GEMEENTE REIMERSWAAL Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’
-
gemeente titel projectnummer status
concept definitief
Reimerswaal Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ RW2002 Definitief
8 maart 2015 16 april 2015
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING behorende bij het veegbestemmingsplan ‘Buitengebied, 3e herziening’ in de gemeente Reimerswaal.
INHOUD 1
INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Vigerend bestemmingsplan 1.3 Leeswijzer
3 3 3 3
2
HUIDIGE EN BEOOGDE SITUATIE
5
3
BELEIDSKADERS
11
4
KWALITEIT VAN DE LEEFOMGEVING 4.1 Bodem 4.2 Archeologie en Cultuurhistorie 4.3 Water 4.4 Ecologie / flora en fauna 4.5 Milieuhinder 4.6 Geluidhinder 4.7 Luchtkwaliteit 4.8 Externe veiligheid 4.9 Overige belemmeringen
13 13 13 15 18 20 20 20 21 23
5
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
25
6
PROCEDURELE ASPECTEN
27
7
MOTIVERING 7.1 Afweging 7.2 Conclusie
29 29 29
BIJLAGEN: 1. Beplantingsplan; 2. Quick scan flora en fauna; 3. Archeologisch onderzoek.
1
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
Plangebied Figuur 1: Topografische kaart met ligging van het plangebied
Plangebied Figuur 2: Luchtfoto ligging plangebied
2
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding
Aan Gawege 10 te Waarde is het bedrijf Franje Onions gevestigd. Franje Onions is een bedrijf dat uien koopt, verkoopt, sorteert, opslaat en verpakt. Franje Onions uien worden wereldwijd geëxporteerd. Het bedrijf wenst zowel het bestemmingsvlak als de bebouwing uit te breiden. Het huidige bestemmingsvlak is 9.604 m² groot. Uitbreiding met 20% betekent voor het bestemmingsvlak een uitbreiding met 1.921 m². De toegelaten bebouwing conform het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, 2e herziening' bedraagt 4.277 m². Uitbreiding met 20% betekent een uitbreiding met 855 m². De ligging van de projectlocatie is weergegeven in figuur 1. In figuur 2 is een luchtfoto van het omliggende gebied afgebeeld. 1.2
Vigerend bestemmingsplan
De gronden waarop de beoogde ontwikkeling is gelegen, vallen onder het plangebied van het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied, 2e herziening’ van de gemeente Reimerswaal (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 3 maart 2015) en hebben de bestemmingen ‘Bedrijf’ en ‘Agrarisch’, de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie - 2’ en de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - radar’ en ‘vrijwaringszone – dijk’. Daarnaast is het bedrijf aangeduid als ‘specifieke vorm van bedrijf – uienverwerkend bedrijf’. Tot slot is ook een maximale maatvoeringsaanduiding ter plaatse van de bedrijfsbestemming opgenomen. Dit betekent dat er niet meer dan 4.277 m² aan bebouwing mag worden opgericht. De beoogde uitbreiding ziet zowel op toename van de bebouwing, als op de uitbreiding van het bedrijfsterrein. De uitbreiding overschrijdt de maximale bebouwingsmaat en de bestemmingsgrenzen. Het vigerende bestemmingsplan is afgestemd op de huidige situatie. Een wijzigingsbevoegdheid is dan ook niet opgenomen. Het vergroten van het bebouwingsoppervlak en het bestemmingsvlak binnen het vigerende bestemmingsplan is niet toegestaan. Het vigerende bestemmingsplan voorziet derhalve niet in de ontwikkeling. Het voorliggend document betreft de goede ruimtelijke onderbouwing. Hiermee kan het plan juridisch planologisch mogelijk gemaakt worden. 1.3
Leeswijzer
De ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing beschreven. In het 2e hoofdstuk wordt de situatie in haar context beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk een toelichting op de ontwikkeling gegeven. Vervolgens worden in het 3e hoofdstuk de verschillende relevante beleidskaders toegelicht en zal de ontwikkeling hieraan worden getoetst. In hoofdstuk 4, kwaliteit van de leefomgeving, komen de milieuaspecten aan de orde. De economische uitvoerbaarheid komt in het 5e hoofdstuk aan bod. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de procedurele aspecten. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een motivering voor de wijziging van het vigerende bestemmingsplan gegeven.
3
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
4
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
2
HUIDIGE EN BEOOGDE SITUATIE
Bestaande situatie
Landelijk gebied Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied ten oosten van Waarde en ten zuiden van Kruiningen. Het landelijk gebied van de gemeente Reimerswaal heeft een rijke historie met een typische karakteristiek. Ondanks dat het oude Reimerswaal sinds het begin van de achttiende eeuw voorgoed in de golven van de Oosterschelde is verdwenen, is het nieuwe Reimerswaal gegroeid tot een gemeente waar rust en ruimte de belangrijkste kenmerken zijn. Het landelijk gebied van Reimerswaal biedt echter nog veel meer zoals het hoogwaardig wonen in het buitengebied, de Ooster- en Westerschelde, de grondgebonden agrarische sector met uitgestrekte akkerbouwvelden, de fruitboomgaarden en de uiensector, de schaal- en schelpdierensector ofwel aquacultuur en Yerseke (Moer). Dit landelijk gebied met haar bijzondere kenmerken heeft zich gevormd door de aanwezige landschapskarakteristieken en de economische dynamiek in dat landschap. De huidige identiteit van het landelijk gebied van Reimerswaal wordt sterk bepaald door de ontstaansgeschiedenis in relatie tot het water, maar ook door de cultivering van het landschap door de invloed van de gebruikers.
Historie In 1960 is het bedrijf opgericht door de gebroeders P.C. en C.P. Franje. Franje Onions is een bedrijf met tientallen jaren ervaring in het kopen, verkopen, sorteren, opslaan en verpakken van uien. De uien van Franje Onions worden wereldwijd geëxporteerd. Na een hevige brand in december 1998, die het hart van het bedrijf volledig in as legde, is het bedrijf weder opgebouwd, vernieuwd, uitgebreid en gemoderniseerd. Door het uitgebreide machinepark met het oog op hygiëne kan het bedrijf zich beter manifesteren op de arbeidsmarkt. In de productiehal beschikt het bedrijf over een moderne sorteerlijn en diverse verpakkingslijnen.
Plangebied Het plangebied is gelegen aan Gawege 10. Het bedrijfsterrein kent aan de noordzijde van het bedrijfsterrein twee ontsluitingen op deze weg. Aan de westzijde van het bedrijf zijn een aantal woningen en een agrarisch bouwblok gelegen. Aan de zuid- en zuidwestzijde wordt het plangebied omringt door agrarische gronden. De oostzijde van het plangebied grenst aan de Gaweegsedijk. In de loop der jaren zijn er diverse bedrijfsloodsen op de locatie opgericht aan de zuidzijde van het bedrijfsterrein is een uienpellenbak aanwezig. Opgemerkt wordt dat er geen bedrijfswoning op de bedrijfslocatie aanwezig is.
5
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
Figuur 3: Beoogde inrichting perceel
6
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
Beoogde situatie Het bedrijf wenst zowel het bestemmingsvlak als de bebouwing uit te breiden. Bij deze uitbreiding zal het bedrijf de aanwezige uienpellenbak verplaatsen naar de westzijde van het bedrijf. Aan deze zijde en aan de zuidzijde zal de gewenste terreinuitbreiding van in het totaal ca. 1.921 m2 plaatsvinden. Op de plaats van de huidige uienpellenbak, beoogd het bedrijf een nieuwe bewaarloods te realiseren. De aardenwal rondom de huidige uienpellenbak zal worden weggegraven. Die nieuwe uienpellenbak zal worden voorzien van betonnen wanden. De bewaarloods zal ca. 855 m2 groot zijn. Ten zuiden van de bewaarloods zal de rijroute zoals die momenteel reeds aanwezig is, gehandhaafd blijven. Opgemerkt zij dat de nieuw te bouwen loods dienst zullen gaan doen als een bewaarloods. Door de bebouwing uit te breiden met een bewaarloods, kan beter worden ingespeeld op vragen uit de markt. Daarnaast wordt de bedrijfsvoering logistiek verbeterd. Ondanks uitbreiding met de voormelde bewaarloods zal de capaciteit van het bedrijf niet toenemen. Een grotere verkeersaantrekkende werking is dan ook niet te verwachten. Landschappelijke inpassing Vanuit het provinciaal beleid is het vereist om een 10 meter brede groengordel aan minimaal 3 zijden rondom een nieuwe ontwikkeling aan te leggen. Dit krijgt bij de ontwikkeling aan Gawege 10 te Waarde gestalte door de aanleg van een groensingel met boom- en struikvormers aan de zuid- en westzijde van de loods. Aan de oostzijde is geen ruimte aanwezig om deze brede groengordel door te zetten. De enige mogelijkheid hier is het aanbrengen van een (knot)bomenrij op de insteek/in het bermpje tussen bedrijfsterrein en sloot. Slootonderhoud kan vanaf de andere zijde plaatsvinden. Om het onderhoud vanaf het bedrijfsterrein ook mogelijk te maken stelt het waterschap in soortgelijke situaties een ruimere plantafstand als eis: minimaal 12 meter. Verevening Met het principe van verevening heeft de provincie een regeling, waarin (extra) ontwikkelingsruimte wordt geboden en tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van de omgeving. De uitgangspunten voor deze regeling zijn vastgelegd in een provinciale handreiking en het convenant met alle Zeeuwse gemeenten. Op basis van de Handreiking Verevening 2012-2018 kan een initiatiefnemer kiezen om bij wijze van maatwerk, dan wel door het betalen van een geldelijke vereveningsbijdrage, te voldoen aan het vereveningsprincipe. De vereveningsbijdrage voor bedrijfsmatige activiteiten in het buitengebied is gelijkgesteld met de vereveningsbijdrage voor verblijfsrecreatieve activiteiten en deze bedraagt €12,80 per vierkante meter. De initiatiefnemer heeft besloten om de vereveningsbijdrage in te zetten om maatwerk rondom dan wel in de directe nabijheid van de ontwikkeling vorm te geven. De vereveningsopgave is gecombineerd met de landschappelijke inpassing. Beide zijn opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan behorende bij deze ruimtelijke onderbouwing.
7
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
Figuur 4: Landschappelijke inpassing (Bron: Ruimte & Groen)
8
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
De vereveningsopgave voor de locatie aan de Gawege 10 te Waarde bedraagt €24.588,--. In figuur 4 is weergegeven waar de verevening plaats zal vinden. Het betreft een investering in natuur, landschap en groen en het investeren in recreatief medegebruik van het buitengebied. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Reimerswaal is hiertoe een overeenkomst gesloten.
9
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
10
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
3
BELEIDSKADERS De beoogde ontwikkeling dient te passen binnen het vigerende en toekomstige ruimtelijk beleid. De toetsing aan het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid heeft plaatsgevonden in de toelichting van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, 3e herziening’ plaatsvinden. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling passend is binnen het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
11
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
12
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
4
KWALITEIT VAN DE LEEFOMGEVING
4.1
Bodem
Op grond van artikel 8, lid 2 sub c van de Woningwet in samenhang met de Bouwverordening van de gemeente Reimerswaal mag niet worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. De beoogde uitbreiding betreft vergroting van het bedrijfsterrein en bedrijfsbebouwing. Er worden geen ‘gevoelige ruimtes’ gerealiseerd. Een bodemonderzoek kan derhalve achterwege worden gelaten. 4.2
Archeologie en Cultuurhistorie
Op basis van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) heeft de gemeente de plicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige archeologische waarden (art. 38a Wamz). Ten behoeve hiervan heeft de gemeente Reimerswaal 22 november 2011 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Met dit archeologisch beleid wil de gemeente niet alleen voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie maar ook een formeel afwegingskader bieden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
plangebied Figuur 5: Uitsnede maatregelenkaart 1
Als basisonderdeel van het archeologisch beleid is een archeologische Maatregelenkaart-inlagen ontwikkeld. In het kader van dit beleid worden op de Maatregelenkaart-in-lagen voor het gemeentelijke grondgebied acht maatregelcategorieën onderscheiden, onderverdeeld in
13
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
archeologische waarden (categorie 1 tot en met categorie 3), archeologische verwachtingen (categorie 4 tot en met categorie 7) en geen archeologische verwachting (categorie 8)1. In een bestemmingsplan dient (met uitzondering van de maatregelcategorie 1, 7 en 8) een dubbelbestemming worden opgenomen, ter bescherming van de verschillende archeologische waarden. Benoemde (bouw)werken en/of werkzaamheden kunnen niet worden uitgevoerd dan nadat een archeologisch (voor)onderzoek is verricht en/of een omgevingsvergunning tot afwijking is verleend. Getoetst wordt of er sprake is van een aanvaardbare en/of onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin. Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid (zie figuur 5) is het plangebied aangemerkt met een hoge verwachting dan wel categorie 4. Bij categorie 4 geldt dat als het plangebied groter is dan 250 m² én de grond dieper wordt geroerd dan 0,40 meter een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. De genoemde archeologische waarden zijn op de verbeelding opgenomen en in de regels behorend bij dit bestemmingsplan uitgewerkt. Ingevolge deze waarden is het ten behoeve van de beoogde ontwikkeling niet noodzakelijk onderzoek te doen. De beoogde ontwikkeling is zal niet dieper van 40 cm plaatsvinden. Indien bij de omgevingsvergunningsaanvraag ten behoeve van het bouwen blijkt dat er bouwwerken worden opgericht waarvoor werkzaamheden dieper dan 40 cm plaatsvinden zal alsnog een archeologisch onderzoeksrapport overlegd dienen te worden. Indien bij de omgevingsvergunningsaanvraag ten behoeve van het bouwen blijkt dat er bouwwerken worden opgericht waarvoor werkzaamheden dieper dan 40 cm plaatsvinden zal alsnog een archeologisch onderzoeksrapport overgelegd dienen te worden. In opdracht van Franje Onions via Ruimtelijk AdviesBureau Zweistra en Van Gurp B.V. heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in december 2014 een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd voor het plangebied Gawege 10 te Waarde, ook bekend als bedrijventerrein van Franje Onions, in de gemeente Reimerswaal. Aanleiding tot het onderzoek wordt gevormd door de nieuwbouwplannen binnen het plangebied Franje Onions te Waarde. Tot op heden bestaan nog geen concrete planvorming. Wel is zeker dat de aan te brengen funderingen de bodem tot circa 1,20 meter beneden maaiveld zullen verstoren. Aan de hand van het booronderzoek zijn geen diepgaande verstoringen vastgesteld met uitzondering van één boring waarin moernering is vastgesteld. Aan de hand van het specifieke archeologische verwachtingsmodel kunnen archeologische waarden worden aangetroffen vanaf circa 0,70 meter beneden maaiveld. Uitgangspunt is steeds behoud in situ. Aanbevolen wordt om planaanpassing uit te voeren, wat betekent dat de toekomstige ontgravingen niet dieper reiken dan 0,70 meter beneden maaiveld. Indien planaanpassing niet mogelijk is, dient voor alle graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,70 meter beneden maaiveld, archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. Dit werd ingegeven door het feit dat vanaf deze diepte onverstoorde afzettingen van het Laagpakket van Walcheren werden aangetroffen waarop volgens de oudst beschikbare kaarten (uit de 17de eeuw) bebouwing wordt weergegeven in, of in de directe omgeving van 1 De maatregelenkaart-in-lagen tezamen met de in het kader van het gemeentelijk beleid vastgestelde ontheffingscriteria worden de archeologische beleidskaart genoemd.
14
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
het onderzoeksgebied. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat deze bebouwing voorlopers kent die teruggaan tot de Late Middeleeuwen. Conform de AMZ‐cyclus (Archeologische MonumentenZorg) dient een dergelijk vervolgonderzoek in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven te worden uitgevoerd om de daadwerkelijke aanwezigheid, aard en de waarde van eventuele vindplaatsen verder te bepalen. De aard en omvang van eventueel vervolgonderzoek zal worden bepaald door de bevoegde overheid. Cultuurhistorie Per 1 januari 2012 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd en gelijktijdig, als gevolg daarvan, ook het Bro. Hiermee is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Naast archeologie dienen ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Binnen het plangebied komen geen monumenten voor. Rondom het plangebied zijn ook geen monumenten of historische waardevolle boerderijen aanwezig. De ontwikkeling is gelegen in de Waardepolder. Deze polder is circa 524 ha groot. Het betreft een 16e eeuwse herdijkte polder, door herinrichting is de historisch-ruimtelijke structuur grotendeels verdwenen. Het perceel is slechts gedeeltelijk landschappelijk ingepast. De ontwikkeling zal groen ingepast worden. Middels een inpassingsplan wordt dit vastgelegd. Met de inpassing zal rekening worden gehouden met de waarden van het omringende landschap. De beoogde uitbreiding vormt op deze wijze geen belemmering voor de cultuurhistorische waarden van het omringende landschap. 4.3
Water
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, te voorkomen. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Watersysteem
Grondwatersysteem Het watersysteem in het plangebied is in te delen in het type ‘dun zoet’. Bij het dunne zoet watersysteemtype is een dunne zoete bel aanwezig in percelen of in grotere eenheden. Deze
15
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
dunne zoete bellen kunnen niet worden gewonnen in verband met verziltingsgevaar. Dunne zoete bellen kunnen ook niet worden gewonnen waar het oppervlaktewater brak tot zout is.
Oppervlaktewatersysteem Het plangebied maakt onderdeel uit van afvoergebied Waarde. Waterbeleid en toegekende waterhuishoudkundige functies
Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid) In het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten zijn onder meer overeengekomen dat: het water zoveel mogelijk moet worden vastgehouden daarna moet worden geborgen en daarna pas afgevoerd mag worden; voor ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden, hierin dienen de keuzes ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven te worden.
Deelstroomgebiedsvisie (2004) De deelstroomgebiedsvisie is een gezamenlijk product van de waterschappen, gemeenten en de provincie als trekker. Hierin spelen ‘ruimte voor water’ en ‘water als ordenend principe’ een belangrijke rol. De visie richt zich primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming van binnen door veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en een aantal mogelijke technische maatregelen welke kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van ‘vasthouden - bergen - afvoeren’. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 Het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 bevat beleid voor grondwater, oppervlaktewater en waterveiligheid. Vooral de waterfunctiekaart is een belangrijk hulpmiddel bij het beoordelen van nieuwe initiatieven. Doelstellingen zijn: Een goede kwaliteit van het oppervlaktewater en waterbodems, een peilbeheer en een aanvaardbaar risico op wateroverlast dat is afgestemd op bestaande en toekomstige functies. Een goede kwantitatieve en chemische toestand van het grondwater, afgestemd op de functies van het gebied. Een belangrijk aspect daarvan is de instandhouding van de zoetwatervoorkomens. Gevolgen van klimaatverandering op het grondwater worden opgevangen. In het kader van de kwaliteit van de woonomgeving wordt in het Omgevingsplan onder meer gestreefd naar het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied. Bij de uitvoering geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt. Bij nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van het watersysteem. Op de waterkansenkaart is dat globaal inzichtelijk gemaakt Indien nodig wordt
16
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
een nadere toetsing op locatieniveau door het waterschap uitgevoerd. Deze kaarten zijn een hulpmiddel bij de watertoets.
Met het water mee II 2010–2015 Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater. Ruimtelijke plannen moeten daartoe getoetst worden op de gevolgen voor de waterhuishouding. Overleg waterbeheerder In het kader van de watertoets is overleg gevoerd tussen de gemeente en het Waterschap Scheldestromen. Thema
Waterdoelstelling
Toetsing
Veiligheid
Waarborgen veiligheidsniveau
Het
plangebied
beschermingszone
is A
gedeeltelijk en
B
van
gelegen een
in
secundaire
waterkering. De uitbreiding van het bedrijf vindt niet plaats binnen deze zones. Het aanvragen van een vergunning kan derhalve achterwege worden gelaten. Wateroverlast
Reductie wateroverlast,
De
Vergroten veerkracht watersysteem
bedraagt circa 1.921 m2. Waterberging is derhalve ook
beoogde
toename
van het
verhard
oppervlak
aan de orde. Beoogd wordt de waterberging in de aan de zuid- en oostzijde gelegen sloot op te vangen. Deze sloot zal ten behoeve van de benodigde waterberging worden vergroot in samenspraak met het waterschap, zodat 145 m3 water geborgen kan worden. Watervoorziening
Het voorzien van de bestaande De watervoorziening is niet in het geding. functie van water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op
het
juiste
moment.
Het
tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. Volksgezondheid
Minimaliseren
risico
water Aan de zuid- en oostzijde van het perceel is een sloot
gerelateerde ziekten en plagen; aanwezig. Indien deze sloten worden verbreed zal Reduceren verdrinkings-
rekening gehouden met voldoende diepte en een
risico’s
kindvriendelijke
oever
in
samenspraak
met
het
waterschap. Riolering
Vasthouden, bergen, afvoeren; reductie
hydraulische
rwzi. Bodemdaling
Tegengaan
Er wordt alleen erfverharding en bedrijfsbebouwing
belasting uitgebreid, er vindt dan ook geen verandering ten aanzien van de riolering plaats.
van
verdere Er
zullen
geen
veranderingen
in
het
peilregiem
bodemdaling en reductie functie plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen. geschiktheid Grondwater
Tegengaan van grondwateroverlast
Overlast
De grondwaterstand hoeft niet te worden aangepast. Ontwateringsdiepte van min 0,70 meter conform VWZ.
17
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
Oppervlaktewater
Behoud en realisatie van goede Het afgekoppelde regenwater van daken en verhardingen is
kwaliteit
waterkwaliteit voor mens en natuur
relatief schoon. Het te gebruiken materiaal van de afvoerleidingen moet voldoen aan het bouwbesluit. Het hemelwater wordt afgekoppeld/aangesloten op de naastgelegen sloot conform de door het waterschap gehanteerde afkoppelbeslisboom. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit.
Grondwater
Behoud en realisatie van goede Het plangebied ligt niet in een infiltratiegebied en niet in
Kwaliteit
waterkwaliteit voor mens en natuur
een natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening. Er is geen sprake van invloed op de grondwaterkwaliteit.
Verdroging
Bescherming
karakteristieke Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het
grondwaterafhankelijke ecologische infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te waarden
pompen in het plangebied, dus verdroging is hier niet aan de orde.
Natte Natuur
Ontwikkeling & bescherming van Er bevindt zich geen natte natuur in of nabij het een rijke, gevarieerde en natuurlijk plangebied. karakteristieke aquatische natuur
Onderhoud
Oppervlaktewater dient adequaat Er is geen oppervlaktewater aanwezig, uitgezonderd de
(mogelijkheden)
onderhouden te kunnen worden.
waterlopen Waterschapswegen
bestaande sloten. Er zal geen verandering plaats vinden ten aanzien van het onderhoud.
Binnen het plangebied komen geen Er waterschapswegen voor.
zijn
geen
veranderingen
waterschapswegen.
