventuele afwijkingen en stoornissen in een vroeg stadium worden gesignaleerd. Kinderen worden daarnaast ook ingeënt tegen infectieziekten volgens het Rijksvaccinatieprogramma. Vanaf 1 januari 2003 is sprake van een integrale jeugdgezondheidszorg voor 0-19-jarigen onder regie van gemeenten. In Den Haag wordt de JGZ integraal aangeboden in de al bestaande of in ontwikkeling zijnde centra voor Jeugd en Gezin. Voor 0-4-jarigen geldt dat een kind bereikt wordt, in zorg is, indien het minstens één maal per jaar in contact is geweest met de JGZ. Het bereik is in Den Haag niet exact te bepalen, omdat er meer kinderen in zorg zijn dan er kinderen in de bevolkingsregistratie staan ingeschreven. De reden hiervoor is dat er ook zorg wordt verleend aan illegale kinderen en aan niet-ingeschreven kinderen van ambassadepersoneel. In Den Haag, exclusief Leidschenveen en Ypenburg, waren in 2008 in totaal 22.000 kinderen in zorg, vergelijkbaar met 2007. Daarvan waren ruim 7.000 zuigelingen (0-15 maanden) en bijna 15.000 peuters. In 2008 vonden in totaal 125.000 contacten plaats, 4% meer dan in 2007. Dit betekent dat er per kind meer consulten plaatsvinden. In de groep zuigelingen vonden in 2008 82.000 contacten plaats. Gemiddeld komt dat neer op ruim 11 contacten per zuigeling. In deze contacten zitten de consulten en de huisbezoeken, de gehoorscreening vlak na de geboorte, de groepsconsulten, de uitgestelde vaccinaties en de telefonische contacten.1 Het bereik bij de 3-jarigen werd in 2007 geschat op 90%. In Ypenburg en Leidschenveen waren in 2008 3.400 kinderen in zorg: 800 zuigelingen en 2.600 peuters. In het eerste levensjaar zijn vrijwel alle zuigelingen minstens eenmaal op het consultatiebureau geweest, ook in deze stadsdelen gaat het om gemiddeld 11 contacten per zuigeling. Bij de peuters was het bereik 95%.2 Bij de ruim 81.000 Haagse 4-19-jarigen is het bereik lager. Dit komt onder meer omdat het om veel minder contactmomenten gaat. In Den Haag was in 2007 het bereik voor de 5-jarigen 89% en voor de 13-14-jarigen 59%. Landelijk bereikte de JGZ in 2007 ruim 91% van de 0-4-jarige kinderen. Het bereik wordt minder groot naarmate de kinderen ouder worden. De JGZ bereikt vrijwel alle kinderen in het eerste levensjaar, bij drie- en vierjarigen ligt dit rond de 80%. Van de kinderen die geen contact hebben (gehad) met het consultatiebureau wordt een deel gecontroleerd door de eigen huisarts of specialist. Van kinderen ouder dan vier jaar zijn geen landelijke cijfers bekend over het aantal contacten met de JGZ.3
74
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
75
8
Jeugd
8.2 Vangnet en Traceerteam Een klein deel van de ouders gaat niet (meer) met hun kind naar de JGZ. Zo kunnen deze kinderen onder andere hun vaccinaties en medische controles missen. Dit betreft voor een deel kinderen afkomstig uit gezinnen die als zorgmijdend zijn te omschrijven en waar veelal een problematische gezinsachtergrond wordt aangetroffen. Juist kinderen in deze situatie kunnen in hun ontwikkeling worden bedreigd door onvoldoende preventieve, medische en psychosociale zorg. Door deze kinderen zo vroeg mogelijk op te sporen en de ouders te begeleiden bij de opvoeding, kan veel leed worden voorkomen. In Den Haag is sinds 2002 het Vangnet 0-6 (Meavita 0-4 jaar/Stichting Opgroeiende Kinderen) en in Ypenburg/ Leidschenveen sinds 2005 het Traceerteam (Florence) werkzaam. Zij worden ingeschakeld als het eigen JGZ-team ouders niet kan bereiken of kan motiveren om gebruik te maken van het aanbod. Doel is de ouders weer in contact te brengen met de jeugdgezondheidszorg voor hun kind. Uit eerder onderzoek bij het Vangnet 0-6 bleek driekwart van de gezinnen voor het consultatiebureau niet-traceerbaar te zijn, voor een belangrijk deel door een niet-bekende verhuizing of omdat het gezin illegaal in Nederland verbleef. De gezinnen die wel traceerbaar waren reageerden niet op oproepen en konden als zorgmijdend worden beschouwd.4 In de jaren 2006-2008 zijn bij het Vangnet en het Traceerteam jaarlijks ongeveer 500 gezinnen aangemeld.5-6 In 2008 waren bij de aanmeldingen, vergeleken met 2007 en 2006, meer gezinnen die niet reageerden op oproepen van het consultatiebureau (het zogenoemde ‘niet verschenen zonder bericht’) of gezinnen die als zorgmijdend bekend stonden. In 2007 en 2006 betrof het vooral de niet te traceren gezinnen (figuur 8.1). Bij niet te traceren pasgeborenen ging het om baby’s die door het consultatiebureau niet op het officiële adres konden worden bereikt omdat bijvoorbeeld de ouders met baby weer naar het buitenland waren vertrokken. Het aantal niet te traceren pasgeborenen in 2008 is niet bekend.
%
2006
2007
In 2008 zijn meer aanmeldingen afgerond dat wil zeggen: het gezin werd bereikt en met het consultatiebureau in contact gebracht. Bij het Traceerteam werden alle gezinnen bereikt. Het Vangnet kon 3% van de gezinnen niet bereiken; in 2006 en 2007 was dit nog 7%.5,6
8.3 Borstvoeding Borstvoeding is goed voor de gezondheid van kind en moeder. Kinderen gevoed met borstvoeding lopen minder risico op maagdarminfecties, middenoorontsteking, overgewicht en hoge bloeddruk. Moeders die borstvoeding geven lopen minder risico op reumatoïde artritis. In het algemeen geldt dat het positieve effect groter is naarmate er langer (uitsluitend) borstvoeding wordt gegeven. De Wereld Gezondheidsorganisatie WHO en Unicef adviseren vrouwen ten minste zes maanden borstvoeding te geven om optimaal te profiteren van de gezondheidsvoordelen voor moeder en kind.7 In Den Haag werken verschillende zorginstellingen en zorgverleners met de ‘Handleiding Borstvoeding’. Doel van de handleiding is het beter op elkaar afstemmen van zorg door de verschillende disciplines die betrokken zijn bij de begeleiding van borstvoeding. In Den Haag zijn door JGZ 0-4 jaar diverse onderzoeken naar borstvoeding gedaan, dit betrof Den Haag zonder het stadsdeel Leidschenveen/Ypenburg.8-11 In 2008 is, vergeleken met 2003, het percentage baby’s dat uitsluitend borstvoeding krijgt op de leeftijd van drie en van zes maanden toegenomen (figuur 8.2). Gemengd voeden, borstvoeding gecombineerd met flesvoeding, komt regelmatig voor. Op de leeftijd van één maand krijgt één op de vijf baby’s gemengde voeding (19%), bij zes maanden is dat 15%. Uit onderzoek uitgevoerd op consultatiebureaus in Leidschenveen/Ypenburg in het najaar van 2008 bleek dat driekwart (76%) van de moeders startte met borstvoeding. Op de leeftijd van één, drie en zes maanden kreeg respectievelijk 56%, 50% en 16% van de baby’s uitsluitend borstvoeding.11 Vergeleken met landelijke cijfers uit 2007 is het percentage Haagse baby’s dat in 2008 uitsluitend borstvoeding krijgt op de leeftijd van nul en één maand vergelijkbaar maar bij drie maanden duidelijk hoger (landelijk respectievelijk 81% bij nul, 48% bij één en 30% bij drie maanden).12 Uit het onderzoek in Leidschenveen/Ypenburg bleek dat starten met borstvoeding meer voorkomt bij moeders van niet-Nederlandse herkomst, moeders van 25 jaar en ouder en bij hoog opgeleide moeders (HBO of universitair niveau). Verder houden vooral hoogopgeleide en niet werkende moeders de borstvoeding over een langere periode vol.11
2008
Figuur 8.1 Redenen van aanmelding van gezinnen bij het Vangnet en het Traceerteam (in percentages).
%
Den Haag 2006- 2008.
De stijging van het percentage zorgmijdende gezinnen houdt in dat ook de tijd die men gemiddeld aan een aanmelding besteedt, is gestegen. Dit omdat zorgmijders meer tijd vergen om teruggeleid te worden naar de JGZ dan gezinnen die wel willen komen maar uit beeld zijn geraakt omdat ze niet meer op het bekende adres verblijven. In 2008 was bij het Vangnet de aard van de problematiek in de aangemelde gezinnen vergelijkbaar met die uit voorgaande jaren. Achterstand in medische controles en vaccinaties komt het meest voor (26%), verder relatieproblemen (12%), huisvesting/financiële problemen (11%) en huiselijk geweld (8%). Vergeleken met 2007 waren in 2008 bij de aangemelde gezinnen meer tienermoeders (6% versus 3% in 2008).
76
8
Jeugd
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
1995
Figuur 8.2
1996
1997
1998
2003
2008
Percentage baby’s dat uitsluitend borstvoeding krijgt op de leeftijd van nul, één, drie en zes maanden. Den Haag 1995-2008.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
77
8
Jeugd
8
Jeugd
8.4 Vaccinatie Infectieziekten kunnen de gezondheid van kinderen en volwassenen ernstig schaden. Daarom worden in Nederland kinderen van 0-9 jaar in het kader van het De vaccinatiegraad bij Rijksvaccinatieprogramma (RVP) gevaccineerd om ze te beschermen tegen allerlei Haagse tweejarigen is infectieziekten. Kinderen krijgen de vaccinaties volgens het RVP in drie fasen.13-15 De eerste fase loopt vanaf de geboorte tot het kind 14 maanden is. De tweede gestegen en nu vergelijkfase volgt als het kind 4 jaar wordt. Rond het 9e jaar komt fase 3. Voor meisjes is baar met landelijk er nog een vierde fase die begint als ze 12 jaar zijn. Tabel 8.1 geeft een samenvatting van het programma, in tabel 8.2 staan de vaccinatieafkortingen vermeld. Kinderen zijn voldoende gevaccineerd als ze de volledige serie D(K)TP en Hib hebben ontvangen, één BMR vaccinatie en de MenC vaccinatie.
De vaccinatiegraad voor De vaccinatiegraad in Nederland is erg hoog en ligt bij de tweejarigen boven de difterie, kinkhoest, tetanus 95% en bij de vijf- en tienjarigen boven de 90%. Landelijk en ook in Den Haag en polio is bij Haagse vijf- en is in de periode 2006-2009 de vaccinatiegraad licht gestegen, in Den Haag iets 16,17 tienjarigen onvoldoende meer dan landelijk. In Den Haag is de vaccinatiegraad voor de diverse vaccinaties bij de tweejarigen vergelijkbaar met landelijk, voor de vijf- en tienjarigen is dat lager. In het verleden was de vaccinatiegraad in Den Haag iets lager dan in Amsterdam en iets hoger dan in Rotterdam maar is nu voor de meeste vaccinaties hoger dan in Amsterdam en vergelijkbaar met Rotterdam (tabel 8.3).
Vaccinatieschema volgens het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Nederland 2009.
Tabel 8.1 Fase
Leeftijd
Injectie 1
Fase 1
0 maanden
HepB*
2 maanden
DKTP-Hib
Pneu
3 maanden
DKTP-Hib
Pneu
4 maanden
DKTP-Hib
Pneu
11 maanden
DKTP-Hib
Pneu
14 maanden
BMR
MenC
Fase 2
4 jaar
DKTP
Fase 3
9 jaar
DTP
Fase 4
12 jaar
HPV (3x in 6 maanden)**
Als voldoende kinderen gevaccineerd zijn (de norm in Nederland is minimaal een vaccinatiegraad van 90%) worden de niet-ingeënte kinderen in het algemeen voldoende beschermd door groepsbescherming. Infectieziekten kunnen wel gemakkelijker verspreid worden in groepen met een relatief lage vaccinatiegraad en veel onderling contact. Dit geldt bijvoorbeeld voor kinderen die niet gevaccineerd zijn op godsdienstige (bepaalde protestants-christelijke groepen) of levensbeschouwelijke gronden (antroposofie of natuurfilosofie) maar ook voor migrantenkinderen die op latere leeftijd naar Nederland komen en daardoor het normale vaccinatieschema niet hebben doorlopen. In Den Haag is vooral sprake van groepsvorming van ‘antroposofische’ kinderen op enkele scholen en van migrantenkinderen in bepaalde wijken. Daarnaast is de laatste jaren een toename geweest van het aantal ‘kritische en verontruste’ ouders dat bezorgd is over mogelijke bijwerkingen en veiligheid van vaccins, vraagtekens zet bij de hoeveelheid en het tijdstip van vaccinaties en om die redenen minder bereid is hun kinderen te laten vaccineren. Door al deze factoren kan in Nederland het aantal gebieden met een lagere vaccinatiegraad groter worden. Dit vergroot de kans op een grotere spreiding over Nederland bij een nieuwe epidemie.
