Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel Jan Lucassen
bron Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Nr. 62). Hasselt 1991
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/luca006gesc01_01/colofon.htm
© 2006 dbnl / Jan Lucassen
i.s.m.
1
Inleiding1 Al vanaf mijn vroegste jeugd heeft het beeld van de Babylonische spraakverwarring voor mij een zekere betekenis. Deels hardhandig werd ik met mijn neus gedrukt op de verschillen tussen de taal van thuis, de taal van het schoolplein en die van sommige vriendinnetjes en vriendjes. In de huiselijke geborgenheid leerde ik Limburgs, aangezien mijn ouders uit het naburige Helden afkomstig waren. Zo sprak ik al gauw de magische woorden ‘sokker’ en ‘ich auch’. Met dit Limburgs kon ik me bij een aantal families ook elders in het dorp redden, bij immigranten, net als wij. Zo gauw ik echter naar de bewaarschool moest, bleek dat de meerderheid van mijn Meijelse klasgenootjes een andere taal sprak, het Meijels. Zij moesten aan hun trekken zien te komen met behulp van ‘suukker’ en ‘ik ok’. De zuster van de bewaarschool tenslotte probeerde onze aspiraties in verhevener richting om te buigen dan ‘suiker’ en ‘ik ook’. Gelukkig was ik met behulp van een aantal buurkinderen met geheel of gedeeltelijk ‘Hollandse’ ouders al aan deze derde taal gewend geraakt. Mijn vader was schoolmeester en hij, maar ook mijn moeder, stonden er op dat wij als kinderen al deze talen -laat ik ze gemakshalve Limburgs, Meijels en Nederlands noemen - nauwkeurig uit elkaar hielden; het was dus ‘'nne sjoeene sjoon’, ‘'nne sjonne sjoen’ en ‘een mooie schoen’. Overigens hadden deze vroege exercities niet alleen nadelen: met het Limburgs kon je je naar het oosten toe tot een stuk in Duitsland en naar het zuiden toe tot en met Maastricht behelpen (tenminste als de Zuidlimburgers zich verwaardigden je als landsman te erkennen); met het Meijels in het oosten van Brabant, al moest je je dan wel wat aanpassen. Niet alleen tweede-generatie immigranten zoals mijn broers en zussen en ik werden zich al vroeg bewust van de aparte positie die het Meijels innam binnen Limburg -want tot die provincie behoort het sinds mensenheugenis in alle opzichten- en van de kleinere, maar toch wel wezenlijke verschillen met Brabantse dialekten, ook de autochtone Meijelsen wisten dat ze taalkundig op een eiland woonden. In verscheidene publikaties heeft Herman Crompvoets kunnen aantonen dat het Meijels dialect waarschijnlijk oorspronkelijk tot de Oostbrabantse dialecten gerekend moest worden, maar dat er zodanig sterke Limburgse invloeden in zijn aan te wijzen, dat het in de gestolde vorm waarin het sinds de laatste eeuwwisseling bekend is, als een typische mengvorm met een geheel eigen karakter kan worden gekenschetst2. Ik zal me hier bezighouden met de vraag welke historische achtergronden mogelijk van belang kunnen zijn voor de verklaring van de eigenaardige positie van het Meijelse dialekt. Waartoe hoorde Meijel sinds zijn ontstaan staatkundig en kerkrechtelijk? 1
2
Uitgewerkte tekst van een lezing, gehouden op het XVIIe congres van de (Nederlands-Belgische) Vereniging voor Limburgse dialect- en naamkunde, gehouden op 23 november 1991 in Meijel onder de titel ‘Op de grens van het Limburgs, Brabants en Nederrijns’. Ik dank op deze plaats wijlen mijn vader, Leo J. Lucassen, die mij de liefde tot de geschiedenis -en niet in het minst tot die van mijn geboorteplaats- bijbracht en die een belangrijk aandeel had in het verzamelen van de statistische gegevens voor deze studie; verder dank ik Henk Willems en Herman Crompvoets die deze tekst kritisch doornamen. Crompvoets 1980, maar meest recent in Crompvoets 1991 en Crompvoets/Van Schijndel 1991, 12-20, waarin minder het Brabantse karakter en vooral het mengvormig karakter van het Meijels wordt benadrukt.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
Waarop was het ekonomisch en kultureel georienteerd? Waar kwam zijn bevolking vandaan?
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
2
KAART 1 De verkeers-geografische ligging van Meijel van de dertiende tot de vroege negentiende eeuw
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
3
1. Een geografische plaatsbepaling. Meijel is met meer dan 35 m. boven NAP het hoogste punt van de Peel en ligt op een smalle, ongeveer 6 km. lange, min of meer zuid-noord georiënteerde zandrug in het midden van wat eens een uitgestrekt hoogveengebied was (zie Kaart 1). Tot voor honderd jaar vormde het als het ware een lange natuurlijke brug tussen Midden-Limburg en Oost-Brabant; een brug door een groot moeras dat zich zonder vergelijkbare doorgangen wel haast twintig kilometer naar het zuiden (tot Weert) en meer dan dertig kilometer naar het noorden uitstrekte. Overigens is het -en zeker in landbouwkundig opzicht is dit een belangrijke correctie, door Willems aangebrachtgoed te bedenken dat op deze zandrug weer aanzienlijke hoogteverschillen voorkwamen en dat het in feite eerder om een verzameling heuveltjes op een zandrug ging3. Aan de betekenis van deze zandrug -gemakshalve zal ik hem hierna steeds de ‘Meijelse zandrug’ noemen, zonder rekening te houden met administratieve grenzenals enige zowel 's zomers als 'swinters begaanbare verkeersverbinding door de Peel tussen Limburg en Brabant werd wel enigszins afbreuk gedaan door de slechte aansluitingen in noord en zuid (zie Kaart 2). In het noorden, achter het gehucht Heitrak, sluit de rug niet direkt aan bij de zandgronden van Liessel. Daar moest de reiziger ongeveer 3 km. door lagergelegen gronden gaan tot hij bij het vermoedelijk in 1507 gebouwde ‘Blokhuis’ onder Liessel kwam4. Eenzelfde obstakel ontmoette hij in het zuiden van de huidige gemeente Meijel. Tussen het zuidelijke uiteinde van de ‘Meijelse zandrug’ in de buurtschap De Donk en de zandgronden van Roggel die bij de buurtschap het Nieke begonnen, liggen -te beginnen bij de ‘(Roggelse) Dijk’ in het noorden- zeker 5 km. lang laaggelegen gronden. Laten we echter vasthouden aan het aardrijkskundige beeld van de ‘Meijelse zandrug’ als een, zij het niet al te best verankerde, maar toch belangrijke brug door de Peel, waaroverheen men, van noord naar zuid reizend, na de Neerkantse gehuchten aan zijn linkerhand de Sint-Willibrordusput, de tol, de Hof en de molen passeerde om via ‘de Straat’ -het bewoonde gedeelte met de veelal dwars op de weg staande boerderijen en herbergen en de kerk- de Donk te bereiken5. Rechtstreekse verbindingen met andere plaatsen dan Roggel in het zuiden en Liessel in het noorden waren ofwel in het natte jaargetijde slecht begaanbaar, zoals de wegen naar belangrijke plaatsen als Helden (en verder naar Venlo) en Nederweert (en verder naar Weert), of bestonden eenvoudigweg niet, zoals die naar Asten tot 1861, toen de provinciale macadamweg van Kessel via Meijel en Asten naar Heeze werd aangelegd6.