Bestaande
met
betrekking
ontsluitingen
tot
worden
gebruikt.
4.4
Ecologie / flora en fauna
Op basis van de Flora- en faunawet (Ffw) en de Natuurbeschermingswet is het van belang bij de ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken of en welke dier -en plantensoorten er voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal Landschap, noch in de EHS. Het plangebied grenst niet aan een Natura2000 gebied (> 1.000 m) of aan EHS-gebied (> 1.000 m). Wel ligt het plangebied op korte afstand van een waardevolle dijk op basis van de provinciale verordening. Het betreft hier de Gaweegsedijk. De Habitatrichtlijn heeft evenwel ook betrekking op beschermde planten- en diersoorten buiten de aangewezen gebieden. Ten behoeve hiervan moet worden onderzocht of en welke dier- en plantensoorten er in het plangebied voorkomen en wat hun beschermingsstatus is. De huidige groensingel zal worden verplaatst. Onderzoek is derhalve noodzakelijk. Quick scan flora en fauna Door Buijs Eco Consult B.V. is 15 december 2014 een Quick scan flora en fauna uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat binnen het plangebied zich geen beschermde dier- of plantensoorten bevinden die de voorgenomen ontwikkelingen wezenlijk kunnen beïnvloeden. Kort samengevat is het resultaat van de quickscan:
18
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
1. Op de planlocatie worden geen strikt beschermde soorten verwacht die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van de locatie; 2. Op de planlocatie komen algemene soorten voor, die weliswaar beschermd zijn, maar zo algemeen dat hun voortbestaan niet wordt bedreigd. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing (ex. Art. 75) van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor het overtreden van verbodsbepalingen; 3. In en grenzend aan het plangebied komen broedvogels voor. Door mitigerende maatregelen toe te passen, zoals buiten het broedseizoen te werken worden de verbodsbepalingen zoals geformuleerd onder artikel 11 niet overtreden; 4. Voor alle beschermde soorten geldt de bepaling van zorgplicht. Door het naleven van de mitigerende maatregelen kan de zorgplicht goed worden ingepast in het werk. Voor de voorgenomen werkzaamheden hoeft geen ontheffing flora- en faunawet aangevraagd te worden.
Aanbevelingen 1. Door een landschappelijke inkleding wordt er nieuw biotoop gerealiseerd voor broedvogels en kleine grondgebonden zoogdieren alsmede dwergvleermuizen. De voorliggende quickscan is gebaseerd op beperkte literatuuronderzoek en een aanvullend veldbezoek. Natuur is geen statisch geheel en soms moeilijk voorspelbaar, zodat men zich moet realiseren dat er altijd onverwachte ontmoetingen met beschermde dieren of planten kunnen plaats vinden. Het voorafgaand aan de werkzaamheden controleren van het werkterrein blijft altijd noodzakelijk en valt onder de algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet (art. 2). Eventueel aangetroffen soorten dienen verplaatst te worden naar geschikt leefgebied in de omgeving. Afwegingszone natuurgebieden Daarnaast geldt dat in de PRV Zeeland in artikel 2.12 de Afwegingszone natuurgebieden is opgenomen. Dit betekent dat in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor gronden die zijn gelegen binnen 100 meter rond natuurgebieden, niet zijnde binnendijken inzicht wordt gegeven in de afweging van de bescherming van de natuurbelangen. Tenminste wordt aandacht besteed aan het belang van het behoud van openheid van het gebied en de verstoringsgevoeligheid van het natuurgebied. Het plangebied is binnen 100 meter vanaf een natuurgebied gelegen. Het betreft echter een waardevolle binnendijk. Ten aanzien van deze dijk hoeft geen nadere afweging plaats te vinden. De afstand naar het meest nabijgelegen EHS natuurgebied, niet zijnde een binnendijk, betreft meer dan 100 meter. Een nadere afweging hoeft derhalve niet plaats te vinden. Stikstofdepositie Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van l&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.
19
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van bedrijfsbebouwing en bedrijfsterrein. Zoals reeds hiervoor is aangegeven, zal de capaciteit van het bedrijf niet toenemen. Ook zal de beoogde uitbreiding van de bebouwing met een bewaarloods niet resulteren in een grotere verkeersaantrekkende werking. De waarde van stikstofdepositie zal daarom naar verwachting niet toenemen. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. 4.5
Milieuhinder
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Het uienverkingsbedrijf kent een milieuhindercategorie 3.1 (afstand minimaal 50 meter) op basis van de VNG-Brochure bedrijven en milieuzonering (2009). Binnen de afstand van 50 meter zijn gevoelige bestemmingen aanwezig. De meest nabijgelegen woningen liggen op ca. 51 meter van de bedrijfsbestemming. Daarbij zij teven opgemerkt dat de uitbreiding van de bebouwing plaats vindt aan de achterzijde van het bedrijfsperceel. Deze uitbreiding is op meer dan 100 meter afstand gelegen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het aspect milieuhinder geen belemmering vormt. 4.6
Geluidhinder
Sinds 1 januari 2007 geldt de Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft echter slechts betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien. De beoogde uitbreiding betreft geen gevoelige bestemming. In het kader van de Wet Geluidhinder is dan ook geen akoestisch onderzoek vereist. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. 4.7
Luchtkwaliteit
In 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. Eén van de elementen daarvan is dat projecten die ‘niet in betekenende mate bijdragen’ aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijvoorbeeld emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Bijlage 4A en 3B van
20
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
de Regeling NIBM geven aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is: 3% criterium (vanaf inwerkingtreding NSL): 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg; 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 4A.2). De beoogde ontwikkeling is naar verhouding kleiner dan het 3% criterium. Een onderzoek naar luchtkwaliteit hoeft derhalve niet plaats te vinden. 4.8
Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals omwonenden. Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn dan wel komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico. Risicovolle activiteiten zijn: het opslaan, gebruiken en/of produceren van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het vervoer van gevaarlijke stoffen over auto-, spoor- en waterwegen of door buisleidingen (transportroutes). Als de afstand tot een risicovolle activiteit maar groot genoeg is, is er sprake van 100% veiligheid. Maar deze afstand kan kilometers groot zijn. Nederland is te klein om deze afstanden te hanteren. Daarom is gekozen voor het hanteren van een basisbeschermingsniveau. Dit wordt geconcretiseerd door toepassing van grens- en richtwaarden voor plaatsgebonden risico (PR) en oriëntatiewaarden voor groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een transportroute. Ook buiten de PR-contouren bestaat nog een invloedsgebied waarbinnen groepen personen slachtoffer kunnen worden van een ongeval. Daarom moet ook het GR worden onderzocht. Het GR geeft de kans per jaar aan dat in één keer een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang die zich in de omgeving van een risicovolle activiteit bevindt, dodelijk door een ongeval met gevaarlijke stoffen wordt getroffen. De hoogte van het GR is niet ruimtelijk weer te geven, wel het invloedsgebied waarover het GR wordt berekend.
21
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
Plangebied Figuur 6: Provinciale risicokaart
Inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten2. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Dat wil zeggen een kans van één op de miljoen per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd op een plaats aanwezig is, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen overlijdt. Het Bevi legt daarnaast een verantwoordingsplicht voor een gemeente of provincie op voor het groepsrisico (indien dit risico verandert). Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens; de afstand vanaf de inrichting waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval bij een inrichting. Bij de verantwoording moet de gemeente of provincie onder andere de zelfredzaamheid van de bevolking en de mogelijkheden voor hulpverlening meewegen. Zij moet hierover advies vragen bij de regionale brandweer. In Zeeland wordt aan deze adviseurstaak invulling gegeven door de Veiligheidsregio Zeeland. Op basis van de provinciale risicokaart (figuur 6) is er geen risicovolle inrichting in het plangebied aanwezig.
2
Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan enkel om zwaarwegende
redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen (enkele uitzonderingen daargelaten), gebouwen bestemd voor het verblijf van kwetsbare groepen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn sport- en kampeerterreinen, sporthallen, zwembaden en speeltuinen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van minder dan 1.500 m².
22
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
Transportroutes
Buisleidingen Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn gemeenten verplicht de leidingen die niet in stroken liggen, reeds bestaand of nieuw op te nemen in het bestemmingsplan met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding. Verder dient op grond van het Bevb voor alle leidingen rekening te worden gehouden met de risiconormering die voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen geldt. Op basis van de risicokaart is er een leidingenstrook aanwezig ten zuiden van het plangebied. Het betreft een gasleiding en propyleneleiding. De propyleneleiding kent een (PR) risicoafstand van 75 meter vanaf het hart van de leiding. Deze risico-afstand ligt gedeeltelijk over het plangebied. Hier zal een loods worden gebouwd. Het aantal werknemers zal echter door de uitbreiding met de loods niet toenemen. Er is dan ook geen spraken van een verandering ten opzichte van het groepsrisico.
Verkeersroutes gevaarlijke stoffen Met de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (1 januari 2010) maakten de ministers van VenW en BZK en de staatssecretaris van VROM hun beleid bekend over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is op dit moment gebaseerd op de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Met deze circulaire wordt dit beleid verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Qua methodiek sluit de circulaire aan op het Bevi (het hanteren van plaatsgebonden risico en groepsrisico). De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimte gebruik. Er loopt een verkeersroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen langs het plangebied. (bron: Risicokaart, website provincie Zeeland). Het betreft de A58. Deze ligt echter op een aftand van meer dan 200 meter vanaf de beoogde uitbreiding van het bedrijf. Een nader onderzoek/motivering is derhalve niet noodzakelijk. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. 4.9
Overige belemmeringen
In paragraaf 4.8 is ingegaan op (grote) planologische relevante buisleidingen. Bij de bouwwerkzaamheden zal rekening moeten worden gehouden met eventueel overige aanwezige kabels en leidingen.
23
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
24
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
5
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een omgevingsvergunning te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. De beoogde ontwikkeling op de locatie aan de Gawege 10 te Waarde is een particulier initiatief. De gronden ter plaatse van de ontwikkelingslocatie zijn in bezit van de initiatiefnemer. Bij onderhavige ontwikkeling is een anterieure overeenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer ofwel de ontwikkelende partij gesloten, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan op te stellen. Daarnaast betreft de voormelde ontwikkeling een initiatief dat door het bedrijf Franje Onions uit eigen middelen zal worden betaald. Overeenkomstig artikel 3.1.6 f van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan economisch uitvoerbaarheid gebleken.
25
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
26
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
6
PROCEDURELE ASPECTEN De maatschappelijke toetsing en het vooroverleg zal gezamenlijk met de andere ontwikkelingen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied, 3e herziening’ plaatsvinden.
27
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
28
Ruimtelijke onderbouwing ‘Buitengebied, gedeelte Gawege 10 te Waarde’ – 16 april 2015
7
MOTIVERING
7.1
Afweging
Het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied, 2e herziening’ voorziet niet in de vergroting van de bedrijfsbestemming en het vergroten van het te bebouwen oppervlak aan de Gawege 10 te Waarde, daar tijdens het opstellen van het bestemmingsplan, de regels en plankaart zijn afgestemd op de huidige situatie. Het voorliggende bouwplan is niet passend in het vigerende bestemmingsplan. De beoogde ontwikkeling is echter acceptabel. Zo: past de ontwikkeling binnen het vigerende beleid van Rijk, provincie en gemeente. Zie hoofdstuk 3; is de ontwikkeling ruimtelijk en functioneel goed inpasbaar in de omgeving. Zie hoofdstuk 2; brengt de ontwikkeling geen (onaanvaardbaar) nadelige milieuhygiënische of duurzaamheidseffecten met zich mee. Zie hoofdstuk 4; is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd. Zie hoofdstuk 5. 7.2
Conclusie
Alle belangen integraal afwegend komt de gemeente tot de conclusie dat er geen sprake is van belemmeringen die de realisatie van de uitbreiding van het bedrijf aan de Gawege 10 te Waarde in de weg staan. Realisatie van deze bedrijfsuitbreiding is volgens het voorliggende bouw- en inrichtingsplan in overeenstemming met een ‘goede ruimtelijke ordening’.
29
BIJLAGE 1 Beplantingsplan
PLANTLIJST 'FRANJE ONIONS' MAART 2015 code aantal soort A. BEPLANTING ZUID‐ EN WESTZIJDE BOMEN IN BOSPLANTSOEN 13 13 11 6
2539
20% 25% 15% 20% 10% 10% 100%
Fraxinus excelsior Quercus robur Tilia cordata Ulmus laevis
BOSPLANTSOEN (5714m2): Struikvormers 508 635 381 508 254 254
Acer campestre Crataegus monogyna Euonymus europaea Ligustrum vulgare Prunus spinosa Rosa canina
B. BEPLANTING GRONDWAL BOSPLANTSOEN (1177m2): 523 Struikvormers 15% 10% 25% 10% 15% 5% 10% 10% 100%
78 52 131 52 78 26 52 52
Acer campestre Cornus sanguinea Crataegus monogyna Euonymus europaea Ligustrum vulgare Prunus spinosa Ribes nigrum Rosa canina
C. ZOOMVEGETATIE ZUIDZIJDE BOSPLANTSOEN (522m2): 232 Struikvormers 25% 25% 10% 10% 30% 100%
58 58 23 23 70
Viburnum opulus Ligustrum vulgare Rubus ulmifolius Rosa rubiginosa Ribes nigrum
Ned naam
levermaat bijzonderheden
totaal 43 stuks gewone es zomereik winterlinde fladderiep
10‐12 10‐12 10‐12 10‐12
Locatie bomen > zie tekening Boomsoorten gemengd aanplanten in bosplantsoen Aanplanten in groepen van 3‐5 stuks per soort
totaal 2539 stuks veldesdoorn meidoorn kardinaalsmuts liguster sleedoorn hondsroos
60‐100 60‐100 60‐100 60‐100 60‐100 60‐100
Plantafstand 1.5m tussen de rijen; 1.5m in de rij; verschoven verband groepsgrootte 8‐15 stuks groepsgrootte 15‐25 stuks groepsgrootte 10‐25 stuks groepsgrootte 5‐10 stuks groepsgrootte 5‐10 stuks groepsgrootte 15‐20 stuks
60‐100 60‐100 60‐100 60‐100 60‐100 60‐100 60‐100 60‐100
Plantafstand 1.5m tussen de rijen; 1.5m in de rij; verschoven verband groepsgrootte 8‐15 stuks groepsgrootte 5‐10 stuks groepsgrootte 15‐25 stuks groepsgrootte 10‐25 stuks groepsgrootte 5‐10 stuks groepsgrootte 5‐10 stuks groepsgrootte 15‐20 stuks groepsgrootte 15‐20 stuks
60‐100 60‐100 60‐100 60‐100 60‐100
Plantafstand 1.5m tussen de rijen; 1.5m in de rij; verschoven verband groepsgrootte 10‐20 stuks groepsgrootte 10‐20 stuks groepsgrootte 5‐10 stuks, aanplanten in voorste rand groepsgrootte 5‐10 stuks, aanplanten in voorste rand groepsgrootte 10‐20 stuks, aanplanten in voorste rand
totaal 523 stuks veldesdoorn kornoelje meidoorn kardinaalsmuts liguster sleedoorn zwarte bes hondsroos
totaal 232 stuks gelderse roos liguster koebraam egelantier zwarte bes
D. BEHEERSTROKEN BEHEERSTROKEN Inzaaien beheerstroken Rondom nieuwe beplantingen
Mengsel BG11/B3 ca. 1700 m2 0,45kg/are
E. KNOTBOMEN OOSTZIJDE BOMEN 11
Salix alba
F. HAAG RUSTPUNT NOORDZIJDE HAAG (8m1) 40
Fagus sylvatica
De afbeelding k an niet worden weergegev en. Het is mogelijk dat er onv oldoende geheugen beschik baar is op de computer om de afbeelding te openen of dat de afbeelding beschadigd is. Start de computer opnieuw op en open het bestand opnieuw. A ls de afbeelding nog steeds wordt v oorgest…
knotwilg
10‐12
knotten op 2‐2,5m hoogte
80‐100
enkele rij 5st/m1
totaal 8m1 beuk
BIJLAGE 2 Quick scan Flora en Fauna
Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde Projectnummer 141426
15 december 2014
Auteur Ing. R.J. Buijs
Opdrachtgever Franje Onions B.V. Gawege 10
4414 NB Waarde
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Colofon Versie
1
Projectnummer
141426
Datum
15 december 2014
Titel
Quickscan Flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Auteur
Ing. R.J. Buijs
Aantal pagina’s (exclusief bijlagen)
16
Foto titelpagina Opdrachtgever
Gawege 10, Waarde (R.J. Buijs)
Franje Onions B.V. Gawege 10
4414 NB Waarde Kenmerk opdrachtgever
-
Getekend voor vrijgave
Directeur Buijs Eco Consult B.V. Ing. R.J. Buijs
Paraaf voor vrijgave
© Buijs Eco Consult B.V. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm, digitale reproductie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Buijs Eco Consult B.V. Noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt, door een derde of voor enig ander werk of doel dan waarvoor het is vervaardigd. Disclaimer Buijs Eco Consult B.V. is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Buijs Eco Consult B.V.; opdrachtgever vrijwaart Buijs Eco Consult B.V. voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
Pagina 2 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING ..................................................................................................................... 4 1.1 1.2 1.3 1.4
AANLEIDING ................................................................................................................. 4 WETTELIJK KADER ........................................................................................................ 4 DOEL ONDERZOEK ........................................................................................................ 5 LEESWIJZER................................................................................................................. 5
2.
WERKWIJZE ................................................................................................................. 6
3.
BUREAUSTUDIE ........................................................................................................... 7 3.1 GEBIEDSBESCHERMING ................................................................................................ 7 3.2 SOORTBESCHERMING ................................................................................................... 8
4.
TERREINBEZOEK ......................................................................................................... 9 4.1 BIOTOPEN EN SOORTEN ................................................................................................ 9 4.2 BESCHERMDE SOORTEN PLANGEBIED .......................................................................... 10
5.
TOETSING VAN HET PROJECT AAN DE NATUURWAARDEN ................................ 11 5.1 BESCHRIJVING GEPLANDE ACTIVITEIT .......................................................................... 11 5.2 TOETSING PROJECT AAN GEVOLGEN NATUURBESCHERMINGSWET / EHS ....................... 11 5.3 TOETSING PROJECT AAN DE FLORA- EN FAUNAWET................................................... 12 5.3.1 Vogels ............................................................................................................... 12 5.3.2 Zoogdieren........................................................................................................ 12 5.3.3 Amfibieën .......................................................................................................... 13 5.3.4 Planten ............................................................................................................. 13 5.3.6 Vleermuizen ...................................................................................................... 13 5.3.7 Overig beschermde soorten .............................................................................. 13
6.
MITIGERENDE MAATREGELEN ................................................................................ 14
7.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ........................................................................ 15
LITERATUUR ...................................................................................................................... 16 Bijlage 1
Pagina 3 van 16
Wettelijk kader
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Het bedrijf Franje Onions is gevestigd te Gawege nabij Waarde. Het bedrijf wenst zowel het bestemmingsvlak als de bebouwing uit te breiden. De te onderzoeken locatie betreft een uienpellenbak achter op het terrein. In het kader van deze ruimtelijke ingreep dienen de effecten op beschermde flora- en fauna onderzocht te worden. De planlocatie ligt in een groene omgeving in het buitengebied Zuid-Beveland. Om die reden dient er een natuurwaardenonderzoek plaats te vinden om de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen voor de aanwezige flora en fauna op het betreffende perceel inzichtelijk te maken. In dit kader heeft Buijs Eco Consult in opdracht van Franje Onions B.V. een quickscan flora en fauna verricht naar de voorkomende, dan wel te verwachten beschermde planten- en diersoorten binnen het projectgebied.
1.2
Wettelijk kader
Vanuit de Flora- en faunawet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt. Indien schade niet te voorkomen is, is een ontheffing ex. art. 75 Flora en Faunawet noodzakelijk. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht (zie bijlage 1 voor nadere toelichting van het Wettelijk Kader).
Pagina 4 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
1.3
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Doel onderzoek
Het doel van deze quickscan is het analyseren of in het plangebied beschermde natuurwaarden in het geding zijn. Het doel van voorliggende toetsing is het opsporen van eventuele strijdigheden van de voorgenomen ingreep/ontwikkeling met de huidige Flora- en faunawet en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is.
1.4
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op gevolgde werkwijze. Hoofdstuk 3 gaat in op de resultaten van het bureauonderzoek en de resultaten van het veldbezoek staan in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 beschrijft de toetsing van de ingreep aan de natuurwaarden. Hoofdstuk 6 beschrijft de te treffen mitigerende (verzachtende) maatregelen. Hoofdstuk 7 geeft de eindconclusie weer. De wettelijke achtergronden van de Flora- en faunawet zijn beschreven in bijlage 1.
Pagina 5 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
2.
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Werkwijze
Om eventuele strijdigheden met de Flora- en faunawet op te sporen dient er een antwoord te komen op de volgende vragen: 1. 2. 3. 4. 5.
Welke wettelijk beschermde soorten komen in het plangebied voor? Welke status hebben deze soorten? Welke invloed heeft de geplande ingreep in het betreffende gebied op de (strikt) beschermde soorten? Door welke maatregelen kunnen negatieve effecten op beschermde soorten worden voorkomen of verzacht? Indien de duurzame staat van instandhouding van strikt beschermde soorten in gevaar komt, welk vervolgtraject dient dan doorlopen te worden? Voor welke beschermde soorten moet een ontheffing aangevraagd worden?
Om bovenstaande vragen te beantwoorden worden de volgende stappen doorlopen. Stap 1. Bureaustudie Op basis van literatuuronderzoek en verspreidingsatlassen is nagegaan of er wettelijk beschermde planten- of diersoorten in het plangebied voorkomen. Stap 2. Terreinbezoek Naast het bureauonderzoek is een verkennend terreinbezoek gebracht aan het plangebied en de omgeving. Hierbij is op, basis van de gegevens van de bureaustudie, beoordeeld voor welke soorten het plangebied daadwerkelijk een geschikte habitat biedt en welke soorten er daadwerkelijk voor kunnen komen. Stap 3. Effectenonderzoek Op basis van de beschrijving van de voorgenomen ingreep en de verzamelde gegevens van stap 1 en 2 de (mogelijke) effecten (vernietiging, verstoring, versnippering) op de aangetroffen en verwachte beschermde soorten beschreven. Voor de verwachte negatieve effecten op de beschermde soorten worden mitigerende maatregelen voorgesteld. Stap 4 Conclusies en advies met betrekking tot de ontheffingsaanvraag Op basis van stap 1 tot en met 3 worden conclusies getrokken met betrekking tot eventuele overtredingen van de verbodsbepalingen zoals genoemd in de Flora- en faunawet art 75, en de te nemen vervolgstappen.
Pagina 6 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
3.
