GEZICHT OP HET IJ
AMSTERDAM MUSEUM
amsterdammuseum.nl
GEZICHT OP HET IJ HOBBE SMITH EN DE AMSTERDAMSE HAVEN IN 1913
GEZICHT OP HET IJ HOBBE SMITH EN DE AMSTERDAMSE HAVEN IN 1913
INLEIDING In 1912 gaf de gemeente Amsterdam de schilder Hobbe Smith opdracht om twaalf schilderijen te vervaardigen van het havenbedrijf op en om het IJ. De doeken dienden als decoratie van het Amsterdam Paviljoen tijdens de Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied (ENTOS), een gigantisch evenement dat in 1913 op de noordelijke oever van het IJ in enkele maanden ruim negenhonderdduizend bezoekers trok. De ENTOS was in zekere zin de voorloper van Sail, dat sinds 1975 om de vijf jaar in Amsterdam plaatsvindt. Het gebied rondom het IJ heeft tussen 1913 en 2013 verschillende metamorfoses ondergaan. De wederopbloei van de economie omstreeks 1900 weerspiegelde zich in de bebouwing van de IJ-oevers maar in de tweede helft van de twintigste eeuw ging het hele gebied achteruit en bood het een desolate aanblik. Door de jarenlange economische achteruitgang verminderde de belangstelling voor de Amsterdamse haven. De roem van Hobbe Smith vervloog en de schilderijen kwamen in het museumdepot terecht. Inmiddels bruist het op de IJ-oevers weer van de activiteiten: vrachten passagiersvaart hebben een nieuwe impuls gekregen, nieuwe woningen worden gebouwd en oude wijken opgeknapt. Allerlei bedrijven, waaronder grote multinationals en kleine creatieve broedplaatsen, zijn gevestigd in het havengebied. Ook worden er steeds meer culturele activiteiten georganiseerd. Het dynamische karakter van de IJ-oevers was voor het Amsterdam Museum mede aanleiding om voor de bouw van een nieuw Collectiecentrum een perceel aan de noordwestkant van Amsterdam te kiezen. In 2011 en 2012 is de historische stadscollectie verhuisd naar dit nieuwe pand, dat in opdracht van de stad Amsterdam naar ontwerp van Wim Quist is gebouwd. Bij de verhuizing kwamen de havengezichten van Hobbe Smith weer te voorschijn en iedereen die ze zag was onder de indruk van de vlot geschilderde voorstellingen. De doeken van gemiddeld 4,5 meter breed en meer dan 2 meter hoog bleken na honderd jaar wel aan een opknapbeurt toe te zijn. Vijf schilderijen moesten worden afgerold en op spieramen gespannen, oppervlaktevuil moest worden verwijderd, een aantal gaten en scheuren gehecht en lacunes in de verflaag gevuld en geretoucheerd.
Met het naderende herdenkingsjaar in het verschiet kostte het niet veel moeite om enthousiaste partners te vinden en serieus aan de slag te gaan met de schilderijen. In samenwerking met Stadsdeel Noord, Evenementenorganisatie De Kromhouthal, Historisch Centrum Noord, Projectbureau Noordwaarts, Paul Vonk en kunsthistorica Daphne Willemsen werd in korte tijd een plan voor de tentoonstelling 100 jaar ENTOS ontwikkeld. Gusta Reichwein en Denise de Boer participeerden namens het Amsterdam Museum in het organisatiecomité. In de zomer van 2013 zijn de twaalf schilderijen tentoongesteld in de Kromhouthal, een toepasselijke locatie aan het IJ waar vroeger scheepsmotoren werden gemaakt en waar nu culturele evenementen worden georganiseerd. Leerlingen Art en Design van het ROC Amsterdam-Noord hebben hedendaagse panorama’s van het IJ geschilderd die tegenover de werken van de oude meester zijn geplaatst. Het Historisch Centrum Noord voegde een historische dimensie toe door de presentatie van een fototentoonstelling over de ENTOS in 1913. Het project in de Kromhouthal was bedoeld om zoveel mogelijk bezoekers te trekken en daarmee een aanzet te geven om de schilderijen van Hobbe Smith in oude luister te herstellen. Rondom het IJ is aan bedrijven en instellingen gevraagd een havengezicht te adopteren en zo een bijdrage te leveren aan de restauratie, waarna het schilderij een plaats zou kunnen krijgen in hun gebouw. De vraag viel in goede aarde en inmiddels wordt een aantal werken gerestaureerd, niet om vervolgens weer in het depot te verdwijnen maar om duurzaam in het zicht te blijven op passende locaties. In 2011 heeft Daphne Willemsen samen met schilderijenconservator Norbert Middelkoop een artikel over de havengezichten van Hobbe Smith gepubliceerd in het Maandblad Amstelodamum, waarin de identificaties van de voorstellingen centraal stonden. Samen met Gusta Reichwein heeft zij de teksten voor dit boekje geschreven.