3 4 5 6
Willems 1991. Ouwerling 1933, 651 vv. Vgl. ook Willems 1983. Gielen/Lucassen 1971, Inleiding.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
4
KAART 2 De ‘Meijelse zandrug’ tot ca. 1800 Legenda: 1 = Heitrak (Neerkant, gemeente Deurne) 2 = St. Willibrordusput (gemeente Meijel) 3 = dorpskern Meijel + = Middeleeuwse parochiekerk
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
5
2. Bewoningsgeschiedenis Deze geografische plaatsbepaling is essentieel voor de interpretatie van de historische ontwikkeling van Meijel. Meijel is een relatief jonge gemeenschap. Zeker, er zijn enkele losse vondsten bekend uit de prehistorie en de Romeinse tijd en het ligt in de rede te veronderstellen dat deze zandrug al lang dienst heeft gedaan als verkeersverbinding7. Van permanente bewoning, laat staan van de vorming van een gemeenschap, zijn echter geen sporen te vinden vóór de veertiende eeuw. Ten opzichte van de meeste andere dorpen in Oost-Brabant en Midden-Limburg (voor zover vóór de negentiende eeuw ontstaan) is Meijel hiermee een van de hekkesluiters geweest. De bewoningsgeschiedenis van het aangrenzende Brabantse gebied kan men zien als een langzame zuidwaartse uitbreiding van het al in de achtste eeuw bestaande Bakel, vanwaaruit wellicht in de elfde eeuw Deurne zich verder ontwikkelde en in de veertiende eeuw vandaaruit op zijn beurt Liessel8. De bewoningsgeschiedenis aan de Limburgse kant ging in tegenovergestelde richting: vanaf de in de Romeinse tijd al sterk ontwikkelde Maasoevers -met name vanuit westelijk en noordwestelijk van Roermond gelegen plaatsen als Horn, Buggenum en Neer- werden in noordoostelijke richting de dorpen Heythuysen en Roggel gesticht9. In welke tijd moeten we nu het ontstaan van een gemeenschap juist daar tussenin, op de ‘Meijelse zandrug’, dateren; met enige overdrijving, wanneer ontstond de Meijelse missing link? De oudste sporen van bewoning gaan terug naar 1326 wanneer de naam Meijel voor het eerst in de bronnen voorkomt en naar de daarop volgende eeuw, toen vermoedelijk de eerste fundering van maaskeien voor een bakstenen kerk werd gelegd10. Deze veertiende-eeuwse ontwikkelingen zouden het resultaat kunnen zijn geweest van een geleidelijk proces van bevolkingsaanwas dat vanaf de dertiende eeuw zijn oorsprong vond of in ieder geval werd gestimuleerd. Toen kwam namelijk het handelsverkeer op gang tussen twee, beide rond 1200 gestichte steden, het Gelderse Roermond en het Brabantse Den Bosch. Zo geven beide steden elkaar op 25 maart 1277 vrijdom van invoerrechten. J. Linssen stelt dat we hier in de eerste plaats moeten denken aan de weg door de Peel over Meijel11. In feite zou het hier gaan om een deel van een langere landweg: die van het Gelder steunende Keulen naar het noorden. Deze weg zou een eeuw ouder zijn dan de weg van Keulen over Roermond naar Antwerpen, waaraan Weert zijn opkomst te danken heeft. Linssen vermoedt dat de bewuste weg van Roermond via het veer bij Ool naar Horn heeft gelopen en vandaar ofwel via Haelen, ofwel via Heythuysen naar Roggel, vervolgens naar Meijel en zo verder via Deurne, Bakel en Gemert naar Den Bosch. Harde bewijzen voor deze stelling dateren eerst uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Op 26 februari 1637 verklaarden de schepenen van Asten dat Meijel ‘eene cleyne 7
8 9
10 11
Crompvoets/Weekers 1983; buiten de Romeinse helm en munten die aan het begin van deze eeuw ten oosten van de ‘Meijelse zandrug’ werden gevonden, zijn er uit Meijel en Neerkant weinig goed gedocumenteerde vondsten uit de Romeinse tijd of uit de vroege Middeleeuwen bekend, zie ook Bruckers 1990. Ouwerling 1933; Engels 1976. Voor de eerste vermelding van Bakel, Vlierden en Deurne in 721 zie Engels 1976, 3 (naar Ouwerling 1933,29) Voor de datering van de Limburgse kerken in de twaalfde eeuw verwijst Pouls 1986 naar Munsters 1967, 417 vv. Willems 1983, 19; Pouls 1986; Willems 1992. Het volgende naar Linssen 1976.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
gemeynte is geheel tussen het moeras ofte Peel gelegen, alwaer is doergaende eene heerbaen van den Bossche op Venlo, Ruremundt ende Ceulen
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
6 naer 't landt van Geullyck’ en Tranchot duidt de weg van Meijel over de Moosdijk naar Liessel aan als de ‘Grosse Strasse von Herzogenbusch nach Ruremonde’12. Een gedeelte daarvan onder Neerkant heet nog steeds de ‘Keulse Baan’13. Met name in het najaar gingen karren met vooral Rijnwijn van Keulen via Roermond over de Meijelse zandrug naar het noorden. Ook werd in die richting laken vervoerd en karren met zout en vis namen de omgekeerde route. De reden waarom deze en andere landwegen functioneerden als alternatief voor de scheepvaart over rivieren als Maas en Rijn moet naast natuurlijke hindernissen als hoogwater, ijsgang e.d. toch in de eerste plaats gezocht worden in de grote overlast die de talloze tollen op deze rivieren aan de handel bezorgden. Aangezien de snelheid van dit soort vervoer op ongeveer 5 km. per uur gesteld kan worden, is het niet geheel onlogisch te veronderstellen dat menig voerman