gemeente zijpe BeschiMdng Wet milieubeheer
,
^
Burgemeester en wethouders van Zijpe Onderwerp aanvraag Op 22 jimi 2005 hebben wij een aanvraag ontvangen, gedateerd 17 juni 2005, van Mallinckrodt Medical B.V., voor een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, verguiming ingevolge de Wet milieubeheer voor een inrichting voor het produceren van radioactieve en niet-radioactieve injectievloeistoffen en ingekapselde radioactieve bronnen. Op 11 augustus 2005 hebben wij van Mallinckrodt Medical B.V een aanvuUing/wijziging van de aanvraag ontvangen ten aanzien van de aanpassing/wijziging van gasflessenopslagen. Deze aanvulling maakt deel uit van de aanvraag. Inrichting en situering De inrichting valt onder categorie 1.1, 2.1, 4.1, en 12.1, van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer. De inrichtiog is gelegen aan de Westerduinweg 3 te Petten. Kadastraal bekend gemeente Zijpe, sectie A, nummers 294 en 320. De inrichting is gesitueerd op de onderzoekslocatie Petten (OLP) weUce gelegen is in het duingebied. Vigerende vergunningen Voor de inrichting is op 28 mei 1996 een nieuwe, de gehela inrichting omvattende, vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend. Op 19 april 2005 zijn de voorschriften voor de opslag van gassen en emissie van lasdampen ambtshalve gewijzigd. Procedure Voorbereiding De voorbereiding van de beschikking op de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer. Adviezen Als adviseur is bij deze procedure de inspecteur van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer -inspectie voor de regio Noord-West betrokken. Verder is de aanvraag ter advies voorgelegd aan de VROM-Inspectie KFD, de Arbeidsinspectie en de regionale Brandweer NoordHolland Noord. Door de regionale Brandweer Noord-HoUand Noord is naar aanleiding van de aanvraag advies uitgebracht aao de gemeente. Bij het opstellen van de voorschriften is de inhoud van dit advies betrokken. Inhoudelijke beoordeHng van de aanvraag Algemeen In verband met de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, merken wij het volgende op: Afvalstoffen De binnen de inrichting ontstane gevaarlijke en bedrijfsafValstoffen dienen doelmatig te worden gescheiden. In de onderhavige vergunniog zijn hiervoor voorschriften opgenomen. De registratie van (gevaarlijke) afvalstoffen is geregeld in de Wet milieubeheer in artikel 10.38. In de onderhavige verguiming is opgenomen dat een registratiesysteem van de afvalstoffen in de iniichtiag aanwezig moet zijn, die ter inzage moet zijn voor een door ons aangewezen ambtenaar. Afvalpreventie Volgens de systematiek uit de Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuverguiining (InfoMil, Den Haag 1996) is tijdens het vooroverleg vastgesteld dat de omvang van afval en emissies van
m
gemeente zijpe
i iV
K i
=
"redelijke omvang" is. Op basis van de preventievragenlijst in de Ieidraad is nagegaan welke afvalpreventieve maatregelen in het verleden zijn getroffen en welke maatregelen nog kunnen wordea uitgevoerd of verder onderzocht. Hierbij is geconcludeerd in het verleden al veel maatregelen zijn doorgevoerd. Het nitvoeren van verder onderzoek naar afvalpreventie is daarom op dit moment niet ziavol. Daarom is in de voorschriften geen verdergaande onderzoeksverplichting opgenomen. Afvalwater De aanwezige analytische laboratoria lozen geen afvalwater op de riolering (dit wordt ter verwerking per leiding afgevoerd naar NRG). Het afvalwater van de Steriele Producten Afdeling wordt wel geloosd op het gemeentelijk riool (dit is echter geen analytisch laboratorium). In dit afvalwater kunnen opgeloste zouten in lage concentraties aanwezig zijn. Ten aanzien van deze lozing zijn eisen gesteld. Verder wordt vanuit de Steriele Producten Afdeling en de cyclotrons thermisch verontreiaigd afvalwater geloosd op het gemeentelijk riool. Ten aanzien van de temperatuur van dit afvalwater zijn in de vergunning eisen gesteld. Bodem In de inrichting vinden bodembedreigende activiteiten plaats, namelijk de opslag en het gebnuk van van gevaarlijke (afval)stoffen in emballage. Op deze activiteiten is de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) van toepassing. In de voorschriften zijn hieromtrent voorschriften opgenomen. Omdat in de inrichting potentieel bodembedreigende activiteiten plaatsvinden en/of potentieel bodembedreigende stoffen worden toegepast en opgeslagen, is overeenkomstig de NRB een bodembelastingsonderzoek voorgeschreven. Het preventieve bodembeschermingsbeleid uitgewerkt in de NRB gaat er vanuit dat (zelfs) de maatregelen en voorzieningen die leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig kunnen uitsluiten dat onverhoopt een belasting van de bodem optreedt. Om die reden blijft een bodembelastingsonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is gericht op de feitelijk aanwezige installaties en de gebruikte stoffen en beperkt zich tot het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eind- en (eventueel) tussensituatie bodemonderzoek om aantasting van de bodemkwaliteit aan te kunnen tonen. Indien aldus een onverhoopte bodembelasting is geconstateerd kan het bodemherstel worden verhaald op de veroorzaker. Geluid Bij het beoordelen van de aanvraag en het opstellen van de geluidsvoorschriflen is uitgegaan van het gestelde in hoofdstuk 4 van de .Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. De dichtstbijzijnde woning van derden is gelegen op meer dan 200 meter afstand van de inrichtin/ achter een duiaenrij aan de Westerduinweg. Conform de HandxeikiQg valt de omgeving van deze woningen te typeren als "landelijke omgeving". De aanbevolen richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor dit type woonomgeving is 40 dB(A)-etmaalwaaxde (40 dB(A) dagperiode, 35 dB(A) avondperiode en 30 dB(A) nachtpedode). Uit het bij de aanvraag gevoegde akoestische rapport blijkt dat aan deze richtwaarde wordt voldaan. Volgens de Handreiking wordt voor maximale geluidniveaus een voorkeursgrenswaarde geadviseerd van 10 dB(A) boven de richtwaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Uit het hij de aanvraag gevoegde akoestische rapport blijkt dat aan deze richtwaarde wordt voldaan. Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat de geluidbelasting vanwege de inrichting aanvaardbaar is. In deze vergunning zijn gelnidvoorschriften conform het bovenstaande opgenomen. Lucht Tijdens het vervaardigen van producten en bij activiteiten in de laboratoria ontstaan emissies naar de lucht De ongereinigde massastromen zijn getoetst aan de grensmassastromen in de Nederlandse emissie richtlijn Lucht (NeR). Hieniit blijkt dat de emissie van gassen welke genoemd zijn in de NeR dermate gering is dat de grensmassastromen in de NeR ruimschoots worden onderschreden. Ten aanzien van deze luchtemissies zijn in de vergunning derhalve geen speciSeke eisen gesteld op basis van de NeR. Hierbij valt op te merken dat vanwege de werkzaamheden met radioactieve stoffen de lucht van de genoemde processen en ruimten via een centrale luchtbehandelinginstallatie wordt geleidt (voorzien van absoluutfilters en actiefkoolfilters). Ten aanzien van de emissie van radioactieve stoffen is het gestelde in de verleende kemenergiewetvergunning van toepassing.
gemeente zijpe Lasdampen in de werkplaats worden thans direct naar buiten afgezogen. In. 2005 zullen ten aanzien van deze emissie maatregelen worden genomen. De lasdampen zullen via een absoluut filtersysteem worden afgezogen naar buiten. Ten aanzien van deze emissie zijn voorschriften gesteld in de vergunning. Energie Om vast te stellen wanneer het energieverbruik van een inrichting relevant is, wordt in de Circulaire 'Energie in de milieuvergunning" van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het Ministerie van Economische Zaken van oktober 1999 (verder genoemd als Circulaire) een ondergrens gehanteerd. Als het energieverbruik meer is dan 25.000 m^ aardgas of 50.000 kWh elektdciteit per jaar dan dienen in de vergunrung voorschriften te worden opgenomen over het zuinig gebmik van energie binnen de inrichting, waarbij het ALARA-principe als uitgangspunt geldt. In de aanvraag is aangegeven dat het energieverbruik binnen de inrichting circa 400.000 m^ aardgas en 6.000.000 kWh bedraagt. In 1999 is door Mul Verde een energieonderzoek uitgevoerd. Verreweg het grootste deel van de energie wordt gebruikt voor de ventilatie van ruimten. Deze ventilatie is verplicht en warmteterugwLtming wordt al zoveel mogelijk toegepast. Verder zijn de in afgelopen jaren enkele stookinstallaties vervangen door energiesniinige stookinstallaties. In het rapport van Mul Verde zijn (m.u.v. tochtstrippen bij een deur) alleen energiereducerende maatregelen genoemd met een terugverdientijd van meer dan 5 jaar. Verder wordt geadviseerd een vonn van energiebeheer op te zetten waarbij het verbmik wekelijks wordt opgenomen en een relatie wordt gelegd met productie en weersgegevens. Gezien het bovenstaande is in de voorschriften derhalve de verplichting opgenomen om het energiebeheer uit te voeren conform het gestelde in het energieonderzoek en om bij vnjzigingen rendabele energiebesparende maatregelen te treffen. Externe veiligheid T.b.v. de activiteiten waarvoor vergimning wordt aangevraagd wordt maximaal 4.500 liter waterinhoud aan gassen opgeslagen in gasflessen (waarvan 40 liter corrosief of giftig in gasflessen kleiner dan 2 liter water inhoud), 9000 1 waterinhoud vloeibare stikstof in tanks en 8.000 kg aan gevaarlijke stoflfen in emballage. De aangevraagde activiteiten zijn getoetst aan het gestelde in het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 27 mei 2004 en het Besluit risico's zware ongevallen 1999. Hierbij is geconstateerd dat deze besluiten niet van toepassing zijn. Aangezien het vooroverleg is gevoerd voor 28 juni 2005 en de aanvraag is ingediend voor 28 juni 2005 is de aanvraag gebaseerd op het voldoen aan de CPR 15-1 en niet op het voldoen aan de PGS 15. Gezien het bovenstaande zijn voor de bestaande opslagen van gevaarlijke stoffen en gassen de voorschriften niet gebaseerd op de PGS 15 maar op de CPR 15-1. Voor de constmctie van nieuwe opslagen voor gevaarlijke stoffen in losse kasten is als voorschrift opgenomen dat de constmctie hiervan kan voldoen aan de CPR 15-1 of aan het gestelde in de PGS 15. Bij de aanvraag zijn tekeningen gevoegd waarop alle opslagen van gevaarlijke stoffen en gassen, inclusief de werkvoorraden in detail zijn weergegeven. Om de nodige flexibiliteit te creeren om de opslag of de aard/hoeveelheid per opslag van gevaarlijke stoffen en gassen te kunnen wijzigen maken de tekeningen waarop deze opslagen zijn aangegeven geen deel uit van de vergunning. Door Mallincrodt Medical B.V. worden de betreffende tekeningen echter actueel gehouden en op verzoek aan het bevoegd gezag getoond. Deze werkwijze is in de voorschriften vastgelegd. Om te voorkomen dat een opslagruimte van gassen of gevaarlijke stoffen wordt geplaatst of veranderd zonder dat deze eerst beoordeeld is door het bevoegd gezag, is in de voorschriften opgenomen dat hiervan vooraf een mededeling als bedoeld in artikel 8.13 lid 1 onder g van de Wet milieubeheer moet worden gedaan aan het bevoegd gezag. Aangegeven is waaraan deze mededeling inhoudelijk moet voldoen. Europese IPPC Vanaf oktober 1999 moeten nieuwe (en belangrijke wijzigingen aan bestaande) inrichtingen voldoen aan de Europese IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control) richtlijn. Vanaf oktober 2007 geldt deze eis ook voor alle bestaande inrichtingen. De IPPC richtlijn bepaalt onder andere dat vergunningen voor (de industriele) iorichtingen moeten waarborgen dat in die inrichtingen alle passende preventieve maatregelen tegen verontreinigingen worden getroffen, met name door toepassing van beste beschikbare technieken (BAT). De aangevraagde activiteiten van het bedrijf
gemeente zijpe vallen niet onder de IPPC. Belong beschermmg van het milieu De aanvraag is overigens getoetst aan het belang van de beschenning van het milieu. Verlening van de aangevraagde verguiming is niet in strijd met dit belang, mits aan deze vergunniag voorschriften worden verbonden met het oog op de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken. Conclusie Uit de overwegingen volgt dat de gevraagde vergunning onder voorschriften ter beschemxing van het milieu kan worden verleend, Besluit Algemeen Gelet op de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen besluiten wij de gevraagde vergunning te verlenen, overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden. Aan de vergunning verbinden wij de bijgevoegde voorschriften met de daarbijbehorende toelichting en bijlagen. Verhouding aanvraag-vergunning De navolgende bescheiden maken deel uit van de aanvraag: - Aanbiedingsbrief Wm aanvraag (kenmerk: Hbu/Rba/IvdK, d.d. 17 juni 2005) - Aanvraagformulier d.d. 17 juni 2005 - Aanvraag Vergunning Wet milieubeheer met daarin opgenomen de volgende tekeningen en bijlagen: -Tekening no 1.1: Overzichtstekening locatie OLP -Tekening no 1.2: Tekening terreingrens (gebouw 201/204) -Tekening no 1.3: Tekening terreingrens magazijn (gebouw 200,202 en 203) -Tekening no 1.4: Tekening begane grond gebouw 201 en 204 -Tekening no 1.5: Tekening 1° verdieping gebouw 201 en 204 -Tekening no 1.6: Tekening begane grond gebouw 200 en CPR-opslag -Tekening no 4.1: Tekening opslag gevaarlijke stoffen en gassen kelder gebouw 201 en 204 -Tekening no 4.2: Tekening opslag gevaarlijke stofifen en gassen beg.gr. gebouw 201 en 204 -Tekening no 4.3: Tekening opslag gevaarlijke stoflfen en gassen T verd. gebouw 201 en 204 -Tekening no 4.4: Tekening opslag gevaarlijke stoffen en gassen 2' verd. gebouw 201 en 204 -Tekening no 4.5: Tekening opslag gevaarlijke stoffen en gassen beg.gr. gebouw 200 en CPR-opslag -Tekening no 7.1: Tekening hemelwaterafvoeren gebouw 201 / -Tekening no 7.2: Tekening hemelwaterafvoeren gebouw 200,202 en 203 -Tekening no 7.3: Tekening droogweer afvoeren gebouw 201 -Tekening no 7.4: Tekening droogweer afvoeren gebouw 200,202 en 203 -Tekening no 8.1: Tekening peilbuizen gebouw 201 -Tekening no 8.2: Tekening peilbuizen gebouw 200,202 en 203 -Tekening no 8.3: Tekening terrein verharding -Tekening no 9.1: Tekening emissiepunten gebouw 201 en 204 -Tekening no 9.2: Tekening emissiepunten gebouw 200, 202 en 203 -Bijlage 1: Afvalwaterstroom Steriele Producten Afdeling -Bijlage 2: Bronnen en emissies (lucht) -Bijlage 3: ToetsingNeR -Bijlage 4: Overzicht door QC te bemonsteren stoffen -Bijlage 5: Overzicht stookinstallaties -Bijlage 6: Overzicht koelinstallaties -Akoestisch onderzoek (Tebodin, docnr. 3312013, d.d. 6 juni 2005) - AanvuUing op aanvraag (d.d. 11 augustus 2005) - Tekening wijziging gasflessenopslag nr. gebouw 200 In voorschrift B.l.l is aangegeven welke onderdelen van de aanvraag onderdeel uitmaken van de vergunning. Geldigheid van de vergunning De verleende vergunning geldt voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat
gemeente zijpe de aan de vergurming verbonden voorschriften worden nageleefd. Hiemaast zouden wij u erop willen attenderen op de wijziging van de Wet milieubeheer (Stb. 2002, 189). Ingevolge artikel 8.20 lid 2 heeft de vergurminghouder de verplichting om ten minste een maand voordat de vergunning overgaat op een andere vergunainghouder dit te melden aan het coUege van burgemeester en wetiiouders van Zijpe. Deze vergunning vervangt, met ingang van het tijdstip waarop zij in vi'erking treedt, de eerder voor de inrichting verleende vergunningen, die vervallen op het tijdstip waarop deze vergunning onherroepelijk wordt Overige regels en wetten Algemeen Het verlenen van deze vergmuiing houdt niet m dat hiennee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen enz. (zoals bijvoorbeeld Woningwet, Bouwverorderung en bestemmingsplan) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven. Voorvallen Wm VoorvaUen moeten, overeenkomstig hoofdstuk 17 van de Wet rodlieubeheer, worden gemeld aan het bevoegd gezag. Kernenergiewet Voor de activiteitea in de inrichting gelden naast de gestelde voorschriften in deze beschikking tevens het gestelde in de verleende vergunning op grond van de Kernenergiewet Besluit ozonlaagqfbrekende stoffen WMS 2003 en het Besluit broeikasgassen WJ^dS 2003 Ten aanzien van de inspectie en het onderhoud aan koelinstallaties en het gebniik van halon bevattende blusmiddelen is tevens het gestelde in, en krachtens, het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen WMS 2003 en het Besluit broeikasgassen WMS 2003 van toepassing. Ondertekening en verzending Schagerbrug, 9 november 2005 Burgemeester en wethouders van Zijpe Namen? deie, afdelingshoofd Ruimte en
Wet milieubeheervergunning
blad 1 van 1
Behoort bij de beschikking inzake vergunningverleniag ingevolge de Wet milieubeheer
VOORSCHRIFTEN
^ r " Behoort bij besluit van burgeroeester en wethouders van ZljPE
MILIEUVERGUNNING
^^.^
-^
/~~
Z-^" r'^'Tf
'
de secretaris,
INHOUDSOPGAVE:
A
Begrippen
3
B
Algemeen B.I. Algemeen B.2. Bedrijfsnoodplan B.3. Reductie van afval, energieverbmik en grondstoffenverbraik B.4. Actueel overzicht gevaarlijke (afval)stoffen en gassen en mededeling wijzigingen
5 5 6 6 7
C
Afvalstoffen C.I. Algemeen C.2. Gevaarlijke afvalstoffen
7 7 7
D
Afvalwater
8
E
Lucht E.I. Algemeen E.2. Lasdampen
9 9 9
F
Bodem F.I. Bodempreventieve voorzieningen F.2. Onderzoek
10 10 10
G
Geluid
11
H
Elektrische instaUaties
11
I
Brandpreventieve voorzieningen
12
J
stook- of verwarmingsinstallaties J.I. Algemeen J.2. Stoomketel J.3. Ovens
13 13 13 14
K
Opslag gevaarlijke (afval)stoffen in emballage K.L Algemeen K.2. Opslagruimten
14 14 14
L
Opslag en gebrnik van gassen 15 L.I. Algemeen 15 L.2. Leidingen en toebehoren 15 L.3. Gasflessen, gebruik 16 L.4. Opslagplaats van gasflessen, algemeen 16 L.5. Lossekast 17 L.6. Bouwktmdige kast 18 L.7. Kluis 18 L.8. Opslaggebouw 19 L.9. Open opslagplaats van gasflessen 20 L.IO. Aanvullende eisen opslag en gebruik (zeer) giftige en (zeer) (licht) ontvlambare gassen in gebouwen.... 21 L.I 1. Aanvullende eisen dewarvaten 22
M
Opslag inerte gassen in bovengrondse reservoirs
22
N
Transportmiddelen N.I. Algemeen N.2. Heftrucks met een LPG-brandstofreservoir N.3. LPG-wisseltank(s) N.4. Accu's van transportmiddelen
24 24 24 24 25
Inrichting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
(
. \
Wet milieubeheervergunning
blad 2 van 2
O
Compressor
26
P
Laboratorium- en productieruimten P.I. Algemeen P.2. Drukvaten
26 16 26
Q
Lassen
27
R
Koel- of vriesinstallaties
27
Inrichting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
A
blad 3 van 3
BEGRBPPEN
AFVALSTOFFEN: alle stoffen, preparaten of andere producten, waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voomemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. AFVALWATER: alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voomemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. AFGEWERKTE OLDE: smeer- en systeemolie in de bijlage bij de regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural) aangeduid met een van de afvalstoffencodes 13 01 01* tot en met 13 01 13*, 13 02 04* tot en met 13 02 08* en 13 03 01* tot en met 13 03 10*, op minerale of synthetische basis, die hetzij door vermenging met andere stoffen hetzij op andere wijze onbruikbaar is geworden voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd. BEDRIIFSRIOLERING: voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater naar een openbaar riool. BEVOEGD GEZAG: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe. CPR15-1: richtlijn 15-1 van de CPR, getiteld "Opslag gevaarlijke stoffen in emballage; Opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0-10 ton)". CMR-STOFFEN: Carcinogene, mutagene en reprotoxische stoflFen. Stoffen die volgens bijlage I bij Richtlijn nr. 67/548/EEG geclassijficeerd zijn als Kankerverwekkend categorie 1 of 2 en/of Mutageen categorie 1 of 2 en/of als "voor de voortplanting giftig"categorie 1 of 2. DRUKVAT: een toestel of leidinggedeelte dat door de Dienst van het LR-Stoomwezen op grond van de "Regels voor toesteUen onder druk" als drukvat is geclassificeerd. EMBALLAGE: verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). EURAL Euxopese afvalstoffenlijst ter uitvoering van Richtlijn 75/442/EEG betreflFende afvalstoffen en Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen. GASFLES: een voor meervoudig gebniik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klepof naaldafsMter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter. GEVAARLIJKB AFVALSTOFFEN: Afvalstoffen die als zodanig zijn aangewezen en nader omschreven in de Europese afvalstoffenlijst (Eural). GEVAARLIIKB STOFFEN: stoffen die op basis van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen van de Wet milieugevaarlijke stoffen (WMS) als zodanig worden aangemerkt en (niet radio-actieve) CMR-stoffen. •L'Amax-
de hoogste aflezing van de geluidmeter gemeten in de meterstand "fast" "F". LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU LAR,LT het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid. LEKBAKCONSTRUCTIE: Inrichting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
blad 4 van 4
een vloeistofdichte bak die bestand is tegen de stoffen die er in of er boven worden bewaard, of een vloeistofdichte vloer, zodanig voorzien van een opstaande rand en drempels, dat deze een vloeistofdichte bak vormt die bestand is tegen de stoffen die er in of er boven bewaard worden. LICHT ONTVLAMBARE STOF: eenstof die: 1. bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kan stijgen en ten slotte kan ontbranden, 2. in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kan worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijft branden of gloeien, 3. in vloeibare toestand, een vlampunt beneden 21 °C heeft, 4. in gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar is of 5. bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelt ("een stof die in aanraking met water licht ontvlambare gassen ontwikkelt"). NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NM) uitgegeven norm. NEN-EN: een door het Comlte Europeen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. NeR: Nederlandse Emissie Richtlijnen Lucht. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembeschenning NPR: Nederlandse Praktijk Richtlijn, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI). ONTVLAMBARE STOF: een stof die in vloeibare toestand, een vlampunt van ten minste 21 °C en ten hoogste 55 °C heeft. OPENBAARRIOOL: voorziening voor de iozameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet roilieubeheer. PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 "Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen", Ministerie van VROM REOB: Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kJeine Blusmiddelen, bijgehouden door het NCP; voor informatie over en erkende onderhoudsbedrijven zie ook internet: (http://www.ncpreventie.nl) VERGUNNINGHOUDER: degene die de inrichting drijft. VLG: reglement betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen. WMS: Wet milieugevaarlijke stoffen.
Inrichting Adres
: Mallinckrodt Wledicai B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
B
ALGEMEEN
B.I.
Algemeen
blad 5 van 5
B.1.1.
De gehele aanvraag maakt deel uit van de vergmming. In afwijking hiervan maken de volgende onderdelen van de aanvraag geen deel uit van de vergunning: - Tekening no 4.1: Tekening opslag gevaarlijke stoffen en gassen kelder gebouw 201 en 204 - Tekening no 4.2: Tekening opslag gevaarlijke stoffen en gassen beg.gr. gebouw 201 en 204 - Tekening no 4.3: Tekening opslag gevaarlijke stoffen en gassen 1° verd. gebouv/ 201 en 204 - Tekening no 4.4: Tekening opslag gevaarlijke stoffen en gassen 1^ verd. gebouw 201 en 204 - Tekening no 4.5: Tekening opslag gevaarlijke stoffen en gassen beg.gr. gebouw 200 en CPR-opslag Bijlage 1: Afvalwaterstroom Steriele Producten Afdeling Bijlage 2: Bronnen en emissies (lucht) Bijlage 3: Toetsing NeR Bijlage 4: Overzicbt door QC te bemonsteren stoffen Bijlage 5: Overzicht stookinstaUaties Bijlage 6: Overzicht koelinstallaties Tekening wijziging gasflessenopslag.
B.I.2.
De inrichting moet in werking zijn conform de in voorscMft B.1.1 genoemde onderdelen van de aanvraag die deel uitmaken van de vergunning, mits dit niet in strijd is met de navolgende voorschriften, en bovendien moet de inrichting voldoen aan de bepalingen die in de onderstaande voorschriften zijn opgenomen.
B. 1.3.
Indien voorschriften in deze vergunning tegenstrijdigheden bevatten ten opzichte van de voorschriften in de vigerende kemenergiewetvergunning, hebben de voorschriften van de vigerende kemenergiewetvergunning voorrang boven de voorschriften in deze vergunning.
B.I.4.
Indien een voorschrift dat is opgenomen in deze beschikking inhoudt dat daarbij aangegeven middel ter beschenning van het milieu moet worden toegepast, kan degene die de inrichting drijft, andere middelen toepassen mits, voordat die andere middelen worden toegepast, aan het bevoegd gezag wordt aangetoond dat met het gekozen middel een ten minste gelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt. De bovengenoemde andere middelen mogen pas worden toegepast nadat hiervoor expliciet toestemming van het bevoegd gezag is verkregen.
B.I.5.
Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR of BRL), waamaar in een voorschrift of la de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de v66r de datum, waarop de onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen, tenzij anders aangegeven in deze vergunning of krachtens deze vergunning.
B.1.6.
Vergunninghouder is verplicht aan alle in de inrichting werkzame personen, waaronder personeel van derden, een tbereOcende instmctie te verstrekken. Doel van deze instructie is gedragingen van hun kant uit te (^ sluiten die tot gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet overeenkomstig de vergunning in werking is.
B.1.7.
Degene die de inrichting drijft is gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden ter bescherming van het milieu.
B.I.8.
De inrichting en de in de inrichting aanwezige voorzieningen en installaties dienen te alien tijde ia ordelijke toestand en goede staat van onderhoud te verkeren. Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren.
B.I.9.
De vergunninghouder is verplicht bij gehele of gedeeltelijke beeindiging van de bedrijfsvoering alle gasvonnige, vloeibare en vaste grond-, brand- en hulpstoffen en andere stoffen, die verontreiniging van het milieu zouden kunnen veroorzaken of die anderszins gevaar, schade of hinder zouden kunnen veroorzaken, op milieuhygienisch verantwoorde wijze uit de inrichting, respectievelijk het betreffende gedeelte van de inrichting, af te voeren.
Inrichting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
blad 6 van 6
B.I. 10. Indien zich een onvoorziene gebeurtenis zoals een bedrijfsstoomis heeft voorgedaan of zich voordoet, waardoor giftige of anderszins gevaarlijke, schadelijke of hinder veroorzakende stoffen buiten de inrichting zijn gekomen dan wel kiumea komen, moeten oniniddellijke maatregelen worden getroffen cm zoveel mogelijk de gevolgen te beperken en/of aan het gevaar een einde te maken. Van een en ander moet direct kermis worden gegeven aan het bevoegd gezag. B. 1. U . De volgende gegevens en/of metingen dienen te worden geregistreerd: ' de resultaten van de in deze vergunning voorgescbreven keuringen, metingen, registraties en onderzoeken met betrekking tot de zorg voor het milieu; de data van alle uitgevoerde inspecties die met betrekking itot de zorg voor het milieu van belang zijn en de daaruit volgende acties; datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevaUen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen; gegevens afgevoerde (gevaarlijke) afvalstoffen; maximaal aanwezige hoeveelheid en de WMS-categorie van opgeslagen gevaarlijke stoffen en gassen per mimte; jaarlijkse overzichten van nutsbedrijven van het verbruik van gas, water en elektriciteit. De geregistreerde gegevens moeten ten minste vijf jaar in de inrichting worden bewaard en te alien tijdp beschikbaar zijn voor inzage door het bevoegd gezag. B. 1.12. De in en op het terrein van de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat geen lunderlijke lichtetraiincr hnitp.n r\p. inrinhting waameembaar is. B.2.
