GESPREKKEN OVER
MAATWERK in het lees- en schrijfonderwijs aan volwassenen
COLOFON Deze publicatie was mogelijk dankzij de medewerking van Martie van Bossum Mieke Eijkmans Maurice de Greef Marleen Hermus Anneke de Jong Winnie Postma Peer Ruis Sisca van Schieveen José Scholte Carin Spoelstra Nienke Witkamp En dankzij
Achmea
Tekst & vormgeving Kaatje Dalderop Op initiatief van Jeanne Kurvers Foto’s Willemijn Stockmann Kaatje Dalderop Er is geen relatie tussen de mensen op de foto’s en het onderwerp van deze publicatie. Uitgave Stichting Melkweg+ 2012 www.melkwegplus.nl
2
Inhoud Pagina Voorwoord door Dhr. Leon de Jong
5
Inleiding door Jeanne Kurvers
7
Maatwerk in het lees- en schrijfonderwijs
8
Interviews met ... Martie van Bossum
ROC Tilburg
11
Peer Ruis
ROC Tilburg
14
Marleen Hermus
ROC Eindhoven
17
Mieke Eijkmans
ROC van Amsterdam
19
Carin Spoelstra ROC Gilde 22 Nienke Witkamp en Anneke de Jong
Cumulus Welzijn
25
Winnie Postma
ROC Nijmegen
28
José Scholte
Taalvakwerk
31
Maurice de Greef
Arteduc
34
Sisca van Schieveen
ROC Aventus
37
3
4
Voorwoord Het lees- en schrijfonderwijs aan laaggeletterden in Nederland verdient naar mijn bescheiden mening veel meer ondersteuning en aandacht. De werkers in het veld doen namelijk datgene waar in onze haastige samenleving steeds minder tijd voor is, maar waar het uiteindelijk wel om draait bij duurzame verbetering: zich concentreren op het verbeteren van de basis(vaardigheden). Met dit kwalitatieve onderzoek biedt Jeanne Kurvers u een op zeer toegankelijke wijze geschreven overzicht van de wijze waarop de docenten in de praktijk de diversiteit aan leervragen en leervaardigheid ervaren en hoe zij ermee omgaan. Deze vastlegging nodigt overigens niet alleen uit tot nader onderzoek naar de verscheidenheid in oorzaken en leervragen die veel verder gaat dan een simpel onderscheid tussen autochtoon en allochtoon. Ze biedt de docenten in het veld ook direct inzicht in elkaars werkwijzen zodat zij van elkaar kunnen leren. En in dat opzicht laat Jeanne met deze bijdrage zien wat haar motiveert, inspireert en waarom zij in 2011 ook de publieksprijs Alfabetisering kreeg: de werkers in het veld helpen hun werk nog beter te kunnen doen. Ik wens u veel inzicht en inspiratie toe! Leon de Jong Achmea 5
6
Ter inleiding Natuurlijk was het een hele eer om gekozen te worden tot geletterdheidsvrouw van het jaar 2011. En uiteraard was het een eervolle uitdaging om de € 7.000,- van Achmea te kunnen besteden aan voortschrijdend inzicht. Een bestemming voor het geld was snel gevonden: een nadere verkenning van de dynamiek in het onderwijs aan laaggeletterden. Die betreft onder meer de toenemende heterogeniteit in de doelgroep, de grote variatie aan leerwensen en de snelle veranderingen in de eisen die de samenleving stelt aan geletterdheid. Die verkenning betrof uiteraard ook de antwoorden die daarop gezocht en gevonden worden in de vorm van maatwerk in de volwasseneneducatie. Want maatwerk, zoveel is wel duidelijk geworden, is waar het om draait. Maar maatwerk moet wel handen en voeten krijgen. Wie kan daar beter over vertellen dan de werkers in het veld van de volwasseneneducatie? Want zij zijn de echte experts. Zij leggen al jarenlang hun ziel en zaligheid in het werken met laaggeletterde volwassenen. Wie beter dan zij kan vertellen wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen oude en nieuwe Nederlanders, hoe je er bij een intake achter komt waar de schoen wringt, hoe je een persoonlijke leerwens omzet in een leertraject dat afgesloten wordt met een certificaat, hoe je ervoor zorgt dat cursisten liever in je les zitten dan thuis voor de buis, hoe je een complex probleem op de werkvloer ombuigt in behapbare leerstappen. Kortom, welk kunst-en vliegwerk het
vraagt om maatwerk te leveren. En wie beter dan zij kan vertellen hoe je ‘ik kan dat toch niet’ verandert in leergierigheid en zelfbewustzijn. Vandaar dat het prijzengeld benut is om deze experts aan het woord te laten over hun ervaringen in het werken met laaggeletterden. Zij laten op inspirerende wijze zien hoe zij omgaan met de uitdagingen van het werken met laaggeletterden en hoe de meest ideale leersituatie het best benaderd kan worden. Zij laten zien hoe je, zoals een van de geïnterviewden het formuleert, jezelf als docent overbodig kunt maken. Maar zover is het nog niet. Want er worden ook knelpunten gesignaleerd. En dat is niet alleen de toenemende heterogeniteit in de groepen. De groepsgrootte moet omhoog, er wordt bezuinigd op lokalen en ruimtes, ervaren collega’s worden wegbezuinigd en een groot deel van de laaggeletterden wordt nog niet bereikt (waar zijn die 19.980 anderen, vraagt een van de geïnterviewden zich af). Maatwerk vraagt expertise, zoveel wordt wel duidelijk uit deze bundeling van interviews. Ik hoop dat de expertise van de hier geïnterviewden inspirerend mag zijn voor vele anderen. Met dank aan alle geïnterviewden en vooral ook aan Kaatje Dalderop die alle interviews afnam, die op voortreffelijke wijze hun enthousiasme, hun ideeën en hun zorgen vertolkte en bovendien zorg droeg voor de mooie vormgeving. En uiteraard met dank aan Achmea, die deze uitgave mogelijk maakte. Jeanne Kurvers
7
Gesprekken over maatwerk in het lees- en schrijfonderwijs Interviews De gesprekken, die de spil vormen van deze publicatie, vonden plaats in de zomer en het najaar van 2012. Er werden tien gesprekken gevoerd met in totaal elf personen. Hoewel er gebruik werd gemaakt van steeds dezelfde vragenlijst verliep elk gesprek weer anders. Om harde conclusies te kunnen trekken over aanbod, aanpak, cursistenpopulatie, etcetera, zou een groter en meer gestandaardiseerd onderzoek nodig zijn. Zo’n onderzoek hebben we niet uitgevoerd. De tien gesprekken geven wel een mooie illustratie van de uitdagingen waar het onderwijs aan laaggeletterde leerders zich voor gesteld ziet, van de problemen die worden ervaren en van de creativiteit en betrokkenheid waarmee het onderwijs wordt aangepakt. In dit inleidende hoofdstuk signaleren we enkele trends.
8
Doelgroep Het blijkt niet eenvoudig te zijn om de groep leerders aan te duiden waar deze publicatie over gaat. Binnen de traditie van de volwasseneneducatie wordt gesproken over Nt1-cursisten ofwel cursisten Nederlands als moedertaal - een term die vooral ontstaan is om het onderscheid met cursisten Nederlands als tweede taal aan te duiden. Nt1cursisten zijn laaggeletterde leerders die als volwassene besluiten hun lees- en schrijfvaardigheid (verder) te ontwikkelen. Onderwijsaanbieders maken in de gesprekken vaak onderscheid tussen de traditionele doelgroep van het Nt1-onderwijs, mensen voor wie, zoals de term al zegt, het Nederlands de moedertaal is, en groep leerders voor wie het Nederlands feitelijk helemaal niet de moedertaal is, maar die zich in toenemende aantallen bij de Nt1-loketten melden. Deze groep bestaat voor een aanzienlijk deel uit leerders die onder de Wet inburgering een traject hebben
gevolgd dat opleidde tot het inburgeringsexamen en die na het behalen van het inburgeringsexamen behoefte hebben aan verder taalleren. Om deze groep aan te duiden, zijn in het Nt1onderwijs heel wat namen bedacht: naast Nt2cursisten of allochtonen werd bijvoorbeeld gesproken over Nieuwe Nederlanders, Medelanders en Nt-plussers. De verschuivingen in de doelgroep wordt overal geconstateerd en op veel plaatsen, maar niet overal, als problematisch ervaren. Geïnterviewden geven aan dat zowel de taalvaardigheid als de leerbehoeften van beide groepen verschillen. Nt2leerders hebben een kleinere woordenschat en vaak beperkte mondelinge vaardigheden in vergelijking met de Nt1-cursisten maar ze zijn daarentegen vaak studievaardiger en mondiger dan de eerstgenoemde groep. In sommige regio’s wordt daarnaast het gebruik van het dialect als een belangrijk verschil genoemd: de cursisten voor wie het Nederlands
de moedertaal is, spreken een regionale variant van het Nederlands terwijl de cursisten met het Nederlands als tweede taal meer of minder goed het Standaardnederlands spreken. Beter willen kunnen lezen en schrijven is voor beide groepen leerders een motief om zich aan te melden voor de cursus. Daarnaast willen veel Nt2-cursisten ook hun spreek- en luistervaardigheid verbeteren, hebben ze behoefte aan het vergroten van de woordenschat en hebben ze meer en andere vragen over zinsbouw. Het aanbod Onderwijsaanbieders verschillen in de wijze waarop zij omgaan met de twee groepen leerders en hun leervragen. Soms worden de groepen gescheiden, vanwege hun verschillen in leervraag. Soms wordt daarbij de vraag naar training mondelinge vaardigheden bij de Nt2-cursisten ook gehonoreerd. Andere aanbieders vinden dat training van mondelinge vaardigheden niet binnen hun aanbod thuishoort of niet gerealiseerd kan worden binnen de beperkte beschikbare tijd. Sommige aanbieders stellen bewust gemengde groepen samen vanuit de overtuiging dat cursisten kunnen leren van elkaar en dat verschillen tussen leerders bruikbaar zijn bij het werken aan de individuele leerdoelen. Onderling begrip is dan één van de doelen van de cursus. Voor één van de geïnterviewde personen, die vakgerichte trainingen organiseerde in opdracht van bedrijven, was de kwestie van groepssamenstelling nauwelijks een issue; mensen krijgen les samen met hun collega’s, ze werken samen en volgen samen een training, ongeacht de taal die ze thuis spreken.
Soms ook worden gemengde groepen noodgedwongen samengesteld, omdat de middelen ontbreken om homogene groepen samen te stellen. Lessen duren over het algemeen tussen de tweeënhalf en drie uur en er zijn op sommige plaatsen één, op andere plaatsen twee bijeenkomsten in de week. De groepsgrootte is meestal zo’n acht of negen leerders op de lagere niveaus en wat meer, twaalf tot veertien, op de hogere niveaus. De groepen worden door docenten als groot ervaren; vanwege de verschillen in leerbehoeften, omdat cursisten vaak veel ondersteuning nodig hebben en omdat er weinig kant en klaar lesmateriaal voorhanden is. Het aanbod is over het algemeen gericht op algemene niveauverhoging lezen en schrijven. Enige aandacht voor digitale vaardigheden (tekstverwerken, e-mailen) behoort op de meeste plaatsen tot de doelen. Bij één van de aanbieders die we spraken, schrijven deelnemers zich in voor een brede training basisvaardigheden, waartoe ook rekenen en digitale vaardigheid behoren. Bij trainingen gericht op het uitvoeren van taken op de werkvloer zijn de beroepstaken leidend voor de invulling van het traject. Alle ROC’s hebben het aanbod de afgelopen jaren zien teruglopen als gevolg van de terugloop van WEB-middelen. Toeleiding Mensen die willen deelnemen aan een cursus melden zich vaak zelf of worden aangemeld via een doorverwijzer, bijvoorbeeld de gemeente. Ook worden mensen doorverwezen via de Nationale Bellijn Alfabetisering. Vrijwel nergens is er nog
tijd om actief deelnemers te werven. De toeloop van Nt2-cursisten groeit zoals gezegd. Sommige aanbieders stellen zich ten doel een bepaald percentage autochtonen te bedienen. Door het stellen van een target verplichten ze zich tot inspanningen voor de werving van de moeilijker bereikbare groep autochtone laaggeletterden. Eén van de geïnterviewden vermoedde dat de werving van autochtonen mede bemoeilijkt was door de media-aandacht voor laaggeletterdheid. Hierdoor zou het taboe sterk verminderd zijn met als gevolg dat laaggeletterden makkelijker hulp vragen en minder geneigd zijn de moeilijke stap naar een cursus te maken. De intake Als cursisten zich aanmelden voor een cursus, wordt vrijwel altijd eerst een intake gedaan. De intake bestaat allereerst uit een gesprek. Daarnaast wordt vaak een toets afgenomen. Men maakt gebruik van zelfontwikkeld materiaal en een enkele keer van centraal ontwikkelde toetsen. Er wordt gekeken naar lees- en schrijfvaardigheid en soms naar woordenschat. In vrijwel alle gevallen geldt een minimumeis voor mondelinge vaardigheid. Die ligt meestal op A2 van het Europees Referentiekader. De mondelinge vaardigheid wordt informeel bepaald aan de hand van het intakegesprek. Voor de intake wordt een uur uitgetrokken, op een enkele plaats wordt de aspirantcursist daarna uitgenodigd voor een verlengde intake. De lessen Overal zijn de groepen in zekere mate heterogeen. Aanbieders komen tegemoet aan de diversiteit
9
van leerbehoeften door leerders een deel van de lestijd een individueel programma aan te bieden. Tegelijk wordt door iedereen benadrukt dat de groep een belangrijke rol speelt in het onderwijs. De groep wordt belangrijk gevonden omdat cursisten zo merken dat ze niet de enige zijn met lees- en schrijfproblemen. Daarnaast zorgt een goede sfeer in de groep voor motivatie om de lessen te blijven volgen. Ook vond één van de geïnterviewde docenten dat het vaak effectiever is als cursisten elkaar iets uitleggen dan wanneer de docent dat doet. Bijna alle aanbieders beginnen dan ook met een groepsles, waarin bij sommigen een thema, bij sommigen een leestekst en bij anderen een grammaticaal probleem of spellingsprobleem centraal staat. Thema’s uit de actualiteit worden veel genoemd voor de invulling van de groepsles en vereenvoudigde kranten als Krant en klaar en Startkrant spelen daarbij een belangrijke rol. Na de groepsles gaan cursisten individueel aan de slag met hun eigen leerdoelen. Individueel maatwerk is dus een vanzelfsprekend onderdeel van de lees- en schrijfcursus. Het individuele aanbod wordt op sommige plaatsen wat meer taalgericht ingevuld, met veel aandacht voor de ondersteunende vaardigheden, met name spelling, en op andere plaatsen vooral functiegericht met aandacht voor de taken die leerders in het dagelijkse of professionele leven moeten kunnen vervullen. Evaluatie Als je onderwijs uitvoert, dan wil je ook weten of de leerdoelen bereikt worden. Daarbij doet zich het merkwaardige feit voor dat er een groot
10
aantal verschillende doelenbeschrijvingen en referentiekaders gebruikt wordt in het leesen schrijfonderwijs. De Kwalificatiestructuur Educatie wordt op veel plaatsen nog gehanteerd. Daarnaast speelt het Europees Referentiekader vooral een rol als er gesproken wordt over het niveau van mondelinge vaardigheid van de tweede taalleerders. De niveaus die onderscheiden worden in het Referentiekader Taal en Rekenen en in de Standaarden en Eindtermen Taal VE duiken ook op in de discussie. Ook bij het instrumentarium dat wordt gebruikt om na te gaan of de doelen bereikt worden, is de diversiteit groot. Soms worden toetsen ingezet, die in de meeste gevallen zelf ontwikkeld zijn. Naast of in plaats van toetsen wordt ook gebruik gemaakt van portfoliomethodiek. Bij één van de aanbieders wordt het portfolio ingezet als basis voor certificering. Tot slot neemt één van de geïnterviewden een beroepsgericht assessment af om na te gaan of de beroepsgerelateerde taaltaken worden beheerst. Daarbij wordt ook de werkgever betrokken. Docenten De docenten die betrokken waren bij de interviews hebben gemeen dat ze een behoorlijke staat van dienst hebben in het volwassenenonderwijs, in veel gevallen in het onderwijs aan Nederlandstalige leerders. Vaak werken ze al twintig, dertig of zelfs veertig jaar met deze doelgroep. Het is opvallend dat bij deze docenten hun hart sterk uitgaat naar de Nederlandstalige leerders, die in het verleden weinig kansen hebben gehad en die nu eindelijk ook eens aan de beurt zijn. Eén van de personen
die we spraken in de interviewreeks is onderzoeker. In het kader van zijn onderzoek sprak hij ook met veel cursisten. Hij vertelde dat de cursisten de betrokkenheid van docenten als heel positief ervaren, ze ontmoeten in de Volwasseneneducatie begrip en geduld bij hun docenten, iets wat bij eerdere onderwijservaringen ontbrak. De toestroom van anderstalige leerders wordt door sommige docenten met een lange staat van dienst in het Nt1-onderwijs in meer of mindere mate als een probleem ervaren. Bij mensen die afkomstig zijn uit het onderwijs aan anderstaligen zagen we dit minder. Zij gaven ook aan dat ze goeddraaiende gemengde groepen begeleidden. ROC-docenten kampen ermee dat ze in de afgelopen jaren de cursistaantallen hebben zien teruglopen en daarmee ook veel collega’s hebben moeten uitzwaaien. Er is lang niet altijd meer sprake van een team, docenten moeten daarom veel alleen opknappen. De toekomst ziet er ook niet direct rooskleurig uit. De WEB-middelen lopen verder terug en overal moet de gemiddelde groepsgrootte omhoog. Alleen aanbieders die veel trajecten in opdracht van bedrijven verzorgen zijn redelijk optimistisch.