Paul Spies, directeur Amsterdam Museum
ENTOS In het kader van het eerste eeuwfeest van het Koninkrijk der Nederlanden werd in de zomer van 1913 de Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied (ENTOS) georganiseerd in Amsterdam Noord. De promotie van de vaderlandse scheepvaart was het doel van dit spectaculaire evenement, dat op 3 juni door Prins Hendrik werd geopend. Speciaal voor de bezoekers voeren er veerdiensten rechtstreeks naar het festivalterrein, dat in de Tolhuistuin en de Buiksloterhampolder was aangelegd. In drie maanden tijd trok de tentoonstelling bijna een miljoen bezoekers. Het hoofdgebouw van de tentoonstelling bevond zich in de Buiksloterhampolder en had verschillende stands, waar bedrijven zich presenteerden. Ook was er een Lunapark, met ondermeer een glijbaan, een schiettent, botsautootjes, een ‘negerdorp’ en een Japans theehuis. Dit alles was gesitueerd in een historisch Amsterdam dat in kartonnen stellingen was nagebouwd, met onder andere de Dam met het oude stadhuis en de Waag. In de Tolhuistuin verrezen verschillende paviljoens. In het historisch paviljoen werd de geschiedenis van de vaderlandse scheepvaart belicht, scheepsmodellen en maritieme schilderijen uit stadsbezit en uit particuliere verzamelingen werden daar tentoongesteld. In het Amsterdam paviljoen werd een beeld gegeven van de ontwikkelingen rondom het IJ: het Noordzeekanaal vormde sinds 1876 de verbinding over water tussen Amsterdam en de Noordzee. Door de sluizen bij IJmuiden voeren grote passagiers- en vrachtschepen naar de haven, waar goederen werden overgeladen en over het spoor of met kleinere schepen verder vervoerd van en naar het achterland. Aan de wanden hingen de Gezichten op het IJ door Hobbe Smith.
-7-
HOBBE SMITH (1862-1942) De decoratie van het Amsterdam paviljoen op de ENTOS werd door de gemeente opgedragen aan de schilder Hobbe Smith. Hij was in 1862 te Witmarsum geboren als zoon van een huisschilder. In 1875 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar Hobbe het schildersvak leerde. In zijn jeugd hielp hij zijn vader al met het schilderen van uithangborden. Van tekenaar Johan Braakensiek leerde hij de basis van het vak en aan de Quellinusschool werd hij opgeleid tot decoratieschilder. Na twee jaar ging hij naar de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten, waar hij in de leer was bij August Allebé en Barend Wijnveld. Tenslotte studeerde Smith nog een jaar in Antwerpen bij Karel Verlat. In zijn studietijd kreeg Smith een onderscheiding, die voorzag in een beurs van Koning Willem III gedurende zes jaar. Tijdens zijn schilderscarrière ontving hij verschillende andere onderscheidingen. In 1902, na een expositie in de Pulchri Studio in Den Haag die geheel aan zijn werk gewijd was, kreeg Smith echte naamsbekendheid. Zijn werk werd daarna veelvuldig geëxposeerd en hij verkocht zowel in binnenen buitenland vele schilderijen en tekeningen. Smith was een veelzijdig kunstenaar. Hij nam alle genres voor zijn rekening maar zijn specialiteiten waren riviergezichten en schepen op het water. Amsterdam diende in veel gevallen als decor. Dit was de Amsterdamse gemeenteraad niet ontgaan. Smith werd in 1912 benaderd om de versiering van het paviljoen op de ENTOS op zich te nemen. Van de gemeentelijke havendienst kreeg hij een boot ter beschikking waarmee hij dagenlang langs de oevers van het havengebied voer en het IJ van Pampus tot IJmuiden in beeld bracht. De vele schetsen die hij in zijn boot maakte, werkte hij later in zijn atelier uit tot de serie van twaalf havengezichten. Ze geven een fraai beeld van de bedrijvigheid en het verkeer op en rondom het IJ aan het begin van de twintigste eeuw, toen scheepvaart en scheepsbouw in de Amsterdamse haven opnieuw tot bloei kwamen.