Bedrijfsnoodplan
B.2.1.
In de inrichting moet een bedrijfsnoodplan aanwezig zijn. Ten minste jaarlijks moet een actueel bedrijfsnoodplan aan het bevoegd gezag worden getoond, tenzij er geen substantiele veranderingen hebben plaatsgevonden. Het bedrijfsnoodplan moet aansluiten op het DSfO (Intern Noodplan Onderzoekslocatie Petten) waarin de organisatie wat betreft de bestrijding van calamiteiten is omschreven.
B.2.2.
Het bedrijfsnoodplan is gebaseerd op analyses van denkbaar te achten calamiteiten en de mogelijke eflFecten daarvan onder diverse meteorologische omstandigheden. Bovendien moet via het bedrijfsnoodplan vastliggen hoe de organisatie is geregeld met betrekking tot de (coordinate van de) bestrijding van calamiteiten, weUce onder meer bestaat uit: regelingen omtrent de begeleiding van de calamiteitenbestrijding; taakomschrijving van de betrokken personen; alannerings- en oproepingsregeling; communicatie tijdens de calamiteit
B.2.3. • In het bedrijfsnoodplan moet tevens een milieuparagraaf zijn opgenomen, waarin uitvoeringstechnische maatregelen zijn vastgelegd voor het geval dat er incidenten plaatsvinden met stoffen waarbij tevens gevaar voor effecten voor het milieu te duchten zijn. B.2.4.
B.3.
Ten minste jaarlijks moet een oefening worden uitgevoerd ten aanzien van de bestrijding van calamiteiten. Hierbij moet de werking van het bedrijfsnoodplan worden geevalueerd en moet, indien noodzakelijk, het bedrijfsnoodplan worden aangepast. Reductie van afval, energieverbruik en grondstoffenverbruik
B.3.1.
Er dient te worden gestreefd naar een continue efficiencyverbetering van het benutten van chemicalien en water. '
B.3.2.
Bij nieuwbouw/renovatie van gebouwen en bij het vervangen of nieuwplaatsen van installaties moeten rendabele energiebesparingsmaatregelen of -voorzieningen worden uitgevoerd. Rendabele maatregelen zijn maatregelen die zich binnen een redelijke tijd terugverdienen, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke neveneffecten. Hierbij wordt uitgegaan van een maximale temgverdientijd van 5 jaar en de uitvoerbaarheid van de maatregelen.
Inrichting Adres
: Maliincicrocit Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
-•j^ '.
;
-
blad 7 van 7
B.3.3.
Binnen de inrichting moet het energiejjeheer wordt uitgevoerd confomi het gestelde in het energieonderzoekrapport (Mul Verde, proj.nr. M2796, d.d. 23 november 1999).
B .3.4.
Het ontstaan vaa (gevaarlijke) afvalstoffen wordt zoveel mogelijk beperkt. De vergmminghouder: treft maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat binnen de inrichting het ontstaan van afvalstoffen zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt; geeft op verzoek van het bevoegd gezag aan welke maatregelen of voorzieningen hij heeft getroffen of zaltreffen.
B.4.
Actueel overzicht gevaarlijke (afval)stoffen en gassen en mededeling wijzigingen
B.4.1.
De locatie van alle opslagen van gevaarlijke (afval)stoffen en gassen (gasflessen, dewarvaten en bovengrondse reservoirs) moet op tekerungen zijn aangegeven weUce zijn gebaseerd op de tekeningen 4.1 t/m 4.5 behorend bij de aanvraag. Deze tekeniagen moeten zo vaak als nodig maar miaimaal 1 maal per kalenderjaar worden geactualiseerd, tenzij er geen substantiele veranderiagen hebben plaatsgevonden. Deze tekeniDg dient te alien tijde beschikbaar te zijn voor inzage door het bevoegd gezag.
B.4.2.
Van het voomemen tot het plaatsen/realiseren van nieuwe (of wijzigen/verplaatsen van bestaande) opslagruimten van gevaarlijke stoffen of gassen moet een schriftelijke mededeling worden gedaan aan het bevoegd gezag. In deze mededeling moeten de volgende gegevens worden opgenomen: - tekening locatie opslagmimte en constmctie opslagruimte; ~ aard en hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke stoffen of gassen; i - wijze waarop voldaan wordt aan de gestelde eisen in deze vergunning ten aanzien van de opslagmimte.
B.4.3.
Na ontvangst van de goedkeuring door het bevoegd gezag omtrent een mededeling op grond van voorschrift B.4.2 kaa gestart worden met het plaatsen, realiseren, of wijzigen van de betreflfende opslagruimte voorzover andere wet- en regelgeving en besluiten zich hiertegen niet verzetten. De realisatie dient plaats te vinden conform het gestelde in deze mededeliag. Indien 6 weken na verzending van de schriftelijke ontvangstbevestiging van de mededeling door het bevoegd gezag geen schrifteMjke reactie is verzonden wordt de mededeling geacht te zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
B.4.4.
In afwijking van voorschrift B.4.3 kan, in gevallen waarin door het bevoegd gezag is aangegeven dat instemming is vereist door de VROM-Inspectie KFD, pas gestart worden met het realiseren, of wijzigen van de betreffende opslagruimte als van de VROM-Inspectie KFD een schriftelijk verklaring is ontvangen waaruit blijkt dat er geen bezwaar is tegen de genoemde activiteiten in de mededeling.
C
AFVALSTOFFEN
C.l.
Algemeen
C.1.1.
Afvalstoffen moeten van eUcaar worden gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. I
C. 1.2.
Afvalstoffen mogen niet binnen de inrichting worden verbrand, gestort of begraven.
C.I.3.
De afvoer van af^'alstoflfen uit de inrichting moet regelinatig plaatsvinden. Het afvoeren moet zodanig geschicden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
C.I.4.
Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden. Van afvalstoffen afkomstige geur, dampen en stof mogen zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig plaatsvinden dat geen verontreiniging van de bodem kan optredea.
C.I.5.
Vloeibare afvalstoffen in emballage moeten zijn geplaatst in/boven een lekbakconstmctie. De inhoud van de lekbakconstmctie dient ten minste gelijk te zijn aan de inhoud van de grootste emballage in/boven de lekbakconstmctie, vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage in dezelfde lekbakconstmctie.
C.2.
Gevaarlijke afvalstoffen
C.2.1.
Inrichting Adres
Gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieen van gevaarlijke afvalstoffen, moeten van elkaar en van andere afvalstoffen worden gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden
: Maliinckrodt Medicai B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
blad 8 van 8
afgegeven. De aard van het afval dient op de verpaMdng, op een altijd duidelijk te onderscheiden wijze, te zijn venneld. C.2.2.
D
Vloeibare en/of visceuze gevaarlijke afvalstofifen en afgewerkte die moeten zijn geplaatst in/boven een lekbakconstructie. De mhoud van de lekbakconstructie dient ten minste gelijk te zijn aan de inhoud van. de grootste emballage in/boven de lekbakconstructie, venneerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage in dezelfde lekbakconstractie. (Licht) ontvlambare gevaarlijke afvalstoffen moeten zijn geplaatst in/boven een lekbakconstructie die ten minste 100% van alle in/boven de lekbakconstructie opgeslagen vloeibare en/of visceuze gevaarlijke afvalstoffen kan bevatten. Dezelfde opslagwijze met buffercapaciteit geldt ook voor alle vloeibare en/of visceuze gevaarlijke afvalstoffen die buiten het bebouwde deel van de inrichting worden bewaard. Permanente voorzieniagen moeten zijn getroffen om te voorkomen dat regenwater in de lekbakconstructie kan komen. AFVALWATER
D.1.1.
De hoeveelheid op de gemeentelijke riolering te lozen bedrijfsafvalwater moet worden geregistreerd door middel van een debietmeter of door een registratie van het aantal draaiuren van de pompen in het persrioleringssysteem.
D. 1.2.
Het is verboden bedrijfsafvalwater in het openbaar riool te brengen dat: grove of snel bezinkende bedrijfeafvalstoffen bevat; bedrijfsafvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vennalen of waarvan kan worden voorkomen dat ze in het bedrijfsafvalwater terechtkomen; een gevaarlijke afvalstof is, waarvan kan worden voorkomen dat deze in de riolering terecht komt; stankoverlast buiten de inrichtiag veroorzaakt.
D.1.3.
Bedrijfsafvalwater mag slechts in het openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: de doeknatige werking niet wordt belemmerd van: a een openbaar riool; b. een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk; c. de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur; de verwerking niet wordt belemmerd van slib, venvijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk; de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt.
D. 1.4.
Het is verboden bedrijfsafvalwater, via het bedrijfsriool van ECN, op het openbaar riool te lozen waarvan: de concentratie aan sulfaat, bepaald volgens NEN 6487, in enig steekmonster hoger is dan 300 mg/1; de concentratie aan chloride in enig steekmonster hoger is dan 300 mg/1; - de concentratie aan minerale olie, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377, voor vermenglng met bedrijfsafvalwater uit andere ruimten, in enig steekmonster hoger is dan 20 mg/1; de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in pH-eenheden, hoger is dan' 10 of lager is dan 6,5; de temperatuur ki enig steekmonster hoger is dan 30°C.
D.I.5.
Het in voorschrift D.I.4 bedoelde bedrijfsafvalwater van de inrichting moet, voor vermenging met bedrijfsafvalwater afkomstig van andere bedrijven op de OLP-locatie, een controlevoorziening doorlopen die zodanig is uitgevoerd dat op een eenvoudige wijze representatieve steekmonsters kunnen worden genomen. Een controlevoorziening moet altijd goed toegankeMjk zijn.
D. 1.6.
In enig steekmonster van het laboratoriumafvalwater van de Steriele Producten Afdeling (SPA) mogen de navolgende stoffen niet in een hogere concentratie voorkomen dan de daarachter vermelde concentratie: Stoffen Concentratie in enig steekmonster Norm 0.01 mg/1 NPR6425 Kwik Cadmium 0.02 mg/1 NPR6425 Overige metalen, som van 5 willekeurige lmg/1 NPR 6425 metalen ') NEN 6676 EOX^) 0.1 mg/1 0.1 mg/1 NEN 6401 VOX^) 0.1 mg/1 BTEX'') ISO/DIS 11423-2/ VPRC88-10/12
Inrichting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
blad 9 van 9
') Als som van 5 willekeurige metalen uit de volgende reeks: Zink, Koper, Nikkei, Chroom, Lood, Arseen en Zilver. ^) Extraheerbare gehalogeneerde organische verbindingen ^) Vluchtige gehalogeneerde organische verbiBdingen *) Vluchtige aromaten (benzeen, tolueen, xylenen en ethylbenzeen) D. 1.7.
Het laboratoriumafvalwater van de Steriele Producten Afdeling (SPA), als bedoeld in voorschrift D. 1.6, moet een controlevoorziening doorlopen die zodanig is uitgevoerd dat op een eenvoudige wijze representatieve steekmonsters kunnen worden genomen. Deze controlevoorziening moet altijd goed toegankelijk zijn en op een zodanig plaats in het bestaande rioolstelsel zijn aangebracht dat hierin al het bedrijfsafvalwater van de SPA kan worden bemonsterd met een zo beperkt mogeUjke hoeveelheid aan overige bedrijfsa:^alwaterstromen.
D. 1.8.
Het laboratoriumafvalwater van de Steriele Producten Afdeling (SPA) en de totale bedrijfsafvalwaterstroom van de inrichting moet 1 maal per jaar door of vanwege de vergunninghouder worden bemonsterd en geanalyseerd op de in deze vergunning genoemde parameters op de daartoe aangegeven plaatsen. Gelijktijdig met het bemonsteren van de totale bedrijfsafvalwaterstroom moet op deze locatie de volumestroom gedurende een week worden gemeten. De analyseresultaten moeten binnen twee maanden na ontvangst van de analyseresultaten aan het bevoegd gezag zijn gezonden.
E
LUCHT
E.I.
Algemeen
E.1.1. . Uitmondingen la de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsitistallaties e.d., ten aanzien waarvan in deze vergunning geen specifieke voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat een afdoende verspreiding van de dampen is gewaarborgd, zonder dat hinder buiten de iorichting wordt veroorzaakt. E.I.2.
In de inrichting moet de emissie van vluchtige organische stoffen zoveel mogelijk worden beperkt. De vergunninghouder moet zich op de hoogte houden omtrent de ontwikkeUngen (qua beleid en techniek) met betrekking tot het beperken van de emissie van vluchtige organische stoffen.
E.1.3.
De in zuurkasten vrijkomende gassen/dampen moeten, zonder zich in de niimte waarin deze is opgesteld te kunnen verspreiden, worden afgezogen.
E. 1.4.
De afgezogen lucht uit de laboratoria en de productieruimten moet via het aanwezige centrale luchtbehandelingssysteem (met absoluut- en actiefkool-filtratiesysteem), zoals omschreven in de aanvraag, worden afgevoerd naar de buitenlucht.
E.I.5.
Luchtreinigende voorzieningen moeten zo vaak als nodig worden onderhouden en worden gecontroleerd op de goede werking daarvan.
E.2.
Lasdampen
E.2.1.
Lasdampen die vrijkomen moeten aan de bron worden afgezogen. Alvorens de afgezogen lasdampen naar de buitenlucht worden afgevoerd, moeten deze door een filter met een vangstpercentage van ten minste 95% voor stofdeeltjes met een grootte van 0,01 fim tot 100 |im worden geleid.
E.2.2.
