‘General Share Blood & Queen Cut Hands’ Een analyse van de deelname van ‘kindsoldaten’ aan de burgeroorlog in Sierra Leone
Bachelor Scriptie Naam: Ginny Mooy Studentnummer: 0344044 Studierichting: Culturele Antropologie & Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Docenten: Dr. R.R. Aya & Dr. T. Zwaan Datum: 26 Juni 2006
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Scriptie ter vervulling van de Bachelorfase van de studie Culturele Antropologie & Niet-Westerse Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam 2006
1
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Lijst van Afkortingen AFRC
Armed Forces Revolutionary Council
APC
All People’s Congress
CDF
Civil Defense Forces
CRC
Conventie inzake de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties
DDR
Disarmament, Demobilisation & Reintegration
ECOMOG
Economic Community of West African States Monitoring Group
ECOWAS
Economic Community of West African States
IMF
International Monetary Fund
INGO
International Non-Governmental Organization
ISU
Internal Security Unit
NCSL
National Council of Sierra Leone
NGO
Non-Governmental Organization
NPRC
National Provisional Ruling Council
OAU
Organization of African Unity
RSLMF
Replubic of Sierra Leone Military Force (Nationaal Leger)
RUF
Revolutionary United Front
RUFP
Revolutionary United Front Party
SLA
Sierra Leonean Army (Nationaal Leger)
SLPP
Sierra Leone People’s Party
SLSC
Sierra Leone Special Court
SLST
Sierra Leone Selection Trust
TRC/SLTruth and Reconciliation Commission Sierra Leone
2
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Voorwoord
D
e scriptie die voor u ligt werd geschreven ter vervulling van de Bachelorfase van de Studie
Culturele Antropologie en niet-westerse Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hoewel deze scriptie op zichzelf staat, is het een vervolg op papers die ik eerder in het kader van deze studie schreef over kindsoldaten. Beide beoordelaars, Dr. R.R. Aya en Dr. T. Zwaan, hebben kennis van mijn eerdere werk. Desondanks heb ik een korte samenvatting van mijn bevindingen uit deze papers in het eerste deel van deze scriptie verwerkt. Om aan de richtlijnen met betrekking tot zelfplagiaat en gestelde kwantitatieve eisen te voldoen is de scriptie daarom langer geworden dan de vereiste dertig pagina’s. Reeds beantwoordde vraagstukken die in eerdere papers naar voren kwamen, zijn in deze scriptie niet
vertegenwoordigd. Deze scriptie is bedoeld ter voorbereiding op het kwalitatieve onderzoek voor de Masterfase van de studie Culturele Antropologie. Zowel de in deze scriptie getrokken conclusies, als de conclusies van mijn eerdere papers, dienen als uitgangspunt voor dit aankomend onderzoek. De getrokken conclusies zijn daarom niet definitief, maar gebaseerd op literatuur onderzoek, en moeten getoetst worden aan de werkelijkheid.
3
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Inleiding
Sixteen-year-old Ibrahim Barry Junior, aka General Share Blood: “My men knew I had to drink human blood every morning. If we had a prisoner, I would kill him myself. I would cut off his head with a machete. Otherwise I would send my boys out to find a prisoner or capture a civilian… I had a wife, named Sia Musi; her [other] name was Queen Cut Hands because her specialty was cutting the arms and hands off prisoners. She was our queen… Queen Cut Hands died in battle last year…that night I killed three of my boys to punish them. They should have died instead of Sia Musi. ….[Also] if one of the boys committed a crime, if he refused to obey an order, I would put burning leaf on his eyes. It would blind
him. And if one of my boys tried to escape and was caught, my fighters would murder him themselves, because they knew it would even worse of they brought him to me.” (Ex-kindsoldaat, 16 jaar in Rosen 2005: 60)
I
n Afrika, Azië en het Midden Oosten nemen ieder jaar naar schatting 300.000 ‘kinderen’ deel
aan oorlogen of andere vormen van gewapende strijd. Tot 1996 was er in Westerse landen nauwelijks belangstelling voor dit verschijnsel, maar de afgelopen tien jaar is de aandacht voor ‘kindsoldaten’ in Westerse landen met rasse schreden toegenomen. De dominante visie in ‘het Westen’ is dat iedere vorm van deelname aan gewapende conflicten schadelijk is voor ‘kinderen’. Reclamecampagnes van NGO’s en wetenschappelijk onderzoek zijn erop gericht de publieke opinie te beïnvloeden en internationaal beleid af te dwingen die de rekrutering en inzet van ‘kindsoldaten’ strafbaar zal stellen. Posters en reclamespotjes brengen, veelal, jonge ‘kinderen’ in beeld en hebben de bedoeling mensen ervan bewust te maken hoe schrijnend de situatie van deze ‘kinderen’ is. De boodschap is éénduidig en onveranderlijk. ‘Kinderen’ horen kind te zijn. Het liedje ‘De Speeltuin’, behorend tot de reclamecampagne van de stichting Warchild, illustreert de populaire visie op ‘kindsoldaten’: ‘Morgen zal het vrede zijn en zal de zon je strelen. Zal de wereld weer een speeltuin zijn en kun je rustig spelen. Na de winter komt de lente, wordt de grijze lucht weer blauw. Maar al ben je uit de oorlog, gaat die oorlog ook uit jou? Mooie ogen zijn vergiftigd, zijn aan het geweld gewend en niemand ziet hoe klein je bent’.1
Wie jonger is dan achttien jaar raakt, volgens deze visie, voor het leven getekend door oorlogservaringen. ‘kindsoldaten’ worden beschouwd als passieve slachtoffers. Zij zouden niet over de agency en de mentale kracht beschikken om met oorlogssituaties, en in het bijzonder met deelname aan gewapend conflict, om te gaan. Hoewel men erkent dat de overgrote meerderheid van ‘kindsoldaten’ vrijwillig aansluiting zoekt bij gewapende groeperingen, is men er tevens van overtuigd dat ‘kinderen’ niet in staat zouden zijn weloverwogen beslissingen te nemen. ‘kindsoldaten’ zouden dus altijd gedwongen worden tot deelname, hetzij door middel van ontvoering, hetzij door indirecte externe factoren. Verondersteld wordt dat ‘kindsoldaten’ in psychisch opzicht onherstelbaar beschadigd raken en een verhoogde gevoeligheid voor geweld ontwikkelen, waardoor ze het risico lopen in een cyclus van geweldpleging terecht te komen. In
4
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
postconflict situaties wordt daarom door internationale hulpverleners voorrang gegeven aan de psychosociale reïntegratie van ‘kindsoldaten’. Hun psychische en economische rehabilitatie zou noodzakelijk zijn voor stabiele samenlevingswederopbouw. Zonder hulpverlening zouden ‘kindsoldaten’ zich ontwikkelen tot wandelende tijdbommen, die hun levenlang een gevaar voor een vredige samenleving opleveren. Het doel van deze scriptie is aan te tonen dat –in tegenstelling tot wat humanitaire onderzoeken zouden aantonen– ‘kindsoldaten’ geen homogene groep van passieve slachtoffers met overeenkomende kenmerken vormen, maar dat het gaat om een complex verschijnsel. Mijn hoofdstelling is dat verschillende ‘kinderen’, verschillende oorlogen, verschillende samenlevingen, verschillende manieren van participatie, en verschillende gewapende groeperingen zeer verschillende ‘kindsoldaten’ voortbrengen. In deze scriptie zal ik vier hoofdargumenten naar voren brengen: Ten eerste; Hoewel externe omstandigheden een dwingende invloed hebben op de beslissing om tot participatie aan gewapende strijd over te gaan, hoeft deelname niet alleen negatieve kanten te hebben. Deelname kan voor ‘kindsoldaten’ ook gunstige voorwaarden scheppen en kan daarom ook positieve ervaringen bieden. Ten tweede; ‘kindsoldaten’ beschikken wel degelijk over een bepaalde vorm van agency, die weliswaar aan banden wordt gelegd door de omstandigheden, maar die hen in staat stelt invloed uit te oefenen op hun eigen situatie. Ten derde; Westerse noties over kindertijd en volwassenheid verschillen met die van andere delen van de wereld, waardoor personen die in de Westerse visie als kindsoldaat worden aangemerkt, door de betrokkenen zelf als volwassen kunnen worden beschouwd. Westerse noties beïnvloeden onderzoek en beleid met betrekking tot ‘kindsoldaten’ op een negatieve manier, en hebben de neiging belemmerde stereotyperingen op te werpen die psychosociale reïntegratie juist in de weg kunnen staan. In onderzoek en beleid zou daarom de socioculturele context waarin het plaatsvindt uitgangspunt moeten vormen. En ten vierde; De ervaringen van ‘kindsoldaten’ worden gevormd door de aanleiding voor deelname, de hoedanigheid van hun participatie en de houding van de samenleving ten opzichte van ‘kindsoldaten’. ‘kindsoldaten’ worden niet altijd als negatief fenomeen beschouwd, en daarnaast worden ‘kindsoldaten’ ook niet altijd als onschuldige slachtoffers gezien. Aan de hand van een casestudy van de burgeroorlog in Sierra Leone zal ik aantonen dat sociale reïntegratie alleen dan succesvol kan zijn wanneer het op gemeenschapsniveau plaatsvindt en gebaseerd wordt op contextuele en culturele factoren en lokaal gedachtegoed.
Huidige visie op ‘kindsoldaten’
I
n 1996 publiceerde Graça Machel, in opdracht van de Verenigde Naties, het rapport Impact
of Armed Conflict on Children. In dit rapport veroordeelde Machel de inzet van ‘kinderen’ in gewapende strijd door het te relateren aan universele mensenrechten (Machel 1996). Het rapport wakkerde de belangstelling naar ‘kindsoldaten’ onder humanitaire organisaties aan en leidde uiteindelijk tot informele
5
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
internationale wetgeving. Aan de reeds bestaande Conventie van de Rechten van het Kind2 werd een optioneel protocol gevoegd, waarin achttien jaar als minimum leeftijd wordt gesteld voor directe participatie aan gewapende vijandigheden, gedwongen rekrutering en iedere andere vorm van rekrutering door niet-statelijke groeperingen, en wordt vijftien jaar als minimum leeftijd gesteld voor deelname aan staatslegers3. Volgens de definitie van de Verenigde Naties is een ‘kindsoldaat’: ‘A child soldier is any person under 18 years of age who is part of any kind of regular or irregular armed force or armed group in any capacity, including but not limited to cooks, porters, messengers and anyone accompanying such groups, other than family members. The definition includes girls recruited for sexual purposes and for forced marriage. It does not, therefore, only refer to a child who is carrying or has carried arms’ (Cape Town Principles)4.
Staten die deelnemen aan het optionele protocol verplichten zichzelf ertoe de rekrutering en inzet van ‘kindsoldaten’ in gewapend conflict bij wet strafbaar te stellen en maatregelen te nemen om demobilisatie en reïntegratie van voormalige ‘kindsoldaten’ mogelijk te maken. Maar hoewel inmiddels 170 nationale staten het protocol geratificeerd hebben, lijkt de betrokkenheid van ‘kindsoldaten’ bij gewapende conflicten alleen maar toe te nemen. De Verenigde Naties probeert daarom door middel van onthouding van ontwikkelingsgelden dwingende invloed uit te oefenen. De Verenigde Naties baseert zich in haar aanpak op humanitaire onderzoeken naar ‘kindsoldaten’. In deze onderzoeken ligt de focus met name op jonge ‘kinderen’, die door middel van ontvoering bij gewapende groeperingen betrokken raken. De ervaringen van deze ‘kinderen’ staan model voor een algemeen toepasbare child soldier identity, die gegeneraliseerd wordt naar alle personen jonger dan 18 jaar in ‘militaire’ functies. Hoewel de meerderheid van de ‘kindsoldaten’ vrijwillig aansluiting zoekt bij gewapende groeperingen, wordt het principe van hun vrijwilligheid verworpen. In de humanitaire benadering gaat men uit van een ‘victim motivation’, waarbij vrijwilligheid als dubbelzinnig en misleidend wordt beschouwd (Singer 2005; HRW 2003; UNICEF 2002). Het zou hun idee van onkwetsbaarheid zijn, het idee dat alle moeilijkheden overwonnen kunnen worden, die ‘kindsoldaten’ ertoe aanzet te participeren waarbij ‘…[t]he real dangers connected to being a soldier tend to be overlooked or ignored’ (Brett & Specht 2004: 30). ‘Kindsoldaten’ zouden tot deelname gedwongen worden door externe omstandigheden waar zij zelf geen controle over hebben (Singer 2005: 62), wat hen tot slachtoffers van oorlogssituaties zou maken (Rosen 2005: 134): ‘…[W]hen the only options are survival or death/poverty, the choices of the children can hardly be called free and fair’ (Twum-Danso 2003: 10). Redenen voor participatie zouden bestaan uit sociale of culturele druk, economische redenen, armoede, de aanwezigheid van oorlog, bescherming, en wraakzucht (UNICEF 2002, Brett & Specht 2004)5. De kindsoldaat is volgens deze visie een gewetenloze moordenaar die, gehersenspoeld door middel van drugs en agressieve dwang, geresocialiseerd is in een culture of violence (Singer 2005: x, 34), waarin hij totaal wars is voor menselijk lijden (ibid.) en in staat is tot wredere gewelddadigheden dan volwassenen (Shepler 2004a: 31) uit pure gehoorzaamheid (Singer 2005: 80). Capaciteiten en bekwaamheden worden in deze onderzoeken nauw aan leeftijd gerelateerd (Boyden 2000: 60). Personen jonger dan 18 jaar worden beschouwd als prerationeel en incompetent (Rosen 2005: 133) en zouden daarom niet in staat zijn
6
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
de consequenties die uit hun daden voort vloeien te overzien (McIntyre 2004: 1; Singer 2005: x-xi). Hoewel hun gewelddaden veroordeeld worden, komen ze volgens deze onderzoeken voort uit het slachtofferschap van ‘kindsoldaten’ (ibid.: 134). Vanwege hun jeugdige leeftijd zouden ‘kindsoldaten’ nog niet in staat zijn morele keuzes te maken en niet over voldoende besef van goed en kwaad beschikken en derhalve ook niet doelbewust kunnen handelen (Drooglever-Fortuyn 2005, UNICEF 2005). Alle ‘kindsoldaten’ worden daarom beschouwd als slachtoffer, ongeacht de reden van hun participatie, de manier van rekrutering en de hoedanigheid van hun deelname aan de gewapende strijd. Nadruk wordt gelegd op de traumatische ervaringen die ‘kindsoldaten’ opdoen bij gewapende groeperingen, die vrijwel altijd zouden leiden tot de ontwikkeling van Posttraumatisch Stress Syndroom (Singer 2005: 194). Humanitaire organisaties als UNICEF pleiten daarom, in plaats van bestraffing van ‘kindsoldaten’, voor een gedegen begeleiding, waarbij de nadruk ligt op psychosociale hulpverlening. ‘kindsoldaten’ moeten weer kind gemaakt worden, want ‘[a]ls ze niet de juiste begeleiding krijgen, zijn zij wandelende tijdbommen’ (Drooglever-Fortuyn 2005, UNICEF Nederland 2005) 6.
Kritiek op de Humanitaire visie
T
alloze afgelegde getuigenissen van getraumatiseerde, ontvoerde ‘kindsoldaten’ bewijzen
dat het beeld dat humanitaire organisaties van hen schetsen, althans ten dele, op waarheid berust. Veel ‘kindsoldaten’ worden gedwongen gruwelijkheden begaan, soms zelfs tegen hun eigen familieleden. De schrijnende situatie waarin sommige ‘kindsoldaten’ zich bevinden valt niet te betwisten. Er bestaan daarnaast echter ook getuigenissen die aantonen dat niet alle ‘kindsoldaten’ dezelfde negatieve ervaring ondervinden aan hun deelname aan gewapende groeperingen. De verschillende getuigenissen variëren van zeer positief, tot zeer negatief. De aanname dat alle ‘kindsoldaten’ dezelfde verwoestende ervaringen hebben is dus niet gebaseerd op objectieve bewijzen, maar op een emotionele aversie tegen de inzet van ‘kinderen’ in gewapend conflict. Het idee dat ‘kindsoldaten’, ondanks alles, uiteindelijk als slachtoffers aangemerkt dienen te worden is gebaseerd op het ideaal van universele mensenrechten, die alle mensen verondersteld worden te hebben, gelijkelijk en in gelijke mate, krachtens hun menselijkheid (Dembour 2005). De universele rechten voor ‘kinderen’, zoals die zijn vastgelegd in de Conventie inzake de Rechten van het Kind (CRC), zijn echter niet gebaseerd op wetenschappelijke feiten die zouden bewijzen dat mensen pas op achttienjarige leeftijd in psychosociaal opzicht volledig ontwikkeld zijn. In humanitaire benaderingen gaat men ervan uit dat de ontwikkeling tot volwassenheid verloopt volgens onderscheidbare fasen, die vastliggen in universele biologische en psychologische structuren (Boyden & Berry 2004: xiii; Anna Freud in Blos 1997; Erikson 1968), ongeacht de sociale, culturele en economische context (Eyber & Ager 2004: 197). Maar zelfs in de ontwikkelingspsychologie, waaruit dit idee oorspronkelijk afkomstig is, is de heersende notie dat mensen vanaf hun veertiende jaar in staat zijn tot volwassen redenering7. Dit
7
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
impliceert dat personen vanaf die leeftijd wel degelijk in staat zouden zijn doelbewuste beslissingen te nemen met betrekking tot hun eigen welzijn (Rosen 2005: 135). Leeftijd Hoewel graduele veroudering zonder twijfel een biologisch proces is, is het daarnaast ook een sociaal proces (Eriksen 2001: 134). In vele niet-westerse samenlevingen bestaan er andere opvattingen over de kindertijd en de capaciteiten van jonge mensen. In iedere samenleving wordt op bepaalde manier onderscheid aangebracht tussen verschillende levensfasen, waarbij iedere nieuwe levensfase een nieuwe status met bijbehorende rechten en plichten met zich meebrengt. ‘All societies have ways of defining what constitutes adulthood and how one attains it, and these may be age-related or may be determined by physical, social and/or religious rites’ (La Fontaine in Eyber & Ager 2004:197). Competentie wordt vaak bepaald aan de hand van het vermogen bepaalde taken uit te voeren en het vermogen bepaalde verantwoordelijkheden te dragen (Leão 2004: 31). Verschillen in socio-economische omgevingsvoorwaarden spelen een belangrijke rol in de mogelijkheden en uitdagingen waar mensen zich voor gesteld zien en daarmee op de taken en verantwoordelijkheden die de leden van samenlevingen toebedeeld krijgen. In samenlevingen waar mensen leven van een bestaansminimum is een lange periode van afhankelijkheid voor de meeste families een luxe die men zich niet kan veroorloven8. In dergelijke samenlevingen dragen ‘kinderen’ ook verantwoordelijkheden om in hun eigen onderhoud en in die van hun families te voorzien (Twum-Danso 2004: 12). Kindertijd, adolescentie en volwassenheid ontwikkelen zich volgens de patronen en levensfasen die bij de samenlevingsvoorwaarden passen. Kindertijd, adolescentie en volwassenheid moeten daarom beschouwd worden als sociale en culturele constructies, die direct samenhangen met socio-economische, politieke, culturele en omgevingsfactoren (Ebo 2004: 128; Boyden 2000: 65-75). De humanitaire benadering en de beschermende wetgeving die voortvloeit uit de CRC wordt door deze samenlevingen bekritiseerd vanwege de ideeën over de kindertijd als periode van kwetsbaarheid en afhankelijkheid die erin besloten liggen9 (Veale 2003: 11). Weerbaarheid Kindertijd is een veranderlijk en contextspecifiek concept, met flexibele en elastische overgangen. Wie als kind en wie als volwassene wordt aangemerkt, verschilt van samenleving tot samenleving. Daarnaast verschillen de ideeën over welke capaciteiten en verantwoordelijkheden tot de verschillende levensfase behoren. In de Afrikaanse context bijvoorbeeld, worden ‘kinderen’ als competent en capabel beschouwd, zelfs als ze als ‘kinderen’ aangemerkt worden (Archard in Twum-Danso 2004: 12). Waar in westerse samenlevingen ‘kinderen’ in beschermdheid opgroeien door middel van isolatie van de wereld van volwassenen, is in andere samenlevingen de opvoeding gericht op het aanleren van weerbaarheid. In deze context leren ‘kinderen’ dat de wereld bestaat uit: ‘…problems to be solved, the ability to discover those problems, to observe them actively and accurately, and to analyse the implications of exposure to hazardous situations being highly valued’ (Briggs in Boyden 2000: 71). ‘Kinderen’ leren dan zichzelf te
8
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
beschermen door ze aan activiteiten te laten deelnemen die hun fysieke kracht en zelfverzekerdheid vergroten. ‘Kinderen’ die geconfronteerd worden met levensbedreigende omstandigheden, zoals oorlog of deelname aan gewapend conflict, kunnen niet altijd terugvallen op volwassenen. Een opvoeding die hen leert voor zichzelf op te komen en die hen leert moeilijkheden en problemen het hoofd te bieden, bevordert dan juist hun zelfredzaamheid en welzijn (Boyden 2000)10. ‘Kindsoldaten’ kunnen daarom niet zonder meer beschouwd worden als passieve wezens. Want ondanks hun ontberingen slagen ook zeer veel ‘kinderen’ erin creatieve oplossingen voor moeilijke omstandigheden te vinden (Summerfield 2000: 430). ‘Even amidst tremendous hardship and danger, young people may be remarkably capable of managing hazard, coping with misfortune, and influencing their own fate and that of those around them’ (Newman 2005: iv-v). ‘kinderen’ beschikken over een actief probleemoplossend vermogen waaruit zij copingstrategieën ontwikkelen om hun situatie het hoofd te bieden (Boyden 2000).