Injectie 2
Tabel 8.3
BMR
Vaccinatiegraad (%) voor D(K)TP, Hib, BMR, MenC en Pneumo. Twee-, vijf- en tienjarigen. Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Nederland, verslagjaar 2009. Den Haag
Amsterdam
Rotterdam
Utrecht
Nederland
1e drie vaccinaties
96,8
95,0
96,6
98,5
96,8
1e revaccinatie (4e vaccinatie)
94,8
90,8
93,3
96,8
95,2
1e drie vaccinaties
96,3
94,7
96,1
98,3
96,6
1e revaccinatie (4e vaccinatie)
95,8
92,4
94,6
97,2
95,9
95,9
93,9
95,7
97,2
96,2
95,4
93,7
95,6
96,9
96,0
1e drie vaccinaties
95,6
94,8
96,3
97,5
96,3
1e revaccinatie (4e vaccinatie)
93,1
90,3
92,9
94,8
94,4
88,6
84,5
88,4
90,3
91,9
86,8
88,1
89,7
95,5
93,5
1e vaccinatie
96,6
97,2
97,8
98,7
97,7
2e vaccinatie
85,6
88,2
91,0
94,9
93,0
Tweejarigen
* Alleen voor kinderen uit bepaalde doelgroepen ** Alleen voor meisjes
D(K)TP
HIB
Tabel 8.2
Afkortingen en omschrijving vaccinaties volgens het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Nederland 2009.
BMR
Vaccinatie-afkortingen
Omschrijving
DKTP-Hib
Combinatievaccin tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio en Hib-ziekten (haemophilus influenzae type b, een vorm van hersenvliesontsteking). Dit vaccin bevat een acellulair kinkhoestvaccin.
Pneu
Vaccin tegen pneumokokken (7 typen)
BMR
Vaccin tegen bof, mazelen en rodehond
DKTP
Vaccin tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio
DTP
Vaccin tegen difterie, tetanus en polio
MenC
Vaccin tegen meningokokken groep C
HepB
Vaccin tegen hepatitis B
HPV
Vaccin tegen baarmoederhalskanker (humaan papillomavirus)
1e vaccinatie MenC 1e vaccinatie Pneumo
Vijfjarigen D(K)TP Revaccinatie (5e vaccinatie) Tienjarigen DTP
Sinds 2009 is ook de HPV-vaccinatie (HPV= humaan papillomavirus) in het Rijksvaccinatieprogramma ingevoerd. Deze is bestemd voor meisjes geboren op of na 1 januari 1997. Voor meisjes geboren in 1993 tot en met 1996 is in 2009 een inhaalcampagne gestart.
78
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
6e vaccinatie BMR
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
79
8
Jeugd
8
Jeugd
In de periode 2006-2009 blijken tweejarige Haagse peuters in het algemeen voldoende gevaccineerd (figuur 8.3). Zowel landelijk als in Den Haag is het percentage peuters dat de totale serie van vier DKTP, Hib of Pneumo vaccinaties heeft gekregen echter lager dan het percentage peuters dat alleen de eerste drie vaccinaties voor deze ziekten heeft gekregen (tabel 8.3). De vierde vaccinatie wordt gegeven bij 11 maanden en minstens zes maanden na de derde vaccinatie; kennelijk haakt in die periode een deel van de ouders af. In de periode 2006-2009 is het percentage Haagse peuters dat voldoende geïmmuniseerd is voor DKTP, Hib en Pneumo toegenomen. De vijf- en tienjarige Haagse kleuters en schoolkinderen zijn in de periode 2006-2009 in het algemeen onvoldoende beschermd tegen D(K)TP dat wil zeggen dat de vaccinatiegraad onder de 90% lag (figuur 8.4). De bescherming tegen BMR is bij Haagse tienjarigen wel voldoende, dit komt onder meer omdat voor de definitie ‘voldoende beschermd’ minstens één BMR-vaccinatie volstaat en niet beide vaccinaties.
%
In Den Haag wordt al lange tijd onderzoek gedaan naar de mondgezondheid van 6- en 12-jarigen. In de periode 20022008 zijn de percentages kinderen met een gaaf gebit onder de 6- en 12-jarigen niet betekenisvol veranderd. Dit geldt voor zowel kinderen uit het lage als uit het midden/hoog sociale milieu. In 2008 had 66% van de 6-jarigen (figuur 8.5) en 85% van de 12-jarigen een gaaf gebit (figuur 8.6).18 Bij de 6-jarigen bestaat er in alle jaren van het onderzoek verschil tussen de lage en midden/hoog sociale milieus: in 2008 had in het lage sociale milieu 61% een gaaf melkgebit tegenover 71% in het midden/hoog sociale milieu. Bij de 12-jarigen bestaat er geen verschil in het percentage met een gaaf gebit tussen het lage en midden/hoog sociale milieu. Er is bij de 12-jarigen overigens wel verschil in tandartsbezoek en poetsgedrag tussen het lage en het midden/hoog sociale milieu. In 2008 beweerde bijna 90% van de 12-jarigen uit het lage milieu ieder jaar de tandarts te bezoeken, terwijl dit bij het midden/hoog sociale milieu bijna 100% was. Wat betreft poetsgedrag geeft een lager percentage uit het lage milieu (68%) aan tweemaal per dag of vaker hun tanden te poetsen vergeleken met het percentage kinderen uit het midden/hoog sociale milieu (81%). Het percentage kinderen uit het lage milieu (19%) dat beweerde voor het slapen gaan de tanden niet te poetsen is bovendien beduidend hoger dan in 2002 en 2005 (resp. 2 en 13%). In 2005 en 2008 is ook gekeken naar erosieve gebitsslijtage (tanderosie) bij de 12-jarigen. Tanderosie is een vorm van gebitsslijtage, die wordt omschreven als het verlies van tandmateriaal (glazuur en dentine) door etsing afkomstig van sterke zuren in bijvoorbeeld voeding en (fris)dranken. In 2002 werd enige vorm van tanderosie waargenomen bij 24% van de 12-jarige kinderen. In 2005 was dit 25% en in 2008 was dit toegenomen tot 37%. Deze toename geldt voor zowel het lage als het midden/hoog sociale milieu.18
DKTP 3 vaccinaties Hib 3 vaccinaties
Figuur 8.3
8.5 Gebitstoestand
DKTP 4 vaccinaties
Hib 4 vaccinaties
Het aantal Haagse kinderen met tanderosie is de afgelopen jaren flink gestegen
BMR1
MenC1
Vaccinatiegraad DKTP3, DKTP4, BMR1, Hib3, Hib4 en MenC1 tweejarigen. Den Haag 2006-2009.
%
%
2002
Figuur 8.5
DTP 5 vaccinaties
DTP 6 vaccinaties
2005
2008
Percentage 6-jarige kinderen met een gaaf melkgebit naar sociaal milieu. Den Haag 2002-2008.
BMR tenminste 1 vaccinatie
Figuur 8.4 Vaccinatiegraad D(K)TP5 vijfjarigen en DTP6 en BMR tienjarigen. Den Haag 2006-2009.
80
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
81
8
8
Jeugd
Aantal contacten
Jeugd
%
2002
2005
2008 Adviezen
Figuur 8.6
Consulten
Meldingen
Percentage 12-jarige kinderen met een gaaf gebit naar sociaal milieu. Den Haag 2002-2008.
Figuur 8.7
8.6 Kindermishandeling Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.19 Kindermishandeling vormt een ernstige bedreiging voor de gezondheid en ontwikkeling van kinderen en kan het kind blijvend beschadigen. In 2007 zijn twee onderzoeken gepubliceerd naar de omvang van kindermishandeling in Nederland.20,21 Hieruit blijkt dat meer dan 100.000 kinderen in Nederland jaarlijks slachtoffer worden van kindermishandeling. De geschatte omvang van kindermishandeling wordt vaak vergeleken met het ’topje van de ijsberg’; slechts een beperkt deel van de gevallen wordt zichtbaar. De gemeente Den Haag is als centrumgemeente verantwoordelijk voor de regionale aanpak van kindermishandeling. Deze aanpak (RAAK; Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling) richt zich op een samenhangende en effectieve aanpak van kindermishandeling.
Aantal contacten met het AMK naar advies, consult of melding. Den Haag 2005-2008.
Kindermishandeling komt voor in verschillende vormen: lichamelijke mishandeling en verwaarlozing, psychische mishandeling en verwaarlozing, seksueel misbruik en getuige zijn van geweld binnen het gezin. De laatste jaren is er ook onderscheid gemaakt in affectieve verwaarlozing (zoals het negeren van het kind) en pedagogische verwaarlozing (het geven van onvoldoende grenzen, structuur en disciplinering). Vaak is er sprake van een combinatie van de genoemde vormen. Bij het AMK in Den Haag worden affectieve verwaarlozing, pedagogische verwaarlozing, en getuige zijn van huiselijk geweld het meest genoemd (figuur 8.8).
%
Iedereen die een vermoeden heeft dat een kind in zijn of haar omgeving mishandeld wordt, kan contact opnemen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Dan volgt een advies, consult of melding. Bij een advies en consult blijft degene die advies vraagt zelf verantwoordelijk voor het vervolg; bij een melding onderzoekt het AMK de situatie en brengt zonodig hulp op gang. In 2008 is met het AMK in Den Haag 4.083 keer contact opgenomen. Dit is iets meer dan in 2007. Een stijging van het aantal contacten is al meerdere jaren zichtbaar (figuur 8.7).22 Dit hoeft overigens niet te betekenen dat het werkelijke aantal gevallen van kindermishandeling ook is toegenomen. De drempel om melding van kindermishandeling te maken ligt mogelijk lager dan voorheen. Bovendien kan het te maken hebben met een grotere bekendheid bij het publiek met het AMK. 2005
Figuur 8.8
2006
2007
2008
Percentage meldingen bij het AMK naar aard van mishandeling. Den Haag 2005-2008.
Het merendeel van de mensen die contact opnemen met het AMK kent het kind en/of de ouders beroepsmatig, zoals de politie (tabel 8.4). Slechts zelden nemen gezinsleden of een mishandeld kind zelf contact op.
82
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
83
8
Jeugd
Tabel 8.4
In 2008 was in Leidschenveen/Ypenburg bij 16% van de onderzochte baby’s van 7 maanden en 18% van de onderzochte peuters van 18 maanden sprake van risico op of zorgen over de psychosociale gezondheid. Bij 30% van deze baby’s en 29% van deze peuters werd de psychosociale problematiek omschreven als licht-zorgelijk tot zorgelijk.4
Achtergrond van de personen die contact opnemen met het AMK. Den Haag 2008.
Achtergrond adviesvrager/melder AMK
% contacten
Volwassene of kind in het gezin
0,2
Iemand die kind en/of ouders uit de privé omgeving kent
30,0
Iemand die kind en/of ouders beroepshalve kent,
69,8
In de Haagse Jeugdenquête 2008 is bij middelbare scholieren via een viertal stellingen navraag gedaan naar gevoelens van depressiviteit. Een kwart van de Haagse scholieren (25%) antwoordde bevestigend op de stelling ‘soms denk ik dat mijn leven niets waard is’. Ruim vier op de tien Haagse scholieren (43%) antwoordde bevestigend op de stelling ‘er zijn momenten dat ik vind dat ik nergens goed voor ben’. Bijna één op de drie scholieren (29%) deed dat op de stelling ‘in het afgelopen jaar voelde ik me meestal depressief en verdrietig’. Tot slot antwoordde 18% van de scholieren bevestigend op de stelling ‘in het algemeen ben ik geneigd te denken dat ik een mislukking ben’. In Laak en Escamp haalden jongeren hogere percentages dan gemiddeld in Den Haag op alle stellingen over depressiviteit. Jongeren uit Scheveningen rapporteerden minder gevoelens van depressiviteit dan gemiddeld in Den Haag.28
waaronder: Algemeen Maatschappelijk Werk AMK*
2,3
Bureau jeugdzorg (exclusief AMK)
7,8
Consultatiebureau
2,0
Geestelijke gezondheidszorg (jeugd en volwassenen)
3,0
Huisarts
1,7
4,5
Peuterspeelzalen en kinderdagverblijven
1,1
Onderwijsvoorzieningen
10,1
Politie
15,6
Ziekenhuis
7,8
8.8 Seksualiteit
100 * Het AMK meldt zelf als na afsluiting van het dossier blijkt dat de situatie (ondanks in gang gezette hulpverlening) niet verbeterd is. Het AMK pakt de zaak dan weer op als nieuwe melding.