Het afgescheiden stof moet zodanig worden verzameld, dat de goede werking van het filter niet wordt verstoord.
E.2.3.
Onderhoud van een filter moet zo vaak als noodzakelijk, doch ten minste een maal per jaar, voor een goede werking van het filter door een erkende instantie plaats te vinden.
E.2.4.
Reinigen van de filterunits moet geschieden zonder dat stofdeeltjes zich in de omgeving kunnen verspreiden. Afvoer moet plaatsvinden als gevaarlijk afval.
Inrichting Adres
: Mailinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
E.2.5.
blad 10 van 10
De emissie van lasrook en de daaiin aanwezige componenten moet worden verminderd door optimalisatie van procescondities en toevoegmateriaal: lassen met een rustige boog; lassen met een zo kort mogelijke boogafstand; toepassing van wisselstroom; toepassing van een pulserende stroom; gebruik van toevoegmateriaal met een lagere milieubelasting; gebruik van elektroden waarbij de zware metalen in de draad in plaats van in de mantel of vulling zijn opgenomen.
7
BODEM
F.I.
Bodempreventieve voorzieningen
F.1.1.
De opslag en het gebruik van bodembedreigende stofFen als genoemd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) dient zodanig plaats te vinden dat er sprake is van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging (categorie A) als genoemd in de bovengenoemde Richtlijn. Hiertoe te treffen en reeds getroffen bodempreventieve voorzieningen en maatregelen dienen conform het gestelde in de bovengenoemde Richtlijn te zijn uitgevoerd.
F.I.2.
De gedeelten van de inrichting waar ten gevolge van de bedrijfsvoering voor het milieu schadelijke vloeistofifen op of in de bodem kunnen komen, moeten zijn voorzien van een vloer die bestand is tegen die vloeistoffen. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat vloeistoffen of verontreinigd hemelwater niet in de bodem of het oppervlaktewater kunnen geraken.
F.I.3.
Daar waar op grond van de NEIB een vloeistofdicht(e) vloer, verharding, riolering of oppervlak is vereist, moet de vloeistofdichtheid hiervan worden beoordeeld overeenkomstig het gestelde in de CUE. / PBVaanbeveling 44. Als bewijs van vloeistofdichtheid moet de Verklaring Vloeistofdichte Voorziening kunnen worden getoond. Van bestaande vloeistofdichte vloeren, voorzieningen en de bedrijfsriolering moet, bincQen 3 maanden na het van kracht worden van deze bescMkking, de vloeistofdichtheid worden beoordeeld door een deskundig inspecteur, zoals bedoelt in de PBV/CUR-Aanbeveling 44. Als bewijs van vloeistofdichtheid van bestaande vloeistofdichte vloeren of voorzieningen of bedrijfsriolering moet binnen 6 maanden na het van kracht worden van deze bescMkking een geldige PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening aan het bevoegd gezag kunnen worden getoond.
F. 1.4.
De leidingen waarmee chemicalien bevattend radio-actief afvalwater wordt afgevoerd naar het DWT-gebouw van NRG moeten dubbelwandig zijn uitgevoerd. Deze dubbelwandige leidingen dienen voor 1 januari 2006 te zijn voorzien van een fimctionerend lekdetectiesysteem.
F. 1.5.
Tanks waarin chemicalien bevattend radio-actief afvalwater wordt opgeslagen moeten zijn geplaatst in een lekbakconstructie. De inhoud van deze vloeistofdichte lekbakconstructie moet ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks.
'T.2.
Onderzoek
F.2.1.
Binnen 4 maanden na het van kracht worden van dit besluit dient een nulsituatie- onderzoek te worden uitgevoerd bij alle locaties met bodembedreigende activiteiten waar in het verleden geen bodemonderzoek is uitgevoerd of waar meer dan 5 jaar geleden een bodemonderzoek is uitgevoerd. In de rapportage dienen tevens de boorpunten en gevonden concentratiewaarden van alle uitgevoerde onderzoeken van de laatste 5 jaar te zijn opgenomen. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd confonn de NEN 5740 en de NPR 5741.
F.2.2.
Binnen 4 maanden na beeindiging van bodembedreigende activiteiten dient op de betreffende locatie een eindonderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de NEN 5740 en de NPR 5741.
Inrichting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
blad 11 van 11
F.2.3.
Indien blijkt dat de bodem na het onherroepelijk worden van de vergimniiig, waartoe deze voorschriften behoren, is verontreinigd of aangetast, dan wel dreigt te worden verontreinigd of aangetast zonder dat er sprake is van emstige bodemverontreiriiging ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin van de Wet Bodembeschenning dient de vergunninghouder onverwijld: Mervan meldiag te doen aan het bevoegd gezag; verdere verontreiniging van de bodem c.q. van het grondwater te voorkomen door het treffen van passende maatregelen; de opgetreden verontreiniging zo spoedig mogelijk en in overleg met het bevoegd gezag ongedaan te maken. Hiertoe moeten gegevens worden verstrekt aan het bevoegd gezag over de aard, de mate en de omvang van de verontreiniging en de wijze van saneren; eventuele tanks en/of andere objecten (zoals bijvoorbeeld leidingen, buizen en kabels), die met de verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, te controleren op aantasting en, iadien nodig, te herstellen of te vervangen.
F.2.4.
Indien bij een controlebezoek door het bevoegd gezag het emstige vermoeden bestaat dat bodemverontreinigende stoffen la de bodem en/of het grondwater zijn geraakt, dient een onderzoek te worden uitgevoerd zoals aangegeven in voorschrift F.2.5.
F.2.5.
Direct na een onder voorschrift F.2.3 bedoelde melding of een onder voorschrift F.2.4 gedane constatering, moet de bodem en/of het grondwater door of onder toezicht van een onafhankelijk deskundige worden onderzocht. Dit onderzoek dient ten minste te worden uitgevoerd conform de Onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek voor verdachte locaties (NEN 5740). Tevens dient het onderzoek te voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in de Nederlandse Praktijkrichtlijnen (NPR 5741). De wijze van uitvoering , van het bovengenoemde onderzoek, dient te worden beoordeeld en goedgekeurd door het bevoegd gezag. De V resultaten van het onderzoek dienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 3 maanden te worden overgelegd aan het bevoegd gezag.
G
GELUID
G.1.1.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT). veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de iorichting venichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten, mag ter plaatse van de gevel van woningen van derden en geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: 40 dB(A) tussen 07.00-19.00 uur; 35 dB(A) tussen 19.00-23.00 uur; 30 dB(A) tussen 23.00-07.00 uur.
G.1.2.
Het maximale geluidsniveau (LAmax)= veroorzaakt door de la de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten, mag ter plaatse van de gevel van woningen van derden en geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: 50 dB(A) tussen 07.00-19.00 uur; 45 dB(A) tussen 19.00-23.00 uur; 40 dB(A) tussen 23.00-07.00 uur.
G. 1.3.
Voorschrift G. 1.2 is niet van toepassing op transportbewegingen en/of het laden en lossen ten behoeve van de inrichting, voor zover dit plaatsvindt tussen 07.00-19.00 uur.
G.I.4.
Geluidmetingen en —berekeningen moeten worden uitgevoerd en beoordeeld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999", uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
G. 1.5.
Motoren van transportvoertuigen mogen alleen in werking zijn, wanneer dit voor het transport, koelen en het laden of lossen strikt noodzakelijk is. Gedurende het laden of lossen moet de muziek- of geluidinstallatie van het transportvoertuig zijn uitgeschakeld.
(
H
ELEKTRISCHE INSTALLATIES
n.1.1.
De elektrische installatie moet voldoen aan TSTEN 1010.
H.1.2.
Indien in ruimten stof- of gasontplofBngsgevaar aanwezig is, moeten de in die ruimten aanwezige elektrische toesteUen en de bij die toestellen behorende koppelingen bovendien voldoen aan NEN-EN-IEC 60079-14. Het aanwezige elektrische gereedschap en de verlichtingstoestellen moeten explosieveOig zijn uitgevoerd overeenkomstig de normen NEN-EN-IEC 60079-15, NEN-EN-ffiC 60079-7, NEN-EN-IEC 60079-0, NEN-
Inrichting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
blad 12 van 12
EN-IEC 60079-1, NEN-EN 50.015 tot en met 50.017 en NEN-EN 50.020. Van deze mimten dienen de gevarenzones te zijn vastgesteld en geregistreerd confonn het gestelde in de NPR 7910. Betreffende raimten en installaties dienen te voldoen aan de eisen die gelden voor de gevaxenzone waarin deze zich bevinden. H. 1.3.
In geval van uitval van de nonnale elektriciteitsvoorziening moet voldoende verlichting en voldoende noodenergievoorziening zijn gewaarborgd. Hiermee moeten ten minste onderstaande werkzaatnheden en activiteiten kunnen worden mtgevoerd: het op een veilige wijze stoppen van de diverse processen met alle daaruit voortvloeiende werkzaaniheden; alle activiteiten weUce nodig zijn voor de bestrijding van en de hulpverlening bij calamiteiten of bijzondere omstandigheden.
H. 1.4.
Noodstroom voorzieningen moeten ten minste eenmaal per maand 'op de juiste vi'erking worden gecontroleerd.
H.L5.
Accumulatoren ten behoeve van een noodstroom voorziening moeten voldoen aan de NEN 1010. De vloer van de ruimte waarin de accumulatoren zijn opgesteld moet vloeistofdicht zijn en bestand zijn tegen het te bezigen electrolj't of op een gelijkwaardige wijze daartegen zijn beschermd. In de ruimte waarin de accumulatoren staan opgesteld mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Op of nabij de toegang tot die ruimte moet met betrekking tot dit verbod een signalering zijn aangebracht.
H. 1.6.
Het hoogste tot de inrichting behorende gebouw moet ter beveiliging tegen blikseminslag zijn voorzien van een doelmatige aarding. De aardingsinstallatie moet in overeenstemming zijn met het gestelde in de norm NEN 1014. De aardmgsinstallatie moet ten minste eenmaal per jaar door een erkende deskundige worden doorgemeten.
I
BRANDPREVENTIEVE VOORZIEmNGEN
1.1.1.
Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen en/of brandbestrijdingsinstallaties aanwezig zijn. Hiertoe dienen ten minste de in de aanvraag aangegeven brandblusmiddelen en/of brandbestrijdingsinstallaties aanwezig te zijn. Bij bouwkundige wijzigingen of wijzigingen in de opslag van gevaarlijke stoffen of gassen moet in overleg met de gemeentelijke brandweer worden bepaald of het aantal en soort brandblusmiddelen en/of brandbestrijdingsinstallaties en de plaats nog geschikt zijn voor dit doel.
1.1.2.
Brandblusmiddelen moeten steeds voor onmiddelUjk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen worden bereikt en dienen bij voorkeur te hangen bij uitgangen en vluchtwegen.
1.1.3.
Brandbltismiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 plaatsvinden en het onderhoud van slanghaspels overeenkomstig NEN-EN 671-1. Onderhoud en inspectie moeten plaatsvinden door bedrijven die beschikken over een REOB-erkenning. Na iospectie moeten blusmiddelen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel.
1.1.4.
Er moet een doelmatig brandmeld- en branddetectiesysteem volgens NEN 2535 aanwezig zijn, dat is voorzien van een automatische doormelding naar de bedrijfsbrandweer in ten minste alle werkmlmten waarin wordt gewerkt met (zeer) licht ontvlambare vloeistoffen/gassen of (zeer) giffige gassen.
1.1.5. I Een brandmeld- en branddetectiesysteemlmoet voor het in gebruik nemen en daama jaarlijks door een door het bevoegd gezag erkende inspectie-instelling op deugdelijkheid worden gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Een brandmeld- en branddetectiesysteem moet worden beheerd, gecontroleerd en onderhouden in overeenstemming met NEN 2654. Een certificaat waaruit blijkt dat de installatie in orde is bevonden en nog " in werkiag is overeenkomstig het programma van eisen, moet binnen zes maanden na het in gebruik stellen van de installatie aan het bevoegd gezag worden gezonden. Documenten ten aanzien van periodieke controles dienen binnen de inrichting te worden bewaard.
Inriohting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
Wet milieubeheervergunning
blad 13 van 13 1
J
STOOK- OF VERWAEJynNGSrNSTALLATIES
J.I.
Algemeeu
J.1.1.
Een stook- of verwarmingsinstallatie met een vermogen van meer dan 130 kW moet zijn opgesteld in een uitsluitend daartoe bestemde raimte (stookruimte) en moet gemakkelijk bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onderhoud. Een stookruimte moet zijn voorzien van een doelmatige elektrische verlichtingsinstallatie met vaste armaturen. Een stookruimte moet voldoen aan MEN 3028.
J.1.2.
Een stookruimte mag niet als opslag- of bergniimte worden gebruikt. In een stookruimte mogen geen voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bet brand- of explosiegevaar verhogen.
J.1.3.
Nabij een toegang tot de stookruimte moet een elektrische schakelaar zijn aangebracht, waannee de branderinstallatie buiten bedrijf kan worden gesteld. Bij de schakelaar moet in duidelijk leesbare letters het opschrift "Brandschakelaar stookinstallatie" zijn vermeld, alsmede zijn aangegeven welke de uitstand van de schakelaar is.
J.I.4.
VentOatie-openingen en -kanalen van een stookruimte mogen niet afsluitbaar zijn en moeten zodanig zijn aangebracht dat geen over- of doorslag van brand is te vrezen.
J. 1.5.
Een verbrandingsgasafvoersysteem moet zodanig zijn uitgevoerd, dat dit goed kan worden gereinigd. Tevens moeten voorzieningen zijn getroffen dat roet, vuil en condenswater zich niet zodanig kunnen ophopen dat daardoor de goede werking van het verbrandingsgasafvoersysteem kan worden verstoord.
J. 1.6.
Aan een stook- of verwarmingsinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste eenmaal per jaar onderhoud worden verricht door: een voor die activiteit gecertificeerde rechtspersoon, of — een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt.
J.I.7.
Op een stook- of verwarmingsinstallatie met een nominate belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, moet bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee jaar een beoordeling worden uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde een optimale verbranding te laten plaatsvinden. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moeten geschieden door een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde rechtspersoon, of een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten.