Martie van Bossum Martie van Bossum is als docent en innovator werkzaam bij het ROC van Tilburg.
‘Het portfolio is de spil van onze methodiek’ Oude en nieuwe Nederlanders ‘Mijn Nt1-groepen bestaan uit een combinatie van oude en nieuwe Nederlanders. Nog ongeveer 30 tot 50% is echt 100% autochtoon, dat verschilt per groep. Voor mij is bij het onderscheid tussen Nt1 en Nt2 vooral de woordenschat van belang. Wij leggen bij de intake aan ‘nieuwe Nederlanders’ die zich melden dan ook een woordenschattoets voor. In mijn Nt1 klas draait het om problemen met lezen en schrijven. Ik wil best een enkele keer een woord uitleggen, maar gewone woorden moeten toch wel beheerst worden. Laatst had ik een cursist, die wist niet wat ‘donker’ was. Dat is toch eigenlijk niet de bedoeling in een Nt1-groep. Daarbij vind ik dat de allochtone cursisten zich thuis moeten willen voelen in de groep. Ik wil niet steeds de vergelijking maken tussen hun cultuur en de Nederlandse cultuur. In Nt2-groepen wordt daar veel meer over gepraat. Behalve echte woordenschat is ook de kennis en het begrip van uitdrukkingen veel kleiner bij de
nieuwe Nederlanders. Ik had een cursist van Chinese afkomst, die was echt heel vaardig. Ze had een eigen bedrijf, ze was vrij hoog opgeleid. Op een dag riep haar buurman over de heg: Hé buurvrouw, wanneer gaan we de bloemetjes buiten zetten? En zij dacht: Hij vindt dat ik wat aan mijn tuin moet doen. Dus ze vertelde me dat ze nieuwe bloemen in haar tuin had gezet, omdat ze dacht dat de buurman dat graag wilde. Daarnaast is zinsbouw een probleem voor nieuwe Nederlanders maar niet voor oude Nederlanders. Een verschil met betrekking tot de mondelinge vaardigheid is dat onze oude Nederlanders Brabanders zijn en dialect spreken. Nieuwe Nederlanders nemen soms een woord over, maar spreken over het algemeen standaardtaal. Oude Nederlanders hebben vaker cognitieve beperkingen, het is vaak niet voor niets dat ze wel onderwijs hebben gehad maar toch niet goed hebben leren lezen en schrijven. En nieuwe Nederlanders kunnen
vaker kritisch naar zichzelf kijken. Toeleiding Er zijn eigenlijk verschillende manieren waarop iemand bij ons op de cursus terecht kan komen. Voor Nt2-leerders hebben we een wekelijks spreekuur. Mensen die Nt2-er zijn of zelf vinden dat ze dat zijn, kunnen dan vrij inlopen. Daar zitten dan regelmatig cursisten tussen die eigenlijk mondeling heel vaardig zijn en die speciaal een leervraag hebben rondom lezen of schrijven. Vaak werken ze hier en wonen ze al heel lang in Nederland. Die passen dan meer bij Nt1. Wij kijken naar zaken als mondelinge vaardigheid en woordenschat, maar ook naar hoe lang iemand hier is, wat hij doet en wat hij wil leren. Je beslist ook op basis van jarenlange ervaring. Maar soms weten we het ook niet zeker. Dan wordt iemand bijvoorbeeld van de Nt2-intake verwezen naar de Nt1-intake, niet omdat we weten dat hij daar thuishoort maar om te
11
kijken of hij daar misschien past. Doorverwijzing vindt ook plaats via het meldpunt van Lees en Schrijf. Bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, de gemeente of een bedrijf geven de cursist dan dat nummer. Via het meldpunt komt de cursist bij het ROC terecht. Soms verwijzen die instanties ook rechtstreeks naar het ROC. Verder zijn er ook zelfmelders, die komen bijvoorbeeld via andere cursisten. Intake Bij de intake houden wij altijd een gesprek. We proberen erachter te komen wat de cursist wil leren en wat hij nodig heeft, wanneer hij ertegenaan loopt dat hij onvoldoende vaardig is. Waar het schuurt, daar zit het probleem. We toetsen de cursisten ook bij de intake. We hebben twee zelfgemaakte toetsen, de ene onder niveau A1 van het Raamwerk Nederlands, de andere voor de niveaus van A1 tot B1. Eerst proberen we het niveau in te schatten. Ik stel dan vragen over het schoolverleden bijvoorbeeld en over de lees- en schrijftaken die iemand kan uitvoeren. Als iemand zegt: De krant lezen, dat lukt wel, dan hoef ik niet te kijken of hij de letters kan herkennen. Dan weet ik dat dat wel gaat. Een opvallend verschil tussen de leervraag van de oude en nieuwe Nederlanders is zinsbouw. Nieuwe Nederlanders zeggen: Ik wil betere zinnen leren maken. Mijn zinnen kloppen niet. Autochtonen praten eerder over d’s en t’s en moeilijke woorden die ze niet kunnen schrijven. Groepsindeling Onze groepen zijn vrij heterogeen, meer dan
12
vroeger. Dat komt onder andere doordat de schaal waarop wij cursussen uitvoeren sterk is teruggelopen. We hebben minder groepen maar we geven wel nog steeds les op de dag en op de avond. En dan zitten er al gauw heel wat niveaus en leervragen in een groep. In principe delen we cursisten in drie groepen in: iedereen onder A1 zit samen, dan van A1 tot A2 en vervolgens boven A2. Maar in de praktijk heb ik ook een groep waar de cursisten van A1 tot B1 bij elkaar zitten, in Waalwijk. Door een reorganisatie is educatie daar verspreid over verschillende MFA’s, multifunctionele accommodaties. De herkenbaarheid is nu kleiner voor cursisten en de deelname is daardoor teruggelopen. Voor Nt1 hebben we daar momenteel nog maar één groep. Differentiatie In heterogene groepen moet je creatief omgaan met de verschillen. Onze methodiek helpt daarbij. Het portfolio is de spil van onze methodiek. Wij werken met een portfolio gebaseerd op het Raamwerk Nederlands. Het Raamwerk onderscheidt bij de vaardigheden lezen en schrijven een aantal subvaardigheden, bijvoorbeeld ‘correspondentie’ bij schrijven. In de loop van de cursus moeten de cursisten bij elke subvaardigheid meerdere bewijzen voor hun portfolio verzamelen. Het portfolio is bij ons de basis voor certificering. Wie de vereiste bewijzen heeft verzameld, kan de cursus afsluiten met een certificaat. We beginnen elke les met een gezamenlijke activiteit, bijvoorbeeld aan de hand van een tekst die voor iedereen interessant is. Daarbij doen de cursisten een aantal verwerkingsoefeningen op hun
Taalniveaus Er zijn in de loop van de tijd verschillende referentiekaders ontwikkeld waar scholen naar verwijzen als het gaat om het niveau van cursisten of het beoogde begin- of eindniveau van een cursus. Door de geïnterviewden in deze publicatie worden de volgende niveaubeschrijvingen genoemd: De Kwalificatiestructuur Educatie (KSE) De KSE werd opgezet om inzicht te verschaffen in het geheel van kwalificaties en deelkwalificaties in de volwasseneneducatie en het beroepsonderwijs. De niveaus worden aangeduid als KSE 1, KSE 2, etc. Het Europees Referentiekader (ERK) Het Europees Referentiekader is ontwikkeld in opdracht van de Raad van Europa met als belangrijkste doel vergelijking van taalbeheersingsniveaus in de vreemde talen binnen Europa mogelijk te maken. Het ERK werd in Nederland ook geadopteerd in het onderwijs Nederlands als tweede taal. De beschreven taalniveaus heten A1, A2, B1, B2, C1 en C2. Het Raamwerk Alfabetisering NT2 Het Raamwerk Alfabetisering NT2 sluit aan bij het ERK en beschrijft drie niveaustappen in de ontwikkeling van geletterdheid van anderstaligen: Alfa A, Alfa B en Alfa C. Lees verder op pagina 13
eigen niveau. Na de pauze werkt iedereen op zijn eigen niveau aan de doelen uit het portfolio. Soms willen mensen niet aan een portfolio werken of het lukt echt niet met één of meer onderdelen. Die cursist kan dan ook aan zijn eigen specifieke leerdoelen werken. Die doet dan geen portfolio en krijgt dan ook geen certificaat. Door ervaring kom je erachter wat mensen nodig hebben, wat ze kunnen leren, hoe ze het beste leren of waarom het steeds niet lukt. Ik heb 42 jaar ervaring. Als je goed naar mensen kijkt kom je vaak wel te weten wat er aan de hand is. En soms ook niet. Ik bespreek het ook wel eens met de cursist, dan vraag ik wat hij of zij nodig heeft. Zo’n cursist zegt dan bijvoorbeeld: laat het me eerst maar eens tien keer overschrijven. Als de cursist denkt dat dat helpt, dan doen we dat. Ik had bijvoorbeeld een cursist die het echt niet oppikte. Dat had ze zelf ook in de gaten. Ze had een heel specifiek leerdoel. Ze werkte in een supermarkt, die baan wilde ze graag houden. Het werk vereiste dat zij lijsten moest kunnen lezen met de namen van producten. Die heel beperkte taak hebben we aangepakt. Ik heb de lijst opgedeeld in kleine blokjes, die zij inoefende door heel veel herhaling. Daar heeft ze een jaar aan gewerkt. Zo lukte het haar wel. Met een andere cursist die naar de cursus kwam in opdracht van zijn werkgever heb ik alleen gewerkt aan het invullen van een bepaald logboek op het werk. Het taalportfolio is bij ons de basis voor het certificaat maar cursisten hoeven niet perse een portfolio aan te leggen. Soms beginnen cursisten aan het traject met de gedachte: dat certificaat,
dat hoef ik niet. Maar na een tijdje kun je dan laten zien dat ze al heel veel verschillende dingen gedaan hebben en makkelijk een certificaat kunnen halen. En dan gaan ze er alsnog voor. Het merendeel van de cursisten werkt dus echt toe naar het behalen van een certificaat door middel van het portfolio. Leerstof Voor sommige onderwerpen is er veel leerstof, met name rond spelling en grammatica. Ook voor sommige thema’s is er meer materiaal, onder andere omdat we dat in de loop van de tijd verzameld hebben. Maar we stellen eigenlijk per les een pakket samen en we maken nog steeds heel veel zelf. Er is niet zoiets als een methode of leergang die we kunnen volgen. De computer speelt een belangrijke rol bij het leveren van maatwerk. Ik laat cursisten bijvoorbeeld een voorbeeldbrief bekijken op internet voordat hij zelf zo’n brief moet schrijven. Ook gebruik ik wel leermiddelen op internet, bijvoorbeeld Alfaflex of materiaal van NEDwerk, Nieuwsbegrip of Oefenen. nl. Of ik laat cursisten iets doen met een thema uit de actualiteit en laat ze zoeken op www. brabantsdagblad.nl. Het werken met de computer is een bijproduct van de cursus. We willen dat mensen die onze cursus hebben gedaan in elk geval een beetje vertrouwd zijn met computergebruik, dat ze bijvoorbeeld iets kunnen opzoeken met Google.’
(vervolg van pagina 12)
Het Raamwerk Nederlands (v)mbo Dit raamwerk beschrijft taalvaardigheidsniveaus Nederlands in het vmbo en mbo. De benaming van de niveaus is gelijk aan die in het ERK: A1 t/m C1. Het niveau C2 is niet uitgewerkt in dit raamwerk. Referentiekader Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen Dit Referentiekader beschrijft wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen/wiskunde, van het basisonderwijs tot het hoger onderwijs. Het Referentiekader onderscheidt vier niveaus, genaamd 1F, 2F, 3F en 4F. Het niveau 1F is vergelijkbaar met niveau A2 en 4F is vergelijkbaar met niveau C1 van het ERK. Standaarden en eindtermen Taal VE Dit document beschrijft drie niveaus van taalvaardigheid: het Instroomniveau en de niveaus 1F en 2F. De niveaus 1F en 2F zijn vanaf 1 januari 2013 in de wet verankerd (Wet Educatie en Beroepsonderwijs).
13
Peer Ruis Peer Ruis is docent bij het ROC van Tilburg. Hij is vooral belast met alfabetisering van de autochtone stroom.
‘Verbetering van de toeleiding is het belangrijkste’ Nt1 en Nt2 ‘Tilburg verdeelt de middelen met een bepaalde verdeelsleutel over autochtonen en allochtonen. Allochtonen kun je in je lessen krijgen zoveel als je wilt. Het streven is om ook 35% van de middelen in te zetten voor autochtonen, maar dat vergt veel meer inspanning. Toch vinden we dat we daar ons best voor moeten doen. Door een percentage vast te leggen dwing je jezelf om je in te zetten voor werving. Statistisch gezien is tien procent van de bevolking functioneel analfabeet. Dan praat je in Tilburg over 20.000 mensen. Er zitten er hier twintig op school, dus ik mis er nog 19.980. En die zitten ergens. Verschillen binnen de Nt1-klas Nt1-groepen bestaan bij ons uit autochtonen en allochtonen die om één of andere reden niet in de autochtone stroom passen, bijvoorbeeld omdat de Nt2-afdeling ze niets meer te bieden heeft.