Er worden bij het AMK in 37% van de gevallen zorgen geuit over kinderen die opgroeien in een gezin met beide biologische ouders. 40% van de kinderen woont in een eenoudergezin.22 Dit is verhoudingsgewijs veel als het afgezet wordt tegen het percentage eenoudergezinnen in de Nederlandse bevolking (16% in 2007). Ook uit landelijk onderzoek blijkt dat in eenoudergezinnen het risico op kindermishandeling groter lijkt.20 In 7% van de gevallen leven de kinderen in een samengesteld gezin. De overige kinderen wonen bij adoptie- of pleegouders, zijn in residentiele opvang, of zwervend.
8.7 Psychosociale problematiek Een deel van de Nederlandse jeugd heeft te kampen met psychosociale problemen. Onder 0-12- jarigen is dat bij 11 tot 28% in meer of mindere mate het geval. Over het voorkomen bij oudere kinderen zijn geen gegevens bekend.23 Onder psychosociale problemen worden verstaan: - Emotionele problemen (internaliserende problemen) zoals angst, teruggetrokkenheid, depressieve gevoelens, psychosomatische klachten; - Gedragsproblemen (externaliserende problemen) zoals agressief gedrag, onrustig gedrag en delinquent gedrag; - Sociale problemen: problemen die het kind heeft in het maken en onderhouden van contacten met anderen.24 Meisjes vertonen vaker emotionele problemen, terwijl jongens vaker gedragsproblemen hebben. Allochtone jongeren vertonen twee keer zo vaak gedragsproblemen als autochtone jongeren, autochtone jongeren hebben vaker problemen met hyperactiviteit. In het VMBO worden meer leerlingen met psychosociale problematiek gezien dan in het VWO.25 Kenmerken van ouders, zoals jonge leeftijd bij de geboorte van eerste kind, betrokkenheid bij antisociaal gedrag en middelengebruik zijn belangrijke voorspellers van psychosociale problemen bij kinderen. Hoe meer risico's aanwezig zijn, hoe groter de kans op problemen.26 Psychosociale problemen komen vaker voor bij kinderen die wonen in wijken met achterstand, ook wanneer rekening wordt gehouden met individuele kenmerken en gezinskenmerken.27 Door middel van vroegsignalering probeert men (mogelijke) psychosociale problematiek vroegtijdig te signaleren. Dit omdat ernstige gedragsproblemen vaak al vroeg in het leven van een kind ontstaan. Verder blijkt dat hoe jonger kinderen zijn wanneer ze gedragsproblemen vertonen, hoe groter de kans op toekomstig probleemgedrag.24
84
Gezondheidsmonitor 2010
8
Jeugd
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Seksueel gedrag kent zowel positieve als negatieve gezondheidseffecten. Van seksueel risicogedrag (‘onveilig vrijen’) is sprake als men onbeschermde geslachtsgemeenschap of anale seks heeft. Door dit risicogedrag kunnen ziekteverwekkers worden overgedragen en kunnen seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) zoals hiv, chlamydia, syfilis, gonorroe en herpes ontstaan. Verder is via seksueel contact besmetting mogelijk met het humaan papillomavirus (HPV), dat een rol speelt bij het ontstaan van baarmoederhalskanker. Condooms geven de meest effectieve bescherming tegen hiv en andere soa tijdens de geslachtsgemeenschap. Daarnaast zijn condooms ook een effectief voorbehoedsmiddel tegen ongewenste zwangerschap. Het risico op soa wordt direct beïnvloed door seksuele gedragingen als condoomgebruik en het seks hebben met meerdere partners. Er zijn ook factoren die indirect het risico op soa beïnvloeden. Voorbeelden hiervan zijn kennis over de gezondheidsrisico's van onveilig vrijen, houding ten aanzien van condoomgebruik en verkrijgbaarheid van condooms.29 In 2005 had de helft van de Nederlandse jongeren op 17-jarige leeftijd geslachtsgemeenschap gehad. Bijna driekwart gaf aan de eerste keer een condoom te hebben gebruikt. Tweederde van de meisjes en iets meer dan de helft van de jongens gaf aan dat (ook) de pil was gebruikt. Tien procent van de jongens en 7% van de meisjes had de eerste keer niets gedaan om zwangerschap te voorkomen of wist dit niet meer. De meeste meisjes (90%) tussen de 12-18 jaar met ervaring met geslachtsgemeenschap gebruikten anticonceptie.30
Geslachtsgemeenschap Uit de Haagse Jeugdenquête 2008 bleek dat 84% van de jongeren van 12 tot en met 17 jaar nog geen geslachtsgemeenschap heeft gehad.28 Jongeren uit Laak en Scheveningen hadden relatief vaker geslachtsgemeenschap gehad dan andere jongeren uit Den Haag. Meer jongens dan meisjes hadden wel eens geslachtsgemeenschap gehad (20% versus 12%). Van de jongeren die wel eens geslachtsgemeenschap hadden gehad, had 39% geslachtsgemeenschap gehad met één partner en 24% met vijf of meer partners. Jongens hadden vaker dan meisjes geslachtsgemeenschap gehad met vijf of meer partners (33% versus 10%).
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
85
8
Jeugd
8
Jeugd
Gebruik voorbehoedsmiddelen In de Haagse Jeugdenquête 2008 is ook gevraagd naar de mening over onveilig vrijen (omschreven als met iemand naar bed gaan, neuken, zonder condoom te gebruiken). Bijna 70% van de jongeren zou dit nooit doen, bijna een kwart van de jongeren sloot niet uit dat te (gaan) doen, en 6% van de jongeren had dit wel eens gedaan. Meer meisjes dan jongens gaven aan nooit onveilig te zullen vrijen (79% versus 60%). Van de jongeren die wel eens geslachtsgemeenschap hadden gehad, gebruikte ruim de helft (54%) altijd een condoom. Jongens gaven vaker aan altijd een condoom te gebruiken dan meisjes (60% versus 43%). Bijna driekwart (71%) van de jongeren gaf aan bij de laatste keer geslachtsgemeenschap een condoom te hebben gebruikt. Ook hier is een groot verschil te zien tussen jongens en meisjes (80% versus 57%). Vier procent van de jongeren gebruikte nooit een condoom bij geslachtsgemeenschap.
Seksueel misbruik Gemiddeld gaf 3% van de jongeren aan wel eens seksueel misbruikt te zijn (dit is bijvoorbeeld tegen je zin tot seksuele handelingen gedwongen worden, aangerand worden, verkracht worden). Meer meisjes dan jongens gaven aan wel eens seksueel misbruikt te zijn (6,5% versus 0,4%) .
8.9 Opvoedingsproblematiek en opvoedingsondersteuning Opvoeden is een kind begeleiden in zijn ontwikkeling tot een zelfstandig en gelukkig persoon. Een goede opvoeding is essentieel voor een optimale ontwikkeling van kinderen en voor een gezonde samenleving. Opvoeding van kinderen kan spanning of onzekerheid met zich meebrengen. Sommige ouders ervaren om wat voor reden dan ook, een zwaardere opvoedingslast. Dan kunnen spanningen/problemen ontstaan die de ontwikkeling van kinderen negatief beïnvloeden. Bij opvoeden is een ondersteunende omgeving belangrijk. Als steun in het eigen netwerk tekort schiet kan professionele opvoedingsondersteuning die beschermende functie vervullen. In 2007 heeft 36 procent van de ouders in Nederland met thuiswonende kinderen van 0 tot 18 jaar zich zorgen gemaakt over één of meerdere van hun kinderen of over hun opvoeding. Alleenstaande ouders en niet-westerse allochtone ouders hadden vaker het gevoel de opvoeding niet goed aan te kunnen. Onderwerpen waar ouders zich de meeste zorgen over maken zijn de opvoeding in het algemeen, emotionele problemen, schoolprestaties van hun kinderen en gedragsproblemen. Van de ouders die zich het afgelopen jaar zorgen gemaakt hebben over de opvoeding had 61% hulp of advies gezocht buiten het gezin, familie of vriendenkring.23,31,32
Opvoedondersteuning wordt aan groepen gegeven in de vorm van themabijeenkomsten of cursussen en voor individuele gezinnen in de vorm van persoonlijke begeleiding. De diverse cursussen en themabijeenkomsten gericht op 0-4-jarigen werden in 2008 in Den Haag bezocht door circa 1200 mensen. Opvallend is echter dat veel mensen die zich hebben ingeschreven uiteindelijk niet komen opdagen, dit waren er 600 in 2008.1 De afdeling Gezondheidsbevordering van de GGD Den Haag verzorgt onder andere een cursus gericht op ouders van basisschoolleerlingen en een cursus gericht op ouders van pubers. In 2008 werden deze beide cursussen in totaal 27 keer gegeven met gemiddeld 8 ouders per cursus gericht op basisschoolleerlingen en gemiddeld 12 ouders bij de pubercursussen. Ook zijn er themabijeenkomsten geweest gericht op niet-Nederlandse ouders zoals opvoeden in twee culturen en tweetalig opvoeden.34 Bij de opvoedsteunpunten in Den Haag kwamen in 2008 bijna 900 mensen met een hulpvraag. Sinds 2005 is er een toename van 47% in het aantal mensen dat met een hulpvraag komt. In 2008 was bijna 60% van de cliënten van nietNederlandse herkomst. Een kwart van de cliënten kwam op eigen initiatief naar het opvoedsteunpunt en tweederde op aanraden van een ander of na doorverwijzing. Gemiddeld werden er bijna drie gesprekken met de cliënt gevoerd. In tweederde van de gevallen werd een gespannen opvoedingssituatie genoemd als reden om hulp te vragen. Bij een kwart van de hulpvragen waren alledaagse opvoedingsvragen de reden. De drie meeste gestelde vragen betroffen ‘niet willen luisteren/ongehoorzaam’, ‘opvoedingsaanpak algemeen’ en ‘slaapproblemen’.35 Tijdens de preventieve geneeskundige onderzoeken (PGO’s) op 5- en 10-jarige leeftijd wordt weer een inschatting gemaakt van de opvoedingssituatie. Er wordt daarbij gekeken naar opvoedingsspanning, opvoedingscrisis, een problematische opvoedingssituatie, een onduidelijke opvoedingssituatie, zorgen over de sociale voorbeeldfunctie en opvoedingsvragen. Indien er bijzonderheden zijn wordt een schatting gemaakt naar ernst en behoefte aan hulp. In 2008 hadden in Den Haag ruim 11.000 kinderen en jongeren tussen de 4 en 19 jaar contact met de Jeugdgezondheidszorg. In 7% van die contacten (730 kinderen) werd een vorm van opvoedingsproblematiek geconstateerd, variërend van opvoedingscrisis (in 0,1% van de gevallen) tot opvoedingsspanning (in 4% van de gevallen). Bij jongens werd iets meer opvoedingsproblematiek gezien dan bij meisjes maar dat verschil was niet groot. Er was geen verschil in het percentage opvoedingsproblematiek tussen de 4-7-jarige kinderen en 8-11-jarige kinderen; bij de 12-19-jarigen werd er iets meer opvoedingsproblematiek geconstateerd (8% versus 6% bij de 4-11-jarigen). Er zijn verschillen in opvoedingsproblematiek tussen de stadsdelen (waar het kind of jongere woont). Vergeleken met het Haagse gemiddelde van 7% werd in Segbroek en Scheveningen minder opvoedingsproblematiek geconstateerd (beide stadsdelen 4%), in Centrum en Laak echter meer (respectievelijk 9% en 11%).36
Primaire preventie (=voorkomen) van opvoedingsproblematiek is mogelijk met het interventieprogramma Stevig Ouderschap van het consultatiebureau, een programma voor ouders die een extra steun in de rug kunnen gebruiken na de geboorte van hun kind.33 Voor selectie krijgen alle nieuwe ouders in Den Haag een vragenlijst bij het huisbezoek uitgereikt, in 2008 stuurde bijna de helft (47%) deze ingevuld terug. Van de ouders die de vragenlijst ingevuld terugstuurden kwam bijna een kwart (23%) op basis van de resultaten van de vragenlijst in aanmerking voor de extra ondersteuning, uiteindelijk nam daarvan 55% ook daadwerkelijk (vrijwillig) deel aan dit programma.1,2 Het signaleren van problemen in de opvoedingssituatie is één van de taken van de JGZ. Van 0-4-jarigen wordt bij de standaard JGZ-consulten een inschatting gemaakt op een problematische opvoedsituatie of verstoord evenwicht van draaglast/draagkracht. Hierop kan een extra consult, huisbezoek of verwijzing naar het opvoedspreekuur volgen of verder naar Bureau Jeugdzorg, afhankelijk van de zwaarte van de problematiek.