een uur of vier nadat hij de Maas was overgestoken in Meijel een rustpauze nam en hetzelfde zou kunnen gelden voor de voerman die, uit tegengestelde richting, vier uur eerder Bakel achter zich had gelaten. Veel later nog, in 1720, wordt in Meijel de herberg ‘De Keulse Kar’ genoemd, gezien de gemeenterekeningen van het eind van die eeuw de belangrijkste Meijelse herberg. Het was een prominent gebouw, dat ook daarom door landmeters in de achttiende eeuw gebruikt werd als richtpunt14. Ook foto's van het laatste gebouw met deze funktie dat in 1944 afbrandde laten een voor Meijelse begrippen forse boerderij zien15. Wellicht een laatste argument voor het belang van deze doorgaande handelsroute voor Meijel zou men kunnen zien in de keuze van St. Nicolaas als patroonheilige van de Meijelse kerk, immers de patroon van de handel en de scheepvaart. We komen deze heilige immers op meerdere plaatsen langs of in verband met deze handelsroute tegen: als patroon van het klooster Keizersbosch (vormde de weg van Roermond via de tol bij Hanssum en vervolgens over Keizersbosch en Roggel ook nog een alternatief voor de Keulse en Bossche karren?16) en Heythuysen en als een van de heiligen die in de kerken van o.a. Roggel, Liessel en Deurne werden vereerd17. 12 13
14 15
16 17
Linssen 1976, 86. Engels 1989, 3. Overigens is het interessant dat de Heitrak voor het eerst in 1430 wordt genoemd als ‘de groeten Heytraeck’, d.w.z. als de grote baan door de Heide, kennelijk als een onderdeel van de hier behandelde grote weg van Den Bosch naar Roermond en Keulen, zie Engels 1989, 5 naar Ouwerling 1933, 678). Willems 1983, m.n. 30. Gielen/Lucassen 1971, 5 en 25; uit het correctie-exemplaar van L.J. Lucassen maak ik op dat tot aan de verwoesting in 1944 de familie Schoren uit Neer in de Keulse Kar woonde, daarvóór de dochter van Van der Vondervoort, gehuwd met Sjang Sijben uit Roggel en daarvóór weer Van der Vondervoort zelf. Minstens vanaf 1590 werd de Keulse Kar door landmeters als meetpunt gebruikt, vgl. Willems 1992. Voor de maar liefst vier andere (grote) oude Meijelse herbergen, overigens alle geconcentreerd tussen de kerk en de oude pastorie aan het begin van de Kalisstraat, zie Idem en Lucassen 1982: ‘De Zwaan’, ten noorden van de kerk, die al in de achttiende eeuw genoemd wordt, o.a. op de kaart van Smabers in 1785 als ‘auberge le cigne’, later Hotel Meulemans, nu Oranje Hotel; daartegenover de in 1752 gebouwde herberg van de schout van Meijel, Bartel van der Steen, tot 1865 ook gemeentehuis en vanaf 1917 uitgebaat door M. Joosten; ten noorden van het vorige pand, Hotel Th. Joordens, later P. Ketels; (zeer verwarrend) eveneens ‘De Zwaan’, twee huizen ten zuiden van De Keulse Kar, sinds 1914 Hotel Pluijm. Vgl. Linssen 1976, 91. Vgl. ook Munsters 1967, 462, 477.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
Nu rijst de vraag, vanwaar de eerste bewoners van Meijel afkomstig waren: werd de ‘Meijelse zandrug’ vanuit het zuiden of vanuit het noorden gekoloniseerd? Recent onderzoek van Willems heeft aannemelijk gemaakt dat we waarschijnlijk te maken hebben met
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
7 een kolonisatie vanuit het noorden, dus vanuit het juist eerder ontstane Brabantse Liessel en vanuit verderop gelegen plaatsen als Asten en Deurne. De oudste toponiemen zijn juist uit het noorden van Meijel bekend en de oudst bekende inwoners van Meijel uit de tweede helft van de veertiende eeuw kwamen kennelijk uit het Brabantse18. Mocht mijn veronderstelling juist zijn dat het dorp Meijel zijn ontstaan te danken heeft aan zuidwaartse kolonisatie langs de handelsroute van Keulen over Roermond naar Den Bosch die in de dertiende eeuw opkwam, dan betekent dit nog niet dat we het in de eerste plaats als een bloeiende handelsnederzetting zouden moeten zien19. Afgezien van enkele herbergen en een handvol ambachtslieden was Meijel, net als alle andere dorpen in de wijde omtrek eeuwenlang vooral een boerendorp, of liever: een boerendorpje, want zo groot was het areaal kultuurgrond niet. Wanneer we deze oppervlakte, voor de ontginningen vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw grofweg schatten op 500 ha voor de totale ‘Meijelse zandrug’, dan is het duidelijk dat er toen voor niet meer dan 120 boerderijen met ieder gemiddeld 4 ha plaats was20. Het dorp Meijel telde dan ook weinig inwoners: verspreide opgaven tijdens het ancien regime suggereren slechts enkele honderden inwoners en pas op het eind van de achttiende eeuw komt men boven de 500 om in het midden van de negentiende eeuw de duizend en rond 1900 haast de 1.700 te bereiken21. Ook uit het feit dat Meijel, in tegenstelling tot omringende plaatsen, in de vijftiende eeuw door de Luikse bisschop als een ‘halve kerk’ gold en dus slechts tot het opbrengen van een relatief geringe kerkelijke belastingen in staat werd geacht, wijst op een gemeenschap van slechts zeer bescheiden omvang en mogelijkheden22. De inwoners van dit kleine dorp waren ekonomisch vooral op het marktcentrum Roermond gericht. Pas in deze eeuw werden Venlo en nog later Eindhoven belangrijker.