9
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Agency Een aanzienlijk deel van de 300.000 ‘kindsoldaten’ die wereldwijd in ten minste 20 landen aan gewapend conflict deelnemen (Becker 2004), wordt onder bedreiging van een wapen, dreiging van moord op dierbaren of door middel van ontvoering gerekruteerd. Sommigen van deze rekruten worden al op 5-jarige leeftijd ingelijfd (Veale 2003: 37; Mehari 2005). Veelal worden zij gedwongen (al dan niet onder invloed van drugs) gewelddadigheden te begaan tegen hun eigen familieleden of buren, zodat zij –eenmaal ingelijfd– geen mogelijkheid meer hebben te ontsnappen en terug te keren naar hun gemeenschappen (Rosen 2005; Singer 2005; McIntyre 2004; Peters 2004; Machel 1996; Grünfeld 2002; Gray 2003; Boyden & de Berry 2004). Het is duidelijk dat deze ‘kindsoldaten’ weinig tot geen keuze hebben in hun deelname aan gewapend conflict. De aard en ernst van hun situatie mag dan ook niet gebagatelliseerd worden. Toch kan niet gesteld worden dat zij zelf geen enkele invloed kunnen uitoefenen over hun eigen lot11. Uit een toenemend aantal onderzoeken blijkt dat ‘kindsoldaten’ die door middel van gedwongen rekrutering bij gewapende groeperingen terecht komen tactieken weten te ontwikkelen om hun situatie te manipuleren (Mehari 2005; Veale 2003; Shepler 2004b; Veale & Stavrou 2003; Bergner 2005). Deze tactieken lopen uiteen van pogingen tot ontsnapping, onttrekking uit de gewapende strijd door voorgewend onvermogen of ziekte, tot het creëren van ruimte voor spel en ontspanning (Honwana 2006: 71; Veale & Stavrou 2003). ‘As rational human actors, they have at times quite surprisingly mature understandings of their predicament’ (Grünfeld 2002: 183-184). Hoewel de acties van deze ‘kindsoldaten’ typisch op de korte termijn gericht zijn en slechts indirect verandering teweeg brengen, moet toch erkend worden dat zij in staat zijn hun situatie in te schatten, te anticiperen op het gedrag en de beslissingen van anderen, en de consequenties die voortvloeien uit hun eigen handelen te overzien. Zij weten dus op subtiele manier macht uit te oefenen. Hoewel deze macht zeer beperkt en begrensd wordt door dwingende omstandigheden, wil dat niet zeggen dat zij niet over agency beschikken. Volgens Giddens ‘…[a]ll forms of dependence offer some resources whereby those who are subordinated can influence the actions of their superiors’ (Giddens in Honwana 2006: 70). Als ‘kindsoldaten’ in staat zijn de bevelen van hun superieuren te omzeilen beschikken zij over een belangrijk machtsmiddel. Niet alleen over zichzelf, maar ook over hun superieuren. Giddens noemt dit de dialectiek van macht (ibid.). In zijn theorie van menselijke agency gaat Giddens ervan uit dat ieder menselijk handelen plaatsvindt binnen sociale structuren die beperkingen stellen aan handelingsvrijheid en de uitoefening van macht(ibid.). Agency is het vermogen te handelen, zonder dat daartoe een intentie aanwezig hoeft te zijn (ibid.): ‘Agency concerns events of which an individual is the perpetrator, in the sense that the individual could, at any phase in a given sequence of conduct, have acted differently. Whatever happened would not have happened if that individual had not intervened. For Giddens, the
agent is a person with transformative capacity, the power to intervene or to refrain from intervention in ways that matter’ (Giddens in Honwana 2006: 69).
10
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Agency is dan de capaciteit van ieder persoon te handelen, daadkracht te tonen en andere personen en structuren te beïnvloeden, zelfs wanneer dit onder de meest extreme omstandigheden plaatsvindt12: ‘The notion of agency attributes to the individual actor the capacity to process social experiences and to devise ways of coping with life, even under the most extreme forms of coercion. Within the limits of information, uncertainty and the other constraints (e.g. physical, normative or politico-economic) that exist, social actors are “knowledgeable” and “capable”. They attempt to solve problems, learn how to intervene in the flow of social events around them, and monitor continuously their own actions, observing how others react to their behaviour and taking note or the various contingent circumstances’ (N. Long in Peters 2004: 7).
Agency wordt niet bepaald door beperkingen, maar door het vermogen invloed uit te oefenen, keuzes te maken en verandering aan te brengen. Agency veronderstelt echter ook dat de actor zich van zijn handelen bewust is, en begrip heeft van zijn handelen (Eriksen 2001: 49). Om een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen heersende noties over agency en de agency van ‘kindsoldaten’ wil ik, in navolging van Honwana (1999), ervoor pleiten in onderzoek naar het fenomeen ‘kindsoldaten’ gebruik te maken van de onderverdeling die de Certeau maakte in strategische en tactische agency. De beslissingen die gedwongen ‘kindsoldaten’ nemen hebben typisch betrekking op de korte termijn en zijn gericht zijn op hun directe overleving of op de maximalisatie van de huidige omstandigheden. Vanwege de onzekerheid die voortvloeit uit oorlogssituaties is het voor hen vrijwel onmogelijk de consequenties van hun handelen op lange termijn te overzien en daar hun beslissingen op af te stemmen. In het onderscheid tussen strategische agency en tactische agency die de Certeau aanbrengt, bestaat de eerste vorm van agency uit het vermogen op lange termijn consequenties of voordelen te overzien. Onder tactische agency verstaat de Certeau het vermogen om te gaan met concrete situaties op korte termijn, waarbij de actoren niet noodzakelijk hoeven te overzien wat de uitkomst van hun handelingen zal zijn (Richards 2004: 8; Utas 2003: 30-31; Peters 2004: 32-33). Gedwongen ‘kindsoldaten’ beschikken over tactische agency; ‘…one that is devised to cope with and maximize the concrete, immediate circumstances of the military environment in which they have to operate… They are not in a position of power, they may not be fully conscious of the ultimate goals of their actions, and may not expect any long-term gains or benefits from it… Nonetheless, they are fully conscious of the immediate returns, and act within certain constraints, to seize opportunities that are available to them’ (Honwana in Peters 2004: 32-33).
11
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Het principe van vrijwilligheid Niet alle ‘kindsoldaten’ worden door middel van dwang of ontvoering gerekruteerd. In tegendeel. De overgrote meerderheid meldt zich vrijwillig aan (Peters 2004: 6; Bennett 1998; HRW 2003; Utas 2003: 15; Rosen 2005: 17). Omdat geen kwantitatief onderzoek wordt verricht naar de manieren van rekrutering, bestaat er geen sluitende informatie over de precieze aantallen. Volgens de laatste schattingen nemen ongeveer twee van de drie ‘kindsoldaten’ zelf het initiatief tot deelname (Singer 2005: 61). De belangrijkste redenen voor participatie zijn armoede, wraak, economische of educatieve mogelijkheden, bescherming en de aanwezigheid van gewelddadig conflict. In gebieden die getroffen worden door oorlogen zijn vaak weinig voorzieningen aanwezig. Deelname aan gewapende groeperingen kan de enige kans op onderwijs, voedsel of onderdak betekenen en daarom een aantrekkelijk alternatief bieden (Brett & Specht 2004; ILO 2003; Utas 2003; Bennett 1998; UNICEF 2002; Aning & McIntyre 2004: 70; McIntyre 2004; Stavrou, Stewart & Stavrou 2000; Peters & Richards 1998). In humanitaire onderzoeken stelt men dat de keuze van deze ‘kindsoldaten’ geenszins vrijwillig genoemd kan worden: ‘…when the only options are survival or death/poverty, the choices of the children can hardly be called free and fair’ (Twum-Danso 2003: 10). Rosen stelt terecht dat ‘…[t]he implication is that somehow adults join armed forces by exercising free and unfettered rational choice or informed consent in the absence of any social pressure’ (Rosen 2005: 134). Dit is echter dubieus. Het is aannemelijker dat veel volwassenen om dezelfde redden aansluiting zoeken bij gewapende groeperingen als ‘kindsoldaten’. Een vergelijkend onderzoek tussen volwassen soldaten en ‘kindsoldaten’ zou hier meer inzicht in kunnen bieden. Een belangrijke aanwijzing voor daadwerkelijke vrijwilligheid achter de keuze te participeren in gewapend conflict, is het feit dat het overgrote deel van de jonge mensen in conflictgebieden besluit geen deel uit te maken van gewapende groeperingen. Hoewel de keuze in dit geval gelimiteerd is door de aanwezigheid van conflict, blijft de keuze vrijwillig: ‘Voluntary conscription implies that young people in conflict situations have different, although obviously limited, options to choose from, and that they are to some extent capable of making well-considered choices’ (Peters 2004: 6). Vrijwillige rekruten beschikken daarom naast tactische agency ook over een beperkte strategische agency. Jongeren als Actieve Actoren In humanitaire onderzoeken staat het idee centraal dat alle vormen van oorlog en geweldpleging negatief zijn en enkel een verwoestend effect hebben. Zelf veelal afkomstig uit in hoge mate gepacificeerde samenlevingen, veroordelen onderzoekers de inzet van geweld om doelen te bereiken en zien daarbij over het hoofd dat niet alle oorlogservaringen negatief hoeven te zijn. Zoals Funck treffend beschrijft is het de ironie van oorlog die ‘…besides being the most brutal of experiences, …also provides the most intense human experiences in a positive sense. It allows the individual to increase his or her social status: honor and heroism, comradeship, and feelings of community are some examples of the attractions of fighting’ (Funck 1999 geciteerd in Barth 2002)13. Oorlog kan zingeving opleveren voor jonge deelnemers:
12
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Verschillende ‘ex-kindsoldaten’ hebben verklaard dat hun deelname voor hen een diepe betekenis had (Barth 2002). In plaats van schadelijk en verwoestend kan het voor ‘kindsoldaten’ ook een grote eer zijn in staat gesteld te worden hun families of gemeenschappen te beschermen of te bevrijden van onderdrukking en worden zij op hun beurt door hun gemeenschappen gewaardeerd om hun beschermende rol. In dit opzicht kan deelname aan gewapende strijd juist bijdragen aan de ontwikkeling van ‘kindsoldaten’ tot volwaardige, gewaardeerde personen binnen hun samenlevingen (Grünfeld 2002: 274). Deelname aan gewapende strijd kan belangrijke economische, educatieve, politieke en sociale voordelen opleveren voor ‘kindsoldaten’. Ze zijn niet alléén potentiële slachtoffers van het geweld van volwassenen. Voor ‘kindsoldaten’ zelf kan geweld ook een ultiem machtsmiddel zijn om hun doelen te bereiken (Utas 2003: 39). ‘kinderen’ en jongeren kunnen, zowel in tijden van vrede als in tijden van oorlog, belangrijke politieke, sociale, en economische bijdragen leveren aan hun gemeenschap. De keuzes die zij maken hebben een belangrijke invloed op de aard en het verloop van oorlogen (Ebo 2004: 127). Ze fungeren niet alleen als ondergeschikten, maar ook vaak in leidinggevende functies (Murphy 2003: 5, Grünfeld 2002: 296). In de meeste Afrikaanse oorlogen zijn ‘kinderen’ en jongeren de belangrijkste participanten (Aning & McIntyre 2004: 72) en vormen soms zelfs de belangrijkste instigatoren. Soms starten zij hun eigen militaire facties bijvoorbeeld om hun gemeenschappen te beschermen, om hun eigen leefomstandigheden te verbeteren, om invloed uit te oefenen op nationale politiek, vanwege gênerationele spanningen of als middel om in hun levensonderhoud te voorzien14. ‘…[T]he choice to join a party youth league, a militia, an insurgency or, indeed, an army, has nearly always presented itself as a precursor to accessing rights’ (McIntyre 2004: 72). Op deze manier bekeken zijn ‘kindsoldaten’ dus geen willoze slachtoffers, maar soms ook belangrijke voorvechters van idealen en in staat beslissingen te nemen die hun eigen welzijn bevorderen. ‘kindsoldaten’ die zelf initiatieven ontplooien en fungeren in leidinggevende rollen beschikken zowel over strategische als tactische agency. Hierboven heb ik uiteengezet dat ‘kindsoldaten’ op verschillende manieren betrokken kunnen raken bij gewapende groeperingen. Door middel van een casestudy van de burgeroorlog in Sierra Leone zal ik bespreken hoe ervaringen kunnen variëren van kindsoldaat tot kindsoldaat.
Geschiedenis van Sierra Leone
V
oor een goede begripvorming van de gebeurtenissen en de context waarin ‘kindsoldaten’
deelnamen aan de burgeroorlog, is het noodzakelijk eerst de geschiedenis en de aanleiding voor de burgeroorlog in Sierra Leone te bespreken. Het KolonialeTijdperk Als onderdeel van het Britse antislavernij programma werden vanaf 1787 bevrijde slaven door de Britse marine naar een klein kustgebied aan de westkust van Afrika gebracht (Gberie 2005: 4, 17). Het doel was de ‘Black Poor’ (bevrijde Engelse slaven) terug te brengen naar Afrika en hen daar een staat met
13
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
zelfbestuur te geven, een staat met ‘…a constitution, bound by social contract, rooted in history, in the institutions of Anglo-Saxon monarchy, and of Israel under the Judges’ (Marcus Jones in Gberie 2005: 18). Deze nieuwe Afrikaanse nederzetting, die werd gekocht van een Temne chief, werd Freetown genoemd en was ‘…intended…for the happy establishment of blacks and people of colour, to be shipped as freedmen … under the protection of the British government’ (ibid.). De nederzetting kreeg echter al snel te maken met grote problemen, waaronder de uitbraak van tropische ziekten, voedseltekorten en aanvallen van de omringende Temne bevolkingen. Een groot deel van de bevolking ontvluchtte Freetown, en zocht werk bij slavenhandelaren aan de kust (Gberie 2005: 18). Omdat er een schandaal dreigde uit te breken over deze ontwikkelingen, riep Engeland Freetown in 1808 uit als Britse kroonkolonie en werd de nederzetting bevolkt met bevrijde slaven uit Jamaica en Noord-Amerika (ibid.). Onder Brits bestuur ontwikkelde Freetown zich al snel tot een welvarende kolonie: ‘As early as the 1840s there were higher proportions of children attending primary school in
Freetown than in Britain, and the emergent Creole [Krio] community –for this was how the blend of early settlers en Liberated Africans came to be known- was highly educated and elitist, consisting at first of traders, then of lawyers, doctors, teachers, journalists and clergymen who even went to other parts of Africa on a “civilising mission”’ (ibid.: 19).