86
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
87
9
Ouderen
9 Ouderen Den Haag telt ruim 116.000 inwoners van 55 jaar en ouder. Dit betekent dat 24% van de totale Haagse bevolking uit 55-plussers bestaat. Figuur 9.1 laat het percentage 55-plussers in Haagse wijken zien. Dit hoofdstuk presenteert gegevens over eenzaamheid bij ouderen en ouderenmishandeling. In andere hoofdstukken van deze gezondheidsmonitor komen tevens onderwerpen aan bod die betrekking hebben op de gezondheidstoestand van ouderen. Bij deze onderwerpen wordt dan een uitsplitsing naar leeftijd gegeven.
< 20% 20% - 35% > 35% Onvoldoende inwoners
Figuur 9.1 Haagse wijken naar percentage 55-plussers. Den Haag, 1 januari 2009
(voor wijknummers: zie figuur 1.5).
9.1 Eenzaamheid Eenzaamheid is een situatie van enige duur waarbij het aan gewenste kwaliteit in sociale steun ontbreekt door gemis aan contacten of gemis in contacten.1 Langdurige eenzaamheid bedreigt het persoonlijk welbevinden en kan in allerlei opzichten ziekmakend zijn, zowel lichamelijk (hoofdpijn, maagpijn, ademhalingsproblemen, slaapproblemen en overmatig middelengebruik) als geestelijk (verminderd zelfrespect, pessimistisch toekomstperspectief, depressie en angst).1 Uit de G4 Gezondheidsenquête 2008 blijkt dat volgens een veel gebruikte ‘eenzaamheidschaal’ 42% van de Hagenaars van 55 jaar en ouder zich eenzaam (matig tot zeer ernstig) voelt, waarvan 10% ernstig tot zeer ernstig (zie figuur 9.2). 2
88
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
89
9
Ouderen
9
Ouderen
In 2008 zijn er bij het ASHG 65 meldingen van ouderenmishandeling binnengekomen. Het aantal meldingen is gelijk gebleven aan het aantal in 2007. Geestelijke mishandeling en lichamelijke mishandeling worden het meest genoemd (figuur 9.3). In 85% van de gevallen was het slachtoffer een vrouw. Bij 26 slachtoffers (40%) bleek de pleger betrokken bij de verzorging van de patiënt; als mantelzorger/buur, mantelzorger/familie, mantelzorger/kind of professionele hulpverlener. Recente landelijke cijfers over het aantal gevallen van ouderenmishandeling zijn niet voorhanden; een schatting op basis van een onderzoek in 1996 kwam uit op 5,5% van de 65-plussers.4 Voor Den Haag zou dit betekenen dat ongeveer 3.500 ouderen risico lopen mishandeld te worden. Het aantal meldingen van 65 is daarbij zeer gering.
%
Mate van eenzaamheid
Figuur 9.2 Percentage 55-plussers naar mate van eenzaamheid. Den Haag 2008.
%
Deze percentages liggen nauwelijks hoger dan onder Hagenaars van 16 jaar en ouder (40% van hen voelt zich matig tot zeer ernstig eenzaam en - eveneens - 10% voelt zich ernstig tot zeer ernstig eenzaam).2 Den Haag scoort vergeleken met de andere drie grote steden iets gunstiger. Recente landelijke cijfers over eenzaamheid bij ouderen ontbreken. Bij 55-plussers in de vier grote steden zijn in de G4 Gezondheidsenquête 2008 hogere percentages van eenzaamheid (ernstig tot zeer ernstig) gevonden onder 75-plussers, niet-gehuwden, niet-Nederlanders, lager opgeleiden, werklozen en bij degenen die schulden moeten maken om rond te komen. Van de vier laatstgenoemde groepen wonen er relatief meer in wijken met achterstand. In de wijken met achterstand zijn hogere eenzaamheidspercentages (ernstig tot zeer ernstig) vastgesteld. Dat geldt zowel voor de vier grote steden samen (wijken met achterstand 13% versus wijken zonder achterstand 9%) als voor Den Haag afzonderlijk (wijken met achterstand 14% versus wijken zonder achterstand 9%).
Van alle Haagse ouderen voelt vier op de
2007
2008
tien zich eenzaam, dit komt vaker voor in wijken met achterstand
Figuur 9.3 Percentage meldingen van ouderenmishandeling bij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld naar aard van mishandeling. Den Haag 2007-2008.
9.2 Ouderenmishandeling Ouderenmishandeling is het handelen of nalaten van handelen van al degenen die in een persoonlijke of professionele relatie met de oudere staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt, dan wel vermoedelijk lijden zal en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.3 Bij ouderenmishandeling is dus sprake van een persoonlijke of professionele afhankelijkheidsrelatie tussen dader en slachtoffer. Mishandeling kan thuis (eigen huis oudere of woning van degene die mishandelt) plaatsvinden, maar ook in een verzorgings- of verpleeghuis, tijdens de dagopvang of bij opname in een ziekenhuis. Ouderenmishandeling komt voor in verschillende vormen: lichamelijke mishandeling (met of zonder zichtbaar letsel), geestelijke mishandeling (waaronder vernedering, inperking van de vrijheid), financieel misbruik/uitbuiting en seksueel misbruik. De verschillende vormen komen vaak naast of na elkaar voor. In Den Haag kan (een vermoeden van) ouderenmishandeling worden gemeld bij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG), waar het als aparte problematiek wordt geregistreerd. Het ASHG Den Haag hanteert een leeftijdsgrens voor ouderenmishandeling van 60 jaar en ouder.
90
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
91
Bijzondere aandachtsgroepen
10
10 Bijzondere aandachtsgroepen In dit laatste hoofdstuk van de Gezondheidsmonitor 2010 wordt stilgestaan bij de gezondheidsproblematiek van bijzondere aandachtsgroepen.
10.1 Zorgwekkende zorgmijders en hygiënische probleemsituaties In Den Haag is een groep inwoners waarvan de zelfredzaamheid ernstig tekort schiet. Deze groep valt te onderscheiden in twee categorieën: ‘zorgwekkende zorgmijders’ en ‘vervuilers’. ‘Zorgwekkende zorgmijders’ zijn mensen die duidelijk hulp nodig hebben, maar die deze hulp om wat voor reden dan ook niet vragen en niet krijgen. ‘Vervuilers’ zijn mensen bij wie een hygiënische probleemsituatie ontstaat. Dit betekent dat iemand zichzelf en zijn directe omgeving zodanig verwaarloost dat dit leidt tot gevaar voor zichzelf en anderen. Het onderscheid tussen ‘zorgwekkende zorgmijders’ en ‘vervuilers’ is lang niet altijd te maken. Vaak zijn beide op één en dezelfde persoon van toepassing. De hulpverlening aan deze groep wordt in Den Haag gecoördineerd door de afdeling Openbare (Geestelijke) Gezondheidszorg (OGGZ) van de GGD Den Haag. De aanmeldingen van hygiënische probleemsituaties komen van verschillende kanten. Zij zijn onder andere afkomstig van woningbouwverenigingen, politie, welzijnsinstellingen, Parnassia en buren.
Aantal
In 2008 heeft de GGD Den Haag 109 personen nieuw in zorg genomen. Daarnaast werden 37 personen die al bekend waren opnieuw aangemeld. Deze aantallen vertoonden geen grote afwijkingen ten opzichte van die in 2005, 2006 en 2007 (figuur 10.1).1
Al bekend
Nieuw
Figuur 10.1 Aantal aanmeldingen van hygiënische probleemsituaties van personen nieuw in zorg en al bekende
92
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
personen. Den Haag 2005-2008.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
93
10
Bijzondere aandachtsgroepen
Bijzondere aandachtsgroepen
Van de personen die in de jaren 2005 tot en met 2008 zijn aangemeld was 62% man en 38% vrouw. Het ging vooral om personen ouder dan 50 jaar (69%) (figuur 10.2).
%
10
De maatschappelijke opvang van dak- en thuislozen kent twee vormen: de kortdurende en de langdurende opvang. Onder de kortdurende opvang vallen dagopvang-, nachtopvang- en 24-uurs crisisopvangvoorzieningen. De langdurende opvang omvat de 24-uurs woonvoorzieningen waar dag en nacht begeleiding is en de voorzieningen voor begeleid wonen. De in-, door- en uitstroom voor de 24-uurs woonvoorzieningen en het begeleid wonen in Den Haag verloopt via het Centraal Coördinatiepunt (CCP). In 2007 zijn er bij het CCP 1.374 dak- en thuislozen aangemeld. Daarnaast zijn er in dat jaar 713 aanmeldingen geweest van zwerfjongeren (dak- en thuisloze jongeren tot 25 jaar). Van de aangemelde zwerfjongeren was 61% man. Van de 277 aangemelde vrouwelijke zwerfjongeren waren er 42 zwanger (15%) en hadden er 31 een kind (11%).5 Tot de belangrijke aanbieders van de Haagse voorzieningen voor dak- en thuislozen behoren het Goodwillwerk Leger des Heils Den Haag, de Kessler Stichting en Stichting Limor. Hieronder wordt nader ingegaan op de hulpverlening die zij bieden en op kenmerken van hun cliënten.
Het Leger des Heils Leeftijd
Figuur 10.2 Percentage aangemelde cliënten op het gebied van hygiënische probleemsituatie naar leeftijd.
Den Haag 2005-2008.
In 2008 had de GGD Den Haag in totaal 583 keer contact met de cliënten in zorg. Het ging hierbij vooral om het inventariseren van de problemen, het motiveren van cliënten voor hulp en het toeleiden naar zorg. Van die 583 contacten ging het 405 keer om gesprekken bij de cliënt thuis en 160 keer om een telefonisch gesprek. De gesprekken thuis werden vooral gehouden om de problemen beter in kaart te brengen en een beter beeld te krijgen. De telefonische gesprekken vonden vooral plaats bij reeds bekende cliënten, om te informeren naar de situatie of om iets te melden. Verder hadden de coördinatoren in 2008 1.127 keer contact met een derde partij over een cliënt. Deze contacten hadden vooral betrekking op het verwijzen van cliënten of op overleg, bijvoorbeeld over de aanpak. Het ging hierbij 1.091 keer om telefonische contacten en 36 keer om face-to-face gesprekken.1
10.2 Dak- en thuislozen In 2007 werd het aantal dak- en thuislozen in Den Haag geschat op ongeveer 2.000 mensen.2 Er wordt onderscheid gemaakt tussen feitelijk daklozen en residentieel daklozen. Feitelijk daklozen zijn personen die niet beschikken over een eigen woonruimte en voor een slaapplek gedurende de nacht tenminste één nacht (in de maand) zijn aangewezen op buitenslapen (overnachten in de openlucht of in overdekte openbare ruimten) of binnen slapen (in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, bij vrienden, kennissen of familie) zonder vooruitzichten op een slaapplek voor de daarop volgende nacht. Residentieel daklozen zijn personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang. 3 In 2006 hebben het Rijk en de vier grote steden een plan van aanpak gepresenteerd om het aantal dak- en thuislozen terug te dringen.4 Aan de hand hiervan is een plan van aanpak gemaakt voor Den Haag genaamd ‘Den Haag Onderdak’.
94
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Het Leger des Heils biedt dak- en thuislozen verschillende vormen van hulpverlening waaronder opvang.6 Voorbeelden van al langer bestaande opvang zijn de Dienstencentra die dagopvang bieden en de Nachtopvang. In de afgelopen jaren is er in het Sociaal Pension Oranjeplein woonruimte gerealiseerd voor cliënten met zowel psychiatrische problematiek als verslavingsproblemen en is er in het verzorgingshuis ‘De Wenckebach’ een nieuw Sociaal Pension gestart voor cliënten met psychiatrische problematiek. Tabel 10.1 laat zien dat er in 2008 2.459 dak- en thuislozen gebruik hebben gemaakt van de dagopvang en 584 van de nachtopvang. In de Sociale Pensions verbleven in totaal 102 cliënten. De bezettingsgraad in deze pensions was in 2008 gemiddeld 95 tot 96%.
Tabel 10.1
Gegevens over opvang door het Leger des Heils. Den Haag 2008. Aantal unieke klanten
Aantal overnachtingen
Capaciteit (in bedden)
2.459
-
-
-
Nachtopvang
584
Niet bekend
30
Niet bekend
Sociaal Pension Oranjeplein
65
11.941
33
96
Sociaal Pension Wenckebach
37
11.162
32
95
Dienstencentra
Bezittingspercentage
Voor zwerfjongeren is er de crisisopvang en jongerenverblijfsvoorziening Vast en Verder. De crisisopvang is laagdrempelig en beslaat een termijn van maximaal vier weken. Voor de verblijfsvoorziening is een indicatietoekenning nodig, hetzij via Bureau Jeugdzorg, hetzij via het Centrum Indicatiestelling Zorg (beoordeelt recht op zorg via de AWBZ). Tijdens het verblijf leren de jongeren vaardigheden, onder andere gericht op het bewonen van een eigen kamer (kamertraining). In 2008 bedroeg het aantal unieke cliënten bij Vast en Verder 134. De duur van de opvang was gemiddeld een jaar. Tabel 10.2 toont dat over 2008 het totale aantal overnachtingen voor de geïndiceerde zorg op ruim 4.500 lag en de bezettingsgraad 52 tot 73% was.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
95
10
Bijzondere aandachtsgroepen
Bijzondere aandachtsgroepen
Gegevens over opvangcentrum Vast en Verder van het Leger des Heils. Den Haag 2008.