- 11 -
1 Gezicht op het Buiten-IJ naar het westen, ‘Zuiderzeevaart op het Pampus’ Olieverf op doek, 250 x 465 cm Inv.nr. SA 623
Toen Hobbe Smith het meest oostelijke tafereel in de serie van twaalf Gezichten op het IJ schetste, was hij met zijn boot de Oranjesluizen gepasseerd. Hij bevond zich op het Buiten-IJ, dat hier een verstilde, bijna negentiende-eeuwse aanblik biedt, met de platbodems die van en naar de Zuiderzee varen. Sinds het graven van het Noordzeekanaal in 1876 en de aanleg van de Oranjesluizen aan de oostzijde en de zeesluizen in het westen konden grote vracht- en passagiersschepen de Amsterdamse haven direct vanaf de Noordzee binnenvaren via IJmuiden. Met de oplevering van deze snellere route naar de haven concentreerde de bedrijvigheid zich meer en meer langs de noordelijke oever van het IJ en rond de oostelijke haveneilanden. In de volgende decennia zou de haven verder groeien en een belangrijke bron van inkomsten worden voor de stad. Dit schilderij werd in 1913 beschreven als een ‘kijkje van Pampus af’. Het Buiten-IJ was tegen die tijd het domein van de binnenvaart geworden en het zijn dan ook niet de grote stoomschepen maar de kleinere zeilschepen die het beeld bepalen. Behalve de vele zeilschepen heeft Smith zowel de zuidelijke als de noordelijke oever van het IJ weergegeven, met de stad op de achtergrond. Hij veroorloofde zich enige vrijheid in de weergave van het profiel van de stad. Met een buitengewoon weidse blik, alsof hij door een groothoeklens keek, gaf hij een panorama weer dat zich uitstrekte van de zuidzijde tot de noordzijde van het IJ. Geheel links is het koepeltje van de Oosterkerk zichtbaar. In het midden is de Sint Nicolaaskerk te zien, evenals de toren van de Beurs van Berlage. De noordzijde van het IJ wordt gemarkeerd door het stoomgemaal bij de Oranjesluizen, het vuurtoreneiland bij Durgerdam en tenslotte de stompe kerktoren van Ransdorp.
- 15 -
2 Gezicht op het IJ vanaf de Oranjesluizen bij Schellingwoude naar het westen Olieverf op doek, 250 x 460 cm Inv.nr. SA 626
Hobbe Smith zal zijn boot hebben aangelegd bij Schellingwoude, ten westen van de Oranjesluizen, van waar hij ruim zicht had op het IJ. De Oranjesluizen waren onderdeel van de grote veranderingen die de Amsterdamse haven had doorgemaakt in de periode voorafgaand aan de ENTOS. De aanleg van een afsluitdijk met daarin de Oranjesluizen was gerealiseerd tussen 1865 en 1872, vier jaar voor de officiële opening van het Noordzeekanaal. De dijk strekte zich uit van Schellingwoude in het noorden tot Amsterdam in het zuiden. De reden van de afsluiting was de steeds grotere diepgang van de schepen, waardoor deze dreigden vast te lopen op de bodem van het IJ in de aangeslibde modder van de Zuiderzee. In eerste instantie leek het in 1824 gegraven Groot Noordhollands Kanaal tussen Amsterdam en Den Helder uitkomst te bieden, maar door de toenemende grootte van de schepen was de afsluiting van het IJ noodzakelijk. De dam met de sluizen zorgde dat de verzanding van de Amsterdamse haven werd tegengegaan; er was immers geen sprake meer van de getijden in de Zuiderzee. Tegelijkertijd werden de doorspoeling van de grachten en de beheersing van het waterpeil bewerkstelligd. De schilder heeft links de aanlegplaatsen met de kleinere zeilschepen weergegeven. Zeilschepen en stoomboten bevaren het IJ en in de verte liggen grote stoomschepen aangemeerd in het oostelijke havengebied. Op de achtergrond het stadsprofiel van Amsterdam, waarin met enige moeite de torens van de Posthoornkerk zijn te herkennen, links van het Wilhelminadok.
- 19 -
3 Gezicht op de Ertshaven en de Levantkade naar het westen, met schepen van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij Olieverf op doek, 250 x 460 cm Inv.nr. SA 621
Vermoedelijk heeft Hobbe Smith voor de voorbereiding van dit doek zijn bootje afgemeerd langs de oever van het Zeeburgereiland. Dit eiland was in het begin van de twintigste eeuw aangeplempt tussen de Oranjesluizen en de Diemerzeedijk. De schilder keek in westelijke richting naar het IJ-eiland; op de Levantkade zijn verschillende schepen en kranen van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM) te zien. Links heeft hij de Ertskade in beeld gebracht, aan de noordzijde van het eiland Sporenburg. De KNSM was opgericht in 1856 en uitgegroeid tot de grootste scheepvaartmaatschappij van Amsterdam. Halverwege de negentiende eeuw, toen de Amsterdamse haven nog niet geschikt was voor grote stoomschepen, werd het Nieuwe Diep ten zuidoosten van de Amsterdamse haven gekozen tot thuishaven van de rederij. Toen in 1903 het IJ-eiland gereed was, vestigde de KNSM zich aan de oostkant ervan, langs de Surinamekade en de Levantkade. Dit deel van het IJeiland werd later bekend als het KNSM-eiland. De rederij richtte zich vooral op vrachtvervoer tussen de Europese zeehavens van de Noord-, Oost- en Middellandse Zee. Er werden stoomvaartlijnen opgezet tussen Amsterdam en Sint Petersburg, via Göteborg en Kopenhagen. Daarnaast waren er lijnen tussen Amsterdam en Bordeaux, tussen Amsterdam en Koningsbergen en later, na de overname in 1912 van de Koninklijke West-Indische Maildienst, kwamen daar transporten van en naar het Caribisch gebied en Zuid-Amerika bij. Hobbe Smith schilderde de grote en kleine schepen uit de vloot van de KNSM, die te herkennen zijn aan de zwart-met-witte banden rond de schoorstenen. Op en om het water heerst grote bedrijvigheid; havenarbeiders verrichten onderhoudswerkzaamheden aan de schepen en goederen worden gelost en geladen.