In 1896 werden de gebieden rond Freetown tot Brits protectoraat geannexeerd (Davies 2002: 2; ContehMorgan & Dixon-Fyle 1999: 40), zogezegd in het belang van de bevolking van deze gebieden. In werkelijkheid was een duidelijke afbakening van grondgebieden een acute noodzaak vanwege de FransBritse spanningen in Afrika (ibid.: 40). Bovendien konden de belangen van de Creoolse handelaren op deze manier beter beschermd worden en konden binnen het Protectoraat banen gecreëerd worden voor de groeiende elite van Freetown (ibid.). Het Protectoraat werd gevormd rond meer dan dertig verschillende bevolkingsgroepen –waarvan de Mende in het zuiden en het oosten en de Temne in het noorden de grootste groepen vormden– die elk reeds hun eigen samenlevingstradities kenden (Gberie 2005: 19). Er werd geen nationale eenheidsstaat tussen de kolonie en het Protectoraat nagestreefd, de laatste werd door de Britten beschouwd als ‘foreign countries adjoining the colony’ (ibid.). Er bestond geen duidelijke bureaucratische bestuursstructuur, noch was er sprake van een democratische politieke cultuur (Keen 2005: 9). De Britten regeerden over het nieuwe Sierra Leone door middel van ‘Indirect Rule’ (ibid.: 10; Conteh-Morgan & Dixon-Fyle 1999: 41). Het Protectoraat werd opgedeeld in vijf disctricten, die elk een eigen districtleider toegewezen kregen. Voormalige Afrikaanse koningen werden tot Paramount Chiefs gemaakt en aan hen werd het lokale bestuur toegewezen (ibid.: 41). Door middel van de creatie van bestuurlijke subdivisies probeerden de Birtten grootschalige oppositie te voorkomen binnen een systeem dat Mamdani bestempelt als een klassiek geval van ‘gedecentraliseerd despotisme’ (Mamdani in Keen 2005: 10). ‘…[T]he colonial state allowed chiefs, headmen and elders to define a customary law that asserted and legitimated their power and control over the allocation of resources against the interests of juniors, women and migrants’ (Berman in Keen 2005: 10). Landeigendom was gemeenschappelijk geregeld en de toewijzing van land kwam in handen te liggen van Paramount Chiefs. En hoewel zij verantwoording moesten afleggen aan de districtshoofden, fungeerden zij voor de bevolking in principe als
14
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
autonome lokale leiders. Door de functie van chief een overerfbare, levenslange positie te maken hoopten de Britten onderlinge machtsstrijd te voorkomen (Keen 2005: 10; Conteh-Morgan & Dixon-Fyle 1999: 41). Opvolgers (in principe afkomstig uit de lineage –aan mannelijke zijde– van de voormalige chiefs) werden door een raad van dorpsoudsten (de Tribal Authority) gekozen uit een groep van door de bevolking genomineerde kandidaten (Keen 2005: 10; Voeten 2002: 227), terwijl de gouverneur het recht behield chiefs in functie te stellen of ze daaruit te ontheffen (Conteh-Morgan & Dixon-Fyle 1999: 41). Chiefs en hun potentiële opvolgers wisten de steun van de Tribal Authority te krijgen door hen privileges te geven (Keen 2005: 10). ‘…[I]n Sierra Leone the general economic underdevelopment of the rural areas [of the Protectorate] made chiefs [the] prime source of cash reward in an economy largely geared towards subsistence production’ (Rosen in Keen 2005: 10). De onvrede over dit systeem was bijzonder groot onder de bevolking van het Protectoraat. Disputen over buitensporige geldheffingen, landtoewijzing, en gedwongen arbeid vonden een climax in de Hut Tax War van februari 1898 (Keen 2005: 10; ContehMorgan & Dixon-Fyle 1999: 42-43). Deze oorlog volgde op de introductie van een belastingwet in het Protectoraat, waardoor bewoners belasting moesten gaan betalen voor grond dat reeds hun eigendom was (ibid.; Richards 2004: 38). De opstand onder de bevolking werd snel en hard neergeslagen door de Britten, die vanaf dat moment over het Protectoraat heersten door middel van een terreurbewind (Keen 2005: 9-11). Met inzet van politie en leger werd de belastingwet gehandhaafd. ‘The colonial state’s reputation for insensitivity, peevishness, and downright brutality had been greatly affirmed in these events’ (Conteh-Morgan & Dixon-Fyle 1999: 44). Vanwege de zwakke staatsinstelling De eerste poging Sierra Leone tot politieke eenheid te maken was in 1924. De kolonie kreeg vijf zetels in de kamer van afgevaardigden –waarvan drie via verkiezingen gekozen en twee aangewezen door elitegroeperingen– en het Protectoraat (dat drie keer zo groot was) kreeg drie zetels toegewezen, die allen door chiefs dienden te worden bezet (Gberie 2005: 19). Een opkomende elite in het Protectoraat kwam hiertegen in opstand. Uit deze strijd ontstonden twee politieke partijen: de National Council of Sierra Leone (NCSL) en de Sierra Leone’s People Party (SLPP), die werd geleid door de Brits opgeleide arts, Milton Margai (ibid. 19-20). De SLPP wist in 1951 een grondwet van de Britten af te dwingen die het Protectoraat een meerderheidsstem gaf, waardoor het Protectoraat zeggenschap over het landsbestuur kreeg (ibid.: 20). Bij de verkiezingen van 1957 werd de SLPP tot grootste politieke partij gekozen en werd Milton Margai eerste minister van Sierra Leone. Het Postkoloniale Tijdperk Onder de SLPP van Milton Margai verkreeg Sierra Leone in 1961 haar onafhankelijkheid (ibid.). Hoewel Margai als President voornemens was de lijn van de koloniale overheid voort te zetten na de onafhankelijkheid, werd de postkoloniale periode gekenmerkt door rivaliteit tussen de Temne en Mende etnische groeperingen, waardoor de politiek een etnische tint kreeg. De Mende waren voornamelijk vertegenwoordigd binnen de SLPP, terwijl de APC (All People’s Congress) –opgericht door Siaka Probyn Stevens, voormalig vakbondsleider en voormalig minister in de Margai regering– haar steun verkreeg uit
15
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
de Temne populatie (Keen 2005: 14). Onder de regering Margai beleefde Sierra Leone een periode van relatieve rust en economische groei. Margai wist echter de tegenstellingen tussen de leden van het Protectoraat, de Creoolse elite uit Freetown en tegenstellingen tussen de Mende en de Temne niet te overbruggen. Bij de eerste algemene verkiezingen in 1967 verloor de SLPP haar macht aan de APC van Stevens (Gberie 2005: 20-27). Tijdens de verkiezingsstrijd van 1967 zette de SLPP-overheid geweldsmiddelen in om te voorkomen dat de APC de macht zou grijpen (Gberie 2005: 41). Zogenaamde ‘action groups’, gevormd uit jongeren uit stedelijke achterstandsgroepen, werden ingezet om kiezers te intimideren (Rosen 2005: 77). Toch wist de APC aan de macht te komen, met Siaka Stevens als het nieuwe staatshoofd (Fithen in Keen 2003: 67-68). De instelling van deze nieuwe regering verliep niet vlekkeloos; ‘…[T]he army, led by a Margai-protégé Brigadier David Lansana, stepped in at the crucial
moment and prevented the swearing-in of Stevens as the new Prime Minister … A day after he announced his coup a trio of majors in turn unseated hum and then set up what they were pleased to all the National Reformation Council (NRC). … The NRC was in turn overthrown a year later by junior rank and file soldiers who set up the Anti-Corruption Revolutionary Council and then promptly handed over power to Stevens in April 1968’ (Gberie 2005: 26-27).
Om de rust terug te brengen stelde Stevens, op advies van het leger, de National Coalition Government in, waar ook leden van de SLPP deel van uitmaakten (ibid.). Maar zodra Stevens er zeker van was dat zijn macht geconsolideerd was ontmantelde hij deze coalitie en stelde een APC regering aan het hoofd van Sierra Leone (ibid.) Stevens centraliseerde vervolgens de macht in Freetown, en herstructureerde de staat rond patronage netwerken, waardoor lokale overheden afhankelijk werden van de nationale overheid (Levin 2005: 41). In 1973 schakelde Stevens alle politieke concurrentie uit, en stichtte een éénpartijstelsel, waardoor hij in principe een dictatoriale positie kreeg (ibid. 13). Bij de verkiezingen van 1973 maakte de APC gebruik van gelijksoortige action groups als de SLPP in 1967 had gedaan. Door middel van anarchie en terreur wist de APC de enige andere politieke mededinger, de SLPP, te dwingen zich terug te trekken uit de verkiezingsstrijd (Rosen 2005: 77). Stevens verkreeg de steun van lokale machthebbers door hen middels omkoping aan zich te binden en hen persoonlijke verrijking in het verschiet te leggen (ibid. 41). ‘He set the trend for elites to defend their authority using techniques of patronage and patrimony rather than through the solicitation of popular approval’ (Reno geciteerd in Levin 2005: 40-41). Corruptie en persoonlijke rijkdom werden als begerenswaardig gezien, terwijl educatie steeds minder belangrijk geacht werd en een minder prominente rol in de samenleving kreeg. De ‘gewone’ bevolking verloor al haar middelen om tegen de overheid in opstand te komen; arbeidsstakingen werden verboden, studentenprotesten en demonstraties werden hard neergeslagen en de pers werd streng gecensureerd (Kandeh in Keen 2005: 17). Binnen dit patrimoniale systeem werden bronnen en privileges geredistribueerd naar persoonlijke willekeur van lokale en nationale leiders en had ten doel persoonlijke loyaliteit te waarborgen. Het verloor daarmee haar traditionele beschermende betekenis (Peters 2004: 13). Met name de economische zwakken en jongeren werden in dit systeem gediscrimineerd en onderdrukt (Keen 2005:
16
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
17; Kpundeh 2004: 94). Minder bedeelde volwassenen, ‘kinderen’ en jongeren waren in dit systeem voor hun levensonderhoud en sociale status volledig afhankelijk van chiefs en big men. In ruil voor privileges, werk en bescherming verleenden zij gratis diensten of arbeid aan deze big men (Rosen 2005: 59), wat in de praktijk veelal neerkwam op slavenarbeid in de diamantmijnen of ‘militaire’ diensten. Deze centralisering van politiek maakte het voor de ‘gewone bevolking’ onmogelijk te beschikken over eigen middelen van bestaan. Als men er niet in slaagde zich in te kopen in het politieke systeem, betekende dit letterlijk ‘death by attrition’ (Abdullah 1998: 206). ‘Social security became informalised as the state became an instrument of personal accumulation for a repressive and corrupt elite rather than a means of protection for the citizenry, who came to depend even more on patrimony and patronage for support and security’ (Levin 2005: 41). Politieke concurrentie werd verder aan banden gelegd door ‘SLPP gebieden’ (Mende gebieden) af te sluiten van de rest van Sierra Leone. Hoewel deze gebieden rijk waren aan gewassen en natuurlijke rijkdommen die voor de export van belang waren, saneerde Stevens de enige verbindende spoorweg met het gebied en zorgde ervoor dat er geen nieuwe wegen aangelegd konden worden (Gberie 2005: 33-34). Uit angst zijn greep op de macht te verliezen creëerde Stevens een eigen leger, de Internal Security Unit (ISU) en liet hij het reguliere leger langzaam doodbloeden (ibid.: 29). De ISU bestond voornamelijk uit criminele en achtergestelde jeugd uit de sloppenwijken van Freetown (ibid.), die de burgers van Sierra Leone terroriseerden: Under the APC, citizens and soldiers who had served under previous governments, opposition politicians, and rival within the party were subject to the ravages of the youth supporters. Youth set people on fire, burned down their houses, shot children, paraded citizens about naked and beat them, brought opponents before youth-run kangaroo courts, and hacked men and women to death with machetes… In Ginger Hill, a neighborhood in Freetown, APC Youth members threw sticks of dynamite into the houses and shops of Mende and Fula residents, killing people in their beds. Youth thugs controlled official public spaces, routinely menacing and abusing citizens’. (Rosen 2005: 78)
De ‘gewone bevolking’ had geen enkele mogelijkheid meer om deel uit te maken van politiek beleid van hun eigen gemeenschappen (Kpundeh 2004: 94). Bovendien namen hun economische mogelijkheden steeds verder af. Daarnaast kreeg de positie van lokale leiders steeds meer een figuurlijk karakter, zonder enige vorm van macht. De provincies bleven daardoor arm en beschikten noch over de politieke, noch over de economische mogelijkheden hun gemeenschappen te ontwikkelen (ibid.). Economische Ontwikkelingen Totdat in de jaren 1930 in het Protectoraat natuurlijke mineralen, als ijzererts en diamanten, werden ontdekt, was Sierra Leone een noodlijdende kolonie geweest. De winning van natuurlijke hulpbronnen zorgde ervoor dat Sierra Leone ontwikkeld kon worden. Diamanten kwamen al snel de economie te domineren; drievijfde deel van alle inkomsten was afkomstig uit diamanten, die werden geproduceerd voor Europa (Gberie 2005: 19: 23). Bij de overdracht van de macht door de Britten aan de regering van
17
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Milton Margai (SLPP) in 1961, was Sierra Leone –hoewel relatief arm en zwak– één van de rijkste en best ontwikkelde landen in Afrika (Keen 2005: 8; Levin 2005: 40; Gberie 2005: 4). ‘…Sierra Leone enjoyed some advantages not enjoyed by other African countries: a relatively small territory with abundant resources, good educational traditions, and politics that often cut across ethnic divides’ (Keen 2005: 8). Maar het was juist deze rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen waardoor Sierra Leone ten prooi viel aan corrupte politieke regimes en economische achteruitgang. Tot 1956 had een Britse onderneming (de Sierra Leone Selection Trust (SLST)) het monopolie op het mijnen van diamanten gehad, en was het de lokale bevolking expliciet verboden geweest hun eigen diamanten te mijnen (Keen 2005: 7). Omdat de diamantmijnen zich in het Protectoraat bevonden, waar de Britten geen stevige greep op hadden, was illegaal mijnen een veel voorkomend verschijnsel. De diamanten werden niet als staatseigendom beschouwd, maar als “the property of the indigenous population and under the control of the Paramount Chief and the Tribal Authority” (Gberie 2005: 30). Vanaf 1951 woedde er een ware Diamond Rush door Sierra Leone. In drie jaar tijd zochten meer dan 75.000 jonge mannen hun heil in de diamantmijnen, waardoor de rijstproductie sterk afnam (Gberie 2005: 24). Bovendien kwam er tegelijkertijd een grote groep migranten vanuit Libanon naar Sierra Leone (Keen 2005: 12), welke de belangrijkste illegale mijners zouden vormen. In 1955 werden pogingen ondernomen restricties met betrekking tot het mijnen van diamanten op te heffen, vanwege de hoge mate van smokkel, criminaliteit en geweldpleging in de diamantengebieden. Belangrijke Libanese illegale handelaren, waaronder Jamil Sahid Mohammed, werden opgepakt en veroordeeld tot gevangenisstraf (Gberie 2005: 31). Vlak na de onafhankelijkheid richtte de SLPP overheid de Alluvial Diamond Mining Scheme (ADMS) op, die ten doel had het mijnen van diamanten toegankelijk te maken voor Sierra Leonese ondernemingen en de Sierra Leonese bevolking (Saylor in Keen 2005: 12). In de praktijk betekende dit echter slechts dat het mijnen van diamanten toegankelijk werd voor de rijkere bevolking. ‘Those who could afford the licenses and the necessary rudimentary equipment were often chiefs, politicians and, most importantly, traders’ (Keen 2005: 12-13). En het waren met name de Libanese migranten die van deze mogelijkheid konden profiteren (ibid. 13). Onder Stevens’ bewind nam de macht en invloed van Libanese migranten nog verder toe, want in een poging de groeiende macht van Afrikaanse ondernemers aan banden te leggen, ‘…[Stevens] consolidated control of the diamond industry in the hands of the Lebanese and encouraged discrimination against indigenes in the allocation of dealing licences. An increasingly impoverished and frustrated population was kept politically silenced by economic exclusion and oppression’ (Levin 2005: 41). Diamanten vormden de belangrijkste basis van Stevens’ patrimoniale politieke systeem. In 1971 richtte Stevens een nieuwe organisatie op, de National Diamond Mining Company (NDMC). De overheid kreeg 51% van de aandelen in handen, terwijl de andere 49% in handen bleef van de SLST. De NMDC kreeg het monopolie over de export van diamanten. Van de overheidsaandelen kwam 12% in het persoonlijk bezit van Siaka Stevens, wat betekende dat een belangrijk deel van de overheidsinkomsten nu geprivatiseerd was en in handen van één persoon (Gberie 2005: 32). Vanwege zijn partnerschap met Jamil, die de NMDC bestuurde en tevens mede-eigenaar was (Keen 2005: 23), wist Stevens nog meer persoonlijk fortuin te vergaren (Gberie 2005: 32). Jamil Sahid Mohammed
18
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
werd op zijn beurt de belangrijkste diamanthandelaar in Sierra Leone (Gberie 2005: 31) en had grote invloed op het nationale bestuur (Keen 2005). Begin jaren 1980 stortte de nationale economie langzaam in vanwege de toename van corruptie (McIntyre et al. 2002), de prijsdaling van ruwe materialen (Peters 2004: 14), hoge internationale schulden, en een achteruitgang in landbouwproductie (Conteh-Morgan & Dixon-Fyle 1999: 87). Vanwege sterke populatiegroei en achteruitgang in economische mogelijkheden voor jonge mensen, had een groot deel van hen de rijstvelden verlaten voor een toekomst in de diamantmijnen (ibid. 97; Fanthorpe et al. in Keen 2005: 20). ‘This overconcentration of the labor force in diamond mining, plus the fall in produces prices, resulted in a situation in which the country fell from self-sufficient food production to importdependence…’ (Conteh-Morgan & Dixon-Fyle 1999: 97). De beperkte rijkdommen die het land nog bezat waren geconcentreerd in Freetown, in de handen van Stevens en een elitaire groep van zijn aanhangers. De rest van het land leefde in extreme armoede (Gberie 2005: 32). In 1985, toen Sierra Leone in economisch opzicht zo goed als failliet was, droeg Stevens de macht over aan zijn protégé, MajoorGeneraal Joseph Saidu Momoh, hoofd van het leger (Rashid 2004: 81-82). Aanloop tot de Burgeroorlog Joseph Momoh erfde een failliete en door-en-door corrupte staat, waar Jamil bovendien een grote vinger in de pap had. ‘Jamil … had been appointed adviser for the running of the [new Gold and Diamond Office] … [he] already had vital stakes in the fisheries, tourism and manufacturing sectors, paid the salaries of senior military and police officers, and even attended cabinet meetings’ (Gberie 2005: 35). Momoh ontsloeg een aantal ministers en liet Jamil het land uitzetten om zijn eigen machtsstructuur te vestigen. De schaduwstaat was echter grotendeels van deze personen afhankelijk. De reguliere staat had geen enkele grip op het land. Het leger en politie hadden slechts nog een symbolische functie, waardoor Momoh afhankelijk bleef van de schaduwstaat. ‘[Momoh] was caught between the urgent need for international credit to fund pressing patrimonial demands (e.g. the need to supply the army, police, and other state organizations with cheap rice) and the longer-term “developmental” needs of the shadow state’ (Richards 2004: 41). De staat kon echter niet over eigen financiële middelen beschikken. De eens zo lucratieve diamanthandel leverde nauwelijks nog staatsinkomsten op. Tegen het eind van de jaren 1980 werd 95% van de diamantproductie verhandeld in het economische circuit (Sesay in Keen 2003: 76). De verslechterende economische toestand maakte het echter ook steeds moeilijker buitenlands krediet te krijgen, waardoor Sierra Leone steeds afhankelijker werd van het IMF, die op haar beurt eisen stelde aan de regering (Conteh-Morgan & Dixon-Fyle 1999: 87). Vanwege verdeeldheid binnen de regerende politieke partij (APC), toenemende druk en onrust vanuit de bevolking en externe druk van internationale donoren besloot Momoh in 1991 verkiezingen te houden, die terugkeer naar democratie en een meerpartijenstelsel mogelijk moesten maken (Rashid 2004: 83; Richards 2004: 41). Toen vlak voordat de verkiezingen plaatsvonden de geruchten toenamen dat het APC voornemens zou zijn de verkiezingsuitslagen te manipuleren, pleegde Foday Sankoh’s Revolutionary United Front (RUF) haar eerste aanslag.
19
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
De Burgeroorlog
D
e burgeroorlog in Sierra Leone begon op 23 Maart 1991. Met behulp van Charles Taylor
van Liberia viel de RUF de plaats Bomaru in het Kailahun District (een diamantgebied) bij de Liberiaanse grens aan (Richards 2004: 4). De oorlog, die zou duren tot 2001, werd in drie verschillende fasen uitgevochten, door vijf verschillende gewapende groeperingen. Om de gebeurtenissen in perspectief te kunnen plaatsen zal ik eerst een samenvatting van het verloop van de oorlog geven. Omdat het in deze scriptie echter gaat om de rol van ‘kindsoldaten’, zal ik deze beschrijving beknopt houden en me verder concentreren op de verschillende gewapende groeperingen en de manier waarop ‘kindsoldaten’ bij die groeperingen betrokken waren.
Verloop van de Oorlog Hoewel de RUF eerder die maand via de BBC World Service een radio oproep had gedaan aan President Momoh en zijn aftreden had geëist (Gberie 2004: 59), was de RUF tot die eerste aanval onbekend geweest onder de Sierra Leonese bevolking (Richards 2004: 4) en de RUF werd dan ook nauwelijks serieus genomen (Abdullah 1998: 203). In dit beginstadium van de burgeroorlog bestond de RUF uit ongeveer 100 personen uit Sierra Leone, Burkinabe en Liberia (Richards 2004: 5). Omdat de RUF geen ideologisch of politiek programma naar buiten bracht, ging men er vanuit dat het deze beweging te doen was toegang te verkrijgen tot de natuurlijke rijkdommen van het land (HRW 1999). In April 1991 eiste de RUF een internationale persconferentie, die hen werd geweigerd. Pas toen de RUF haar eerste internationale gijzelaars maakte, wisten ze internationale media aandacht af te dwingen (Richards 2004: xxiii). Sankoh verklaarde tegenover de BBC African Service in London dat het doel van de RUF was de APC regering omver te werpen en democratie en een meerpartijenstelsel in Sierra Leone te vestigen. Sankoh maakte daarbij duidelijk dat hij geen persoonlijke politieke ambities had, maar toezicht op de verkiezingen verwachtte (ibid.: 7). Toen zowel steun van de Sierra Leonese bevolking als internationale steun uitbleef, richtte de RUF zich tegen de bevolking (Abdullah 2004b: 3). ‘Lacking a clear ideological thrust or a concrete or a concrete programme of societal transformation, …[the RUF] came to rely heavily on violence as a form of terror directed principally against civilians’. (Davies 2002: 252). Het ultieme doel achter dit, in eerste instantie, willekeurige geweld tegen burgers was ‘…to “level” Sierra Leone society and out of its ruins, create a new utopia’ (ibid.: 241). Hoewel de RUF gedwongen was de strijd op te nemen tegen militair personeel, richtten zij zich voornamelijk tegen burgers (HRW 1999; Keen 2005: 107). De RUF verklaarde dat ze geloofden dat burgers gestraft dienden te worden voor hun steun aan de APC regering (HRW 1999). De RUF zag de Sierra Leonese samenleving als gevaarlijk en corrupt, die gered en bevrijd diende te worden van zichzelf (Richards 2004: 30, 56). Het slecht uitgeruste staatsleger was niet in staat de RUF terug te dringen, waardoor de RUF steeds meer territorium wist te bezetten.