3. Bestuurlijke geschiedenis Na deze geografische en ekonomisch-historische plaatsbepaling van Meijel als een plaats, ontstaan aan een belangrijke doorgaande weg tussen het Limburgse en het Brabantse, dienen we - in het kader van onze vraagstelling naar het bijzondere karakter van het Meijelse dialekt- de vraag te stellen naar de richting waarin het dorp 18 19
20
21 22
Willems 1992. Ik veronderstel dat het doorgaande lange-afstands-verkeer definitief uit Meijel verdwenen is vanaf de jaren '40 van de vorige eeuw toen de rivierscheepvaart en vooral de spoorwegen veel betere alternatieven gingen bieden voor het vrachtverkeer. Statistisch dient overigens het begin van een onderzoek naar dit wegverkeer over Meijel nog gemaakt te worden. Daarbij zouden in ieder geval bronnen als het archief van de Rekenkamer in het R.A. Brussel in de beschouwing betrokken moeten worden (Bijv. no. 24156: Compte par F.A. Biquets, commis a la recette des droits d'entrée et de sortie levés au bureau de Meijel, 1 maart - 1 juli 1688). Willems 1986, 57 en Willems 1992, passim; vgl. ook Poeli 1851, 289. Het demografisch-historisch onderzoek van Meijel en omgeving staat nog in de kinderschoenen. Voor een gelijksoortig dorp voor de veertiende tot de zestiende eeuw -Sevenum- zie cen mooi begin in Van Schaik 1987, 227-231, 281, 292. Lucassen 1982,4 (inwoneraantallem Meijel) en Engels 1976, 41, 44, 212 (inwoneraantallen Neerkant). Munsters 1967, 464.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
georiënteerd was: richtten de bewoners zich vooral naar het zuiden, naar het Limburgse, of naar het noorden, naar het Brabantse? Laten we allereerst de bestuurlijke geschiedenis onder de loupe nemen.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
8
KAART 3 Kerkelijke indeling vóór 1559 Legenda: de dikke punt ten noordoosten van meijel is het ‘drielandenpunt’ D.W. = Dekenaat Weert (Bisdom Roermond) D.K. = Dekenaat Kessel (Bisdom Roermond)
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
9 Merkwaardigerwijs vormt de zandrug waarop Meijel ligt, in geen enkel opzicht een administratieve eenheid. Dit eiland in de Peel wordt namelijk van oudsher middendoor gedeeld door een duidelijke grens, zowel kerkelijk- als burgerlijk-administratief, een grens die bovendien tot op de dag van vandaag bestaat. Het noordelijk deel van de zandrug (de huidige parochie Neerkant in de gemeente Deurne) behoort heden ten dage tot de provincie Brabant en het zuidelijke gedeelte (de huidige gemeente en parochie Meijel) tot de provincie Limburg (zie Kaart 2). Deze latere grens door de Peel tussen Noord-Brabant en Limburg vinden we voor het eerst al in de negende eeuw als afscheiding binnen het Luikse aartsdiakenaat Kempenland tussen het landdekenaat Woensel in het westen en Maaseik en Kuik in het oosten (zie Kaart 3). Het ‘drielandenpunt’ werd gevormd door het oude grenspunt tussen de gemeentes Deurne (bij het landdekenaat Woensel), Meijel (bij het landdekenaat Maaseik) en Helden (bij het landdekenaat Kuik). Deze grenzen werden vanaf 1559 in andere vorm bestendigd als die tussen resp. het bisdom Den Bosch en het bisdom Roermond en binnen dat laatste tussen de dekenaten Weert en Kessel23. In de praktijk kerkten echter nagenoeg alle bewoners van de zandrug in Meijel. Voor de inwoners van het noordelijk gedeelte was de afstand naar de parochiekerk van Deurne immers nagenoeg onoverkomelijk: volgens een opgave uit 1876 betekende dit voor de 110 inwoners van de Heitrak 11 en voor de 330 van Neerkant zelfs 15 km. lopen. Maar ook de gang naar de sinds ca. 1350 al bestaande en onder de parochie Deurne vallende kapel van Liessel nam voor de meeste bewoners van de zandrug ten noorden van de Sint Willibrordusput veel meer tijd dan die naar Meijel24. Slechts de ca. honderd inwoners van het noordelijkste puntje, de Heitrak vervulden hun kerkelijke plichten in Liessel, zeker toen de kerkelijke mogelijkheden daar in 1714 en nog eens aan het begin van de vorige eeuw werden uitgebreid en toen het in 1851 als zelfstandige parochie van Deurne werd afgescheiden. Ook bezochten de kinderen van de Heitrak de Liesselse school. Het is overigens van belang in dit verband op te merken dat het dialekt van de Heitrak tot in deze eeuw dan ook ‘Liessels’ was en niet, zoals op de rest van de Neerkant, Meijels25. De inwoners van de Moosdijk -dus de overige inwoners van wat later de Neerkant werdhadden in ieder geval vanaf 27 maart 1627 verlof om in Meijel naar de kerk te gaan en hun kinderen bezochten de Meijelse school26. Dit duurde zo tot de oprichting van een eigen school op de Neerkant in 1887 (overigens waren de kinderen voor de catechismusles toen nog steeds op Meijel aangewezen) en van een eigen parochie in 1890. Tot voor honderd jaar gingen dus nagenoeg alle bewoners van de zandrug, ongeacht de kerkelijke en politieke grenzen, naar een en dezelfde kerk, die van de Heilige Nicolaas in Meijel en volgden
23 24 25
26
Voor het volgende, zie Munsters 1967, m.n. 444 vv. Voor het volgende zie Engels 1976, 3 vv. en Engels 1989; Liessel kende in 1331 ook al een eigen schuttersgilde. Engels 1989; Met de kerkgang van de bewoners van de Heitrak naar Neerkant sinds 1890 en met het schoolbezoek aan dezelfde plaats sinds 1887 verdween het Liessels karakter van de Heitrakdijk in ca. drie generaties -tussen 1900 en 1970- geheel en werd ook de taal van deze buurtschap ‘verneerkantst’, m.a.w. ‘vermeijelst’, zie Engels 1976, 41. Ouwerling 1933, 690-691; Voor de verschillende onderdelen van wat later het dorp Neerkant (deze naam komt voor het eerst in 1731 voor) werd genoemd, zie Engels 1989, 10 vv. Voor het Brabantse schoolbezoek in Meijel, zie ook Poell 1851, 289.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
de kinderen catechismusles bij de Meijelse geestelijkheid. Ook de Meijelse kermis wist alle bewoners van de Neerkant aan zich te binden27.