14
Er zijn zeker verschillen tussen die twee groepen maar de overeenkomsten zijn vaak groter dan de verschillen. Eén van de criteria waar wij naar kijken is of mensen voldoende aanspreekbaar zijn. Als mensen bij mij in de les komen, dan hebben ze minstens A2 voor spreekvaardigheid. Maar soms kunnen ze helemaal niet lezen en schrijven. Ik heb vorig jaar een cursist gekregen uit Marokko. Ze sprak vloeiend Nederlands maar was helemaal niet gealfabetiseerd, ze stond voor lezen nog helemaal aan het begin. Bij autochtonen komt het bij ons eigenlijk niet voor dat mensen echt helemaal geen leesvaardigheid hebben. Alleen bij mensen die we via de sociale werkplaats krijgen en die echt beperkingen hebben, komt het nog wel voor dat ze nog helemaal niet kunnen lezen. Toch blijkt vaak dat ze wel kunnen leren. Die groep heeft gewoon nooit kansen gehad, zo ging dat vroeger, ze deden niet mee.
De rol van de groep Ik vind het belangrijk dat mijn cursisten ook iets als groep doen, dat niet iedereen alleen zijn eigen boekje doorwerkt. In een groep kunnen mensen delen, ze kunnen merken dat ze niet de enige zijn met lees- en schrijfproblemen. Ik geloof ook dat ze meer leren van elkaar dan van een docent. Het is belangrijk voor leerders dat ze ook een keer in de rol van docent zijn, dat ze elkaar iets kunnen uitleggen. Daardoor krijgen ze een positiever beeld van zichzelf. Je ziet dat ze daardoor opbloeien. Je onthoudt en leert bovendien meer van wat je aan een ander uitlegt. Ik zeg wel eens gekscherend: de enigen die hier op school wel eens iets leren zijn de docenten. Het is een beperking als je heel goed bent in Nederlands. Je ziet dan de valkuilen niet meer van iemand die op een lager niveau zit. Als cursisten elkaar iets uitleggen, dan zijn ze op hetzelfde niveau en spreken ze dezelfde taal. Cursisten kunnen op gelijk niveau
met elkaar praten en daar schieten ze allebei iets mee op. Ik zie mijn niveau als een beperking. Er gebeuren ook dingen in de groep, er is een bepaalde dynamiek. Je moet er als docent voor zorgen dat de interacties tussen cursisten zoveel mogelijk rendement hebben. Soms zitten ze gewoon te kletsen, maar soms ziet de één de ander worstelen en probeert hij op een andere manier dan de mijne iets uit te leggen. Dan kan het heel functioneel zijn. Dat verschil, daar moet je als docent oog voor hebben. De belangen binnen de groep zijn vaak tegenstrijdig want als twee mensen over iets belangrijks zitten te praten dan kunnen de anderen daar last van hebben. Naarmate een groep groter is, wordt dat steeds moeilijker. Ik vind het belangrijk dat de sfeer in de groep goed is, leren moet leuk zijn. De cursisten moeten hun kinderen, hun partner en hun favoriete tvprogramma thuis laten en ervoor kiezen naar de les te gaan. Dat doen ze alleen als ze het ook leuk vinden om te gaan. Groepsgrootte Als je het mij vraagt is de ideale groepsgrootte zes. Dat kan ik behappen. Zodra het er meer worden kom ik handen en voeten tekort. In de praktijk zijn de groepen groter, zeven tot negen cursisten. Zo krijg ik bijvoorbeeld een nieuwe cursist vanavond, in een groep die al een tijd les heeft gehad. De nieuwe cursist begint op nul, die kent de klank-tekenkoppeling nog niet. En daar moet ik dan iets mee. Ik moet zeggen dat dat me wel eens benauwt. Uiteindelijk lukt het meestal wel, maar zo’n cursist heeft eigenlijk de volle 100% aandacht nodig, want die kan nog niks zelf. Maar die aandacht
heb ik niet want ik heb ook acht andere mensen die ik aan het werk moet houden. In de praktijk komt het er dan op neer dat hij 60 gedeeld door 9 is ongeveer 6 minuten per uur les krijgt. De vraag is: wat is daar dan het rendement van? Ik kan de betere cursisten zelfstandig aan het werk zetten, dan heb ik meer tijd voor degenen die wat langzamer zijn. Maar dan steel je eigenlijk tijd van de één om in de ander te investeren. Het werken in een heterogene groep is problematisch maar de volwasseneneducatie is zo klein geworden. Vroeger hadden we veel meer groepen, één op elk niveau, zowel ‘s avonds als overdag. Dat is nu niet meer zo. Wie bepaalt de doelen? Voor een deel liggen de doelen vast door de eisen van de opdrachtgever, we moeten bijvoorbeeld Alfa C bereiken. Dan kijken we naar het Raamwerk Alfabetisering. Maar voor een belangrijk deel bepaalt de cursist het ook zelf. 90% van de cursisten komt op vrijwillige basis. Ze willen ‘iets’ maar kunnen vaak in het begin nog niet goed aangeven wat precies. In die fase stel ik veel vragen. Wat heb je nodig? Daar gaat het om. Gaandeweg wordt dat ook voor henzelf steeds duidelijker en kunnen ze het ook duidelijker aangeven. Als er gaandeweg niets verandert in de leerwens, dan gaat er iets niet goed. Leerstof Bij heterogene groepen moet je extra alert zijn, bijvoorbeeld als je een tekst kiest. Ik herschrijf een tekst vaak, een alinea op elk niveau. Qua onderwerpen probeer ik wat af te wisselen. De ene keer een recept, dat vinden de mannen meestal
15
niet zo leuk. De andere keer iets over voetbal. Maar bij dat recept moet ik ook opletten wat erin moet. Geen varkensvlees, want dat sluit weer niet aan bij cursisten die moslim zijn. Ook onderwerpen als dood, liefde en seksualiteit liggen moeilijk. Cursisten die al zelf een boekje kunnen lezen, kunnen daarin natuurlijk hun eigen belangstelling volgen. We hebben een bibliotheek met heel veel boekjes. De cursisten kunnen zelf een boekje kiezen of ik help ze iets te kiezen dat bij hun belangstelling past. Of de leerders invloed hebben op wat ze willen leren en hoe ze willen leren? Ja. Ik vind het bijvoorbeeld niet altijd even belangrijk of iets af is. Als we een tijd met iets bezig zijn geweest, dan gaan we verder met het volgende. Maar cursisten vinden het wel belangrijk om het af te kunnen maken. Dan word ik wel eens teruggefloten. Ik doorbreek de structuur en cursisten zeggen daar dan iets van. Een ander voorbeeld is de map waarin ze hun werk bewaren. Op een gegeven moment puilt die map uit. Van mij hoeven ze al die oefeningen niet te bewaren maar als ik zeg dat het wel weg mag, dan protesteren veel cursisten. Een ander ding waar veel cursisten wat mee hebben, maar ik niet zo, is invuloefeningen. Een invuloefening geeft ze het gevoel dat ze hard gewerkt hebben. Goed, dan krijgen ze af en toe een invuloefening. Dan zijn ze tevreden, en dan gaan we daarna weer belangrijke dingen doen.
is voor mijn cursisten op de laagste niveaus. Wel gebruik ik de computer om bijvoorbeeld een filmpje te bekijken, als ik een onderwerp introduceer. En op de iets hogere niveaus laat ik cursisten gebruik maken van e-mail. Cursisten op weg naar Alfa C krijgen een e-mailadres en ze krijgen oefeningen in mailen. Ook bij ziekmelding ‘eis’ ik een mailtje of een sms. Ik leer cursisten ook brieven schrijven in Word. Veel cursisten kunnen al wel met het toetsenbord overweg en ze kunnen elkaar ook helpen. Er zijn altijd wel nerds die het mooi vinden om een ander te helpen, dat geeft de cursist die het al kan dan ook weer een goed gevoel.
De rol van de computer De computer speelt in mijn lessen geen belangrijke rol als je bedoelt: doen de cursisten oefeningen op de computer. Ik heb zelden iets gevonden dat goed
Uitval Ik geef les aan verschillende soorten groepen. Eén groep heb ik via de sociale werkvoorziening in Tilburg. Die cursisten worden door de werkgever
16
Didactiek op maat Er is niet één aanpak die bij iedereen het beste werkt. Bij sommigen kun je de lat wat hoger leggen, die daag je meer uit door ze een taak te geven die ze eigenlijk nog niet aankunnen. Andere cursisten hebben meer veiligheid nodig, voor hen kies ik de taken zo dat het makkelijk voor hen blijft. In het stuk van de les waarin we samen aan dezelfde tekst of taak werken, zie ik hoe mensen een taak te lijf gaan. Je ziet wie afhaakt bij een lastige taak en wie door zo’n taak juist wordt uitgedaagd tot een betere prestatie. Het is deels ook seksegebonden. Bij mannen zie ik vaker dat ze de lat graag hoog willen hebben, vrouwen blijven vaker liever in de comfortzone.
gestuurd en in die groep is in principe geen uitval. In de reguliere groepen is vrij veel uitval. Dat is niet altijd te voorkomen. Je moet je realiseren dat deze cursisten vaak allerlei problemen hebben, bijvoorbeeld met hun gezondheid of met financiën. Dan is taal soms even wat minder belangrijk. Maar ik beschouw uitval wel als een signaal. Het is mijn bedoeling dat mensen graag naar de les komen en ik probeer er alles aan te doen om ze hier een goed gevoel te geven. Dat doe ik in eerste instantie door zelf echt te zijn en een echte band met mijn leerders aan te gaan. Ik speel geen rol. Voor mij is het belangrijk dat ik écht iets wil voor die leerder. Als ik het voor het geld zou doen, dan hield ik het niet vol. Wat is nodig voor (nog) meer maatwerk? Voorbereidingstijd is het toverwoord. Er is erg weinig materiaal, we moeten nagenoeg alles zelf maken. Als ik kon beschikken over een lesmethode zou dat al erg schelen. Maar nog belangrijker dan verbetering van maatwerk binnen de klassen vind ik verbetering van de toeleiding. Er zijn in Tilburg 20.000 laaggeletterden. Het gros hebben wij niet op les. Waar zitten die mensen? Daar is veel meer onderzoek naar nodig. Dat we 20.000 mensen over het hoofd zien, daar kan ik met mijn verstand niet bij!’
Marleen Hermus Marleens Hermus is inhoudsdeskundige taaltrainingen bij het Stercollege, onderdeel van ROC Eindhoven.
‘Er kwam een mooie uitwisseling tot stand’ Leestraining In Eindhoven werd in 2011 een groot aantal mensen die al lange tijd ‘in de bakken van de gemeente’ zaten, aan een screening leesvaardigheid onderworpen. Deze screening werd uitgevoerd door een Eindhovens bedrijf, Oog voor lezen, dat met behulp van eyetracking een leesniveau vaststelt. Van een aantal mensen werd vastgesteld dat zij onvoldoende leesvaardig waren om in opleiding of werk te functioneren, meer concreet dat hun leesvaardigheid onder het niveau B1 zat. Aan deze mensen werd een leestraining aangeboden. De training besloeg een periode van twintig weken waarin twee bijeenkomsten per week werden aangeboden, drie uur per bijeenkomst. De training werd bekostigd vanuit de WEB-middelen. Marleen Hermus was één van de ontwikkelaars en uitvoerders van deze leestraining.
Een heterogene groep ‘De groep bestond uit negen leerders, van wie twee autochtoon en zeven allochtoon. De niveaus binnen de groep waren divers, variërend van onder A1 tot bijna B1. Mondeling beheersten de leerders minstens A1. We hebben besloten ze samen in één groep te plaatsen. Uit pragmatische overwegingen, maar ook om te onderzoeken wat de meerwaarde daarvan kan zijn. De groep was natuurlijk klein dus je kunt iedereen nog veel individuele aandacht geven. Met twintig mensen zou ik het misschien niet hebben aangedurfd. Van begin af aan heb ik veel positiefs gezien in het samenbrengen van deze leerders binnen de groep. De allochtone leerders ontdekten voor het eerst dat ook sommige Nederlanders moeilijkheden hebben met lezen en schrijven. Ze reageerden verbaasd. Dat vroeg dus om uitleg. De Nederlandse cursisten hebben hun verhaal verteld. Zo kwam er een mooie uitwisseling tot stand en ontstond er begrip tussen
de cursisten. Ze ontdekten dat ze veel gedeelde problemen hadden. Je moet de problemen durven benoemen. Daar moet je op sturen. We hebben veel gebruik gemaakt van de verschillen in de groep. Alle leerders hebben hun sterke en zwakke kanten.’ Motivatie De leerders in deze groep hadden zich niet spontaan aangemeld voor een cursus. Ze waren opgeroepen door de gemeente Eindhoven. Niet de beste randvoorwaarde voor een gemotiveerde werkhouding zou je zeggen. ‘We hadden het gevoel dat we ze over de streep kregen toen we bij aanvang van de cursus vroegen wat ze wilden en wat ze nodig hadden. We hebben dat gedaan door middel van een vragenlijst. We stelden vragen over leesgedrag, leesvaardigheid en leesplezier. Ook werden de leerwensen geïnventariseerd. De ontdekking dat ze zelf inbreng hadden, dat hen wat gevraagd werd, was belangrijk
17
voor de motivatie van de leerders. Het programma De ambities van de training hebben we bewust klein gehouden. Twintig weken is weinig, als het gaat om de leerders die nog onder A1 zitten. Die breng je niet in twintig weken naar B1. Dat hebben we ook direct aan de gemeente duidelijk gemaakt. Mijn ambitie was om bij de leerders interesse voor lezen en leesplezier te ontwikkelen. In het programma hebben we sterk de nadruk gelegd op het ontwikkelen van leesstrategieën. We werkten aan voorspellend lezen door gebruik te maken van titels en koppen en aan raadstrategieën bij het lezen van lange woorden. Voor alle leerders was dit nieuw. Ook tempolezen was een belangrijk punt. Zo lang leerders zich moeten inspannen om de woorden te lezen blijft het teveel tijd kosten en komen ze moeilijk tot tekstbegrip. Het lezen moet automatisch gaan. Dan kan de leerder zijn aandacht richten op de informatie uit de tekst. Je kunt je inspanning maar één keer gebruiken. Als je technisch niet goed leest is er weinig ruimte voor begrip. We hebben veel in interactie met elkaar gewerkt. Daarbij konden we ook echt goed gebruik maken van de combinatie van eerste en tweede taalleerders. Bij betekenisonderhandeling over woorden waren de moedertaalsprekers vaak in het voordeel. Dat was voor deze leerders weer een enorme opsteker. Ze ontdekten daardoor: Mijn inbreng is hier waardevol! Die ervaring hadden ze eerder in het onderwijs nooit gehad. Het gaf hen veel zelfvertrouwen.
18
De leerstof We hebben veel gebruik gemaakt van Startkrant en van Krant en klaar. Onderwerpen uit de actualiteit waren erg geschikt voor deze groep. Je kunt een tekst op heel veel manieren gebruiken. Ook hier konden we mooi gebruik maken van de verschillen in de groep want de zwakste lezer was juist weer erg maatschappelijk betrokken en wist over veel onderwerpen al het één en ander. Dat hielp hem om met het taalniveau, dat voor hem eigenlijk vaak wat te hoog was, om te gaan. De kennis van de wereld verschilt tussen leerders maar het was in deze groep niet zo dat de Nederlandstalige leerders veel meer wisten dan de anderstaligen. Ook woordenschat wordt vaak genoemd als een verschilpunt maar de Nederlandstalige leerders in deze groep hadden ook woordenschatproblemen. Ze hadden zeker wel een grotere woordenschat dan de anderstalige leerders maar van dat verschil konden we juist weer gebruik maken. Het is nooit een problematisch verschil geweest. Verschillen tussen leerders Deze groep was heterogeen wat betreft niveau en achtergrond van de leerders. Naar mijn idee zijn mensen altijd verschillend. Iedereen verschilt in wat hij kan, wat hij wil en wat hij in huis heeft om zijn doelen te bereiken. Ik kijk naar wat mensen kunnen, waarbij ik kan aanhaken om hen verder te brengen. Iedereen wil vooruit. Als je de diversiteit onder ogen ziet kun je die gebruiken.’