J.2.
Stoomketel
J.2.1.
Ketels die door de Stoomwet zijn aangewezen om onder keur te worden gebracht door een keuringsinstantie, moeten eike 2 jaar aan een periodiek onderzoek worden onderworpen door een keimngsinstantie. Indien binnen de termijn van 2 jaar de keuringsinstantie, voor de betreffende ketel geen "Verklaring van periodiek onderzoek" heeft afgegeven, mogen deze ketels niet in bedrijf zijn. Afwijking van deze termijn van 2 jaar moet plaatsvinden met instemming van de keuringsinstantie. TOELICHTING: Op het moment van uitgifte van dit vergunningvoorschrift is in Nederland vooralsnog alleen LR-Stoomwezen de hiervoor geeigende keuringsinstantie.
J.2.2.
Ten behoeve van de keuring en herkeuring van installatie-onderdelen die door de Stoomwet zijn aangewezen, moet vergunninghoud(st)er classificatielijsten, leidinglijsten, veiligheidslijsten en processchema's opstellen overeenkomstig de eisen en regels die de keuringsinstantie daaraan stelt. Deze classificatielijsten, leidinglijsten, veiligheidslijsten en processchema's moeten worden beoordeeld en goedgekeurd door de keuringsinstantie. Wijzigingen moeten direct in deze documentatie worden bijgewerkt en gedateerd.
J.2.3.
Na een wijziging, reparatie of conditieverandering van een installatie die door de Stoomwet is aangewezen, mag deze installatie alleen na toestemming van de keuringsinstantie opnieuw in gebruik worden genomen.
Inrichting Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
yVetigilieubeheen'ergunning
blad 14 van 14
J .2.4
Ieder ongeval waarbij installaties zijn befroklceii, die vallen onder het keuringsregime van de keui-mgsinstantie en ieder gebrek of voorval, dat van invloed kan zijn op de toestand waarin deze installaties verkeren, moet meteen worden gemeld aan de keuringsinstantie.
jr.3.
Ovens
J. 3.1.
Oppervlakten van installaties en apparaten welke een temperatum- kunnen kiijgen die voor hun omgeving gevaar knnnen veroorzalcen voor ontbranding, ontleding of ontsteking, moeten voldoeade vi'orden geisoleerd ofafgeschennd.
IC
OPSLAG GEVAARLIJKE (AFVAL)STOFFEN IN EMBALLAGE
IC.l.
Algemeen
IC-1-1.
De totale hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen binnen de inrichting mag niet gi"oter zijn dan 8.000 kg of liter. De totale hoeveelheid gevaarlijke afvalstoffen binnen de imichting mag niet groter zijn dan 1.000 kg of liter.
KL. 1.2.
Met elkaar reagerende gevaarlijke stoffen waarbij gevaarlijke gassen of dampen kunnen vrijkomen of gevaarlijke sitnaties als explosies, rondspattende gevaarlijke stoffen of excessieve waimte-ontwikkeling kunnen ontstaan, moeten van elkaar gescheiden worden opgeslagen.
K. 1.3.
Binnen de iruichting moet de veipakking van gevaarlijke stoffen zijn geetiketteerd overeenkomstig de bepalingen van het Beslnit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1987, nr 516) dan wel op een andere wijze zijn voorzien van een duidelijk opschrift waaruit de stofiiaam blijkt en op gi"ond waarvan de WMS-categorie van de stof is vast te stellen.
K. 1.4.
Gevaaiiijke (afval) stoffen moeten worden bewaard in dichte en voldoende sterke verpakking. De veipakking moet geschikt zijn voor de desbetreffende stof.
K. 1.5.
Lege, niet gereinigde emballage moet worden opgeslagen als voile.
K. 1.6.
Emballage mag niet worden gestapeld tenzij deze emballage geschikt is voor stapelen of hiertoe voorzieningen zijn aangebracht.
K. 1.7.
De inhoud van emballage met zeer giftige stoffen mag niet groter zijn dan 1 kg of liter.
K. 1.8.
Een stelling voor de opslag van emballage moet voldoende sterk, bestendig en stabiel zijn. Breekbare enkelvoudige emballage die bestemd is voor direct gebmik mag niet hoger dan 1,2 m zijn geplaatst.
K. 1.9.
Gemorste droge stoffen moeten direct worden opgenomen op een zodanige wijze dat verspreiding wordt voorkomen.
K. 1.10. Gemorste vloeistoffen moeten direct worden ge'fmmobiliseerd door absoiptie of neutralisatie en in een speciaal daaitoe bestemd vat worden gedaan. Hiertoe moet een vat en voldoende daai-voor geschikte absoiptie- of neutralisatiemiddelen aanwezig zijn. K. 1.11. Een deur van een opslagmimte moet, behoudens tijdens het omniddellijk doorlaten van personen of goederen zijn gesloten. K.I .12. Op een duidelijk zichtbai"e plaats in of nabij de opslagmimte moet een duidelijk leesbare instructie zijn aangebracht betreffende de veiligheidsmaatregelen, de te gebruiken middelen en de te waarschuwen personen en instanties. Het personeel moet op de hoogte zijn met deze instructie. K.2.
Opslagruimten
K.2.1.
De hoeveellieid opgeslagen gevaarlijke (afVal)stoffen in emballage mag per soort opslagiiiimte (losse least, bouwkundige kast, kluis, opslaggebouw of vatenpark) niet meer bedragen dan de hiervoor in de CPR 15-1 opgenomen maximum hoeveellieden.
K.2.2.
Gevaarlijke (afval)stoffen moeten omniddellijk na aankomst, met uitzondering van 25 kg of liter per werkniimte, worden opgeslagen in daarvoor geschikte opslagniimte (losse kast, bouwloindige kast, kluis.
Inrichting Adres
Mall inckrodt Medical B.V. : Westerduinweg 3 te Petten
A^etoiilieubeheen'ergunning
blad 15 vaii i s
opslaggebouw of vatenpai'k) als gedefmieerd In CPR 15-1. De consfructie, iiirichting en situeriiig van de opslagruiinte en de wijze van de opslag van gevaai-lijke (afval)stoffen moet voldoen aan het gestelde in de CPR 15-1. I'C.2.3
Voor de opslag van (licht) ontvlambare stoffen in losse kasten geldt dat, gerekend over het totaal aantal n r vloeroppervlak per 60 minuten brandwerend uitgevoerd gebouwgedeelte, per 50m'^ vloeroppervlak slechts 1 losse kast aanwezig mag zijn met een maximum van 2 losse kasten met (liclit) oatvlambare stoffen per werfa-uimte.
K -2.4
In aftvijking van het gestelde in voorschxift K.2.2 mogen tot 1 januari 2007 grotere werkvoorraden aanwezig zijn per werkruimte buiten een daarvoor geschikte opslagniimte conform, de CPR 15-1, voor zover deze werkvooiTaden zijn aangegeven op de tekeningen 4.1 t/m 4.5, behorend bij de aanvraag.
K-2.5
In afvvijking van het gestelde in voorschrift K.2.2 mag een nieuw te plaatsen losse kast voldoen aan de eisen voor brandveiligheidskasten in paragi-aaf 3.10 van de PGS 15, waarbij de kast, indien er (zeer)(licht)ontvlambare stoffen in worden opgeslagen, over een brandwerendlieid van temninste 60 miauten confonn de NEN-EN-14470-1 moet beschikken. Voor de maximale hoeveeUieid aan gevaarlijke stoffen per kast en het aantal kasten per brandcompartiment en werkruimte geldt voor deze brandveiligheidskasten, in afwijkiag van het gestelde in voorschrift K.2.3, het gestelde in bijlage 4 van de PGS 15.
L
OPSLAG EN GEBRUIK VAN GASSEN
L.I.
Algemeen
L. 1.1
Bitinen de imichting mag in totaal niet meer dan 4o00 liter waterinhoud aan gassen ia gasflessen en dewai-vaten aanwezig zijn, waarvan niet meer dan 40 kg aan (zeer) giftige of coiTOsieve gassen in gasflessen.
L. 1.2
Gasflessen welke (zeer) giftige of corrosieve gassen bevatten moeten een zodanig beperkt volume hebben dat deze niet meer dan 2 kg aan product kunnen bevatten.
L. 1.3
Gasflessen en toebehoren (zoals leidingen) - tot en met de hoofddrukregelaar - moeten zijn goedgekeurd door LR-Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaardige instelling (notified body).
L.I.4.
Gasflessen waarvan de goedkeuring door LR-Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaardige instelling (notified body), niet of blijkens de ingeponste datum niet tijdig heeft plaatsgevonden, mogen niet in de inrichting aanwezig zijn. De beproeving van gasflessen moet periodiek zijn herhaald overeenkomstig de teiinijnen aangegeven in het VLG.
L.I.5.
Gasflessen mogen slechts zijn gevuld met het gas waarvoor zij zijn beproefd en waarvan de benaming volgens het VLG op de gasfles is aangebracht
L. 1.6.
Indien door de vergmminghouder of door het bevoegd gezag wordt beoordeeld dat de uitwendige toestand van een gasfles zodanig is dat aan de deugdelijkheid moet worden getwijfeld, moet de gasfles ter herkeuring worden aangeboden aaii LR-Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaardige instelling (notified body).
L.I .7.
Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord "DEFECT", respectievelijk "LEK". Ook moeten direct maatregelen worden getroffen om brand-, explosie-, verstiJdcings- of vergiftigingsgevaar te voorkomen. De desbeti-effende gasflessen moeten zo spoedig mogelijk aan de leverancier worden temggezonden.
L.L8.
Voor lege gasflessen moeten dezelfde voorschriften in dit hoofdstuk in acht worden genomen als voor gevulde gasflessen.
L. 1.9.
Gasflessen, die in vorm sterk gelijken op blustoestellen, mogen in geen geval rood zijn geschilderd.
L.2.
Leidingen en toebehoren
L.2 1.
Afsluiters in leidingen moeten goed bereikbaar zijn.
Inrichting Adres
Malhnckrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
^ ,
Xr
\?Vetnilieubeheei"vei"gunLning
blad 16 van 16
1^.2.1.
Afsluiters moeten zijn aangebracht: - dii'ect voor of na biimeiikoinst van de leiding in een gebouw, - aan het einde van elk aftalcpimt van een vaste leiding naar een gebrailcstoestel, - in de leidingen op plaatsen die het mogelijk maken de leiding geheel of gedeeltelijk te spoelen met inert gas.
1^.2.3.
Bovengrondse gasleidingen moeten zijn vervaardigd uit een corrosiebestendig materiaal of aan de buiten zijde op doelmatige wijze tegen coiTOsie zijn beschennd.
1^.2A.
Leidingen, toebehoren en pakkingmateriaal moeten mechanisch voldoende sterk zijn, bestand zijn tegen de optredende dmlc en temperatuur en geschikt zijn voor het te transporteren gas. De toegepaste appendages moeten van een door LR-Stoomwezen B.V. of een ten niinste gelijkwaai-dige instelling (notified body), goedgekeurd type zijn.
L.2.5.
Indien een toevoerleiding naar een gebruiksruimte ondergi'onds wordt aangebracht en over deze leiding ti-ansport plaatsvhidt waardoor kans bestaat op mechanische beschadiging van de toevoerleiding moet deze zijn gevoerd door een naadloze stalen mantelleiding, terwijl de doorgaande toevoerleiding voor zover ondergronds aangebracht deugdelijk tegen corrosie moet zijn beschermd.
L.2.6
Tussen de verzamelleiding van een gasflessenbatterij en van een gasflessenpakket en het overige leidingstelsel moet een afsluiter zijn aangebracht.
L.2.1
Aan een hogedrukleiding mogen uitsluitend gasflessen met dezelfde soortgelijke inhoud en nominate druk en van vrijwel gelijke gi'ootte worden aangesloten.
L.2.8.
Voor de verbinding van een gasfles met een hogedrukleiding moet een buigzaine leiding zijn gebraikt.
L.2.9.
De wanddikte van de hogedrukleiding moet zodanig zijn, dat zij een inwendige druk kan weerstaan van 1,5 maal de maximale druk van de gasfles.
L.2.10. Voor ingebmikname dienen alle leidingen en de tot het gasdistributiesysteem behorende appendages op druk of leklcages te zijn beproefd en goedgekeurd door LR-Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaai'dige instelling (notified body). Bestaande leidingen en de tot het gasdistributiesysteem behorende appendages dienen binnen 1 jaar na het in werking treden van dit voorschrift worden beproefd en goedgekeurd door LRStoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaardige instelling (notified body). L.3.
Gasflessen, gebruik
L.3.1.
Gasflessen moeten ten minste 2 m van vuur en van brandgevaarlijke stoffen verwijderd worden gehouden.
L.3.2.
Gasflessen moeten steeds gemakkelijk bereikbaax zijn en er moeten voorzieningen zijn geti'offen dat ze niet kunnen onivallen.
L.3.3.
Van een gasfles die in gebruik is moet de sleutel voor het openen en sluiten op de afsluiter aanwezig zijn.
L.3.4.
Van een gasfles die niet in gebruik is moet de afsluiter zijn gesloten.
L.4.
Opslagplaats van gasflessen, algemeen
L.4.1.
De aanwezige opgeslagen en in gebruik zijnde gasflessen moeten zijn opgeslagen in speciaal daarvoor bestemde opslagplaatsen voor gasflessen (losse kast, bouwkundige kast, kluis, opslaggebouw of open opslagplaats). De bovengenoemde bepaling geldt niet voor zover het: - gasflessen en dewarvaten met inerte gassen betreft en de opgeslagen hoeveelheid minder bedraagt dan 110 liter waterinhoud per werkmimte; - op een laskar geplaatste gasflessen betreft in de laswerkplaats; - gasflessen met een inhoud kleiner dan 2 liter waterinhoud aan (zeer) giftige of corrosieve stoffen beti-eft wellce alleen voor tijdelijk voor gebraik aanwezig zijn en staan opgesteld in een in werking zijnde zumicast. Per 1 olctober 2005 moeten de bovengenoemde opslagplaatsen geheel voldoen aan de gestelde voorschiiften in dit besluit. In de periode tot 1 oktober 2005 moeten de bestaande opslagplaatsen in overleg met het bevoegd gezag zodanig worden aangepast dat deze voldoen aan de gestelde voorscliiiften in dit besluit.