Tabel 10.2
Tabel 10.4
Aantal overnachtingen
Capaciteit (in bedden)
Bezettingspercentage
Niet bekend
10
Niet bekend
Vast en Verder: via Jeugdzorg
2.672
10
73
Vast en Verder: via AWBZ
1.890
10
52
Vast en Verder crisisopvang
10
Gegevens van de woonvoorzieningen van Limor. Den Haag 2008. Capaciteit
Bezettingspercentage
Gemiddelde verblijfsduur
% mannen
% vrouwen
Woonvoorziening Westeinde
24
100%
35 maanden
64
36
Woonvoorziening Elviraland
13
100%
25 maanden
90
10
De Kessler Stichting 10.3).7
De Kessler Stichting kent vele voorzieningen voor dak- en thuislozen (zie tabel De Soepbus voorziet daklozen tijdens de avond en nacht van soep, brood en koffie. In 2007 bezochten gemiddeld 100 tot 125 cliënten per dag de Soepbus. In het Passantenverblijf wordt avond- en nachtopvang geboden. In 2007 waren hier per dag 75 plaatsen beschikbaar (in de winter tijdelijk opgehoogd tot 100 plaatsen per dag). De gemiddelde bezettingsgraad was 90%. 2 Aan het Passantenverblijf is in 2007 een ziekenboeg toegevoegd met 5-8 plaatsen per dag waar zieke passanten een paar dagen – ook overdag – een bed en verzorging kunnen krijgen. In Huize Tichelaar, per 1 januari 2008 gefuseerd met de Kessler Stichting, waren in 2007 50 plaatsen per dag beschikbaar voor beschermd wonen. Hiernaast werd ook begeleid wonen geboden. De afdeling Zorg en Wonen biedt verpleeghuiszorg aan dak- en thuisloze cliënten. In 2007 waren er 30 plaatsen per dag en was de bezettingsgraad 100%. Zwerfjongeren kunnen terecht bij jongerenopvang DoorZ. DoorZ had in 2007 per dag 17 doorstroombedden beschikbaar (opvang voor maximaal 6 maanden). Begin 2008 zijn daar 10 plaatsen nachtopvang per dag bijgekomen. Incidenteel worden jongeren ook geplaatst binnen de voorzieningen voor volwassenen.
Tabel 10.3
Een aantal voorzieningen van de Kessler Stichting. Den Haag 2007.
Voorziening
Soort
Soepbus
Daklozen tijdens de avond en nacht voorzien van soep, brood en koffie
Passantenverblijf
Avond- en nachtopvang voor feitelijk daklozen
Huize Tichelaar
Beschermd en begeleid wonen
Zorg en Wonen
Wonen met verpleeghuiszorg voor dak- en thuislozen
DoorZ
Nachtopvang en doorstroomvoorziening voor zwerfjongeren
Recent is de opvang uitgebreid met een doorstroomvoorziening waar 25 cliënten kunnen wonen. In mei 2009 hebben de eerste bewoners hun kamer betrokken. Zij mogen maximaal zes maanden blijven. Daarnaast staat voor begin 2010 een ingebruikname van een voorziening voor begeleid wonen gepland.
10.3 Prostitutie Prostituees lopen vanwege hun werk risico op het krijgen van een soa (seksueel overdraagbare aandoening, waaronder hiv) en hebben risico betrokken te raken bij een geweldsincident.9 Op 1 maart 2006 sloot de tippelzone aan de Waldorpstraat en daarmee ook de SHOP-huiskamer (Stichting Hulpverlening en Opvang Prostituees in Den Haag).10,11 In verband met de -toen aanstaande- sluiting is, voor (verslaafde) vrouwelijke (ex)prostituees die eerder in de huiskamer terecht konden, in september 2005 de SHOP 24-uursopvang voorziening geopend.11,12 Hier kunnen zij terecht voor een slaapplaats, een maaltijd, een consult bij de dokter, een gesprek en praktische ondersteuning.12 Naast de 24-uurs opvang voorziet SHOP ook in ambulante hulpverlening, bestaande uit psychosociale en praktische hulp, hulpverleningsoverstijgende informatie en advies, en veldwerk.12 Via het veldwerk wordt geprobeerd contact te leggen met prostituees in raamprostitutie, clubs en massagesalons. In de jaren 2006-2008 hebben 270 vrouwen gebruik gemaakt van de SHOP 24-uurs opvang (tabel 10.5).12 In vergelijking met de jaren 2006-2007 bezochten in 2008 minder vrouwen (n=74) de opvang, maar gemiddeld waren er wel meer vrouwen per dag aanwezig (27 vrouwen per dag). De ambulante hulpverlening heeft in 2007 en 2008 met in totaal 224 vrouwelijke prostituees contact gehad. Door de groep van 74 vrouwen die de 24-uursopvang bezochten, is in 2008 77 keer melding gemaakt van een geweldsincident. In vergelijking met 2006 en 2007 is er sprake van een stijging van het aantal geweldsincidenten per vrouw. De vrouwen bezochten in 2006-2008 gemiddeld 2 tot 3 keer per jaar het artsenspreekuur (tabel 10.5), de meeste met meerdere klachten tegelijk.12 Ongeveer de helft van de vrouwen kwam voor een soa-check. Het gemiddelde aantal verstrekte condooms per vrouwelijke prostituee in de jaren 2006-2008 (20 condooms per vrouw) is in vergelijking met de jaren 2002-2004 (82 condooms per vrouw) sterk afgenomen.
Stichting Limor LIMOR biedt onder andere opvang aan dak- en thuislozen.8 In 2008 beschikte LIMOR in Den Haag over twee woonvoorzieningen. Cliënten krijgen hier begeleiding bij het wonen. Zo mogelijk wordt toegewerkt naar zelfstandig wonen. Voor mensen die dat (nog) niet aankunnen is langdurig verblijf mogelijk. Tabel 10.4 laat zien dat beide woonvoorzieningen in 2008 volledig bezet waren. Het merendeel van de cliënten was man. De cliënten die in 2008 op één van de twee locaties woonden, verbleven daar in totaal gemiddeld 35 (Woonvoorziening Westeinde) en 25 (Woonvoorziening Elviraland) maanden.
96
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
97
10
Bijzondere aandachtsgroepen
Tabel 10.5
Bijzondere aandachtsgroepen
Overzicht van de 24-uurs opvang, ambulante hulpverlening, geweldsincidenten, artsenspreekuur en condoomverstrekking. Den Haag 2006-2008.
Registratie 24-uurs opvang
Er lijken geen grote verschillen te bestaan tussen het aantal incidenten van huiselijk geweld in 2004 en in 2008. Kennelijk blijft het aantal incidenten redelijk constant over de jaren heen. Dit komt overeen met de bevindingen uit de Stadsenquête, waarbij ook een vrij constant percentage van de geënquêteerden aangeeft iemand te kennen die met huiselijk geweld geconfronteerd wordt. Het aantal incidenten huiselijk geweld in de stad Den Haag over 2008 was 1.601. Dit komt neer op 3,4 per 1.000 bewoners. Dit cijfer is vrijwel gelijk aan het cijfer uit een eerder (landelijk) politierapport (3,5 per 1.000).17
2006
2007
2008
Aantal vrouwen
84
112
74
Gemiddeld aantal vrouwen per 24 uur
19
25
27
-
168
56
54
72
77
Ontwikkelingen met betrekking tot de opvang en hulpverlening huiselijk geweld Sinds november 2004 kan men in Den Haag met vragen over huiselijk geweld of voor hulp bij huiselijk geweld terecht bij het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG). Bellers kunnen informatie krijgen, directe hulp door middel van een gesprek of, indien nodig, snel worden doorverwezen. Hiertoe zijn in 2004 met de bij huiselijk geweld betrokken instanties afspraken gemaakt in een convenant. In 2008 is gestart met een uitvoeringsprotocol ‘De Haaglandse Aanpak’. In dit protocol wordt de meldstructuur, de wijze van onderlinge afstemming en de taken van de afzonderlijke convenantpartners met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld beschreven. Startpunt bij dit protocol is het moment van een melding van huiselijk geweld bij de politie. De politie probeert hierbij zoveel mogelijk slachtoffers van huiselijk geweld, waar zij mee in aanraking komt, te laten instromen in de ‘Haaglandse Aanpak’. De gegevens van slachtoffers van huiselijk geweld, die een toestemmingsformulier ondertekend hebben, of waarbij de politie het (on)veiligheidsrisico voor het slachtoffer hoog in schat, worden doorgegeven aan het ASHG. Doel van deze aanpak is het huiselijk geweld definitief te laten stoppen. De aanpak is systeemgericht (het hele gezin komt in zorg) en er is regelmatig overleg (afstemmingsoverleg) tussen de diverse hulpverleners. Dit project wordt momenteel door de GGD Den Haag geëvalueerd. Nieuw is het instrument van het tijdelijk huisverbod waarmee in de regio Haaglanden in maart 2009 is gestart. Dit huisverbod geldt voor de pleger voor een periode van 10 dagen, waarna dit verbod indien noodzakelijk kan worden verlengd. Gedurende dit verbod mag de pleger geen contact hebben met het slachtoffer en kinderen of het huis betreden. Het verbod is bedoeld als afkoelperiode voor alle betrokkenen. Tegelijk zal de hulpverlening binnen deze 10 dagen contact leggen met alle betrokkenen om de geweldcyclus te stoppen. In de periode maart tot oktober 2009 is dit tijdelijk huisverbod 85 keer opgelegd. De effecten van deze ontwikkelingen op de problematiek huiselijk geweld moeten worden afgewacht.
Ambulante Hulpverlening Aantal vrouwelijke prostituees
10
Geweldsincidenten Aantal incidenten Artsenspreekuur Aantal vrouwen
55
78
50
Aantal consulten
167
150
158
- waarvan aantal Soa-consulten
29
36
27
- waarvan positieve uitslag op Soa-test
3
11
4
1.793
1.895
1.632
Condoomverstrekking Aantal verstrekte condooms
10.4 Slachtoffers huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld (aantasting van de persoonlijke integriteit) dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer gepleegd is. Hieronder vallen alle vormen van relationeel geweld: geestelijk en lichamelijk geweld, seksueel geweld en kindermishandeling. De huiselijke kring (het gezin) omvat (ex)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden.13 Huiselijk geweld kan leiden tot langdurig psychische en lichamelijke klachten. Dit geldt voor diegene die het geweld ondergaat, maar ook voor de kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Om een indruk te krijgen over het vóórkomen van huiselijk geweld in Den Haag zijn de afgelopen vier jaar in de Stadsenquête jaarlijks vragen gesteld over huiselijk geweld.14 Over de periode 2005 tot en met 2008 kende gemiddeld 8% van de Haagse bevolking iemand die geconfronteerd wordt met huiselijk geweld. Dit percentage is redelijk constant over deze vier jaren. Jongeren, vrouwen en mensen uit de laagste inkomstengroep kennen het vaakst iemand die geconfronteerd wordt met huiselijk geweld. Wanneer wordt gekeken naar verschillen tussen etnische groepen over de afgelopen vier jaar blijkt dat Nederlanders en mensen van Turkse afkomst (beiden 8%) het minst vaak iemand kennen die geconfronteerd wordt met huiselijk geweld en Surinamers (10%), Marokkanen (11%) en Antillianen (17%) het vaakst.15 De politie registreert systematisch de bij hen bekende gevallen van huiselijk geweld. Tabel 10.6 laat het aantal gevallen van huiselijk geweld zien dat door de politie regio Haaglanden geregistreerd werd in de regio Den Haag in 2004 en in 2008.
Tabel 10.6
Figuur 10.3 laat het aantal contacten van het ASHG zien in de periode 2005-2008. Het aantal contacten over nieuwe geweldsituaties stijgt ieder jaar met gemiddeld 35%. In 2008 wordt er een onderscheid gemaakt tussen de contacten direct met het ASHG en het aantal contacten via de Haaglandse Aanpak. Het onderscheid wordt gemaakt, omdat de registratie van het ASHG en de Haaglandse Aanpak gescheiden zijn. Voor de Haaglandse Aanpak verwees de politie veel gevallen van huiselijk geweld door naar het ASHG en sinds 2008 gebeurt dit in toenemende mate naar de Haaglandse Aanpak. Dit verklaart de ogenschijnlijke daling van het aantal nieuwe geweldscontacten in 2008 bij het ASHG.