Bureaustudie
3.1
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen nabij de Natura-2000 gebieden Oosterschelde en Westerschelde (zie afbeelding 3.1). Op enige afstand ligt Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aanwezig (dijken) Zuid-Beveland met botanische waarden (zie afb. 3.2).
Afbeelding 3.1 Ligging Natura 2000 met in rode cirkel het plangebied (bron: Natura2000 Network viewer)
Afbeelding 3.2 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van EHS (bron: Provincie Zeeland) Pagina 7 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
3.2
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Soortbescherming
Ten behoeve van het onderzoek is nagegaan welke diersoorten er in het plangebied voorkomen en wat hun beschermingsstatus is. Hierbij is gebruik gemaakt van verspreidingsatlassen van de in Nederland voorkomende beschermde flora en fauna. Daarnaast is informatie geraadpleegd op waarneming.nl naar het eventuele voorkomen van beschermde soorten bij het plangebied. De aangetroffen soorten zijn opgenomen in tabel 1 van hoofdstuk 4.
Pagina 8 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
4.
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Terreinbezoek
Het plangebied is voor de quickscan bezocht op 12 december 2014. Het terrein is onderzocht op de aanwezigheid/geschiktheid van groeiplaatsen van hogere planten en beschermde fauna, die volgens de Flora- en faunawet beschermd zijn en/of op de Rode Lijst staan. Tevens is een algemene beoordeling gemaakt voor de geschiktheid van het gebied voor overige (niet aangetroffen) beschermde soorten.
Afbeelding 4.1-4.2-4.3-4.4
4.1
Impressie van plangebied
Biotopen en soorten
Binnen het plangebied bevinden zich diverse biotopen die binnen de invloedsfeer liggen van de voorgenomen plannen. Samenvattend zijn de volgende biotopen vastgesteld: + +
Grazige vegetatie opgaande beplanting
Pagina 9 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Grazige vegetatie Rond de uienpelbak is een grondlichaam aangebracht die begroeid is met onder andere gras. Het grondlichaam is duidelijk een verblijfplaats van diverse soorten muizen getuige de grote aantallen nestgangen (zie afbeelding 4.2). Er zijn diverse plantensoorten aangeplant op het grondlichaam. Er zijn geen beschermde en/of rode lijst plantensoorten aangetroffen. Mede door het ontbreken van biotoop worden deze ook niet verwacht. Opgaande beplanting Op het grondlichaam is ook bosplantsoen aangeplant (o.a. meidoorn, liguster, vlier) in deze beplanting waren nog enkele oude nestbouwen van zangvogels zichtbaar (zie ook afbeelding 4.3). Vermoedelijk gaat het om heggemus en merel.
4.2
Beschermde soorten plangebied
Op basis van de gegevens van de bureaustudie en de in het veld waargenomen en/of geconstateerde biotopen en soorten is een inschatting gemaakt van de beschermde soorten die ter plaatse van het plangebied (kunnen) voorkomen. Deze soorten zijn opgenomen in tabel 1. Tabel 1 Te verwachten en waargenomen (onderstreept) soorten in het plangebied op basis van bureaustudie en na veldverkenning (LET OP! lijst van vogels is niet uitputtend). Soort Nederlandse naam
Zoogdieren Mol Egel Rosse woelmuis Bosmuis Dwergmuis Aardmuis Huismuis Huisspitsmuis Veldmuis Gewone bosspitsmuis Dwergspitsmuis Wezel Hermelijn Bunzing Gewone dwergvleermuis Amfibieën Bruine Kikker Kleine watersalamander Gewone pad Vogels Merel Tjiftjaf Heggemus Fazant Turkse tortelduif Houtduif
Wetenschappelijke naam
Beschermingsstatus Flora- en faunawet (Ffw)
Talpa europea Einaceus europeus Myodes glareolus Apodemus sylvaticus Mycromys minutus Microtus agrestis Mus musculus Crocidura russula Microtus aravalis Sorex araneus Sorex minutus Mustula nivalis Mustula erminea Mustela putorius Pipistrellus pipistrelus
Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1 Ffw 3
Rana temporaria Triturus vulgaris Bufo bufo
Ffw 1 Ffw 1 Ffw 1
Turdus merula Phylloscopus collybila Prunella modularis Phaianus colchicus Streptopelia decaocto Columba palumbus
Ffw Ffw Ffw Ffw Ffw Ffw
Habitat/Vogelrichtlijnsoort (HR/VR)
Rode lijst (RL)
HR4
2 2 2 2 2 2
Toelichting tabel Status Ffw: de soort is beschermd krachtens de Flora en faunawet; Ffw 1 t/m 3: beschermingsregime AMvB art 75: 1= soorttabel 1 (lichtste regime), 2= soorttabel 2, 3=soorttabel 3 (zwaarste regime) VR= vogelrichtlijnsoort, HR 4 = strikt beschermde soort krachtens de habitatrichtlijn, RL: de soort staat op de Nederlandse Rode lijst (2004) van bedreigde en kwetsbare soorten.
Pagina 10 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
5.
Toetsing van het project aan de Natuurwaarden
5.1
Beschrijving geplande activiteit
Het bedrijf Franje Onions is gevestigd te Gawege nabij Waarde. Het bedrijf wenst zowel het bestemmingsvlak als de bebouwing uit te breiden. De uienpellenbak achter op het terrein zal verplaatst worden naar achteren zodat deze ruimte voor andere doeleinden gebruikt kan worden.
Afbeelding 5.1
5.2
Topografische weergave van het plangebied met daarop de locatie van uitbreiding aangegeven.
Toetsing project aan gevolgen Natuurbeschermingswet / EHS
Natuurbeschermingswet/Natura2000 De voorgenomen ingreep vindt geheel buiten de Natura 2000-gebieden plaats. Bij de voorgenomen uitbreiding is geen sprake van blijvende aantasting of tijdelijke verstoring van natuurwaarden. Gezien de kleinschaligheid van de ingreep en de ligging ten opzichte van de Natura 2000 gebieden zal er eveneens geen sprake zijn van externe werking.
EHS Er zullen geen veranderingen plaatsvinden met wezenlijke gevolgen voor natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen fysieke impact op EHS-natuur, dus er is geen sprake van oppervlakteverlies. Effecten van de werkzaamheden op de EHS worden niet verwacht.
Pagina 11 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
5.3
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Toetsing project aan de Flora- en faunawet
5.3.1 Vogels Vogels worden verstoord door zowel bewegingen als geluid, maar niet elke vogel is even gevoelig. Daarnaast is het van belang in welke periode van het jaar een vogelsoort wordt verstoort. In het algemeen geldt dat regelmatige verstoring tijdens het broeden tot gevolg heeft dat het broedsel in de steek wordt gelaten door een gevoel van onveiligheid. Voor soorten die slechts één broedsel per jaar produceren betekend dit een verloren jaar. Voor vogels die meerdere broedsels per jaar produceren zijn de gevolgen veel minder desastreus. Die soorten kunnen dan een nieuwe broedplek zoeken en opnieuw eieren leggen en uit broeden. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode maart - augustus, dan worden daarbij veelal broedende vogels verstoord. Alle broedvogels zijn beschermd gedurende de voortplantingsperiode. Het is niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verstoren en verjagen van broedende vogels. Als er broedende vogels aanwezig zijn moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het moment dat de jonge vogels uitvliegen. Als er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden het hele jaar starten. De voorkomende vogels zijn algemeen en hebben een breed verspreidingsgebied in Nederland. Door het plannen van de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode van vogels (maart-augustus) worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden.. De gunstige staat van instandhouding van de voorkomende broedvogelsoorten is niet in het geding, mits buiten het broedseizoen de aanwezige beplanting wordt verwijderd.
5.3.2 Zoogdieren Tijdens de werkzaamheden kunnen kleine zoogdieren worden verstoord en hun vaste verblijfplaatsen vernielt. Onder kleine zoogdieren in het plangebied vallen: muizen, egel, mol, bunzing, hermelijn en wezel. Deze schade is maar moeilijk te voorkomen. De effecten kunnen worden verminderd door de werkzaamheden buiten de voortplantingsperiode te plannen en gefaseerd uit te voeren. Dit houdt in dat eerst de aanwezige vegetatie ter plaatse zo kort mogelijk wordt gemaaid of wordt verwijderd, alvorens in een later stadium het grondverzet begint. Het hierdoor minder geschikt gemaakte leefgebied kan dan tijdig door de aanwezige zoogdieren worden verlaten. Ten aanzien van deze soorten geldt dat ze bij voorkeur niet tijdens hun winterslaap mogen worden gestoord. Dat betekent dat het grondlichaam rondom de uienpelbak in de periode van half september tot half november zouden moeten worden geruimd. Deze bepaling komt voort uit de 'algemene zorgplicht' zoals die in de Flora- en fauna wet is beschreven (zie bijlage 1). De gunstige staat van instandhouding van de voorkomende zoogdiersoorten is niet in het geding.
Pagina 12 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
5.3.3 Amfibieën Schade aan de amfibieën is het grootst als voortplantingswater wordt gedempt. Dit bij Franje Onions B.V. niet aan de orde. Na de voortplanting verlaten amfibieën uit omringende sloten het water om de landbiotoop op te zoeken en later te overwinteren. Zij overwinteren mogelijk in het grondlichaam van de uienpelbak. Mogelijk dat bij de voorgenomen uitbreiding enkele overwinteringsplaatsen van amfibieën worden vernietigd. Deze soorten zijn echter zeer algemeen in Nederland en verkeren in een gunstige staat van instandhouding waardoor effecten op populatieniveau uitblijven. Bovendien geldt voor deze soorten (tabel1 Flora- en faunawet) een vrijstelling van de verbodsbepalingen aangezien het hier om een ruimtelijke ingreep gaat. De gunstige staat van de bruine kikker, kleine watersalamander en de gewone pad zal niet worden aangetast als gevolg van de voorgenomen ingreep.
5.3.4 Planten Binnen het plangebied groeien naar alle waarschijnlijkheid geen beschermde planten en zijn geen ecologische vereisten voor deze soorten aanwezig. De gunstige staat van instandhouding van beschermde planten is niet in het geding
5.3.6 Vleermuizen Door de voorgenomen ingreep verdwijnen er geen vaste en/of tijdelijke rust en verblijfplaatsen van (dwerg)vleermuizen. Ook vindt er geen afbreuk plaats aan foerageergebieden en/of migratieroutes. Mogelijk dat een zeer beperkte oppervlak foerageergebied verdwijnt voor de (eventueel) in de gebouwen verblijvende dwergvleermuizen. Dit verlies wordt meer dan gecompenseerd door de groene omlijsting (aanplant bosplantsoen) die bij de uitbreiding gerealiseerd gaat worden. De gunstige staat van instandhouding van de potentieel in de omgeving van het plangebied verblijvende vleermuizen zal niet worden aangetast.
5.3.7 Overig beschermde soorten Er zijn geen effecten te verwachten op andere beschermde soorten, zoals dagvlinders vissen, libellen en andere ongewervelden.
Pagina 13 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
6.
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Mitigerende maatregelen
Ter voorkoming van overtreding van verbodsbepalingen door de planrealisatie en tijdens de uitvoering zoals verstoring en doding van dieren, volgen hier een aantal mitigerende maatregelen. • Indien werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen half maart en half augustus dan dienen maatregelen genomen te worden om het werkterrein en de directe omgeving onaantrekkelijk te maken voor broedende vogels. Deze maatregelen bestaan uit: + +
vegetatie en struweel op het grondlichaam van de uienpelbak buiten het vogelbroedseizoen verwijderen/kort maaien; voor het maaien/verwijderen van vegetatie en struweel de strook inspecteren op aanwezigheid van vogelnesten en egels;
• In het kader van de zorgplicht met betrekking tot zoogdieren wordt aanbevolen om de aanwezige vegetatie enige tijd voor aanvang zo kort mogelijk te maaien, voordat in een later stadium het graafwerk begint. Het leefgebied wordt hierdoor eerst minder geschikt gemaakt en kan dan tijdig door de aanwezige zoogdieren worden verlaten. Tevens zullen tijdens het grondverzet nog aanwezige exemplaren bij gebrek aan dekking eerder verjaagd worden.
Pagina 14 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
7.
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Conclusies en aanbevelingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen beschermde dier- of plantensoorten die de voorgenomen ontwikkelingen wezenlijk kunnen beïnvloeden. Kort samengevat is het resultaat van de quickscan: 1. Op de planlocatie worden geen strikt beschermde soorten verwacht die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van de locatie 2. Op de planlocatie komen algemene soorten voor, die weliswaar beschermd zijn, maar zo algemeen dat hun voortbestaan niet wordt bedreigd. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing (ex. Art. 75) van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor het overtreden van verbodsbepalingen. 3. In en grenzend aan het plangebied komen broedvogels voor. Door mitigerende maatregelen toe te passen, zoals buiten het broedseizoen te werken worden de verbodsbepalingen zoals geformuleerd onder artikel 11 niet overtreden. 4. Voor alle beschermde soorten geldt de bepaling van zorgplicht. Door het naleven van de mitigerende maatregelen kan de zorgplicht goed worden ingepast in het werk. Voor de voorgenomen werkzaamheden hoeft geen ontheffing flora- en faunawet aangevraagd te worden. Aanbevelingen
Door een landschappelijke inkleding wordt er nieuw biotoop gerealiseerd voor broedvogels en kleine grondgebonden zoogdieren alsmede dwergvleermuizen.
De voorliggende quickscan is gebaseerd op beperkte literatuuronderzoek en een aanvullend veldbezoek. Natuur is geen statisch geheel en soms moeilijk voorspelbaar, zodat men zich moet realiseren dat er altijd onverwachte ontmoetingen met beschermde dieren of planten kunnen plaats vinden. Het voorafgaand aan de werkzaamheden controleren van het werkterrein blijft altijd noodzakelijk en valt onder de algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet (art. 2). Eventueel aangetroffen soorten dienen verplaatst te worden naar geschikt leefgebied in de omgeving.
Pagina 15 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Literatuur Broekhuizen, M.S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen 1992. Altlas van de Nederlandse zoogdieren KNNV, Utrecht Diepenbeek, A. van, 1999 Veldgids diersporen, KNNV Uitgeverij, Utrecht Strumpel, T. & Strijbosch H., 2006. Veldgids amfibieën en reptielen, KNNV Uitgeverij, Utrecht Wynhoff, I., Swaay, van C., & Made van der J., Veldgids Vlinders, KNNV Uitgeverij, Utrecht Websites: www.waarneming.nl Waarneming rapportage plangebied
www.Ravon.nl Website Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland met informatie over verspreiding en ecologie van reptielen, amfibieën en vissen. www.zoogdiervereniging.nl Website Nederlandse zoogdiervereniging met informatie over verspreiding en ecologie van in Nederland levende zoogdieren
http://www.natura2000.nl/pages/links.aspx
Pagina 16 van 16
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Bijlage 1 Wettelijk kader Hieronder volgt een algemene beschrijving van de Natuurwetgeving, gevolgd door betreffende onderdelen van de wetgeving. De Nederlandse natuurwetgeving De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedbescherming en soortbescherming. De gebiedbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998 en omvat de Natura 2000-gebieden. In de Natura 2000 gebieden zijn de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijn-gebied (Voorheen Speciale beschermings Zones, SBZ’s) opgenomen. Globaal kan worden gesteld dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedsspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied. De soortbescherming is opgenomen in de Flora- en faunawet. Deze wet omvat ook de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000-gebieden. Deze bescherming geldt overal in Nederland , ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het projectgebied. Conform deze wet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Vanuit deze kennis dienen plannen e projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Flora- en faunawet Onder de werking van de Flora- en faunawet vallen circa 1.000 dier- en plantensoorten. Alle inheemse zoogdieren (m.u.v. de huismuis en zwarte en bruine rat), vogels, amfibieën, en reptielen zijn beschermd. Tevens hebben een aantal planten, vissen, insecten en ongewervelden een beschermde status. Voor de in het wild voorkomende planten en dieren geldt de algemene zorgplicht (art. 2). Volgens de Flora- en faunawet mogen beschermde dier- en plantensoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplanting- of vaste rust of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaats worden verwijderd of vernield. De verbodsbepalingen van de wet staan vernoemd in onderstaand kader.
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Verboden handelingen met betrekking tot beschermde planten Artikel 8: Artikel 13:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van planten
Verboden handelingen met betrekking tot beschermde dieren Artikel 9: Artikel 10: Artikel 11: Artikel 13:
Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen van dieren. Het met het oog op bovenstaande doelen opsporen van dieren Het opzettelijk verontrusten van dieren Het beschadigen, vernielen, uithalen wegnemen, verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van dieren
De werkingsfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. Op 23 februari 2005 is de Algemene Maatregel van Bestuur m.b.t. artikel 75 van de Flora- en faunawet1 in werking getreden. Middels deze AMvB wordt onder bepaalde voorwaarden een algemene vrijstelling geregeld van de ontheffingsplicht van de Flora- en faunawet. Deze vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bestendig gebruik en bestendig beheer en onderhoud voor bepaalde (algemeen voorkomende) soorten. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen in het plangebied. In de AMvB worden hiertoe verschillende beschermingsregimes onderscheiden. Soorten van tabel 1 – algemene soorten – lichtste beschermingsregime AMvB: Voor deze soorten geldt voor ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van de ontheffingsplicht. Voor deze soorten is derhalve geen ontheffing nodig. Wel geldt ten aanzien van deze soorten de zorgplicht, die eveneens van de Flora- en faunawet uitgaat. Soorten die vallen onder de vrijstelling betreft onder andere algemene zoogdiersoorten, zoals algemene muizen- en spitsmuizen, de egel, konijn en mol, reen en vos, algemene amfibiesoorten, waaronder de bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander en plantensoorten als grasklokje en gewone dotterbloem. Soorten van tabel 2 – overige soorten – middelste beschermingsregime AMvB: Voor de soorten van tabel 2 van AMvB is bij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling mogelijk van de ontheffingsplicht, indien gewerkt wordt volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontbreekt zo’n gedragscode, dan dient ontheffing aangevraagd te worden, welke wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort’ (lichte toets). Daarnaast geldt ook voor soorten van tabel 2 de algemene zorgplicht. 1. Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijzigingen van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen.
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
Projectnummer 141426 15 december 2014
Franje Onions B.V. Quickscan flora- en fauna Gawege 10 te Waarde
Soorten van tabel 3 – genoemd in bijlage IV van de habitatrichtlijn en bijalge 1 van de AMvB – zwaarste beschermingsregime AMvB: Voor soorten van tabel 3 geldt het zwaarste beschermingsregime en is bij ruimtelijke ontwikkeling geen vrijstelling mogelijk van de ontheffingsplicht, ook niet met een gedragscode. Voor deze soorten dient een ontheffing te worden aangevraagd, welke aan drie criteria wordt getoetst (zware toets): er is sprake van een in of bij wet genoemd belang, er is geen alternatief en ‘doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort’. Daarnaast geldt ook voor soorten van tabel 3 de algemene zorgplicht. Tot dit beschermingsregime horen o.a. alle vleermuissoorten, de das, verschillende amfibiesoorten waaronder rugstreeppad en kamsalamander en vissoorten waaronder de grote modderkruiper. Vogels Vogels zijn niet opgenomen in tabel 1 t/m 3; alle vogels zijn in Nederland gelijk beschermd. T.a.v. vogels geldt, dat werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord verboden zijn. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling wanneer gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Ontbreekt zo’n gedragscode dan dient formeel een ontheffing te worden aangevraagd. Voor broedvogels wordt echter geen ontheffing verleend waarbij als voorwaarde wordt gesteld dat broedvogels niet verstoord mogen worden tijdens het kwetsbare broedseizoen; dit mede in het kader van de algemene zorgplicht die ook voor vogels geldt. Zorgplicht Voor alle beschermde soorten, dus ook voor soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht geldt de ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat initiatiefnemer passende maatregelen moet nemen om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en diersoorten als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een locatie in die periode bouwrijp wordt gemaakt, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt. Indien vooraf bekend is dat de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren of amfibieën die in winterslaap gaan. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen genomen te worden om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen of terreindelen af te zetten en het werk ter plaatse stil te leggen). Ecologische begeleiding kan hierin voorzien.
Buijs Eco Consult B.V., Adviseurs Ecologie
BIJLAGE 3 Archeologisch onderzoek
CONCEPT VERSIE
ARTEFACT! RAPPORT 148
Waarde – Gawege 10
Gemeente Reimerswaal
Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
E. Coppens
Colofon Titel
Waarde – Gawege 10. Gemeente Reimerswaal. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
Auteur(s)
drs. E. Coppens
Status rapport
Concept
Datum
19‐12‐2014
Projectcode
2014ART123
Projectleider
drs. E. Coppens
Projectmedewerker(s)
drs. S. Diependaele (veldwerk)
Opdrachtgever
Franje Onions via Ruimtelijk Advies Bureau Zweistra & Van Gurp
ISSN
2213‐7424
Autorisatie
Naam
drs. J.E.M. Wattenberghe (Senior KNA archeoloog)
Datum
22 december 2014
Paraaf
Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed! Postbus 8131 4330 EC Middelburg T 0113 376471 E info@artefact‐info.nl W www.artefact‐info.nl
© Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed, 2014 Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van het hierin verwoorde advies.