Oog voor lezen Oog voor lezen is een Eindhovens bedrijf dat zich bezighoudt met het meten van leesvaardigheid door middel van eyetracking. Bij eyetracking worden oogbewegingen gevolgd en geregistreerd tijdens het lezen. Vaardige lezers gaan vlot door teksten heen. Zwakke lezers kijken vaker terug en beginnen vaker opnieuw of blijven langer hangen op bepaalde woorden. Door registratie van de oogbeweging stelt Oog voor lezen de noodzaak van extra leesonderwijs vast.
Mieke Eijkmans Mieke Eijkmans werkte als docent Nt2 en inburgering bij het ROC van Amsterdam en als docent Nt1 bij het Kenniscentrum Alfabetisering Nederlandssprekenden (KAN), eveneens onderdeel van het ROC van Amsterdam. Ze is binnen het KAN sinds enige tijd uitsluitend belast met de intake en begeleiding van leerders.
‘De heterogeniteit van de groepen is sterk toegenomen’ Het KAN ‘Bij het Kenniscentrum Alfabetisering Nederlandssprekenden kunnen mensen terecht met een leerwens op het gebied van lezen en schrijven, rekenen en computervaardigheid. Ze moeten dan beschikken over een spreekvaardigheid vanaf niveau B1. Spreken is geen deel van ons aanbod. De cursussen worden door de gemeente bekostigd vanuit WEB-middelen. Op dit moment zijn er 23 groepen waarvan één specifiek voor daklozen, één computergroep en twee rekengroepen. De overige groepen zijn gericht op lezen en schrijven. De lees- en schrijfcursussen zijn twee keer per week, twee ochtenden, twee middagen of twee avonden. Aanvullend kan de cursist één keer per week een rekencursus of computercursus volgen. De cursisten Het KAN is binnen het ROC van Amsterdam wat we meestal de ‘Nt1-afdeling’ noemen. Maar de
term Nt1 (Nederlands als eerste taal, ook wel Nederlands als moedertaal) dekt in Amsterdam beslist de lading niet meer. Van de aspirant-cursisten die zich het afgelopen jaar hebben gemeld bij de intake bestaat nog 5% uit ‘oude Amsterdammers’, mensen die geboren en getogen zijn in Nederland uit Nederlandse ouders. Daarnaast is 7% van de mensen die zich aanmelden van Surinaamse afkomst. De overige 88% is een bont gezelschap van mensen voor wie het Nederlands niet de eerste taal was. Deze mensen zijn soms wel, soms niet in Nederland geboren. Een vrij grote groep is wel in Nederland geboren maar heeft een geschiedenis van onregelmatig schoolbezoek doordat de ouders hen geregeld langere tijd meenamen naar het land van herkomst van de ouders, meestal Turkije of Marokko. Anderen kwamen als volwassene naar Nederland en wonen hier al langere tijd. Ook bestaat een deel van de groep uit ‘herkomers’: mensen die wel eerder een taalcursus, vaak Nt2,
hebben gehad maar zich nog niet voldoende toegerust voelen voor de lees- en schrijftaken in het dagelijks leven of op hun werk. Die verschuiving van Nt1 naar Nt-anderhalf is razendsnel gegaan. Toen ik vier jaar geleden bij het KAN begon, zag je dat nog maar net gebeuren. Nu heeft zoals gezegd de overgrote meerderheid een andere moedertaal dan het Nederlands. De intake Cursisten melden zich aan bij het KAN of worden doorverwezen via de landelijke bellijn, de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente, de werkgever of anderen. Ze worden dan uitgenodigd voor een intake. Het eerste telefonisch contact is tegelijk een eerste informeel screeningsmoment: als de cursist mondeling voldoende vaardig is, is hij of zij bij het KAN aan het juiste adres, maar leerders die nog problemen hebben met het voeren van gesprekken hebben vaak meer aan een Nt2-cursus.
19
Het komt ook voor dat cursisten schriftelijk worden uitgenodigd voor een intake, als er geen telefoonnummer bekend is bijvoorbeeld of de (aspirant-) cursist is steeds niet bereikbaar. In dat geval wordt altijd een intake door het KAN gedaan, ook als blijkt dat de leerder na de intake beter past op de Nt2-afdeling. De cursist met een passend niveau voor de mondelinge vaardigheden wordt vervolgens uitgenodigd voor een intake. Voor de intake trek ik een uur uit. In de intake vindt allereerst een gesprek plaats. Ik vraag wat de aanleiding was voor de leerder om zich te melden bij het KAN, ik vraag naar de onderwijsgeschiedenis van de leerder en naar de leerwensen, meer concreet naar de problemen die mensen in het dagelijks leven ervaren als gevolg van onvoldoende lees- en schrijfvaardigheid. Dan komen meestal de verhalen wel los. In de intake vraag ik ook naar de rekenvaardigheid en de computervaardigheid. Daarna doet de cursist vijf kleine leestaken en vijf korte schrijftaken. De taken lopen op in moeilijkheid, van heel eenvoudig naar iets complexer. Alle informatie schrijf ik op op een gestandaardiseerd formulier. Als ik een eerste beeld heb van de cursist nodig ik zes cursisten tegelijk uit voor een hele ochtend. Tijdens deze ochtend vindt een uitgebreidere intake plaats. De cursisten krijgen dan een langere schrijfopdracht, waarin ze iets over zichzelf vertellen. Cursisten die dat kunnen, moeten de tekst ook zelf typen op de computer, een keer zonder en daarna met de spellingschecker. Cursisten die het aan kunnen krijgen ook een brieftaak.
20
Aan het eind van deze ochtend heb ik een goed beeld van de cursist en bepaal ik in welke groep hij of zij het beste past. Ik maak dan een verslagje voor de docent, met de gegevens uit de intake en mijn bevindingen. De cursisten die nog geen of heel beperkte lees- en schrijfvaardigheid hebben, doen deze verlengde intake niet. Die plaats ik direct in een groep van het laagste niveau. Maar het grootste deel van de mensen die wij op intake krijgen kan wel enigszins lezen en schrijven. De groepen De groepen waarin ik de cursisten kan plaatsen zijn onderverdeeld naar niveau. We voeren groepen uit die opleiden voor de KSE-niveaus 1, 2 en 3. Daarbinnen hebben we zelf tussenniveaus onderscheiden. Dus bijvoorbeeld op weg naar KSE 1 doorloopt de cursist de stappen 0.2, 0.4, 0.6 en 0.8. Bij KSE 1 krijgt de cursist een officieel certificaat. We doen dit al heel lang zo, het is ooit bedacht omdat de gemeente wilde dat wij twee keer per jaar een toets af zouden nemen. Maar binnenkort gaat dit systeem op de schop. Er komt een digitaal portfolio voor in de plaats maar hoe dat er precies uit gaat zien is nog niet bekend. Ik plaats de autochtone Nederlandse cursisten het liefst zoveel mogelijk bij elkaar. De problematiek van allochtone leerders verschilt erg van die van de autochtonen; allochtonen hebben bijvoorbeeld moeite met de woordvolgorde, terwijl moedertaalsprekers die problemen niet hebben. De Nt-anderhalf-cursisten plaats ik zoveel mogelijk op niveau. Maar dat moet dan wel kunnen. Wij hebben bijvoorbeeld maar twee groepen op de
De Nationale Bellijn Alfabetisering: 0800-023 44 44 Via dit nummer kunnen mensen informatie krijgen over lees- en schrijfonderwijs en kunnen zij worden doorverwezen naar aanbod in de buurt. De bellijn is een initiatief van de Stichting Landelijk Netwerk Nederlandstaligen in de Basiseducatie.
middag. Die groepen zijn dan vanzelf heterogener want als een cursist alleen op de middag kan dan moet ik hem wel in één van die twee groepen plaatsen. Als cursisten een heel specifieke leerwens hebben, bijvoorbeeld een bepaalde werkgerelateerde taak, dan kan dat binnen de groep gehonoreerd worden. Als een cursist bijvoorbeeld een bepaalde rapportage op het werk wil leren schrijven dan vraag ik al bij de intake of hij of zij een voorbeeld mee kan brengen. Door de recessie zien we nu dat er meer mensen komen met werkgerelateerde leervragen. Die zijn bijvoorbeeld hun baan kwijtgeraakt en denken: laat ik de tijd nuttig besteden zodat ik meer kans heb op een nieuwe baan. Voor docenten is het moeilijk om met heel heterogene groepen om te gaan. De cursisten hoor ik daar over het algemeen niet over. Docenten vinden vooral dat het hen aan voorbereidingstijd ontbreekt om aan alle leerwensen tegemoet te komen wanneer de wensen en problemen binnen de groep teveel uiteen lopen. Ook is groepswerk dan haast niet meer mogelijk. De heterogeniteit van de groepen is sterk toegenomen en in de nieuwste contracten met de gemeente is ook een grotere groepsgrootte afgesproken. We moeten naar twaalf gemiddeld. Als je de groepen op de laagste niveaus klein wilt houden, betekent dat dat daar groepen van vijftien, zestien cursisten tegenover moeten staan. Dat is nogal wat.
die afwezig is op of schrijft een brief als er niet op de telefoon gereageerd wordt. Als een cursist is aangemeld door een werkgever of door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, dan wordt ook de contactpersoon op de hoogte gebracht. Soms hebben leerders ook een begeleider, bijvoorbeeld in het geval van begeleid wonen. In dat geval wordt die ook in kennis gesteld’.
Uitvalpreventie Om te voorkomen dat cursisten uitvallen hebben we vaste afspraken. De docent belt een cursist
21
Carin Spoelstra Carin Spoelstra werkt sinds 1985 bij Gilde Opleidingen als docent NT1. Ook was ze in het verleden belast met werving en intake, cursistbegeleiding en materiaalontwikkeling. Tegenwoordig heeft ze naast haar werk als NT1-docent, intaker en begeleider ook taken in het MBO.
‘Uiteindelijk wil je jezelf overbodig maken’ ROC Gilde Opleidingen ‘Gilde Opleidingen is een ROC dat in een heel groot gebied werkt, we voeren aanbod uit van Gennep, net onder Nijmegen, tot Echt. Binnen ons werkgebied liggen meerdere gemeenten en elke gemeente heeft zijn eigen beleid. In totaal bedienen we nog zo’n honderd cursisten met ons aanbod basisvaardigheden. De groepsgrootte verschilt sterk. In Venray wordt in een grotere groep van veertien of vijftien cursisten gewerkt, in Roermond zijn de groepen nog klein, daar zitten acht cursisten in een groep. Vroeger hadden we binnen Gilde Opleidingen een vakgroep Nt1. Die is helaas een stille dood gestorven. We houden nu contact via het intranet maar we zien elkaar fysiek niet vaak meer. Mijn hart heeft altijd bij Nt1 gelegen. Nt2 vind ik ook heel belangrijk maar daar is veel aandacht voor. Voor Nt1 niet, het is even onbekend als nodig. Mensen verdienen altijd een tweede kans!
22
Twee profielen Hier in Venlo hebben we zes groepen basisvaardigheden op dit moment, drie Nt1-groepen en drie wat wij Nt-plus groepen noemen. De Ntpluscursisten hebben een andere moedertaal dan het Nederlands. Ze komen bijvoorbeeld uit een inburgeringscursus maar zijn nog niet tevreden met hun niveau. We zetten deze twee typen leerders in principe in verschillende groepen, behalve op het hoogste niveau, richting B1 of 2F, dan worden ze wel in een gemengde groep geplaatst. De Nt-plus leerders hebben in het algemeen andere problemen dan de Nt1-leerders. Met de Nt-plussers werken we bijvoorbeeld meer aan mondelinge vaardigheden. Om in te kunnen stromen in een Ntplusgroep is een A2-niveau nodig voor mondelinge vaardigheid. Maar een leerder die kan spreken op A2 wil toch nog verder werken aan mondelinge taalvaardigheid. Ook werken we met de Nt-plussers bijvoorbeeld
aan de lidwoorden. Dat is met Nt1-leerders nooit nodig. De Nt-plussers zijn over het algemeen studievaardiger, ze kunnen een wat meer gestructureerde en klassikale aanpak aan, de groepen kunnen ook wat groter zijn. De Nt1-leerders zijn als het ware vroeger mislukt. Daar moet je wat omzichtiger mee omgaan. Ze zijn minder snel en minder studievaardig. Een ander probleem waar we hier in Limburg mee te maken hebben is het gebruik van het dialect. De Nt1-cursisten spreken thuis geen Standaardnederlands, maar dialect. Mensen met een verstandelijke beperking maken geen deel meer uit van onze doelgroep. Sociale werkvoorzieningen verzorgt tegenwoordig een eigen aanbod. De groepen Onze gemiddelde groepsgrootte is nu tien cursisten, maar we moeten naar twaalf. Alle groepen zijn
één keer per week. Tot de zomer van 2011 waren onze cursussen twee keer per week maar door bezuinigingen is het tweede dagdeel weggevallen. Ons team hier in Venlo bestaat nog maar uit twee vaste docenten. Maar we zijn wel heel gedreven! Het aantal cursisten is sterk afgenomen, we bedienen nu een derde tot een kwart van het aantal cursisten dat we vroeger hadden. Terwijl Limburg de regio zou zijn met de meeste laaggeletterden! Maar ik denk dat de echte analfabeet inmiddels is uitgestorven. Voorheen hadden we nog geregeld woonwagenbewoners die echt helemaal niet konden lezen en schrijven maar dat kom je tegenwoordig niet meer tegen. Er is veel geïnvesteerd in de acceptatie van het probleem. Het taboe is duidelijk minder. Dat is een positieve ontwikkeling maar het heeft ook een keerzijde: ik denk wel eens dat mensen die de stap om aan lezen en schrijven te werken niet snel zetten, nu nog meer achterover leunen. Mensen vragen makkelijker hulp. Intake Voor de intake trekken wij een uur uit. We voeren dan een gesprek met de cursist over diens geschiedenis. We proberen de cursist op zijn of haar gemak te stellen. Nt1-cursisten zijn meestal gespannen tijdens de intake, bij Nt-plussers zie je dat niet. Ik vraag waar cursisten in het dagelijks leven tegenaan lopen. Daarna laat ik ze een stukje lezen. Ik vraag ze om hun personalia op te schrijven en laat ze, als ze dat kunnen, een stukje schrijven over hun leerwensen. Van dat stukje maak ik een foutenanalyse, die dient als input voor het
programma dat de cursist gaat volgen. Na het schrijven vraag ik dan terug naar de tekst die ze gelezen hebben. Zo weet ik ook of ze die informatie hebben begrepen en onthouden. Na de intake krijgt de cursist een papier mee met de lestijden. Van de intake gaat een intakeverslag naar de docent. In de eerste tijd dat de cursisten op de les zitten, maken we ook gebruik van een vragenlijst die bij ROC Zadkine ontwikkeld is. De vragen gaan dieper in op zowel de leerwensen als de vaardigheden van de cursist. De lessen Binnen de lessen wordt voor een deel van de tijd aan een groepsprogramma gewerkt. Hiervoor nemen we bijvoorbeeld een thema uit de actualiteit of we werken met Krant en klaar of we besteden aandacht aan een brief die één van de cursisten meebrengt. In het tweede deel van de les werkt iedereen individueel aan zijn eigen leervragen. We stellen voor elke cursist een klapper samen met materiaal dat past bij de leervraag van die leerder. Ze hoeven dat materiaal niet lineair door te werken, ze kunnen eruit halen waar ze op dat moment aan willen werken. Maar uiteindelijk moet het wel allemaal gedaan worden, dus als iemand eerst alle leestaken doet omdat hij geen zin heeft in schrijven, dan zit hij op het laatst wel met een heleboel schrijftaken. We vinden het belangrijk dat het materiaal wel allemaal gedaan wordt omdat we denken dat het nodig is om het leerdoel te bereiken. Zo van: jij wilt dit leren, dan weten wij dat je dat en dat moet doen. We hebben wel eens een cursist die zegt: als
Lesmateriaal Voor het lees- en schrijfonderwijs ontbreekt het aan een integrale methode of leergang. De geïnterviewden in deze brochure stellen zelf lespakketten samen voor hun cursisten. Vaak wordt daarbij eigen materiaal gecombineerd met bestaand lesmateriaal. De volgende materialen worden genoemd: Startkrant Krant en Klaar Netkrant Nieuwsbegrip Brabantsdagblad.nl Alfaflex Oefenen.nl Beetjespellen.nl Muiswerk Lees en schrijf Aan het werk 7/43 Tempo Aap Woord voor woord Op weg Onderweg De deur uit Spreektaal Samen lezen Daarnaast worden teksten en taken uit de directe leef- of werkomgeving van leerders gebruikt.