Cijfers huiselijk geweld geregistreerd door de politie regio Den Haag. Den Haag 2004 en 2008. 2004
2008
Aantal incidenten huiselijk geweld
2.476
2.609
Aantal adressen waar huiselijk geweld gemeld werd
2.099
1.879
887
939
Aantal aangiftes Aantal aangehouden daders huiselijk geweld Aantal betrokken kinderen (verwezen naar Kindspoor)*
16
627
825
1.019
1.144
* Kindspoor is een samenwerkingsproject van politie, Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Het project richt zich op de vroegtijdige signalering en aanpak van situaties waarin kinderen getuige zijn van huiselijk geweld.
98
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
99
10
Bijzondere aandachtsgroepen
Bijzondere aandachtsgroepen
Aantal
Tabel 10.7
10
Percentage Haagse inwoners van 16 jaar en ouder dat aangeeft wel of geen handicap te hebben naar soort beperking. Den Haag 2007-2009. 2007
2008
2009
Nee
90
91
88
Ja, motorische lichamelijke beperking
5
5
6
Ja, auditieve beperking
2
1
2
Ja, visuele beperking
2
1
2
Ja, anders
2
3
3
Van alle ondervraagden geven ouderen vaker aan een handicap te hebben. Ook geven mensen met een lage opleiding vaker aan een handicap te hebben (tabel 10.8).
Het percentage Tabel 10.8
Percentage Haagse inwoners met handicap naar geslacht, leeftijd, en opleiding. Den Haag 2009.
Geslacht
2005
2006
2007
2008
2008HA
Figuur 10.3 Aantal contacten met het ASHG in de periode 2005-2008 naar soort contact: het totaal aantal contacten (totaal), contacten over nieuwe geweldsituaties (geweld) 1, vragen naar algemene informatie (algemeen), vervolg contacten (vervolg) 2. Voor 2008 is een gecombineerd cijfer meldingen ASHG en Haaglandse Aanpak (2008HA) opgenomen. 1. In 2008 zijn de herhaalde meldingen opgeteld bij contacten over specifieke geweldsituaties (totaal 560). 2. In 2005 zijn de vervolgcontacten vanaf mei dat jaar geregistreerd. De evaluatie gesprekken zijn opgeteld bij de vervolgcontacten (totaal 1.786).
10.5 Mensen met een beperking
11
16-24
12
Vrouw
12
25-44
7
45-64
12
65-plussers
21
Laag
15
Middelbaar
13
Hoog
8
een handicap te hebben is de laatste jaren licht
Leeftijd
Man
Opleiding
Hagenaars dat aangeeft
gedaald
Aan de Hagenaars met een handicap is gevraagd in welke mate zij zich hierdoor belemmerd voelen. Ruim de helft ervaart beperkingen bij het zelfstandig voeren van een huishouden, het verplaatsen met een vervoermiddel, het verplaatsen in en om de woning en/of het ontmoeten van mensen.
Mensen met een beperking kunnen een lichamelijke beperking hebben, een verstandelijke of psychische beperking of een combinatie van beide*. In 2007 heeft het Sociaal en Cultureel Plan Bureau (SCP) een schatting gemaakt van het aantal mensen in Nederland met een lichamelijke beperking.18 Naar schatting zijn er circa 1,7 miljoen Nederlanders die zelfstandig wonen en van zichzelf vinden dat ze een lichamelijke beperking hebben. Over mensen met een verstandelijke of psychische beperking zijn geen recente landelijke en ook geen Haagse gegevens beschikbaar. In de Haagse Stadsenquête wordt jaarlijks gevraagd of men een handicap heeft. Bij een handicap gaat het om een motorische lichamelijke, auditieve (doof of slechthorend) of visuele (blind of slecht ziend) beperking. Bij de interpretatie van de gegevens moet rekening worden gehouden met het feit dat mensen met een handicap en/of een chronische aandoening die in een verzorgingstehuis of verpleegtehuis wonen moeilijker bereikbaar zijn en dus in de Stadsenquête ondervertegenwoordigd zijn. Van de Hagenaars geeft 88% in 2009 aan geen handicap te hebben. Dit is iets lager dan in de voorgaande jaren (tabel 10.7).19 *
100
innen de gemeente Den Haag wordt geen omlijnde definitie gehanteerd voor een beperking of handicap. Ook de Nederlandse wet biedt geen definiB tie van het begrip handicap of gehandicapte. Er is sprake van een handicap of beperking wanneer de persoon zelf zich daardoor belemmerd voelt.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
101
Literatuur en andere bronnen
Literatuur en andere bronnen Hoofdstuk 1 De bevolking van Den Haag 1. Gemeente Den Haag, Dienst Burgerzaken. Den Haag in cijfers (http://www.denhaag.nl). Geraadpleegd juli 2009. 2. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Bevolking; geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en regio, 1 januari. Geraadpleegd juli 2009. 3. Gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, Directie Beleid, afdeling Onderzoek. Bevolkingsprognose Den Haag 2008-2025. De toekomstige ontwikkeling van bevolking, huishoudens en etniciteit. Den Haag, juli 2009. 4. G4 Gezondheidsenquête 2008. 5. Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, afdeling Onderzoek en Integrale Vraagstukken. Signaal: Actualisering van de prioriteitsscores. Jaargang 2008, Nr. 21. OCW-intranet/Organisatie OIV/Signalen.
Hoofdstuk 2 Lichamelijke gezondheid 1. Gemeente Den Haag, Bestuursdienst. Stadsenquête Den Haag, 2005-2009. 2. G4 Gezondheidsenquête 2008. 3. Erkens CGM. Tuberculose samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), (http://www.nationaalkompas.nl) Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Infectieziekten en parasitaire ziekten\ Tuberculose, 19 juni 2006. Geraadpleegd 1 september 2009. 4. KNCV Tuberculosefonds. Tuberculose in Nederland 2007. Surveillancerapport over de tuberculosesituatie in Nederland. Den Haag, januari 2009. 5. GGD Den Haag, afdeling Tuberculosebestrijding. Jaaroverzicht 2007. Den Haag, juli 2009 6. Op de Coul ELM, Laar MJW van de. Wat zijn aids en hiv-infectie en wat is het beloop? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Infectieziekten en parasitaire ziekten\ Aids en hiv-infectie, 17 mei 2005. Geraadpleegd 21 september 2009. 7. Soa Aids Nederland. Expertisecentrum voor hiv/aids en andere soa. http://www.soaaids.nl/hivaids. Geraadpleegd 21 september 2009. 8. Koedijk FDH, Vriend HJ, Veen MG van, Op de Coul ELM, Broek IVF van den, Sighem AI van, Verheij RA, Sande MAB van der. Sexually transmitted infections, including hiv, in the Netherlands in 2008. RIVM Rapport 210261005. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009. 9. Haga-ziekenhuis Den Haag. Registratiegegevens hiv 2005-2008. Den Haag, september 2009. 10. MCH Haaglanden, Westeinde-ziekenhuis Den Haag. Registratiegegevens hiv 2005-2008. Den Haag, september 2009. 11. Regionaal Soacentrum Den Haag. Jaarverslag 2007 Soacentrum. Den Haag, november 2008. 12. Leeuwen AP van, Berns MPH. Jaarverslag 2008. Regionaal Soacentrum Den Haag. Den Haag, november 2009. 13. Veen MG van, Leeuwen AP van. Hiv-surveys bij prostituees en bij migrantengroepen in Den Haag. Epidemiol Bul Grav 2007; 42(3): 2-8. 14. Leent-Loenen HMJA van, Koedijk FDH. Soa samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Infectieziekten en parasitaire ziekten\ Soa, 24 juni 2008. Geraadpleegd 19 september 2009. 15. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Kinkhoest. Geraadpleegd 24 augustus 2009. 16. Abbink F, Greeff SC de, Hof S van den, Melker HE de. Het Rijksvaccinatieprogramma in Nederland: het vóórkomen van de doelziekten (1997-2002). RIVM rapport nr. 210021001/2004. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004. 17. GGD Den Haag, afdeling Infectieziekten. Overzicht aangiften infectieziekten regio Haaglanden. Den Haag, 19962008.
102
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
103
Literatuur en andere bronnen
Literatuur en andere bronnen
18. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Mazelen. Geraadpleegd 24 augustus 2009. 19. Giesbers H, Hahné SJM, Mollema L. Mazelen 28-4-2008 tot 18-10-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www. zorgatlas.nl) Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Infectieziekten, 28 oktober 2008. Geraadpleegd 24 augustus 2009. 20. Coster EJM de, Binnendijk R. Mazelen in Den Haag. Epidemiol Bul Grav 2008; 43(4): 57-9 (Aangiften Infectieziekten Den Haag I). 21. Velzen E van, Coster E de, Binnendijk R van, Hahne S. Measles outbreak in an anthroposophic community in The Hague, The Netherlands, June-July 2008. Euro Surveill 2008; 13(31). 22. Wesselo C, Isken LD. Welke factoren beïnvloeden de effectiviteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www. nationaalkompas.nl) Preventie\ Van ziekten en aandoeningen\ Infectieziekten\ Rijksvaccinatieprogramma, 20 januari 2005. Geraadpleegd 22 september 2009. 23. Meer IM van der, Boeke AJP, Lips P, Middelkoop BJC. Etnische groep en leefstijl bepalen vitamine D-status bij nietwesterse allochtonen in Nederland. Epidemiol Bul Grav 2006; 41(4): 17-20. 24. Meer IM van der, Boeke AJ, Lips P, Grootjans-Geerts I, Wuister JD, Deville WL, et al. Fatty fish and supplements are the greatest modifiable contributors to the serum 25-hydroxyvitamin D concentration in a multiethnic population. Clin Endocrinol (Oxf) 2008; 68(3): 466-72.
Hoofdstuk 3 Geestelijke gezondheid 1. Parnassia Bavo Groep. Registratiegegevens over 2004 en 2008. Den Haag 2004 en 2008 2. GGZ Nederland. Zorg op waarde geschat. Sectorrapport GGZ 2009. Amersfoort, 2009. 3. Spijker J, Bijl RV, Dekker J, Peen J. Psychiatrische morbiditeit in de grote steden en de rest van Nederland. Tijdschr Gezondheidswet 2001; 79: 155-61. 4. G4 Gezondheidsenquête 2008. 5. Burger I. Parasuïcides in Den Haag. Meldingen van de SEH-afdelingen van de algemene ziekenhuizen in Den Haag, de Crisisdienst en de Ambulancediensten Haaglanden. Periode 1 januari t/m december 2008. Interne rapportage. GGD Den Haag, afdeling Epidemiologie, 2008. 6. Burger I, Hemert AM van, Bindraban CA, Schudel WJ. Parasuïcides in Den Haag; meldingen in de jaren 2000-2004. Epidemiol Bul Grav 2005; 40(4): 2-8. 7. Burger I, Schudel WJ. Suïcides in Den Haag, 1987-2007. Epidemiol Bul Grav 2008; 43(1): 2-9. 8. Schudel WJ. Suïcides in Den Haag, vijftien jaar gevolgd: 1987-2001. Epidemiol Bul Grav 2004, 39(2): 3-8. 9. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Doodsoorzaken; zelfdoding (inwoners), diverse kenmerken. Geraadpleegd 10 november 2009. 10. Garssen MJ, Hoogenboezem J, Kerkhof AJFM. Zelfdoding onder migrantengroepen en autochtonen in Nederland. Ned Tijdschr Geneesk 2006; 150(39): 2143-9.
Hoofdstuk 4 Levensverwachting en sterfte 1. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Overlevingstafels; geslacht en leeftijd. Geraadpleegd september 2009. 2. De Graaf JP, Ravelli ACJ, Wildschut HIJ, Denktas S, Voorham AJJ, Bonsel GJ, Steegers EAP. Perinatale uitkomsten in de vier grote steden en de prachtwijken in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 2008; 152(50): 2734-40. 3. Foets M, Lucht F van der. Zijn er verschillen naar etniciteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), (http://www.nationaalkompas.nl) Bevolking\ Sterfte, 23 september 2008. Geraadpleegd september 2009.
104
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
4. Bos V, Kunst AE, Keij-Deerenburg IM, Garssen J, Mackenbach JP. Ethnic inequalities in age- and cause specific mortality in the Netherlands. Int J Epidemiol 2004; 33(5): 1112-9. 5. Gemeente Den Haag, Dienst Burgerzaken. Bevolkingsgegevens 31-12-1994 tot en met 01-01-2009. Den Haag, 2009. 6. Gemeente Den Haag, Dienst Burgerzaken. Gegevens over mortaliteit 1995-2008. Den Haag, 2009. 7. Hoeymans N, Lucht F van der. Zijn er verschillen naar sociaaleconomische status? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), (http://www.nationaalkompas.nl) Bevolking\ Sterfte, 23 september 2008. Geraadpleegd september 2009. 8. Gemeente Den Haag, Dienst Burgerzaken. Bevolkingsgegevens 31-12-1977 tot en met 01-01-2009. Den Haag, 2009. 9. Gemeente Den Haag, Dienst Burgerzaken. Gegevens over mortaliteit 1977-2008. Den Haag, 2009.