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Inhoud Inhoud ........................................................................................................................................... 5 Samenvatting ................................................................................................................................ 7 Administratieve Gegevens ........................................................................................................... 9 1
Inleiding ........................................................................................................................... 11
1.1
Aanleiding, Doel en Opzet van het onderzoek ................................................................. 11
1.2
Beleidskader .................................................................................................................... 12
1.3
Plangebied: afbakening en grondgebruik ........................................................................ 14
2
Archeologisch Bureauonderzoek ..................................................................................... 17
2.1
Onderzoeksmethode ....................................................................................................... 17
2.2
Aardkundige Waarden ..................................................................................................... 18
2.2.1
Inleiding ................................................................................................................... 18
2.2.2
Algemene Geologische Geschiedenis ....................................................................... 18
2.2.3
Geo(morfo)logie en Bodem ...................................................................................... 21
2.2.4
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ............................................................... 25
2.3
Bewoningsgeschiedenis ................................................................................................... 27
2.3.1
Algemene Bewoningsgeschiedenis van Zeeland ...................................................... 27
2.3.2
Historische gegevens ............................................................................................... 32
2.3.3
Archeologische Gegevens ........................................................................................ 39
2.3.4
Recent gebruik: verstoringen en luchtfoto’s ............................................................. 41
2.4
Archeologisch Verwachtingsmodel .................................................................................. 43
3
Inventariserend veldonderzoek ........................................................................................ 47
3.1
Doel en methode ............................................................................................................. 47
3.2
Resultaten....................................................................................................................... 48
3.2.1
Geologie en bodem ................................................................................................. 48
3.2.2
Archeologie ............................................................................................................. 48
4
Conclusie en Advies ......................................................................................................... 51
4.1
Conclusie ......................................................................................................................... 51
4.2
Advies .............................................................................................................................. 52
Bronnen ...................................................................................................................................... 55 Verklarende Woordenlijst ............................................................................................................ 59 Tijdstabel .................................................................................................................................... 63 Bijlage 1
Boorstaten 5
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Samenvatting In opdracht van Franje Onions via Ruimtelijk AdviesBureau Zweistra en Van Gurp B.V. heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in december 2014 een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd voor het plangebied Gawege 10 te Waarde, ook bekend als bedrijventerrein van Franje Onions, in de gemeente Reimerswaal. De aanleiding tot het onderzoek is het voornemen om de bestaande bebouwing aan de zuidzijde uit te breiden en ter hoogte van deze nieuwbouw de bestaande verharding te saneren. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 9.604 m2, waarvan circa 865 m2 onderzoeksgebied (oppervlakte te saneren verharding en nieuwbouw). De verstoringsdiepte voor het aanbrengen van de funderingen bedraagt circa 1,20 meter beneden maaiveld. Tot op heden bestaat nog geen concrete planvorming. Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens werd in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. De verwachte bodemopbouw vanaf het maaiveld bestaat uit jonge zeeklei, Laagpakket van Walcheren op afzettingen van het Hollandveen Laagpakket op afzettingen van het Laagpakket van Wormer. Over intactheid van top van het dekzand is niets bekend. Op basis van de resultaten verkregen uit de studie van de historische bronnen en de analyse van de oude kaarten kan samengevat worden dat het plangebied gesitueerd is in een polder die reeds aan het begin van de 13e eeuw was ingepolderd. Aan de hand van de studie van de historische bronnen kan niet worden uitgesloten dat er reeds voor de 13e eeuw bewoning mogelijk was op deze locatie. Op basis van de analyse van de oude kaarten is bebouwing te zien ter hoogte van het plangebied in de 17e eeuw. Op de meer gedetailleerde Kadastrale Minuut (begin 19e eeuw) is te zien dat het plangebied bebouwd is aan de noordzijde. Het onderzoeksgebied, gesitueerd aan de zuidzijde van het plangebied, is op dat ogenblik in gebruik als weiland. Ook op latere Topografische Kaarten is geen bebouwing afgebeeld binnen het onderzoeksgebied. Het Inventariserend Veldonderzoek had tot doel de bodemopbouw binnen het onderzoeksgebied te bepalen en het verwachtingsmodel te toetsen en zo nodig bij te stellen. Het was niet gericht op het opsporen van eventuele vindplaatsen. Tijdens het veldonderzoek werden 4 verkennende boringen (tot maximaal 4 meter beneden maaiveld) uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek is vastgesteld dat binnen het onderzoeksgebied onder de opgebrachte laag een bouwvoor is aangetroffen vanaf 0,30 meter beneden maaiveld (0,70 meter –NAP). Onder de bouwvoor zijn vanaf circa 0,70 meter beneden maaiveld (1,10 meter –NAP) afzettingen aangetroffen die behoren tot het Laagpakket van Walcheren. Deze afzettingen bedekken de top van het Hollandveen Laagpakket, in de boringen vastgesteld op een diepte vanaf 1,35 meter beneden maaiveld (1,85 meter –NAP). De top van het Hollandveen is licht tot weinig geërodeerd. Slechts in één boring is het veen tot 2,90 meter beneden maaiveld (3,30 meter –NAP) gemoerneerd. Onder het Hollandveen Laagpakket zijn afzettingen van het Laagpakket van Wormer vastgesteld vanaf 2,70 meter beneden maaiveld (3,25 meter –NAP). De verwachting voor de perioden vroege prehistorie tot een met het Midden‐Neolithicum kon vanwege de grote diepteligging van mogelijke vindplaatsen uit deze perioden op het pleistocene dekzand en Basisveen niet worden getoetst. Deze niveaus liggen ruim beneden de maximale boordiepte van het onderzoek en de geplande verstoringsdiepte van de civiele werkzaamheden.
7
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen geldt voor het onderzoeksgebied een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden vanaf het Late Paleolithicum tot en met het Midden‐ Neolithicum en de Bronstijd. Voor de perioden Laat‐Neolithicum en de Vroege Middeleeuwen geldt een middelhoge verwachting. Voor de IJzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt een hoge verwachting. Door de geplande werkzaamheden worden eventuele vindplaatsen in de top van het Laagpakket van Walcheren bedreigd. Uitgangspunt is steeds behoud in situ. Aanbevolen wordt om planaanpassing uit te voeren. Dit betekent dat de toekomstige ontgravingen niet dieper reiken dan 0,70 meter beneden het huidige maaiveld. Indien planaanpassing niet mogelijk is, dient voor alle graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,70 meter beneden maaiveld, archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. Dit werd ingegeven door het feit dat vanaf deze diepte onverstoorde afzettingen van het Laagpakket van Walcheren werden aangetroffen waarop volgens de oudst beschikbare kaarten (uit de 17de eeuw) bebouwing wordt weergegeven in, of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat deze bebouwing voorlopers kent die teruggaan tot de Late Middeleeuwen. Conform de AMZ‐cyclus (Archeologische MonumentenZorg) dient een dergelijk vervolgonderzoek in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven te worden uitgevoerd voeren om de daadwerkelijke aanwezigheid, aard en de waarde van eventuele vindplaatsen verder te bepalen. De aard en omvang van eventueel vervolgonderzoek zal worden bepaald door de bevoegde overheid.
8
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Administratieve Gegevens Onderzoeksvorm
Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen
Projectnaam
Waarde – Gawege 10
Locatie
Provincie
Zeeland
Gemeente
Reimerswaal
Plaats
Waarde
Adres / Locatie
Gawege 10
Kadastrale Perceelsnummers
Gemeente Waarde, sectie E, nummers 155 (deels) en 156 (deels)
RD coördinaten
NW 65.693 / 381.820
NO 65.749 / 381.807
ZW
ZO
65.611 / 381.659
Kaartblad
49C
Oppervlakte plangebied
circa 9.604 m2
Oppervlakte onderzoeksgebied
circa 865 m2
Planologische aanleiding
vergunningsaanvraag
65.706 / 381.637
Bekende waarden binnen plangebied
AMK status
Geen
AMK‐nummer
Geen
Archis waarnemingen
Geen
Archis vondstmeldingen
Geen
Zeeuws Archeologisch Archief
Geen aanvullende informatie tov Archis2
Opdrachtgever
Naam
Franje Onions via Ruimtelijk Advies Bureau Zweistra & Van Gurp
Contactpersoon
Dhr. F.C.M. van Gurp
Adres
Polderweg 6, 4444 AA ’s Heer Abtskerke
Contactgegevens
T
E
[email protected]
M
06 ‐ 29069717
Bevoegde Overheid
Naam
Gemeente Reimerswaal
Contactpersoon
Mevr. C. Sinke
Adres
Postbus 70, 4416 ZH Kruiningen
9
ARTEFACT! RAPPORT 148
Contactgegevens
WAARDE – GAWEGE 10
T
0113 395 000
E
[email protected]
Adviseur Bevoegde Overheid
Naam
Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband (OAS)
Contactpersoon
Dhr. drs. K.J.R. Kerckhaert
Adres
Postbus 49, 4330 AA Middelburg
Contactgegevens
T
06 20436477
E
[email protected]
Beheer en plaats van documentatie
Naam
Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ)
Contactpersoon
Dhr. J.J.B. Kuipers
Adres
Postbus 49, 4330 AA Middelburg
Contactgegevens
T
0118 ‐ 670879
E
[email protected]
Digitaal
e‐depot: www.edna.nl
Uitvoerder
Naam
Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed.
Contactpersoon
Dhr. drs. J.E.M. Wattenberghe
Adres
Postbus 8131, 4330 EC Middelburg
Contactgegevens
T
0113 ‐ 376471
E
janwattenberghe@artefact‐info.nl
M
06 ‐ 13027900
Onderzoeksgegevens
Uitvoeringsperiode
december 2014
Archis onderzoeksmelding
64.407
Archis onderzoeksnummer
Archis waarneming
Niet van toepassing
Nieuw aangetroffen vindplaats(en)
Niet van toepassing
10
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
1
Inleiding
1.1
Aanleiding, Doel en Opzet van het onderzoek
In opdracht van Franje Onions via Ruimtelijk AdviesBureau Zweistra en Van Gurp B.V. heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in december 2014 een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd voor het plangebied Gawege 10 te Waarde, ook bekend als Franje Onions, in de gemeente Reimerswaal (zie afbeelding 2). De aanleiding tot het onderzoek is het voornemen om de bestaande bebouwing aan de zuidzijde uit te breiden en ter hoogte van deze nieuwbouw de bestaande verharding te saneren. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 9.604 m2, waarvan circa 865 m2 onderzoeksgebied (gelijk aan de oppervlakte van de te saneren verharding en te plaatsen nieuwbouw). Het doel van het Archeologisch Bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied, om daarmee te komen tot een specifieke archeologische verwachting. Dit verwachtingsmodel wordt door middel van een verkennend booronderzoek getoetst. Het resultaat van dit onderzoek is een standaardrapport met een specifieke archeologische verwachting, op basis waarvan een beleidsbeslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel) vervolgonderzoek. Het rapport bevat, waar mogelijk, gegevens over aan‐ of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden en Afbeelding 1 Ligging in Nederland (rode ster). aardwetenschappelijke eigenschappen.1 Afhankelijk van de omvang van de toekomstige (planologische) ingreep en werkzaamheden, de aard van de aanleiding tot het bureauonderzoek en de vraagstelling, zullen aanvullende gegevens moeten worden verzameld. Hierbij blijft de doelstelling van het bureauonderzoek (het komen tot een gespecificeerde verwachting) overeind.
Het onderzoek werd uitgevoerd conform de eisen gesteld in de KNA Versie 3.3 en de aanvullende richtlijnen van de Provincie Zeeland2.
1 KNA Versie 3.3: Protocol 4002. 2 Aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland: Hoofdstuk 1 en 2.
11
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 2 Ligging van het plangebied (rode polygoon) op een vergrote uitsnede van de Topografische Kaart van Nederland. Schaal 1:50.000. Bron: Esri.
1.2
Beleidskader
Rijk Sinds 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 van kracht. Door middel van de ‘Wet op de archeologische monumentenzorg’ (Wamz) is hiermee het verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Europese Verdrag van Valletta beoogt het cultureel erfgoed, dat zich in de bodem bevindt, beter te beschermen. Deze wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van archeologische onderzoeken. De belangrijkste veranderingen als gevolg van deze nieuwe wetgeving betreffen: het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden in de bodem de archeologische monumentenzorg wordt een geïntegreerd onderdeel van het ruimtelijk ordeningsproces
12
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
de kosten van archeologische werkzaamheden komen in principe voor rekening van de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten (principe van ‘veroorzaker betaalt’) Daarnaast is er op landelijk niveau een Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) opgesteld waar in hoofdstuk 14 de Zeeuwse situatie wordt geschetst. Het thematische hoofdstuk 16 is van toepassing voor huidig onderzoek en belicht de Middeleeuwen/ vroegmoderne tijd.
Provincie Het beleid van de Provincie Zeeland ten aanzien van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) is vastgelegd in de Nota Provinciaal Cultuurbeleid 2013‐2015. Daarnaast heeft de provincie in 2014 aanvullende richtlijnen opgesteld voor het uitvoeren van een bureauonderzoek, onderzoek op veen en onderzoek op dagzomend en dun afgedekt dekzand. In 2008 werd een Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zeeland3 (POAZ) opgesteld waarbij tien speerpunten worden beschreven. waarbij het hoofdthema, het dynamische landschap met contrasterende betekenissen centraal staat. Dit is uitgewerkt in drie diachrone thema’s, met daarnaast ook subthema’s per periode.
Gemeente Met de komst van de Wet op de archeologische Monumentenzorg (Wamz) is de verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed in grote mate verschoven van Rijk en provincie naar de gemeenten. Gemeenten worden verantwoordelijk gehouden voor de omgang met archeologische waarden binnen het gemeentelijk grondgebied. Daartoe dienen gemeenten een eigen archeologiebeleid te voeren. Dit onderzoek valt binnen de gemeente Reimerswaal. Het onderhavig archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd binnen het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid, de beleidsnota en de maatregelenkaart‐in‐lagen van de gemeente Reimerswaal. Dit beleid werd door Vestigia BV opgesteld en is op 22 november 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Het is sindsdien geldig als beleid. De archeologische maatregelenkaart‐in‐lagen bestaat uit vier laagniveaus.4 Deze niveaus zijn gebaseerd op de geologische lagen die in Zeeland voorkomen:
Laag 1: Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk) Laag 2: Hollandveen Laagpakket (Formatie van Nieuwkoop) Laag 3: Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) Laag 4: Laagpakket van Wierden (Formatie van Boxtel)
Voor het bepalen van de archeologische waarde van deze geologische niveaus werden deze getoetst aan gekende landschappelijke, bodemkundige en archeologische waarnemingen. Op basis van deze gecombineerde gegevens werd de kaart opgedeeld in zones met verschillende maatregelcategorieën. Elke categorie (1 tot 8) vertegenwoordigt een bepaalde archeologische waarde of – wanneer de waarde nog niet is vastgesteld – een archeologische verwachting. Volgens de gemeentelijke maatregelenkaart‐in‐lagen heeft het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden op het niveau van het Laagpakket van Walcheren, Hollandveen Laagpakket en Laagpakket van Wormer. Voor het niveau van het pleistoceen dekzand
3 Hessing et al. 2008. 4 Brugman et al. 2011, Maatregelen‐in‐lagen op cd‐rom (bijlage).
13
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
(Laagpakket van Wierden) geldt voor het noordelijke deel van het plangebied geen verwachting. Voor het zuidelijke deel van het plangebied, en bijgevolg vrijwel de volledige oppervlakte van het onderzoeksgebied, geldt een gematigde verwachting. Aangezien het plangebied gelegen is in een zone met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden, wordt volgens het archeologiebeleid van de gemeente Reimerswaal archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk geacht indien de bodemverstoring dieper reikt dan 0,40 meter beneden maaiveld en het terreinoppervlak groter is dan 250 m2.
1.3
Plangebied: afbakening en grondgebruik
Het plangebied betreft het bedrijventerrein Franje Onions, gesitueerd aan Gawege 10 te Waarde, gemeente Reimerswaal. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 9.604 m2. Het onderzoeksgebied omvat de sanering van de verharding en uitbreiding van de bestaande bebouwing aan de zuidzijde van het plangebied (zie afbeelding 3). De oppervlakte van dit onderzoeksgebied bedraagt circa 865 m2. Het plangebied wordt aan de noord‐ en oostzijde begrensd door wegen, aan de noordzijde door de weg Gawege en aan de oostzijde door de Gaweegsedijk. Aan de zuid‐ en westzijde wordt het plangebied begrensd door bouwland. Aan de noordwestzijde van het plangebied is bebouwing aanwezig. Zoals in bovenstaande paragraaf reeds is vermeld, wordt de bestaande bebouwing aan de zuidzijde uitgebreid met circa 865 m2. Ter hoogte van deze nieuwbouw zal de bestaande verharding worden gesaneerd. Voor de nieuwbouw bestaan nog geen concrete bouwplannen, wel is bekend dat voor het aanbrengen van de fundering de bodem tot circa 1,20 meter beneden maaiveld zal worden verstoord. De planvorming voor het aanbrengen van deze fundering is onbekend.
14
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 3 Ligging van het onderzoeksgebied (groene polygoon) binnen het plangebied (rode polygoon) geprojecteerd op een vergrote uitsnede van de Topografische Kaart van Nederland. Schaal 1:10.000. Bron: Esri.
15
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 4 Locatie van het onderzoeksgebied (groene polygoon) geprojecteerd op een luchtfoto uit 2013. Schaal 1:2.000. Bron: Esri.
16
ARTEFACT! RAPPORT 148
2
Archeologisch Bureauonderzoek
2.1
Onderzoeksmethode
WAARDE – GAWEGE 10
Voorliggend Archeologisch Bureauonderzoek werd uitgevoerd conform de eisen gesteld in de KNA Versie 3.2, de aanvullende richtlijnen van de Provincie Zeeland5. Om tot een specifieke archeologische verwachting te komen werden volgende werkzaamheden uitgevoerd: bepalen van het onderzoekskader (aanleiding onderzoek en begrenzing plangebied) het vaststellen van het huidige en historische gebruik van het plangebied en naaste omgeving door het raadplegen van de beheerder/eigenaar van de grond en/of de opdrachtgever en de door hen overgedragen gegevens het vaststellen van de toekomstige inrichting van het plangebied het bepalen van de landschappelijke (geologische en bodemkundige) kenmerken aan de hand van bestudering van de bodem‐, geologische en geomorfologische kaarten en gegevens uit eerder verricht bodemonderzoek het bestuderen van oude kaarten het raadplegen van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) het raadplegen van relevante literatuur en luchtfoto’s het inventariseren van gegevens uit het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te Amersfoort het raadplegen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Nederland het raadplegen van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) het raadplegen van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur het raadplegen van het milieukundig onderzoek binnen het plangebied het raadplegen van het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) Bij het tot stand komen van voorliggend onderzoeksrapport werd gebruikt gemaakt van alle beschikbare historische of oude kaarten. Enkel de kaarten waarop nieuwe, afwijkende of kenmerkende informatie met betrekking tot het plangebied wordt weergegeven, zijn afgebeeld in het rapport. 5 Aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland.
17
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
2.2
Aardkundige Waarden
2.2.1
Inleiding
In dit rapport is gekozen om zo veel mogelijk de nieuwe lithostratigrafische nomenclatuur te gebruiken en dus zo veel mogelijk de oudere Duinkerke‐transgressies buiten beschouwing te laten. In onderstaande tabel wordt echter een overzicht gegeven waarin de oude nomenclatuur (van Rummelen 1960) ‘vertaald’ wordt naar de huidige (Mulder et al. 2003). Tabel 1 Vertaling van de oude naar de nieuwe lithostratigrafische nomenclatuur. Bron: de Mulder 2003.
Oude nomenclatuur
Nieuwe nomenclatuur
Formatie van Twente
Laagpakket van Wierden (Formatie van Boxtel)
Basisveen
Basisveen Laagpakket
Afzettingen van Calais
Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk)
Hollandveen
Hollandveen Laagpakket (Formatie van Nieuwkoop)
Afzettingen van Duinkerke
Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk)
2.2.2
Algemene Geologische Geschiedenis
Voor het verkrijgen van inzicht in de geologische opbouw van het plangebied en de directe omgeving daarvan is gebruik gemaakt van de Paleografische kaart van Nederland, Bodemkaart van Nederland (StiBoKa) en de Geomorfologische kaart van Nederland (StiBoKa/RGD). Een nadeel bij het gebruik is de relatieve grofschaligheid van deze kaarten. Deze informatie is niet bedoeld en ook niet bruikbaar voor een beoordeling op perceelniveau. Wel bieden de kaarten kaders voor een globale inschatting van de geologische en paleogeografische situatie. Geologisch gezien bestaat de omgeving van het plangebied uit jonge mariene afzettingen op veen op oudere mariene afzettingen (Laagpakket van Walcheren op Hollandveen Laagpakket op Laagpakket van Wormer: Vos & Van Heeringen 1997). De geologische basis, die bepalend zal zijn voor het uitzicht van het huidige landschap, begint na het laatste glaciaal (Weichselien, Laat Paleolithicum, tot 9.700 v. Chr.). Onder invloed van de stijgende temperatuur en het smelten van ijskappen in het Boreaal (Mesolithicum, 7.220 – 8.640 v. Chr.) zal de zeespiegel stijgen en zal het pleistocene landschap langzaam vernatten (Afbeelding 5). Hierdoor begint zich op lager gelegen delen van het landschap een laag basisveen te vormen. Dit fenomeen deed zich eerst in het noorden van Zuid‐Beveland, maar de veengrens verschoof door de constante stijging van het waterpeil geleidelijk op naar het zuiden. Aan dit veenvormingsproces komt een einde in het Vroeg‐Atlanticum (circa 6.000 v. Chr., Laat‐Mesolithicum). Door de sterke zeespiegelstijging en getijdenwerking liep het noordelijke deel van Zeeland geleidelijk onder water en ontstond een getijdengebied met platen, slikken en schorren. Grote delen van het pleistocene landschap werden door getijdengeulen uitgeschuurd. De afzettingen van het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) werden in Zuid‐Beveland bij een open kust gevormd in het Midden en Laat Atlanticum (vanaf 5.500 v. Chr.). Deze afzettingen zijn overwegend zandig.
18
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 5 Curve van de Holocene zeespiegelstijging in het Zuidwestelijke kustgebied van Nederland. Bron: De Boer 2008, naar Kiden 1995.
Vanaf het Subboreaal stagneert de stijging van de zeespiegel in die mate dat de sedimentatie en de stijging elkaar in balans hielden. Er worden meer kleiige sedimenten afgezet. Deze klei is slap en bevat veel rietwortels. Deze wortels zijn een indicatie voor de veenvorming die begint plaats te vinden. Vanaf deze periode begon het getijdengebied geleidelijk te verlanden en plaatselijk begon er zich veen te vormen op de getijdenafzettingen, zodat er vanaf het Midden‐Subboreaal (Laat‐ Neolithicum, 3.100 v. Chr.) een quasi gesloten kustbarrière van strandwallen ontstond met daarachter een groot veenlandschap bestaande uit een veenmoeras met kleine vennen en veenstroompjes. Geologisch wordt het dit veen tot het Hollandveen Laagpakket van de Formatie van Nieuwkoop gerekend. Het milieu veranderde in het Subboreaal van brak naar zoet en vervolgens van eutroof naar oligotroof. De aanwijzingen van bewoning tot in het Vroeg‐ Subatlanticum (IJzertijd, 250 v. Chr.) zijn vooral aangetroffen in het strandwallengebied. Pas vanaf het moment dat de mariene invloed volledig was afgenomen en delen van het hoog opgegroeide veen voldoende ontwaterd waren, werden delen van het veen bewoond. In de Vroeg‐Romeinse Tijd (in dit gebied ca. 50 n. Chr.), nam de bewoningsintensiteit in het gehele Zeeuwse kustgebied af. De bewoning verplaatst zich van het veengebied terug naar de strandwallen en langs de oevers van de huidige Oosterschelde. Deze rivier volgde grotendeels de huidige bedding, maar had mogelijk een brede zijarm die doorheen Zuid‐ Beveland stroomde. Volgens Steur en Ovaa liep deze bedding vanaf het gebied ten noorden van Arnemuiden zuidwaarts tot bij Ellewoutsdijk. Hier boog hij om en liep naar het noordoosten richting Wemeldinge. Hierdoor werden ook Romeinse vindplaatsen in dit deel van Beveland verklaard.
