Reactie [1] In het juni-nummer van Geografie pleitten Salomon Kroonenberg en Jan van Mourik voor afscheiding van de fysische geografie van het schoolvak aardrijkskunde. Het duurde even, maar ineens barsten de reacties los.
Geografie D É O N T M O E T I N G S P L A AT S VOOR SCIENCE EN SOCIETY Het jubileumnummer van Geografie ter gelegenheid van 140 jaar KNAG in juni 2013 heeft grote indruk op ons gemaakt. Naast een terugblik op het genootschap werden nieuwe kansen voor geografie, inclusief de relatie met het grote publiek verkend. Het trof ons echter diep bij de nieuwe kansen te lezen dat Salomon Kroonenberg en Jan van Mourik pleitten voor afscheiding van de fysische geografie van de schoolaardrijkskunde.
In het kader van Ruimte voor de Rivier zijn de kribben in de Waal verlaagd zodat het water beter zijn weg zal kunnen vinden, terwijl de vaargeul behouden blijft.
Tom Wils, Adwin Bosschaart, Lieke Geraedts, Trijntje Hofstra, Katie Oost, Riet de Reyke & Mieke Steenbruggen
H
et is inderdaad zo dat de wetenschappelijke tradities waarin de hedendaagse sociale en fysische geografie zich bewegen, sterk verschillen. Toch zijn er ook ontwikkelingen die erop wijzen dat beide disciplines nog nooit zó relevant voor elkaar zijn geweest. In een wereld waarin de mens een grote invloed heeft gekregen op natuurlijke processen en de facto een geologische factor op zichzelf is geworden, kunnen we ons een archaïsch dualisme van mens versus natuur simpelweg niet meer permitteren. De mens is geen buitenaards wezen, maar een uit de
Een vormend vak kan zich niet opsluiten in hokjes van specialisaties
22
aarde voortgekomen diersoort. Al zijn creaties, inclusief politieke, economische en sociale systemen die sociaal geografen graag bestuderen, zijn onderdeel van het systeem aarde. Het onderscheid tussen natuurlijk en kunstmatig is in feite nog het meest kunstmatig. Uiteindelijk is alles een creatie van de natuur. KL I M AATVER ANDER I NG Een actueel voorbeeld is klimaatverandering. De echte oorzaken van door de mens veroorzaakte klimaatverandering zijn cultureel van aard. Ons geloof in ‘de Vooruitgang’, die vooral technologische en materiële vooruitgang behelst, heeft de situatie gecreëerd dat we de samenstelling van de atmosfeer en het aanzien van het landoppervlak veranderen. Dit zet een duizelingwekkende hoeveelheid processen, terugkoppelingsmechanismen, in gang, die op hun beurt weer het gedrag van mensen gaan beïnvloeden. Ook dit gedrag is welbeschouwd een terugkoppelingsmechanisme, want links- of rechtsom heeft dat weer invloed op het klimaat. Zelfs de mediadiscussie over klimaatverandering, opgestookt door – zoals het hoort – recalcitrante professoren, is een terugkoppelings-
geografie | januari 2014
Reactie [2]
NE D E R LA N D S LA N D SC H A P Een helaas minder actueel voorbeeld is het Nederlandse landschap. Ooit een paradepaardje van het aardrijkskundeonderwijs is het nu verdrongen naar een paar bijzinnen in een welwillende lesmethode. Juist in het Nederlandse landschap is te zien hoe mens en natuur hand in hand gaan. Hoe demografische en economische ontwikkelingen leidden tot ontwatering, inklinking, afgraven en uitbaggeren van veen, tot een land onder de zeespiegel, dat zich vervolgens met indrukwekkend vernuft staande houdt. Niet meer tegen het water, maar met het water. Ruimte voor de rivieren is geen eufemisme, maar een besef dat je de vijand beter kunt omhelzen. Zeker als die vijand ook je partner is – zonder water waren wij nooit een schatrijke handelsnatie geworden. BR U G FOTO: RIJKSWATERSTAAT