Hoofdstuk 5 Zorgvoorzieningen, zorgvraag en zorgaanbod 1. G4 Gezondheidsenquête 2008. 2. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Gerapporteerd gebruik medische voorzieningen en geneesmiddelen. Geraadpleegd juli 2009. 3. Verkleij H, Verheij RA. Zorg in de grote steden. RIVM rapport nr. 270556007. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volks gezondheid en Milieu RIVM, 2003. 4. Stichting Lijn 1. Ondersteuningsstructuur voor de eerste lijn in de regio Haaglanden. Voorburg, juli 2009. 5. Kenens RJ en Hingstman L. Cijfers uit de registratie van huisartsen. Peiling 2008. Utrecht: Nivel, november 2008. 6. Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van fysiotherapeuten. Peiling 2008. Utrecht: Nivel, mei 2009. 7. Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van verloskundigen. Peiling 2008. Utrecht: Nivel, januari 2009. 8. Boer AH de, Broese Groenou M van, Timmermans J. Mantelzorg een overzicht van de steun van en aan mantelzorgers in 2007. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag, 2009. 9. Gemeente Den Haag, Bestuursdienst. Stadsenquête Den Haag, 2009. 10. Bevolkingsonderzoek Borstkanker Nederland. http://www.bevolkingsonderzoekborstkanker.nl. Geraadpleegd 6 juli 2009. 11. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Doodsoorzaken; korte lijst (belangrijke doodsoorzaken), leeftijd, geslacht. Geraadpleegd 6 juli 2009. 12. Centraal Bureau voor de Statistiek. Sterfte door borstkanker neemt verder af. Webmagazine, maandag 29 september 2008. Geraadpleegd 7 augustus 2009. 13. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Gezondheid; ggd-regio periodegemiddelde 20042007. Geraadpleegd 17 juli 2009. 14. KWF Kankerbestrijding. http://www.Kwfkankerbestrijding.nl. Geraadpleegd 7 augustus 2009. 15. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker [online]. Bilthoven: RIVM. http://www.rivm.nl/bevolkingsonderzoeknaarbaarmoederhalskanker/onderwerpen/bevolkingson derzoek/index.jsp. Geraadpleegd 7 augustus 2009. 16. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Prik en Bescherm [online]. Bilthoven: RIVM. http://www.prikenbescherm.nl. Geraadpleegd 10 augustus 2009. 17. Oomen P. HPV per geboortejaar en HPV per provincie. Rapportage RIVM-RCP. Bilthoven, 2009. 18. Weijman G. HPV van de vier grote gemeenten. RIVM-RCP rapport. Zoetermeer, RIVM-RCP Zuid-West, 2009.
Hoofdstuk 6 Leefstijl 1. Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M, Hopman-Rock M. Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2002/2003. Hoofddorp: TNO Arbeid, 2004.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
105
Literatuur en andere bronnen
106
Literatuur en andere bronnen
2. Stiggelbout M, Westhoff MH, Mulder YM, Ooijendijk WTM, Hildebrandt VH, Baken W. De gezondheidswaarde van lichamelijke activiteit, een literatuurstudie. Leiden: TNO. Preventie en Gezondheid, 1998. 3. Wendel-Vos GCW. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van lichamelijke activiteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 23 september 2008. Geraadpleegd 7 augustus 2009. 4. Kemper HGC, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M. Consensus over de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. Tijdschr Soc Gezondheidsz 2000; 78: 180-3. 5. Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M, Hopman-Rock M. Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2002/2003. Hoofddorp: TNO Arbeid, 2004. 6. Ooijendijk WTM, Hildebrandt VH, Hopman-Rock M. Bewegen in Nederland 2000-2005. In: Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM, Hopman-Rock M. (Red.). Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2004/2005. Hoofddorp/Leiden: TNO, 2007. 7. Wendel-Vos GCW. Hoeveel mensen zijn voldoende lichamelijk actief? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www. nationaalkompas.nl) Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 23 september 2008.Geraadpleegd 4 augustus 2009. 8. G4 Gezondheidsenquête 2008. 9. Richtlijnen Sport Onderzoek 2006. Den Haag, 2006. 10. Gemeente Den Haag, Bestuursdienst. Stadsenquête Den Haag, 2008. 11. Dimensus beleidsonderzoek. Herhaalmeting Programma Meedoen allochtone jeugd door sport 2008. Breda, 2008. 12. Gemeente Den Haag, Bestuursdienst. Stadsenquête Den Haag, 2009. 13. Kreijl DF, Knaap AGAC, Busch MCM, Havelaar AH, Kramers PGN, Kromhout D, Leeuwen FXR van, Leent-Loenen HMJA van, Ocke MC, Verkley H (eds.). Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. RIVM rapport nr. 270555007. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2004. 14. Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding 2006 (2006/21). Den Haag, 18 december 2006. 15. Voedingscentrum. Eerlijk over eten [online]. Den Haag, Voedingscentrum. http://ww.voedingscentrum.nl. Geraadpleegd 24 juli 2009. 16. Hulshof KFAM, Doest D ter. De consumptie van groente en fruit in meer detail op basis van voedselconsumptiepeilingen in Nederland. TNO rapport, 2005. TNO Kwaliteit van Leven, Zeist. 17. Hulshof KFAM, Ocke MC, Rossum CTM van, Buurma-Rethans EJM, Brants HAM, Drijvers JJMM, Doest D ter. Resultaten van de voedselconsumptiepeiling 2003. RIVM rapport 350030002/2004. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004. 18. Visscher TLS, Schoemaker C. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Gezondheidsdeterminanten\Persoonsgebonden\Lichaamsgewicht, 22 september 2008. Geraadpleegd 10 juni 2009. 19. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Zelfgerapporteerde medische consumptie, gezondheid en leefstijl: overgewicht. Geraadpleegd 12 juni 2009. 20. Wilde JA de, Middelkoop BJC, Dommelen P van, Verkerk PH. Overgewicht bij Haagse schoolkinderen. Een trendanalyse van 1999 tot en met 2007. Epidemiol Bul Grav 2008; 43(4): 37-46. 21. GG&GD Utrecht. Factsheet ‘Overgewicht in Utrecht: feiten en cijfers (2008). Bijlage bij de brochure Gezond Gewicht in uitvoering’ [online]. GG&GD Utrecht, november 2008. http://www.utrecht.nl/gggd. Geraadpleegd juni 2009. 22. GGD Amsterdam. Factsheet ‘Gezondheid, welzijn en leefstijl van leerlingen in de tweede klas van het voortgezet onderwijs in Amsterdam’ [online]. GGD Amsterdam, september 2008. http://www.gezond.amsterdam.nl. Geraadpleegd juni 2009. 23. GGD Rotterdam-Rijnmond. Factsheet ‘Overgewicht en leefstijl bij jeugd in Rotterdamse wijken deel 1’ [online]. GGD Rotterdam-Rijnmond, augustus 2007. http://www.jeugdmonitorrotterdam.nl. Geraadpleegd juni 2009. 24. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Zelfgerapporteerde medische consumptie, gezondheid en leefstijl: overgewicht. Geraadpleegd 18 juni 2009. 25. Stivoro. Onderweg naar een rookvrije horeca. Jaarverslag 2007. Den Haag, 2008.
26. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline, (http://www.cbs.nl) Zelfgerapporteerde medische consumptie, gezondheid en leefstijl: roken. Geraadpleegd september 2009. 27. Middelkoop BJC, Fengler MRJM, Zwartendijk-Schats MATW. Veel genot en wijsheid?: Genotmiddelengebruik onder de Haagse schooljeugd. Epidemiol Bul Grav 1998; 33(2): 20-6. 28. Ariens GAM, Snijders BEP, Berns MPH, Leeuw-van Someren PA van der, Zwartendijk-Schats MATW. Nieuwe cijfers over roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder Haagse scholieren. Epidemiol Bul Grav 2009; 44(1): 11-21. 29. Berns MPH, Gelton AJM, Zwartendijk-Schats MATW, Middelkoop BJC. Genotmiddelengebruik onder middelbare scholieren in Den Haag. Epidemiol Bul Grav 2001; 36(3): 15-21. 30. Monshouwer K, Verdurmen JEE, Dorsselaer SAFM van, Smit E, Gorter AF, Vollebergh WAM. Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scholieren. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf 10 jaar. Utrecht: Trimbos-instituut, 2008. 31. Berns MPH, Gelton AJM, Zwartendijk-Schats MATW. Roken, alcohol- en druggebruik onder Haagse scholieren vanaf 10 jaar. Epidemiol Bul Grav 2005; 40(2): 2-11. 32. Trimbos-instituut. Nationale Drug Monitor, jaarbericht 2007. Utrecht, 2008. 33. GGD Den Haag, afdeling Epidemiologie. Cijfers Haags Uitgaansonderzoek 2008 (in voorbereiding). Den Haag, 2009. 34. Kerngegevens Brijder 2008 Den Haag. Parnassia Addiction Research Centre (PARC)/Brijder Palier/Parnassia Bavo Groep. Den Haag, april 2008.
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Hoofdstuk 7 Leefomgeving 1. Hoek G, Brunekreef B, Goldbohm S, Fischer P, Brandt PA van den. Association between mortality and indicators of traffic-related air pollution in the Netherlands; a cohort study. Lancet 2002; 360(9341): 1203-09. 2. Vliet P van, Knape M, Hartog J de, Janssen N, Harssema H, Brunekreef B. Motor vehicle exhaust and chronic respiratory symptoms in children living near freeways. Environ Res 1997; 74(2): 122-32. 3. Brunekreef B, Janssen NA, Hartog J de, Harssema H, Knape M, Vliet P van. Air pollution from truck traffic and lung function in children living near motorways. Epidemiology 1997; 8(3): 298-303. 4. Hartog JJ de, Vliet PHN van, Brunekreef B, Knape MC, Janssen NAH, Harssema H. Samenhang tussen luchtverontreiniging door verkeer, vermindering van longfunctie en luchtwegsymptomen bij kinderen. Ned Tijdschr Geneeskd 1997; 141(38): 1814-8. 5. Gemeente Den Haag, Dienst Stadsbeheer (DSB). Actieplan luchtkwaliteit. Den Haag 2007-2015. Den Haag, 2007. 6. Babisch W. Transportation noise and cardiovascular risk: Updated review and synthesis of epidemiological studies indicate that the evidence has increased. Noise Health 2006; 8(30): 1-29. 7. 7. Kempen EEMM van, Kamp I van, Stellato RK, Houthuijs DJM, Fischer PH. Het effect van geluid van vlieg- en wegverkeer op cognitie, hinderbeleving en de bloeddruk van basisschoolkinderen. RIVM-rapport nr. 441520 021/2005. Bilthoven:Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2005.b 8. G4 Gezondheidsenquête 2008. 9. Gemeente Den Haag, Dienst Stadsbeheer (DSB). Geluidskaarten Den Haag. Den Haag, 2006 10. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Milieuportaal voor professionals [online]. Bilthoven: RIVM. http://www.rivm.nl/milieuportaal/onderwerpen/binnenmilieu/. Geraadpleegd 24 augustus 2009. 11. Houweling DA, Duijm F. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van een slechte binnenmilieukwaliteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl). Gezondheidsdeterminanten\Omgeving\Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. Geraadpleegd 10 november 2009. 12. Houweling DA, Duijm F. Binnenmilieu samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. Geraadpleegd 10 november 2009. 13. GGD Den Haag, afdeling Leefomgeving. Meldingen MMK januari-september 2009. Den Haag, 2009. 14. Duijm F. Chronische Ramp in Scholen. GGD Groningen, 2007. 15. Heeg Y. Evaluatierapport Project Binnenmilieu op Scholen. GGD Den Haag, 2009.