23
ik maar weet wanneer ik g en wanneer ik ch moet gebruiken, dan vind ik het goed. Maar je kunt geen brief schrijven als je geen zinnen kunt maken. Naast de klapper maken we gebruik van een aantal computerprogramma’s, zoals Muiswerk en beetjespellen.nl. Ik vraag altijd aan mijn cursisten zich aan te melden bij beetjespellen.nl en bij Lees en schrijf. Daar moeten ze thuis mee werken maar ze kunnen wel geregeld vóór de les bij mij terecht als ze vragen of problemen hebben. Eens per maand bekijk ik met de cursist ook de scores van beetjespellen. Die vormen dan weer de input voor de klassikale lessen. Tijd om voor iedereen leermiddelen op maat te kiezen is er altijd te weinig. We gaan nu wel weer werken aan een nieuwe leerlijn. Vroeger gebruikten we veel Taalstart en Doorstart, maar dat leent zich niet goed voor individueel werken. We hebben nu een nieuwe leeslijn uitgezet. Het is de bedoeling dat we ook voor mondelinge vaardigheden, spelling, grammatica en woordenschat een nieuwe leerlijn ontwikkelen. We verwachten eigenlijk meer vragen vanuit het bedrijfsleven, hoewel we het ook nog moeilijk vinden om bedrijven echt te bereiken. Ze zijn altijd welwillend en herkennen het probleem maar daar blijft het vaak bij. Maar het is in elk geval belangrijk dat we op dergelijk vragen kunnen inspelen. Daarom brengen we nu ook het materiaal opnieuw in kaart. Wat hebben we in huis en hoe breng je mensen van 0 naar 2F? Hier in Venlo hebben we nog wel voldoende materiaal, al was het vroeger meer. Na een verhuizing moest er veel weg omdat we veel minder kastruimte hebben. Maar in Venray moeten ze het
24
doen met een kastplank van een meter, dus wij mogen niet klagen. Didactiek Als je het hebt over didactiek op maat: het heeft mijn voorkeur dat Nt1-groepen worden bediend door een dialectspreker. In principe spreken we standaardtaal in de les. Maar als ik les geef aan een Nt1-groep, en iemand begrijpt iets niet, dan leg ik het ook wel even in het Venloos uit. Dan begrijpen ze het vaak beter. In de Nt-plusgroepen spreken de cursisten geen dialect. Ze zijn ook wat studievaardiger en we hanteren daarom een wat meer traditionele aanpak. We spreken dan bijvoorbeeld bij zinsbouw wel over het onderwerp en het gezegde. Bij de Nt1-groepen hebben we het misschien wel over zinsdelen maar we praten dan niet over hoe die heten. Leersucces Succesvolle en minder succesvolle leerders onderscheiden zich met name door hun leerbaarheid. Daaronder versta ik niet alleen intelligentie. Het gaat er in eerste instantie om of mensen in staat zijn informatie op te nemen en daar iets mee te doen. Verder is het van belang dat mensen zich veilig voelen in de groep. Daar maken we ook afspraken over, al bij de intake. We hebben bijvoorbeeld de afspraak dat informatie uit de groep niet naar buiten gaat en we noemen elkaar alleen bij de voornaam. Als iemand dan toch iets over de les vertelt, en bijvoorbeeld zegt dat Jan dit of dat gedaan heeft, dan is dat minder een probleem want niemand weet over welke Jan het dan gaat. Ook de steun van het thuisfront speelt een rol
bij het leersucces. Verder is het noodzakelijk dat mensen thuis ook oefenen. Het gaat niet perse om huiswerk maken. Lezen ze bijvoorbeeld de krant? Of voor de anderstalige cursisten: spreken ze ook Nederlands en kijken ze wel eens naar Nederlandstalige programma’s op de tv? Ten minste twee keer per jaar houden wij een voortgangsgesprek met alle cursisten. Dan hebben we het ook over dit soort dingen. Wat doe je thuis? En waar loop je tegenaan? Ook bij incidenten in de groep voeren we een begeleidingsgesprek. De ideale situatie Als we onder ideale omstandigheden zouden kunnen werken, dan zie ik een circuitmodel voor me, een grote ruimte met kleinere lokalen eromheen, met computers, een leeshoek waar cursisten zelf het materiaal kunnen pakken en meerdere werkhoeken. Die situatie proberen wij te imiteren met de klappers maar de keuzevrijheid is nu beperkt. Afstandsleren zou denk ik wel een optie zijn voor deze doelgroep, maar altijd in combinatie met groepslessen. Als ik hier zie bij de computerlessen hoeveel ondersteuning er nodig is! Dan vergeten ze hun inloggegevens weer of ze tikken een letter te weinig in het wachtwoord. Ondersteuning is wat deze doelgroep zoekt en nodig heeft. Maar wat je uiteindelijk wilt, is jezelf overbodig maken. Uiteindelijk moeten mensen de weg weten op internet en in de bibliotheek. Daar kun je wel naartoe werken.’
Nienke Witkamp en Anneke de Jong Beiden werken bij Cumulus Welzijn, een welzijnsorganisatie met tal van taken in de Utrechtse wijk Overvecht. Nienke Witkamp is sociaal makelaar. Als sociaal makelaar houdt ze zich met name bezig met de organisatie van (taal-)onderwijs voor de mensen in de wijk. Anneke de Jong rolde via het kleuter- en basisonderwijs de volwasseneneducatie in, deed de opleiding tot NT2-docent en maakte de overstap naar Cumulus Welzijn. Zij organiseert de taalcursussen en de oppas tijdens de lessen.
‘We werken dicht bij de mensen’ Oorsprong ‘Het begon allemaal zo’n twaalf jaar geleden. Het ISKB, een organisatie in Utrecht die ontmoeting tussen Nederlanders en mensen die van oorsprong niet Nederlands zijn organiseert, verzorgde veelal één op één thuislessen. Hierbij ontdekten ze een enorme behoefte bij mensen, aan taal en aan contact. Bijvoorbeeld bij moeders die nauwelijks contacten hadden met de school van hun kinderen. Door een samenwerking tussen ISKB, ROC, Cumulus Welzijn en de gemeente Utrecht zijn voor deze mensen plekken gecreëerd. We zijn daarbij diverse keren geholpen door een financiële injectie van het Oranjefonds, onder andere onlangs nog, om mannen te werven. Werving Wij hebben de afgelopen tien jaar nauwelijks reclame gemaakt. We werken op acht plekken in Overvecht, dicht bij de mensen. Werving verloopt voornamelijk via mond-op-mond reclame. De
mensen lopen gewoon binnen. Veel van die mensen zijn uitgevallen uit gewone trajecten, bijvoorbeeld omdat de afstand naar de cursus te groot was. Inmiddels verzorgt het ROC ook lessen in Overvecht, mede door onze inspanningen. Cumulus heeft daar ook de kinderoppas verzorgd, maar helaas is dat nu weer gestopt als gevolg van bezuinigingen. Wij verwijzen cliënten door naar het ROC als dat mogelijk is. Als mensen zeggen: Wij willen taal, dan gaan we eerst kijken of we kunnen doorverwijzen. Deelnemers De mensen die om wat voor reden dan ook nergens heen kunnen, kunnen hier les krijgen. In totaal hebben we zo’n tweehonderd cursisten. Dat is een heel diverse groep. Het kan gaan om vrouwen die zwanger zijn of moeders met jonge kinderen. Die bereiken wij makkelijker omdat we kinderoppas hebben tijdens de lessen. We hebben opvallend veel alleenstaande vrouwen, met name vluchtelingen. Verder zien we veel oudere vrouwen. De kinderen
zijn het huis uit en ze denken: nu ben ik aan de beurt. Die vrouwen zijn enorm gemotiveerd. Onze oudste deelneemster is 72! Laatst maakten we een uitstapje naar het bos. Zulke dingen doen we vaker, dat maakt de wereld groter voor de deelnemers. Deze vrouw zei: ‘Dit is de eerste dag in mijn leven.’ Ze was nog nooit in het bos geweest. Veel vrouwen komen zelden de wijk uit. Heel veel vrouwen willen Nederlands leren om werk te vinden. De wil om te werken is er wel, maar er zijn veel belemmeringen. Veel verder dan de schoonmaak zijn de meesten nooit gekomen, maar na tien jaar in de schoonmaak is je rug versleten. En als de kinderen moeten overblijven bijvoorbeeld, dat kost geld en het wordt in veel culturen niet erg gewaardeerd als je je kind tussen de middag op school laat. Dat was hier twintig, dertig jaar geleden ook nog zo. Onder onze deelnemers zijn verder mensen die elders op een wachtlijst staan, mensen voor wie onder de Wet inburgering de uren op zijn,
25
oudkomers boven de zestig en oudkomers die niet zijn opgeroepen voor een inburgeringstraject, met name Turken. We zien nu ook vrij veel nieuwkomers uit Italië, Griekenland en Spanje. Ze zoeken werk of hebben al werk. Ze willen de taal ook leren maar dure cursussen kunnen ze niet betalen. Mannen bereiken we ook. Onder andere vrij veel Chinese mannen en Afghaanse mannen. Ook werken we samen met een organisatie voor exdaklozen. Als onderdeel van de opbouw van een nieuw leven volgen deze mannen taallessen, maar een intensief regulier traject is vaak nog te veel voor hen. Die lessen verzorgen wij ook. Per september zijn er wel dingen veranderd, de meeste Nt2-aanbieders verzorgen helemaal geen trajecten meer, er zijn nauwelijks doorstroommogelijkheden. Wat dat voor ons precies gaat betekenen, moet zich nog uitwijzen. Intake Bij de intake kijken we: waarom zit deze mevrouw thuis? Heeft ze contacten? Wat is haar motivatie, wat is haar talent? En hoe kunnen we dat inzetten? Waar heeft ze hulp bij nodig? Als welzijnsorganisatie onderscheiden wij ons van een onderwijsaanbieder. We kunnen breder kijken, als er huisvestingsproblemen zijn dan kunnen we dat ook oppakken en als mensen kleine kinderen hebben, dan kijken we direct of die al naar de voorschool gaan bijvoorbeeld. De taallessen zijn ingebed in onze organisatie. Cursisten starten liefst direct na de intake, maar soms moeten ze wachten, dat kan niet anders. We willen de groepen en de docenten ook niet belasten met elke keer weer nieuwe deelnemers.
26
Het aanbod Onze taalcursussen heten Taal en Ontmoeting en zijn één keer per week. We hebben lessen op verschillende niveaus, van alfabetisering tot gevorderden, dat is ongeveer A2. In die lessen komen alle onderdelen aan bod: spreken, luisteren, lezen en schrijven. Daarnaast kan een deelnemer meedoen aan onze conversatielessen. Elke les duurt twee uur. Mensen kunnen hier dus maximaal vier uur per week naar taalles. Voor beginners hebben we Sportieve Taal, een aanbod waarin taal en bewegen worden gecombineerd. Het eerste uur wordt verzorgd door een fysiotherapeut. Ze werkt bijvoorbeeld met een bal. ‘Ik gooi de bal, ik vang de bal.’ Dat kun je goed oefenen en de vrouwen merken meteen dat bewegen prettig is. Het tweede uur wordt begeleid door een Irakese vrouw die al lang in Nederland is. Zij bespreekt dan onder andere gezondheidsproblemen. Met hele korte zinnen. Deelnemers helpen elkaar om de informatie te begrijpen, bijvoorbeeld door het in de moedertaal nog even voor elkaar te verduidelijken. Wij ontdekten dat vrouwen vaak veel klachten hebben. Ze gaan erg vaak naar de dokter. En veel van die klachten zijn spanningsgerelateerd. Via Sportieve Taal proberen we daar iets aan te doen. Via Sportieve Taal verwijzen we cliënten ook weer door, naar de fietslessen bijvoorbeeld. Er is geen limiet aan de tijd dat deelnemers kunnen blijven maar we streven naar doorverwijzing. Toch zijn er altijd mensen die liever hier willen blijven. Dat kan dan. Als het nodig is jaar in jaar uit. We proberen zulke mensen wel altijd te activeren om ‘iets’ te gaan doen, binnen of buiten de organisatie.
De Wet inburgering In 2007 is de Wet inburgering (Wi) ingevoerd. De Wi verplicht zowel nieuwkomers als bepaalde groepen oudkomers om te slagen voor een inburgeringsexamen. Gemeentes konden in de afgelopen jaren aan inburgeringsplichtigen een traject aanbieden. Het niveau van het Inburgeringsexamen is voor de mondelinge vaardigheden A2. Voor de schriftelijke vaardigheden is onderscheid gemaakt tussen de oudkomers, die moeten aantonen dat zij A1 beheersen, en nieuwkomers, die een A2-niveau moeten aantonen. Hoger opgeleide inburgeringsplichtigen kunnen ook aan hun inburgeringplicht voldoen door het Staatsexamen NT2 af te leggen. De Wet inburgering zal per 1 januari 2013 worden gewijzigd. Onder de nieuwe inburgeringswet zijn mensen zelf verantwoordelijk voor de voorbereiding op het inburgeringsexamen. Het niveau is voor alle vaardigheden gesteld op A2. De doelgroep wordt beperkt tot nieuwkomers.