De twee voorbeelden kunnen fysisch of historisch geografisch aandoen. Daaruit spreekt de expertise van de auteurs. Een slimme sociaal geograaf ziet echter zijn kansen; de stad Rotterdam wordt volgebouwd met waterpleinen en groene daken. Duurzaamheid is het modewoord, zelfs in de meest kunstmatige omgevingen. En wat gaat er gebeuren met al die petrochemische industrie in de haven van Rotterdam als het olietijdperk passé is? De toekomst is er juist een van partnerschap tussen mens en natuur. De toekomst van de schoolaardrijkskunde zou ook juist daar moeten liggen. In het palet van schoolvakken in het voortgezet onderwijs neemt aardrijkskunde dan een bijzondere plek in. Het is het enige vak dat expliciet de brug slaat tussen science en society, en daarmee het enige vak dat jonge mensen echt kan vormen tot wereldburgers op een aardbol die uit zijn voegen barst van mensen, welvaart en technologische ontwikkeling. Een vormend vak kan zich niet opsluiten in hokjes van specialisaties. Meer dan ooit is het nodig ons af te vragen hoe de schoolaardrijkskunde hier diepgaand vorm aan kan geven. Wat ons betreft is de discussie geopend! •
Als fysisch geograaf voor de klas Bart Pijpers De Nassau, Breda
I
n 2002 studeerde ik af als toegepast fysisch geograaf aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Aangezien ik niet verder wilde in de wetenschappelijke wereld, lag een carrière bij een ingenieursbureau voor de hand. Veel van mijn medestudenten liepen stage bij bedrijven als Grontmij, Arcadis en Touw en zijn daar blijven hangen en hebben zich inmiddels opgewerkt tot projectmanagers. Ik liep stage bij GeoDelft (tegenwoordig opgegaan in Deltares). Een bedrijf dat zich toentertijd veel bezighield met waterkeringen, grondwaterstromingen en bodemonderzoek. Hoewel ik daar veel leerde, wist ik al snel dat een toekomst binnen het bedrijfsleven niet ‘mijn ding’ was. Tja, wat dan? >>
Je hoeft de krant maar open te slaan en de waarom-vraag te stellen...
UIT: NRC HANDELSBLAD, 9 OKTOBER 2013
mechanisme, en een buitengewoon intrigerende.
De auteurs zijn lerarenopleiders aardrijkskunde en docenten fysische geografie. Deze reactie is mede namens de vakgroepen van de Hogeschool Rotterdam, Hogeschool van Amsterdam, Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, Hogeschool Arnhem Nijmegen en Fontys Hogescholen Sittard geschreven.
geografie | januari 2014
23
Reactie [3]
Tegen het eind van mijn studie volgde ik een module ‘communicatie en educatie’. Een van de onderdelen was een snuffelstage van vier dagen op een school ergens in het land. Ik kreeg een stageplek toebedeeld bij het Koningin Wilhelmina College in Culemborg. Ik geloof dat ik na het bijwonen van een halve aardrijkskundeles verkocht was! Wat een dynamiek in zo’n klas! Wat een uitdaging om een groep pubers in het gareel te houden en tegelijkertijd warm te maken voor het mooiste vak op school: aardrijkskunde. Niks geen Shell, geen waterschappen, geen grondmechanica, maar aardrijkskundeleraar! Dat wilde ik worden. Direct nadat ik afstudeerde, volgde ik de postdoctorale lerarenopleiding aardrijkskunde bij het onderwijscentrum aan de VU. Op de maandagen (vak)didactiek en andere cursussen. De overige vier dagen stage lopen en werken aan een onderzoek. O ja... ik moest ook wat sociale geografie bijspijkeren. Inmiddels ruim tien jaar verder sta ik nog met veel plezier voor de klas. Het blijft een uitdaging die kids voor je vak te interesseren. Elke dag, elke klas, elke les is toch weer anders. De afwisseling, de dynamiek, het spel dat zich afspeelt op de grens van (vak)didactiek en pedagogiek is prachtig. In vwo 6 kan ik met fysisch-geografische en geologische onderwerpen echt de diepte in. Een (te) enthousiaste brugklas vraagt je de oren van het lijf. In derde klassen is het zaak de leerlingen te motiveren voor je vak. Dat is het jaar dat ze kiezen of ze in de bovenbouw doorgaan met aardrijkskunde. Dat brengt weer andere uitdagingen met zich mee. Het lesgeven aan examenleerlingen heeft mijn voorkeur. Het is geweldig om jongvolwassenen in hun examenjaar te begeleiden naar hun diploma. En als ze daarna ook nog eens fysische geografie gaan studeren... Door de jaren heen ben ik de sociale geografie steeds meer gaan waarderen. Een onderwerp als globalisering is niet meer weg te denken uit onze samenleving en is iets waarmee leerlingen dagelijks te maken hebben. Je hoeft de krant maar open te slaan, de waarom-vraag te stellen en je belandt met leerlingen in een discussie over het instorten van een kledingfabriek in Bangladesh of het verdwijnen van het bakkertje om de hoek. Jongeren laten ontdekken hoe de wereld en de aarde werken, is gewoon prachtig. Het samenspel tussen de fysische en sociale geografie, dát maakt aardrijkskunde. En daarnaast kun je een bijdrage leveren aan de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen. Hoe mooi kan het zijn? Kortom: ook voor een fysisch geograaf is het beroep van aardrijkskundeleraar een genot! •