19
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Door latere inbraken van de zee in het gebied is het bestaan van een dergelijke zijarm moeilijk te bewijzen. Volgens Vos en van Heeringen betreft het echter geen brede rivierarm, maar ging het eerder om een netwerk van brede en smalle veenontwateringsgeulen die in verbinding stonden met de zee. In ieder geval is vanaf de Midden‐Romeinse Tijd (ca. 70‐270 n. Chr.) een intensieve bewoning van het veengebied vastgesteld. Grote delen van het veengebied werden ten behoeve van de grootschalige verbreiding van de bewoning ontwaterd. Dit deed men door het graven van afwateringsgreppels en het verbreden en kanaliseren van de reeds aanwezige veenstroompjes en watergangen (Afbeelding 6). De exploitatie van dit veengebied heeft wellicht een economische achtergrond. De precieze aard van activiteiten op dit veen is tot nog toe echter Afbeelding 6 Patroon met natuurlijke en antropogene getijdengeulen op Walcheren. Bron: Vos & van Heeringen 1997, naar Brus et al. 1986.
niet volledig bekend.
Doordat het ontwaterde veen ging inklinken kreeg de zee opnieuw vat op dit gebied. Vanaf het Midden‐Subatlanticum (Laat‐Romeinse Tijd, vanaf 270 n. Chr.) kon de zee verder en breder het achterland instromen waardoor een nieuw getijdenlandschap ontstond. Dit resulteerde in de sedimentatie van dikke pakketten klei en zand. Daar waar getijdengeulen zich hebben ingesneden werden zandige pakketten afgezet en de hoger gelegen veengronden werden afgedekt met fijner sediment, hoofdzakelijk zware klei. De afzettingen van het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk), die daarbij tot stand kwamen, liggen tot op heden in vrijwel heel Zeeland overal aan het oppervlak. In deze periode ontstaat ook de Honte, ten zuiden van Zuid‐Beveland. Deze getijdengeul ontwikkelt zich geleidelijk tot een zeegat die de Schelde met de zee zal verbinden. De Honte als waterweg wordt dan ook een belangrijk economisch gegeven in de middeleeuwen. De bewoning op Zuid‐Beveland in die periode situeert zich nog steeds op de hogere en drogere delen. In dit onbedijkte land waren dit de oeverwallen langs de kreken en, waar de kreken reeds volledig dichtgeslibd waren, de hoge inversieruggen. Ook het schorrengebied raakt stilaan voldoende opgeslibd waardoor het slechts tijdens stormvloeden weer onder water kwam te staan. Dit maakte deze gebieden ook economisch interessant. In die periode vindt er dan ook een intensieve kolonisatie van het getijdengebied plaats. Het economische zwaartepunt ligt hier op schapenteelt en wolproductie. Vanaf de 11de en 12de eeuw beginnen de bewoners zich met dijken tegen het water te beschermen. Daarnaast worden er ook nieuwe gebieden ingepolderd. In het nieuw gewonnen land wordt naast landbouw ook aan veenontginning gedaan. Het zoute veen werd hoofdzakelijk gebruikt bij de productie van zout. Het weggraven van het veen had een aanzienlijke verlaging en erosie van het oppervlak tot gevolg. Deze erosie werd in de hand gewerkt door slecht onderhoud van dijken. Dit had tot gevolg dat dijkdoorbraken tijdens een stormvloed catastrofale gevolgen kon hebben waarbij veel land verloren ging. Veel dorpen op Zuid‐Beveland zijn verdronken in de stormvloeden van 1530 en 1532, zoals deze waarvan de resten nu nog te vinden zijn in het Verdronken land van Zuid‐Beveland.
20
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Tabel 2 Tijdschaal van het Kwartair. Bron: Mulder 2003.
Tijdsindeling
Jaar geleden
Holoceen
11.755‐heden
Pleistoceen
Laat‐Pleistoceen
Weichselien (ijstijd)
115.000‐11.755
Eemien (warme periode)
130.000‐115.000
Saalien (ijstijd)
370.000‐130.000
Midden‐ Pleistoceen
Holsteinien (warme periode)
410.000‐370.000
Elsterien (ijstijd)
475.000‐410.000
Cromerien (warme periode)
850.000‐475.000
Vroeg‐Pleistoceen Bavelien
1.100.000‐850.000
Menapien
1.200.000‐1.100.000
Waalien
1.500.000‐1.200.000
Eburonien
1.800.000‐1.500.000
Tiglien
2.450.000‐1.800.000
Pretiglien
2.600.000‐2.450.000
2.2.3
Geo(morfo)logie en Bodem
Geologie Het plangebied maakt deel uit van zuidwestelijke zeekleigebied, specifiek van het komkleigebied in Zuid‐Beveland. Op de Geologische Kaart van Nederland (TNO‐NITG 2006) is het plangebied gelegen binnen een zone met code Na7 (zie afbeelding 6). Dit duidt op de aanwezigheid zeeklei‐ en zandafzettingen (Laagpakket van Walcheren) met resten veen (Formatie van Nieuwkoop). Vanwege de relatieve grofschaligheid van deze kaart werd ook de oudere Geologische Kaart van Nederland geraadpleegd (RGD 1978). Het oostelijk deel van Zuid‐Beveland is echter niet gekarteerd waardoor slechts gebruik kon worden gemaakt van de eveneens grofschalige overzichtskaart van Nederland. Het plangebied ligt op deze kaart binnen een zone met code 28. Dit duidt op de aanwezigheid klei‐ en veenlagen op fijn zand, soms lemig. De beschrijvingen van beide kaarten komen dus overeen. Ten behoeve van dit onderzoek werden zeven boringen uit het DINO‐loket (TNO Geologische Dienst Nederland) geraadpleegd. Deze boringen zijn vaak grofschalig en om die reden is er geselecteerd uit de boringen met een kwaliteitslabel A, B of C. Deze boringen zijn bruikbaar om de diepteligging van de verschillende geologische lagen te achterhalen. De boringen zijn gelegen in de onmiddellijke omgeving van het plangebied en hebben een maximale diepte van 12,70 meter beneden maaiveld (12,60 meter –NAP). Op basis van de DINO‐boringen (B49C0885, B49C0890, B49C0894, B49C0901, B49C0902) komen vanaf het maaiveld kleiige en zandige afzettingen voor die behoren tot het Laagpakket van Walcheren. Deze afzettingen bedekken het Hollandveen Laagpakket. De top van het Hollandveen kan worden aangetroffen vanaf circa 1,10 meter beneden maaiveld (1,80 meter –NAP). Dit laagpakket heeft een gemiddelde dikte van 1,35 meter. De top van het Laagpakket van Wormer is op een diepte van circa 2,50 meter beneden maaiveld (3,20 meter –NAP) gesitueerd. In één enkele boring, met name B49C0902 is tussen 6,45 en 6,50 meter beneden maaiveld (6,25 – 6,30 meter –NAP) een dunne
21
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
laag Basisveen vastgesteld. Onder dit basisveen is het pleistoceen dekzand aangetroffen (Laagpakket van Wierden) op 6,50 meter beneden maaiveld (6,30 meter –NAP). Gezien in geen enkele andere boring Basisveen en/of dekzand is aangetroffen, betreft het mogelijk een klein zandkopje. Deze boring is circa 260 meter ten zuidwesten van het plangebied gesitueerd.
Afbeelding 7 Projectie van het plangebied (rode ster) op een vergrote uitsnede van de Geologische Kaart van Nederland. Schaal 1:100.000. Bron: TNO‐NITG 2006.
22
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 8 Projectie van het plangebied (rode polygoon) op een vergrote uitsnede van de Geomorfologische Kaart van Nederland. Schaal 1:25.000. Bron: Stiboka, RGD, Brus & de Lange 1986.
Geomorfologie Het plangebied ligt op de geomorfologische kaart binnen een zone met code 3L20 (Afbeelding 8). Dit betreft een gebied van welvingen in getijafzettingen. Direct ten oosten van het plangebied is de Gaweegsedijk in paars weergegeven.
Bodem Op de Bodemkaart van Nederland (Afbeelding 9) ligt het plangebied op de rand van twee zones. Het grootste gedeelte, met name het oostelijke gedeelte van het plangebied is gesitueerd in een zone met code Mn15A. Binnen deze zone komen kalkrijke poldervaaggronden (zeeklei) van lichte zavel voor. Het westelijke gedeelte, gesitueerd langs de dijk, is gelegen in een zone met code Mn35A. Dit betekent dat binnen deze zone kalkrijke poldervaaggronden van lichte klei voorkomen.
23
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 9 Projectie van het plangebied (rode polygoon) op een vergrote uitsnede van de Bodemkaart van Nederland. Schaal 1:25.000. Bron: Stiboka, Bazen & Pleijter 1987.
Bij het bepalen van het grondwaterregime van de bodem wordt gewerkt met grondwatertrappen (zie onderstaande tabel 3). Deze trappen geven een klassenindeling weer van ten eerste de verschillende grondwaterstanden naar diepte en ten tweede de seizoensvariatie in de grondwaterstanden. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt doorgaans bepaald door de ontwatering van de percelen; de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) wordt echter beïnvloed door de aard van de ondergrond. De grondwatertrappen worden vastgesteld op een schaal van I tot en met VII, van respectievelijk extreem nat tot extreem droog. Gebiedsdelen met een goede ontwatering (Gwt VI en VII) zijn zeer geschikt voor landbouw en vormden mede daarom, met name in het verleden een aantrekkelijk vestigingsgebied. In gebieden met een hoge grondwaterstand kunnen daarentegen goed geconserveerde, met name organische, archeologische resten worden aangetroffen. Binnen het plangebied is de grondwatertrap VI, wat betekent dat het land hier goed ontwaterd is.
24
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Tabel 3 Indeling grondwatertrappen
grondwatertrap
I
II
III
IV
V
VI
VII
GHG in cm ‐mv
(< 20)
(< 40)
< 40
> 40
< 40
40 ‐ 80
> 80
GLG in cm ‐mv
< 50
50‐80
80‐120
80‐120
> 120
> 120
(> 160)
GHG gemiddeld hoogste grondwaterstand / GLG gemiddeld laagste grondwaterstand
2.2.4
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laser‐altimetrie (LiDAR) verkregen digitale bestand toont een goed beeld van het huidige reliëf in het plangebied. Kleine hoogteverschillen kunnen zo visueel worden voorgesteld.
Afbeelding 10 Projectie van het plangebied (rode polygoon) op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland. Schaal 1:15.000. Bron: Waterschapshuis.
25
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 11 Projectie van het plangebied (rode polygoon) op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland. Schaal 1:5.000. Bron: Waterschapshuis
Afbeeldingen 10 en 11 tonen een bewerkte uitsnede van het AHN van de omgeving van het plangebied. De rood – gele lijn ten oosten van het plangebied, die een verder verloop kent naar het noorden en zuiden, is de huidige Gaweegsedijk. De overige rode en gele lijnen tonen het verloop van overige dijken met uitzondering van de brede rode streep die vanuit het oosten naar het noordwesten afbuigt. Deze strook betreft de A58. Het plangebied is iets lager gelegen dan het gebied ten oosten van de Gaweegsedijk, maar behoort wel tot de iets hoger gelegen terreinen binnen de polder. Een gedeelte van het oude verloop van de Hinkele is te zien aan de kronkelende blauwe strook ten noorden en noordwesten van het plangebied. Aan de zuidzijde van het plangebied is een rechthoekige verhoging te zien. Deze vormen de oost‐, zuid‐ en westzijde van het onderzoeksgebied en betreft een opgehoogd gedeelte rondom de opslagplaats. Volgens de AHN is het maaiveld binnen het plangebied gesitueerd op een gemiddelde hoogte van 0,35 meter –NAP. Er zijn geen archeologische vindplaatsen zichtbaar op de AHN binnen en in de directe omgeving van het plangebied.
26
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
2.3
Bewoningsgeschiedenis
2.3.1
Algemene Bewoningsgeschiedenis van Zeeland
Ten behoeve van het opstellen van de archeologische verwachting wordt gebruik gemaakt van de relatie die bestaat tussen de situering van de archeologische vindplaatsen en het landschap, of zelfs specifieke landschapselementen. Deze relatie (locatiekeuzefactoren) verschilt per archeologische periode en per complextype. Omdat de locatiekeuze sterk gebonden is aan het landschap is Nederland in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) verdeeld in zogenaamde Archeoregio’s. Hierbij is het plangebied ingedeeld bij het Zeeuws Zeekleigebied. Kennis van de bewoningsgeschiedenis van het dit gebied is derhalve onontbeerlijk om een goed verwachtingsmodel op te stellen en de locatiekeuzefactoren per periode te bepalen.
Paleolithicum (circa 300.000 – 8.800 BC) In Zeeland zijn vondsten uit het Paleolithicum bijzonder schaars. De vroegste getuigen van menselijke aanwezigheid dateren uit het Midden‐Paleolithicum (tot circa 35.000 BC) en bestaan uit enkele afslagen en werktuigen, waaronder vuistbijlen, uit vuursteen. Deze relicten van Neanderthalers werden echter enkel in verspoelde (Cadzand), opgebaggerde (Ellewoutsdijk of in losse context (Nieuw Namen) aangetroffen. Ook van de daarop volgend periode, het Laat‐Paleolithicum (35.000 tot 8.800 BC), werden de meeste artefacten in secundaire context waargenomen: zo werden op het strand van Cadzand aangespoelde, en op de akkers rond Nieuw Namen vuurstenen werktuigen gevonden6. Een bijzondere exponent uit deze periode is de zogenaamde Lyngby‐bijl, vervaardigd uit rendiergewei en opgebaggerd uit de Westerschelde nabij Ellewoutsdijk7. De vuurstenen werktuigen die bij de bouw van een bejaardentehuis in Axel werden aangetroffen getuigen van de vroegste menselijke bewoning van Zeeland. De langgerekte Pleistocene dekzandruggen in het zuiden van Zeeuws‐Vlaanderen nodigden blijkbaar uit tot het opslaan van kleine tijdelijke kampementen, getuige de spitsen, schrabbers, stekers en afslagen die werden verzameld. Bij het graven en boren van de Westerscheldetunnel kwamen ook de nodige dierlijke resten naar boven uit dit tijdperk.
Mesolithicum (circa 8.800 – 4.900 BC) Op het einde van de laatste IJstijd resulteerde een aangenamer klimaat in een veranderd landschap. In aanvang zal het huidige Noordzeebekken nog grotendeels droog hebben gelegen. Onder invloed van de klimaatwijziging veranderde en diversifieerde ook de dierenwereld. Het wild bestond onder andere uit oerrunderen, wisenten en edelherten, maar ook kleinere soorten als everzwijnen, bevers, otters en vogels. De mens was voor zijn dagelijks eten niet meer aangewezen op enkele diersoorten maar kon kiezen uit een breed voedselaanbod dat behalve door de jacht ook verkregen werd door te vissen en het verzamelen van noten en vruchten. Dit had grote gevolgen voor het nederzettingspatroon van de mens, aangezien hij niet langer over grote afstanden hoefde rond te trekken om in zijn onderhoud te voorzien, want voedsel was alom aanwezig in een dergelijk landschap. Kenmerkend voor het Mesolithicum is dat men zich voor de jacht aan de nieuwe samenstelling van de meer kleinere wildsoorten ging aanpassen. Men ging allerlei kleinere en lichtere wapens gebruiken, zoals vuurstenen pijlen, benen vishaken en gevlochten visfuiken. De overvloed aan bepaalde voedselbronnen in een bepaald seizoen leidt tot meer seizoensgebonden kampementen. Mensen konden nu ook langer op één plaats blijven, maar de bewoning was nog niet permanent.
6 Kuipers & Swiers 2005, 15. 7 Jongepier 1995, 33.
27
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Waarschijnlijk trokken deze mesolithische gemeenschappen als nomaden rond, in een vast jaarcyclus van kamp naar kamp, binnen een eigen territorium. Het aangenamer klimaat zal in Zeeland hebben geresulteerd in een toename van de menselijke aanwezigheid. Vindplaatsen uit het Mesolithicum zijn in Zeeland enkel bekend uit Zeeuws‐Vlaanderen. Het warmere klimaat zorgde echter voor een snel stijgende zeespiegel waardoor het oorspronkelijk, grotendeels droge Noordzeebekken onder water kwam te staan. Het rijzende water zorgde voor een sterk veranderend landschap waarbij veengroei en later sedimentaire afzettingen het oorspronkelijke landschap gaan bedekken. Naar alle waarschijnlijkheid zijn vindplaatsen uit het Mesolithicum ook in de rest van Zeeland aanwezig. Deze zijn echter bijzonder moeilijk op te sporen omdat ze zijn bedekt onder een metersdik pakket van klei en veen. Opgravingen in Aardenburg, Nieuw Namen en Axel documenteerden haardplaatsen met vuurstenen werktuigen. Afslagen en vuursteenknollen die aan elkaar konden gepast worden illustreren dat in deze tijdelijke jachtkampen ook specifieke activiteiten als vuursteenbewerking plaatsvond8. Vuursteenvondsten werden verder nog aangetroffen in Koewacht, het Land van Saeftinghe, Sluiskil en Aardenburg. Archeologisch onderzoek elders in Nederland laat zien dat de vondstniveaus uit het Laat Paleolithicum en Mesolithicum verschillen. De materiële resten van de Federmesser‐traditie worden aangetroffen onder, in en juist boven de Usselo‐bodem (een vuilgrijze laag met kleine stukjes houtskool, die door de inwerking van planten ontstond gedurende een relatief warme periode, het Allerød‐interstadiaal, circa 9.900‐9.100 BC., tijdens de laatste ijstijd). De vroegmesolithische vondstniveaus bevinden zich in de top van het dekzand boven de Usselo‐bodem.
Neolithicum (circa 5.300 – 2.000 BC) In het Neolithicum was bewoning slechts mogelijk op de strandwallen en enkele hoger opgeslibde delen van het getijdengebied dat Zeeland kenmerkte. Tijdens het Neolithicum veranderde de mens geleidelijk aan zijn manier van bestaan. Hij ging zich in steeds grotere mate voorzien in zijn voedselbehoefte door het houden van vee en het verbouwen van voedsel. De mensen gingen de natuur naar hun hand zetten en in plaats van rond te trekken, vestigde men zich op vaste locaties in meer standvaste boerderijen. Als gevolg van het toepassen van landbouw en veeteelt werd de mens gebonden aan een vaste plek in het landschap, in plaats van rond te trekken tussen tijdelijke kampementen. Neolithische sporen in Zeeland zijn echter schaars. In Saeftinghe werden een aantal fragmenten aardewerk uit de Michelsbergcultuur gevonden. De eerste nederzettingssporen dateren echter pas rond 2.500 BC en werden opgetekend op de strandwal van Haamstede (Brabers).
Bronstijd (circa 2.000 ‐ 800 BC) Vondsten uit de Bronstijd zijn erg schaars in Zeeland. De langzaam doorgaande zeespiegelrijzing en het weinig toegankelijke landschap zal vermoedelijk weinig kans op permanente bewoning hebben geboden. Dat er mogelijk wel wat bewoning is geweest in Zeeland tijdens de Bronstijd zou kunnen afgeleid worden uit enkele losse vondsten zoals de opgebaggerde hielbijl voor de kust van Westkapelle en een paar metaalvondsten uit de oude duinen van Schouwen‐Duiveland. In Westerschouwen zijn aanwijzingen voor bewoning in de Late Bronstijd.9 In de groeve van Nieuw‐ Namen werden enkele jaren geleden twee potten uit de Bronstijd aangetroffen. Dit zijn uitzonderlijke vondsten voor Zeeland.
8 Kuipers & Swiers, 2005, 16. 9 Kuipers & Swiers 2005, 17‐18.
28
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
IJzertijd (circa 800 – 50 AD) In de IJzertijd wordt Zeeland bedekt door een uitgestrekt veenlandschap. Toch wordt Zeeland tijdens deze periode vrij intensief bewoond, met name in de Late IJzertijd. Vindplaatsen zijn echter vooral bekend uit Walcheren, Tholen en Schouwen. In Grijpskerke werd een rituele kuil met meer dan 800 kilogram aardewerk aangetroffen. De middelen van bestaan waren nu exclusief gericht op landbouw (onder andere werd in Zeeland het verbouwen van gerst, huttentut en rogge aangetoond) en veeteelt (onder andere runderen, schapen, geiten en varkens). De nederzettingen bestonden uit slechts enkele boerderijen, die werden bewoond door enkele families, die volledig op de eigen gemeenschap waren gericht. Van een centrale bestuursvorm of contact met andere regio’s is geen sprake.10
Afbeelding 12 Foto van een boerderij uit de IJzertijd te Serooskerke, aangetroffen bij de aanleg van de N57. Bron: WAD.