- 23 -
4 Gezicht op de Panamakade naar het westen, met schepen van de Hollandsche Lloyd Olieverf op doek, 250 x 457 cm Inv.nr. SA 624
De Koninklijke Hollandsche Lloyd was in 1908 voortgekomen uit de Zuid-Amerika Lijn, die zich voornamelijk toelegde op veevervoer naar Zuid-Amerika. Toen de rederij in financiële problemen kwam en dreigde te worden overgenomen door Duitse rederijen, schoten de Nederlandsche Handel Maatschappij en de regering te hulp. Mede dankzij subsidie kwam na een reorganisatie De Koninklijke Hollandsche Lloyd tot stand; deze rederij verzorgde passagiers- en vrachtdiensten naar Brazilië en Argentinië. De Hollandsche Lloyd had zijn basis aan de zuidzijde van het eiland Sporenburg. Bij het graven van het spoorwegbassin in 1880 waren de eilanden Sporenburg en Borneo ontstaan. Hier vestigden zich spoorwegmaatschappijen, die zorgden voor het lossen en het vervoer van ijzererts vanuit de grote zeeschepen naar kleinere schepen en goederenwagons. Dit deel van de Amsterdamse haven kreeg de toepasselijke naam Ertshaven. Toen Smith dit aanzicht schilderde, bestond de rederij nog maar vijf jaar. Veel van de gebouwen op de Oostelijke Handelskade die we tegenwoordig nog van de rederij kennen waren toen nog niet gebouwd, zoals het Lloyd Hotel, dat verrees in 1921. Hobbe Smith heeft twee schepen van de Lloyd aan de Panamakade, aan de zuidzijde van Sporenburg, in beeld gebracht, waaronder vrachtpassagiersschip Hollandia, dat in 1909 van stapel liep. De vele afgebeelde hijskranen en de omringende kleinere schepen tonen de grote bedrijvigheid in dit deel van de haven. In het voorjaar van 1914 zijn onder de titel ‘Op en om ’t IJ’ tekeningen en schilderijen van Hobbe Smith tentoongesteld in het Stedelijk Museum, waaronder ‘10 schetsen van het stadspaviljoen op ENTOS’. Uit de catalogusbeschrijving van de schets die voorafging aan het grote doek waarop schepen van de Hollandsche Lloyd zijn afgebeeld, kan worden afgeleid dat het schip achter de Hollandia de Maasland moet zijn.
- 27 -
5 Gezicht op de IJ-haven en de Javakade naar het westen, met een ‘blauwpijper’ van de Nederlandsche Stoomvaart Maatschappij ‘Oceaan’ Olieverf op doek, 208 x 457 cm Inv.nr. SA 1308
Tussen het IJ-eiland en de Oostelijke Handelskade was aan het begin van de twintigste eeuw een verbindingsdam aangelegd. Aan de oostelijke zijde van deze dam had men uitzicht op de Ertshaven en aan de westelijke zijde op de IJ-haven. Hobbe Smith koos ervoor om vanaf de verbindingsdam de IJ-haven in westelijke richting weer te geven, met zicht op de thuishaven van de Nederlandse Stoomvaart Maatschappij ‘Oceaan’ (NSMO). Hij schilderde een zogenaamde ‘blauwpijper’, afgemeerd aan de Javakade, en op de achtergrond ‘geelpijpers’uit de vloot van Stoomvaart Maatschappij Nederland. Omdat er alleen onder Nederlandse vlag gevaren mocht worden op havens in Nederlands-Indië, richtte de Engelse maatschappij A. Holt & Co in 1891 de NSMO op. Deze rederij wilde de concurrentie aangaan met de Koninklijke Pakketvaart-Maatschappij (KPM), die drie jaar eerder was opgericht door de Stoomvaart Maatschappij Nederland en de Rotterdamsche Lloyd. Evenals het Engelse moederbedrijf, ook wel bekend als de Blue Funnel Line, hadden de schepen van de NSMO blauwe schoorstenen en waren zodoende bekend als de ‘blauwpijpers’. De rederij was gericht op de vrachtvaart op het traject AmsterdamJava. Zowel de Britse als de Nederlandse blauwpijpers vervoerden cement, ijzer en manufacturen naar Indië. Op de terugreis werden onder andere tabak, thee, koffie, specerijen, rubber, hout en dierenhuiden meegebracht. Passagiers werden niet vervoerd maar een uitzondering werd gemaakt voor moslims op pelgrimage naar Mekka, die in de havenstad Jeddah van boord gingen. In 1978 werd de NSMO opgeheven en voeren de blauwpijpers verder onder Engelse vlag. Alleen het voormalige administratiekantoor is blijven staan, in het midden van de Borneokade. Het is omgebouwd tot een restaurant met de naam Oceano, als enige verwijzing naar de verdwenen rederij.