27
Dit leid ik af uit een mededeling uit 1842, dat zelfs de inwoners van de Heitrak ‘willen niets te doen hebben met de kermis te Liessel, maar houden kermis met Meijel’, zie Engels 1976, 208-209.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
10
KAART 4 Staatkundige indeling in de achttiende eeuw
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
11 De ‘Meijelse zandrug’ stond dus vanouds in kerkelijk opzicht exclusief onder zuidelijke, Limburgse, invloed. Daar kwamen de geestelijken, de visitaties en de directieven vandaan. Zodoende kon de pastoor van Liessel in 1885 de bewoners van de Neerkant in 1885 als volgt karakteriseren: ‘huurboertjes en hutmannen [...] meestal van Limburgschen aard waarop in genen deele kan vertrouwd worden’!28 We mogen vrezen dat het met de Meijelse broeders en zusters aan de andere kant van de grens nog slechter gesteld was. Maar niet alleen de orthodoxie, ook de heterodoxe invloeden kwamen uit het zuiden29. De reformatie die in het Land van Weert enkele decennia behoorlijk succesvol was, onder meer bevorderd door verschillende Weerter pastoors, drong in de jaren 1560/70 ook in Meijel door, geholpen door de toenmalige heer Godhard van Mylendonck30. Toen de kaarten eenmaal geschud waren en de Zuidelijke Nederlanden, waaronder het bisdom Roermond met Meijel, in het contrareformatorische kamp, Staats Brabant daarentegen onder protestantse invloed kwamen, stimuleerden fanatieke protestantiseringspogingen in het Deurnese en met name in Liessel in de jaren na de Vrede van Munster nog eens extra de kerkgang naar Meijel31. Wat gold voor de kerkelijke grenzen, gaat evenzeer op voor de politieke grenzen: Meijel lag met zijn rug naar Brabant (zie Kaart 4). De indeling in landdekenaten zou samenvallen met die van de frankische gouwen, waarbij Meijel dus in het noordwesten van de Opper-Maasgouw gesitueerd moet worden32. Het drielandenpunt bleef een duizend jaar zijn geldigheid behouden, zij het in veel verschillende vormen. Schetsen we de situatie in de veertiende eeuw, dus vanaf de tijd dat we zeker weten dat de Meijelse gemeenschap bestond. Westelijk van dit drielandenpunt (dus ook in Deurne) hadden de Brabantse hertogen hun macht geconsolideerd. Noordoostelijk (dus ook in Helden) deden de Gelderse graven en later hertogen hetzelfde door de vorming van het Overkwartier van Roermond. Zuidoostelijk, waar Meijel ontstond, was het territoriaal gezag aanzienlijk verbrokkelder: Thornse, Hornse, Gelderse, Luikse gebieden en daarnaast nog vrije heerlijkheden lagen als het ware schilderachtig door elkaar. Een van die vrije heerlijkheden was Meijel. Vermoedelijk vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw behoorde het toe aan de heren van Goor, een kasteel in de nabijheid van het dorp Neer, hemelsbreed 13 km. ten zuidoosten van Meijel33. Kennelijk waren deze heren er in geslaagd het nieuw gekoloniseerde gebied aan hun gezag te onderwerpen. Geschiedde de kolonisatie dus waarschijnlijk vanuit het noorden, de uitbreiding van het wereldlijk gezag geschiedde vanuit het zuiden, wellicht conform de al eeuwen bestaande deling van de geestelijke macht binnen het bisdom Luik. 28 29 30
31 32 33
Engels 1976, 43 Van Beuningen 1966, 357 vv.; Venner 1982. Venner 1982; Willems 1983, 20-21; Dezelfde Godard van Myllendonck voerde ook in een van zijn andere heerlijkheden, Hoerstgen bij Rheinberg, de reformatie in, zie Nettesheim 1881, 260 Ouwerling 1933. Munsters 1967, 451; Ganshof / Berings 1981, 249-251, m.n. 251. Nog niet gelezen: H. Stoepker: 1977. Willems 1983.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
De heren van Goor en hun opvolgers (van de zestiende tot de achttiende eeuw de graven en gravinnen van Millendonck en ten slotte nog enkele decennia de prinsen van Croy-Solre) kwamen uiteraard zelden of nooit in Meijel, maar oefenden er wel door middel van hun schout en hun ontvanger-rentmeester de souvereine macht uit: zij hieven belastingen,
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
12 verplichtten de inwoners op hun banmolen te malen, hadden als enigen het jachtrecht, stelden als hoogste gezagsdrager de schout (meestal iemand van buiten het dorp) en (uit de geërfden) de schepenen aan, lieten recht spreken waarvan men alleen bij diezelfde heer in beroep kon gaan en benoemden ook de geestelijkheid34. Dit duurde zo voort tot aan de verovering door de Fransen, toen in 1794 de laatste heer van Meijel naar Duitsland moest vluchten. Langzamerhand moesten de heren van Meijel echter anderen boven zich erkennen. Bij de Bourgondische unificatie met de verovering van Gelre speelde het ons zo vertrouwde drielandenpunt weer een rol: bij de grote tweedeling in 1548 tussen enerzijds de Bourgondische Kreits en de Westfaalse Kreits vielen Brabant zowel als Opper-Gelder binnen de eerste en het graafschap Horn, het Land van Weert, maar ook de heerlijkheid Meijel binnen de tweede35. Korte tijd later begon een nieuwe expansie-periode van Gelder, nu vanuit Brussel waar de nieuwe landsheer zetelde met de confiscatie van het Land van Weert, zodat Meijel aan twee kanten door Gelders gebied werd ingeklemd. Volgens de recente studie van Berkvens kwam de vrije heerlijkheid vanaf het begin van de zeventiende eeuw incidenteel, en vanaf het laatste kwart steeds meer onder de invloed van Spaans Gelre36. Bij het uiteenvallen van het Opperkwartier in 1715 voegden de heren van Meijel zich de facto onder het Oostenrijkse Opperkwartier met als hoofdstad Roermond37. Het drielandenpunt fungeerde nu als verdelingspunt tussen Brabant, Pruisisch Opper-Gelder (waarin o.a. het Meijelse buurdorp Helden) en Oostenrijks Opper-Gelder met daarin dus Meijel. Het dorp deelde daarmee in alle opzichten het wel en wee van de Zuidelijke Nederlanden gedurende de komende één en een kwart eeuw: het bewind van Maria Theresia en Josef II, de Brabantse Revolutie, de periode van het Departement van de Nedermaas (en daarbinnen van het Arrondissement Roermond), van de verenigde provincie Limburg -inclusief de Belgische Opstand tot 183938. Vanaf het begin van de negentiende eeuw hield het ‘drielandenpunt’ in het uiterste noorden van Meijel stukje bij beetje op uit staatsgrenzen te bestaan en vanaf 1840 bleef slechts de huidige grens tussen de provincies Noord-Brabant en Limburg, respectievelijk tussen het bisdom Den Bosch en het Bisdom Roermond over alsmede binnen Limburg de gemeentegrens tussen Meijel en Helden39. Het mag duidelijk zijn: de wereldlijke oriëntatie van Meijel is steeds geheel en al op het zuiden geweest. De heren woonden daar, de schouten kwamen daar vandaan en het hoogste gezag kwam uiteindelijk, meestal via Roermond en later via Maastricht uit Brussel, Parijs of kort zelfs uit Frankfurt. Den Haag kwam pas, maar steeds via Maastricht, anderhalve eeuw geleden definitief in het vizier.