Romeinse Tijd (50 ‐ 450 AD) Rond 50 BC verschenen de Romeinen in de Lage Landen. Voor het eerst worden deze streken vermeld in historische bronnen als De bello gallico van Julius Caesar. In Nederland begint de Romeinse Tijd in 12 BC, toen alle stammen in Nederland, inclusief die ten noorden van de grote rivieren, door de Romeinse veldheer Drusus waren onderworpen. Vanaf het midden van de eerste eeuw werd de Rijn de noordgrens van het Romeinse rijk in West‐Europa. Zeeland werd onderdeel van de provincie Gallia Belgica. Ook in de Romeinse Tijd was Zeeland een uitgestrekt veengebied. De bewoning zal zich voornamelijk geconcentreerd hebben op de strandwallen en langs de oevers van de Schelde, die een belangrijke handels(vaar)weg vormde. Vele (recente) vondsten tonen echter dat ook het veengebied vrij intensief bewoond werd. Nederzettingen zijn bekend uit Haamstede, Zierikzee, Colijnsplaat, Kats, Domburg, Aardenburg en Ellewoutsdijk. In deze periode werden tevens dijken en terpen opgeworpen die het, steeds meer aan getijdewerking onderhevige landschap, geschikt voor bewoning maakte. Voorbeelden werden aangetroffen te Serooskerke‐Wattelsweg maar ook in het huidige Belgische kustgebied: Oostende‐Stene, Plassendale‐Zandvoorde en Raversijde. Aardenburg maakte deel uit van de kustverdedigingslinie en werd voorzien van een klein fort, een zogeheten castellum (175‐280 AD). De handel werd een belangrijke activiteit die voornamelijk via waterwegen geschiedde. De belangrijkste producten die vanuit Romeins Zeeland werden geëxporteerd betroffen vissaus en zout. Op een aantal altaren gewijd aan de godin Nehalennia worden de namen vermeld van handelaren in deze producten. Bij Colijnsplaat en Domburg werden dan ook tempelcomplexen, gewijd aan deze godin, teruggevonden. In Domburg wordt duidelijk dat ook andere goden vereerd werden. Het was dan vermoedelijk ook een belangrijk regionaal bestuurscentrum met een vlootstation. Met de Romeinse Tijd zorgde een betere afwateringsinfrastructuur voor een grondige ontwatering van het veenlandschap. Dit had echter tevens een klink van het veen tot gevolg. De hierdoor ontstane
10 Kuipers & Swiers 2005, 19‐20.
29
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
maaiveldverlaging, samen met de gegraven afwateringsloten, lieten toe dat het stijgende zeewater steeds meer vat kreeg op het land.11
De Middeleeuwen (450 ‐ 1500 AD) Na 250 verdrinkt het Zeeuwse landschap geleidelijk aan onder de steeds stijgende zeespiegel. Het Zeeuwse gebied moet lange tijd ongeschikt geweest zijn voor bewoning. Bewoningscontinuïteit na de Romeinse Tijd werd in ieder geval nog niet aangetoond. Zeeland wordt geteisterd door stormvloeden die diepe getijdengeulen in het veenlandschap uitschuren, en van waaruit grote gebieden onder water komen te staan en dikke pakketten klei en zand worden afgezet. Pas na Afbeelding 13 Afbeelding 11 Schets van een ringwalburg. De ring is perfect rond met binnenin vanuit 700 lijkt de rust wat weer te keren en zijn veel de kruising van wegen houten huizen. geulen verland. Door klink van het omliggende veenlandschap ontstaan in het landschap hoger gelegen kreekruggen die opnieuw bewoning in het gebied toelieten. Vanaf het einde van de 8ste eeuw vinden we dan ook weer bewoningssporen terug. Aanvankelijk zullen dit slechts schapenherders zijn geweest. Al snel werd het gebied vanuit Engeland en Vlaanderen gekerstend. Bronnen maken gewag dat Willibrordus in 695 Villam Walichrum, of het koningsdomein Walcheren, zou hebben bezocht. In de 9de eeuw wordt het hele kustgebied geteisterd door invallen van de Vikingen. Als verdediging tegen deze aanvallen worden eind 9de eeuw op verscheidene plaatsen de meest bekende exponenten van de Vroege Middeleeuwen in Zeeland opgericht: de ringwalburgen. Deze grote ronde verdedigingswerken met aarden wal met palissade en gracht werden onder meer aangetoond in Domburg, Middelburg, Oost‐Souburg, Oostburg en Burgh‐ Haamstede. Rond 1000 AD zijn grote delen van Zeeland reeds bewoond. De hoger gelegen kreekruggen waren uitermate geschikt voor de aanleg van wegen en het stichten van nederzettingen. Onder impuls van lokale ambachtsheren werden kerken gesticht. Grote delen van Zeeland krijgen hun huidige aanzien in de middeleeuwen wanneer grootschalige bedijkingen aangelegd werden. Deze werden met name vanuit Vlaanderen, onder meer door de sterke expansiezucht van de Vlaamse abdijen, mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen zorgden voor een sterke expansie van de bevolking en de eerste steden kwamen tot ontwikkeling.
De Nieuwe Tijd (1500 – heden) Door de bedijking kon tijdens stormvloeden het water zich niet verspreiden over het uitgestrekte schorrengebied. In plaats daarvan werd het water opgedreven tegen de dijken en kwam het maximale stormvloedniveau steeds hoger te liggen. Het achter de dijken liggende gebied daarentegen daalde door de kunstmatige ontwatering en veenontginningen. Wanneer nu tijdens een extreme stormvloed de dijken braken doordat ze niet waren opgehoogd of slecht waren onderhouden (bv. door politieke onrust), waren de gevolgen catastrofaal. Ook later, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, zijn kreken ontstaan door geplande inundaties. Het opgestuwde water stortte zich met grote kracht in de laaggelegen polders, hierbij grote geulen uitschurend. Deze inbraakgeulen waren in de overstroomde
11 Kuipers & Swiers 2005, 20‐28.
30
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
polders, waar het maaiveld beneden het toenmalige gemiddeld hoogwaterniveau was gezakt, niet te dichten. De grote overstromingsrampen van 1530 en 1532 die het oostelijk deel van Zuid‐Beveland troffen, waren van doorslaggevende betekenis voor de afwatering van de Schelde. Tot aan de overstroming was de Oosterschelde de hoofdgeul. Het wantij, de grens waar de vloedstromen vanuit de Oosterschelde en Westerschelde elkaar raakten, lag tot 1530 tussen het Verdronken Land van Saeftinge en Zuid‐Beveland. Na de overstromingsramp kwam het wantij echter tussen Zuid‐Beveland en de Brabantse Zoom te liggen. De wantijverlegging had tot gevolg dat de Oosterscheldegeul ter hoogte van het wantij ging verzanden door de sterk afgenomen getijdestroom. In de Westerschelde daarentegen namen de stroomsnelheden juist toe omdat de Westerschelde het debiet van de achterliggende Schelde rivier overnam. Het nieuwe wantijgebied tussen de Wester‐ en Oosterschelde slibde in de volgende eeuwen hoog op en werd ingedijkt. Aan de verbinding tussen de Wester‐ en Oosterschelde kwam definitief een einde toen in 1871 een spoordijk werd aangelegd tussen Zuid‐ Beveland en de Brabantse Zoom. Vóór de grote overstromingsramp van 1953 waren de Zeeuwse eilanden nog niet via waterstaatkundige werken verbonden met het vasteland. Reeds voor de Tweede Wereldoorlog was men zich bewust van het feit dat in Zuidwest‐Nederland de kustverdediging tegen extreme hoge stormvloeden ontoereikend was. In 1937 waren er door Rijkswaterstaat plannen gemaakt ter verbetering van de kustbeveiliging in dit gebied. Volgens deze plannen zou een groot aantal dijken moeten worden verhoogd en enkele ingrijpende waterstaatkundige werken zouden moeten worden gerealiseerd. Vanwege de krappe overheidsfinanciën en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zijn de plannen niet uitgevoerd. Vooral Walcheren had onder de Tweede Wereldoorlog veel te lijden. Om de Fransen te verjagen en Zeeland te veroveren voerden de Duitsers op 17 mei 1940 zware bombardementen uit op Walcherse steden, waarbij de binnenstad van Middelburg en Vlissingen volledig in puin werd geschoten. Ook het einde van de oorlog eiste een zware tol. Ter voorbereiding van de landingsoperatie op de Walcherse kusten besloten de geallieerde troepen het land onder water te zetten. Begin oktober 1944 werden op meerdere plaatsen de dijken stukgeschoten. Voor Westkapelle op de kop van Walcheren was de schade het grootst. Het dorp werd in enkele uren tijd door slecht gecoördineerde bombardementen en het wassende zeewater grotendeels van de kaart geveegd. De huidige Westkapelsche Kreek is hiervan nog een stille getuige. Gedurende bijna twee jaar had de zee vrij spel tot in 1946 het laatste gat in de dijk gedicht kon worden. Door het uitblijven van structurele werken bleef de onveilige situatie bestaan en kon de catastrofale overstromingsramp van 1953 plaatsvinden. Een zware noordwesterstorm, aangezwollen tot orkaankracht (windkracht 12) gepaard gaande met springtij, teisterde op 1 februari 1953 meer dan 20 uur onafgebroken de Nederlandse, Engelse en Belgische kust. Het zeewater, dat bij eb nauwelijks meer zakte, rees tot hoogten die sedert 1825 niet meer waren voorgekomen. In Vlissingen bereikte het zeewater een hoogte van 4,55 m +NAP. De dijken braken op 89 plaatsen en 137.000 ha land kwam onder water te staan. De ramp kostte in Nederland aan 1835 mensen het leven. Direct na de ramp, op 21 februari 1953, werd de Deltacommissie ingesteld, waarvan de adviezen uiteindelijk resulteerden in het versneld uitvoeren van het Deltaplan, waarmee in 1958 werd begonnen. In het kader van het Deltaplan werden het Veerse Gat (1961), Haringvliet (1971) en Grevelingen (1976) afgesloten. Het gebied rond de Oosterschelde wordt nu beschermd door de stormvloedkering, een open dam (gereed in 1986) die gesloten wordt tijdens extreem hoge stormvloeden. De Westerschelde kon niet worden
31
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
afgedamd vanwege de scheepvaartbelangen van Antwerpen. Rond deze zeearm zijn in het kader van het plan de dijken verzwaard. Met de voltooiing van het Deltaplan is de wapenspreuk van Zeeland recht gedaan: Luctor et emergo.
2.3.2
Historische gegevens
Het beschrijven van de historische situatie dient meerdere doelen. Er wordt archeologisch inhoudelijk gekeken of eventueel sprake is van historische bebouwing, mogelijke (vaar)wegen en/of subrecent gebruik, waarbij vastgesteld moet worden of sprake is van verstoringen (bijvoorbeeld ontgrondingen, stortingen en verhardingen). Bij het tot stand komen van voorliggend onderzoeksrapport werd gebruikt gemaakt van meerdere historische of oude kaarten. Enkel de kaarten waarop nieuwe, afwijkende of kenmerkende informatie met betrekking tot het plangebied wordt weergegeven, zijn afgebeeld in het rapport. Hierbij dient opgemerkt dat de projecties die gemaakt werden op de oude kaarten vrij betrouwbaar zijn voor alle kaarten daterend vanaf het midden van de 18de eeuw wanneer, dikwijls voor militaire doeleinden, topografische kaarten ontwikkeld werden met vrij grote schaalnauwkeurigheid. De projecties op de kaarten daterend voor deze periode moeten dan ook als indicatief beschouwd worden. Gawege is gesitueerd op het oorspronkelijke eiland “Rilland”, ten noorden van het verdronken Valkenisse en ten oosten van het huidige Waarde (Afbeelding 14). Aan de noordzijde van dit eiland liep de Hinkele. Het ontstaan van deze waterloop is voorlopig onduidelijk. Mogelijk zou deze zijn ontstaan rond 1134 door een grote inbraak ten zuidoosten van Kruiningen, waardoor het eiland Rilland oorspronkelijk aan Zuid‐Beveland zou hebben vastgezeten. Een andere mogelijkheid is dat de Hinkele ouder is en dat de stormvloed enkel het gebied rond de monding heeft aangetast. Zeker is dat ter plaatse waar later Waarde en Valkenisse lagen, de zee in de 12e eeuw een groot gebied heeft overspoeld. Enkel de gebieden rondom Rilland en Mare zijn gespaard gebleven. Dit betekent dat het plangebied ook in de 12e eeuw is overstroomd. Na de overstroming uit 1134 werd het eiland Rilland systematisch bedijkt vanaf de dorpen Rilland en Mare naar het westen toe. Tot aan de inpoldering van het westelijke deel van het eiland is het gebied getijdegrond.12 Het huidige plangebied is gesitueerd in de polder oorspronkelijk genaamd “Hooge Ryem” (Afbeelding 15). De exacte datum wanneer dit gebied is ingepolderd is onbekend. Wel wordt aangenomen dat de polder vóór 1219 zou hebben bestaan. Uit de historische bronnen blijkt namelijk dat grond werd overgedragen in het jaar 1219 tussen de heren van Valkenisse en de Cisterciënzers van Waarde ten behoeve van de aanleg van dijken rondom de Waardse Oostpolder. Deze bedijking vond plaats tegen de westdijk van de Hooge Ryem, zodat die polder reeds in 1219 moet hebben bestaan.13
12 13
Dekker, 1951, 117. Dekker, 1951, 121 – 122.
32
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 14 Het voormalige eiland Rilland met dorpen en gehuchten op de overzichtskaart van Zuid‐Beveland vóór 1530. In rood is de kustlijn van circa 1250 aangegeven. Bron: Dekker 1971.
Niet enkel het eiland Rilland werd stilaan bedijkt vanaf de 12e eeuw, maar ook de Hinkele werd in verscheidene fasen afgedamd tussen het einde van de 12e eeuw en het einde van de 13e eeuw, in opdracht van de Cisterciënzers. Hierdoor werd het eiland één geheel met Zuid‐Beveland. Afbeelding 15 toont de regionale situatie in die periode. De restgeul van de Hinkele was in de 16de en 17de eeuw nog vrij breed. De Krabbendijksche Vliet, doorsneden door de A58 ten noorden van Waarde, is het tegenwoordig restant van de geul. In 1323 werd het dijkgraafschap “Tussen Honte en Hinkele” gesticht, dat de waterstaatkundige huishouding van het gebied beheerde. Het oostelijk deel van Zuid‐Beveland had in de Late Middeleeuwen voortdurend te kampen met overstromingen als gevolg van dijkvallen en stormvloeden. Zo worden dijkdoorbraken op het eiland Rilland gemeld in de jaren 1268, 1287‐1288, 1304, 1334, 1375, 1446, 1472, 1476, 1486, 1509 en 1512. Over het algemeen echter bleef men de toestand meester, tot het rampzalige jaar 1530. In 1530 veranderde de situatie volkomen. Grote delen van de kernlanden van oa Tussen Honte en Hinkele liepen onder. Door het wegvallen van hele gebieden en daarop volgende stroomwijzigingen moesten oude binnendijken waterkerend worden gemaakt en liepen dorpen vaak onder water. Het jaar 1530 betekende ook voor veel polders het einde, zo ook voor de “Hooge Ryem”.
33
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 15 De polders in de omgeving van Waarde, Valkenisse, Gawege en Krabbendijke en de afdamming van de Hinkele in de tweede helft van de 13de eeuw. De rode pijl duidt globaal de ligging van het plangebied aan. Bron: Dekker 1971, 151.
Volgens de kaart van Wilderom wordt het gebied waartoe het plangebied hoort, opnieuw ingepolderd in 1571 en krijgt het de benaming “Waardepolder”(Afbeelding 17). Echter op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 is Gawege al opnieuw ingepolderd (Afbeelding 16). Zeker is dat het gebied kort na de overstroming in 1530 opnieuw wordt ingepolderd. Gezien de dijken die deze polders afschermen van het water een verdedigingsgrens vormen, worden forten en redoutes opgericht. Ter hoogte van Gawege betreft het een redoute, weergegeven op latere meer gedetailleerde kaarten.
Afbeelding 16 Uitsnede uit de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1560.De rode pijl duidt de plaats Gawege aan. Door de grofschaligheid van de kaart is het niet mogelijk om de exacte locatie van het plangebied aan te duiden op deze kaart. Bron: Blonk en van der Wijst, 2010, 108.
34
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 17 Tekening van de polders rond Kruiningen, Waarde en Krabbendijke van na 1530. De rode pijl duidt de ligging van het plangebied aan. Bron: Wilderom, 1961, 159.
De eerste meer gedetailleerde kaarten zijn beschikbaar vanaf de 17e eeuw. De oudste beschikbare kaart is deze van J. Blaeu uit circa 1664 (Afbeelding 18). Op deze kaart is op de hoek van de Gaweegsedijk en de oude Dooldijk bebouwing te zien in de vorm van een redoute. Gezien de grofschaligheid van deze kaart kan de exacte ligging van het plangebied niet worden bepaald.
35
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 18 Uitsnede uit de kaart van Beveland en Wolphaartsdijk van J. Blaeu uit 1664. De rode pijl duidt de globale ligging van het plangebied aan. Bron: Geheugenvannederland.nl.
Een jongere kaart is de kaart van W.T. Hattinga uit circa 1750 (Afbeelding 19). Op deze kaart is bebouwing te zien ter hoogte van de kruising van de Gaweegsedijk met de Dooldijk (tevens de ligging van het plangebied). De redoute wordt op deze kaart niet meer weergegeven. Mogelijk verliest deze zijn functie en wordt deze geslecht op het moment dat de Mairepolder, ten oosten van Gawege, wordt ingepolderd aan het einde van de 17e eeuw.
36
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 19 Uitsnede uit de kaart van Zuid‐Beveland door W.T. Hattinga uit circa 1750. De rode pijl duidt de globale ligging van het plangebied aan. Bron: Blonk en van der Wijst, 310.
De eerste echt nauwkeurige kaarten worden gemaakt in de eerste helft van de 19de eeuw. Dit zijn de Kadastrale Minuutplans uit de periode tussen 1811 en 1832. Deze kaarten hadden tot doel grondbelasting te kunnen heffen op grondbezit en gebouwen. Het zijn ook de eerste kaarten die nauwkeurig zijn tot op perceelsniveau. Hierdoor is het ook mogelijk om het plangebied en het onderzoeksgebied nauwkeurig te projecteren (Afbeelding 20). Aan de noordzijde van het plangebied is bebouwing aanwezig. Het onderzoeksgebied is gesitueerd op twee percelen, waardoor een perceelsgrens van noord naar zuid doorheen het terrein loopt. Volgens de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel die bij het Kadastrale Minuutplan hoort, zijn beide percelen in gebruik als weiland. De huidige weg Gawege is op deze kaart nog aangeduid als de Dooldijk.
37
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 20 Projectie van het plangebied en het onderzoeksgebied op de Kadastrale Minuut uit 1811 – 1832. Bron: watwaswaar.nl.
De Topografische Militaire Kaart uit 1856 is de Dooldijk nog te zien, maar splitst deze aan de westzijde van het plangebied op naar de Dooldijk en de Plasjesweg (Afbeelding 21). De Dooldijk kent geen continue verloop meer, maar wordt onderbroken. Op deze kaart is het plangebied nog steeds bebouwd aan de noordzijde. Het onderzoeksgebied is onbebouwd. Op de Topografische Kaarten vanaf 1949 wordt de Plasjesweg aangeduid als de Plasseweg zoals deze heden ten dage bekend staat (kaarten niet afgebeeld). De Dooldijk wordt niet meer aangeduid op de Topografische Kaarten van na 1949. Op de kaarten vanaf 1949 is nog bebouwing te zien binnen het plangebied, maar niet ter hoogte van het onderzoeksgebied. Op de Topografische Kaarten vanaf 2005 is de huidige situatie weergegeven waarbij het onderzoeksgebied aan de oost‐, zuid‐ en westzijde wordt afgebakend door een verhoogd gedeelte (tevens zichtbaar op de AHN).
38
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 21 Projectie van het plangebied en het onderzoeksgebied op een uitsnede uit de Topografische Militaire Kaart uit 1856, gemaakt door A.W.H. de Man. Bron: watwaswaar.nl.
2.3.3
Archeologische Gegevens
In deze paragraaf worden de bekende archeologische gegevens weergegeven die zich in de directe omgeving van het plangebied bevinden. Hierbij is een straal van circa 700 meter rondom het plangebied gehanteerd. Enkel de archeologische onderzoeken en waarnemingen die relevante informatie met betrekking tot het opstellen van een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opleveren, worden nader besproken. De overige worden enkel opgesomd in de tabel. Deze gegevens werden ontleend aan Archis en het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA).
Archeologische Monumentenkaart (AMK) De AMK is een dynamisch digitaal bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland dat door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in samenwerking met de Provincie Zeeland is opgesteld. Op de kaart staan terreinen met archeologische status aangegeven. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst aan een aantal door de RCE gehanteerde criteria: kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde. De AMK is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.
39
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
In de onmiddellijke omgeving van het plangebied (binnen een straal van 1 kilometer) zijn geen terreinen op de archeologische monumentenkaart aangeduid. Net iets meer dan 1 kilometer ten zuiden van het plangebied is een beschermd terrein van zeer hoge archeologische waarde aangeduid met nummer 13574 (Afbeelding 22). Dit terrein betreft de vindplaats van het verdronken dorp Valkenisse en beslaat het middendeel van de schorren en de zuidelijk daarvan gelegen slikken. Tevens is hetzelfde terrein in het monumentenregister van de RCE opgenomen onder nummer 519501 als rijksmonument met beschermde status.
Afbeelding 22 Projectie van het plangebied (rode polygoon) op de Topografische Kaart van Nederland met aanduiding van AMK‐terreinen, waarnemingen en onderzoeksmeldingen (gegevens ontleend aan ARCHIS2). Schaal 1:25.000. Bron: Esri.
40
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Onderzoeken en waarnemingen Archis is het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland. Het bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen, daterend van de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd. Binnen het plangebied is niet eerder archeologisch onderzoek uitgevoerd. Ook in directe omgeving zijn geen onderzoeksmeldingen in Archis geregistreerd. Ten zuidwesten van het plangebied is een enkele waarneming bekend, namelijk nummer 21.049, betreft de vondst van complete, laatmiddeleeuwse kogelpot, op een perceel noordelijk van de Weelweg. Tabel 4 Overzicht van de waarnemingen in de omgeving van het plangebied
Waarneming Datering Vondstmelding
Aard van de waarneming of vondstmelding
21.049
Complete kogelpot.
LMEA
Tabel 5 Overzicht van de onderzoeken in de omgeving van het plangebied
Onderzoeksmeldingsnummer Uitvoerder (onderzoeksnummer)
Aard van het onderzoek
22.715 en 23.393
Archeomedia
Archeologisch bureauonderzoek en booronderzoek. Voor alle perioden geldt een lage tot zeer lage verwachting op het aantreffen van bebouwing en wegen/infrastructuur. Wel kunnen wrakken van schepen of andere vaartuiten uit de 12e‐13e eeuw en 16e – 17e eeuw worden verwacht. Aan het begin kunnen resten van het Zuidoost Fort worden aangetroffen.
60.089
ArteFact!
Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen. De top van het veen is veraard, waardoor een kans bestaat op het aantreffen van archeologische waarden uit de IJzertijd en/of Romeinse Tijd. Vervolgonderzoek is noodzakelijk indien behoud in situ niet mogelijk is.
Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) In het Zeeuws Archeologisch Archief is met betrekking tot het plangebied geen aanvullende informatie bekend dan bekend in Archis2.14
2.3.4
Recent gebruik: verstoringen en luchtfoto’s
In kader van het huidig archeologisch bureauonderzoek zijn meerdere luchtfoto’s geraadpleegd: uit 1959, 1971 (Geoloket Provincie Zeeland), 1989 (Foto‐Atlas Zeeland 1989), 2003 (Luchtfotoatlas Zeeland 2004/Geoloket Provincie Zeeland) en de satellietfoto’s uit 2005, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011 (Geoloket Provincie Zeeland) en 2013 (Google Earth).
14 Informatie van drs. J. Jongepier (SCEZ) op 09‐12‐2014.
41
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Bij vergelijking van de luchtfoto’s vanaf 1959 tot op heden is de geleidelijke inrichting van het plangebied tot het huidige bedrijventerrein te zien. Daarbij is te zien dat ter hoogte van het onderzoeksgebied geen gebouwen hebben gestaan tot op heden. Op de luchtfoto uit 1959 is ter hoogte van het onderzoeksgebied wel een vage ronde vlek te zien wat kan wijzen op een drenkpoel voor dieren. Deze is tussen 1959 en 1970 gedempt. Op de luchtfoto uit 1959 is ten westen van het plangebied het verloop van de oude Dooldijk te zien in het landschap (Afbeelding 23). Op latere luchtfoto’s is deze enkel nog vaag of zelfs helemaal niet meer zichtbaar, doordat deze volledig is afgegraven. Er zijn geen aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen binnen of grenzend aan het onderzoeksgebied op de lucht‐ en satellietfoto’s.
Afbeelding 23 Luchtfoto uit 1959 met projectie van het plangebied (rode polygoon). Aan de westzijde van het plangebied is het verloop van de oude Dooldijk te zien ten noorden van de huidige Plasseweg. Schaal 1:10.000. Bron: Geoloket Provincie Zeeland.