- 31 -
6 Gezicht op de IJ-haven naar het oosten, met aan de kop van het IJ-eiland schepen van de Stoomvaart Maatschappij Nederland en aan de noordzijde van de Oostelijke Handelskade schepen van de HSM Olieverf op doek, 210 x 455 cm Inv.nr. SA 1307
Voor dit uitzicht zal Hobbe Smith zijn boot hebben aangemeerd ten oosten van de Willem I Sluis. Hij keek in oostelijke richting uit over het IJ, met links de kop van het IJ-eiland en rechts de Oostelijke Handelskade. Het IJ-eiland, nu bekend als Java-eiland, diende sinds 1910 als thuisbasis voor de Stoomvaart Maatschappij Nederland (SNM); voor die tijd was de maatschappij gevestigd aan de Oostelijke Handelskade. Het succes van de in 1870 opgerichte maatschappij hing samen met de opening van het Suezkanaal in 1869. De SMN vervoerde passagiers en goederen tussen Nederland en de Oost-Indische koloniën. Van het begin af aan werd er samengewerkt met de Rotterdamsche Lloyd, waardoor het mogelijk was om vanaf 1887 wekelijks naar Indië te varen. Een jaar later kwam uit dit samenwerkingsverband de Koninklijke Pakketvaart-Maatschappij (KPM) voort, die hoofdzakelijk scheepvaartverbindingen in en vanuit Nederlands-Indië verzorgde. Na de verhuizing van de SMN in 1910 werd de Oostelijke Handelskade de thuisbasis van de Hollandsche Stoomboot Maatschappij (HSM). Deze maatschappij was opgericht in 1885 en verzorgde lijndiensten met vrachtschepen van en naar de Britse eilanden, Frankrijk en België. Samen met twee andere Nederlandse rederijen werd onder de naam Holland West-Afrika Lijn gevaren op de Afrikaanse westkust. Geheel rechts in beeld is de hydraulische krachtcentrale met de watertoren prominent in beeld gebracht. De krachtcentrale was in 1885 in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf gebouwd; twee stoommachines leverden energie voor de kranen en lieren op de kade. De watertoren is verdwenen maar de krachtcentrale werd in 2001 verbouwd tot restaurant/club Panama.
- 35 -
7 Gezicht op het IJ naar het oosten, met de dokken van de Amsterdamsche Droogdok Maatschappij en de kop van het IJ-eiland Olieverf op doek, 250 x 460 cm Inv.nr. SA 622
Toen in 1876 het Noordzeekanaal in gebruik werd genomen, was het voor de grote rederijen niet langer efficiënt om voor het onderhoud van Amsterdamse schepen op Den Helder aangewezen te zijn. Op initiatief van Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN) werd een jaar later de Amsterdamsche Droogdok Maatschappij (ADSM) opgericht. De dokken werden aan de noordelijke IJ-oever gevestigd, tegenover de aanlegplaatsen van de SMN. In 1879 werd het ‘Koninginnedok’ officieel geopend door koningin Emma; uiteindelijk zouden er vijf dokken in gebruik worden genomen. Op het schilderij zijn links twee grote stoomschepen van de SMN te zien die voor onderhoud in het Koninginnedok en het Wilhelminadok liggen. Aan de overkant van het IJ liggen ‘geelpijpers’ van de SMN afgemeerd aan de noordzijde van het IJ-eiland. Hobbe Smith schilderde de Gezichten op het IJ in de nieuwe bloeiperiode van de Amsterdamse haven. Daar kwam vanaf de jaren dertig verandering in met de economische crisis en vanwege de concurrentie van de Rotterdamse haven, die uiteindelijk zou uitgroeien tot de grootste ter wereld. De ADSM fuseerde in 1978 met de Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij; in 1985 verdwenen de dokken definitief uit Amsterdam Noord. Op de plaats van het Wilhelminadok is nu een restaurant gevestigd met dezelfde naam. Aan de overkant is het IJ-eiland, nu beter bekend als het Java-eiland, bebouwd met woningen.
- 39 -
8 Gezicht op de kop van de Oostelijke Handelskade naar het oosten, met het gebouw van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut Olieverf op doek, 250 x 464 cm Inv.nr. SA 631
Om deze voorstelling te schilderen, zal Hobbe Smith zijn boot hebben afgemeerd aan de noordelijke oever van het IJ, niet ver van het terrein dat werd ingericht voor het grote ENTOS-evenement, dat in 1913 Amsterdam Noord op de kaart zou zetten. De Gezichten op het IJ sierden de wanden van het Amsterdam paviljoen op het ENTOS-terrein. Na afloop van de tentoonstelling werden ze gereproduceerd en als ansichtkaarten verkocht; in het Stadsarchief Amsterdam worden enkele exemplaren bewaard. Kijkend in zuidoostelijke richting schilderde Smith de kop van de Oostelijke Handelskade, met prominent in beeld het gebouw van de Algemene Dienst, beter bekend als het KNMI-gebouw. In 1884 was deze burcht aan het IJ gebouwd. Behalve aan het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut bood het markante gebouw onderdak aan de havendienst, politie, brandweer, douane, post en telegraaf. In de torens aan de westelijke zijde van het gebouw bevonden zich meteorologische apparatuur en een tijdsein. De tijdbal, die men elke dag op een bepaald tijdstip langs een stang naar beneden liet vallen, stelde de zeelieden in de gelegenheid om uurwerken en meetapparatuur gelijk te zetten. Anno 2014 biedt de kop van de Oostelijke Handelskade een geheel andere aanblik. Met de verschuiving van de Amsterdamse haven in westelijke richting maakten pakhuizen, werven en kantoren plaats voor of werden verbouwd tot woningen. Het KNMI-gebouw werd in 1975 gesloopt; de plek bleef jaren leeg maar aan het begin van de eenentwintigste eeuw verrees hier het Muziekgebouw aan ’t IJ.
- 43 -
9 Gezicht op het IJ voor Amsterdam, met de overkapping van het Centraal Station Olieverf op doek, 250 x 460 cm Inv.nr. SA 627
De bouw van het Centraal Station was een van de grootste stedenbouwkundige veranderingen in Amsterdam. De nationale overheid had besloten dat het station gebouwd moest worden op drie kunstmatige eilanden in het IJ, zodat de spoorlijnen uit oostelijke en westelijke richting met elkaar verbonden zouden worden. Dit betekende echter dat het vrije zicht op het IJ verdween, iets wat op veel verzet stuitte bij de Amsterdamse bevolking. Toch stemde de gemeenteraad uiteindelijk in met het besluit en in 1881 werd begonnen met de bouw van het Centraal Station. Op 15 oktober 1889 werd het station officieel geopend. Het gesloten havenfront werd door Hobbe Smith fors neergezet doordat hij de lange overkapping midden in de voorstelling plaatste. Rechts vaart een schip van Stoomvaart Maatschappij Nederland, te herkennen aan de gele schoorsteen. Het zou de Prinses Juliana kunnen zijn, een schip dat in 1910, een jaar na de geboorte van de kroonprinses, van stapel liep in de Amsterdamse haven. Om dit zicht op het station te kunnen verkrijgen, zal Hobbe Smith zijn boot hebben aangemeerd aan de overkant van het IJ, ten oosten van de Willemsluis. Vanaf dit punt kon hij de gebouwen links van het Centraal Station in beeld brengen. Direct links van de overkapping is het koepeltje van het Paleis op de Dam te zien, links daarvan de Sint Nicolaaskerk en daarnaast de toren van de Oude Kerk.