Inriclitmg Adres
Mallmckrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
V^'^elinilieubeheervergunning
blad 17 van 17
c L^.42.
In een opslagplaats mogen uitsluitend gasflessen of dewai-vaten aanwezig zijn.
1^.41.
De vloer van een opslagplaats mag niet lager zijn gelegen dan de vloer van de niiinte waarixi deze zich bevindt of het omringende maaiveld.
1^.41.
De vloer van een opslagplaats, en doorvoeringen van leidingen en dergelijke in de vloer moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat onder de vloer geen gas kan doordimgen. Er mag zich geen gas in een rioleriiig kunnen verzamelen. Leidingdoorvoeringen door scheidingswanden moeten zodanig zijn uitgevoerd dat wordt voorkomen dat zich gas in een eventuele spouw kan ophopen.
L'.45.
Een opslagplaats mag niet in open verbinding staan of lcunnen worden gebracht met een kelder of een souteiTain.
L -4 L
Een opslagplaats mag niet ongecontroleerd toegankelijk zijn voor onbevoegden.
L-4 7.
In en binnen een afstand van 2 m van een opslagplaats mag - voor zover er gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambare gassen of oxiderende gassen worden bewaard of zijn opgesteld - niet worden geroolct en mag geen open vuur aanwezig zijn.
L.4.8.
Aan de buitenzijde van een opslagplaats moeten op de daartoe geschikte plaatsen de befreffende gevarensymbolen zijn aangebracht: - voor de bewaring of opstelling van gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambai-e gassen de pictogrammen "vuur, open vlam en roken verboden" en "brandgevaar"; - voor de bewaring of opstelling van gasflessen met oxiderende gassen het pictogram "vuui', open vlam en roken verboden" en "oxiderend"; - voor wat betreft de bewaring van giftige gassen het pictogram "doodshoofd". De gevarensymbolen en opschriften moeten zijn uitgevoerd overeenkomstig het Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering (Stbl. 530, 1993).
L.4.9.
In en binnen een afstand van 2 m van een opslagplaats mogen geen brandbare materialen aanwezig zijn.
\^
L.4.10. In of nabij een opslagplaats waar gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambare of oxiderende gassen aanwezig zijn moet voor elke 200 m^ vloeroppervlakte van de opslagplaats of gedeelte daarvan een poederblusser aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg blusstof. L.4.11. De verwarming van een opslagplaats waarin gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambaie of oxiderende gassen aanwezig zijn moet plaatsvinden door middel van een centrale verwarmingsinstallatie of door middel van verwarmingstoestellen waarvan de verbrandingsruimte niet in open verbinding staat of kan worden gebracht met de opslagplaats en waarvan de delen, die in direct contact staan met deze plaats geen hogere oppervlaktetemperatuur hebben 250 °C of door een verwarmlngstoestel dat voldoet aan NEN 1078 en aan NPR 3378-23 (nl),
, ( \
L.4.12. De elektiische installatie in een opslagplaats en binnen een afstand van 2 m van een open opslagplaats moet voldoen aan de bepalingen voor een gevarenzone 2 van NEN-EN-IEC 600079-14. De elektiische installatie bionen het explosiegevaarlijke gebied moet door middel van 6en of meer schakelaai-s, die in een nietgevaarlijk gebied zijn geplaatst, in alle polen, fasen en de nul spanningsloos en stroomloos kunnen worden gemaakt. L.4.13. Het stapelen van gasflessen is niet toegestaan. L.4.14. Deuren, luiken, (leidingen)doorvoeringen en (ventilatie)opeimigen in wanden, vloeren en plafonds, waaraan Iffachtens enig in dit hoofdstuk opgenomen voorschrift eisen inzake brandwerendheid worden of zijn gesteld, moeten een brandwerendheid bezitten overeenkomende met die van de wand, vloer of het plafond waariii deze zich bevlnden, dan wel daai^aan geen afbreuk doen L.5.
Losse kast
L.5.1.
In een losse kast mag de gezamenlijke waterinhoud van de in de kast aanwezige gasflessen niet groter zijn dan 150 liter.
liwichUng Adres
Malhnckrodt Medical B V Westerdumweg 3 te Petten
(^
^S/elmilieubeheen'ergunning
blad 18 van 18
1^ .52.
Losse kasten moeten voldoen aan het gestelde in de NEN 2678.
1L.53.
In een gebouw mag, gerekend over het totaal aantal m^ vloeroppervlak per 60 minuten brandwerend gebouwgedeelte, per 50 m" vloeroppervlak mag slechts een losse kast aanwezig voor de opslag van (zeer) giftige, (zeer) (licht) ontvlambare, corrosieve of oxiderende gassen.
L-54-.
Een in gebruik zijnde, inpandig geplaatste, losse kast moet mechanisch zijn geventileerd op de buitenlucht. De capaciteit van het afzuigsysteem moet ten minste 4 m'/h per m^ vloeroppervlakte bedragen. Het afzuigsysteem moet continu in werking zijn.
L -5 5.
Een in de buitenlucht geplaatste losse kast moet doelmatig op de buitenlucht zijn geventileerd. Hiertoe moet deze zijn voorzien van openingen of luchttoevoer- en luchtafvoerkanalen. De ventilatie-openingen of -kanalen moeten zo gelijkmatig mogelijk zijn verdeeld nabij de vloer en de afdekking en mogen niet van afsluitbare roosters of afsluitinrichtingen zijn voorzien. De netto doorlaat van een rooster of kanaal moet ten minste 100 cm'^ zijn. De gezainenlijke doorlaat van de ventilatie-openingen of-kanalen moet ten minste 1/200 van het vloeroppervlak van de besloten opslag- of opstelplaats bedragen.
L-6.
Bouwkundige kast
L.61.
In een bouwkundige kast mag de gezamenlijke waterinhoud van de in de bouwkundige kast aanwezige gasflessen niet gi'Oter zijn dan 250 liter.
L.6 2.
Een bouwkundige kast moet een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag hebben van ten minste 60 minuten.
L. 6.3.
Per verdieping of deel van een gebouw dat van de rest van het gebouw is gescheiden door wanden, vloeren of plafonds met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 60 minuten, mag 6en bouwloindige kast aanwezig zijn voor de opslag van (zeer) giftige, (zeer) (licht) ontvlambare,con-osieve of oxiderende gassen.
L.6 A.
Een in gebruik zijnde, inpandig geplaatste, bouwkundige kast moet mechanisch zijn geventileerd op de buitenlucht. De capaciteit van het afzuigsysteem moet ten minste 4 m^/h per m'^ vloeroppervlakte bedi'agen. Het afzuigsysteem moet continu in werking zijn.
L. 6.5.
Een in de buitenlucht geplaatste bouwkundige kast moet doehnatig op de buitenlucht zijn geventileerd. Hiertoe moet deze zijn voorzien van openingen of luchttoevoer- en luchtafvoerkanalen. De ventilatie-openingen of-kanalen moeten zo gelijkmatig mogelijk zijn verdeeld nabij de vloer en de afdekking en mogen niet van afsluitbare roosters of afsluitinrichtingen zijn voorzien. De netto doorlaat van een rooster of kanaal moet ten minste 100 cm^ zijn. De gezamenlijke doorlaat van de ventilatie-openingen of-kanalen moet ten minste 1/200 van het vloeroppervlak van de besloten opslag- of opstelplaats bedragen.
L.7.
Kluis
L.7.1.
In een kluis die onder een verdieping is gelegen mag de gezamenlijke waterinhoud van de hierin. aanwezige gasflessen niet groter zijn dan 500 liter.
L.7.2.
In een kluis die niet onder een verdieping is gelegen mag de gezamenlijke waterinlioud van de hierin aanwezige gasflessen niet gj-oter zijn dan 2.500 liter.
L.7.3.
Een kluis moet een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag hebben van ten minste 60 minuten.
L.7.4.
Indien een kluis wordt gebmikt voor bewaring of opstelling van gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambare gassen of oxiderende gassen, moet: - het gebouw, waarin de kluis is gelegen, in hoofdzaak bestaan uit onbrandbare materialen; - ten minste een wand van de kluis een buitenmuur zijn; - moet de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag binnen het gebied gemeten buiten de verticale projectie van de kluis op de gevel tot een afstand van ten miaste 2 m horizontaal en ten mmste 4 m verticaal ten nunste 60 liainuten bedragen; - in de buitenmuur een zwakke plaats zijn aangebracht die bezwijkt wanneer onverhoopt een explosie in de kluis plaatsvindt. Deze zwakke plaats moet zodanig zijn uitgevoerd dat in geval van een explosie de rest
Inrichting Adres
Mallinckrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
•\s,/et nilieubeheei-vergunning
-
bladl9van 19
van de consfnictie van de kluis in stand blijft. De situering van de zwalcke plaats moet zodanig zijn dat waimeei" deze bij een explosie bezwijkt er geen gevaar of schade voor de omgeving ontstaat. deze kluis mag slechts van buitenaf toegankelijk zijn.
L.7J
Een kluis moet doelmatig op de buitenlucht zijn geventileerd. Hiertoe moet de besloten opslag- of opslelplaats zijn voorzien van openingen of luchttoevoer- en luchtafvoerkanalen. De ventilatie-openingen of -kanalen moeten zo gelijkmatig mogelijk zijn verdeeld nabij de vloer en de afdekMng en mogen niet van afsluitbare roosters of afsluitinrichtingen zijn voorzien. De netto doorlaat van een rooster of kanaal moet ten mhiste 0,01 m^ zijn. De gezamenlijke doorlaat van de ventilatie-openingen of-kanalen moet ten minste 1/200 van het vloeroppervlak van de besloten opslag- of opstelplaats bedragen.
L . 7.6
Indien door de situering van de ventilatie-openingen of -kanalen de dwarsventilatie aiet is gewaarborgd moet de kluis mechanisch zijn geventileerd. De capaciteit van het afzuigsysteem moet ten minste 4 m^/h per m'^ vloeroppervlakte bedragen. Het afzuigsysteem moet continu in werking zijn.
L-7.7
In een kluis moet tussen gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambare gassen en die met overige gassen (behalve inerte gassen) een scheidingswand van onbrandbaar materiaal aanwezig zijn of moet een afstand van ten minste 0,5 m zijn aangehouden.
L-7.8
Indien de kluis door middel van scheidingswanden gecompartimenteerd is, moet elk compartiment afzonderlijk aan voomoemde ventilatiebepalingen voldoen.
L.8.
Opslaggebouw
L. 8.1
In een opslaggebouw mag de gezamenlijke waterinhoud van de liieriii aanwezige gasflessen niet groter zijn dan 4.500 liter.
L.8.2
Van een opslaggebouw moeten de wanden, de vloer, de deur en de afdekking zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal. Een opslaggebouw moet zijn opgetrokken zonder verdiepingen. Een opslaggebouw mag aan ten hoogste een zijde gi'enzen aan een ander gebouw van de eigen inrichting of aan een muur. Een opslaggebouw waarin gasflessen met (zeer) giftige gassen, (zeer) (licht) ontvlambai'e gassen of oxiderende gassen aanwezig zijn, mag slechts van buitenaf toegankelijk zijn.
L. 8.3
In een betreedbaar opslaggebouw en elke niimte daarvan moeten zich twee deuren bevinden die zo mogelijk in twee tegenover eDcaar gelegen wanden zijn aangebracht.
L. 8.4
Indien in een opslaggebouw gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambare gassen of oxiderende gassen aanwezig zijn, moet in het gebouw een zwakke plaats zijn aangebracht die bezwijkt wanneer onverhoopt een explosie in het opslaggebouw plaatsvindt. De zwakke plaats moet zodanig zijn uitgevoerd en gesitueerd dat wanneer deze bij een explosie bezwijkt, de rest van de constructie van het opslaggebouw in stand blijft en er geen gevaar of schade voor de omgeving ontstaat.
L.8.5.
Het opslaggebouw moet zijn gelegen op ten minste 2 meter van de erfscheiding en op 3 meter van een gebouw dat tot de inrichting behoort indien: - de gezamenlijke waterinhoud van de aanwezige gasflessen in een opslaggebouw ten hoogste 1.000 liter bedraagt; - de wanden en de deur van het opslaggebouw een brandwerendheid bezitten van ten minste 60 minuten en de afdekking een brandwerendheid bezit van ten minste 30 minuten.
L.8.6.
Het opslaggebouw moet zijn gelegen op ten minste 3 meter van de erfscheiding en op 5 meter van een gebouw dat tot de inrichting behoort indien: - de gezamenlijke waterinhoud van de aanwezige gasflessen in een opslaggebouw ten hoogste 1.000 liter bedraagt; - de wanden of de deur van het opslaggebouw een brandwerendheid bezitten van minder dan 60 minuten of de afdekking een brandwerendheid bezit van minder dan 30 minuten.
}
^
Inrichting Adres
Mallinckrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
\K^etailieubeheen'ergunning
blad 20 van 20
1^.8.?.
Het opslaggebouw moet zijn gelegen op ten minste 3 meter van de erfscheiding en op 5 meter van een gebouw dat tot de imichting behoort mdien: - de gezamenlijke wateritihoud van de aanwezige gasflessen in een opslaggebouw meer bedraagt dan 1.000 liter; - de wanden en de deur van het opslaggebouw een brandwerendheid bezitten van ten minste 60 minuten en de afdekking een brandwerendheid bezit van ten minste 30 minuten.
L .8.8.
Het opslaggebouw moet zijn gelegen op ten minste 5 ni van de erfscheiding en op 10 m van een gebouw dat tot de imichling behoort indien: - de gezamenlijke waterinhoud van de aanwezige gasflessen in een opslaggebouw meer bedraagt dan 1.000 liter; - de wanden of de deur van het opslaggebouw een brandwerendlieid bezitten van minder dan 60 minuten of de afdekking een brandwerendheid bezit van minder dan 30 minuten.
L-8.9.