20
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
In 1992 brak een nieuwe fase in het conflict aan: Een groep soldaten van het nationale leger (SLA of RSLMF) die het op moest nemen tegen de RUF kwam op 29 April 1992 naar Freetown om protest aan te tekenen over het uitblijven van betaling en de erbarmelijke omstandigheden binnen het leger. De jonge soldaten wisten de APC regering van Momoh omver te werpen in een vooraf geplande coup. Kapitein Valentine Strasser werd het nieuwe staatshoofd van de nieuwe National Provisional Ruling Council (NPRC) (Richards 2004; Peters 2004: 9-10; HRW 1999; Rashid 2004: 84; Abraham 2004: 202). De NPRC breidde het nationale leger in snel tempo uit met ‘jongeren’ uit de stedelijke achterstandsgroeperingen van 3.000 soldaten in 1992 naar 20.000 soldaten in 1994. De nieuwe rekruten kregen echter zeer beperkte militaire training, waardoor het leger weliswaar aan slagkracht won, maar geen consistent geheel vormde (Peters 2004: 10). Veel van de soldaten werkten in het geheim samen met de RUF, waarbij ze de bevolking terroriseerden ten behoeve van hun persoonlijk materiële gewin15 (McIntyre et al. 2002; Silberfein 2004; Keen 2002; Gberie 2004). Het optreden van het leger veroorzaakte een groeiende ontevredenheid onder de bevolking. In het noorden richtte de Temne bevolking een burgerverzetbeweging op; de Tamaboro, afkomstig van jagersgenootschappen uit het Koinadugu District, die over bovennatuurlijke krachten zouden beschikken (TRC 2003). In de oostelijke en zuidelijke provincies werden soortgelijke groeperingen opgericht door de Mende, die bekend werden onder de naam Kamajo, Kamajor, of Kamajoisia (Peters 2004: 10). Omdat deze jagersmilities effectief bleken in de strijd tegen de RUF, werden zij door de NPRC vanaf 1993 ingezet als Civil Defence Forces (CDF) (ibid.). ‘In the early 1990s, local hunters’ familiarity with the rural terrain led to their employment by the military as trackers and guides in the bush war against the Revolutionary United Front (RUF) in Sierra Leone’. (Ferme & Hoffman 2003: 75). Toch werden de CDF geen onderdeel van het nationale leger. Ze bleven vrijwillige, onbetaalde milities die, hoewel ze gewaardeerd werden vanwege hun successen, weinig tot geen overheidssteun kregen bij hun activiteiten (Gberie 2004: 151). De Kamajoisia vormden al snel een serieuze bedreiging voor de RUF, welke laatste steeds verder terug werd gedrongen (Gberie 2005: 136) en gedwongen werd zich te ontwikkelen tot een forest survivalist movement (Rosen 2005: 86). Hoewel de NPRC had beloofd snel een einde te zullen maken aan de oorlog en de RUF bereid leek te onderhanden over haar overgave, besloot de NPRC (gesterkt door de successen van de CDF) de RUF uit te schakelen, waar zij eind 1993 in geslaagd leek (Richards 2004: 105-117). In 1994 startte de RUF echter met een nieuwe reeks van aanvallen. ‘From its safe camps in the jungle it used the small bush paths to launch quick hit-and-run attacks all over the country, after which it disappeared into the forest once again’ (Peters 2004: 10). Hoewel de NPRC regering met groot enthousiasme was onthaald door de bevolking vanwege haar vernieuwende aanpak, viel ook dit regime ten prooi aan bestaande structuren van corruptie en misbruik (Kpundeh 2004: 91). ‘Senior military personnel including Valentine Strasser lived in style comparable to non-before them. The regime looted diamonds from the country for their own personal gains’ (ibid. 95). Onder internationale druk werd Strasser in April 1995 gedwongen zijn kabinet om te gooien en verkiezingen uit te roepen. De militaire aanwezigheid binnen de overheid werd gereduceerd om de oorlog te kunnen beslechten (Richards 2004: 116). Strasser’s
21
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
assistent, Julius Maada Bio, maakte van de ontstane ruimte gebruik en pleegde een paleiscoup, waardoor hij in Januari 1995 het nieuwe staatshoofd werd (Kpundeh 2004: 95; Abraham 2004: 203). Gedwongen door de internationale gemeenschap hield Bio in 1996 de eerste nationale democratische verkiezing, die gewonnen werd door Ahmad Tejan Kabbah, hoofd van de SLPP (HRW 1999; Ferme & Hoffman 2004: 76). De regering Kabbah bracht de RUF naar de onderhandelingstafel en sloot in November 1996 een vredesakkoord (Abidjan Accord) die moest zorgen voor wapenstilstand, ontwapening en demobilisatie van RUF strijdkrachten (HRW 1999). Zeer tegen het zere been van het nationale leger maakte de overheid gebruik van Kamajoisia milities om de veiligheid in Sierra Leone te handhaven (Ferme & Hoffman 2004: 76). ‘The Kabbah government had found the Kamajors very effective in fighting the RUF, and, unlike members of the army, they were not accused of collaboration with the RUF for the exploitation of the country's diamond resources’ (HRW 1999). De wapenstilstand duurde tot Januari 1997. In het zuidelijke Moyamba District had de RUF de wapens weer opgenomen (ibid.). Tijdens ongeregeldheden in Freetown in Mei 1997 wist majoor Johnny Paul Koroma uit de gevangenis te ontsnappen, waar hij vastzat vanwege een mislukte coup in September 1996. Samen met een groep soldaten wist Koroma een succesvolle coup te plegen op de Kabbah regering. Koroma, nu hoofd van de Armed Forces Revolutionary Council (AFRC), verklaarde de coup te hebben gepleegd omdat de Kabbah regering niet in staat bleek het vredesakkoord te handhaven (ibid.). De AFRC genoot brede steun van het nationale leger (SLA), waarvan de leden gedesillusioneerd waren geraakt door de Kabbah regering, die zij ervan beschuldigden meer vertrouwen te stellen in de CDF. ‘Formalizing an alliance between the army and the rebels based on joint opposition to President Kabbah and the People's Party, the AFRC invited the RUF to join them in the new government’ (ibid.). De grondwet werd buiten werking gesteld, politieke partijen werden verboden en er volgde een periode van militair bestuur. De CDF, en in het bijzonder de Kamajoisia milities, vormden het voornaamste doelwit van de AFRC-RUF alliantie. Reden voor de CDF, onder leiding van voormalig legerofficier Samuel Hinga Norman, zich verder te professionaliseren door middel van training en een hiërarchische onderverdeling van de strijdkrachten (Ferme & Hoffman 2004: 76-77). Naast druk van de versterkte CDF, reeds in het land aanwezige Nigeriaanse troepen en troepen van ECOMOG, volgden er sancties van de ECOWAS landen16 en de Verenigde Naties (HRW 1999). Met de rug tegen de muur ging de AFRC-RUF alliantie bij –door de ECOWAS georganiseerde– vredesbesprekingen akkoord met de herintreding van de regering Kabbah op 23 Oktober 1997. De AFRC-RUF alliantie torpedeerde de implementatie van het vredesakkoord echter, waarop ECOMOG troepen in samenwerking met de CDF in Februari 1998 Freetown binnen vielen en de AFRC-RUF verjoegen (ibid.). President Kabbah werd weer in functie gesteld en met behulp van de ECOMOG en de CDF wist deze regering tweederde van het land onder haar controle te krijgen (ibid.). ‘However, once expelled from the capital, the rebels tried to consolidate their own positions in other parts of the country and through a serious of offensives toward the end of l998, managed to gain control of the diamond-rich Kono district and several other strategic towns
and areas. The Kabbah government, which had negligible forces of its own, relied on ECOMOG to stay in power, yet declined to enter into any negotiations to bring the civil war to an end. By the end of l998, the rebels had gained the upper hand militarily and were in control of over
22
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
half of the country, including all those areas housing the country's major economic assets. From this position, the RUF launched the January 1999 attack on Freetown’ (ibid.).
Onder leiding van de Verenigde Naties, ECOWAS en de OAU tekenden de overheid en de RUF op 24 Mei 1999 een vredesakkoord, The Lomé Accord, waardoor een vergaande samenwerking ontstond. De RUF transformeerde zich tot een politieke partij (RUFP) en ging deel uitmaken van de regering (ibid.). De RUF slaagde er echter niet in haar kaders in bedwang te houden. De ongeregeldheden gingen door, waardoor de RUF als politieke partij geen voet aan de grond kreeg bij de bevolking. RUF leider Sankoh werd op 17 Mei 2000 gearresteerd vanwege misdaden tegen de menselijkheid. Onder leiding van de Britten en met behulp van vredestroepen van de Verenigde Naties, lukte het de overheid in 2001 de rust en vrede in Sierra Leone te herstellen. Bij de nationale verkiezingen van 2002 verkreeg de RUFP, nu zonder Sankoh, slechts 2% van de stemmen, waardoor het haar positie in de regering op moest geven (Gberie 2004: 193194). Vanaf dat moment kon de demobilisatie van gewapende groeperingen pas werkelijk van start gaan en een begin gemaakt worden met de sociale reïntegratie van de samenleving. De instelling van een Special Court (SLSC) voor oorlogsmisdadigers en een Truth and Reconciliation Commission (TRC/SL) volgden in 2002.
Burgeroorlog in Perspectief
D
e oorlog in Sierra Leone heeft voor veel onderzoekers een onduidelijk karakter en wordt
vaak verklaard als een economische oorlog, die met name draaide om bezit van de grootste natuurlijke rijkdom van het land, diamanten. De grote geweldsgolven gericht tegen burgers en de ontegenzeggelijke wreedheid ervan, heeft geleid tot twee gangbare verklaringen voor deze oorlog: ‘new barbarism’ (Kaplan 1994, Bangura 1997, Kandeh 2002, Opala 1998) , en ‘greed versus grievances’ (Collier & Hoeffler 2002, Keen 2002, Archibald & Richards 2002). De nieuwe barbarisme thesis werd geïntroduceerd door Kaplan in zijn essay The Coming Anarchy (1994). Kaplan stelde dat de oorlog het gevolg was van de sociale ineenstorting van de maatschappij en de ecologische omgeving vanwege bevolkingsgroei. De instigatoren van de oorlog in Sierra Leone zouden geen politieke doeleinden hebben gekend maar geopereerd hebben vanuit criminele motieven. Kaplan beschreef hen als ‘loose molecules in a very unstable social fluid’. Het ‘greed versus grievances’ debat stelt dat er onder de bevolking reeds grieven aanwezig waren over de onderontwikkeling van het land, en dat de oorlog werd uitgevochten tussen hebzuchtige individuen die persoonlijk gewin voor ogen hadden. In beide verklaringen wordt de rol van ‘kindsoldaten’ als doelloos beschouwd. ‘Kindsoldaten’ zouden slachtoffer zijn van door egocentrische motieven strijdende personen die hen door middel van hersenspoeling en drugs wreedheden lieten begaan. De betrokkenen zelf geven echter een andere verklaring voor de oorlog. ‘Informants rejected the idea that the war is barbarously purposeless…or the result of ethnic and religious tensions, preferring to interpret it primarily in terms of intergenerational struggle for a fairer society’ (Keen 2003: 187). Aan de hand van een bespreking van de positie van jongeren
23
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
in het vooroorlogs Sierra Leone en de ontstaansgeschiedenis van de RUF, zal ik aantonen dat de groeiende onvrede over asymmetrische machtsverhoudingen onder jongeren een vruchtbare voedingsbodem vormde voor de oorlog en uiteindelijk voor velen van hen de aanleiding was voor hun participatie in ‘verzetsbewegingen’ en gewapende groeperingen. Jongerengeweld en Studentenradicalisering Tijdens de verkiezingen van 1977 had de regerende SLPP, zoals reeds vermeld, gebruik gemaakt van zogenaamde ‘action groups’; groepen gewelddadige jongeren die door middel van terreur kiezers probeerden te intimideren (Rosen 2005: 77). De APC, onder leiding van Stevens nam deze tactiek over bij de verkiezingen van 1973 en merkte al snel dat jongeren een belangrijke rol zouden kunnen vervullen voor de handhaving van hun politieke macht (ibid.). Stevens begon action groups en youth gangs in te zetten om zijn macht te consolideren. Door middel van terreur en anarchie wisten deze jongeren Steven stevig in het politieke zadel te helpen. ‘Throughout Sierra Leone, members of the APC youth wing (APC Youth), wearing red berets and red tee shirts bearing the logo if the rising sun, became the political muscle whenever the
APC wanted to display its power…. Under the APC, citizens and soldiers who had served under previous governments, opposition politicians, and rival within the party were subject to the ravages of the youth supporters. Youth set people on fire, burned down their houses, shot children, paraded citizens about naked and beat them, brought opponents before youth-run kangaroo courts, and hacked men and women to death with machetes’ (Rosen 2005: 78).
Dit jongerengeweld zou de hoeksteen van het politieke leven in Sierra Leone vormen; ‘Youth thugs controlled official public spaces, routinely menacing and abusing citizens’ (ibid.). Geweld door jongeren werd ingebed in de normatieve structuur van politieke strijd (ibid. 59) en ordehandhaving. Met behulp van action groups en youth gangs wist Stevens een repressief politiek systeem op te leggen waarin de bevolking geen enkele inspraak meer had. Iedere vorm van protest en demonstratie werd verboden en lokale leiders verloren hun macht. Het repressieve regime van Stevens vormde de aanleiding voor radicalisering onder studenten: ‘As Sierra Leone slid deeper into economic crisis, a volatile mixture of poor youth and radicalized students emerged. In 1977, student demonstrations at Fourah Bay College against
the authoritarian rule of the Stevens regime resulted in severe government repression of student and faculty leaders. But the demonstrations helped forge a connection between students and working-class and poor youth’ (Rosen 2005: 81).
Het was in deze context dat universiteitsstudenten de voorzet gaven tot informeel verzet tegen het corrupte APC regime (Abdullah 1998: 206-207). Een groep radicale studenten begon zichzelf te beschouwen als revolutionaire voorhoede. Hun bereidheid de autoriteiten openlijk te confronteren leverde hen steun op onder de bevolking (Rosen 2005: 81). Pogingen van de nationale overheid studentenpolitiek de kop in te drukken op universiteiten, leidde indirect tot het ontstaan van de RUF, de instigator van de burgeroorlog (Rashid 2004: 67). Met name de jeugd, die meer dan 50% van de bevolking uitmaakte (McIntyre & Thusi 2004: 73), leed onder de economische crisis in het land. Werkloosheid en desillusie waren wijdverbreid onder deze generatie (Davies 2002: 11). Universitaire studenten en werkloze
24
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
middelbare scholieren begonnen aansluiting te zoeken bij de stedelijke achtergestelde jeugd, de zogenaamde Rarray boys (Rosen 2005: 80): ‘Student radicals provided the vital link between students on campus and the lumpens in the city, and the merging of socially acceptable and unacceptable youth practices. College radicals participated in the coded linguistic and cultural practices of the marginalized urban youths; they were generally of the same generation and shared similar sociological characteristics. They frequented potes – places in the city that formed the cultural and organizational foci of the city’s lumpen youth – to fraternize, politicize, discuss social problems and smoke marijuana with them’ (Rashid 2004: 71).
Middenklasse jongeren transformeerden de pote cultuur van een hangplek voor sociaal uitgestotenen tot een plaats voor politieke socialisatie (Abdullah in Levin 2005: 43; Abdullah 2004a: 46). Midden jaren 1980 fungeerden universitaire studenten als belangrijke rolmodellen binnen de potes (Abdullah 1998: 210). De jongere generatie bezoekers gingen de potes steeds meer beschouwen als een plaats waar radicale politieke discussies werden gevoerd over de sistem. Discussies die radicale verandering mogelijk zouden kunnen maken (Rashid 2004: 73; Abdullah in Levin 2005: 46). De interactie tussen de stedelijke, achtergestelde jeugd en radicale studenten gaf gestalte aan een politieke cultuur die de noodzaak van radicaal geweld als de oplossing voor sociale problematiek aanwees (Rosen 2005: 81) en het waren dan ook deze twee groepen van jeugdigen die begin jaren 1990 een leidende en militante rol speelden in de omverwerping van het APC regime (Rashid 2004: 67). Onder invloed van Kolonel Mummar Qadaffi’s Green Book en het Panafrikanisme, werd de roep om revolutie en gewapend verzet tegen de corrupte regering groter. ‘Students travelled to Libya to attend the annual Green Book celebration, to participate in the Libyan Arab Jama’riyya and eventually, in 1987 and 1988 to engage in military training’ (Abdullah in Levin 2005: 43). Een aantal studenten vertrok naar Ghana en Lybië om daar een organisatie op te zetten die het op zou kunnen nemen tegen het APC, waar zij in contact kwamen met de revolutionairen Charles Taylor uit Liberia en Kukoi Samba Sanyang uit Gambia (Rashid 2004: 83-84). Het doel en het politieke programma van deze organisatie werden gedocumenteerd in 1987 (ibid. 84). Daarnaast begonnen ze met de rekrutering van jongeren voor militaire training in Liberia, door middel van hun netwerken binnen de potes. Onderlinge concurrentie brak de organisatie echter reeds een jaar later op (ibid.). Eén van de rekruten voor het trainingsprogramma was ex-leger korporaal Foday Saybanah Sankoh, die vanwege vermeende betrokkenheid bij een mislukte coup een straf van zeven jaar had uitgezeten in Pademba Road Prison (Rashid 2004: 84; Gberie 2005: 42). Hoewel reeds op middelbare leeftijd ten tijde van de studentenradicalisering, raakte hij geïnspireerd door de onvrede bij de jeugd en zag hij het potentieel van deze jeugdige militanten. Hij greep deze mogelijkheid aan zijn eigen politieke ambities ten uitvoer te brengen (Rashid 2004: 84). Met behulp van Charles Taylor richtte Sankoh het Revolutionary United Front (RUF) op (Rosen 2005: 81). De Positie van Jongeren in Preconflict Sierra Leone
25
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
‘…[A] society has already collapsed when [the] majority of its youth can wake up in the morning with nothing to look up for’. - RUF Pamphlet
Vanwege een snelle populatiegroei vanaf de jaren 1950, bestond Sierra Leone in de jaren 1980 voor meer dan 50% uit personen jonger dan 30 jaar. Deze ‘jongeren’ vormden de grootste gedupeerde groep van de economische crisis binnen het corrupte systeem van het APC (Keen 2003: 77; Davies 2002: 15). Het politieke systeem, dat rustte op een patronagenetwerk, creëerde een situatie waarin ‘jongeren’ voor werk, grondbezit en hun sociale positie afhankelijk werden gemaakt van patronagebanden (Levin 2005: 48). Omdat zij zelf geen enkele inspraak en rechten hadden, lag het lot van jonge mensen in handen van chiefs en big men. Belangrijke beslissingen werden genomen op dorpsniveau, door traditionele autoriteiten als chiefs, de raad van ouderen en leiders van Secret Societies, die vrijwel altijd uit ouderen bestonden (Peters 2004: 25). ‘A particular problem was that young men were getting “stuck” in the position where they were not able to marry and, as a result, were unable for many years to shake off the status of “youth”, with its connotations of being “dependent”’ (Keen 2005: 35). Daarnaast was er voor jongeren weinig mogelijkheid betaald werk te vinden. En omdat scholing door het APC regime niet langer als een recht maar als een privilege werd gezien, was educatie slechts voor een select aantal van hen beschikbaar (ibid. 72). ‘One 1997 study recorder ex-combatants’ complaints that under the APC they had no access to education, health care, employment, credit or recreational facilities, and that they did not participate in decision-making’ (ibid. 64). Omdat jongeren volledig overgeleverd waren aan de ouderen binnen de samenleving, was het voor de traditionele autoriteiten makkelijk misbruik van hen te maken voor hun persoonlijk gewin (Peters 2004: 25; Keen 2005: 34-53). In sommige gevallen werden ‘kinderen’ en ‘jongeren’ gedwongen kosteloos arbeid te verrichten voor chiefs en big men. Wanneer jongeren weigerden bepaalde arbeid te verrichten, kon dat hen duur komen te staan: ‘They [the elders] levy high fines on the youth if you are sent to do a job and you refuse. Up till now the chiefs are pressuring us. They can summon you and not sooner as you appear, they start to fine you making you to pay a lot of money … We beg them but they never accept it’ (Anonieme getuigenis in Peters 2004: 26)
Als ‘jongeren’ niet aan het geld konden komen om de boetes te betalen waren zij gedwongen hun dorp te verlaten om elders werk te vinden of hun straf te ontvluchten (ibid. 25). Arbitraire boetes, hoge werkloosheid, uitsluiting van scholing en een achtergestelde sociale positie creëerde een generatie van gefrustreerde jongeren die hun heil zochten in de diamantmijnen (Peters 2006; Keen 2005). Deelname aan de oorlog was voor deze jongeren een aantrekkelijk alternatief. ‘In the war, youths in particular often sought revenge against a system of chiefs and elders that excluded and exploited them’ (ibid. 67). De oorlog gaf deze jongeren de kans de vooroorlogse vernederingen en frustraties af te schudden en het systeem om te draaien. Oorlog was voor hen een manier van Clausewitziaanse politiek bedrijven (ibid.: 59). ‘A gun can be used as a means to fulfill economic needs. It is also used to achieve political changes. The sudden power to do what one feels or perceives as the right thing to do has been an important factor in the decision of youth combatants to stay in factions. For the first time in their lives they felt they were being taken seriously and listened to. With a gun “nobody could
26
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
play with you”, whether civilians or other combatants’ (Peters 2004: 27).