Jongeren laten ontdekken hoe de wereld en de aarde werken, is gewoon prachtig
24
Lang leve de fysische geografie Joost Terwindt Emeritus hoogleraar fysische geografie, Universiteit Utrecht
H
et was een grote knuppel die Salle Kroonenberg in het fysisch-geografische hoenderhok wierp in het jubileumnummer van Geografie (juni 2013) met zijn artikel ‘Haalt de fysische geografie 2035?’ Ik heb enige tijd geaarzeld of en hoe ik moest reageren. Er is over dit onderwerp al zo veel gezegd en wat zou een 80-jarige daar nog aan kunnen bijdragen? Maar het is prima als er af en toe wat reuring ontstaat in het Geo-huis, vooral als het gaat over de definitie en relevantie van het vakgebied. Het Geo-huis is een gebouw met vele kamers. Zo is er ruimte voor de geofysici, de geochemici, de sedimentologen, de paleontologen, de klimatologen, de oceanografen, de hydrologen, enzovoort. De kamers hebben veel deuren, waardoor iedereen bij de anderen te rade kan gaan. Ook de fysisch geografen hebben zo’n kamer met deuren. Deze ligt parterre en heeft een erker die uitziet op de tuin. In die tuin staat een ander mooi gebouw. De mensen daarin zijn heel sociaal én geograaf. Af ten toe wordt er in de erker een raam geopend of loopt men in de tuin samen een eindje op, maar hechte vriendschapsbanden zijn er nog niet. ‘Jammer,’ zegt Salle, ‘maar die kamer voor de fysisch geografen moet maar ontruimd worden, want ze hebben geen goed omschreven studieobject en met die sociaal geografen wordt het toch nooit wat en bovendien kan wat ze doen heel goed in de andere kamers worden ondergebracht.’ Hij stelt ook een termijn voor: rond 2035 is de zaak vermoedelijk wel ter ziele. Ik denk dat het verstandig is de fg-kamer voorlopig nog maar even in stand te houden. Ik kan overigens best meegaan in een deel van Salles opsomming van feilen van het vakgebied. Zeker, het is breed en het heeft diffuse grenzen. En dan zijn er nog twee namen: ‘geografie’ voor de academische wereld en ‘aardrijkskunde’ voor de rest. Ik kan echter niet meegaan met zijn kritiek dat de fysische geografie geen goed gedefinieerd vakgebied kent en dat het zwaar leunt op de geologie en eigenlijk gewoon geologie is. De fysische geografie behoort inderdaad tot de aardwetenschappen; het is een bètawetenschap die gebruik maakt van natuurwetenschappelijke wetmatigheden en methoden, maar het is misschien toch anders dan ‘geologie’.
geografie | januari 2014
De sterke bevolkingsgroei rond Makassar in Zuidoost-Sulawesi leidde tot landbouw op erosiegevoelige hellingen in het achterland. Fysisch geografen verwerkten de effecten van de erosie op de kustontwikkeling in een model voor het beheer van de kustzone.
chemie, en in de jaren 70 de landschapsecologie. De vormenwereld werd vanuit zeer verschillende gezichtshoeken geanalyseerd. Waar zat de fysische geografie nog? De meeste van bovengenoemde vakken waren in het curriculum van de universiteiten, althans in het Utrechtse, opgenomen; in de introductie en als bijvak voor het doctoraal. De meeste behoorden tot de aardwetenschappen. Maar in de landschapsontwikkeling spelen ze maar een deelrol. Het ‘landschap’ is zo complex omdat het ontstaan en het functioneren niet te begrijpen zijn met één of een paar van deze vakken. Elk landschap of terreinvorm heeft een eigen processtelsel. Bovendien kan de schaal waarop deze processen interfereren in elk landschap verschillen. Het object van de fysische geografie (de landschapsanalyse) is niet veranderd, wel het begrip van de complexiteit.