De afstanden genoemd in de voorschiiften L.8.5, L.8.6 en L.8.7 mogen worden teraggebracht tot 0 meter en de afstanden genoemd in voorschrift L.8.8 mogen worden teniggebracht 3 meter indien: - op de erfscheiding een wand aanwezig is met een hoogte van ten minste 2 meter die is vervaardigd van onbrandbaar materiaal met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten. De wand moet aan weerszijden van het opslaggebouw een lengte hebben van ten minste 2 meter, horizontaal gemeten van het opslaggebouw; - de wanden van het gebouw dat tot de inrichting behoort, een brandwerendheid bezitten van ten minste 60 minuten, gemeten birinen de verticale projectie van het opslaggebouw op de wand, alsmede binnen een afstand, van deze projectie van ten minste 2 meter horizontaal en ten minste 4 meter verticaal.
L. 8.10. Het teiTein moet binnen de afstanden genoemd in voorschiiften L.8.5 t/m L.8.9 vrij -worden gehouden van brandbare materialen. Eventuele begroeiing op het terrein moet kort worden gehouden. L. 8.11. Een opslaggebouw mag niet boven kelders, garages en ondergrondse reservoh'S zijn gelegen. L. 8.12. De deur van een opslaggebouw moet naai" buiten toe openen. De deur moet van buiten af met slot en sleutel kunnen worden afgesloten, doch van binnenuit zonder sleutel of een los voorwerp kurmen worden geopend. De deur moet te alien tijde gemalckelijk bereikbaar zijn. Op of nabij de deur moet het pictogi'am 'Vuur, open vlam en roken verboden' zijn aangebracht conform hoofdstuk 8 van de Ai"beidsomstandighedenregeling van 12 maait 1997 (Staatscom-ant van 2 april 1997, nr. 63). L. 8.13. In een opslaggebouw zijn alleen die werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het behandelen van de gasflessen toegestaan. L. 8.14. In een opslaggebouw moet tussen gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambare gassen en die met overige gassen (behalve inerte gassen) een scheidingswand van onbrandbaar materiaal aanwezig zijn of moet een afstand van ten minste 0,5 m zijn aangehouden. L.8.15. Een opslaggebouw moet doeknatig op de buitenlucht zijn geventileerd. Daartoe inoeten openingen zijn aangebracht in de buitenwanden, gelijkmatig verdeeld nabij de vloer en de afdekking. Deze opeaingen moeten elk een luchtdooiiatend oppervlak hebben van ten minste 0,01 m^ en een gezamenlijke doorlaat hebben van ten minste 1/200 van het vloeroppervlak van de ruimte. De openingen mogen niet afsluitbaar zijn en moeten zijn voorzien van regeninslagvrije roosters. Indien de opslagplaats door middel van scheidingswanden gecompaxtimenteerd is, moet elk compaxtiment afzonderlijk aan voomoemde ventilatiebepalingen voldoen. L.8.16. In een opslaggebouw voor gasflessen met waterstof moeten de ventilatieopeningen aan de bovenzijde zich zo dicht mogelijk bij het dak bevinden. Het dak moet zodanig zijn uitgevoerd dat eventueel vrijgekomen gassen zich daaronder niet kunnen ophopen. L.9.
Open opslagplaats van gasflessen
L.9.1.
In een open opslagplaats mag de gezamenlijke waterinlioud van de hierin aanwezige gasflessen niet groter zijn dan 4.500 liter.
Inrichting Adres
Mallinokrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
VVetnilieubeheervergunning
L^.9 2.
Een open opslagplaats, waar gasflessen aanwezig zijn met (zeer) (licht) ontvlambai-e gassen die zwaarder zijn dan lucht, moet zijn gelegen op een afstand van ten minste: - 5 m van kelderopeningen, putten en straatkolken die in open verbinding staan met de riolering, - 7,5 m van aanzuigopeningen van ventilatiesystemen die zijn gelegen op minder dan 1,5 m boven het maaiveld, - 7,5 m van houten bouwsels, brandbaar materiaal en open vuur.
L- -9.3
Indien de gezamenlijke waterinhoud van de in een open opslagplaats aanwezige gasflessen ten boogste 1 000 liter bedraagt, moet de open opslag- of opstelplaats zijn gelegen op ten minste 3 meter van de eifscheiding en 5 meter van een gebouw dat tot de inrichting behoort.
L -9-'i.
Indien de gezamenlijke waterinhoud van de in een open opslagplaats aanwezige gasflessen meer bedraagt dan 1.000 liter, moet de open opslag- of opstelplaats zijn gelegen op ten minste 5 meter van de erfscheidingen en 10 meter van een gebouw dat tot de iniichting behoort.
L -9.5
De afstanden genoemd in voorschrift L.9.3 en voorschrift L.9.4 mogen worden temggebracht tot respectievelijk 0 en 3 meter indien: - op de erfscheiding een wand aanwezig is met een hoogte van ten minste 2 meter die is vervaardigd van onbrandbaar materiaal met een brandwerendheid van ten minste 60 ltdnuten. De wand moet aan weerszijden van de open opslagplaats een lengte hebben van ten minste 2 meter, horizontaal gemeten vanaf de open opslagplaats; - de wanden van het gebouw dat tot de inrichting behoort, een brandwerendheid bezitten van ten minste 60 minuten, gemeten binnen de verticale projectie van de open opslagplaats op de wand, alsmede binnen een afstand van deze projectie van ten minste 2 meter horizontaal en ten minste 4 meter verticaal.
L.9.6.
Het teixein moet binnen de in voorschrift L.9.3, voorschrift L.9.4 en voorschrift L.9.5 genoemde afstanden vrij worden gehouden van materialen. Eventuele begroeiing op het terrein moet kort worden gehouden.
L..9.7.
Oni de open opslagplaats moet op ten minste 2 meter afstand van de opgeslagen gasflessen een doelmatig hekwerk zijn geplaatst van ten minste 2 meter hoog, tenzij de open opslagplaats zich bevindt op een voor het publiek afgesloten gedeelte van een terrein, waarvoor een rook- en vuurverbod geldt. Het hekwerk moet bestaan uit een omrastering van stevig metaaldraad vlechtwerk, met een maaswijdte van maximaal 50 mm en een draaddikte van minimaal 2 mm. In het hekwerk moeten zich ten minste twee in tegenoverliggende zijden gelegen toegangspoorten bevinden die naar buiten openen. Deze moeten van buitea af met slot en sleutel kimnen worden afgesloten, doch van binnenuit zonder sleutel of een los voorwerp kimnen worden geopend. De deur(en) moet(en) te alien tijde gemakkelijk bereikbaar zijn. Op het hekwerk moet naast elke deur het pictogi-am 'Vuur, open vlam en roken verboden' zijn aangebracht conform hoofdstuk 8 van de Arbeidsomstandighedenregeling van 12 maart 1997 (Staatscourant van 2 april 1997, m. 63).
L. 9.8.
De vloer van een open opslagplaats moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal.
L.9.9.
Een open opslagplaats moet zodanig zijn ingericht dat een natuurlijke ventilatie altijd is gewaarborgd.
j
i^
blad 21 van 2]
L.9.10. In een open opslagplaats moet tussen gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambare gassen en die met overige gassen (behalve inerte gassen) een scheidingswand van onbrandbaar materiaal aanwezig zijn of moet een afstand van ten minste 0,5 m zijn aangehouden. L.9.11. Om de gasflessen te beschermen tegen weersinvloeden moet boven de open opslagplaats een dak worden aangebracht. Het dak moet van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd en zodanig zijn uitgevoerd dat eventueel vrijgekomen gassen zich daaronder niet kunnen ophopen. L.IO.
Aanvullende eisen opslag en gebruik (zeer) giftige en (zeer) (licht) ontvlambare gassen in gebouwen
L.10.1. Ruimten waarin gasflessen met (zeer) giftige gassen zijn opgeslagen in een inpandig geplaatste (losse of bouwkundige) kast of kluis, of waar deze gassen worden gebruikt moeten zijn voorzien van een gasdetectiesysteem voor het betreffende gas. Bij detectie van gas moet het volgende in werking ti^eden: lokaal akoestisch en optisch alarm automatisch afsluiten gasleidingen doormelding naar de bedrijfsbrandweer
Inrichting Adres
Mallmcla-odt Medical B V Westerdumweg 3 te Petten
•gVeltnilieubeheei-vergunning
blad 22 van 22
1^.112. Ruimten waarin gasflessen met (zeer) (licht) ontvlambare gassen zijn opgeslagen in een iiipandig geplaatste (losse of bouwkundige) kast of kluis, of waar deze gassen worden gebruikt moeten zijn voorzien van een gasdetectiesysteem voor het betreffende gas. Bij oversclirijding van 10% van de L.E.L.-waarde van het betreffende gas moet het volgende in werking treden: lokaal akoestisch en optisch alann automatisch afsluiten gasleidingen doonnelding naai- de bedrijfsbrandweer L^.Id 3. Ean gasdetectiesysteem en meldsysteem moet voor het in gebruik nemen en daama jaaiiijks door een daartoe deslomdige inspectie-instelling op deugdelijkheid worden geconti'oleerd en in orde zijn bevonden. 1^.104. Het gestelde in de voorschiiflenL.10.1,L.10.2 enL.10.3 geldt niet voor ruimten waar: - de betreffende gasflessen niet gi-oter zijn dan 2 kg - de beti"effende gasflessen zijn opgesteld in een zuurkast - de betreffende ruimte zodanig wordt geventileerd dat ten minste 8 keer per uur de lucht in de ruimte in zijn geheel wordt ververst - de afgezogen lucht wordt gereinigd via het aanwezige centi'ale luchtbehandelingssysteem (met absoluutfilter en actiefkool-filti'atiesysteem). L.ll,
AanvuUende eisen dewarvatea
L. 11.1. Dewarvaten mogen alleen worden gebruikt voor de daartoe bestemde vloeibaar gemaakte inerte gassen. De dewaiTaten moeten zijn voorzien van etiketten die de inhoud vermelden. L. 112. Dewai'vaten moeten zodanig zijn geconstmeerd of opgesteld dat deze niet om lainnen vallen. L.I 13. Het vuUen van een dewarvat mag slechts plaatsvinden in de open lucht of in een geschikte en goed geventileerde werkruimte. Het uitschenken van vloeibare stikstof uit het dewarvat, door het dewai-vat te kantelen, is verboden. h. 11.4. De afstand tussen de vulplaats van het dewai'vat en de dichtsbijzijnde straatkolk, kelder- of ventilatie-opening moet ten minste 5 meter bedragen. L. 11.5. De maximale vullingsgi'aad van een dewarvat mag niet meer dan 95% bedragen. L. 11.6. Binnen een afstand van ten minste 3 meter in horizontale en ten minste 1,5 m in verticale richting van de veiticale projectie van de vaste opstellingsplaats van het dewarvat op de gevel mogen zich geen aanzuigopeningen van ventilatiesystemen bevinden. L. 11.7. De mimten waar dewarvaten zijn opgeslagen/opgesteld moeten mechanisch worden geventileerd op een zodanige wijze dat ten minste 8 keer per uur de lucht in de ruimte in zijn geheel wordt ververst. De beti-effende ruimten moeten zijn voorzien van zuui'stofdetectie (alannniveau =<19 vol% O2 in lucht). M
OPSLAG INERTE GASSEN IN BOVENGRONDSE RESERVOIRS
M. 1.1. Binnen de inrichting mag in totaal niet meer dan 9.000 liter waterinhoud aan inerte gassen in bovengi-ondse reservoirs aanwezig zijn. M. 1.2. Het reservoir moet zijn geconstrueerd voor het bewaren van het vloeibare gas en bestand zijn tegen de optredende dnikken en temperaturen. Het resei-voir moet theiTtiisch goed zijn gei'soleerd. M. 1.3. De dichtheid van een eventueel vacuiimvat (buitenvat) moet zodanig zijn dat het vereiste vacutim, gedurende de bediijfstijd van het vat, behouden blijft. M.1.4. De vacuilmruimte moet in verbinding staan met een afblaasveiligheid van voldoende doorlaat, die opent bij een geringe overdruk in de vacuiunruimte. M.1.5. Door wanntelek mogen op het vacutimvat plaatselijk geen lagere temperatui-en optreden dan die waarvoor het materiaal van het vacutimvat geschikt is.
Innchting Adres
Mallinckrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
yVetmiiieubeheei'veigunning
blad 23 van. 23
lAA6.
Alle delen van de iiistallatie, welke de laagste temperatuur kunnen aatmemen, moeten zijn vervaai-digd van materiaal dat geschikt is voor het gebraik bij de laagste temperatuur, die de vloeistof tijdens het verblijf in het reservoii- aaimeemt.
lA.\7.
Het reservoii- moet zijn voorzien van ten ininste een doelmatige afblaasklep, die in directe verbinding staat met de dampruimte van het reservoii\ Bij gebruik van meer dan 66n klep moeten deze zodanig zijn gekoppeld, dat er altijd 66n afblaasklep in directe verbinding staat met de dampruimte.
IVl.lS. De afblaasklep(pen) van het reservoir moet(en) openen, wanneer de toelaatbare bedrijfsdruk wordt overschi"eden. l/l. \9.
Het resei-voir moet zijn voorzien van een doelmatige: - inrichting, waarmede het binnenvat kan worden geledigd; - vloeistofaanwijzer; - manometer, welke ten minste een dmlc kan aanwijzen die 25% hoger is dan de toelaatbare bedrijfsdi-uk van het reservoir.