42
ARTEFACT! RAPPORT 148
2.4
WAARDE – GAWEGE 10
Archeologisch Verwachtingsmodel
Op basis van de in eerdere paragrafen beschreven informatie over de huidige situatie, de aardwetenschappelijke, de historische situatie en bekende archeologische waarden kan een specifieke archeologische verwachting worden opgesteld. Hierbij wordt per geologisch niveau aangegeven uit welke perioden archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. Indien mogelijk wordt hierbij informatie verstrekt over het complextype en worden nadere kenmerken van de vindplaats beschreven. Vroege prehistorie (Paleolithicum tot en met Midden ‐ Mesolithicum) – niveau pleistoceen dekzand Gezien de geologische gesteldheid van het plangebied, er vanuit gaande dat deze juist is vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat zich binnen het onderzoeksgebied archeologische waarden bevinden uit de vroege prehistorie. Voor het overige deel van het plangebied is het niveau van het pleistoceen dekzand geërodeerd door latere geulwerking. Vindplaatsen uit deze periode kunnen worden verwacht in de Laag van Usselo en de top van het dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel) (Finaal Paleolithicum tot Mesolithicum), die hier op een diepte van circa 6,50 beneden maaiveld (6,30 meter –NAP) liggen. Met andere woorden, op de plaatsen waar het pleistoceen en het veen niet weggeërodeerd zijn door later inbraakgeulen uit de Late Middeleeuwen/ Nieuwe Tijd. Over de toestand van het dekzand, de mate waarin het aan erosie onderhevig is geweest, is in (de directe omgeving van) het plangebied niets bekend. De gemeentelijke Maatregelenkaart Laag 4 (Formatie van Boxtel) laat zien dat het voor onderzoeksgebied een gematigde verwachting geldt. Deze verwachting is gebaseerd op het feit dat het toenmalige landschap lager dan 2 meter –NAP ligt. Deze relatief lage ligging maakt dat de kans op het aantreffen van bewoningssporen uit deze periode matig is, omdat de hoger gelegen delen het meest geschikt waren voor bewoning. Gezien volgens de resultaten verkregen uit de DINO‐boringen de kans klein is dat binnen het onderzoeksgebied een zandkopje of hoger gelegen deel gesitueerd is, kan de verwachting worden bijgesteld naar laag. Archeologische waarden uit het Paleolithicum en Mesolithicum zouden kunnen bestaan uit kleine nederzettingsterreinen, zogenaamde extractiekampen. De zogenaamde extractiekampen kenmerken zich door een kleine omvang (circa 5 tot 10 m2) waarbij basiskampen een ruimere omvang hebben. Vindplaatsen uit deze periode kenmerken zich door een vondstverspreiding van vuursteen. Tevens bestaat de mogelijkheid dat grondsporen (haardplaatsen) kunnen worden aangetroffen. De waarde van vuursteenvindplaatsen wordt grotendeels bepaald door de intactheid ervan aangezien vuursteenvindplaatsen zich vrijwel alleen kenmerken door het voorkomen van vuursteen artefacten. Complextypes uit het Vroege en Midden‐Neolithicum zijn nederzettingsterreinen: boerderijen (houten palen en paaltjes, greppelstructuren, afvalkuilen, waterputten, paalgaten), infrastructuur, aardewerk, botmateriaal, bewerkt natuursteen (vuurstenen artefacten). Vroege prehistorie (Laat‐Mesolithicum tot en met Vroeg Neolithicum )– niveau Basisveen Laagpakket, Formatie van Nieuwkoop Tussen 7.220 en 6.000 v.C. gaat er zich in de Zuid‐Beveland, onder invloed van een stijgende zeespiegel, veen gaan vormen op het dekzand. Er wordt algemeen aangenomen dat er in die periode dan hier ook geen gunstige omstandigheden zijn voor menselijke bewoning en activiteit. Dit
43
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
veenlandschap verdwijnt trouwens al snel onder het zeeniveau, waar het zal afgedekt worden door het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk). Het Basisveen kan op basis van de geologische kaart en de DINO‐boringen ter plaatse van het plangebied en omgeving nog aanwezig zijn. Het Basisveen is echter slechts in 1 DINO‐boring vastgesteld op een diepte van 6,45 meter beneden maaiveld (6,25 meter –NAP). In de DINO‐boring gesitueerd net langs het plangebied is deze laag niet vastgesteld. Het Basisveen is dus ter hoogte van het plangebied volledig geërodeerd, waardoor de kan op het aantreffen van archeologische waarden ter hoogte van het plangebied laag is. Vroege prehistorie (Laat‐Neolithicum) – niveau Laagpakket van Wormer Vindplaatsen uit het Laat‐Neolithicum kunnen worden verwacht in de top van het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) dat gelegen is op het hierboven beschreven dekzand of Basisveen, op een diepte vanaf 2,50 meter beneden maaiveld (3,20 meter –NAP). Wanneer het Laagpakket hoog genoeg is opgeslibd en er een verlandingsproces begint op te treden, is er opnieuw een mogelijkheid op sporen van menselijke activiteit. De verschillende verwachtingen binnen het plangebied op de Maatregelenkaart (Laag 3) zijn gesteld op basis van de diepteligging van het landschap en de mate van erosie van de top. Hoger gelegen delen van het landschap kunnen bewoning hebben gekend. Op deze kaart geldt een hoge verwachting voor het plangebied volgens de gemeentelijke verwachtingskaart. Deze verwachting kan worden bijgesteld op basis van de resultaten verkregen uit de DINO‐boringen. In deze boringen zijn enkel kleilagen vastgesteld wat wijst op lager gelegen gebieden. Deze gebieden zijn dan ook minder geschikt voor bewoning, waardoor de verwachting naar beneden kan worden bijgesteld. Voor het plangebied geldt dan ook een middelhoge verwachting. Mogelijk aan te treffen vindplaatsen uit het Laat‐Neolithicum kunnen bestaan uit huisplaatsen en ambachtelijke activiteit. Vindplaatsen (huisplaatsen) uit deze perioden kenmerken zich door grondsporen (paalsporen, afvalkuilen, greppels). Vindplaatsen bevatten ook vaak bewerkt natuursteen en mogelijk aardewerk. Late prehistorie (Brons‐ en IJzertijd) en Romeinse Tijd – niveau Hollandveen Laagpakket Bronstijd: Resten uit deze perioden kunnen voorkomen in (de onderzijde van) het Hollandveen Laagpakket. Gedurende de Bronstijd behoorde het plangebied echter tot een uitgestrekt veenmoeras waar de omstandigheden vermoedelijk te nat en ongunstig waren voor bewoning. Gecombineerd met het ontbreken van vindplaatsen uit deze periode in Zeeland (met uitzondering van het duingebied in Westenschouwen en het Pleistoceen dekzand in Nieuw‐Namen) wordt de archeologische verwachting laag ingeschat. Late IJzertijd en Romeinse Tijd: Voor deze perioden geldt een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden in het middendeel van het plangebied. Vindplaatsen kunnen worden verwacht in de top van het Hollandveen Laagpakket, waar dit intact aanwezig is. De top van het veen kan worden verwacht vanaf 1,10 meter beneden maaiveld (1,80 meter –NAP). Mogelijk aan te treffen vindplaatsen uit de Late prehistorie kunnen bestaan uit huisplaatsen, ambachtelijke activiteit en infrastructurele werken. Vindplaatsen (huisplaatsen) uit deze perioden kenmerken zich door grondsporen (paalsporen, afvalkuilen, greppels) en houten paaltjes in het veen. Vaak ontbreken zones met veel vondstmateriaal in de nabijheid van deze huisplaatsen. De omvang van deze vindplaatsen varieert sterk en is afhankelijk van de aard van de vindplaats. Voor deze vindplaatsen geldt eveneens dat een verstoring van de top van het Hollandveen tot een verstoring
44
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
van mogelijke vindplaatsen heeft geleid. Deze verstoringen kunnen zowel een natuurlijke (erosie) als een menselijke oorzaak (veenafgraving, moernering) hebben. Op het grondgebied van de Gemeente Reimerswaal werden nog geen duidelijke vindplaatsen opgetekend. Tijdens onderzoek bij Kruiningen‐Nishoek werd wel een slijpsteen in de top van het veen aangetroffen, maar geen sporen. Aan de Hogeweg in Yerseke werd ook een klein fragment aardewerk uit deze periode aangetroffen. Bovendien werden in de omliggende gemeentes Borssele, Kapelle en Goes reeds verschillende vindplaatsen uit deze periode aangetroffen. Vroege Middeleeuwen – niveau Duinkerke II‐IIIa Uit het bureauonderzoek is gebleken dat vanaf het laatste kwart van de 3de eeuw de invloed van de zee op de omgeving van het plangebied sterk toenam. Normaal kunnen bewoningssporen uit de Vroege Middeleeuwen zich op de Afzettingen van Duinkerke II en IIIa bevinden. Deze afzettingen zijn in (de directe omgeving van) het plangebied echter afgedekt en mogelijk geërodeerd door latere Duinkerke IIIb afzettingen. Daarbij is het onderscheiden van de afzonderlijke lagen van Duinkerke II/IIIa en IIIb afzettingen binnen het op het veen gelegen pakket van jonge zeeklei zeer lastig. Uit historische bronnen (§2.3.2) is bekend dat het gebied waarin het plangebied ligt in een polder die tussen het begin van de 12e eeuw en het begin van de 13e eeuw is ingedijkt. De exacte datum van de inpoldering is tot op heden echter onbekend. in de tweede helft van de 12de eeuw. Tevens is het onduidelijk of het gebied tot aan de inpoldering tot getijdegrond behoorde of dat het gebied vóór de overstroming van 1134 bewoonbaar was. Tot op heden zijn geen vindplaatsen of waarnemingen in de omgeving bekend uit deze periode. Hierdoor kan de hoge verwachting worden bijgesteld naar middelhoog. Late Middeleeuwen/ Nieuwe Tijd – niveau Duinkerke IIIa/b Aan de hand van de historische bronnen en het oud kaartmateriaal kan worden gesteld dat het plangebied is ingepolderd tussen de 12e en de 13e eeuw na een grote overstroming in 1134. Volgens de historische bronnen zou het eiland Rilland, waartoe het plangebied behoort, ondanks de bedijkingen nog regelmatig zijn overstroomd. Op de oudste beschikbare kaarten uit de 17e eeuw is langs de Gaweegsedijk een redoute aangeduid in de omgeving van het plangebied. Deze redoute blijft slechts een beperkte periode in gebruik, aangezien deze op kaarten uit de 18e eeuw niet meer wordt weergegeven. Zoals hierboven vermeld wordt de huidige Gaweegsedijk al afgebeeld op kaarten vanaf de 17e eeuw. Tevens wordt een dijk aan de noordzijde van het plangebied afgebeeld, de Dooldijk. De huidige weg Gawege volgt het verloop van deze dijk ter hoogte van het plangebied en naar het westen. De kaarten uit de 17e eeuw zijn te grofschalig om te kunnen bepalen of er bebouwing aanwezig was binnen het plangebied. Pas op de kaart uit de 18e eeuw (Hattinga) wordt bebouwing afgebeeld ter hoogte van het plangebied. Gezien het hier nog steeds gaat om grofschalige kaarten is het niet volledig duidelijk waar deze bebouwing exact heeft gestaan. De eerste gedetailleerde kaarten dateren uit het begin van de 19e eeuw, de Kadastrale Minuut. Op deze kaart is het plangebied aan de noordzijde bebouwd. Het onderzoeksgebied is gesitueerd ten zuiden van deze bebouwing en bevat delen van twee percelen die op dat ogenblik in gebruik zijn als weiland. Aan de hand van de topografische (militaire) kaarten vanaf het begin van de 20ste eeuw tot op heden kan gesteld worden dat het plangebied steeds bebouwd is geweest, maar dit ten noorden van het huidige onderzoeksgebied is gesitueerd. Op de topografische kaart uit 2005 is de situatie weergegeven zoals deze nog steeds is heden ten dage. Het onderzoeksgebied is onbebouwd, maar in gebruik als opslagplaats die aan de oost‐, ‐ zuid‐ en westzijde begrensd is door een opgehoogd deel. Aan de hand
45
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
van de resultaten van het bureauonderzoek geldt een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden vanaf de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd voor het volledige plangebied. Vindplaatsen uit Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd kunnen bestaan uit nederzettingsresten, voornamelijk erfsporen. Daarbij kunnen resten in de vorm van houten en bakstenen funderingen, beerputten, (afval)kuilen, kuilen met dierlijke begravingen of resten en sporen van ambachtelijke activiteiten worden aangetroffen. Ook kunnen sporen van landbouw, zoals greppels en sloten, worden gevonden.
46
ARTEFACT! RAPPORT 148
3
Inventariserend veldonderzoek
3.1
Doel en methode
WAARDE – GAWEGE 10
Bij het inventariserend veldonderzoek wordt een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende fase. De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze. Een eenvoudige terreininspectie, maar ook geo‐archeologisch booronderzoek behoren tot de middelen. Op deze manier worden kansarme zones uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd voor de volgende fasen. Tijdens de karterende fase wordt het plangebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vondsten of sporen. De waarderende fase sluit aan op de karterende fase. Het waarnemingsnet kan verdicht worden om de horizontale begrenzing, ligging en omvang van archeologische vindplaatsen vast te stellen. Tevens kunnen aanvullende methoden worden ingezet om ontbrekende informatie, ten behoeve van een waardestelling, te verzamelen. Bij de keuze voor de uitvoering van het inventariserend veldonderzoek dient altijd de minst destructieve methode te worden gekozen om aantasting van de waarden vóór een eventueel besluit tot beschermen of opgraven, tot een minimum te beperken. Booronderzoek en proefsleuvenonderzoek zijn op dit moment de enige karterende methoden voor het opsporen van (niet zichtbare) sites buiten de historische kern die breed inzetbaar zijn. Booronderzoek is een geschikte prospectietechniek voor het opsporen van sites die zich kenmerken door een archeologische laag of een vondststrooiing met een voldoende hoge dichtheid. Indien een op te sporen site zich kenmerkt door een lage vondstdichtheid (< 40 vondsten/m²), is booronderzoek minder geschikt. Booronderzoek maakt het verder mogelijk de diepteligging, de dikte en de stratigrafische positie van de archeologische laag of lagen te bepalen. Daarnaast is booronderzoek een betrouwbare methode om de mate van antropogene verstoring en/ of natuurlijke bodemerosie van het te onderzoeken gebied, te kunnen bepalen. In beide gevallen kunnen archeologische sporen geheel of gedeeltelijk verdwenen zijn. Proefsleuvenonderzoek is bij lage vondstdichtheden en een grondsporenniveau effectiever in het opsporen van sites dan booronderzoek. Sites met een lage vondstdichtheid maar zonder een grondsporenniveau kunnen het best opgespoord worden door het (handmatig) graven van testputten. Voor onderhavig onderzoek is door conform het beleid van de gemeente Reimerswaal gekozen voor het uitvoeren van een bureauonderzoek met controleboringen zoals dit in de aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland beschreven staat. Het veldonderzoek had tot doel om middels controleboringen (verkennende boringen) het, op basis van het bureauonderzoek, opgestelde archeologisch verwachtingsmodel te toetsen. Het veldonderzoek is uitgevoerd conform de Aanvullende Richtlijnen van de Provincie Zeeland en de eisen gesteld in de opdrachtaanvraag. Tijdens het veldonderzoek werden 4 boringen verricht, verspreid over het onderzoeksgebied, rekening houdend met de perceelsgreppels aangeduid op de Kadastrale Minuut en de aanwezige kabels en leidingen.
47
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
De boringen zijn ingemeten door middel van een dGPS met een maximale horizontale en verticale afwijking van 2 centimeter. De maximale diepte van de boringen bedroeg 4 meter beneden maaiveld. De toplaag is geboord met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm; er werd verder verdiept met een gutsboor met een diameter van 3 cm. De boringen zijn bodemkundig beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008). Het opgeboorde materiaal is in het veld visueel gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Het kalkgehalte van de verschillende bodemniveaus is vastgesteld door bedruppelen van het boormonster met een HCL‐ oplossing. Het nemen van grondmonsters behoorde, gezien de (verkennende) fase waarin het onderzoek zich bevond, niet tot de opdracht. Een oppervlaktekartering kon vanwege het huidige grondgebruik beperkt worden uitgevoerd.
3.2
Resultaten
3.2.1
Geologie en bodem
Vanaf het maaiveld tot circa 0,30 meter beneden maaiveld (0,70 meter ‐NAP) is een opgebrachte laag aanwezig. Deze laag bestaat uit zwak siltig, matig fijn, grijs zand. Onder deze opgebrachte laag is een bouwvoor vastgesteld tot circa 0,70 meter beneden maaiveld (1,10 meter ‐NAP). Het betreft een matig siltige, matig stevige, matig humeuze, grijsbruine kalkrijke kleilaag met puinspikkels en mortelbrokjes. Vanaf circa 0,70 meter beneden maaiveld (1,10 meter –NAP) is in alle boringen, met uitzondering van boring 1, de top van het Laagpakket van Walcheren aangetroffen. Dit Laagpakket bestaat uit afwisselend blauwgrijze kalkrijke zandige kleilagen en kleiige zandlagen met een gruis van schelpen. Dit Laagpakket bedekt het Hollandveen Laagpakket. De veraarde top van dit Laagpakket is licht tot nauwelijks geërodeerd en is in de boringen aanwezig vanaf 1,35 meter beneden maaiveld (1,85 meter – NAP). De top van het Hollandveen bestaat uit zwartbruin, sterk amorf bosveen. Onder deze top is een roodbruine, matig amorfe laag van bosveen aangetroffen. De onderste laag van het Laagpakket bestaat uit roodbruin, matig amorf rietveen. Onder het Hollandveen Laagpakket is vanaf 2,70 meter beneden maaiveld (3,25 meter ‐ NAP) de onverstoorde top van het Laagpakket van Wormer vastgesteld. De top van dit Laagpakket bestaat uit matig siltige, slappe, lichtgrijze‐bruine klei met riet. Zoals eerder vermeld vormt boring 1 een uitzondering. In boring 1 is vanaf 0,55 meter beneden maaiveld (0,95 meter –NAP) de heterogene vulling vastgesteld van een moerneringskuil. Het Hollandveen is op deze locatie vrijwel volledig gemoerneerd met uitzondering van 10 cm, aangetroffen op 2,90 meter beneden maaiveld (3,30 meter ‐ NAP). De moerneringskuil is gevuld met verscheidene lagen en bevat onder andere plantenresten en mangaanvlekken.
3.2.2
Archeologie
Binnen het onderzoeksgebied is geen veldkartering uitgevoerd, gezien het terrein verhard is. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
48
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Afbeelding 24 Locatie boringen binnen onderzoeksgebied, geprojecteerd op een vergrote uitsnede van de Topografische Kaart van Nederland. Schaal 1:2.000. Bron: Esri.
49
ARTEFACT! RAPPORT 148
4
Conclusie en Advies
4.1
Conclusie
WAARDE – GAWEGE 10
Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens werd in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Op basis van het bureauonderzoek kon samengevat gesteld worden dat binnen het plangebied de bodemopbouw vanaf het maaiveld bestaat uit jonge zeeklei, Laagpakket van Walcheren op afzettingen van het Hollandveen Laagpakket op afzettingen van het Laagpakket van Wormer. In één enkele DINO‐boring is een dunne laag Basisveen aangetroffen op een diepte van 6,45 meter beneden maaiveld (6,25 meter –NAP). De top van het Laagpakket van Wierden is in deze boring aangetroffen op 6,50 meter beneden maaiveld (6,30 meter –NAP). In de boringen gesitueerd net naast het plangebied is het Basisveen en de top van het Laagpakket van Wierden niet aangetroffen tot 12,50 meter beneden maaiveld. De kans is dan ook klein dat binnen het plangebied Basisveen en het Laagpakket van Wierden aanwezig zijn op deze dieptes. Over intactheid van top van het dekzand is niets bekend. Op basis van de resultaten verkregen uit de studie van de historische bronnen en de analyse van de oude kaarten kan samengevat worden dat het plangebied gesitueerd is in een polder die reeds aan het begin van de 13e eeuw was ingepolderd. Aan de hand van de studie van de historische bronnen kan niet worden uitgesloten dat er reeds voor de 13e eeuw bewoning mogelijk was op deze locatie. Op basis van de analyse van de oude kaarten is bebouwing te zien ter hoogte van het plangebied in de 17e eeuw. Op de meer gedetailleerde Kadastrale Minuut is te zien dat het plangebied bebouwd is aan de noordzijde, en het onderzoeksgebied, gesitueerd aan de zuidzijde van het plangebied, op dat ogenblik in gebruik is als weiland. Ook op latere Topografische Kaarten is geen bebouwing afgebeeld binnen het onderzoeksgebied. Tijdens het inventariserend veldonderzoek werd het opgestelde verwachtingsmodel middels 4 verkennende boringen (tot maximaal 4 meter beneden maaiveld) getoetst. Hierbij dient opgemerkt dat dit veldonderzoek gericht was op het toetsen van de (geologische) verwachting en niet op het opsporen van eventuele vindplaatsen. Aan de hand van de resultaten van de boringen is vastgesteld dat onder een opgebrachte laag de oorspronkelijke bouwvoor kan worden aangetroffen vanaf circa 0,30 meter beneden maaiveld ( 0,70 meter ‐NAP). In drie van de vier boringen is onder deze bouwvoor de top van het Laagpakket van Walcheren vastgesteld vanaf circa 0,70 meter beneden maaiveld (1,10 meter ‐NAP). Dit Laagpakket bedekt de veraarde top van het Hollandveen Laagpakket. De top is vastgesteld op een diepte van 1,35 meter beneden maaiveld (1,85 meter –NAP). De top is licht tot weinig geërodeerd. Vanaf 2,70 meter beneden maaiveld (3,25 meter – NAP) is de intacte top van het Laagpakket van Wormer aangetroffen. Één boring vormde een uitzondering. In deze boring is moernering van het Hollandveen vastgesteld vanaf 0,55 meter beneden maaiveld (0,95 meter –NAP). De verwachting voor de perioden vroege prehistorie tot een met het Midden‐Neolithicum kon vanwege de grote diepteligging van mogelijke vindplaatsen uit deze perioden op het pleistocene dekzand en Basisveen niet worden getoetst. Deze niveaus liggen ruim beneden de maximale boordiepte van het onderzoek en de geplande verstoringsdiepte van de civiele werkzaamheden.