4. De Meijelsen 34 35 36 37 38
39
Willems 1983; Habets 1891, 235-244. Van de Boel ea. 1990, m.n. 13 (naar Janssen de Limpens 1965, xxxv en Nève 1972, 440-441) Berkvens 1990, 115-116 (‘dat Meijel plm. 1670 zozeer aan onafhankelijkheid heeft ingeboet, dat men van incorporatie in Spaans Gelre zou mogen spreken’), 125, 464-466 Nève 1972, 440-2. In dit verband kan niet uitgebreider op de staatkundige geschiedenis sinds 1715 worden ingegaan. Voor geïnteresseerden zij verwezen naar algemene werken over de geschiedenis van Limburg. Deze grens onderging overigens in 1876 nog een ingrijpende wijziging.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
Wat betekenden deze bestuurlijke indelingen voor de staatkundige loyaliteiten van de Meijelsen? Aanvankelijk, met name in de tijd dat het dorp nog een eigen heerlijkheid vormde en het slechts zeer geleidelijk enig staatkundig verband met enkele naburige dorpen
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
13 ten zuiden en ten oosten kreeg, krijgen we uit de bronnen de indruk dat de kontakten met de buitenwereld slechts bestaan uit grenskonflikten, met name inzake het illegaal turf steken, plaggen weghalen, schapen weiden etc. door inwoners van Nederweert, Heythuysen, Roggel en Helden. Dit soort invallen van bewoners van buurdorpen is tot 1822 bekend40. Ten aanzien van grotere staatkundige verbanden lijken de inwoners slechts de passieve slachtoffers van doortrekkende legerbendes, zoals van de Geldersen die tussen 1510 en 1528, o.a. onder leiding van Maarten van Rossum via Meijel Brabant binnenvielen en waartegen in Liessel het Blokhuis werd gebouwd41. Pas vanaf het einde van de achttiende eeuw, wanneer nationale staten zich meer direkt met hun onderdanen gaan bemoeien, komt hierin soms enige verandering. Dan kunnen we iets meer over de staatkundige voor- en afkeuren van de Meijelsen te weten komen, al is het ook dan moeilijk om de rol van de plaatselijke leiders, vooral die van de pastoor, te onderscheiden van die van de gewone bevolking42. Al ontbreken voorlopig systematische studies over de sympathieën van de Meijelsen, het is waarschijnlijk dat ze eerder in zuidelijke dan in noordelijke richting gingen. Op die ene enthousiaste orangist in 1839 na zijn in ieder geval geen blijken van noordelijke sympathieën te bespeuren. Wel dient in dit verband nog een nieuw verschijnsel gesignaleerd te worden dat vanaf het einde van de vorige eeuw opkomt: een uitgebreid verenigingsleven dat, voor zover niet louter plaatselijk, steeds in Limburgs verband beoefend werd. Denken we alleen al aan de initiatieven van de -overigens in Weert geboren en getogenMeijelse burgemeester en grootgrondbezitter Jan Truijen. Deze ‘boerenkoning’ richte vanuit Meijel in 1893 de Zuid-Nederlandse Zuivelbond, in 1896 de Limburgsche Land- en Tuinbouwbond en in 1898 de Centrale Boerenleenbank op, organisaties met uiteraard vroege plaatselijke afdelingen in Meijel43. Later ontstond een imkervereniging met leden uit verschillende Limburgse dorpen en met Meijel als zetel. De opkomende sportverenigingen, zoals de uit 1921 daterende voetbalclub, speelden in de Limburgse competitie, de schutterijen namen deel aan en een van hen won zelfs een keer ‘den Oudlimburger’ en om deze rij voorbeelden te besluiten: de Meijelsen gingen op retraite bij de Jezuïten in het Venlose ‘Manresa’. Is het dus moeilijk om voor honderd jaar vergaande uitspraken te doen over de mentaliteit en de houding van de Meijelsen ten opzichte van de buitenwereld, misschien kunnen we het probleem benaderen door voor de laatste eeuwen de herkomst van de Meijelsen na te gaan: was Meijel in demografisch opzicht een gesloten gemeenschap? Kwamen zijn inwoners ook buiten het dorp of bestond hun 40
41 42
43
Willems 1986; Lucassen / Willems 1986, 36 vv; Willems 1992. Met Brabantse plaatsen waren er beduidend minder konflikten. Deze lagen dichter bij de Peel en beschikten ook zelf over voldoende turfvelden en woeste gronden. Ouwerling 1933. In dit bestek kan helaas niet worden ingegaan op de konflikten van de Meijelsen met hun pastoor Frische en van deze weer met de Oostenrijkse en later Franse autoriteiten, op de houding van de bevolking tijdens Brabantse Opstand en Boerenkrijg, de Franse bezetting en het einde daarvan in 1814, de Belgische Opstand van 1830 en het einde daarvan in 1839 en ten slotte de beweging van 1848. Voor 1839 vgl. Engels 1976, 186-194. Voor Meijelse verenigingen zie Gielen/Lucassen 1971, 19; Lucassen 1974 en Pouls 1989; Meijel had in 1890 al een eigen boerenbond met 190 leden, zie Willems 1992.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
kontakt met de buitenwereld uit het nagapen van Keulse karren en een incidentele vechtpartij met inwoners van naburige dorpen? In ekonomisch opzicht bestond er wel degelijk een levendig kontakt met de buitenwereld. Voor de achttiende en negentiende eeuw zijn verschillende vormen van trekarbeid bekend,
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
14 aansluitend aan die welke gebruikelijk waren in het Land van Weert, zoals het bleken in de omgeving van Haarlem en de zgn. ‘teutenhandel’ Iets later ook bij de kanalengraverij en het aan snee brengen van Helenaveen vonden veel Meijelsen geregeld werk buitendorps. Op het eind van de vorige eeuw en aan het begin van deze eeuw kwam daar nog het werk in Duitsland bij en nog weer later de pendel naar de Limburgse mijnen. Zo dichtgeplakt met kranten als soms wel eens wordt voorgesteld was het dorp dus beslist niet44. De ten dienste van het genealogisch onderzoek door Peeters uit Helden gemaakte zgn. ‘gezinsklappers’ van Helden, Meijel en andere naburige plaatsen laten trouwens ook een uitgebreide permanente stroom van verhuizingen tussen de verschillende dorpen zien45. In verband met de in Meijel gesproken taal is het interessant een bepaald aspect van deze migraties -de immigratie in Meijel- nader te beschouwen. Dat we in Meijel inderdaad een zekere mate van immigratie mogen verwachten, hangt ook samen met de voortdurende ontginningen die er plaats vonden, van gemiddeld 2 ha. per jaar tussen 1690 en 1844 via 7,2 ha. tussen 1844 en 1910 tot 17,5 ha. tussen 1910 en 196046. Over de geografische herkomst van de Meijelsen kunnen we pas vanaf de achttiende eeuw op een iets systematischer wijze uitspraken proberen te doen. Vanaf 1707 zijn de parochiële huwelijksregisters bewaard, waarin bij de huwelijkskandidaten de herkomstplaats buiten Meijel is aangegeven. Voor de hele achttiende eeuw blijkt 7,5% van de bruiden en bruidegoms uit het Limburgse en 4,6% uit het Brabantse afkomstig te zijn (zie Bijlage 1). Deze lage percentages, met name voor Brabant, worden bevestigd door de volkstelling van 1796. In de negentiende eeuw gaan deze percentages stijgen en wel steeds harder naar het einde toe, zodat bij de volkstelling van 1909 nog maar 2/3 van de Meijelse bevolking autochtoon blijkt te zijn en niet minder dan een kwart is elders in Limburg geboren. De zuidelijke nabuurgemeenten Roggel, Heythuysen en Nederweert winnen daarbij met vlag en wimpel en Helden blijft duidelijk wat achter. Deze tendens van ‘verlimburgsing’ van Meijel, zoals af te leiden uit de volkstellingen, wordt bevestigd door de herkomststatistiek van bruiden en bruidegoms. Deze forse immigratie heeft waarschijnlijk vooral samengehangen met de ontginning van de overvloedig aanwezige woeste gronden.