Bijvoorbeeld actief participeren op de school van hun kinderen of deelname aan de gastvrouwcursus, zodat ze gastvrouw kunnen worden in het buurthuis. Maar dat laatste is al weer een heel grote stap. We hebben dus ook gastvrouwcursussen, cursussen oppassen en een cursus Mijn wijk jouw wijk, gericht op actief zijn in de wijk. We werken heel praktijkgericht. Vrijwilligers Al onze cursussen worden verzorgd door vrijwilligers. We zijn altijd alert op werving van vrijwilligers. Wij zitten in de wijk, en we kennen veel mensen. Zo hadden we een moeder-babygroep, daarin komen dan bepaalde vrouwen bovendrijven, daar hebben we een gesprek mee om te kijken of zij geen vrijwilliger willen worden. Daardoor hebben we meestal voldoende vrijwilligers, maar je merkt wel dat het de laatste tijd moeilijker wordt om aan vrijwilligers te komen. Er zijn overal vrijwilligers nodig. Maar meestal komt het wel op zijn pootjes terecht. Het is wel vervelend dat we vrijwilligers steeds minder kunnen bieden. In het verleden konden we een vrijwilligersvergoeding betalen van vijf euro per bijeenkomst en bijvoorbeeld een gratis computercursus, maar die cursus is gestopt. Ze krijgen nu een gratis maaltijd bij de ISK in de buurt, maar ook dat gaat stoppen. Sommige van onze vrijwilligers hebben geen computer thuis. Gelukkig hebben we er net via via een paar op de kop kunnen tikken. Verder is het voor vrijwilligers vaak belangrijk dat ze zichzelf kunnen ontwikkelen, een groter netwerk kunnen opbouwen en een breder beeld van de samenleving kunnen ontwikkelen. We proberen
hen te ondersteunen met feedback. Zo proberen we het voor vrijwilligers aantrekkelijk te houden. Als de vrijwilliger start, bieden wij een introductiecursus aan van vier dagdelen bij het ISKB in Utrecht. Maar dat kan niet altijd meteen. De vrijwilliger loopt dan eerst een poosje mee. Vrijwilligers die zelf nog niet heel erg goed Nederlands spreken, geven we een beginnersgroep. Zij hebben de weg al afgelegd, dus ze kunnen een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen voor de deelnemers. De achtergrond van onze vrijwilligers verschilt. Ongeveer eenderde heeft een onderwijsachtergrond. We vinden dat niet echt belangrijk. Belangrijker is dat ze betrokken zijn en affiniteit hebben met de doelgroep. Van onze vrijwilligers vragen we dat ze goed Nederlands spreken, dat ze zich aan de afspraken houden en dat ze de interne trainingen volgen. We verzorgen vier keer per jaar een training voor de vrijwilligers, bijvoorbeeld over uitspraak, over lezen, etc. Als we een onderwijsbevoegdheid zouden eisen, dan zouden we anderen, die heel gemotiveerd zijn, buitenspel zetten. We bekijken per situatie wat past. Afgelopen zomer hebben we bijvoorbeeld twee Marokkaanse mannen gekoppeld. De ene wilde leren schrijven. De ander kon dat goed, maar hij sprak nog niet zo goed Nederlands. Maar hij kon de man die wilde leren schrijven daar wel goed mee helpen. Vaak zetten we ook twee vrijwilligers op één groep. Zo kunnen de vrijwilligers elkaar ondersteunen. Als sociaal makelaar moeten wij vooral koppelen, en dan loslaten. Elk jaar in september bekijken we per groep welk materiaal het beste past. Daarmee gaat de
vrijwilliger in eerste instantie aan de slag. Maar als de vrijwilliger de methode die was gekozen niet fijn vindt, dan is er wel ruimte om ervan af te wijken. Regelmatig gaan we kijken in de lessen, zeker elke zes weken, om te zien hoe het gaat. Ook vragen we wel eens aan de deelnemers wat die ervan vinden. Materiaal Materiaal waar we veel gebruik van maken, is 7/43, Tempo en AAP voor alfabetisering. Voor de gealfabetiseerde cursisten gebruiken we Woord voor woord, letter na letter, een methode ontwikkeld voor thuislessen. Ook gebruiken we Op weg en Onderweg, ontwikkeld voor inburgering. Daarnaast nog onder andere De deur uit, Spreektaal, en Samen lezen. We hebben een bibliotheek met vier grote kasten, er is dus veel materiaal. De docenten mogen daar ook in snuffelen, we kijken dan wel of wat ze uitkiezen geschikt is voor de groep. In één lokaal hebben we computers, daar kan ook gebruik van worden gemaakt, maar dat kan alleen voor de groepen die daar zitten.’
27
Winnie Postma Winnie Postma is coördinator van de Basiseducatie op ROC Nijmegen. Het ROC voert basiseducatietrajecten uit met WEB-middelen en verzorgt daarnaast ook commerciële trajecten.
‘Je moet niet bang zijn om de boer op te gaan’ Leerplaatsen ‘Het onderwijs in basisvaardigheden is bij ons georganiseerd binnen leerplaatsen. In onze leerplaatsen kunnen mensen zich scholen op Nederlands, rekenen en digitale vaardigheden. Een leerplaats is eigenlijk een groep. We hebben op dit moment in Nijmegen centraal en in een aantal wijken negentien groepen, en nog eens twaalf groepen in de regio. We proberen zo dicht mogelijk bij de mensen te zitten. Dat is belangrijk omdat de laaggeletterden, met name de autochtone cursisten, het soms moeilijk vinden om de stap te zetten. Digitale vaardigheden is vaak de eerst leerwens. Het is voor mensen vaak veel minder lastig om toe te geven dat ze problemen met de computer hebben dan te zeggen dat ze een taalprobleem hebben. Digitale vaardigheden vormen vaak een opstapje. Langzamerhand komen dan de vragen over het Nederlands.
28
In de leerplaats zitten mensen met twaalf in een groep. De bijeenkomst start altijd met een gezamenlijk deel, van ongeveer een half uur of drie kwartier. Verder werken cursisten volgens het circuitmodel individueel aan hun leerdoelen voor digitale vaardigheden, rekenen en taal. Bij de intake stellen we vast wat mensen willen leren, of in sommige gevallen moeten leren. Daar kunnen ze dan mee aan de slag. We hebben voor alle vaardigheden modules, op verschillende niveaus gebaseerd op de KSE. Daarbij werken we met de portfoliomethodiek. Mensen krijgen een portfoliomap met daarin het educatief advies. Daar staat in waar de cursist mee start. Elk half jaar voert de docent een gesprek met de cursist. Samen kijken ze terug op het afgelopen half jaar: er wordt gekeken naar het resultaat en naar de leerwensen, en dan wordt gekeken wat de cursist het komende half jaar gaat doen. Aan het eind van het schooljaar wordt door de docent
voor iedere cursist een educatief vervolgadvies opgesteld. Daarin staan de resultaten die in het hele jaar behaald zijn. Dat rapporteren we ook aan de gemeente. Als mensen doorgaan, is de rapportage ook een trajectadvies voor het volgend jaar. De cursisten hebben in principe één les per week, maar ze mogen ook vaker komen. Wie aangeeft dat hij vaker wil komen kan in twee groepen worden ingeschreven. Maar dat is niet vrijblijvend, hij moet dan ook twee keer komen. Mensen mogen maximaal vijf jaar aan basiseducatie deelnemen, maar dat geldt alleen voor mensen die analfabeet zijn. We zien eigenlijk nooit meer mensen die volledig analfabeet zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld niet schrijven maar wel lezen. Intake Als mensen zich aanmelden, krijgen ze eerst een intake. De intake is vrij uitgebreid. Er is eerst een gesprek waarin we kijken wat de leerwensen zijn.
Dan volgt een toets. We gebruiken de CINOP-toets Basisvaardigheden maar we nemen hem niet volledig af omdat dat te arbeidsintensief is. We doen alleen het onderdeel schrijven. Daarnaast doen we een spellingstoets. Als het nodig is doen we ook leestoetsen. Zo krijgen we een idee van wat mensen kunnen. Ze krijgen een advies en daarna starten ze. Cursisten kunnen gedurende het jaar instromen in de leerplaatsen. Leesvaardigheid wordt, indien nodig, getoetst als de cursist al gestart is. De digitale vaardigheden brengen we in kaart met behulp van een checklist. Daarin vragen we wat ze wel en niet kunnen. Toeleiding We organiseren veel activeringscursussen, Computer en Taal. Zo’n cursus duurt zes weken en wordt georganiseerd samen met de gemeente of met de woningbouwvereniging. In het traject met de woningbouwvereniging kijken we bijvoorbeeld naar de website van de woningbouwvereniging, we maken klachtenbriefjes, etc. Tegelijk is het de bedoeling om mensen over de drempel te krijgen. Na afloop van zo’n cursus zeggen we dan: als je meer wilt leren, dan zou je kunnen instromen in een leerplaats. We komen in deze groepen ook altijd met een ambassadeur op bezoek. Die lichten dan toe wat we in de leerplaatsen allemaal doen. De respons daarop is ontzettend groot, zo’n 60% van de mensen stroomt door! Het is een leuke manier om mensen binnen te krijgen. Bovendien levert het mooie samenwerkingsverbanden op. Met de gemeente hebben we nu een traject en ook met Talis, een woningbouwvereniging. Talis benadert mensen voor ons door middel van een brief aan alle
huurders in de wijk. Dat werkt heel erg goed. We houden ons ook veel bezig met voorlichting. We proberen mensen van heel veel instellingen en organisaties te vertellen wat laaggeletterdheid is, en we proberen te bewerkstelligen dat ze ook eens naar hun eigen communicatiemiddelen kijken. De woningbouwvereniging Talis heeft bijvoorbeeld een website. Mensen vinden daarop onder andere klachtenbriefjes. Maar die zijn voor mensen die laaggeletterd zijn vaak veel te moeilijk. We doen dan suggesties voor aanpassing. Werken met bedrijven Twee jaar geleden zijn we samen met het CWZ-ziekenhuis een mooi project gestart. Het doel van dit project was enerzijds om de patiëntencommunicatie aan te pakken, anderzijds om bij artsen en verplegend personeel het probleem van laaggeletterdheid bekend te maken en kennis daarover te vergroten. Dat is een lopend proces, we zijn daar nog steeds mee bezig. We proberen dan ook scholingstrajecten te verkopen, bijvoorbeeld voor de schoonmakers binnen het bedrijf. Trajecten voor bedrijven voeren we geregeld uit. We hebben bij Bakker Bart net een een bedrijfstraining afgerond rond een bepaald computerprogramma dat ze gebruiken. We snijden het programma dan helemaal toe op wat het personeel nodig heeft. Het gaat om een computerprogramma, maar daar komt ook weer veel taal bij kijken. Dat gaat dan hand in hand. Ook voor een deurenfabrikant uit de buurt zijn we met zo’n traject bezig. En zo doen we er nog wel meer. Met een groot verzorgingshuis in Wychen bijvoorbeeld, daar helpen we de teams op weg als
het gaat om coaching. We kijken dan ook meteen of er mensen rondlopen die laaggeletterd zijn en die kunnen instromen in de leerplaats in Wychen. Binnenkort starten we een traject voor werkenden in de thuiszorg, gericht op taal. Dat doen we samen met de Stichting Lezen en Schrijven. We geven ook budgetteercursussen in opdracht van een aantal gemeentes. En verder geven we cursussen levensverhalen schrijven voor senioren. Dat is ook heel leuk. Praktijkgericht Als we cursussen geven op de werkvloer, werken we alleen met materiaal dat door het bedrijf wordt aangereikt, of het nu gaat om werkbriefjes, klachtenbriefjes, om vergaderingen of om functioneringsgesprekken. Dan leren mensen dingen die ze direct nodig hebben op hun werk. Daar gaan we mee aan de slag. Het vergt wel veel ontwikkelwerk. Binnen onze leerplaatsen proberen we ons materiaal zo authentiek mogelijk te houden. Daar moet je alert op blijven. Als een cursist bijvoorbeeld een brief gaat schrijven, dan zoeken we naar een situatie die voor de cursist echt relevant is. Misschien moet hij een sollicitatiebrief schrijven. Dan gaan we bekijken hoe hij dat kan aanpakken, we maken een CV, etc. Zo probeer je doelgericht, op de vraag van de cursist, de lessen te verzorgen. Wat we nooit doen is ondersteunende vaardigheden centraal stellen. Mensen vragen er wel om en in het begin willen we daar nog wel eens op ingaan. Maar al gauw vragen we dan: waar gebruik je dat dan voor, waar heb je het voor nodig? Neem dat dan eens mee, dan kunnen we daar dan mee aan de
29
slag. We willen dat mensen na hun traject echte vaardigheden hebben, en niet alleen een technisch kunstje beheersen. NT1 en NT2 ‘Nieuwe Nederlanders’ die in de leerplaatsen komen, moeten voor spreken en luisteren niveau A2 hebben. Communicatie moet mogelijk zijn. Voor schrijven en lezen mag het niveau lager zijn. Als het gaat over de samenstelling van groepen hebben wij een stelregel. In de leerplaatsgroepen streven wij naar 50% nieuwe Nederlanders en 50% autochtonen. Dat doen we bewust, omdat we gemerkt hebben dat dat de integratie en het onderlinge begrip erg vergroot. Als je naar onze populatie kijkt, dan is het zo dat we in Nijmegen ongeveer 60% nieuwe Nederlanders hebben en 40% autochtonen, maar op de regiolocaties ligt dat anders, daar is nog zo’n 80% autochtoon. En in sommige wijken in Nijmegen waar heel veel nieuwe Nederlanders wonen, zitten misschien drie autochtonen in een groep. Toch werkt het dan ook. Het gaat goed omdat we daar heel bewust mee omgaan. Als er dingen zijn, dan bespreken we die, dat gaan we niet uit de weg. Als je in het groepsgedeelte van de les een thema neemt, zoals opvoeding, en je bespreekt dan hoe iedereen daarmee omgaat dan leren cursisten heel veel van elkaar. Je moet er aandacht aan besteden en de kennis over en weer vergroten. Als je kennis krijgt van elkaar, dan verbreedt dat je wereld. Iedereen werkt bij ons voor een groot deel van de tijd individueel aan zijn eigen doelen, maar de groep
30
is toch belangrijk. De laaggeletterde autochtoon denkt vaak dat hij alleen op de wereld is. Dan is het belangrijk als hij ziet dat veel meer mensen dezelfde problemen hebben. Daarin vervult de groep een belangrijke rol. Uitvalpreventie We hebben een procedure die in werking treedt als cursisten twee keer niet komen. Naast de procedurele kant hebben we ook wel eens maatjesprojecten gedaan. We koppelen dan een nieuwe cursist aan een cursist die al langer in de leerplaats zit. Je maatje kan je helpen, bijvoorbeeld met de computer of met huiswerk. We merken dat dat een stimulans is om toch te komen. En we zetten ook wel eens ambassadeurs in om mensen erbij te houden. De toekomst Er is landelijk sprake van dat volgend jaar de gemeente de werving voor educatie op zich moet gaan nemen. Het werven van deze doelgroep is zeer arbeidsintensief en vraagt veel creativiteit. Je moet niet bang zijn om de boer op te gaan. Wij zijn bang dat daarvoor bij de gemeente de tijd ontbreekt. Bovendien worden de groepen vergroot tot zestien deelnemers. Dat zijn erg grote groepen voor onze werkwijze. We zullen dan misschien meer vrijwilligers moeten gaan inzetten.’
Groepsgrootte Het uitvoeringsbesluit WEB (23 juli 2012) vermeldt het volgende over groepsgrootte: Er is een maximale groepsgrootte, die per type opleiding varieert. Voor opleidingen Nederlandse taal en rekenen, gericht op alfabetisering en op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs: 12 studenten voor zover gericht op alfabetisering en 16 studenten voor zover gericht op het ingangsniveau beroepsonderwijs. In de overeenkomst tussen gemeente en ROC kan gemotiveerd worden afgeweken van deze aantallen. bron: Servicedocument Wijziging Regelgeving Educatie
José Scholte José Scholte is oprichter van Taalvakwerk. Taalvakwerk verzorgt sinds twaalf jaar arbeids- en opleidingsgerichte trainingen in de Nederlandse taal. De trainingen zijn gericht op vaardigheden die mensen nodig hebben bij hun functie binnen een bedrijf of organisatie.