27
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
‘Kindsoldaten’
A
an de burgeroorlog van Sierra Leone namen verschillende gewapende groeperingen deel;
Het nationale leger (onder de APC, de NPRC, de AFRC en de SLPP), de RUF, en de CDF (waaronder verschillende milities vielen) en allen maakten zij gebruik van ‘kindsoldaten’. Hoewel deze verschillende groeperingen uiteenlopende doeleinden nastreefden, putten zij grotendeels uit dezelfde bron van rekruten. Verschillen in motivatie voor deelname tussen ‘kindsoldaten’ van verschillende facties zijn daarom nauwelijks aan te brengen: ‘…[I]t is difficult to distinguish between the analyses and motivations of ex-RUF, ex-SLA/AFRC or ex-CDF/Kamajor fighters without prior knowledge of their status. ….[Y]oung or old, persons of relatively high or low rank, and men and women all agree to a large extent upon the same causes of the war, and reasons for participation, namely political corruption and lack of education and jobs. One thing that seems clear, therefore, is that despite belonging to opposing factions, ex-combatants share a similar understanding of the war and the motivation of all fighters in joining (obviously, where revenge is stated as a reason to join, the fighters in question accuse the opposite faction)’ (Peters 2006: 24).
Vrijwel alle jonge rekruten –zowel degenen die door middel van ontvoering of externe dwang bij de gewapende groeperingen terecht kwamen, als degenen die vrijwillig aansluiting zochten– waren afkomstig uit een onderklasse van ‘educationally-disadvantaged youth’ (Richards 2004: 174), die beweerde te strijden voor een beter Sierra Leone (Peters 2004: 7) waarin de jeugd toegang zou krijgen tot banen en onderwijs. ‘Kindsoldaten’ kunnen in drie groepen worden ingedeeld: De eerste groep werd gevormd door achtergestelde dorpsjeugd: ‘Many had had some kind of dispute with local chiefs in their home villages. Many had dropped out of school and some had rifts with their own families. … [T]heir lack of social obligations and responsibilities such as children and wives helped give this group the energy and desire for “adventure”. Often, they had very little to lose’. (Muana in Keen 2005: 58-59).
De tweede groep bestond uit gemarginaliseerde, stedelijke jeugd; de zogenaamde Rarray Boys17 en ‘lumpen youth’, een term die Abdullah (1998) gebruikte, ‘…to refer to the large unemployed and unemployable youths, mostly male, who live by their wits or have one foot in what is generally referred to as the informal or underground economy.
Abdullah regards this youth as predominantly second-generation city residents having defective education and ill-formed political consciousness. Their popular resorts are peri-urban spaces known as the pote, constructed around the odelay or masquerade, which formed the cultural and organisational foci or site of the city’s lumpen youth. According to the argument, those associated with these cultural sites are known for their anti-social behaviour: smoking marijuana, petty theft and violence, among other things’ (McIntyre et al. 2002).
De derde groep die aangetrokken werd door gewapende facties (in het bijzonder door de RUF) waren de illegale mijners, de zogenaamde San-San boys: ‘…[‘San-San Boys’ were] eking out a precarious existence in the diamond-mining areas, vulnerable to official harassment, and frequently working for Mandingo or Lebanese traders. Illicit diamond miners often met at “potes” (hang-outs) frequented by school drop-outs and the
28
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
young unemployed. Some were into drugs. Declining diamond opportunities in Kono District in particular added to the pressures on this group, and again they seem to have had relatively little to lose from an escalation of disorder. Unemployment and unaffordable school fees meant that many of these miners were not mining by choice…. Closely linked with these young miners were youths from the border areas who were involved in illegal logging and smuggling to and from Liberia…’ (Muana & Abdullah in Keen 2005: 59).
Hoewel alle groeperingen grotendeels uit dezelfde bron van rekruten putten en alle groeperingen grotendeels gebruik maakten van dezelfde tactieken, bestaan er grote verschillen tussen de ervaringen van ‘kindsoldaten’ binnen die groeperingen. Deze verschillen zijn afkomstig van de manieren van rekrutering van ‘kindsoldaten’, de rollen die zij vervulden, het leven binnen de facties en de verantwoordelijkheden en vrijheden waarover zij konden beschikken. Hierna zal ik de betrokkenheid van ‘kindsoldaten’ bij de burgeroorlog bespreken binnen de verschillende gewapende groeperingen, zodat een duidelijk beeld ontstaat van de complexiteit en variëteit van hun deelname. Tenzij anders vermeld gaat het hierbij steeds om vrijwillige ‘kindsoldaten’. ‘RUF Kindsoldaten’ De RUF staat bekend om haar tactiek van ontvoering van ‘kinderen’ en jongeren en haar wrede behandeling van ‘kindsoldaten’: The RUF seized the children of families and the communities that it ravaged and converted them into military labour. Specific raids…were organized to capture young school children. The
kidnapped or better still captured children experienced their initial baptism of fire when the older combatants forced drugs down their throats, threatened them with execution mafia-style or made them witness or participate in atrocities against their communities (Davies 2002: 242).
Talloze verklaringen tonen aan dat vele van deze gedwongen ‘kindsoldaten’ negatieve ervaringen hebben ondervonden aan hun deelname. Maar in een situatie van oorlog en extreme armoede, raakte een deel van deze ontvoerde ‘kindsoldaten’ overtuigd van de RUF ideologie (Peters & Richards 1998: 203-204; Keen 2005: 54-55). De RUF gaf hen hoop op een betere toekomst en een betere toekomst voor Sierra Leone (ibid. 55). ‘Some of the [abducted] girls … would say these are not bad boys after all, that they had used force, but now they got to know them. … Children were saying we are going to stay with them, they are giving gifts. … Initially, it was not out of their making, but eventually they got to like it, so they stayed…’ (ibid. 54). Maar hoewel de meerderheid van de ‘kindsoldaten’ door middel van ontvoering werd gerekruteerd, meldden daarnaast veel jongeren zich vrijwillig aan (Peters & Richards 1998: 187; Peters 2006: 46-47; Gberie 2005: 62). Velen van hen zochten aansluiting vanwege politiek ideologische redenen, economische redenen, de mogelijkheid hun eigen levensomstandigheden te verbeteren, de mogelijkheid wraak te nemen op chiefs, big men en ouderen in hun eigen gemeenschappen (Levin 2005: 40), of uit opportunisme. Volgens Levin leverde deelname hen de mogelijkheid op ‘…to improve their lot either immediately, by having access to education and basic consumables in the RUF camps … or in the long-
29
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
term, by fighting for a more just system which would offer them greater political and economic inclusion’ (ibid. 45). In de woorden van Peters & Richards: Youngsters in a war zone find themselves “on the street”. Joining a militia group is both meal ticket and substitute education. The pay may be derisory, but weapon training pays quicker dividends than school ever did; soon the AK47 brings food, money, a warm bath and instant adult respect. The combat group substitutes for lost family and friends’. (Peters & Richards 1998: 187)
Binnen de RUF hadden ‘kindsoldaten’ beperkte mogelijkheden op scholing en de mogelijkheid zich vaardigheden eigen te maken. Mogelijkheden die zij ontbeerden in een leven als burger in oorlogssituatie, en die zij vaak zelfs in vredestijd niet hadden. Daarnaast werd hen geld, drugs, waardevolle goederen en de beschikking over vrouwen in het vooruitzicht gesteld (Keen 2005: 2). ‘In the blighted economic climate of war-time Sierra Leone, many destitute children …came to regard the military and the war as a source of “employment”’ (Richards 1998: 242). Veruit de meeste vrijwillige rekruten voelden zich echter aangetrokken door de RUF ideologie van een egalitaire samenleving. Het leven binnen de RUF was op dit principe gestoeld. Het organisatorische systeem van de RUF was gebaseerd op het collectief, in plaats van op het individu wat in sterk contrast stond met het hiërarchische systeem binnen de vooroorlogse samenleving (Peters 2006: 107-108). Daarenboven hadden minderjarigen binnen de RUF de mogelijkheid hoge posities in te nemen; ‘In the RUF promotion took place on merit; performance at the warfront determined seniority in the movement’ (ibid. 69), waarbij jongeren de voorkeur kregen boven oudere strijders. ‘No longer was it necessary to be educated, to have the right contacts, or to be of a respectable age to rise on the social ladder. This was an attractive feature to young people in Sierra Leone’ (ibid. 71). De RUF hield een scherp oog op haar jeugdige leden. Eenmaal bij de beweging betrokken was er in principe geen weg meer terug. Paradoxaal genoeg genoten ‘kindsoldaten’ echter ook een zeer grote handelingsvrijheid (Rosen 2005: 60). Het openingscitaat van deze scriptie toont aan dat ‘kindsoldaten’ creatief waren in hun leidinggevende rollen en zeer wrede initiatieven ontwikkelden: ‘My men knew I had to drink human blood every morning. If we had a prisoner, I would kill him myself. I would cut off his head with a machete. Otherwise I would send my boys out to find a prisoner or capture a civilian… I had a wife, named Sia Musi; her [other] name was Queen Cut Hands because her specialty was cutting the arms and hands off prisoners. She was our queen… Queen Cut Hands died in battle last year…that night I killed three of my boys to punish them. They should have died instead of Sia Musi. ….[Also] if one of the boys committed a crime, if he refused to obey an order, I would put burning leaf on his eyes. It would blind him. And if one of my boys tried to escape and was caught, my fighters would murder him themselves, because they knew it would even worse of they brought him to me’ (Ibrahim Barry junior aka General Share Blood, ex-kindsoldaat bij de RUF in Rosen 2005: 60).
Tamba Fangeigh werd op 8-jarige leeftijd ontvoerd door de RUF. Ondanks zijn gedwongen rekrutering, was hij trots op zijn bijdrage aan de oorlog: ‘We came, we surrounded them and cut some of them, killed them, put tires over them and burned them… I killed some, put tires on them, beat them, including the civilians who were with them. We took some of their properties and after that we went to Magburaka. We were shooting,
30
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
advancing. We were shouting, we were happy, we were clapping’ (Tamba Fangeigh, exkindsoldaat bij de RUF in Rosen 2005: 57).
En ook uit de verklaring van Abbas, een jonge student, blijkt dat jongeren gewelddadige initiatieven toonden: ‘When we caught kamajors, we would mutilate them by parts and display them in the streets. When villagers refused to clear out of an area, we would strip them naked and burn them to death. Sometimes we used plastic and sometimes a tire… I saw a pregnant woman split open to see what the baby’s sex was… Two officers, “05” and “Savage”, argued over it and made a bet. Savage’s boys opened the woman. It was a girl’ (Abbas, exkindsoldaat bij de RUF in Rosen 2005: 57).
Het verhaal van Komba laat zien dat ook ontvoerde ‘kindsoldaten’ niet altijd hulpeloze slachtoffers waren binnen de RUF, maar dat ook zij leiderschapsrollen innamen: ‘…[A] dispute over business, over a looted camera Komba had given a peacekeeper to sell, led to his youngest soldier getting stabbed to death on the road. Komba caught the Nigerian who did it, bound him FM, and brought him back to the base… “I chook em,” he said as he described…how his boys had held the peacekeeper on the ground, how he’d rammed his bayonet into the base of the man’s throat and how he’d yanked the blade downward across the body, ripping open the chest and belly. “For me bobo he wen kill, I killah, pull de livah, I take de dead livah, de heart. I boilah. Chop dat,” he said, using the Krio word for eat… he summarized why the man’s punishment had been necessary: “He make I feel bad.”’ (Komba, op 11-jarige leeftijd ontvoerd door de RUF, ontsnapt op 15-jarige leeftijd en vanaf dan vrijwilliger bij de West Side Boys) (Bergner 2005: 39-44).
Toewijding aan de RUF, prestaties in gevecht en leidinggevende capaciteiten waren belangrijk om promotie te kunnen maken. Veel ‘kindsoldaten’ legden om deze reden een bijzondere ijver aan de dag om bij hun superieuren op te vallen. ‘For the first time in their lives they felt they were being taken seriously and listened to. With a gun “nobody could play with you”, whether civilians or other combatants’ (Peters 2004: 27). Sommigen van hen verklaarden achteraf zelfs trots te zijn op het aantal vijanden dat zij hadden vermoord (Machel 1996: 12). Deze ‘kindsoldaten’ bestonden volgens Peters uit goed geïnformeerde jonge mensen die rationele beslissingen namen ‘…to maximise their situations under difficult circumstances’ (2004: 30)18. De oudere ‘kindsoldaten’ wisten hun positie te versterken door relaties met meerderen aan te gaan en deze relaties te manipuleren zodat zij er optimaal voordeel uit konden behalen: ‘…[T]he older and more experienced ones [youth combatants] consciously evaluated whether or
not the relationship was beneficial to them. If not, they would try to look for another bra (my
emphasis). In this way it would be wrong to consider irregulars, together with other youthful combatants, as hapless victims. They were used by their commanders, but at the same time they used their commanders to get scarce but necessary resources, such as protection, food and shelter’ (Peters 2006: 152)19.
Voor de jongere ‘kindsoldaten’ gold dat het rebellenleger van de RUF een surrogaat familie voor hen vormde. Hun commandanten en RUF-leider Sankoh fungeerden als vaderfiguren (ibid.; Shepler 2004:
31
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
16); ‘They called Sankoh “Papay”, a Liberian expression for “father” or “Papa”’ (Gberie 2005: 62). Op hun beurt spraken commandanten tevens in familie retoriek over ‘hun ‘kindsoldaten’, die zij zeiden beschermd te hebben (ILO 2003: 48). De ervaringen van ‘kindsoldaten’ binnen de RUF waren dus niet uitsluitend negatief, maar bracht velen van hen ook belangrijke voordelen op. In leidinggevende rollen konden zij initiatieven ontplooien die tot promotie konden leiden en in hun persoonlijke relaties met hun meerderen hadden zij de mogelijkheid manipulaties uit te voeren die hun eigen situatie konden verbeteren. Hoewel veel ‘kindsoldaten’ gedwongen werden tot deelname en onder invloed van dwang, drugs en alcohol ingezet werden in de gewapende strijd, bestond er binnen de structuur van de RUF voor hen voldoende mogelijkheid in ieder geval over tactische agency te beschikken. ‘CDF Kindsoldaten’ ‘We are invulnerable… In fact, that’s what makes us Kamajors’ - Bockary More (15-jarige ‘kindsoldaat’)
De belangrijkste militie binnen de Civil Defence Forces werd gevormd door de Kamajo, Kamajor of Kamajoisia. Kamajoi is het Mende word voor ‘jager’. Binnen de Mende gemeenschap was de Kamajoi traditioneel gezien de beschermheer van de samenleving, een functie die omgeven was door tradities afkomstig uit een krijgercultus. De Kamajoisia waren befaamd om hun moed, kracht en bovennatuurlijke krachten. ‘Their fame rested on driving out the natural “lords of the forests”, the elephants, and so securing space for the building of settlements which it was their duty to protect. It is an exclusively male preserve’ (Gberie 2005: 84). Door middel van speciale magie konden zij zich onzichtbaar maken. De geheimen van de magie en speciale medicijnen lag in handen van speciaal daarvoor bestemde initiatoren (Richards et al. 2004: 13). In de burgeroorlog ontpopten de Kamajoisia zich als verdedigingsmacht tegen de RUF: ‘Following an RUF attack on a village in the Jong [Jenge] chiefdom, the rebels are reported to have massacred people in the village including a great [kamajoi] and medicine man called Kposowai. His brother Kundorwai, is said to have been captured by the rebels, forced to carry looted goods and tied [tabay] securely for the night whilst the rebels pitched camp. As he drifted to sleep in spite of his pains, Kundorwai is said to have had a vision of his brother who had been killed the day before. The rope fell loose and the elder brother invested him with the authority to take the message of all able-bodied Mende men that the defence of their own lives, homes, wives, and children was a sacred duty. To assist them in that task Kposowai is said to have shown Kundorwai a secret concoction of herbs and instructed that a strident initiation process should precede the “washing” of the warriors in the herbs. The concoction would make them invincible in battle, impervious to bullets, endow with powers of clairvoyance if all taboos are kept. Kundorwai is said to have then slaughtered the RUF rebels, freed the other captives, and trekked several miles to a secret hiding place where he initiated the first set of men’ (Muana in Gberie 2005: 84).
Ieder mannelijk lid van de Mende samenleving werd geacht beschikbaar te zijn voor de Kamajoi militie. Conscriptie verliep via traditionele gemeenschapleiders (Muana in Humphreys & Weinstein 2006: 15). ‘Kinderen’ en jongeren werden opgeleid tot Kamajoisia door middel van initiatie in een Secret Society, de
32
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
‘Poro’. Deze initiatie betekende niet alleen dat jeugdigen de status van krijger verkregen, maar tevens dat zij de status van volwassenheid bereikt hadden, met alle voordelen en verantwoordelijkheden van dien (Ferme & Hoffman 2004: 81). De jongste rekruten (‘War Sparrows’), die maar net aan het begin van hun tienerjaren stonden, hadden in principe ondersteunende taken, maar werden geacht mee te vechten als daar behoefte aan was (Rosen 2005: 64). De Mende beschouwden deze jongste rekruten als jonge volwassenen met dezelfde rechten en plichten als de rest van de mannelijke bevolking (ibid.). ‘Distinctions among different categories of combatants were drawn by the kamajors themselves, depending on the kinds of weapons they used. Thus alongside gun-toting kamajors, many more demobilized hunters claimed to have fought with cutlasses—a man’s working tool in ordinary agricultural activities’ (Ferme & Hoffman 2004: 86).