51
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen, kan het opgestelde specifieke archeologische verwachtingsmodel blijven gehandhaafd: o
De lage verwachting voor de perioden Laat‐Paleolithicum tot en met het Midden‐ Neolithicum blijft gehandhaafd. Archeologische waarden uit deze perioden kunnen worden aangetroffen in de top van het Laagpakket van Wierden (pleistoceen dekzand) en het Basisveen.
o
De middelhoge verwachting voor het Laat‐Neolithicum blijft eveneens gehandhaafd. Archeologische waarden uit deze periode komen voor in de top van het Laagpakket van Wormer. De top is binnen het onderzoeksgebied vastgesteld op een diepte van 2,70 meter beneden maaiveld (3,25 meter ‐ NAP).
o
De lage verwachting voor de Bronstijd en de hoge verwachting voor de IJzertijd en Romeinse tijd blijven gehandhaafd. Aan de hand van de boringen is vastgesteld dat de top van het veen veraard is en licht tot weinig geërodeerd. Slechts in één boring is moernering vastgesteld. De top van het Hollandveen Laagpakket kan worden aangetroffen vanaf 1,35 meter beneden maaiveld (1,85 meter –NAP).
o
Voor de Vroege Middeleeuwen blijft de verwachting middelhoog en voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd blijft een hoge verwachting gelden. Archeologische waarden uit deze perioden kunnen worden aangetroffen in de top van het Laagpakket van Walcheren. Binnen het onderzoeksgebied is de top vastgesteld op een diepte van 0,70 meter beneden maaiveld (1,10 meter ‐NAP).
4.2
Advies
Aanleiding tot het onderzoek wordt gevormd door de nieuwbouwplannen binnen het plangebied Franje Onions te Waarde. Tot op heden bestaan nog geen concrete planvorming. Wel is zeker dat de aan te brengen funderingen de bodem tot circa 1,20 meter beneden maaiveld zullen verstoren. Aan de hand van het booronderzoek zijn geen diepgaande verstoringen vastgesteld met uitzondering van één boring waarin moernering is vastgesteld. Aan de hand van het specifieke archeologische verwachtingsmodel kunnen archeologische waarden worden aangetroffen vanaf circa 0,70 meter beneden maaiveld. Uitgangspunt is steeds behoud in situ. Aanbevolen wordt om planaanpassing uit te voeren, wat betekent dat de toekomstige ontgravingen niet dieper reiken dan 0,70 meter beneden maaiveld. Indien planaanpassing niet mogelijk is, dient voor alle graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,70 meter beneden maaiveld, archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. Dit werd ingegeven door het feit dat vanaf deze diepte onverstoorde afzettingen van het Laagpakket van Walcheren werden aangetroffen waarop volgens de oudst beschikbare kaarten (uit de 17de eeuw) bebouwing wordt weergegeven in, of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat deze bebouwing voorlopers kent die teruggaan tot de Late Middeleeuwen.
52
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Conform de AMZ‐cyclus (Archeologische MonumentenZorg) dient een dergelijk vervolgonderzoek in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven te worden uitgevoerd voeren om de daadwerkelijke aanwezigheid, aard en de waarde van eventuele vindplaatsen verder te bepalen. De aard en omvang van eventueel vervolgonderzoek zal worden bepaald door de bevoegde overheid.
53
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Bronnen Literatuur Alkemade, M., R.M. van Heeringen & W.A.M. Hessing, 2011, Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal. Deel A: Beleidsnota archeologie, Vestigia‐rapport V707‐A, Amersfoort. Baeteman, C., 2007. De laat holocene evolutie van de Belgische kustvlakte: Sedimentatieprocessen versus zeespiegelschommelingen en Duinkerke transgressies. In: A.M.J. de Kraker & G.J. Borger (red.) Veen‐Vis‐Zout, Geo‐ and Bioarchaeological Studies 8. Amsterdam. Bazen, M.A., & G. Pleijter, 1987, Bodemkaart van Nederland, 1:50.000 blad 49 West Bergen op Zoom, Stiboka, Wageningen. Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie, Assen. Berendsen, H.J.A., 2005. Fysisch‐geografisch onderzoek. Thema’s en methoden, Assen. Berendsen, H.J.A., 2005. Landschappelijk Nederland. De fysisch‐geografische regio’s, Assen. Besuijen, G.P.A., 2013, Waarde – Emanuëlpolder – Verdronken dorp Valkenisse. Gemeente Reimerswaal. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen, Artefact Rapport 69, Kamperland. Blonk, D. & J. Blonk‐van der Wijs,2010. Zelandia Comitatus. Geschiedenis en Cartobibliografie van de provincie Zeeland tot 1860; Houten. Brugman, B.A., R.M. van Heeringen en R. Schrijvers, 2011, Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal. Deel B: Toelichting beleidskaart, Vestigia‐rapport V707‐B, Amersfoort. Brus, J., 1987. Geomorfologische Kaart van Nederland, kaartblad Zeeuwsch‐Vlaanderen, 1:50.000. Stiboka, Wageningen. Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Brus, J., 1987. Toelichting op de Geomorfologische Kaart van Nederland, kaartblad Zeeuwsch‐ Vlaanderen, 1:50.000. Stiboka, Wageningen. Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Coppens, E. en G.P.A. Besuijen, 2014, Waarde – Emanuëlpolder en Nolleweg. Gemeente Reimerswaal. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen, Artefact Rapport 84, Kamperland. Deeben, J., E. Drenth, M.‐F. van Oorsouw & L. Verhart (red.) 2005. De Steentijd van Nederland, Archeologie 11/12, Meppel. Dekker, C., 1971, Zuid‐Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws Eiland in de middeleeuwen, Assen. Harmsen, C. en A. Wagner, 2007, Archeologisch onderzoek Waterberging Den Inkel (vier deellocaties), gemeente Reimerswaal. Bureauonderzoek met controleboringen, Capelle aan den IJssel.
55
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Hemminga (red.), M., 2004: Deltalandschap. Natuur en landschap van Zuidwest‐Nederland in historisch perspectief, Heinkenszand. Hessing, W.M.A, et al., 2008. Archeologie naar Deltahoogte. Een onderzoek naar de Zeeuwse archeologiebeoefening, Zierikzee. Jongepier, J., 1995. Zeeland in de Prehistorie, Middelburg. Koning‐Kastelijn (red.), D. de, 2008. Verdronken Oud‐Rilland 2004‐2008. Kuipers, J.J.B., et al., 1995. Verdronken land: Valkenisse en Keizershoofd. Archeologisch en historisch onderzoek van een verloren stukje Zuid‐Beveland, Middelburg. Kuipers, J.J.B., et al., 2004. Sluimerend in slik, Middelburg. Kuipers, J.J.B. & R.J. Swiers, 2005. Het verhaal van Zeeland, Hilversum. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.2, 2010. Eindrapport van de Voorbereidingscommissie Kwaliteitszorg Archeologie, Den Haag. Lases, W.B.P.M. en A.M.J. de Kraker, 2009. 'De Westerschelde, natuurlijk? Verdieping van en ontpoldering langs de Westerschelde in historisch perspectief geplaatst', Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 18 (12‐2009) 2, 25‐39. Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), 2005. Nederland in de Prehistorie, Amsterdam. Mulder, E.F.J., et al. (red.), 2003. De ondergrond van Nederland, Groningen Polderman, T., 2001. Zeeland in de Vroege Middeleeuwen, Middelburg. Provinciaal Blad van Zeeland, nr 2.704, 2014. Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 14 oktober 2014, houdende wijziging regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland 2014, Middelburg. Robas‐producties/Topografische Dienst: Foto‐atlas Zeeland: 1989. Sier (red.), M.M., 2003. Ellewoutsdijk in de Romeinse Tijd, ADC rapporten 200, Amersfoort. Stockman, P. & P. Everaers, 2001. Versterckt Zeeland. Provincie Zeeland, Middelburg. Trimpe Burger, J.A., 1997. De Romeinen in Zeeland. Onder de hoede van Nehalennia, Middelburg. TNO‐NITG: Geologische overzichtskaart van Nederland, 2006. Vink, R.P., 2013. Kleionderzoek Schorren van Waarde, AquaTerra – KuiperBurger B.V., Stellendam. Vos, P.C. & R.M. van Heeringen, 1997. Holocene Geology and occupation history of the Province of Zeeland (SW Netherlands). Mededelingen Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO, 59, 5‐109. Uitgeverij De 12Provincien: Foto‐atlas Zeeland 2003, 2004.
56
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Websites Actueel Hoogtebestand Nederland, Waterschapshuys: http://www.ahn.nl Archeologisch informatiesysteem Archis2, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort. http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html Archeologische Monumentenkaart (AMK), Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort. http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html Cultuurhistorische Hoofdstructuur provincie Zeeland via Geoloket; oktober/november 2013: http://www.zldags.zeeland.nl Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINOloket): http://www.dinoloket.nl/ Geheugen van Nederland: www.geheugenvannederland.nl Google Earth, 2013: http://www.googleearth.com. KICH ‐ Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie; website, oktober 2013: http://www.kich.nl. Koninklijke Bibliotheek, Staten‐Generaal Digitaal: http://www.kb.nl. TU Delft: http//www.library.tudelft.nl/collecties/kaarten Watwaswaar: http://www.watwaswaar.nl Wikipedia: http://www.wikipedia.nl
57
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
58
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Verklarende Woordenlijst Afkortingen AB
Archeologische Begeleiding
AD
Anno Domini; na Christus
AMK
Archeologische Monumentenkaart
ARCHIS
ARCHeologisch Informatie Systeem Archis 2
BP
BC
before present (voor heden); C14 jaren; het nulpunt ‘heden’ is hierbij volgens internationale afspraak gesteld op 1950 (n.Chr.); de werkelijke kalender‐ of zonnejaren (gekalibreerde C14‐jaren) zijn weergeven in jaren v.Chr. en n.Chr.
C14
before Christ; voor Christus koolstof 14, isotoop van het normale koolstof 12; radioactief element dat voor dateringsmethoden gebruikt wordt
IKAW
Indicatieve Kaart Archeologische Waarden
IVOb
Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen
IVOp
Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven
KNA
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
NAP
Nieuw Amsterdams Peil
ROB
Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek
RCE
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
RGD
Rijks Geologische Dienst (tegenwoordig onderdeel van TNO‐NITG Bodem)
SCEZ
Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland
StiBoKa
Stichting Bodem Kartering (tegenwoordig onderdeel van Alterra Wageningen)
Woordenlijst Antropogeen ARCHIS
door menselijk handelen het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland. Dit bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen, daterend van de Prehistorie tot de Nieuwe Tijd
59
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
AMK
digitaal bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland dat door de RCE in samenwerking met de desbetreffende provincie is opgesteld. Op de kaart staan terreinen met archeologische status aangegeven. De kaart baseert zich op gegevens uit ARCHIS. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst aan een aantal door de RCE gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde)
Erosie
verzamelnaam voor processen die het aardoppervlak aantasten en los materiaal afvoeren. Dit vindt voornamelijk plaats door wind, ijs en stromend water
Geul
rivier‐ of kreekbedding
Holoceen
geologisch tijdvak, vroeger Alluvium genoemd, binnen het Quartair, van ongeveer 10.000 jaar geleden tot nu, met daarin o.a. het Mesolithicum, Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse Tijd en de historische tijd
IKAW
de zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Deze geeft een gebiedsindeling in drie categorieën weer op basis van de verwachting van archeologische vondsten (gebieden met een lage, midden, dan wel hoge – archeologische verwachting). De kaart is voornamelijk gebaseerd op het bodemtype
In situ
bewaard gebleven op de oorspronkelijke plaats. Dit met name met betrekking tot onverstoorde archeologische sporen en vondsten
Kwartair
geologische periode van 2 miljoen jaar geleden tot nu, de tijd van het menselijk leven op aarde, omvattend het Pleistoceen en het Holoceen
Moernering
veenafgraving, hoofdzakelijk ten behoeve van zoutwinning en de winning van brandstof (turf)
OM‐nummer
het landelijk registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesysteem
Pleistoceen
geologisch tijdvak binnen het Quartair, van ongeveer 2 miljoen jaar geleden tot 10.000 jaar geleden, met daarin o.a. de eerste mensensoorten en het Paleolithicum (oude steentijd)
Prehistorie
dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven
Regressiefase
periode waarin de zee‐invloed afneemt (als gevolg van een daling van de zeespiegel of als gevolg van sluiting van strandwallencomplex) na een transgressiefase
Schans
algemene benaming voor een eenvoudig, als regel aarden verdedigingswerk
60
ARTEFACT! RAPPORT 148
Sediment
WAARDE – GAWEGE 10
afzetting gevormd door bezinksel of neerslag
Site
een plaats waar in het verleden menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden
Tertiair
geologische periode van 65‐2 miljoen jaar geleden, waarin zich de belangrijkste ontwikkelingen van de zoogdieren voordeden
Transgressiefase
fase waarin de invloed van de zee zich in het binnenland uitbreidt (als gevolg van stijging van de zeespiegel of als gevolg van erosie van het strandwallencomplex)
Vesting
versterkte stad; soms ook een groter verdedigingsgebied
Vestingwerk
permanent verdedigingswerk
Vindplaats
een ruimtelijk begrensd gebied waarbinnen zich archeologische informatie bevindt (monument, type monument, aard archeologische waarde, archeologische indicatie)
Vondst
alle soorten mobilia: roerende of roerend geraakte onderdelen van onroerende goederen afkomstig van archeologisch veldwerk of uit bestaande collecties
Wal
Dijkvormige aarden ophoging rond een verdedigingswerk, voorzien van een borstwering
Weichselien
Geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikte) ca. 120.000‐10.000 jaar geleden
61
ARTEFACT! RAPPORT 148
WAARDE – GAWEGE 10
Tijdstabel
Tijdtabel Holoceen. Bron: Deeben et al. 2005.
63
ARTEFACT! RAPPORT 148
Bijlage 1
WAARDE – GAWEGE 10
Boorstaten
Rapportage Archeologisch Booronderzoek Artefact! Advies en onderzoek in erfgoed
Project: Waarde, Gawege 10 2014ART123 Plaats: Waarde Gemeente: Reimerswaal
Opdrachtgever:
Franje Onions via RAB
Kaartblad: OM-nummer: Bepaling Locatie: Bepaling Maaiveldhoogte:
49 C 64.407 GPS GPS
Verklaring boorschema Zand Klei Veen Bijmengsel 2 Bijmengsel 1 Grondsoort
Silt Humus Grind
Boring: 1
Project: Waarde, Gawege 10
Datum: 18-12-2014 Maaiveld: Verhard
Beschrijver: Senne Diependaele Ondergrens: Lithologie: Bodem:
30 -mv Aard: Scherp Zand, zwak siltig Grijs Opgebrachte grond
X: 65.672
Y: 381.682 NAP: -0,70
Ondergrens: Lithologie:
Z: -0,40 Boortype: Edelman 7
55 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -0,95 Klei, matig siltig Matig humeus Matig stevig Bruin-Grijs Spoor plantenresten Gruis van schelpen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Bodem: Oude akkerlaag Oxidatie-en reductieverschijnselen Archeologie: Puinspikkels
Boortype: Edelman 7
Ondergrens: Lithologie: Lithostratigrafie: Bodem:
Boortype: Edelman 7
75 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -1,15 Zand, sterk siltig Matig fijn Blauw-Grijs Ja-gevlekt Kalkrijk Laagpakket van Walcheren Volledig gereduceerd
Ondergrens: Lithologie:
95 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -1,35 Boortype: Edelman 7 Klei, matig siltig Zwak humeus Matig slap Donker Blauw-Grijs Ja-gevlekt Kalkrijk Spoor plantenresten Gruis van schelpen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Bodem: Spoor mangaanvlekken Volledig gereduceerd Archeologie: Verspoelde veenbrokjes Vegetatiehorizont? Ondergrens: Lithologie: Lithostratigrafie: Bodem: Archeologie: Opmerking:
220 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -2,60 Klei, matig zandig Matig slap Blauw-Grijs Ja-gevlekt Laagpakket van Walcheren Volledig gereduceerd Verspoeld veengruis Moernering Heterogeen
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: Lithologie:
225 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -2,65 Zand, kleiig Grijs-Geel Kalkrijk Fragmenten van schelpen Enkele dunne schelpenlagen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Archeologie: Blauwe schelpen met witte binnenzijde
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: Lithologie:
235 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -2,75 Klei, matig siltig Sterk humeus Matig slap Zwart-Grijs Veel plantenresten Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Bodem: Slootvulling Volledig gereduceerd
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: Lithologie:
290 -mv Aard: Scherp NAP: -3,30 Klei, zwak zandig Zwak humeus Matig slap Grijs-Bruin Veenbrokken Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Bodem: Volledig gereduceerd Archeologie: Moernering
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: 300 -mv Aard: Scherp NAP: -3,40 Lithologie: Veen, mineraalarm Rood-Bruin Rietveen Zwak amorf Lithostratigrafie: Hollandveen Laagpakket
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: Lithologie:
Boortype: Steekguts 3
400 -mv NAP: -4,40 Klei, matig zandig Matig slap Blauw-Grijs Weinig riet Aan de basis zandig Lithostratigrafie: Laagpakket van Wormer
Artefact! Advies en onderzoek in erfgoed
Boring: 2
Project: Waarde, Gawege 10
Datum: 18-12-2014 Maaiveld: Verhard
Beschrijver: Senne Diependaele Ondergrens: Lithologie: Bodem:
30 -mv Zand, zwak siltig Grijs Opgebrachte grond
X: 65.688
Y: 381.679 NAP: -0,70
Z: -0,40 Boortype: Edelman 7
Ondergrens: Lithologie:
70 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -1,10 Klei, matig siltig Matig humeus Matig stevig Grijs-Bruin Kalkrijk Weinig plantenresten Gruis van schelpen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Bodem: Bouwvoor Archeologie: Puinspikkels, mortelbrokjes
Boortype: Edelman 7
Ondergrens: Lithologie:
Boortype: Steekguts 3
110 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -1,50 Klei, matig siltig Matig slap Blauw-Grijs Kalkrijk Gruis van schelpen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Lithogenese: Bodem: Volledig gereduceerd 145 -mv Aard: Erosief NAP: -1,85 Zand, sterk siltig Matig fijn Blauw-Grijs Kalkrijk Gruis van schelpen Enkele dunne kleilagen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Lithogenese: Bodem: Volledig gereduceerd Archeologie: 1 verspoeld veenbrokje
Komafzettingen
Ondergrens: Lithologie:
Ondergrens: Lithologie: Lithostratigrafie: Opmerking:
Boortype: Steekguts 3
Komafzettingen
165 -mv NAP: -2,05 Veen, mineraalarm Zwart-Bruin Veraard veen Sterk amorf Hollandveen Laagpakket Licht geërodeerde top
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: 210 -mv NAP: -2,50 Lithologie: Veen, mineraalarm Rood-Bruin Bosveen Matig amorf Lithostratigrafie: Hollandveen Laagpakket
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: 285 -mv NAP: -3,25 Lithologie: Veen, mineraalarm Rood-Bruin Rietveen Matig amorf Lithostratigrafie: Hollandveen Laagpakket
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: Lithologie:
Boortype: Steekguts 3
300 -mv NAP: -3,40 Klei, matig siltig Slap Licht Grijs-Bruin Veel riet Lithostratigrafie: Laagpakket van Wormer
Artefact! Advies en onderzoek in erfgoed
Boring: 3
Project: Waarde, Gawege 10
Datum: 18-12-2014 Maaiveld: Verhard
Beschrijver: Senne Diependaele Ondergrens: Lithologie: Bodem:
X: 65.670
30 -mv Aard: Scherp Zand, zwak siltig Grijs Opgebrachte grond
Y: 381.667 NAP: -1,04
Ondergrens: Lithologie:
Z: -0,74 Boortype: Edelman 7
70 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -1,44 Klei, matig siltig Matig humeus Stevig Grijs-Bruin Kalkrijk Spoor plantenresten Gruis van schelpen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Bodem: Bouwvoor Archeologie: Puinspikkels
Boortype: Edelman 7
Ondergrens: Lithologie:
115 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -1,89 Boortype: Steekguts 3 Klei, zwak zandig Matig stevig Blauw-Grijs Ja-gevlekt Kalkrijk Aan de basis kleiig Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Lithogenese: Komafzettingen Ondergrens: 135 -mv Aard: Scherp NAP: -2,09 Lithologie: Klei, sterk siltig Matig stevig Blauw-Grijs Kalkarm Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Lithogenese: Ondergrens: Lithologie: Lithostratigrafie: Opmerking:
Boortype: Steekguts 3 Komafzettingen
160 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -2,34 Boortype: Steekguts 3 Veen, mineraalarm Compact Zwart-Bruin Veraard veen Sterk amorf Hollandveen Laagpakket "Top redelijk intact
Ondergrens: 220 -mv Aard: Diffuus NAP: -2,94 Lithologie: Veen, mineraalarm Rood-Bruin Bosveen Matig amorf Lithostratigrafie: Hollandveen Laagpakket
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: 270 -mv Aard: Scherp NAP: -3,44 Lithologie: Veen, mineraalarm Rood-Bruin Rietveen Matig amorf Lithostratigrafie: Hollandveen Laagpakket
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: Lithologie:
Boortype: Steekguts 3
300 -mv Klei, matig siltig Blauw-Grijs Veel riet Lithostratigrafie: Laagpakket van Wormer
Artefact! Advies en onderzoek in erfgoed
NAP: -3,74
Boring: 4
Project: Waarde, Gawege 10
Datum: 18-12-2014 Maaiveld: Verhard
Beschrijver: Senne Diependaele Ondergrens: Lithologie: Bodem:
X: 65.686
20 -mv Zand, zwak siltig Grijs Opgebrachte grond
Y: 381.667
Z: -0,68
NAP: -0,88
Boortype: Edelman 7
Ondergrens: Lithologie:
75 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -1,43 Klei, matig siltig Matig humeus Stevig Grijs-Bruin Weinig plantenresten Gruis van schelpen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Bodem: Bouwvoor Archeologie: Puinspikkels
Boortype: Edelman 7
Ondergrens: Lithologie:
Boortype: Steekguts 3
135 -mv Aard: Scherp NAP: -2,03 Zand, sterk siltig Matig fijn Blauw-Grijs Kalkrijk Gruis van schelpen Veel dunne zandlagen Lithostratigrafie: Laagpakket van Walcheren Lithogenese: Bodem: Volledig gereduceerd Ondergrens: Lithologie: Lithostratigrafie: Opmerking:
Komafzettingen
155 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -2,23 Boortype: Steekguts 3 Veen, mineraalarm Compact Zwart-Bruin Veraard veen Sterk amorf Hollandveen Laagpakket Nauwelijks geërodeerd
Ondergrens: 280 -mv Aard: Geleidelijk NAP: -3,48 Lithologie: Veen, mineraalarm Rood-Bruin Rietveen Matig amorf Lithostratigrafie: Hollandveen Laagpakket
Boortype: Steekguts 3
Ondergrens: Lithologie:
Boortype: Steekguts 3
300 -mv Klei, matig siltig Blauw-Grijs Weinig riet Lithostratigrafie: Laagpakket van Wormer
Artefact! Advies en onderzoek in erfgoed
NAP: -3,68