‘We zijn op zoek naar de opbrengsten die direct nuttig zijn’ De werkgever en de werknemer ‘Als je praat over maatwerk voor onze klanten dan is het voor ons allereerst een kunst om aan te sluiten bij de vraag van het bedrijf én die van de deelnemer. Die vragen zijn helemaal niet altijd dezelfde. Het bedrijf is de betaler en heeft meestal een bepaald doel voor ogen. Als we aan de slag gaan dan vragen we ook de deelnemers in een motivatieen informatiegesprek wat zij willen leren. Dan komt vaak een heel andere vraag naar boven. Als werknemers horen dat ze taalscholing krijgen, dan denken ze heel snel aan spelling en grammatica, dat soort onderwerpen. Sommigen willen bij wijze van spreken een boek waar voorop staat: Nederlandse Grammatica. Maar onze trainers en projectleiders zijn ervan overtuigd dat het belangrijk is om aan te sluiten bij de praktijk van mensen, dat daardoor de taalvaardigheid erg omhoog gaat. We hebben ook gezien dat het zo werkt. En je zou verwachten dat werknemers het heel prettig vinden dat het
over hun werk gaat. Dat is vaak ook zo maar soms moeten ze wel even wennen. Dat bedoel ik als ik zeg: je moet soms verschillende doelen bij elkaar brengen. Doelen bepalen Wij zijn in eerste instantie meestal in gesprek met het bedrijf. Het bedrijf ondervindt moeilijkheden op de werkvloer, bijvoorbeeld door miscommunicatie. De vragen van het bedrijf zijn eigenlijk altijd functiegericht: een bedrijf kan echt benoemen wat er misgaat op de vloer of welke fouten er gemaakt worden. Daarom worden wij ingeroepen, ze willen die fouten niet meer. Dat zijn hele tastbare doelen die je met elkaar kunt stellen. Daar ga je zelf misschien binnen het raamwerk niveaus aan hangen maar je houdt daarbij steeds het functioneren van de werknemer voor ogen. Ik vind dat heel erg prettig. Veel prettiger dan wanneer je zou zeggen: ze zitten allemaal op A1 en ze moeten naar A2. Die taalniveaus, dat is ons jargon en ons
vakgebied. Een bedrijf zit daar vaak niet op te wachten. Aan het begin van een traject gaan we na wat mensen al kunnen. Ik zal een voorbeeld geven. We werken voor een sw-bedrijf (zie ook het kader op pagina 37) waar leidinggevenden een bepaalde rapportage moeten kunnen maken. Het betreft hier de onderste laag van leidinggevenden, veel van die mensen waren voorheen sw-er en zijn naar die functie van leidinggevende gegroeid. De rapportage in kwestie is vaak voor intern gebruik maar moet een enkele keer ook naar buiten en het bedrijf constateerde dat er nogal wat variatie in de kwaliteit was. Wij nemen dan die rapportages bij de kop en hangen er zelf een niveau aan. Soms gaan we ook wel toetsen. We bekijken dat per situatie. Aan de hand daarvan richten we het traject in. Wij noemen dat het vooronderzoek. Je moet de mensen in je vingers hebben om het traject te kunnen bepalen.
31
Wij zijn van oorsprong allemaal onderwijsmensen en we zitten nu in die commerciële wereld. Soms zeggen werkgevers: begin nou maar gewoon. Maar die nulmeting heb je gewoon nodig om je doelen te kunnen bepalen. Als werkgevers dat niet nodig vinden, dan doen we dat wel eens vrijblijvend, voor aanvang van het traject. Het is ook nodig om de beginsituatie te weten om bij de opdrachtgever realistische verwachtingen te kunnen wekken. Assessment Om te bepalen of de doelen bereikt zijn aan het eind van een traject, nemen wij het liefst een assessment af. Daarmee kunnen we laten zien dat de taal- of rekenvaardigheden of werknemersvaardigheden beheerst worden, dat het gelukt is. We nemen die assessments zelf af en betrekken ook de werkgever daarbij. Gedurende het traject bevragen we steeds ook de leidinggevende, we vragen dan bijvoorbeeld: Vind je dat meneer al zelfstandiger functioneert? We zijn op zoek naar de opbrengsten die direct nuttig zijn. Dat mensen doorvragen als ze iets niet snappen of beter openstaan voor kritiek, dat ze beter mailcontact hebben met collega’s. Het heet taalscholing maar het bedrijf ziet dan dat er directe resultaten zijn voor de functie-uitoefening en dus voor het bedrijf. ‘Quick win-resultaten’ heet dat binnen het bedrijfsleven. We voeren ook AKA-trajecten uit binnen het MBO, dan is er een externe assessor. Maar ook dan raden we aan het leerbedrijf bij het assessment te betrekken. Nt1 en Nt2
32
Het grootste deel van onze trajecten zijn trajecten Nederlands als tweede taal maar het betreft vaak mensen die al lang in Nederland wonen. Wij gaan met het bedrijf ook altijd breder kijken. Een bedrijf geeft aan dat bijvoorbeeld de ploegenoverdracht niet goed gaat. Mensen begrijpen elkaar niet goed. Dat zijn functionele fouten die direct met Nederlands te maken hebben. Wij vragen dan: zijn het alleen de buitenlandse mensen die de fouten maken? Dan blijken het vaak ook de Nederlandse mensen te zijn, dus dan wordt de doelgroep breder. Als het echt over spreekvaardigheid gaat dan moet je natuurlijk aan de slag met een Nt2-traject, maar als mensen moeite hebben met lezen en schrijven gerelateerd aan hun functie en hun spreekvaardigheid is verder goed, dan kunnen werknemers gewoon door elkaar zitten. Of deelnemers er zelf ook zo over denken hangt af van de cultuur van het bedrijf. Als er een open cultuur heerst dan is dat eigenlijk geen probleem. Ik vindt dat binnen het bedrijfsleven vaak prettiger dan ik voorheen ervaren heb op school. Wij hebben zelf twee onderscheiden vakgebieden gemaakt van Nt1 en Nt2. Een goede trainer kan de leerbehoeften van individuen in de gaten houden en tegemoet komen aan de vraag van de werkgever. Bij werkgevers is Nt1 of Nt2 geen issue. Trajectduur Onze kortste trajecten zijn vijftien bijeenkomsten en de langste zijn twee jaar. We hebben net bij een sw-bedrijf een traject afgerond dat twee jaar heeft geduurd. Je ziet dan toch dat je met deze doelgroep echt langer aan de slag moet om iets te bereiken. En
dan nog is schrijven moeilijk. Je bent blij dat mensen beter functioneren op de werkvloer, dat ze beter lezen. Maar het schrijven is dan maar ietsje vooruit gegaan, je hebt het over volwassen moeilijk lerende mensen. Materiaal Het materiaal dat we gebruiken is gigantisch divers. Wij kijken vooral naar de mogelijkheden van de mensen, de uitkomsten van de leerbaarheidstoets vinden we heel belangrijk. Dan bekijken we: welke methodiek zou het beste passen bij deze deelnemers. We maken echt een afweging. De inhoud is steeds zo dat we proberen daarmee te voldoen aan de vraag van de werkgever en de werknemers. We proberen steeds één methode te gebruiken die leidend is. Dat biedt de deelnemers ook rust en laat zien dat ze vooruit gaan. Het is onze verantwoordelijkheid om te zorgen dat er een leerlijn inzit, dat stof herhaald wordt en ingeslepen. Maar we geven eigenlijk nooit twee keer dezelfde opleiding. Onze docenten krijgen altijd extra uren om goed vooronderzoek te doen, om goed werk te leveren. Aan het werk Aan het werk is een methode die we hebben ontwikkeld in samenwerking met IT Preneurs. We zijn daarmee begonnen omdat we vonden dat we binnen de sw-bedrijven te veel hap snap bezig waren in de beginjaren. We hebben toen de methode Alfa Betsy gemaakt, maar daar zat geen e-learning bij. Later hebben we contact opgenomen met IT-preneurs omdat we van Alfa Betsy een
blended learning cursus wilden maken waar alle eindtermen van AKA inzitten en waarmee mensen ook van Alfa B of Alfa C-niveau kunnen groeien naar 1F. Aan het werk is niet geschikt voor echte analfabeten, dat wil zeggen: mensen die de letters nog niet kennen. Maar wij komen die mensen binnen bedrijven ook eigenlijk niet veel tegen. Binnen de sw-bedrijven zijn ze er wel, maar omdat er binnen de sw-bedrijven vaak wordt gekozen voor een AKA-traject binnen het MBO, omdat dat bekostigd is, kijken bedrijven ook voor welke werknemers die doelen haalbaar zijn. Er zijn dus wel echte analfabeten binnen de sw-bedrijven maar wij krijgen ze niet in het traject. Die gaan dan eerder naar een ROC. Onderdelen van Aan het werk zijn bijvoorbeeld veiligheid, hygiëne, overleg. Dat zijn allemaal onderwerpen binnen het AKA, allemaal werknemersvaardigheden. Wij hebben daar leesen schrijfoefeningen bij gemaakt en daar kun je eindeloos mee aan de slag. Blended learning Wat ik heel sterk vind aan Aan het werk is dat het een blended learning methode is. Stel je een taart voor met drie punten. Eén punt, dat zijn de groepslessen, één taartpunt, dat zijn de oefeningen op de werkvloer, en één taartpunt, dat zijn de computeroefeningen die je thuis doet. Omdat je én thuis en bij de trainer en op het werk bezig bent met dit programma, heb je allemaal mensen om je heen die zich bemoeien met jouw leerproces. Dat vind ik het ideale leren voor laaggeletterde mensen. Daarom geloof ik ook niet in alleen maar e-learning. Juist deze mensen hebben behoefte aan
een gezellige setting. Ze vinden het heerlijk in de groep. Maar ze vinden het ook fijn om rustig thuis te oefenen. En dan is het ook weer mooi dat de docent meekijkt, als een stok achter de deur. En op je werk word je gesteund, het is open, je bent bezig om je te ontwikkelen. Mensen lopen zo trots met die map over de werkvloer. Dan denk ik: Zie je! Als je maar niet in dat scholingslokaal blijft zitten! Bij een traject dat we laatst gedaan hebben, hebben we zelfs de familie erbij betrokken. We besloten te vragen aan de mensen: wie in de familie helpt jou? Dat was ook zo leuk! Echtgenoten, broers en zussen zijn ook betrokken. Zo zie ik echt het ideale leerproces voor laaggeletterden. Uitval We hebben heel weinig uitval, daar zijn we ook heel blij mee. Dat heeft ook te maken met die cirkel, dat er veel mensen betrokken zijn bij de leerder en het leerproces. Vanuit het bedrijf is er ook sociale controle. Daarom voeren we trajecten ook het liefst uit op het bedrijf. Werkgevers kunnen dan ook binnenlopen en als iemand er niet is kunnen we die meteen bellen. Waar is Johan? En als Johan dan nog op de werkvloer staat, dan wordt hij soms direct gestuurd. Als mensen uitvallen dan is daar ook echt een geldige reden voor. Het is ook fijn dat je daar niet als trainer alleen verantwoordelijk voor bent. Ik ben ook daarom zo enthousiast voor ons werk. Vroeger, in mijn ROC-tijd zag ik veel meer uitval. Daar kon je niet altijd iets aan doen.’
33
Maurice de Greef Maurice de Greef is onderzoeker en promoveerde onlangs op een onderzoek naar de opbrengsten van de volwasseneneducatie. De centrale vraag in dit onderzoek is of mensen na een educatief traject een betere plek in de samenleving krijgen.
‘Docenten hebben begrip en geduld’ Educatie loont ‘De afgelopen vier jaar heb ik in verschillende onderzoeken gekeken naar het effect van zowel formele als informele educatieve trajecten. Mijn onderzoeken tonen steeds aan dat een groot aantal mensen duidelijk een betere positie in de maatschappij krijgt. Dat geldt in ieder geval voor rond de 40% van de mensen die een educatief traject volgen. In sommige regio’s ligt het percentage nog hoger. Daarnaast krijgt in de meeste gevallen zo’n 20% van de mensen een betere positie op de arbeidsmarkt. Trajecten op maat Ik geloof niet in gestandaardiseerde trajecten voor deze doelgroep. Eén van de belangrijke uitkomsten van mijn onderzoek is dat de effectiviteit van educatietrajecten toeneemt als er een leeromgeving wordt gecreëerd met veel mogelijkheden tot transfer. Cursisten moeten de mogelijkheid hebben
34
om wat ze op school leren in de praktijk toe te passen. Wat je nu nog vaak ziet gebeuren, is dat een gemeente een traject van 40 weken inkoopt en dat de cursisten dan die 40 weken in de klas doorbrengen. Dat is minder effectief. De leeromgeving moet worden aangepast aan de cursist. Die moet dingen leren die hij direct kan toepassen en daarna oefenen in de praktijk. Er is vooral heel veel coaching in de dagelijkse praktijk nodig. In een effectieve cursus moeten cursisten hun taal- en rekenvaardigheden in de praktijk toepassen en dan rapporteren in de les. Op sommige scholen zie je dit wel maar het gebeurt nog echt te weinig. Het risico van oefenen in de praktijk is dat dingen ook een keer fout kunnen gaan. Het is natuurlijk vervelend als een cursist onderuit gaat, maar het is wel een leermoment. Cursisten worden soms teveel beschermd binnen de school. Ik heb dat bij de uitvoering van mijn onderzoek gemerkt aan de weerstand die het bij docenten opriep om cursisten
mijn vragenlijst voor te leggen. Docenten vonden dat not done bij deze doelgroep. Maar de lijst wás ook wel lang en voor cursisten op A1 viel het ook echt niet mee.’ Heterogene groepen Is het wenselijk dat groepen homogeen zijn? ‘Het is misschien niet nodig dat groepen homogeen zijn, maar cursisten vinden het wel prettiger. In opdracht van de gemeente Amsterdam heb ik een onderzoek uitgevoerd onder 170 inburgeraars. Ook onder deze groep keek ik naar de toename van sociale inclusie. Ook hier was de uitkomst dat de toename van sociale inclusie hoog was. Deze cursisten gaven aan dat ze het niet prettig vonden om les te krijgen in een heterogene groep. Vooral tempoverschillen werden als storend ervaren. De langzamere cursisten vonden het vervelend dat het tempo te hoog lag en de snelle cursisten wilden vooruit en vonden het storend dat ze vaak moesten wachten.’
Leren voor leven Sociale inclusie In het onderzoek ‘Leren voor leven’ werd de invloed van educatie op sociale inclusie onderzocht. Sociale inclusie is de mate waarin een persoon kan omgaan met bronnen en voorzieningen in het dagelijks leven. Cursisten vulden voor en na het traject een vrgenlijst in. Zo kon worden nagegaan wat er concreet veranderde in het leven van mensen die een educatief traject hadden doorlopen. Zijn ze zelfstandiger geworden, hebben ze meer contacten of (beter) werk gekregen? Trainingsdesign Daarnaast werd gekeken naar de invloed van het trainingsdesign op de toename van sociale inclusie. Meer concreet: hoe zou een cursustraject moeten worden ingericht om zoveel mogelijk bij te dragen aan sociale inclusie. Twee aspecten bleken vooral van belang: Zelfsturing van de cursist: bij cursisten die worden aangemoedigd hun cursusverloop en cursusinhoud mee te regisseren, was de toename van sociale inclusie na de cursus groter. Een praktijkomgeving waarin het geleerde kan worden toegepast: als de leeromgeving veel gelegenheid bood tot transfer, bleek de toename van sociale inclusie groter.