Hoewel de Kamajoisia traditioneel gezien een gilde van jagers vormden, die een ambacht beoefenden die omgeven was door geheime kennis van beschermende medicijnen en magie, kon deze functie tevens omgezet worden naar een politiek-militaire functie (ibid. 75). Iedere Kamajoi werd geacht een periode van initiatie te doorlopen, die hem zou inwijden in de secret society van de Poro, en die hem zou voorzien van de nodige kennis over medicijnen en magie die hem onschendbaar zou maken (ibid. 81). Onder druk van de oorlog namen de initiatierituelen slechts enkele weken in beslag, waar ze normaal gesproken een aantal maanden duurden (Shepler 2004a: 21). Voor de initiatie werden de kandidaten afgezonderd van de samenleving; in de bush leerden ze de geheimen die bij de vaardigheden van een Kamajoi hoorden (Voeten 2002: 251). De periode van initiatie werd afgesloten met een ultieme test: ‘A hunting rifle is shot at the candidate Kamajor. Accidents sometimes happen, meaning the novice has clearly transgressed several rules’ (ibid.). De rituelen hadden een dubbelzijdige functie; enerzijds werd de kandidaat opgeleid tot krijger, anderzijds werd hen een strakke moraal aangeleerd (ibid. 81). ‘The Kamajors’ magical power is achieved through all kinds of elaborate rituals. Sloppiness in their performance reduces their invulnerability. They also adorn themselves with colorful amulets and talismans. And certain issues are taboo. Drugs, for example, which render the amulets powerless. Furthermore, a Kamajor should abstain from sex for several days before battle. With all the specific rules and exceptions, the Kamajors have a foolproof system: any irregularities are caused by contravention of particular laws and only confirm the invulnerability of the Kamajors’ (ibid.: 250-251).
Morele regels betroffen taboes met betrekking tot bepaalde soorten voedsel en de onthouding van drugs en seksualiteit om de onschendbaarheid van de Kamajoisia veilig te stellen (Ferme & Hoffman 2004: 81). Andere regels hadden een meer militair karakter: ‘…a kamajor was prohibited from looting villages, committing rape, and even having contact with a woman while in battle dress’ (ibid.). Overschrijding van deze regels betekende een aantasting van de eigen onschendbaarheid. Het was daarom in het belang van de Kamajoisia zelf zich aan de regels te houden. De functie van Kamajoi was naast een plicht ook een belangrijke eer:
33
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
‘To enroll through initiation into a guild is conducive more to a notion of fighting war as a craft. Warriors tend to see themselves as craftsmen specialists, jealously guarding their individual rights and privileges. CDF fighters became ‘professionals’ in the sense we might apply that term to a lawyer or doctor in private practice’ (Archibald & Richards 2002: 355).
Slechts 2% van de ‘kindsoldaten’ die ingelijfd waren bij de CDF verklaart dan ook gedwongen gerekruteerd te zijn geweest (Humphreys & Weinstein 2004: 25). Hoewel ook deze ‘kindsoldaten’ deelnamen aan de gewapende strijd en in naam van hun strijdkrachten gruweldaden tegen burgers begingen, zijn hun ervaringen overwegend positief20.
Postconflict Sierra Leone
B
ij de beëindiging van de burgeroorlog, werden tussen 1999 en 2002 70.000 irreguliere
soldaten gedemobiliseerd (Peters 2006). Hoeveel van hen ‘kindsoldaat’ waren is niet bekend. Schattingen lopen uiteen van enkele duizenden tot 10.000 (du Plessis 2004). De DDR programma’s verliepen niet probleemloos. In de beginfase van de demobilisatie kwamen vele ‘kindsoldaten’ niet in aanmerking voor DDR omdat zij geen wapen wisten te presenteren. Daarnaast konden de DDR programma’s de verwachtingen van de ‘kindsoldaten’ niet waarmaken, waardoor velen van hen terugkeerden naar hun gewapende groeperingen (Keen 2005). Uiteindelijk werden de DDR programma’s aangepast, zodat alle ‘kindsoldaten’ zouden kunnen profiteren van beroepstraining en educatie, die hen een betere positie in de samenleving moest bezorgen. Internationale NGO’s stonden aan het hoofd van deze programma’s. Postconflict ontwikkelingsgelden werden via deze INGO’s verdeeld, voorwaarde was echter dat aan ‘kindsoldaten’ amnestie zou worden verleend. Alle betrokken INGO’s waren unaniem in hun bezwaar personen jonger dan 18 jaar verantwoordelijk te houden voor de door hen gepleegde daden (Grünfeld 2002: 296). Het doel van de ‘internationale gemeenschap’ en de betrokken INGO’s was ‘ex-’kindsoldaten’’ tegen elke prijs te laten reïntegreren in de samenleving, zelfs als dit ten koste zou gaan van rechtvaardigheid (Stovel 2003: 16), terwijl de nationale overheid van Sierra Leone en de leden van de samenleving erop aandrongen hen op juridische gronden te vervolgen (Grünfeld 2002: 296). In Sierra Leone werd het Westerse concept van kinderlijke onschuld en de definiëring van wie als kind wordt beschouwd in de CRC, niet geaccepteerd (Rosen 2005: 152). In de ogen van de bevolking van Sierra Leone bestond de meerderheid van de ‘ex-’kindsoldaten’’ van de RUF en de SLA uit rationele actoren die vrijwillig aan de gewapende strijd hadden deelgenomen, die vrijwillig deel hadden genomen aan verkrachtingen, plunderingen, moorden, amputaties, verminkingen en martelingen van burgers en die daarom verantwoordelijk gehouden konden en moesten worden voor hun daden. Op basis van onderzoeken van humanitaire organisaties legden de Verenigde Naties echter een ‘Truth and Reconciliation Commission’ (TRC’s) op aan Sierra Leone21, omdat dit overeenkwam met de behoeften van de ‘internationale gemeenschap’ (ibid.: 150)22.
34
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Internationale NGO’s concentreerden zich op het welzijn en de sociale reïntegratie van ‘exkindsoldaten’. Door middel van ‘sensitizing campaigns’ moest de samenleving overtuigd worden van het slachtofferschap van de ‘ex-kindsoldaten’. In de vele DDR programma’s werd aan ‘ex-kindsoldaten’ meer voordelen geboden dan aan andere veteranen en werden slachtoffers van geweld zelfs helemaal niet gecompenseerd. Grote groepen geamputeerden, die niet meer in hun eigen onderhoud konden voorzien, hadden het nakijken. Tot op de dag van vandaag leven zij, zonder enige vorm van steun, als bedelaars in de straten van Freetown (Voeten 2002). ‘…[M]any communities still believe that ex-fighters are benefiting from donors at the expense of victims of violence’ (Keen 2003: 91). Vanaf de aanvang van de demobilisatie in 1999 is het Lomé het vredesakkoord meermaals verbroken, en keerden ontevreden ‘ex-kindsoldaten’ terug naar de bush, waar zij soms hun eigen milities vormden. Mensenrechtenorganisaties Amnesty International en Human Rights Watch hebben daarom gewaarschuwd tegen dit klimaat van straffeloosheid: ‘The civil war has fed on a cycle of impunity by which the quickest route to power has been through the commission of atrocities for which there have been no consequences. The lesson of the breakdown of the Lomé accord is that repeated amnesties do not buy peace: those responsible for orchestrating the killings, rapes, mutilations, and abductions that have characterized the war must be brought to justice’ (HRW in Keen 2005: 299).
Deze oproep en de behoefte aan rechtvaardigheid van de slachtoffers werden genegeerd. De belangen van ‘kindsoldaten’ werden letterlijk boven de belangen van de rest van de bevolking geplaatst, ook al werden de DDR programma’s door de ‘ex-’kindsoldaten’ als machtsmiddel ingezet om toegang tot educatie en vaardigheidstrainingen te krijgen. De Sierra Leonese bevolking werkte weliswaar mee aan de sociale reïntegratie programma’s van de internationale gemeenschap, maar sprake van echte acceptatie was er niet. Vijf jaar na de beëindiging van de burgeroorlog in Sierra Leone is de reïntegratie van ‘exkindsoldaten’ nog altijd problematisch, wat mede in de hand wordt gewerkt door hun onschendbare positie, die wrok en afwijzing in de hand werkt en daardoor vaak een averechts effect heeft: ‘Children continue to suffer reprisals from communities they were ordered to attack’ (du Plessis 2004). Hoe belangrijk de acceptatie door de samenleving is, wordt geïllustreerd door het feit dat ‘exkindsoldaten’ van de CDF vrijwel geruisloos naar hun gemeenschappen terugkeerden (veelal zonder DDR ondersteuning), terwijl voormalige RUF rebellen nog steeds met argwaan worden bekeken (Silberfein 2004: 5; Humphreys & Weinstein 2004: 40). Dit verschil in acceptatie is afkomstig van de visie van de samenleving op de verschillende facties. Hoewel ‘kindsoldaten’ bij de CDF dezelfde gruweldaden begingen als ‘kindsoldaten’ bij de RUF, werden de eersten als helden beschouwd (Levin 2005: 46). Hun gruweldaden werden hen vergeven, omdat zij streden in naam van de gemeenschappen waar hun milities uit gevormd werden. De CDF had brede steun onder de van de bevolking genoten (Peters 2006: 21; TRC 2003): ‘The CDF offered social status, opportunities for economic gain and potential for revenge for those who had suffered family losses and abuses at the hands of the RUF’ (Levin 2005: 46). Terwijl ‘RUF kindsoldaten’ zich door middel van hun rekrutering tegen de samenleving keerden of gekeerd werden,
35
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
werden ‘CDF kindsoldaten’ juist vanuit de samenlevingen zelf gerekruteerd, waarbij de Secret Societies een grote rol speelden (Humphreys & Weinstein 2006: 15; Shepler 2004: 22).
Culturele Context “M’bara hake to an ye”. (I can forgive, but I cannot forget) - Fina Kamara, door RUF rebellen geamputeerd in de burgeroorlog (Jackson 2004)
W
ie als schuldig en onschuldig werd aangemerkt, was in Sierra Leone gekoppeld aan
ideeën over gelegitimeerde en ongelimiteerde vormen van verzet en geaccepteerd en ongeaccepteerd gebruik van geweld. Westerse noties over kindertijd werden verworpen. Personen onder de 18 jaar werden niet zonder meer als onschuldig beschouwd vanwege hun leeftijd. Veel ‘kindsoldaten’ werden als volledig competent en verantwoordelijk voor hun daden gezien. De oorsprong hiervan ligt in culturele noties over de kindertijd. Wie als kind, en wie als volwassene wordt aangemerkt in Sierra Leone, heeft niets te maken met leeftijd, maar met bepaalde activiteiten en relaties die de persoon in kwestie aangaat (Shepler 2004a: 1112). ‘Kinderen’ zijn vaak vanaf hun 8e jaar al werkzaam als timmerman, smid, monteur of bediende (ZackWilliams 1999: 16). Kinderarbeid is normaal. ‘kinderen’ die niet werken worden als ‘slecht’ gezien (Shepler 2004a: 12-13). ‘…[T]he social and cultural boundaries between childhood and adulthood are quite different in Sierra Leone than in contemporary Western society. In Sierra Leone’s subsistence, market, and service economies, children constitute a large part of the labor force. Large numbers of children and youth live and work in ways that in the Western world are the exclusive domain of adults’ (Rosen 2005: 62). Wie tot de jeugd gerekend wordt is gekoppeld aan zijn socio-economische status (McIntyre et al. 2002). Zo kan iemand op 35-jarige leeftijd nog tot de jeugd gerekend worden, als hij niet over voldoende eigen bestaansmiddelen beschikt (ibid.). Adolescentie en kindertijd worden echter niet als een periode van onschuld gezien. ‘It is part of the African doxa to see young people as strong and resilient’ (Honwana & De Boeck 2005: 4). Hoewel ‘kinderen’ en ‘jongeren’ verantwoordelijk worden gehouden voor hun handelen, worden zij als gevaarlijke liminele wezens beschouwd totdat zij door middel van initiatie de status van compleet menselijk wezen hebben bereikt (Shepler 2004a; Hoffman 2003: 299-300). ‘In Mende, uninitiated children are referred to as kpowanga (pl.), a term that also means ‘mad’ and ‘mentally deficient.’ In other words, until children are taught how to use knowledge so that they might achieve real understanding, they are capable only of imperfectly perceiving the world
around them and are unable to operate in it according to codes of prescribed social behavior’ (ibid. 300).
Initiatie in Secret Societies is de enige manier waarop personen de transitie kunnen maken van de kindertijd naar volwassenheid. ‘No one can be fully considered an adult without being initiated, and especially in rural settings, everyone is initiated’ (Shepler 2004a: 20-21). ‘kindsoldaten’ in de CDF ondergingen deze initiatie, terwijl RUF ‘kindsoldaten’ als ongeïnitieerde, liminele wezens aan de strijd
36
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
deelnamen. De sleutel voor sociale reïntegratie van RUF ‘kindsoldaten’ ligt hier besloten. Voeten (2002) beschrijft de rituelen waarmee ‘ex-kindsoldaten’ in bepaalde dorpen werden opgenomen: ‘The acceptance rituals for former child soldiers … The entire village comes together, and the parents present their child to the high priest, who has been fasting for ten days to please the spirits. The child is dressed in old, torn clothes and smeared with clay to symbolize his impurity. The high priest disappears with the parents and child into a hut where a basin of sacred water is standing, which they refer to as new water. This water, soaked with medicinal leaves and herbs, must come from a flowing river, which symbolizes purification. It cannot be water from a stinking pool or even out of a bottle from the fridge. … In the hut, the high priest prays to the spirits of the ancestors, asking them for forgiveness. The child is then washed with the new water and dressed in clean clothes. Then they all come out of the hut again to present the new child to the village. The community almost always accepts the child, and a great feast commences with palm wine, big meals, and wild drum music. Before the final rituals take place, the community has already extensively discussed all the crimes the child has committed, all the murders he has on his conscience. Most important, the child has to demonstrate remorse to the community. The parents, too, must offer their apologies; after all, it is their child who has caused the damage’ (Voeten 2002: 246-247).
Het betuigen van spijt is essentieel in de Sierra Leonese samenleving (ibid.: 248). ‘Ex-kindsoldaten’ moeten dan ook in de positie gesteld worden dit te doen. De meeste ‘ex-kindsoldaten’ zijn er echter van overtuigd dat ze juist gehandeld hebben en zullen om die reden waarschijnlijk niet geneigd zijn spijt te betuigen. Medio 2006 is een groot gedeelte van de beloofde steun aan ‘ex-kindsoldaten’ nog altijd niet ingelost. Internationale NGO’s verzorgen nog steeds DDR programma’s, die nu echter steeds vaker gebaseerd worden op samenlevingstradities. In de praktijk komt dit erop neer dat steun verloopt via oude patrimoniale systemen die ooit de oorzaak van de burgeroorlog vormden. Jongeren en inmiddels volwassen geworden ‘ex-kindsoldaten’ die de culturele status van volwassene nog niet bereikt hebben, zijn in dit systeem weer overgeleverd aan chiefs en big men. Velen van hen zijn gedwongen zware, vaak onbetaalde arbeid te verrichten in de diamantmijnen. Het systeem van straffeloosheid van ‘kindsoldaten’ en uitgebreide DDR programma’s zijn dus voor een groot deel betekenisloos als het geen steun vanuit de bevolking krijgt. ‘Ex-kindsoldaten’ leven een leven in de marges van de samenleving, waarvandaan ze vrijwel geen mogelijkheden hebben zelfstandig een volwaardige positie te verwerven. Binnen de Sierra Leonese samenleving bestaat echter een grote behoefte de burgeroorlog te vergeten en een toekomst in vrede op te bouwen. Iedere samenleving heeft haar eigen instrumenten en tradities om schuld en onschuld te bepalen en daar passende sancties en beloningen aan op te hangen. In de bestaande literatuur wordt echter geen aandacht besteed aan de culturele middelen die de Sierra Leonese bevolking tot haar beschikking heeft om hier mee om te gaan. Hieruit kan geconcludeerd worden dat Westerse methoden worden toegepast, zonder dat daadwerkelijk naar de behoeften van de bevolking gekeken wordt. De herinstelling van oude, traditionele manieren van samenleven ten behoeve van sociale reïntegratie heeft tot gevolg dat zorgvuldig uitgevochten onderlinge machts-verhoudingen mogelijk weer teruggedraaid worden. Door de oorlog is de samenleving echter veranderd. De Sierra Leonese jeugd heeft
37
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
getracht patrimoniale netwerken te vernietigen en een egalitaire samenleving te stichten. Zij zien hun inspanningen als nobel en als een noodzakelijk kwaad. Oude manieren van samenleven voldoen niet langer en de naoorlogse samenleving zal nieuwe manieren van samenleven moeten vinden die onderlinge spanningen aan banden legt. Voor de vestiging van stabiele en duurzame vrede is het nodig dat de leden van de Sierra Leonese samenleving samen bepalen welke maatregelen genomen moeten worden, wie gestraft dient te worden en wie het meeste recht heeft op hulp van de samenleving. Jongeren hebben voor zichzelf inmiddels meer politieke inspraak weten te verwerven. Zij zijn nu in staat een geweldloos repertoire van protestmiddelen op te bouwen. DDR programma’s die hen ‘weer kind maken’ en oude samenlevingstradities in ere herstellen, kunnen een averechts effect hebben op hun ontwikkeling en hen verworven vrijheden afnemen die zij hard nodig hebben om te kunnen overleven in hun eigen samenleving.