- 47 -
10 Gezicht op het IJ voor Amsterdam Olieverf op doek, 265 x 615 cm Inv.nr. SA 620
Meer nog dan de andere schilderijen moest dit schilderij verbeelden wat het Amsterdam-Paviljoen van de ENTOS wilde uitdragen: de trots op de Amsterdamse haven. Handel, nijverheid en scheepvaart stonden er economisch sterk voor en de bloeiperiode was nog maar net begonnen. Op en rond het IJ was sprake van sterk toenemende havenactiviteiten, wat zich weerspiegelde in de bebouwing van de oevers. Het Centraal Station was in die zin de kroon op het werk, hoewel de discussie nog niet was verstomd. Velen bleven ‘de nieuwe stadspoort’ beschouwen als een obstakel dat de stad van de haven scheidde. Hobbe Smith zal de voorstudies voor het schilderij geschetst hebben vanaf een standpunt iets ten noordwesten van de Tolhuistuin. Links is nog een stukje van de stationsoverkapping te zien, rechts daarvan de toren van de Oude Kerk en, gedeeltelijk verscholen achter het zeil van het voorbijvarende schip, de vierkante toren van de Beurs van Berlage. In het midden zijn de koepel van het Paleis op de Dam en die van de Ronde Lutherse Kerk te zien en verder naar rechts de Westertoren en de Posthoornkerk. In de bovenhoeken van het schilderij heeft Smith Mercurius en Neptunus weergegeven, als symbolen van handel en zeevaart. Dit monumentale schilderij diende als tegenhanger van een schilderij dat dertig jaar eerder was vervaardigd door de schilder Johan Adolph Rust (1828-1915). Hij had zijn Gezicht op het IJ geschilderd ten behoeve van de Wereldtentoonstelling die in 1883 in Amsterdam werd gehouden. In het Amsterdam-Paviljoen hing het kunstwerk uit 1883 tegenover de versie van Smith. Het Nieuws van den Dag berichtte op 3 juni 1913 over het schilderij van Rust: ‘Het geeft ook een gezicht op de toenmalige haven van Amsterdam met den Schreierstoren en den Buitenkant tot achtergrond, en ’t is leerzaam het groote verschil te zien van de kalme, rustige haven van toen, en het drukke, bedrijvige tafereel van thans.’
Johan Adolph Rust Gezicht op het IJ voor Amsterdam Olieverf op doek, 270 x 615 cm Inv.nr. SA 619
- 51 -
11 Gezicht op de Houthaven Olieverf op doek, 250 x 460 cm Inv.nr. SA 630
Gelijktijdig met de aanleg van het Noordzeekanaal werd in het westelijk havengebied de Houthaven gegraven. Het was een plek waar hout werd overgeladen en opgeslagen; boomstammen afkomstig uit Afrika, Azië, Scandinavië en Rusland werden drijvend in het water bewaard. In 1880 werd de eerste Houthaven in gebruik genomen, nu bekend als de Oude Houthaven langs de Van Diemenkade, en er zouden er nog drie volgen. De Houthaven werd aan oostelijke zijde afgesloten met een driehonderd meter lange strekdam, de Silodam. Op deze dam werd in 1896 de graansilo Korthals Altes gebouwd, ook wel bekend als de Stenen Silo. Dit gedeelte van de haven is in de loop van de tijd flink uitgebreid en besloeg uiteindelijk de Oude Houthaven, de Houthaven, de Nieuwe Houthaven en de Minervahaven. Het is niet duidelijk waar Hobbe Smith zich precies bevond toen hij de voorstudies voor dit schilderij maakte. Op de achtergrond, tussen de twee steigers in, lijkt een strook land door te lopen, waar achter enkele zeilschepen varen. Na een eeuw van industriële bedrijvigheid ondergaat de Amsterdamse Houthaven momenteel een ingrijpende metamorfose. De houthandelaren en de houtverwerkende industrie hebben het veld geruimd en op de plek waar vrachtschepen uit de hele wereld een eeuw geleden hun boomstammen losten, zal in de komende decennia een eilandenwijk ontstaan waar Amsterdammers kunnen wonen aan het water.
- 55 -
12 Gezicht op de pieren bij IJmuiden naar het oosten Olieverf op doek, 209 x 463 cm Inv.nr. SA 1309
Voor dit schilderij is Hobbe Smith vanuit Amsterdam over het Noordzeekanaal door de sluizen bij IJmuiden de onstuimige Noordzee opgevaren; zijn blik was gericht op de kust en aan de horizon zien we IJmuiden. Hij bevond zich voorbij de pieren, die links en rechts van het stoomschip zijn te herkennen. Rechts van het midden zijn in de verte de twee vuurtorens van IJmuiden te zien, links de lage en rechts de hoge vuurtoren, beide gebouwd in 1878. In het midden een schip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, wellicht is het de Prinses Juliana op weg naar Nederlands-Indië. Tot in de negentiende eeuw benaderden schepen de haven van Amsterdam vanaf de Zuiderzee, die in open verbinding stond met het IJ. De ondiepte van de Zuiderzee was van oudsher een probleem en om die reden was tussen Den Helder en Amsterdam in 1824 het NoordHollands Kanaal gegraven maar vanwege de toenemende grootte van de schepen bood dit geen uitkomst. In 1865 werd begonnen met het graven van het Noordzeekanaal dwars door het duingebied aan de kust. Het was een private onderneming, waarbij honderden polderwerkers werden ingezet om de 21 kilometer van IJmuiden tot Amsterdam uit te graven. Op 1 november 1876 werd het kanaal officieel geopend in aanwezigheid van koning Willem III. Aan de oostzijde was het IJ afgesloten met de dam en boden de Oranjesluizen een doortocht naar de Zuiderzee. Aan de westkust werden zeesluizen aangelegd om de getijdenwerking van de Noordzee te reguleren. Grote zeeschepen voeren voortaan via de Zuidersluis (1876) en de Middensluis (1896) naar Amsterdam, zowel met passagiers als met handelswaar die in de Amsterdamse haven werd overgeslagen naar kleinere vracht- en beurtschepen.
- 59 -
NA DE ENTOS In het najaar van 1913 kon men tevreden terugblikken op de Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied: bijna een miljoen mensen bezochten het evenement in Amsterdam Noord en met uitzondering van enkele kritische commentaren over het teveel aan vermaak, waren de reacties van pers en publiek positief. Hobbe Smith werd geprezen om zijn schilderkunstige bijdrage en zijn succesvolle carrière kreeg nog meer glans. In 1914 vond een tentoonstelling plaats in het Stedelijk Museum onder de titel ‘Op en om ‘t IJ’ waaronder ’10 schetsen van het stadspaviljoen op ENTOS’. De verkoop van zijn werk verliep goed in binnen- en buitenland. Ook de schetsen voor de Gezichten op het IJ zijn waarschijnlijk toen al aan particulieren verkocht. De grote schilderijen zijn vermoedelijk nog diverse malen geëxposeerd in tentoonstellingen over het Amsterdamse havenbedrijf. De promotiecampagne voor de Amsterdamse haven was geslaagd en vormde het begin van een internationale tournee langs buitenlandse steden. Op initiatief van het stadsbestuur werd een reizende tentoonstelling samengesteld. Er werd opdracht gegeven aan de Berlijnse firma Stegemann om een grote maquette van de haven te vervaardigen en er werd een publicatie met de titel 'The Port of Amsterdam' uitgegeven. De eerste buitenlandse presentatie was gepland in de zomer van 1914 in Londen maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ging die expositie niet door. In 1915 nam Amsterdam wel deel aan de Wereldtentoonstelling in San Francisco en tussen 1919 en 1930 reisde de tentoonstelling over de Amsterdamse haven langs verschillende buitenlandse steden, waaronder Londen (1919), Madrid (1922) en Johannesburg (1928). Het is niet duidelijk welke objecten deel uitmaakten van de reizende tentoonstelling en of de Gezichten op het IJ van Hobbe Smith op alle buitenlandse locaties te zien zijn geweest. De twaalf grote schilderijen kwamen uiteindelijk in het depot van het Amsterdam Museum terecht, evenals de havenmaquette die daar al decennia in veertien kratten staat opgeslagen. Hopelijk zal een eeuw na de ENTOS en met Sail 2015 in het vooruitzicht de belangstelling voor de geschiedenis van de Amsterdamse haven worden aangewakkerd.
Maquette van de haven van Amsterdam, 1914 Gebroerders Stegemann Papiermodellfabrik, Berlijn Inv.nr. KA 12550.1/15 - 61 -
VERANTWOORDING
Literatuur Jan Feith (red.), ENTOS. Een geïllustreerd gedenkboek, Amsterdam 1913 E.N.T.O.S. : Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied 1913 Amsterdam: catalogus, Amsterdam 1913 Daphne Willemsen, De Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied & Hobbe Smith, Onderzoeksstage Amsterdams Historisch Museum, Amsterdam 2009 Daphne Willemsen en Norbert Middelkoop, 'Bemoedigende schilderingen. Hobbe Smith en zijn havengezichten voor de ENTOS', Maandblad Amstelodamum 98 (2011), p. 74-91 Foto's Foto Kromhouthal: Gusta Reichwein, Yvonne Witte Herkomst historische foto's: The port of Amsterdam: a short account of the docks, harbour works and trading establishments of the City of Amsterdam, Amsterdam 1919. De Prins der Geïllustreerde Bladen, 1917. Jan Feith (red.), ENTOS. Een geïllustreerd gedenkboek, Amsterdam 1913. Meer informatie over de schilderijen van Hobbe Smith: collectie.amsterdammuseum.nl
Tekst: Daphne Willemsen en Gusta Reichwein Redactie: Norbert Middelkoop namen Tekst: Eindredactie: Judith van Gent namen Fotografie: Monique Vermeulen Redactie: namem Ontwerp: Edo Mulder Fotografie: Edo Mulder, Amsterdam Museum Druk: Booxs B.V. Leerdam Drukkerij On Demand, Enschede Ontwerp: Uitgave: Amsterdam Museum © 2013 2013 ISBN: 978-90-71361-10-4 Druk: Jaar: Uitgave:
Amsterdam Museum © 2013
*Dit Ditboekje boekjeisisonderdeel onderdeelvan vaneen en reeks reeks collectieboekjes collectieboekjesdie diehet hetAmsterdam AmsterdamMuseum Museumvanaf vanaf2013 2013uitgeeft. uitgeeft.
- 64 -