Docentkwaliteit Het Amsterdamse voorbeeld roept vragen op over de kwaliteit van docenten. Gaan die wel goed met verschillen om? ‘Ik wil in elk geval benadrukken dat docenten in de educatie beter dan wie dan ook in staat zijn een veilige leeromgeving te scheppen. Dat is echt een kwaliteit. Cursisten hebben dat ook vaak verteld: hoe ze vroeger alleen ongeduld en irritatie ontmoetten bij hun leraren en hoe prettig het is dat ze nu een docent hebben die het gewoon nog eens uitlegt als je het niet begrijpt. Docenten worden nooit boos, ze hebben begrip en geduld. Daarin zijn ze echt heel sterk. Afstandsleren Mijn onderzoek naar leren in andere contexten toonde aan dat afstandsleren voor deze groep zeker wel een optie is. Ook zelfstandig leren met een digitaal trainingsprogramma draagt bij aan de sociale inclusie van mensen. Het is een vooronderstelling dat laagopgeleiden niet met een computer kunnen werken. In de praktijk blijkt dat best mee te vallen. De allerlaagst opgeleiden hebben daarbij wel behoefte aan een begeleider. Beleid Bezuinigen op educatie is echt dramatisch. De expertise is groot. Als je dat afbreekt dan bouw je het niet zomaar weer op. Je gooit een hele infrastructuur overhoop. Educatie is effectief en relatief goedkoop. Gemeentes zouden in hun contracten meer kunnen sturen op de transfermogelijkheden, dat wil zeggen, de koppeling van het educatieve traject aan de
praktijk. Gemeentes kunnen en mogen eisen stellen. Ze zouden bijvoorbeeld kunnen vragen dat een traject niet abrupt afloopt maar dat het laatste deel een afbouwfase is, waarin de cursisten in de praktijk het geleerde toepassen maar ook nog coaching en feedback krijgen, eens per twee weken bijvoorbeeld. De overheid moet naar mijn mening niet al te sturend optreden, zij kan een adviserende rol nemen. De overheid zou kwaliteitsindicatoren op kunnen stellen, kenmerken waaraan een goed traject voldoet, maar ik denk niet dat ze die moeten opleggen. Het Referentiekader Taal en Rekenen is één van de instrumenten vanuit de landelijke overheid. Ik vind het goed dat er nu ook een Instroomniveau is geformuleerd, voor deelnemers is de sprong naar 1F namelijk te groot. Ik vind het wel jammer dat het Instroomniveau niet in de wet is verankerd. Er is nu geen formele kwalificatie onder 1F. Mensen willen progressie zien, dat heeft een belangrijk psychologisch effect. Leren en werken Ik heb het idee dat er in de afgelopen twee jaar steeds beter maatwerk wordt geleverd. Het ROC ID-college vind ik een goed voorbeeld. Ze verzorgen voor allochtone vrouwen een duaal traject naar de zorg. In dit traject kreeg 40% van de cursisten een betere positie op de arbeidsmarkt terwijl 80% hun taalvaardigheid verbeterde. De effecten van zo’n traject zijn dus echt hoog. Zo zie ik steeds meer slimme combinaties: bijvoorbeeld opleidingen die door bedrijven worden verzorgd. Bedrijven hebben behoefte aan vaardige werknemers en mensen hebben behoefte aan goed werk en aan het verbeteren van hun positie op de
35
arbeidsmarkt. Als die belangen samenkomen, dan ontstaat er iets moois.’
36
Sisca van Schieveen Sisca van Schieveen werkt sinds 28 jaar bij ROC Aventus en de voorlopers van dit ROC. Momenteel verzorgt ze onderwijs voor alle zes de Nt1-groepen die les krijgen op de locatie Apeldoorn: drie reguliere groepen en drie wsw-groepen. Eerder verzorgde ze ook andere cursussen, zoals bijvoorbeeld cursussen sociale vaardigheden en kook-eetgroepen voor deelnemers met een verstandelijke beperking. Als gevolg van bezuinigingen is dit aanbod echter weggevallen.
‘Ik probeer zoveel mogelijk praktisch bezig te zijn’ ROC Aventus ‘Op ROC Aventus zijn we in totaal met nog maar vier Nt1-docenten. Mijn collega’s werken op de andere locaties, in Zutphen en Deventer. In Apeldoorn ben ik de enige. Ons aanbod is aanzienlijk gekrompen gedurende de laatste jaren. Ik voel me een soort zelfstandige in loondienst, ik maak niet echt meer deel uit van een team, al heb ik wel wat contact met de collega’s in Zutphen en Deventer. Als ik hier collega’s zou hebben, dan kun je elkaar wat makkelijker aanspreken. Ik geef les aan ongeveer zestig cursisten, verdeeld over zes groepen, en dat is erg leuk. Drie groepen zijn reguliere groepen, die krijgen les hier op het ROC. De andere drie groepen worden uitgevoerd bij het wsw-bedrijf Felua. Alle groepen krijgen één keer per week les; een les duurt tweeënhalf uur. De cursussen zijn niet zo intensief en dat is wel jammer want volwassenen vergeten snel. Het ene moment denk je: Yes, ze hebben het! Het andere moment zie
je: Oké, ze hadden het. De WSW-groepen De wsw-cursisten werken bij Felua maar dat wil niet zeggen dat ze allemaal hetzelfde werk doen, ze werken op verschillende afdelingen. De niveaus van de leerders zijn sterk verschillend. Ik heb cursisten die begeleid wonen, dan kun je een beetje inschatten wat hun niveau is. Maar er zijn er ook bij, die gewoon een gezin hebben en zelfstandig functioneren in de maatschappij. Dat is heel verschillend en daar pas ik mijn lessen ook op aan. Ik heb de groepen zo ingedeeld dat die homogeen zijn voor zover mogelijk. Ik kijk dan naar een combinatie van taalniveau, cognitief niveau en naar de leerdoelen van de mensen. Ik vind mensen die zelfstandig in de maatschappij moeten functioneren een andere groep dan de mensen die begeleid wonen. Er zitten ook veel buitenlandse cursisten bij en die hebben dan weer een andere
problematiek dan de Nederlandse cursisten. Bijvoorbeeld zinsbouw is voor deze leerders vaak een probleem en de betekenis van een woord is niet altijd duidelijk. Dus daar heb ik ook naar gekeken bij de groepsindeling. Dan heb ik nog vier cursisten van een heel laag niveau, die heb ik ook bij elkaar gezet. Die cursisten lezen nog spellend. De andere cursisten hebben meestal een A1-niveau, enkelen zitten tegen A2. Felua heeft de cursisten getest voor de cursus begon. Ze hebben daarvoor de Toets Basisvaardigheden van CINOP gebruikt. Zodoende wist ik vooraf iets over het taalniveau van de cursisten. Toch was dat niet mijn voornaamste indelingscriterium toen ik de groepen ging samenstellen, ik kijk ook naar andere zaken. Hoe staan ze in de maatschappij en wat zijn hun taken? Leerdoelen Ik heb geleerd dat je geen hoge doelen moet stellen
37
bij deze doelgroep, dat komt dan niet altijd uit zoals je had gehoopt. Ik probeer zoveel mogelijk praktisch bezig te zijn, bijvoorbeeld met digitale tijden, notities maken, dingen die bruikbaar zijn in het dagelijks leven of op de werkvloer. Sommige leerders moeten tijdens hun werk ook lezen en schrijven maar anderen niet, ik kan geen eenduidig doel stellen voor de hele groep. Er is ook geen vaste trajectduur. Het sw-bedrijf kan als iemand al lang op de cursus zit, zeggen dat het tijd wordt om plaats te maken voor een andere leerder. Of ik kan zeggen dat het gezien de leerbaarheid van de cursist weinig zin heeft om nog door te gaan. Dan verlengen ze het traject niet. Dat wordt per geval bekeken. Leerders kunnen soms meerdere jaren aan de cursus deelnemen.
Voor een andere groep heb ik toen een vrijwilliger kunnen regelen maar voor de derde groep is dat nog niet gelukt. Het is iets waar je zelf achteraan moet. Ik splits de groep in tweeën op basis van hun niveau, de beide subgroepen krijgen niet dezelfde leerstof. Voor de cursisten die heel snel klaar zijn heb ik altijd een extra opdracht achter de hand. De leerstof voor de groepslessen is deels zelf gemaakt, deels verzameld. Dat is een gevarieerd pakket, er bestaat eigenlijk geen methode waarvan ik denk: dat is hem. Zo blijf je creatief en op zoek. Maar dat vind ik dan ook wel weer leuk. Helaas is de voorbereidingstijd inmiddels gehalveerd. Vorig jaar had ik nog 57% van de uitvoerende tijd als voorbereidingstijd. Nu is dat 33%, dat is aanzienlijk minder.
De lessen Ik splits de groep meestal in tweeën want binnen de groep zijn er ook weer niveauverschillen. De ene helft van de cursisten gaat voor de pauze zelfstandig met de computer werken, elk op eigen niveau en op eigen tempo. De andere helft krijgt dan een groepsles. Na de pauze wisselen we. Ik heb twee lokalen naast elkaar dus ik kan soms ook nog even binnenhuppelen bij de cursisten achter de computer. Bij twee van mijn groepen heb ik bovendien een onderwijsassistent die helpt bij de computerles. De onderwijsassistenten zijn vrijwilligers. We hebben niet bij alle groepen onderwijsassistenten, het is niet direct schoolbeleid om met onderwijsassistenten te werken maar mijn voorganger op één van mijn groepen werkte met een vrijwilliger. Ik heb de groep én de vrijwilliger overgenomen en merkte dat het prettig werkte.
Certificaat De cursisten die zelfstandig werken, gebruiken op dit moment Oefenen.nl. Ze doen dan het onderdeel lezen en schrijven. Het is een programma dat goed bij hen past. Zeker het certificaat dat ze daarmee kunnen halen, dat scoort! Je merkt dat ze daar heel gevoelig voor zijn. Ze zijn er echt superblij mee. Daar kunnen ze zo van genieten, dat geeft echt een stukje eigenwaarde! Eigenlijk zouden al dit soort programma’s afgerond moeten kunnen worden met een certificaat , dat is voor deze mensen echt heel belangrijk. Het ROC reikt aan deze cursisten geen certificaten uit, alleen een bewijs van deelname aan het eind van het cursusjaar. In wezen is deze doelgroep nooit uitgeleerd. De stappen die je maakt zijn klein, de leerders beginnen meestal op een heel laag niveau en het leren gaat traag. We zijn vorig jaar
38
begonnen met het ontwikkelen van een portfolio. Hierin zouden de leerders aan kunnen geven wat ze precies wel willen leren en niet willen leren, en wat ze al kunnen. Maar dat is ook heel moeilijk met deze doelgroep. Dan vraag je bijvoorbeeld: Kun je een kaart schrijven? Dan zeggen ze ja. Maar als je dan gaat testen of ze het echt kunnen, dan zie je toch wel weer fouten. Ze kunnen zichzelf soms niet echt goed beoordelen. Dat betekent dat je ze één op één zou moeten begeleiden en dan kost het erg veel tijd. Dit jaar wil ik kijken of ik bepaalde zaken kan afronden met een toets, zodat zichtbaar wordt wat ze kunnen. Ik ben ook begonnen met de TOAtoetsen. Sommige cursisten kunnen inmiddels behoorlijk wat en dan wil ik graag kijken: zitten ze nog op A1 met bijvoorbeeld schrijven of hebben ze inmiddels misschien A2? De reguliere groepen De verschillen tussen de reguliere groepen en de wsw-groepen vind ik niet zo groot. Het niveau van de cursisten die ik hier op school heb is gemiddeld genomen niet erg hoog. En de cursisten die ik bij Felua heb, hebben niet allemaal een verstandelijke beperking, ze kunnen bijvoorbeeld ook een lichamelijke beperking hebben waardoor ze op de sociale werkplaats terecht zijn gekomen. Bovendien komen er hier op school ook mensen naar de cursus, die bij Felua werken of bij de groenvoorziening van de gemeente. Er zijn dus geen heel duidelijke verschillen. Mensen met een wat hoger lees- en schrijfniveau, richting 2F, bereiken wij hooguit incidenteel.
Humor Ik vind het heel belangrijk dat de groep gezellig is. Dat mensen met plezier naar school gaan omdat het leuk, gezellig en vertrouwd is. De groep moet een vertrouwde, goede sfeer hebben. Humor is daarbij heel belangrijk. Ik heb momenteel allemaal leuke, gezellige groepen met mensen die elkaar ook respecteren. Er wordt veel gelachen. Uitval Er is eigenlijk nauwelijks uitval in mijn groepen, de cursisten zijn heel trouw. Als ze niet kunnen komen dan moeten ze bellen of mailen. Ik heb daarvoor een aparte telefoon. Als ze via de centrale lijn van Aventus moeten bellen, dan verdwalen ze in deze grote instelling. Cursisten melden zich heel trouw af als ze er niet zijn, of ze laten bellen, bijvoorbeeld als ze moeten overwerken. Werving Vorig jaar hadden we in het kader van de week van de alfabetisering geen activiteiten gepland. Anders grepen we die week altijd aan voor wervingsactiviteiten, maar de gemeente had daar dit jaar geen geld voor. Ik wilde toch onder de aandacht brengen dat wij taalgroepen hebben. Omdat de week van de alfabetisering net voor de verkiezingen viel was het motto: Geef taal een stem. Nu had één van onze deelnemers bij de vorige verkiezingen een akkefietje meegemaakt. Hij had nogal veel tijd nodig gehad in het stemhokje en daardoor raakte een wachtende vrouw geïrriteerd en die zei: Dan had je op school maar beter je best moeten doen! Daarop werd mijn cursist heel boos. Die heeft toen zijn stembiljet doormidden gescheurd
en is weggelopen. Toen hij vervolgens thuis was dacht hij: Tja, dit werkt zo niet, ik moet toch teruggaan en mijn excuses aanbieden. Maar toen kon hij dus niet meer stemmen want zijn stembiljet was verscheurd. Ik heb dat verhaal aangegrepen als voorbeeld om dit kenbaar te maken. Ik heb daarom in de week van de alfabetisering een journalist uitgenodigd, die de cursist geïnterviewd heeft over het incident. Dat verhaal kwam in de krant en dat heeft uiteindelijk ook een nieuwe cursist opgeleverd, een mevrouw van 82 die wilde leren omgaan met digitale media. Ze heeft vorige week haar eerste e-mail verzonden aan haar schoondochter. Morgen gaan we kijken wat die heeft teruggemaild. Ik heb de laatste tijd ook wat meer contact met het jongerenloket van de gemeente, die cursisten doorverwijzen. Daarnaast weet MEE, een organisatie die mensen met een beperking ondersteunt, wat wij in huis hebben, en ook de sociale raadslieden weten dat. Verder meldt zich incidenteel een cursist aan via de landelijke bellijn. Ook via de cursisten die we al op les hebben melden zich af en toe nieuwe cursisten aan.’
Wet sociale werkvoorziening Mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking kunnen vaak moeilijk een baan vinden. De Rijksoverheid spreekt in dit verband van mensen met een arbeidshandicap. Via de Wet sociale werkvoorziening wil de Rijksoverheid ervoor zorgen dat deze mensen toch aan het werk komen en zich verder kunnen ontwikkelen. In Nederland werken ruim 100.000 mensen in de sociale werkvoorziening. Zij werken onder begeleiding van een coach bij een bedrijf of ze werken bij bedrijven voor sociale werkvoorziening, de zogenaamde sw-bedrijven. bron: Rijksoverheid
39