M-.ILO. Het reservoir moet van de volgende kentekenen zijn voorzien, welke moeten zijn ingeslagen hetzij op het reservoir zonder de sterkte daarvan nadelig te beinvloeden, hetzij op een roestvrije plaat, die met het l'eservoir is verbonden: - de naam van de gassoort; - de iiihoud van de vacutanniimte in m3; - de inlioud van het binnenvat in m3; - de vuUingsgraad in %; - de bedrijfstemperatuur in gi-aden Celsius; - de toelaatbare bedrijfsdnik in MPa; - de persdruk in MPa; - het bouwjaai"; - de leverancier; - het registi'atienummer; - de keuringsinstantie. M. LI 1. De stijfheid en de sterkte van de ondersteuningsconstnictie moet voldoende zijn om schadelijke vervormingen van het reservoir als gevolg van verzakking van de steunpunten of van weersinvloeden, te voorkomen. M.I.12. Het reservoir moet door LR-Stoomwezen BV, of een ten minste gelijkwaardige instelling (notified body), zijn goedgekeurd en van een keuringswaarmerk zijn voorzien. Het reservoii- moet eens per 6 jaar of eerder, Indien een redelijk vermoeden bestaat dat het reservoir onveilig is, worden herkeurd. Van eUce keuring en herkeuring moet een verklaring van LR-Stoomwezen BV, of een ten minste gelijkwaardige instelling (notified body), worden overgelegd. M. 1.13. Het uitwendige van de installatie moet deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd. M. 1.14. Appendages en leidingen moeten bestand zijn tegen optredende drukken en tempeiatuxen. Alle leidingen en de bijbehorende bevestigingen van leidingen en appendages moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat er geen ontoelaatbare spamiingen ten gevolge van montage, verzakkingen of temperatuui-sverschillen ontstaan. M. 1.15. Een leidinggedeelte tussen twee afsluiters, waarin door het opslniten van het vloeibaxe gas een ontoelaatbare drakverhoging kan ontstaan, moet zijn voorzien van een drukontlastingsklep. M. 1.16. In de afiiameleiding moet zo dicht mogelijk bij het reservoir een afsluiter aanwezig zijn. M. 1.17. Afblaaskleppen en afblaasafsluiters moeten zijn voorzien van een afvoerleiding. Een afvoerleiding moet tegen inregenen en dichtvriezen zijn beschermd. M.I. 18. De aansluitkoppeling van de vuUeiding (het vulpunt) van het reservoir moet deugdelijk zijn ondersteund en specifiek voor de opgeslagen vloeistof bestemd zijn.
Innchting Adres
Malhnckrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
W^etnilieubeheen'ergunning
blad24van 24
ivi.l 19. De vulslang alsmede de bijbehorende koppelingen tussen het aanvoerende gas en liet reservoir moeten van deugdelijke constructie zijii en bestand tegen het vloeibai-e gas en moeten ten minste eemnaal per jaar op deugdelijklieid worden geconti-oleerd en hydraulisch op 1,5 x de werkdi-uk worden beproefd. J/1.120. Het reservoii- mag voor ten hoogste 90% worden gevuld. I/1.121. Afsluiters in de vuUeiding mogen alleen tijdens het vuUen geopend zijn. Na het vuUen van het reservoii- moet de vuUeiding worden afgesloten door een blinde flens of met een afsluitdop, beide met ventilatieopening. iyI.L22. De reservoirs en de vulpunten moeten tegen mechanische beschadiging zijn beschermd door schamppalen, een vangrailconstructie of anderszins. Mi. 1.23. Tanks moeten zijn opgesteld op een stevige bestrating. De opstelplaats moet temninste gelijk zijn aan de directe teiTeinhoogte. M.1.24. Reparaties mogen alleen door deskundige personen worden nitgevoerd. MI.1.25. De afstand tussen het reservoir en de dichtsbijzijnde straatkolk, kelder- of ventilatie-opening moet ten minste 5 meter bedragen. M.I.26. B inn en een afstand van ten minste 3 meter in horizontale en ten minste 1,5 m in verticale richting van de verticale projectie van de vaste opstellingsplaats van het reservoir op de gevel mogen zich geen aanzuigopeningen van ventilatiesystemen bevinden. N
TRANSPORTMTODELEN
N.I.
Algemeen
N. 1.1.
De verbrandingsmotor van een heftmck moet zodanig zijn afgesteld dat de uitlaatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn.
N. 1.2.
Het bijvuUen van een brandstofi-esei-voir van een heftmck mag uitsluitend in de buiteniucht plaatsvinden.
N. 1.3.
Buiten werktijd moet een LPG-heftruck worden gestald op een vaste plaats binnen de imichting.
N.2.
Heftrucks met een LPG-brandstofreservoir
N.2.1.
De juiste stand van het brandstoiB'eservoir moet op het brandstofreservoir door middel van een onuitwisbaai' merkteken zijn aangegeven.
N.2.2.
De appendages op het brandstofreservoir moeten onder alle omstandigheden gemakkehjk bereikbaai" zijn.
N.2.3.
Het vei-wisselen van een LPG-brandstofreservoir van een vorklieftnick mag alleen in de buiteniucht plaatsvinden. Tijdens het verwisselen van een LPG-brandstofreservoir mag binnen een straal van 3 m niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn.
N.3.
LPG-wisseltank(s)
N.3.1.
Behoudens het op een heftmck bevestigde verwisselbare LPG-brandstofresei"voir, mag in de inrichthig per heftmck niet meer dan e6n venvisselbaar LPG-brandstofreservoir aanwezig zijn, dat moet zijn geplaatst op een vaste plaats. Deze plaats moet goed geventileerd zijn.
N.3.2.
Vei-wisselbare LPG-brandstofresei-voirs moeten buiten werktijd op een vaste plaats aanwezig zijn.
Inricliting Adres
Mallinckrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
\s/etiii]'lieubeheen'eigunning
Kr.3).
Het LPG-brandstofreservoir moet zijn goedgekeurd door LR-Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door LR-Stoomwezen B.V. of de gelijlcwaardige instelling eikende deslcundige. Ten bewijze daarvan moet het brandstofresei-voir zijn voorzien van een stempelplaat, waarin de volgende gegevens duidelijk leesbaax zijn ingeslagen: — het nmnmer van het brandstofreservoh"; — de waterinlioud in liters; — de werk- en persdndc; — de vuUingsgi-aad en de keuringsdatum met het bijbehorende stempel; — jaai' van eerstvolgend periodiek onderzoek.
N'.S.'I
Een LPG-brandstofreservoir waarvan de goedkeui-ing door LR-Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door LR-Stoomwezen B.V. of de gelijkwaai-dige instelling eikende deskundige, blijkens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, mag uiet in de imichting aanwezig zijn.
N" .3.5
Het LPG-brandstofreservoii" mag voor ten hoogste 80% met vloeistof zijn gevuld.
]ISr.3.6
j
s, '
blad 25 van 25
De appendages zoals de vuMep, het maximum-niveau-kraantje, de inlioudsmeter, de veiligheidsklep en de vloeistofafiiamekraan moeten gekeurd zijn door het LR-Stoomwezen B.V. of een ten nainste gelijkwaardige instelling, dan wel door een dergelijke instelling erkende deskundige, waarbij de verdamper/drukregelaar, onderscheidenlijk de drukregelaax van de volgende aanduidiagen zijn voorzien: — het keur- of inschiijvingsmerk van de keuringsinstantie; — de hoogst toegestane druk in kPa; — de naam van de fabrikant of het fabrieksmerk.
N.3.7
Een beschadigd en/of lek brandstofreservoir moet onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord "DEFECT", onderscheidenlijk "LEK". De nodige maatregelen moeten worden getroffen om brand- en ontplofSingsgevaar te voorkomen. Van een en ander moet de (plaatselijke) brandweer direct in kermis worden gesteld. Het personeel moet hieromtrent zijn gemstrueerd. Een beschadigd of lek brandstofreservoir moet zo spoedig mogelijk aan de leverancier warden temegezonden.
N.4.
Accu's van transportmiddelen
N.4.1
De opstelplaats van een op te laden accu moet zodanig geventileerd worden, dat tijdens het laden de lucht in de raimte ten minste in voldoende mate wordt ververst.
N.4.2
De luchtaanvoeropeningen moeten zo laag mogelijk in de ruimte zijn aangebracht, doch ten minste 30 cm en ten hoogste 1,0 m boven maaiveld.
N.4.3
De luchtafvoeropeningen moeten zo hoog mogelijk ia de ruimte zijn aangebracht, doch ten minste 2,0 m boven maaiveld.
N.4.4.
Onderdelen van elektrische installaties in een acculaadruimte mogen geen vonkende delen bevattea en moeten overigens van een zodanige constmctie zijn dat ze onder alle omstandigheden geen aanleiding tot ontplofFmg kunnen geven.
N.4.5.
Het aan- en aflkoppelen van de aansluitdi"aden van accu's mag slechts plaatsvinden als de stroom is uitgeschalceld.
N.4.6.
Tijdens het laden van accu's mag binnen 2 m afstand van de opstelplaats van de accu's niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Op de daartoe geschikte plaatsen moeten met betrekking tot dit verbod pictogi-aimnen overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht.
N.4.7.
Een acciilader moet zijn geaard.
N.4.8.
Een acculader en accu's moeten overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn.
lnrichting Adres
Mallinckxodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
^
( I,
\ ^
^ ^ e t n ilieubeheervergumiing
blad 26 van 26
O
COMPRESSOR
CP.l.l.
Een compressor moet in goede staat van onderhoud verkeren en op doelmatige wijze zijn bescheraid tegen coiTosie. Een compressor moet zo energiezuinig mogelijk zijn uitgevoerd.
C?.ll
Het drukvat moet geschikt zijn voor de dink en de temperatuur, waaronder het in werking zal worden gebracht, alsmede voor de stoffen waaxmee het in aani'aking komt.
O.IJ.
Het drukvat moet zijn goedgekeurd door LR-Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaai'dige instelling (notified body).
Q.l.i
Van de toe te passen appendages moet zijn aangetoond dat ze geschikt zijn voor de maximale bedrijfsdruk. De appendages moeten zijn geconti'oleerd op goede werking.
0.1.1
Het drukvat moet op deugdelijke ondersteuningen zijn opgesteld, en indien verschuiven of kantelen van het toestel is te duchten, voldoende zijn vastgezet. Het dmkvat moet zodanig zijn opgesteld, dat het aan alle zijden bereikbaai- is.
0 . 1 .(j.
Het diukvat moet zijn voorziea van een kentekenplaat volgens het model, aangegeven onder "kenteken van drulcvaten" in de vigerende "Regels voor toestellen onder druk" van LR-Stoomwezen B.V., waarop door iastempeliag of op soortgelijke wijze de gegevens overeenkomstig dit model zijn aangegeven.
P
LABORATORIUM- EN PRODUCTXERUIMTEN
P-1.
Algemeen
P. 1.1
De hoeveellieid aan (zeer) giftige stoffen en (zeer) (licht) ontvlambare gassen in laboratoria en productieraimten moet zo beperkt mogelijk worden gehouden.
P. 1.2
Laboratorium-werkniimten en —bewerkingen moeten voldoen aan het gestelde in Axbo-infonnatieblad 18 "Laboratoria" (AI-18) voorzover dit niet in strijdt is met de gestelde voorschriften io dit Besluit.
P. 1.3.
Installaties en de daaria toegepaste materialen moeten geschikt zijn voor het medium waarmee ze in aanrakiog komen en moeten zijn ontworpen voor en bestand zijn tegen de optredende druMcen, temperatm-en en wisseliiigen hierin.
P.2.
Drukvaten
P.2.1.
Onder drulc werkende installaties moeten zijn voorzien van overdrulcbeveiligitigen. Veiligheidskleppen moeten worden afgesteld onder het toezicht van LR-Stoomwezen B.V. of gelijkwaai'dige instelliog dan wel door een door LR-Stoomwezen B.V. of door de gehjkwaardige instelling erkende deskundige.
P.2.2.
Dralcvaten moeten voldoen aan het gestelde iti het "Besluit drukvaten van eenvoudige vonn" d.d. 24 augustus 1992. Daartoe dient het drukvat door de fabrikant te zijn voorzien van de in het Besluit genoemde CE markerbg.
P.2.3.
Het drukvat moet op bet-ouwbare ondersteuningen zijn opgesteld en indien verschuiven of kantelen van het toestel is te duchten, voldoende zijn vastgezet. Het drukvat moet zodanig zijn opgesteld, dat het aan alle zijden bereikbaar is.
P.2.4.
Het drulcvat moet zijn voorzien van een kentekenplaat volgens het model, aangegeven onder "kenteken van drulcvaten" in de vigerende "Regels voor toestellen onder druk", waarop door instempeling of op soortgelijke wijze de gegevens overeenkomstig dit model zijn aangegeven.
P.2.5.
DiTikvaten moeten na de eerste keuringsdatum uiterlijk om de 6 jaar worden aangeboden aan LRStoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel aan een door een dergelijke instelling erkende deskundige, voor periodiek onderzoek.
P.2.6.
De afdichtingen van installaties moeten worden gecontroleerd door beproeving alvorens de beti-effende installatie in bedrijf wordt genonien en na elke reparatie, wijziging of vervanging op lekdichtheid.
Innchting Adres
Mallinckrodt Medical B V Westerduinweg 3 te Petten
•\yelinilieubeheei-vergunning
blad 27 van 27
p.2,L
Bij het beproeven van installaties op lekdichtheid moet gebixiilc gemaakt worden van water. Indien door het gebruiJc van water nadelige gevolgen voor het milieu of de procesvoering ootstaan, mag gebruik gemaakt worden van een inert gas (zoals stikstof) of perslucht.
p.2.L
Installaties moeten na elke proef worden gecontroleerd. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan coiTOsieverschijnselen en scheurvorming. Indien de installatie aan een te hoge drnk of temperatuui" heeft blootgestaan moet de installatie opnieuw worden beproefd in nauw overleg met LR-Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaai'dige instelling, dan wel aan een door een dergelijke instelling erkende deslcundige.
Q
LASSEN
Q.1,1.
Laskabelisolaties moeten regelmatig, doch ten minste eemnaal per maand worden geconti^oleerd op slijtage. Defecte laskabels moeten worden vervangen of worden gerepareerd.
Q . 12.
Ter voorkoming van lichtliinder buiten de iniichting moet de plaats waar laswerkzaamlieden plaatsvinden, worden afgeschennd met bijvoorbeeld schotten, schennen of gordijnen.
Q.1.3.
Biniien een sti-aal van 10 meter van las- en snijwerkzaamheden mogen zich geen licht ontvlambai-e (vloei)stoffen of brandgevaai-lijke stoffen bevinden.
R
KOEL- OF VMESMSTALLATIES
R_. 1.1.
Een koel- of vriesinstallatie moet zijn uitgevoerd en worden gebmikt overeenkomstig NEN-EN 378. Een koel- of vriesinstallatie moet altijd bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onderhoud.
Inriohtina Adres
: Mallinckrodt Medical B.V. • Westerduinweg 3 te Petten