38
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Conclusie
D
e gedachte dat voor ‘kinderen’ de wereld een speeltuin zou moeten zijn is mooi, maar de
harde realiteit is dat, oorlog of geen oorlog, voor veel ‘kinderen’ de speeltijd al op jonge leeftijd afgelopen is. Om te kunnen overleven moeten vele ‘kinderen’ ter wereld werken voor hun levensonderhoud. ‘Kinderen’ die onder dergelijke omstandigheden opgroeien maken zich heel andere vaardigheden en competenties eigen, dan ‘kinderen’ die in bescherming en met vrijstelling van arbeid opgroeien. Uit de in deze scriptie beschreven casestudy van Sierra Leone blijkt dat deze ‘kinderen’ al op jonge leeftijd een politiek bewustzijn ontwikkelen en dat zij in staat zijn voor hun idealen en belangen op te komen. Peters en Richards concludeerden uit hun veldonderzoeken dat (vrijwillige) ‘kindsoldaten’ in Sierra Leone zeer goed op de hoogte waren van de politieke omstandigheden en dat zij uit volle overtuiging streden om hun doelen te bereiken (Peters & Richards 1998: 183-188). Deze ‘kindsoldaten’ bestonden volgens Peters uit goed geïnformeerde jonge mensen die rationele beslissingen namen ‘…to maximise their situations under difficult circumstances’ (Peters 2004: 30). De burgeroorlog van Sierra Leone werd grotendeels uitgevochten door minderjarigen en wordt om die reden ook wel ‘a crisis of youth’ genoemd. Studentenverzet vormde de basis voor het ontstaan van de burgeroorlog. Naast vrijwillige, goed geïnformeerde ‘kindsoldaten’ vochten er echter ook zeer jonge kinderen mee in de oorlog, die door middel van ontvoering ingelijfd werden in de verschillende facties. Zij worden vaak als hulpeloze slachtoffers aangemerkt. En in zeker opzicht zijn ze dat ook. Maar talloze voorbeelden tonen aan dat ‘kinderen’ zelfs in de meest lijdzame omstandigheden in staat zijn hun situatie te manipuleren en te beïnvloeden. Hoewel ontvoerde of gedwongen ‘kindsoldaten’ slechts kleine veranderingen in hun eigen situatie kunnen aanbrengen, die typisch gericht zijn op de zeer korte termijn, is dit toch een teken van hun veerkracht en autonomie. De coping strategieën die zij in deze omstandigheden ontwikkelen, kunnen zij in postconflict situaties inzetten voor hun eigen psychosociale rehabilitatie. Het leeuwendeel van de ‘kindsoldaten’ raakt uit vrije wil betrokken bij gewapend conflict. Hun deelname wordt weliswaar vaak geforceerd door externe omstandigheden, maar uit het feit dat de meeste minderjarigen besluiten géén deel te nemen aan de strijd, blijkt dat deelname wel degelijk berust op rationele beslissingname. Hoewel de deelname van ieder mens –maar in het bijzonder van jonge mensen– aan gewelddadigheden in alle gevallen schrijnend is, ligt het grootste probleem niet aan het feit dat ‘kinderen’ ingezet worden in de gewapende strijd, maar aan het feit dat oorlogen samenlevingen ontwrichten. In conflictsituaties kunnen ‘kinderen’ maar zelden op hun familie of hun samenleving terugvallen voor bescherming. Deelname aan een gewapende groepering kan dan in bepaalde gevallen ook een positieve invloed op hun leven hebben. ‘Kindsoldaten’ beschikken altijd over tactische agency, en in sommige gevallen zelfs over strategische agency. Ze vormen geenszins een homogene groep van hulpeloze slachtoffers. Uit de
39
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
casestudy van Sierra Leone blijkt dat zelfs ‘kinderen’ en ‘jongeren’ met zeer overeenkomende kenmerken, zeer verschillende ervaringen opdoen. De ervaringen van ‘kindsoldaten’ worden gevormd door de aanleiding voor hun deelname, de hoedanigheid van hun participatie en de houding van de samenleving ten opzichte van ‘kindsoldaten’. De inzet van ‘kindsoldaten’ wordt niet altijd als negatief beschouwd. De rol van ‘jongeren’ en ‘kinderen’ bij de CDF bijvoorbeeld, werden enerzijds als heroïsch beschouwd en werd hun deelname anderszijds als vanzelfsprekende plicht ten opzichte van de samenleving gezien. Daarnaast worden ‘kindsoldaten’ ook niet altijd als onschuldige slachtoffers aangemerkt. In de ogen van de Sierra Leonese bevolking bestonden ‘RUF kindsoldaten’ uit rationeel handelende individuen, die verantwoordelijk gehouden moesten en konden worden voor hun daden. Omdat ‘CDF kindsoldaten’ met weinig problemen weer konden integreren in hun gemeenschappen hebben zij vanuit DDR programma’s weinig ondersteuning gekregen, terwijl ‘RUF kindsoldaten’ uitgebreid gebruik konden maken van internationale hulpverlening. Beide groepen van ‘kindsoldaten’ verschilden echter niet wezenlijk van elkaar. Wanneer één van beide groepen wel steun krijgt, terwijl de andere groep het nakijken heeft, kunnen reïntegratie-programma’s nieuwe spanningen in de samenleving veroorzaken. Voor beide groepen was er weinig mogelijkheid voor scholing en arbeid. Door ‘RUF kindsoldaten’ te ondersteunen met financiële pakketten, scholing en vaardigheidstrainingen, werden zij bevoordeeld boven andere groepen van ‘kindsoldaten’, terwijl de ‘RUF kindsoldaten’ in de ogen van de bevolking juist de schuldige partij vormden. Uit de hierboven besproken casestudy blijkt tenslotte dat de ervaringen van ‘kindsoldaten’ worden gekleurd door de manier waarop zij door de gewapende groeperingen worden behandeld en door de manier waarop de ontvangende samenleving hen na demobilisatie beschouwt. In DDR programma’s dient men daarom rekening te houden met lokale opvattingen over de verschillende ‘kindsoldaten’. Sociale reïntegratie kan alleen succesvol zijn wanneer het op gemeenschapsniveau plaatsvindt en gebaseerd wordt op contextuele en culturele factoren en lokaal gedachtegoed. De behoeften van de samenleving als geheel moeten altijd als uitgangspunt worden genomen bij internationale bemoeienis. Hulpverlening die de samenleving uit het oog verliest kan een averechts effect hebben en onbedoeld een nieuwe voedingsbodem voor samenlevingsspanningen creëren.
40
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Bronnenlijst Abdullah, I. 1998 Abdullah, I. 2004a
Abraham, A. 2004
Bush Path to Destruction: The Origin and Character of the Revolutionary United Front Sierra Leone. The Journal of Modern African Studies, Vol. 36, No. 2 (1998), pp. 203-235. Bush Path to Destruction: The Origin and Character of the Revolutionary United Front (RUF/SL) (2). In: Ibrahim Abdullah (ed.). Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective. The Elusive Quest for Peace: From Abidjan to Lome. In: Ibrahim Abdullah (ed.). Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective.
Aning, K. & McIntyre, A. 2004 From Youth Rebellion to Child Abduction: The Anatomy of Recruitment in Sierra Leone. In: Invisible Stakeholders: The Impact of Children on War, by Angela McIntyre. ISS Publications, Online Publication. http://www.iss.co.za/Publications/Booksindex.html (Last accessed: 08/11/2005) Archibald, S., & Richards, P. 2002 Converts to Human Rights? Popular Debate about War and Justice in Rural Central Sierra Leone. Africa, 72(3) (pp. 339 – 367). Bangura, Y. 1997 Barth, E. 2002
Becker, J. 2004
Bennett, T. 1998
Bergner, D. 2005 Blos, P. 1967
Boyden, J. 2000
Understanding the political and cultural dynamics of the Sierra Leone war: A critique of Paul Richards's Fighting for the Rain Forest. Africa Development, XXII (3/4) (pp. 117-148). Peace as Disappointment: The Reintegration of Female Soldiers in Post-Conflict Societies: A Comparative Study from Africa. PRIO Report 3, 2002 3, PRIO, 11/03/2002. http://www.prio.no/page/Publication_details//9429/40567.html (Last accessed: 25/11/2005) Children as Weapons of War. Human Rights Watch World Report 2004. http://www.hrw.org/wr2k4/11.htm (Last accessed: 20/11/2005) Using Children in Armed Conflict: A Legitimate African Tradition? ISS (Institute for Security Studies) Monograph Series. Monograph no. 32, December 1998. http://www.iss.co.za/pubs/Monographs/No32/Contents.html (Last accessed: 18/11/2005) Soldiers of Light. London: Penguin Books.
The Second Individuation Process of Adolescence. The Psychoanalytic Study of the Child, Vol. 22. New York International Universities Press. Geciteerd in: Eyber, C. & Ager, A. (2004): Researching Young People’s Experiences of War: Participatory Methods and the Trauma Discourse in Angola. In: Jo Boyden & Joanna de Berry (red.) Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. New York, Oxford: Berghahn Books, pp. 189-208. Children and Social Healing. In Lisa Carlson, Megan Mackeson-Sandbach and Tim Allen (eds.) - Children in Extreme Situations, Proceedings from the 1998 Alistair Berkley Memorial
41
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Lecture. LSE Development Studies Institute, Working Paper Series, March 2000, No. 00-05, pp. 58-81. Boyden, J. & Berry, J. de 2004 Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. In: Jo Boyden & Joanna de Berry (eds.) Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. New York, Oxford: Berghahn Books. Brett, R. & Specht, I. 2004 Young Soldiers: Why They Choose to Fight. Colorado: Lynne Rienner Publishers, Inc. Collier, P., & Hoeffler, A. 2002 Greed and Grievance in Civil War. The Centre for the Study of African Economies, No. 160. Conteh-Morgan, E. & Dixon-Fyle, M. 1999 Sierra Leone and the End of the Twentieth Century. New York: Peter Lang Publishing Inc. Davies, V. 2002
Dembour, B. (MS) 2005
War, Poverty and Growth in Africa: Lessons from Sierra Leone. Paper prepared for CSAE (Centre for Study of African Economies); Fifth Annual Conference Understanding Poverty and Growth in Africa, St. Catherine’s College, Oxford University, March 18-19, 2002. Who Believes in Human Rights? From a Critique of the European Convention to an Intellectual Map of the Field. Unpublished Manuscript for book to be published by Cambridge University Press.
Drooglever-Fortuyn, M. (Beleidsmedewerker UNICEF Nederland) 2005 Radio Interview: Justitie Beschuldigt Gevluchte ‘kindsoldaten’ van Oorlogsmisdaden. VPRO De Ochtenden, Radio 1, Aflevering 21, 27/05/2005. Ebo, A. 2004
Eriksen, T. 2001 Erikson, E. 1968 Eyber, C. & Ager, A. 2004
Conclusion to Invisible Stakeholders. In Angela McIntyre (ed): Invisible Stakeholders. ISS (Institute for Security Studies): April 2004. http://www.iss.co.za/pubs/Books/InvisibleStakeholders/Conclu.pdf (Last accessed: 16/11/2005) Small Places, Large Issues. An Introduction to Social and Cultural Anthropology (second edition). London: Pluto Press. Identity: Youth and Crisis. New York: Norton. Researching Young People’s Experiences of War: Participatory Methods and the Trauma Discourse in Angola. In: Jo Boyden & Joanna de Berry (red.) Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. New York, Oxford: Berghahn Books.
Ferme, M. & Hoffman, D. 2004 Hunter Militias and the International Human Rights Discourse in Sierra Leone and Beyond. Africa Today, Vol. 50, No. 4 (Summer 2004), pp. 73-95. Gberie, L. 2004 Gberie, L. 2005 Gray, J. 2003
42
The 25 May Coup d’État in Sierra Leone: A Lumpen Revolt? In: Ibrahim Abdullah (ed.). Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective. A Dirty War in West Africa: The R.U.F. and the Destruction of Sierra Leone. London: Hurst & Company. The End of Innocence: Child Soldiers in Africa and International Assistance. Thesis submitted to the Victoria University of Wellington in fulfillment of the requirements for the degree of Master of Arts in Political Science.
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
43
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Grünfeld, F. 2002
Hoffman, D. 2003 Honwana, A. 1999 Honwana, A. 2006
Children Soldiers. In Willems et al. Developmental and Autonomy Rights of Children: Empowering Children, Caregivers and Communities. Antwerp/Oxford/New York: Intersentia, pp. 273-316. http://www.intersentia.com (Last accessed: 13/05/2006) Like Beasts in the Bush: Synonyms of Childhood and Youth in Sierra Leone. Postcolonial Studies, Vol. 6, No. 3 (2003), pp. 295-308. Negotiating Post-War Identities: Child Soldiers in Mozambique and Angola. Codesria Bulletin 1 & 2 (1999), pp. 4-13. Child Soldiers in Africa. Philadelphia & Pennsylvania: University of Pennsylvania Press.
Honwana, A. & De Boeck, F. (ed.) 2005 Makers & Breakers: Children & Youth in Postcolonial Africa. Oxford: James Currey Ltd. HRW 1999
HRW 2003
Getting Away with Murder, Mutilation, and Rape. New York: Vol. 11, No. 3 (A) (July 1999). http://www.hrw.org/reports/1999/sierra/index.htm (Last accessed 23/03/2006) You’ll Learn Not to Cry: Child Combatants in Colombia. Human Rights Watch September 2003, Reports Colombia 0903. http://hrw.org/reports/2003/colombia0903/colombia0903.pdf (Last accessed: 20/11/2005)
Humphreys, M. & Weinstein, J. 2006 Who Rebels? The Determinants of Participation in Civil War. Paper for the UCLA Comparative Politics Workshop. http://www.polisci.ucla.edu/cpworkshop/papers/weinstein.pdf (Last accessed: 29/03/2006) ILO (International Labour Office) 2003 Wounded Childhood: The Use of Children in Armed Conflict in Central Africa. International Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC)/ Switzerland: ILO Publications. Jackson, M. 2004 Kandeh, J. 2002 Kaplan, R. 1994 Keen, D. 2002 Keen, D. 2003 Keen, D. 2005 Kpundeh, S. 2004
44
In Sierra Leone. Durham & London: Duke University Press
Subaltern Terror in Sierra Leone. In: T. Zack-Williams, D. Frost & A. Thomson (Eds.), Africa in Crisis: new challenges and possibilities (pp. 179 - 195). London; Sterling, VA: Pluto Press. The Coming Anarchy. Atlantic Monthly, 273, February 1994 (pp. 44-76). “Since I’m a Dog, Beware my Fangs”: Beyond a ‘Rational Violence’ Framework in the Sierra Leonean War. Working Paper no. 14 for the Working Paper Series no. 1 of LSE (Crisis States Programme, Development Research Centre). Greedy Elites, Dwindling Resources, Alienated Youths: the Anatomy of Protracted Violence in Sierra Leone. Internationale Politik und Gesellschaft, 2 (2003), pp. 67-94. Conflict & Collusion in Sierra Leone. Oxford: Marston Book Services Limited. Corruption and Political Insurgency in Sierra Leone. In: Ibrahim Abdullah (ed.). Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective.
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Leão, A. 2004
Levin, E. 2005
Machel, G. 1996
A Luta Continua: Children and Youth in Mozambique’s Struggles. In Angela McIntyre (ed): Invisible Stakeholders. ISS (Institute for Security Studies): April 2004. http://www.iss.co.za/pubs/Books/InvisibleStakeholders/Chap2.pdf (Last accessed: 16/11/2005) From Poverty and War to Prosperity and Peace? Sustainable Livelihoods and Innovation in Governance of Artisanal Diamond Mining in Kono District, Sierra Leone. A thesis submitted in partial fulfillment of the requirements for the degree of Master of Arts, University of British Columbia. Promotion and Protection of the Rights of Children: Impact of Armed Conflict on Children Innocence. Unicef: Report submitted pursuant to General Assembly resolution 48/157. http://www.unicef.org/graca/a51-306_en.pdf (Last accessed: 25/11/2005)
McIntyre, A. (editor) 2004 Invisible Stakeholders. ISS (Institute for Security Studies): April 2004. http://www.iss.co.za/pubs/Books/InvisibleStakeholders/Intro.pdf (Last accessed: 16/11/2005) McIntyre, A., Kwesi Aning, E. & Nii Nortey Addo, P. 2002 Politics, War and Youth Culture in Sierra Leone. African Security Review, Vol. 11, No. 3 (2002). http://www.issafrica.org/pubs/ASR/11No3/McIntyre.html (Last accessed: 24/03/2006) McIntyre, A. & Thusi, T. 2003 Children and Youth in Sierra Leone’s Peace-Building Process. African Security Review, Vol. 12, No. 2 (2003), pp. 73-80. Mehari, S. 2005 Newman, J. 2005 Opala, J. 1998 Peters, K. 2004 Peters, K. 2006
Strijden voor mijn land: Een Jeugd Als Kindsoldaat, Een Toekomst In Vrijheid. [Vertaald uit het Duits naar het Nederlands door Bonella van Beusekom] Amsterdam: Arena. Protection Through Participation: Young People Affected by Forced Migration and Political Crisis. Refugee Studies Centre: Working paper. No.20. Oxford: Working Paper Series. Sierra Leone: The Politics of State Collapse. Paper presented at the "Irregular Warfare in Liberia and Sierra Leone" Conference, Denver, Colorado, September 22, 1998. Re-examining Voluntarism: Youth Combatants in Sierra Leone. ISS (Institute for Security Studies) Monograph Series. Monograph no. 100 (2004), April, pp. 1-31. Footpaths to Reintegration. Unpublished thesis for the University of Wageningen and CERES (Research School for Resource Studies for Development).
Peters, K. & Richards, P. 1998 Why We Fight: Voices of Under-Age Youth Combatants in Sierra Leone. Journal of the International African Institute, Volume 68, No. 2 (1998) pp. 183-209. Plessis, M. du 2004
Children under International Criminal Law. African Security Review, Vol. 13, No. 2 (2004). http://www.issafrica.org/Pubs/ASR/13No2/EduPlessis.htm (Last accessed 24/03/2006)
45
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Rashid, I. 2004
Richards, P. 2004
Student Radicals, Lumpen Youth, and the Origins of Revolutionary Groups in Sierra Leone, 1977-1996. In: Ibrahim Abdullah (ed.). Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective. Fighting for the Rainforest: War, Youth & Resources in Sierra Leone. Oxford/New Hampshire: James Currey/Heinemann.
Richards, P., Bah, K. & Vincent, J. 2004 The Social Assessment Study: Community-Driven Development and Social Capital in PostWar Sierra Leone. A study commissioned by the Community Driven Development group of the World Bank, Washington DC, for the National Commission for Social Action of the Government of Sierra Leone. Rosen,D. 2005 Shepler, S. 2004a
Shepler, S. 2004b
Silberfein, M. 2004 Singer, P.W. 2005
Armies of the Young: Child Soldiers in War and Terrorism. London: Rutgers University Press. Child Soldiers in Sierra Leone: The Social and Cultural Context of Child Soldiering in Sierra Leone. Paper for the PRIO sponsored workshop on Techniques of Violence in Civil War, pp. 141. The Social and Cultural Context of Child Soldiering in Sierra Leone. Paper for the PRIO Sponsored Workshop on Techniques of Violence in Civil War, held in Oslo, August 20-21 (2004). http://www.prio.no/cscw/pdf/micro/techniqes/shepler%20child%20soldiers.pdf (Last accessed: 02/12/2005) The Geopolitics of Conflict and Diamonds in Sierra Leone. Geopolitics, Vol. 9, No. 1 (Spring 2004), pp. 213-241. Children at War. New York: Pantheon Books
Stavrou, S. & Stewart, R. & Stavrou, A. 2000 The Reintegration of Child Soldiers and Abducted Children: A Case Study of Palaro and Pabbo Gulu District, Northern Uganda. In: Elizabeth Bennett, Virginia Gamba and Deirdre van der Merwe (red.) ACT Against Child Soldiers in Africa: A Reader. ISS (Institute for Security Studies): February 2000. http://www.iss.co.za/pubs/BOOKS/ACTblurb.html (Last accessed: 18/11/2005) Stovel, L. 2003
Summerfield, D. 2000
When the Enemy Comes Home: Restoring Justice After Mass Atrocity. Paper to the 6th International Conference on Restorative Justice, 1 June 2003. http://www.sfu.ca/cfrj/fulltext/stovel.pdf (Last accessed: 22/11/2005) Childhood, War, Refugeedom and ‘Trauma’: Three Core Questions for Mental Health Professionals. Transcultural Psychiatry 37 (3), pp. 417-433.
TRC (Truth & Reconciliation Commission Sierra Leone) 2003 A Statement by his Excellency the President Ajhaji Dr. Ahmad Tejan Kabbah made before the Truth and Reconciliation Commission on Tuesday 5th August, 2003. http://www.sierra-leone.org/kabbah080503.html (Last accessed: 22/03/2006) Twum Danso, A. 2003
46
Africa’s Young Soldiers: The Co-option of Childhood. ISS (Institute for Security Studies): Monograph Series, Monograph no. 82 (2003), March, pp. 1-57.
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Twum-Danso, A. 2004
UNICEF 2002 UNICEF Nederland 2005
Utas, M. 2003 Veale, A. 2003
The Political Child. In Angela McIntyre (ed): Invisible Stakeholders. ISS (Institute for Security Studies): April 2004. http://www.iss.co.za/pubs/Books/InvisibleStakeholders/Chap1.pdf (Last accessed: 16/11/2005)
Adult Wars, Child Soldiers: Voices of Children Involved in Armed Conflict in East Asia and Pacific Region. ISBN 974-685-015-6, October 2002, Thailand. Justitie Beschuldigt Gevluchte ‘kindsoldaten’ van Oorlogsmisdaden. Unicef: Nieuws en Achtergronden, 26/05/2005. http://www.unicef.nl/unicef/show/id=53926/contentid=1581 (Last accessed: 01/12/2005) Sweet Battlefields: Youth and the Liberian Civil War. Uppsala University Dissertations in Cultural Anthropology 1, 288 pp. From Child Soldier to Ex-Fighter: Female Fighters, Demobilisation and Reintegration in Ethiopia. ISS (Institute for Security Studies): Monograph Series. Monograph no. 85, July 2003. http://www.iss.co.za/pubs/Monographs/No85/Contents.html (Last accessed: 18/11/2005)
Veale, A. & Stavrou, A. 2003 Violence, Reconciliation and Identity: The Reintegration of Lord’s Resistance Army Child Abductees in Northern Uganda. . ISS (Institute for Security Studies) Monograph Series. Monograph no. 92, November 2003. http://www.iss.co.za/pubs/Monographs/No92/Contents.html (Last accessed: 18/11/2005) Voeten, T. 2002 Zack-Williams, A. 1999
How de Body? One Man’s Terrifying Journey through an African War. New York: Thomas Dunne Books. Child Soldiers in the Civil War in Sierra Leone. Paper presented at the Development Studies Association Conference, 12-14 September 1999, University of Bath.