5. Dialectologie en geschiedenis: een voorlopige konklusie Keren wij terug naar het uitgangspunt van dit betoog: de ‘Meijelse zandrug’ als een soort januskop in de Peel: een Limburgse plaats waar een dialect gesproken wordt met sterk Noord-Brabantse kenmerken, verkeersgeografisch zowel op Noord-Brabant in het noorden als op Limburg in het zuiden gericht, maar van oudsher bestuurlijk, kerkelijk, ekonomisch en cultureel ontegenzeggelijk bijna uitsluitend op het zuiden gefixeerd, en tenslotte, vanaf de negentiende eeuw ook in toenemende mate open voor Limburgse immigratie. De ‘Meijelse zandrug’ lijkt een mooi voorbeeld te vormen voor de dynamische opvattingen aangaande de aard van dialecten. Evenals de ‘algemeen beschaafde’ landstalen is het dialect konstant aan verandering onderhevig. Voor de Limburgse 44 45 46
Vgl. Lucassen / Lucassen 1983, Lucassen 1984 en Bruckers 1985. Zie o.m. Peeters 1979. Willems 1992.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
dialecten kan dit fraai worden aangetoond aan de hand van de uitbreiding van de Keulse invloeden47. De invloed van de taal van Keulen kan men zich voorstellen als een stelsel van concentrische cirkels ten westen en noorden van deze stad, waarbinnen naar de buitenkant toe de Keulse of ‘Duitse’
47
Algemeen over de evolutie van Limburgse dialecten: Goossens 1965 en 1989; Notten 1974, m.n. 43-45; Crompvoets 1988.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
15 invloeden steeds zwakker worden. Deze expansiebeweging kwam waarschijnlijk in de veertiende eeuw tot staan, waarbij in concreto in de streek die we hier bespreken het gebruik van ‘ich’ en ‘auch’ (door dialectologen de Uerdinger lijn’ genaamd) wel tot Roggel en Helden kan doordringen, maar net niet tot Meijel48, daarentegen de ‘sjon sjoen’ (een aspect van wat door dialectologen de ‘Panningen zijlijn’ wordt genoemd) weer wel tot de ‘Meijelse zandrug’, maar niet tot Liessel en verder Brabant in. Het is overigens de vraag of deze noordwestelijke uitbreiding van de ‘Panninger zijlijn’ over de Meijelse zandrug gedateerd moet worden ten tijde van de oorspronkelijke Keulse expansie -dus ten tijde van de vroegste geschiedenis van Meijel als dorpsgemeenschap- of dat deze als een soort secundaire verlimburgsing dient te worden opgevat. In dit laatste geval kan gedacht worden aan ofwel de konstante kerkelijk- en burgerlijk-bestuurlijke invloed vanuit het zuiden, ofwel aan recentere ontwikkelingen, zoals de sterke Limburgse immigratie vanaf de negentiende eeuw en -iets later- de incorporatie van Meijel in het Limburgse verenigingswezen49. Een duidelijk tweede -en dit keer wel goed te dateren- voorbeeld van verlimburgsing biedt de ‘vermeijelsing’ van de Neerkantse buurtschap Heitrak die nog in onze eeuw plaats vond onder invloed van een veranderende school- en parochiekeuze. De Meijelse zandrug biedt dus in drie opzichten interessante mogelijkheden om historische en dialectologische ontwikkelingen met elkaar te verbinden: verkeersgeografische, institutionele en demografische.
48
49
Overigens zou men aan het feit dat de ‘Keulse expansie’ in de vorm van de ‘Uerdinger lijn’ grofweg in dezelde tijd tot staan kwam als Meijel waarschijnlijk vanuit het noorden gekoloniseerd werd, verschillende scenario's kunnen ontlenen: ofwel Meijel bestond al als dorpsgemeenschap, maar de Keulse expansie was te zwak om zo ver door te dringen, evenals dit ten noorden van Helden het geval was (de natuurlijke geïsoleerde ligging van Meijel zou daarbij dan een belangrijke rol hebben kunnen spelen), ofwel Meijel werd pas daadwerkelijk gekoloniseerd vanuit het noorden toen de Keulse expansie in Roggel al lang en breed tot staan was gekomen. Bij gebrek aan bronnen zal het wel nooit mogelijk zijn hierover een uitspraak te doen. Verschillende schrijvers (o.a. Notten 1974, 41: ‘deze grens schijnt de afgelopen vijftig jaar naar het noorden te zijn verschoven en Meyel bereikt te hebben’) denken inderdaad aan een recent verschijnsel; anderen, zoals H. Crompvoets menen dat dit op een foutieve waarneming van dialectologen uit het begin van deze eeuw berust en pleiten dus impliciet voor een vroegere datering. De oudste gegevens van vóór de Tweede Wereldoorlog hebben altijd sjen nooit sch- of sk-. Het moet toen al een behoorlijke tijd zo geweest zijn (vriendelijke mededeling H. Crompvoets).