BEELD: BING MAP
PR OC ES GER I C HTE VEL DS TUDI ES
LA N DS C HAP Van oudsher richt de fysische geografie zich op de vormenwereld aan het aardoppervlak: de geomorfologie. Later is dit veralgemeniseerd in de term ‘landschap’. Het gaat dus om de omschrijving, begrenzing en het intern functioneren en verklaren van vroeger ontstane en huidige landschappen. Overal op aarde bevinden we ons in een landschap. Een vage term, inderdaad. En dat komt omdat het landschap complex is. In het landschap zijn niet alleen de fysische verschijnselen belangrijk, maar ook de geochemische, biotische, klimatologische, bodemkundige, enzovoort. De vormende processen spelen vaak op verschillende tijdschalen. Bij de analyse zijn meestal meerdere disciplines nodig. Toch denk ik dat de analyse van het ontstaan en functioneren van de huidige landschappen het kernthema van de fysische geografie is. Waarbij inbreng van andere geo-, bio-, hydro- en meer -logieën natuurlijk onontbeerlijk is. Misschien kan ik dit vanuit eigen ervaringen wat nader specificeren. Toen ik in 1952 in Utrecht begon te studeren, was de definitie van het vakgebied eenvoudig. Fysische geografie = geomorfologie. Er was in die tijd vooral aandacht voor de klimatologische aspecten: de specifieke landvormen in verschillende klimaten. De huidige en vroegere processen die actief waren bij de huidige landvormen werden meestal nog kwalitatief beschreven. In die periode kwamen er ook methoden beschikbaar voor de reconstructie van recente gebieden: de bodemkunde, de kwartairgeologie, de sedimentologie, de hydrologie en de geo-
geografie | januari 2014
Mijns inziens is een aantal onderwerpen specifiek voor de fysische geografie: procesgerichte veldstudies, begrenzing en schaling, en toepassing van remote sensing en GIS in de landschapsanalyse. Wie werkelijk wil weten welke processen de ontwikkeling van landschappen bepalen, moet deze processen meten, de metingen bewerken en ze zo mogelijk in een model brengen waarmee het werkende systeem kan worden geëxtrapoleerd in de ruimte en de tijd. De metingen zullen aanvankelijk primitief zijn: het instrumentarium moet worden ontwikkeld, de meettijd is beperkt, de financiën zijn ontoereikend en de uitkomsten onbegrepen. De extrapolatie van de uitkomsten over grotere tijd- en ruimteschalen is dan niet aan de orde. Het kost dus enige moed om eraan te beginnen. Maar het levert wel veel op. De instrumenten verbeteren, en automatisering blijkt mogelijk, de meetschema’s worden realistischer en de modelvorming begint zich af te tekenen en daarmee het inzicht in de werking van het systeem. Andere aard- of natuurwetenschappen worden te hulp geroepen, maar wel met gespecificeerde vragen over bijvoorbeeld de hydrodynamica, de grondmechanica, de hydrologie en geochemie van water en bodem. Uiteindelijk worden relevante gegevens gegenereerd die kunnen dienen als invoer voor modellen. Op deze wijze zijn in ons land vanuit fysisch-geografische hoek de afgelopen decennia belangrijke inzichten verworven in onder andere het processtelsel van bodemerosie, hellingstabiliteit, riviersystemen en kustontwikkeling. Ook is veel vooruitgang geboekt met de kartering en inschatting van risico’s van calamiteiten, waarvoor een gesystematiseerde terreinanalyse noodzakelijk is. BEGR ENZI NG EN S C HAL I NG Fysisch-geografisch inzicht is ook belangrijk voor de representativiteit van procesveldonderzoek. De keuze van de meetlocatie is vaak afhankelijk van veel factoren, zoals logistiek en bereikbaarheid. Toch is het essentieel een beredeneerde en afgewogen verantwoording te geven van de representativiteit van de meetlocatie voor het te onderzoeken probleem. Dat vereist terreinkennis, naast inzicht in het functioneren van het systeem: de kern
25
Reactie [4]
van de fysische geografie. Vaak zal het nodig zijn een punt met gedetailleerde metingen te omgeven met controlemeetpunten, juist om inzicht te krijgen in de representativiteit en de variabiliteit in het terrein. Dat is nodig om de begrenzing en schaling van processtelsels in het landschap te bepalen. Geografen (evenals andere aardwetenschappers) zijn getraind in karteren, maar het begrenzen van processtelsels in landschappen is vaak moeilijk: de overgangen zijn meestal diffuus en de keuze van de karteringseenheden in de legenda is niet eenvoudig. Als er veel gegevens zijn, is er met geostatistische en GIS-methoden best wat te bereiken. Het opschalen van een kleine, vaak lokale procesanalyse naar grotere tijd- en ruimteschalen blijft echter hachelijk. Dat komt omdat de procesonderdelen vaak maar langzaam veranderen en soms ook niet lineair. Extrapolatie is in zo’n geval meer een gok dan wetenschap. Maar in goed onderzochte gebieden is opschalen wel een uitermate uitdagende exercitie waarin veel te leren valt. Ik denk dat fysisch-geografische terreinkennis daarvoor van groot belang is. MA ATS C HAPPE L IJK BR UI KB A A R Een ander belangrijk doel van de fysische geografie is vast te stellen wat de invloed is van menselijk handelen op het landschapsvormende processtelsel. Hier staat de fysische geograaf naast de landschapsecoloog en de regionaal sociaal geograaf en de historisch geograaf en mogelijk de economisch geograaf. Maar ook naast de bodemkundige, de hydroloog en de geochemicus. Het WOTROproject in Sulawesi onder leiding van Pieter Augustinus heeft aangetoond dat een multidisciplinaire aanpak van een goed gedefinieerd probleem in een goed omgrensd gebied, en een vraagstelling gericht op de bouw van een planningsgericht rekenmodel niet alleen mogelijk zijn, maar ook uitermate uitdagend en praktisch bruikbaar. Het betrof een bekend probleem: sterke bevolkingsgroei leidt tot uitbreiding van de landbouw op erosiegevoelige hellingen. Kostbare grond spoelt weg en belandt in rivieren en in zee, met alle gevolgen voor de visvangst, koralengroei enzovoort van dien. De terreinanalyse – mijns inziens de kern van de fysische geografie – heeft de laatste decennia talloze fysisch geografen aan praktijkgerichte werkzaamheden en banen geholpen bij overheden, adviesbureaus en bedrijven. Dit betekent dat het vak wel degelijk een maatschappelijke bruikbaarheid heeft, ook buiten het onderwijs en onderzoek. Ten slotte wil ik mijn pleidooi voor de fysische geografie afronden met de functie die deze vervult in het aardrijkskundeonderwijs. Gelukkig hebben ook de andere aardwetenschappen hierin een plaats gekregen. Maar de fysische geografie vormt hier de link met de sociale geografie, zoals in de schoolprogramma’s tot uiting komt. Ik weet niet of de fysische geografie in 2035 nog bestaat. Onderzoeksvelden en paradigma’s komen en gaan. Dus laat fysisch geografen voorlopig maar doen wat ze doen, maar laten zij wel gerechtvaardigde kritiek op het vak ter harte nemen. •
26
Natuur is wat je krijgt als je er met je vingers afblijft ‘In reactie op de reacties’ gaat Salomon Kroonenberg in op een aantal argumenten van zijn opponenten, met name over de relatie mens, natuur, landschap.
Salomon Kroonenberg Emeritus hoogleraar geologie, TU Delft
I
k kreeg kort geleden een middelbare scholier op bezoek die een profielwerkstuk wilde maken over schaliegas. ‘Wat voor profiel had je gekozen?’ vroeg ik. ‘Natuur en gezondheid, met keuzevak aardrijkskunde’, zei hij. ‘Maar aardrijkskunde is mij erg tegengevallen, ik wilde van alles over de aarde horen, maar het
Na de stormramp van 1953 vonden we dat de Waddenzee ingepolderd moest worden (Waddenplan 1959). Nu moet hij per se open blijven.
geografie | januari 2014
geografie | januari 2014
FOTO: SALOMON KROONENBERG
ging alleen maar over migratie en globalisering en zo.’ Als we zó toekomstige aardwetenschappers moeten motiveren om iets te doen aan de grote uitdagingen waar we in de toekomst voor staan, vrees ik het ergste. Niet alleen de mens hoort tot de natuur, maar ook de vleermuizen en de virussen. Waarom halen we dan ook niet de biologen en de medici in het grote huis van de fysische geografie? Die horen toch ook bij de natuur? Het romantische wereldbeeld dat de mens onderdeel is van de natuur doet geen recht aan het feit dat de aarde 4,5 miljard jaar heel goed voor zichzelf heeft kunnen zorgen zonder die mens. En dan komt er ineens in de laatste seconde van de aardse geschiedenis een nietig wezentje dat zich rentmeester van de aarde noemt! Die zegt dat het onderscheid tussen mens en natuur kunstmatig is! Wat een durf! Wat een zelfoverschatting! En als je ziet wat die mens er in Nederland mee gedaan heeft, springen de tranen je in de ogen. Wat een prachtige moerassen zijn er verloren gegaan omwille van onze eentonige rechthoekige grasplantages! De geschiedenis van het Nederlandse landschap is geen heroïsch voorbeeld van onze symbiose met het water, maar een kroniek van eeuwenlang ergerlijk geklungel. Alle moeite die wij hebben om het water buiten de deur te houden, is alleen het gevolg van onze eigen milieufouten uit het verleden. Als we de venen in West-Nederland niet zo drastisch hadden ontwaterd, afgegraven en ingepolderd, had dat deel van ons land nog boven zeeniveau uitgestoken, en waren al die dijken niet eens nodig geweest. Na de stormramp van 1953 moest ook de Waddenzee geheel ingepolderd worden, leerde ik op school, en dat vond iedereen volstrekt normaal. Nu moet de Waddenzee openblijven, vanwege de wadvogels en de slijkpieren, maar de Waddenzee bestaat nog niet eens duizend jaar, en als je op kaartjes ziet hoe die zee in die duizend jaar is veranderd, wekken onze krampachtige pogingen om die veranderingen tegen te gaan alleen maar de lachlust op. Hoe moet de Waddenzee bewaard blijven: zoals bij eb, of zoals bij vloed? En wat zeggen we als er écht weer eens een stormvloed komt als in 1953? Inpolderen! Vijftig jaar geleden moest het landschap worden ruilverkaveld voor de landbouw. Nu moeten omwille van de ecologie er weer bosschages komen en ecoducten en moeten de kanalen weer kronkelende beekjes worden, maar ze mogen alleen beslist niet meanderen! Stuifzanden waren ergerlijke bodemerosie in de middeleeuwen, nu worden ze afgeplagd om ze weer te laten stuiven. Twee miljoen euro’s zijn er uitgegeven om gaten te graven in de Kennemerduinen zodat ze weer kunnen wandelen. Vergeefse moeite, de jonge duinen konden wandelen in het droge klimaat van de middeleeuwen, maar nu is het te nat en worden ze onherroepelijk weer vastgelegd door de vegetatie. De Oostvaardersplassen waren een onbedoeld schitterend ongeluk, maar nu moeten er grote grazers worden afgeslacht ten behoeve van de broedvogels. Waarom hebben vogels voorrang boven runderen? De Nederlandse meningen over hoe de natuur er uit moet zien, veranderen net zo snel als de bankstellen in de
Twee miljoen euro’s zijn uitgegeven om de Kennemerduinen te laten wandelen. De vegetatie legt ze straks weer vast.
doorzonwoningen. Dát is wat je ziet in het landschap. Ik heb het eerder gezegd: Natuur is wat je krijgt als je er met je vingers afblijft. Al het overige is tuinieren. Wie de gevolgen van de tsunami van Fukushima, van de superstorm in de Filipijnen voorbij heeft zien komen, weet dat de maakbaarheid van de natuur een illusie is, die alleen maar in stand wordt gehouden door mensen die weigeren naar de grote geologische tijdschalen te kijken. Want voor de aarde zijn al die rampen business as usual. De grootste rampen in de geschiedenis van de aarde zoals grote meteorietinslagen en super-erupties zijn zó zeldzaam dat ze in de menselijke historie nog niet éénmaal zijn voorgekomen. Maar ze kunnen ook morgen gebeuren. Dat geldt ook voor het klimaat: dat verandert altijd, ook zonder toedoen van de mens. Wen er maar aan! Pas je maar aan, in plaats van te geloven dat je het water kunt omhelzen. Recente oproepen om in te grijpen in het klimaat met geo-engineering zijn als de ultieme domme daad van de tovenaarsleerling; het middel is rampzaliger dan de kwaal. Maar er zijn straks geen aardwetenschappers meer om dat aan de mensheid te vertellen, want ze hebben op school alleen iets over migratiestromen en globalisering gehoord. •
Geo-engineering is als de ultieme domme daad van de tovenaarsleerling 27