47
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Overige Geraadpleegde Literatuur Abdullah, I. 2004a
Abdullah, I. 2004b
Beyond Greed: Memo on the Sierra Leone Conflict. Memo for the Program on Global Security and Cooperation: The Economic Analysis of Conflict held on April 19-20, 2004 by the Social Science Research Council, Washington D.C.. Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective
Abdullah, I. & Rashid, I. 2004 “Smallest Victims; Youngest Killers”: Juvenile Combatants in Sierra Leone’s Civil War. In: Ibrahim Abdullah (ed.). Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective. Abraham, A. 2004
State Complicity as a Factor in Perpetuating the Sierra Leone Civil War. In: Ibrahim Abdullah (ed.). Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective.
Amnesty International 1993 Sierra Leone: Prisoners of War? Children Detained in Barracks and Prison. London: AI Index: AFR 51/04/93, published on 21 June 1993. http://www.amnestyusa.org/countries/sierra_leone/document.do?id=97499F7D9381D59280 2569A60060387D (Last accessed: 23/03/2006) Amnesty International 2000 Sierra Leone: Childhood – A Casualty of Conflict. Amnesty International Report, AI Index: AFR 51/69/00, 31 August 2000. Bangura, Y. 2004
Barth, E. 2002
Becker, J. 2004
Berry, J. de 2004
Boyden, J. 2004
Brett, R. 2003
48
The Political and Cultural Dynamics of the Sierra Leone Civil War: A Critique of Paul Richards. In: Ibrahim Abdullah (ed.). Between Democracy and Terror: The Sierra Leone Civil War. Oxford: African Book Collective. Peace as Disappointment: The Reintegration of Female Soldiers in Post-Conflict Societies: A Comparative Study from Africa. PRIO Report 3, 2002 3, PRIO, 11/03/2002. http://www.prio.no/page/Publication_details//9429/40567.html (Last accessed: 25/11/2005) Children as Weapons of War. Human Rights Watch World Report 2004. http://www.hrw.org/wr2k4/11.htm (Last accessed: 20/11/2005) The Sexual Vulnerability of Adolescent Girls during Civil War in Teso, Uganda. In: Jo Boyden & Joanna de Berry (red.) Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. New York, Oxford: Berghahn Books. Anthropology Under Fire: Ethics, Researchers and Children in War. In: Jo Boyden & Joanna de Berry (red.) Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. New York, Oxford: Berghahn Books. Adolescents Volunteering for Armed Forces or Armed Groups. IRRC Current Issues and Comments, December 2003, Volume 85, No. 852 (2003) pp. 857-866.
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Clark, C. 2004
Child Soldiers: Challenging Sensational Stereotypes. Pambazuka News: Weekly Forum for Social Justice in Africa, 05/08/2004. http://www.pambazuka.org/index.php?id=23696 (Last accessed: 25/11/2005)
Coalition to Stop the Use of Child Soldiers 2004 Child Soldiers Global Report 2004. Coalition to Stop the Use of Child Soldiers. http://www.child-soldiers.org/document_get.php?id=966 (Last accessed: 20/11/2005) Coalition to Stop the Use of Child Soldiers 2005 Coalition to Stop the Use of Child Soldiers: Child Soldiers Newsletter. Issue 13/Spring 2005. Comaroff, J. & Comaroff, J. 2005 Reflections on Youth from the Past to the Postcolony. In: Alcinda Honwana & Filip de Boeck (eds.). Makers & Breakers: Children & Youth in Postcolonial Africa. Oxford: James Currey Ltd.. Dowdney, L. 2005
Geist, D. 2005
Happold, M. 2005
Hart, J. 2004
Mapping and Sharing Information on Child Soldiers and Psychosocila Support for Reintegration. In: Coalition to Stop the Use of Child Soldiers: Child Soldiers Newsletter. Issue 13/Spring 2005. Innocence Lost: The Story of Child Soldiers. Paper prepared for Princeton University STC 398: Health and Human Rights in the World Community, Fall 2005-2006. http://www.princeton.edu/~dgeist/Child%20Soldieressay.pdf (Last accessed: 22/11/2005) International Humanitarian Law, War Criminality and Child Recruitment: The Special Court for Sierra Leone’s Decision in Prosecutor v. Samuel Hinga Norman. Leiden Journal of International Law, Vol. 18 (2005), pp. 283-297. Beyond Struggle and Aid: Children’s Identities in a Palestinian Refugee Camp in Jordan. In: Jo Boyden & Joanna de Berry (red.) Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. New York, Oxford: Berghahn Books.
Hill, K. & Langholz, H. 2003 Rehabilitation Programs for African Child Soldiers. Peace Review 15:3 (2003), pp. 279-285. Honwana, A. 2005
The Pain of Agency, The Agency of Pain: Innocent & Guilty, Child Soldiers as Interstitial & Tactical Agents. In: Alcinda Honwana & Filip de Boeck (eds.). Makers & Breakers: Children & Youth in Postcolonial Africa. Oxford: James Currey Ltd..
Human Rights Watch 1998 Sowing Terror: Atrocities Against Civilians in Sierra Leone. Human Rights Watch Reports, Vol. 10, No. 3 (A) (July 1998). http://www.hrw.org/reports98/sierra/ (Last accessed: 31/03/2006) Human Rights Watch 2002 My Gun Was as Tall as Me: Child Soldiers in Burma Human Rights Watch October 2002, Reports: Burma 0902. http://hrw.org/reports/2002/burma/Burma0902.pdf (Last accessed: 20/11/2005)
49
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Human Rights Watch 2003 You’ll Learn Not to Cry: Child Combatants in Colombia. Human Rights Watch September 2003, Reports Colombia 0903. http://hrw.org/reports/2003/colombia0903/colombia0903.pdf (Last accessed: 20/11/2005) Human Rights Watch 2004 How to Fight, How to Kill: Child Soldiers in Liberia. Human Rights Watch February 2004, Vol. 6, No. 2 (A). http://hrw.org/reports/2004/liberia0204/liberia0204.pdf (Last accessed: 20/11/2005) Interact Report 2004
Keairns, Y. 2003 Malan, M. 2000 Mawson, A. 2004
Murphy, W. 2003
Opala, J. 1994 Pearn, J. 2003 Peters, K. 2002
Interact – Children and Armed Conflict. ISS (Institute for Security Studies) Review and Evalution Workshop, 22 June 2004, Pretoria, South Africa. http://www.iss.co.za/pubs/CReports/2004/interactjun.pdf (Last accessed: 16/11/2005) The Voices of Girl Soldiers: Sri Lanka. New York: United Nations Quaker Office. Disarming and Demobilising Child Soldiers: The Underlying Challenges. African Security Review, Vol. 9, No.5/6 (2000). Children, Impunity and Justice: Some Dilemmas from Northern Uganda. In: Jo Boyden & Joanna de Berry (red.) Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. New York, Oxford: Berghahn Books. Military Patrimonialism and Child Soldier Clientalism in the Liberian and Sierra Leonan Civil Wars. African Studies Review, Vol.46, No. 2, September 2003, pp. 61-87.
‘Ecstatic Renovation!’ Street Art Celebrating Sierra Leone’s 1992 Revolution. African Affairs, Vol. 93, No. 371 (April 1994), pp. 195-218. Children and War. Journal of Paediatrics and Child Health (2003) No. 39, pp. 166-172. Youth Combatants and DDR Programmes. TAO Seminar Series. Additional Paper to the Seminar: Victims or War-Criminals, Perspectives on Youth
Peters, K., Richards, P. & Vlassenroot, K. 2003 What Happens to Youth During and After Wars? A Preliminary Review of Literature on Africa and an assessment of the Debate. Rawoo Working Paper, Oktober 2003. Sall, E. 2004 Save the Children 2004
The Perpetration and Survival of Violence: With Examples from Sierra Leone. Identity, Culture and Politics, Vol. 5, Nos. 1 & 2 (2004), pp. 87-104. No Place Like Home? Children’s Experiences of Reintegration in the Kailahun District of Sierra Leone. Save the Children Report , October 2004. http://www.savethechildren.org.uk/temp/scuk/cache/cmsattach/1958_No%20Place%20Like %20Home_Oct04.pdf (Last accessed: 31/03/2006)
Singer, P.W. 2001
Caution: Children at War. Parameters, Winter 2001-02, pp. 40-56.
Twum Danso, A. 2003
An Overview of Child Soldiering. In: ISS Africa, Monograph No. 82 (April 2003).
50
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
Twum-Danso, A. 2004
Utas, M. 2004
Weiss, T. 2005
Wessels, M. 1997
The Political Child. In Angela McIntyre (ed): Invisible Stakeholders. ISS (Institute for Security Studies): April 2004. http://www.iss.co.za/pubs/Books/InvisibleStakeholders/Chap1.pdf (Last accessed: 16/11/2005) Fluid Research Fields: Studying Excombatant Youth in the Aftermath of the Liberian Civil War. In: Jo Boyden & Joanna de Berry (red.) Children and Youth on the Front Line: Ethnography, Armed Conflict and Displacement. New York, Oxford: Berghahn Books. Perpetrating Power: Small Arms in Post-Conflict Sierra Leone and Liberia. In: Disarmament and Illegal Trade Monograph 116 (June 2005), ISS Africa. http://www.issafrica.org/pubs/ASR/11No3/McIntyre.html (Last accessed 24/03/2006) Child Soldiers. Bulletin of the Atomic Scientists, Chicago. November – December 1997. http://pangaea.org/street_children/africa/armies.htm (Last accessed: 22/11/2005)
51
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
Eindnoten 1
Het lied ‘De Speeltuin’ werd in 1998 speciaal voor een reclamecampagne van Warchild geschreven door John Ewbank en Han Koreneef, en werd uitgevoerd door zanger Marco Borsato. Het liedje heeft betrekking op alle ‘kinderen’ die – direct of indirect – met gewapend conflict te maken krijgen en gaat daarom niet specifiek over ‘kindsoldaten’. Warchild zet zich echter actief in voor ‘kindsoldaten’. 2
Conventie inzake de Rechten van het Kind van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, VN Resolutie A/RES/44/25 van 20 November 1989, van kracht sinds 2 September 1990, volgens artikel 49. http://www.unhchr.ch/html/menu2/6/crc/treaties/crc.htm (16/11/2005) 3
Optioneel Protocol bij de Conventie van de Rechten van het Kind, met betrekking tot de deelname van ‘kinderen’ in gewapend conflict. Goedgekeurd en geopend voor ondertekening, bekrachtiging en toetreding door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, resolutie A/RES/54/263 van 25 Mei 2000, van kracht sinds 12 Februari 2002. http://www.unhchr.ch/html/menu2/6/protocolchild.htm (16/11/2005) 4
Definitie afkomstig uit de Cape Town Principles, opgesteld in 1997 door de Verenigde Naties in Cape Town, naar aanleiding van het rapport van Graça Machel over de impact van gewapend conflict op ‘kinderen’. Deze ‘Cape Town Principles’ hebben alleen moreel gezag, en zijn op geen enkele wijze bindend. Cape Town Principles and Best Practices on the Recruitment of Children into the Armed Forces and on Demobilization and Social Reintegration of Child Soldiers in Africa (Cape Town, 27-30 April 1997). http://www.unicef.org/path/Documents/Session%202%20International%20Human%20Rights%20Law/Participant %20Manual/2.2%20The%20Capetown%20Principles.doc (16/11/2005)
5
Geciteerd uit eigen werk. ‘Tussen Oorlogsmisdadigers en Wandelende Tijdbommen: Een Analyse van het Fenomeen ‘kindsoldaten’’. Paper voor het vak Geweld, Staat en Civilisering van Dr. T. Zwaan, onderdeel van de Bachelorfase van Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen, Universiteit van Amsterdam, 1e semester 2005-2006. 6
Ibid. (op. cit.)
7
Geciteerd uit eigen werk. ‘Stigmatizing Identities: An Analysis of Cultural Based Approaches to Child Soldiering’. Paper voor het vak The Multicultural Riddle van Dr. G. Baumann, onderdeel van de Bachelorfase van Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen, Universiteit van Amsterdam, 1e semester 2005-2006. 8
Ibid.
9
Geciteerd uit eigen werk. ‘‘kindsoldaten’: Een Analyse naar Tekortkomingen in Huidig Onderzoek naar ‘kindsoldaten’’. Paper voor het vak Political Anthropology van Dr. R. Aya, onderdeel van de Bachelorfase van Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen, Universiteit van Amsterdam, 1e semester 2005-2006. 10
Ibid.
11
Ibid.
12
Geciteerd uit eigen werk. ‘Tussen Oorlogsmisdadigers en Wandelende Tijdbommen: Een Analyse van het Fenomeen ‘kindsoldaten’’. Paper voor het vak Geweld, Staat en Civilisering van Dr. T. Zwaan, onderdeel van de Bachelorfase van Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen, Universiteit van Amsterdam, 1e semester 2005-2006.
13
52
Ibid.
‘General Share Blood & Queen Cut Hands’
14
Geciteerd uit eigen werk. ‘Stigmatizing Identities: An Analysis of Cultural Based Approaches to Child Soldiering’. Paper voor het vak The Multicultural Riddle van Dr. G. Baumann, onderdeel van de Bachelorfase van Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen, Universiteit van Amsterdam, 1e semester 2005-2006. 15
De ECOWAS werd opgericht in 1976 met het doel handel en zelfredzaamheid en economische samenwerking in West-Afrika te vergroten. De ECOWAS wordt gevormd door 16 Afrikaanse landen en vormt de pilaar van de WestAfrikaanse internationale economie.
16
De ECOWAS werd opgericht in 1976 met het doel handel en zelfredzaamheid en economische samenwerking in West-Afrika te vergroten. De ECOWAS wordt gevormd door 16 Afrikaanse landen en vormt de pilaar van de WestAfrikaanse internationale economie.
17
Zack-Williams maakte in zijn artikel Child Soldiers in the Civil War in Sierra Leone de volgende analyse van het verschijnsel Rarray Boys: ‘In order to see how young street children survive, we also need to analyse the phenomenon of urban life in Sierra Leone: “Rarray Boys”. This group consists of a diverse collection of young déclassé’ men, who live on their wits, stealing, casual jobs, as labourers, hangers-on, as ‘bras’ (haulier of fishing boats to their moorings), pushers of Omolankes (barrows). They tend to congregate around markets, cinemas and near beaches, wharves, e.g. at Sawpit, Kroo Bay, King Jimmy Govnar Whaf. They have strong connections with Poyo (brothels), where their gender alter ego (Rarray Gyal) are to be found; often they are pimps as well as pick pockets. In short, they constitute the lumpen elements in society. Influenced by Raggae culture they rebel against Babylon (the State), like Peter Tosh, they call for the legalisation of the ‘holy herb’ (marijuana), which they would advertise. They see themselves as custodians of traditional African tropes, and their contribution to the development of Krio, the lingua franca is immeasurable, by introducing new vocabulary, new mode of expression and new cultural forms. Ibrahim Abdullah has argued that the fusion of this Rarray Boy cultural form with elements of those from middle class and working class resulted in ‘a fine example of the fusion of “town” and “gown”’ with the growth of the drug culture (pote)’ (Zack-Williams 1999: 17). 18
Eerder geciteerd in eigen werk: Geciteerd uit eigen werk. ‘Tussen Oorlogsmisdadigers en Wandelende Tijdbommen: Een Analyse van het Fenomeen ‘kindsoldaten’’. Paper voor het vak Geweld, Staat en Civilisering van Dr. T. Zwaan, onderdeel van de Bachelorfase van Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen, Universiteit van Amsterdam, 1e semester 2005-2006. 19
De term ‘Bra’ is afkomstig uit het slang Krio en werd gebruikt door jonge straat’kinderen’, voor oudere jeugd die hen in bescherming nam, de zogenaamde ‘Big Brothers’: ‘To the young street children these ‘bras’ (big ‘brothers’) represent parents substitute: they protect them from other street children as well as other ‘bras’. They may also provide them with night shelter; in return their protégés work for them, steal and hand over the loot to their ‘bras’, as well as soliciting prostitutes (koros) for them. Life on the street can be extremely hazardous for these children, especially the Greens, the very young ones. The organisation of the Rarray Boys and street children assumes the following form: 1) At the head of this informal organisation is the Agba (‘big man’) the gang leader, he would be an established Rarray Boy, and a major user of marijuana, in his late twenties or early thirties. 2) Below the Agbas are the ‘bras’ (big brothers), who are usually the strongest and oldest boys in the group. They are the father surrogates to the young boys, and they offer daily protection against bullies and exploitative traders and Cookery women (food sellers) for whom these children act as porters and dishwashers. He fights for them and looks after them when they are ill, and the young boys are expected to do as they are told. He provides them with money for food and would pay for them to go to the cinema and football matches. 3) Below the ‘Bras’ we find the Alagbas, or gang-leaders. They are street-wise, and often will act as bras to the new comers to the street, the peggies and the greens and ballheads. These latter are the impressionable lot, who tend to be exposed to the most serious danger, not only to other more established Rarray Boys, but to the long hand of the law, Babylon, as the state and the police in particular is described. As Stadelmann, Sorie, and Kayser observed, the stories these boys tell of life on the street is full of ‘hard labour and pain, but also of pride and independence’73, qualities which in some cases prepared them for the brutality of war and army life’. (Zack-Williams 1999: 17-18).
53
‘Kindsoldaten’ in de Burgeroorlog van Sierra Leone
20
Verklaring van een ex-kindsoldaat bij de CDF: ‘…[M]y father was a hunter. He had a gun. There was a mandate signed by the paramount chief that every man with his own gun…should go and defend his ground at the war front. So by the I was with my father during the war. And my father was now moving to an old age, so I went to represent my father with the gun. So this led me to take part in the war, but war was not my career. It is just because of problems and difficulties. But during my childhood it was not my desire. My desire is to be educated… we were many from my village. There were more than fifteen from my village. They sent you by turns. You go for three months. After that you come back, and the next man goes for three months. They go by turns to the front. When you finished your time, you came back and started to work [on the farm, etc.]. You can be a hunter at the war front and at the same time a farmer or a commercial businessman or whatever. You only go there for months, maybe two or three. That was the way we protect ourselves, because the government soldiers were then in certain situations maltreating our people. But we , the civil defence, had the same right as the government soldiers on the battlefield. So when you became a civil defence man the soldiers would not disadvantage you. We were both fighting for the land. … I was not afraid, because what I think is when I have to die, I die. If God saves me then I will be saved. Whether you die or live, the rebels were maltreating us. They came and killed our people, they came and stole our properties. So as a man you have to stand for your right and fight for your property, fight for your land… The village leader goes for training. Because the skills – the tactics – of the hunters applied when going to kill an animal in the bush are the same tactics we should apply in the field to get rid of the rebels. So you don’t need to go for training, because the skill is with you now. The idea to go and kill an animal in the bush is the same idea to go and kill the rebels. Because the animals stay in the bush there, you pick up an idea: you want to kill it. And so also with human beings. Maybe you will go around the people in the bush, examine them in what way you can get rid of the people. Because the Kamajors are wise, very wise. The wisdom they use to kill an animal is the same wisdom that they use to attack the rebels’ (Peters & Richards 19998: 196-197). 21
‘Many of the worst mutilations were committed by aggressive and violent 16- and 17-year olds, and the populace demanded that they be punished. It is reported that Kofi Annan took the forgiving line of most NGOs, namely, that these youths were in fact victims of war themselves, and that they should not be made accountable for their criminal acts. The treaty between the UN and Sierra Leone which establishes the tribunal reaches something of a compromise, albeit an uneasy one: soldiers under the age of 15 at the time of their crime will not be prosecuted, while those who are between 15 and 18 will be prosecuted but not go to jail if convicted’ (Robertson in du Plessis 2004).
22
Geciteerd uit eigen werk. ‘‘kindsoldaten’: Een Analyse naar Tekortkomingen in Huidig Onderzoek naar ‘kindsoldaten’’. Paper voor het vak Political Anthropology van Dr. R. Aya, onderdeel van de Bachelorfase van Culturele Antropologie en Sociologie der niet-westerse samenlevingen, Universiteit van Amsterdam, 1e semester 2005-2006.
54