Gezondheidsmonitor 2010
107
Literatuur en andere bronnen
Literatuur en andere bronnen
Hoofdstuk 8 Jeugd 1. Meavita Opgroeiende kinderen. Verantwoording activiteiten 2008 (rapport). Den Haag, maart 2009. 2. Hoonhout A. Rapportage ten behoeve van de uitvoering JGZ 0-4 jarigen 2008. Ypenburg en Leidschenveen. Den Haag, 2009. 3. Wieringen JCM van, Wieren S van. Wat is het bereik van de jeugdgezondheidszorg en wat zijn de effecten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Zorg\ Openbare gezondheidszorg\ Jeugdgezondheidszorg, 23 september 2008. Geraadpleegd 15 september 2009. 4. Schaap N. Vangnet 0-6: maatwerk in opsporing. Epidemiol Bul Grav 2004;39(2):16-20. 5. Vangnet 0-6. In: Meavita Opgroeiende kinderen. Verantwoording activiteiten 2008 (rapport). Den Haag, maart 2009. 6. Florence. Jaarverslag Traceerteam 2006-2008. Den Haag, maart 2009. 7. Büchner FL, Thijs CTM, Rossum CTM van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van borstvoeding? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Borstvoeding, 16 juni 2006. Geraadpleegd juli 2009. 8. Lamme H. Haagse baby’s aan de borst 1997-1998. Den Haag: Thuiszorg Den Haag, 2000. 9. Miesen E, Geest C van der. Haagse baby’s aan de borst. Den Haag: Meavita, Jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar, 2005. 10. Stichting Opgroeiende Kinderen (StOK, voorheen Meavita JGZ 0-4 jaar). Gegevens uit registratie 2008. Den Haag, 2009. 11. Nieuwegiessen A van de. Resultaten enquête borstvoeding oktober-november 2008 in deelgemeente 8. Florence, ongepubliceerd. Den Haag, 2009. 12. Lanting CI, Wouwe JP van. Peiling melkvoeding van zuigelingen 2007. Borstvoeding in Nederland en relatie met certificering door stichting Zorg voor Borstvoeding. TNO/KvL/P&Z 2007.104. Leiden, 2007. 13. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, (http://www. nationaalkompas.nl) Preventie van infectieziekten, 24 september 2009. Geraadpleegd 8 oktober 2009. 14. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Rijksvaccinatieprogramma [online]. Bilthoven: RIVM. http://www. rivm.nl/rvp/rijks_vp/vac_schema/. Geraadpleegd 8 oktober 2009. 15. Abbink F, Greeff SC. de, Hof S van den, Melker HE de. Het rijksvaccinatieprogramma in Nederland: het vóórkomen van de doelziekten (1997-2002). RIVM rapport nr. 210021001. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2004. 16. Lier EA van, Oomen PJ, Oostenbrug MWM, Zwakhals SLN, Drijfhout IH, de Hoogh PAAM e.a. Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland; verslagjaar 2006-2008. RIVM rapport 210021007/2008. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2008. 17. Lier EA van, Oomen PJ, Oostenbrug MWM, Zwakhals SLN, Drijfhout IH, de Hoogh PAAM, Melker HE de. Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland; verslagjaar 2009. RIVM rapport 210021010/2009. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, 2009. 18. Truin GJ, Frencken JE, Mulder J, Kootwijk AJ, De Jong E. Tandcaries en tanderosie bij de Haagse schooljeugd in de periode 2002-2008. Epi Bull 2009; 44(1): 2-9. 19. Wet op de Jeugdzorg, artikel 1, lid m. 20. IJzendoorn MH van, Prinzie P, Euser EM, Groeneveld MG, Brilleslijper-Kater SN, Noort-van der Linden AMT van, e.a. Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM 2005). Leiden: Casimir Publishers; 2007. 21. Lamers-Winkelman F, Slot NW, Bijl B, Vijlbrief AC. Scholieren over mishandeling. Resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Amsterdam/ Duivendrecht: PI Research; 2007. 22. Advies- en meldpunt Kindermishandeling (AMK) Haaglanden. Cijfers AMK Haaglanden 2005-2008. Den Haag, 2009. 23. Zeijl E, Crone M, Wiefferink K, Reijneveld M. Kinderen in Nederland. Den Haag/Leiden: SCP/TNO, 2005.
108
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
24. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Jeugdgezondheid voor professionals [online]. Bilthoven: RIVM. http://www.rivm.nl/jeugdgezondheid/onderwerpen/beleidsthemas/Psychosocialeproblemen/. Geraadpleegd 26 oktober 2009. 25. Dorsselaer S, Zeijl E, Eeckhout S van den, Bogt T ter, Vollebergh W. HBSC 2005. Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. 26. Whitaker RC, Orzol SM, Kahn RS. Maternal mental health, substance use, and domestic violence in the year after delivery and subsequent behavior problems in children at age 3 years. Arch Gen Psychiatry 2006; 63(5): 551-60. 27. Reijneveld SA, Brugman E, Verhulst FC, Verloove-Vanhorick SP. Psychosociale problemen komen meer voor bij kinderen in achterstandsbuurten. Tijdschr JGZ 2005; 37: 110-5. 28. Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, afdeling Onderzoek en Integrale Vraagstukken. Jeugd in Den Haag. Scholierenenquête onder 12 t/m 17 jarigen 2008/2009. Den Haag, publicatie gepland voor begin 2010. 29. Leent-Loenen HMJA van (red.). Seksueel gedrag samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM, (http://www.nationaalkompas.nl) Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Seksueel gedrag, 16 mei 2005. Geraadpleegd op 21 september 2009. 30. Rutgers Nisso groep. Trends in seksualiteit in Nederland. Wat weten we anno 2008? Utrecht, 2008. 31. Centraal Bureau voor de Statistiek. Jaarrapport landelijke jeugdmonitor. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2008. 32. Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Cijfers over opvoedingsvragen en – problemen[online]. Utrecht december 2008. Utrecht: NJi. http://www.nji.nl. Geraadpleegd juli 2009. 33. Stevig Ouderschap [online]. http://www.stevigouderschap.nl. Geraadpleegd 12 november 2009. 34. Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs Cultuur en Welzijn, afdeling Gezondheidsbevordering. Registratie opvoedcursussen 2008. Den Haag, 2009. 35. JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding. Jaarverslag 2008 Opvoedsteunpunten Den Haag. Den Haag, 2009. 36. Gemeente Den Haag, Dienst Onderwijs Cultuur en Welzijn, afdeling Jeugdgezondheidszorg. Gegevens opvoedingsproblematiek uit het Elektronisch Kinddossier over 2008. Den Haag, 2009
Hoofdstuk 9 Ouderen 1. Fokkema T, Tilburg T van. Aanpak van eenzaamheid: helpt het? Een vergelijkend effect- en procesevaluatieonderzoek naar interventies ter voorkoming en vermindering van eenzaamheid onder ouderen. Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, rapport nr. 69. Den Haag, 2006. 2. G4 Gezondheidsenquête 2008. 3. Ondersteuningsprogramma Huiselijk Geweld. Factsheet ‘Ouderenmishandeling: Algemene informatie’ [online]. Utrecht: Movisie. http://www.huiselijkgeweld.nl. Geraadpleegd maart 2009. 4. Kriek F, Oude Ophuis R. Een verkennend onderzoek naar ouderenmishandeling. Regioplan Beleidsonderzoek. Amsterdam, 2003.
Hoofdstuk 10 Bijzondere aandachtsgroepen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
GGD Den Haag, Productgroep OGGZ. Registratie 2005-2008. Den Haag, 2009 Gemeente Den Haag. WMO monitor 2007. Den Haag, 2008. Ministerie van VWS. Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang, Rijk en vier grote steden. Februari 2006. Den Haag Onderdak. Plan van aanpak MO/OGGZ. Den Haag, 2006 -2009. GGD Den Haag, Productgroep OGGZ. Registratie 2007-2008. Den Haag, 2009. Goodwillwerk Leger des Heils regio Den Haag. Passend profiel, jaarverslag 2008. Den Haag, 2009.
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
109
Literatuur en andere bronnen
Afkortingen en begrippenlijst
7. Kessler Stichting. In beweging, jaarbericht 2007. Den Haag, 2008. 8. LIMOR (Landelijke Instelling voor Maatschappelijke Opvang en Resocialisatie). Maatschappelijk Jaardocument 2008. Den Haag, 2009. 9. Stichting soa-bestrijding. Handboek soa-preventie in de prostitutie. Utrecht, oktober 2002. 10. Gemeente Den Haag. Raadsvoorstel 173 (BSD/2005.2019): Opheffing tippelzone Waldorpstraat (RIS130953_14_ OKT_2005). Den Haag, september 2005. 11. Gemeente Den Haag. BSD/2006.2544: Evaluatie effecten opheffing tippelzone Waldorpstraat 1 maart 2006 (RIS142002_22-NOV-2006). Den Haag, 2006. 12. Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees (SHOP) Den Haag. SHOP Jaarverslag 2008. Den Haag, maart 2009. 13. Van Dijk T, Flight S, Oppenhuis E, Duesmann B. Huiselijk geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Intomart SWO 1997 (onderzoek in opdracht van het Ministerie van Justitie). 14. Gemeente Den Haag, Bestuursdienst. Stadsenquête Den Haag, 2005-2008. 15. Alpert EJ. Violence in intimate relationships and the practicing internist: new "disease" or new agenda? Ann Intern Med 1995; 123(10): 774-81. Review. 16. Website huiselijk geweld. http://www.huiselijkgeweld.nl/feiten/kindspoor.html. Geraadpleegd 5 augustus 2009. 17. Ferwerda H. Binnen zonder kloppen. Omvang, aard en achtergronden van huiselijk geweld in 2005 op basis van landelijke politiecijfers. Dordrecht, 2006. 18. Klerk M de (red.). Meedoen met beperking. Rapportage gehandicapten 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2007. 19. Gemeente Den Haag, Bestuursdienst. Stadsenquête Den Haag, 2007-2009.
110
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Afkortingen- en begrippenlijst Aids AMK ASHG AWBZ BMI BMR BOPZ CARA CBS CCP CO2 COPD dB DTP DKTP G4 GBA GGD GG&GD GGZ HA Haga HAVO HBO HepB Hib Hiv HPV IBS JGZ LO LBO LSD MAVO MBO MCH MenC NNGB OGGZ PGO Pneu RAAK RVP SCP SHOP Soa
Acquired Immuno Deficiency Syndrome Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Body Mass Index Bof, Mazelen, Rode Hond Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Coördinatiepunt Koolstofdioxide Chronic Obstructive Pulmonary Disease Decibel Difterie, Tetanus, Poliomyelitis Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Poliomyelitis Vier grote steden van Nederland: Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht Gemeentelijke Basis Administratie Gemeentelijke Gezondheidsdienst Gemeentelijke Geestelijke & Gezondheidsdienst Geestelijke Gezondheidszorg Haaglandse Aanpak Haga ziekenhuis; ontstaan uit fusie drie Haagse ziekenhuizen Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Hoger Beroepsonderwijs Hepatitis B Haemophilus influenza type B Humane Immunodeficiëntie Virus Humaan Papillomavirus Inbewaringstelling Jeugdgezondheidszorg Lager Onderwijs Lager Beroepsonderwijs d-lysergzuurdiethylamide Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs Middelbaar Beroepsonderwijs Medisch Centrum Haaglanden Meningokokken C Nederlandse Norm Gezond Bewegen Openbare Geestelijke Gezondheidszorg Preventief Geneeskundig Onderzoek Pneumokokken Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling Rijksvaccinatieprogramma Sociaal en Cultureel Planbureau Stichting Hulpverlening Opvang Prostituees in Den Haag Seksueel Overdraagbare Aandoening(en)
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
111
Afkortingen en begrippenlijst
VMBO VU VWO WHO WO WOZ XTC
Colofon
Colofon
Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs Vrije Universiteit (Amsterdam) Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wereld Gezondheidsorganisatie/World Health Organization Wetenschappelijk Onderwijs Waardering Onroerende Zaken Ecstasy
De Gezondheidsmonitor 2010 is een uitgave van:
Wijken met achterstand Wijken met achterstand in Den Haag zijn: Valkenboskwartier, Regentessekwartier, Stationsbuurt, Centrum, Groenteen Fruitmarkt, Schilderswijk, Transvaalkwartier, Bouwlust/Vredelust, Morgenstond en Moerwijk.
Gemeente Den Haag Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn Productgroep Epidemiologie, Maatschappelijke zorg & Gezondheidsbevordering Afdeling Epidemiologie Postbus 12652 2500 DP Den Haag tel: 070 - 353 7266 / 070 - 353 7105 e-mail:
[email protected]/
[email protected] Overname van gegevens is toegestaan, mits voorzien van duidelijke bronvermelding
Oplage: Prachtwijken
Prachtwijken zijn gedefinieerd op basis van postcodes in navolging van het regeringsbesluit van mei 2007 (http://www.vrom.nl/pagina.html?id=31005). Prachtwijken worden door de overheid officieel aangeduid als ‘krachtwijken’. Krachtwijken zijn door de minister van Wonen, Wijken en Integratie geselecteerde aandachtswijken met de grootste opeenstapeling van problemen, die omgevormd moeten worden naar ‘prachtwijken’.
Foto’s:
1.500 exemplaren
Peter van Oosterhout
Vormgeving:
Narville b.v. Reclamewerk Naaldwijk
Drukwerk:
Tuijtel Hardinxveld-Giessendam
De Gezondheidsmonitor 2010 is gedrukt op Revive Silk (9Lives)
Den Haag, 8 januari 2010
112
Gezondheidsmonitor 2010
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, Gemeente Den Haag
Gezondheidsmonitor 2010
113