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
16
Bijlage 1 Immigratie in Meijel, 1707-1909 Huwelijken 1707-1799: bruiden of bruidegoms idem idem idem Totaal
uit Meijel overig Limburg Brabant onbekend
691 60 37 13 801
86,3% 7,5% 4,6% 1,6% 100%
Geboorteplaatsen volgens volkstellingen 1796, 1850, 1880, 1910 1796 Helden 8 Roggel/Heythuysen/N'weert7 rest Limburg 14 subtotaal Limburg 29 Noord-Brabant 8
1850 16 25 22 63 50
1880 93 58 71 222 110
107 59 75 241 115
1910 101 156 138 395 104
110 182 145 437 111
In percentages Limburg Brabant
ca. 7 ca. 2
8,6 6,8
18,2 8,7
24,6 6,2
Bronnen: RAL, Huwelijksregisters Parocie St. Nicolaas Meijel 1707-1799; RAL, Frans Archief 1041 (volkstelling 1796) GA Meijel, Bevolkingsregisters 1850-1880, 1880-1910, 1910-1936 NB De ontwikkeling van de herkomst van de huwelijkskandidaten in de negentiende en vroege twintigste eeuw, die hier niet nader is uitgewerkt, verloopt parallel aan die van de gegevens, verkregen uit de momentopnamen uit de volkstellingen.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
17
[Literatuur] Berkvens, A.M.J.A., Plakkatenlijst Overkwartier 1665-1794. Deel I Spaans Gelre. Instellingen, Territorium, Wetgeving (1580-) 1665-1702, Nijmegen 1990. Beuningen, P. Th. van, Wilhelmus Lindanus als inquisiteur en bisschop, Assen 1966. Van de Boel, W.M. e.a., De staatkundige kaart van Limburg en aangrenzende gebieden in de jaren 1543/1548, Assen/Maastricht 1990. Bruekers, A., ‘Teuten, schepers en blekers, of: Nederweerter reislust op het einde der 18e eeuw’, A. Bruekers (red.), Nederweerts verleden. Het dorp en zijn heerschappijen, Nederweert 1985, 45-73. Bruekers, A., ‘Merkwaardige middeleeuwse metaalvondsten en munten uit Meijel’, Informatiebulletin van de Stichting Streekarcheologie Peel, Maas Kempen, nulnummer, september 1990, 5-6. Crompvoets, H., ‘Het Meijels, een overwegend Brabants dialect. Een micro-dialect-geografisch onderzoek’, Liber Amicorum Weijnen, Assen 1980, 36-45. Crompvoets, H., ‘De beide Limburgen als dialectologisch slagveld’, in: J. Goossens (ed.), ‘Woeringen en de oriëntering van het Maasland’, Bijdragen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 33, Hasselt 1988, 89-111. Crompvoets, H., ‘Meijel: dialectologisch een scharnier en tevens een zwart gat’, Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 61, Hasselt 1991. Crompvoets, H. / Schijndel, J. van, Mééls woordeboe:k, Meijel 1991 Crompvoets, H. / Weekers, L., ‘Prehistorie in Meijel’, Medelo 2, 1983, 4-14. Engels, G.A., Kroniek van Liessel. Samengesteld ter herdenking van het 125-jarig bestaan van de Parochie St.-Willibrordus te Liessel en het 75-jarig bestaan van de kerk, [Liessel], 1976. Engels, G., Honderd jaar Neerkant (1890-1990), Neerkant 1989. Ganshof, F.L. / Berings, G., ‘De staatsinstellingen in de Karolingische tijd’, Algemene Geschiedenis der Nederlanden 1, 1981, 243-263. Gielen, G. / Lucassen, L.J., Meijel in oude ansichten, Zaltbommel 1971 (eerste druk) en 1990 (tweede druk). Goossens, J., ‘Die Gliederung des Südniederfränkischen’, Rheinische Vierteljahrsblätter 1965, 79-94. Goossens, J., ‘De evolutie van het taalgebruik in de beide Limburgen’, Eenheid en scheiding van de beide Limburgen, Maastricht 1989, 213-235. Habets, J., Limburgsche Wijsdommen. Dorpscostumen en gewoonten, bevattende voornamelijk bank-, laat- en bosrechten, 's-Gravenhage 1891. Janssen de Limpens, K.J.T., Rechtsbronnen van het gelders Overkwartier van Roermond, Utrecht 1965. Linssen, J., ‘De stichting van de stad Roermond en haar eerste opkomst’, Publications de la Société historique et archeologique dans le Limbourg, 112, 1976, 7-133. Lucassen, J, Naar de Kusten van de Noordzee. Trekarbeid in europees perspektief 1600-1900, Gouda 1984.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
Lucassen, J. / Lucassen, L.J., ‘Marskramers uit Meijel en omgeving: de Teuten, 1730-1830’, Medelo 2, 1983, 50-59. Lucassen, L.J., Kent u ze nog...de Meijelsen, Zaltbommel 1974. Lucassen, L.J., ‘Dorpsgezichten. Inleiding. Enkele facetten uit Meijels verleden’; ‘Werken. Hoe en waarvan Meijel eertijds leefde’, Medelo 1, 1982, 4-59. Lucassen, L.J. / Willems, H.A.E., Meijel in een bundel teksten, Meijel 1986. Munsters, A.J., ‘Verkenning van de middeleeuwse kerk in Limburg’, E.C.M.A. Batta c.a. (red.), Limburg's verleden. geschiedenis van Nederlands Limburg tot 1815, II,
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
18 Maastricht 1967, 417-530. Nettesheim, F., Geschichte der Schulen im Herzogtum Geldern und den benachbarten Landestheilen. Ein Beitrag zur Geschichte des Unterrichtswesens Deutschlands und der Niederlande, Geldern 1881. Nève, P.L., Het Rijkskamergerecht en de Nederlanden, Assen 1972. Notten, De Chinezen van Nederland. Opstellen over Limburgse dialekten en een biografie, Valkenburg 1974. Ouwerling, H.N., Geschiedenis der dorpen en heerlijkheden Deurne, Liessel en Vlierden, Helmond 1933. Peeters, J.H., Gezins-Klapper van ‘Meyel’, 1608-1860, Helden 1979. Poell, G.M., Beschrijving van het Hertogdom Limburg, Weert 1851 (herdruk Maasbree 1981). Pouls, J., ‘Op zoek naar de Middeleeuwse toren van Meijel. Een verslag van de opgraving in 1986’, Medelo 4, 1986, 81-88. Pouls, J., ‘Verenigingsnieuws uit het Meijels Krantje, Medelo 5, 1989 Schaik, R. van, Belasting, bevolking en bezit in Gelre en Zutphen (1350-1550), Hilversum 1987. Stoepker, H., Medieval parish churches in Northeastern North Brabant and Limburg, in BROB 27, 1977, 217-236. Venner, J.G.C., ‘De beeldenstorm in Weert en Wessem’, Publications de la Société historique et archeologique dans le Limbourg, 118, 1982, 249-283. Willems, H., ‘Heren-Rechten-Grondgebied van Meijel’, Medelo 2, 1983, 15-37. Willems, H., ‘“Hoort wat verboden en geboden is!” Ceuren ende breucken deser Vrijheerlijckheijt Meijell van het jaer anno 1587 met enige notities als inleiding’, Medelo 4, 1986, 57-88. Willems, H., lezing Meijel 23 november 1991, te verschijnen in Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en naamkunde (Hasselt, België) 1992.
Jan Lucassen, Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel