Bezoekadres Osdorpplein 1000 1068 TG Amsterdam Postbus 90460 1006 BL Amsterdam Telefoon 020 518 0800 Fax 020 619 9426
x x x
1
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Osdorp
b d
Retouradres: SDO. Postbus 90460.1006 BL Amsterdam
AANGETEKEND1 PER PRORIN MAIL De heer F. Ploeger en mevrouw Y. Brouwers 176 Hatherly Gardens East Ham London E6 3HB
Datum Ons kenmerk Behandeld door Doorkiesnummer
-
20 december 2005 7199 sdo 05 mr P.D. Bes 0205180921 beslissing op bezwaar
Geachte heer Ploeger en mevrouw Brouwers, In onze vergadering van 20 december 2005 hebben wij het door u ingediende bezwaarschriftgericht tegen het besluit van 26 april 2005 van de rector van het Calandlyceum om S. Ploeger niet aan te nemen op het Calandlyceum te Amsterdam, conform het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 14 december 2005, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk onaearond verklaard. Voor de motivering verwijzen wij u naar ons besluit, het verslag van de hoorzitting en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, welk advies door ons is overgenomen. Dit advies, het verslag en ons besluit op uw bezwaarschrift zijn bijgevoegd. Hoogachtend, het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Osdorp, A
%lJ
drs. J.W.F. an e Pol Wnd. stad eelsecretaris
R
stadsdeelvoorzitter
Het stadsdeelkantoor is bereikbaar met: tramlijnen 1 en 17, buslijnen 19.23 en 192 en met de trein (uitstappen station Lelylaan). Rond het stadsdeelkantoor geldt betaald parkeren.
Bezoekadres Osdorpplein 1000 1068 TG Amsterdam Postbus 90460 1006 BL Amsterdam Telefoon 020 518 0800 Fax 020 619 9426 www.osdorp.arnsterdarn.nl
X
x
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Osdorp
% p+
Besluit van het Dagelijks Bestuur Datum Doc.naam Directory Reg.nr.
20 december 2005 DBbesluit bob afwijzing leerling Calandlyceum Juridata\bezwaarschriften 2005 7199 sdo 05
Agendapunt Betreft
Besluit op het bezwaarschrift van F. Ploeger en Y. Brouwers van 1 mei 2005, tegen het besluit van 26 april 2005 van de rector van het Calandlyceum om S. Ploeger niet aan te nemen op het Calandlyceum te Amsterdam.
Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Osdorp, Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening behandeling bezwaar- en beroepschriften, Gelet op het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 13 december 2005, Overwegende dat hij dit advies overneemt, alsmede de daarin vervatte motivering en deze ten grondslag legt aan het besluit,
besluit 1. Het bezwaar van F. Ploeger en Y. Brouwers tegen het besluit van 26 april 2005, voor zover gericht tegen het onderdeel van de motivering van het besluit dat betrekking heeft op de ten onrechte gehanteerde aanvullende toelatingscriteria (zijnde o.a. basisschooladvies en cito toets score) gegrond, en voor het overige onciegrond te verklaren; 2. Het bestreden besluit in stand te houden met aanpassing van de motivering daarvan ex artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht onder verwijzing naar het advies van de commissie; 3. Er voor zorg te dragen dat het Calandlyceum voldoet aan de in de Regeling LGF neergelegde verplichting tot het opstellen van een zorgbeleid ten aanzien van LGF-geïndiceerde leerlingen.
Het stadsdeelkantoor is bereikbaar met: tramlijnen l en 17, buslijnen 19, 23 en 192 en met de trein (uitstappen station Lelylaan). Rond het stadsdeelkantoor geldt betaald parkeren.
Pagina 2 van 2
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Osdorp,
Wnd. staddeelsecretaris
S.P. Willing Voorzitter
Rechtsbescherming Belanghebbenden kunnen beroep instellen bij de Rechtbank Amsterdam, sector Bestuursrecht, postbus 75850, 1070 AW, Amsterdam binnen 6 weken na de dag waarop dit besluit is verzonden. Indien dit, gelet op de betrokken belangen, spoedheidshalve is vereist, kan tevens op grond van artikel 8:8 van de Algemene wet bestuursrecht aan de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Afschrift van dit besluit aan: - A.C.A.M.
Commissie Bezwaar- en Beroepschriften Osdorp postbus 90460 1006 BL Amsterdam
% j(
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Osdorp Commissie bezwaar- en beroepschriften
ADVIES
Aan Van Bijlage Datum
Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Osdorp De Commissie bezwaar- en beroepschriften Verslag van de hoorzitting d.d. 08-12-2005 13 december 2005
Onderwerp
Advies op het bezwaarschrift van F. Ploeger en Y. Brouwers van 1 mei 2005, tegen het besluit van 26 april 2005 van de rector van het Calandlyceum om S. Ploeger niet aan te nemen op het Calandlyceum te Amsterdam.
Geacht bestuur, De heer F. Ploeger en mevrouw Y. Brouwers (hierna: appellanten) hebben op 1 mei 2005 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 april 2005 van de rector van het Calandlyceum om S. Ploeger niet aan te nemen op het Calandlyceum te Amsterdam. Een hoorzitting heeft op 8 december 2005 plaatsgevonden. Het verslag hiervan treft u bijgaand aan. Ten aanzien van het ingediende bezwaar adviseert de commissie u als volgt. Ontvankelijkheid Het bezwaarschrift van appellanten is tijdig ingediend. Het bezwaarschrift voldoet ook voor het overige aan de gestelde wettelijke eisen en is daarmee ontvankelijk. Voorgeschiedenis Op 1 maart 2005 hebben appellanten Sterre Ploeger (hierna: Sterre) aangemeld bij het Calandlyceum te Amsterdam voor het schooljaar 2005-2006. Bij besluit van 26 april 2005 heeft de rector van het Calandlyceum Sterre niet aangenomen op het Calandlyceum.
Appellanten zijn bij schrijven van 1 mei 2005 in bezwaar gegaan tegen voornoemd besluit. Hierop is door de Advies Commissie Toelating en Begeleiding (hierna: ACTB) op 8 juli 2005 advies uitgebracht aan het bevoegd gezag van het Calandlyceum omtrent dit besluit. Bij besluit van 8 september 2005 heeft de rector van het Calandlyceum onder verwijzing naar het advies van de ACTB het bezwaar ongegrond verklaard. Op 30 september 2005 hebben appellanten een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam. Appellanten hebben op 7 oktober 2005 beroep aangetekend tegen de beslissing op bezwaar bij de Rechtbank Amsterdam.
13 december 2005 Pagina 2 van 8
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 11 november 2005 - onmiddellijk uitspraak in hoofdzaak doende - het beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaalt dat binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift van appellanten dient te worden genomen. Op 8 december 2005 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.Tijdens de hoorzitting zijn de bezwaren mondeling toegelicht. Het verslag van de hoorzitting gaat hierbij. Inhoud van de bezwaren Het bezwaar is -kort samengevat- gestoeld op de volgende gronden:
1. Op grond van artikel 3 lid 2 van het InrichtingsbesluitWet op het Voortgezet Onderwijs (hierna: Inrichtingsbesluit WVO) dient het bevoegd gezag bij de beslissing over de toelating het onderwijskundig rapport te betrekken. Naar de mening van appellanten blijkt uit het bestreden besluit niet dat dit is gebeurd; 2. De op grond van de Regeling leerlinggebonden financiering (hierna: Regeling LGF) verplichte afzonderlijke afweging van het individueel belang van Sterre tegen het algemeen belang van de school is niet in het besluit vermeld. Het besluit is derhalve naar de mening van appellanten op een onzorgvuldige wijze tot stand gekomen; 3. Op grond van het Inrichtingsbesluit WVO mogen geen aanvullende toelatingsvoorwaarden worden genoemd voor scholen met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor v.b.o. Volgens appellanten is het Calandlyceum aan te merken als een dergelijke school, waardoor deze aanvullende voorwaarden niet kunnen worden gesteld. Uit het bestreden besluit blijkt echter dat o.a. een basisschooladvies en een cito toets score van 534 en hoger als (aanvullende) toelatingsvoorwaardenworden gehanteerd; 4. Naar de mening van appellanten heeft het bevoegd gezag onvoldoende aangetoond dat het geen kwalitatief goed onderwijs voor Sterre kan verzorgen. De bewijslast hiervoor ligt echter bij het bevoegd gezag, bij gebreke waarvan volgens appellanten een plicht tot het aannemen van leerlingen bestaat. Juridisch kader Op grond van artikel 27 lid 1 WVO kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor elk soort van scholen voorwaarden voor de toelating worden gesteld. Met voornoemde maatregel van bestuur wordt het InrichtingsbesluitWVO bedoeld.
Conform artikel 3 lid 1 aanhef sub b van het InrichtingsbesluitWVO kan tot het eerste leerjaar van een school als leerling worden toegelaten, degene die afkomstig is van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt.
13 december 2005 Pagina 3 van 8
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Op grond van artikel 4 lid 1 van het Inrichtingsbesluit WVO wordt onverminderd het bepaalde in artikel 3, de beslissing over de toelating van een kandidaat-leerling tot het eerste leerjaar van een school voor V.W.O.,voor h.a.v.0. of voor m.a.v.o., mede gebaseerd op een onderzoek naar de geschiktheid voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor de toelating wordt gevraagd. Krachtens artikel 4 lid 5 van het Inrichtingsbesluit WVO is artikel 4 lid 1 niet van toepassing op een in het eerste lid genoemde school die een gemeenschappelijk eerste leerjaar heeft met een school voor v.b.o. Artikel XII lid 3 van de Regeling LGF bepaalt dat de ACTB in alle gevallen adviseert, waarin de ouders bezwaar aantekenen tegen een besluit van het bevoegd gezag van de school over toelating of besteding van het leerlinggebonden budget. Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het bestuursorgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand kan worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Overwegingen De commissie ziet zich voor de taakt gesteld te beoordelen of het bevoegd gezag terecht heeft kunnen besluiten Sterre niet aan te nemen op het Calandlyceum.
Omtrent de formele aspecten van de besluitvorming overweegt de commissie dat het besluit tot het al dan niet toelaten van leerlingen wordt genomen door het 'bevoegd gezag' over de school. In casu wordt onder bevoegd gezag verstaan: het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Osdorp. Op grond van artikel 13 lid 2 van het Directiestatuut is de beslissing tot weigering van de toelating echter gemandateerd aan de directie -in casu de rectorvan de school. Het bestreden primaire besluit van 26 april 2005 is derhalve bevoegd genomen door de rector van het Calandlyceum. Een dergelijk mandaat bestaat niet voor de beslissing op het bezwaarschrift tegen dit primaire besluit. De beslissing op bezwaar dient derhalve te worden genomen door het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Osdorp, waaraan de commissie in deze adviseert. Verder merkt de commissie op dat artikel XII lid 3 van de Regeling LGF bepaalt dat de ACTB in alle gevallen adviseert, waarin de ouders bezwaar aantekenen tegen een besluit van het bevoegd gezag van de school over toelating of besteding van het leerlinggebonden budget. De ACTB heeft op 8 juli 2005 een advies uitgebracht. Aan het onderhavige formele vereiste is derhalve voldaan. Het advies van de ACTB wordt betrokken bij de besluitvorming op het bezwaar.
13 december 2005 Pagina 4 van 8
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Kort samengevat luidt voornoemd advies als volgt. In artikel 3 van het Inrichtingsbesluit WVO zijn de voorwaarden neergelegd voor toelating tot het eerste leerjaar van een school. Aan deze voorwaarden is met betrekking tot de toelating van Sterre voldaan. Sterre is afkomstig van een school voor basisonderwijs en heeft aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar bereikt. Artikel 4 van het Inrichtingsbesluit WVO stelt als aanvullende toelatingsvoorwaarde onder meer, dat de beslissing omtrent toelating mede wordt gebaseerd op een onderzoek naar de geschiktheid van de leerling voor het volgen van de typen onderwijs die door de school worden gegeven. Deze aanvullende voorwaarde geldt echter alleen voor het eerste leerjaar V.W.O.,h.a.v.0. en m.a.v.0. en niet voor scholen met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor v.b.o.. Op het Calandlyceum wordt vanaf het derde leerjaar tevens v.m.b.o.-b/k (voorheen v.b.o.) gegeven, waardoor de ACTB van oordeel is dat uit dient te worden gegaan van voornoemd gemeenschappelijk eerste leerjaar. Dit brengt met zich mee dat in beginsel uitsluitend uit dient te worden gegaan van de toelatingsvoorwaarden zoals neergelegd in artikel 3 van het InrichtingsbesluitWVO. De ACTB merkt vervolgens op dat het gegeven dat aan de in artikel 3 van het Inrichtingsbesluit WVO neergelegde toelatingsvoorwaarden is voldaan, geen recht tot toelating tot de school met zich meebrengt. Dit is tevens door de Rechtbank Amsterdam in zijn uitspraak van ll november 2005 opgemerkt. Aan de beslissing tot toelating dient een belangenafweging ten grondslag worden gelegd. Factoren als de aarde en zwaarte van de handicap van Sterre en de feitelijke (0n)mogelijkheden van de school om Sterre op te nemen spelen hierbij een rol. In de Regeling LGF zijn verder een aantal waarborgen ingebouwd omtrent het vast te leggen (zorg)beleid en de bewijslast van de reguliere scholen inzake de onmogelijkheden om kwalitatief goed onderwijs te bieden. De ACTB stelt dat zij aan de toets van de bovengenoemde bewijsverplichting van de school in dit specifieke geval niet toekomt. Dit wordt gebaseerd op een drietal rapporten, welke een helder beeld geven van de aard van de handicap van Sterre, de voorzieningen die voor Sterre dienen te worden getroffen en de geschiktheid van Sterre voor het volgen van bepaalde typen onderwijs. Uit de rapporten blijkt dat Sterre niet in staat is op het niveau van (een van) de schooltypen die het Calandlyceum aanbiedt, een diploma te halen. De ACTB erkent dat dit gegeven -zoals hierboven uiteengezet- naar de letter van het Inrichtingsbesluit WVO niet kan leiden tot weigering van toelating, maar betwijfelt of het Inrichtingsbesluit WVO in redelijkheid ziet op de situatie van toelating van kinderen ten aanzien van wie elke voorwaarde ontbreekt tot het verwezenlijken van de wettelijk gesteld onderwijsdoeleinden door de school. Deze wettelijk gestelde onderwijsdoeleinden betreffen krachtens de WVO het bieden van gelegenheid tot het afleggen van een eindexamen. De LGF-middelen zijn naar het oordeel van de ACTB bedoeld om onderwijsbelemmeringen op te heffen door de inzet van LGF-gelden, niet om een leerling met een handicap toe te laten tot een voor die leerling onhaalbare vorm van onderwijs. Reden waarom de ACTB van oordeel is dat het bevoegd gezag, in het specifieke geval van Sterre, in alle redelijkheid tot afwijzing van de aanvraag tot toelating van Sterre kon komen.
13 december 2005 Pagina 5 van 8
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Verder merkt de ACTB op dat het bevoegd gezag zich inzake de beslissing tot toelating van leerlingen op het Calandlyceum niet kan beroepen op de toelatingscriteria uit de kernprocedure (zijnde o.a. basisschooladvies en cito toets score), omdat het op grond van artikel 4 van het Inrichtingsbesluit geen aanvullende toelatingscriteria mag stellen. Tevens merkt de ACTB in haar advies op dat het Calandlyceum niet heeft voldaan aan de in de Regeling LGF neergelegde verplichting tot het opstellen van een zorgbeleid ten aanzien van LGF-geïndiceerde leerlingen. Ten aanzien van het advies van de ACTB overweegt de commissie het volgende. De ACTB valt naar het oordeel van de commissie aan te merken als onafhankelijk en deskundig adviesorgaan, waarvan de inschakeling in de bezwaarfase wettelijk is geregeld. Het bevoegd gezag kan niet licht afwijken van het advies van dit adviesorgaan. Na bestudering van het advies, is de commissie van oordeel dat aan de inhoud of wijze van totstandkoming ervan geen gebreken kleven. Reden waarom het bevoegd gezag volgens de commissie dit advies terecht ten grondslag kan leggen aan zijn beslissing op het bezwaar van appellanten. Hierbij neemt de commissie tevens in overweging dat appellanten -ondanks een voorgeschiedenis waarin diverse onderzoeken zijn uitgevoerdgeen deskundig tegenadvies hebben kunnen overleggen, waaruit blijkt dat Sterre wel zou moeten worden toegelaten op het Calandlyceum. Aangaande het onderdeel van het advies, dat ziet op de vraag of het Calandlyceum kan worden aangemerkt als een school met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor v.b.o., merkt de commissie nog het volgende op. Ter zitting heeft (de vertegenwoordiger van) het Dagelijks Bestuur verklaard dat -in afwijking van het advies van de ACTB- naar zijn oordeel van een school met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met v.b.o. in casu geen sprake is. Deze stelling is als volgt onderbouwd. Leerlingen aan het Calandlyceum worden in beginsel toegelaten met het oogmerk een diploma te behalen op v.m.b.o.-t (voormalig m.a.v.o.), h.a.v.0. of v.w.o.-niveau. De eerste twee leerjaren ligt dan ook op minimaal v.m.b.0.-t niveau. Pas vanaf het derde leerjaar bestaat voor een zeer kleine groep leerlingen een mogelijkheid de v.m.b.0.-k (voormalig v.b.o.) opleiding administratie te volgen. De commissie merkt hierover het volgende op. In het advies van de ACTB is de conclusie getrokken, dat doordat op het Calandlyceum vanaf het derde leerjaar tevens v.m.b.0.-b/k (voorheen v.b.o.) wordt gegeven, uit dient te worden gegaan van een school met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met v.b.o.. Hierbij heeft de ACTB opgemerkt dat bij een andersluidende conclusie, voor toelating tot de lagere niveaus ten onrechte de geschiktheid voor onderwijs op v.m.b.0.-t niveau of hoger als criterium zou gelden. Deze gedachte is in strijd met de bedoeling van de wetgever om slechts voor v.m.b.0.-t niveaus en hoger een niveautoets verplicht te stellen.
13 december 2005 Pagina 6 van 8
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
De commissie onderschrijft deze conclusie van de ACTB. Hierbij heeft de commissie mede in overweging genomen dat ter zitting ook door het schoolbestuur is verklaard, dat op het Calandlyceum diploma's op v.m.b.0.-blk niveau worden uitgereikt en vanaf het derde leerjaar een v.m.b.0.-k leergang wordt geboden. Er wordt derhalve zonder meer onderwijs op het niveau van het voormalig v.b.o. geboden, waardoor ook naar het oordeel van de commissie voor de toelating tot het Calandlyceum dient te worden uitgegaan van de wettelijke toelatingscriteria voor een school met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor v.b.o.. Dit leidt de commissie tot het volgende. De ACTB heeft in haar advies bepaald dat het bevoegd gezag, in het specifieke geval van Sterre, in alle redelijkheid tot afwijzing van de aanvraag tot toelating van Sterre kon komen. De ACTB heeft echter tevens bepaald dat de door het Calandlyceum gehanteerde aanvullende toelatingscriteria uit de kernprocedure (zijnde o.a. basisschooladvies en cito toets score), in strijd zijn met het bepaalde in het Inrichtingsbesluit WVO aangezien een school met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor v.b.o. op grond van artikel 4 lid 5 van het Inrichtingsbesluit geen aanvullende toelatingscriteria mag stellen. De commissie onderschrijft -zoals hierboven reeds vermeld- deze conclusie. Dit brengt met zich mee dat het onderdeel van de motivering van het bestreden besluit dat betrekking heeft op deze criteria, naar het oordeel van de commissie niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd. De rechtmatigheid van het besluit wordt hierdoor echter niet aangetast. Zoals in het bovenstaande vermeld onderschrijft de commissie het standpunt van de ACTB dat na afweging van alle belangen, Sterre in alle redelijkheid de toelating tot het Calandlyceum geweigerd kan worden. Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan het besluit derhalve in stand worden gelaten met aanpassing van de motivering daarvan. Verder heeft de ACTB in haar advies opgemerkt dat het Calandlyceum niet heeft voldaan aan de in de Regeling LGF neergelegde verplichting tot het opstellen van een zorgbeleid ten aanzien van LGF-geïndiceerde leerlingen. Ter zitting heeft het schoolbestuur zich bereid verklaard aan deze verplichting te voldoen en reeds in de schoolgids een eerste aanzet hiertoe te hebben opgenomen. De commissie adviseert het bevoegd gezag ervoor zorg te dragen dat dit beleid conform de wens van de wetgever wordt opgesteld. Ten aanzien van de grond van bezwaar dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat het onderwijskundig rapport is betrokken bij de besluitvorming, merkt de commissie het volgende op. In de eerste alinea van het bestreden besluit staat vermeld dat het besluit om Sterre niet toe te laten, mede is gebaseerd op informatie van appellanten, de CD-rom, de basisschool, de site over Sterre en het onderwijskundig rapport. Naar het oordeel van de commissie is derhalve het onderwijskundig rapport wel degelijk betrokken bij de besluitvorming en blijkt dit ook uit het bestreden besluit.
13 december 2005
Pagina 7 van 8
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Met betrekking tot de stelling van appellanten dat de op grond van de Regeling LGF verplichte afzonderlijke afweging van het individueel belang van Sterre tegen het algemeen belang van de school niet in het besluit is vermeld, overweegt de commissie als volgt. De commissie stelt vast dat onder het kopje "Fase 4 Inventarisatie" de nadelen en beperkingen van en voor het Calandlyceum voor het geven van kwalitatief goed onderwijs aan Sterre zijn uiteengezet, waarbij specifiek is ingegaan op zowel de beperkingen van de school als de beperkingen van Sterre. Hierbij is onder andere ingegaan op het niveau van Sterre, het niet kunnen garanderen van geborgenheid en veiligheid door de school, de onrust die het geven van klassikaal onderwijs en het veelvuldig wisselen van lokalen met zich meebrengt en de onmogelijkheden de leerstof aanbod op haar niveau aan te passen. Naar het oordeel van de commissie blijkt derhalve uit het bestreden besluit dat de belangen van zowel school als kind zijn afgewogen. Mede gebaseerd op het advies van de ACTB is de commissie van mening dat het bevoegd gezag terecht heeft besloten Sterre niet aan te nemen. Ten aanzien van het bezwaar dat het Calandlyceum kennelijk onrechtmatige aanvullende toetsingscriteria hanteert, overweegt de commissie dat zij appellanten volgt in deze stelling. Zoals hierboven is uiteengezet kon het onderdeel van de motivering van het bestreden besluit dat betrekking heeft op deze criteria, naar het oordeel van de commissie niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Met betrekking tot de grond van bezwaar dat het bevoegd gezag onvoldoende heeft aangetoond dat het geen kwalitatief goed onderwijs voor Sterre kan verzorgen, waardoor volgens appellanten een plicht tot het aannemen van leerlingen bestaat, overweegt de commissie als volgt. Ouders van een gehandicapt kind hebben met de invoering van de Regeling LGF een keuzemogelijkheid gekregen tussen regulier onderwijs of speciaal onderwijs. Zoals echter eveneens door de Rechtbank Amsterdam in de uitspraak van ll november 2005 is overwogen, is in de Memorie van Toelichting (TK 2000-2001,27728, nr. 3, p. 9) bepaald dat er geen sprake is van een toelatingsrecht tot de reguliere school. De keuzevrijheid van ouders kan worden beperkt door de aard en zwaarte van de handicap en de feitelijke (0n)mogelijkheden van de reguliere school om de leerling op te nemen. In dat kader dient een belangenafweging tussen de belangen van het kind en de belangen van de school te worden gemaakt. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, is de commissie van mening dat op basis van deze belangenafweging het bevoegd gezag terecht heeft besloten Sterre niet aan te nemen.
13 december 2005
Pagina 8 van 8
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Kern van de zaak is naar het oordeel van de commissie dat de school niet verplicht kan worden kinderen toe te laten, ten aanzien van wie elke voorwaarde ontbreekt tot het verwezenlijken van de wettelijk gesteld onderwijsdoeleinden door de school. De ACTB heeft ook uitdrukkelijk gesteld - e n de commissie onderschrijft deze stelling- dat uit de WVO volgt dat alle niveaus van voortgezet onderwijs, met uitzondering van praktijkonderwijs, zijn gericht op het behalen van een diploma. Op basis van artikel 29 WVO dienen alle scholen voor voortgezet onderwijs, met uitzondering van praktijkonderwijs, hun leerlingen de gelegenheid tot het afleggen van een eindexamen te bieden. Uit de artikelen 7 tot en met 10a van de WVO blijkt dat het voortgezet onderwijs is ingericht op de voorbereiding voor aansluitend beroeps- en wetenschappelijk onderwijs. Voor het volgen van dit aansluitend onderwijs is een diploma (of ten minste een minimum aantal deelcertificaten) verplicht. Advies. Gelet op het voorgaande adviseert de commissie u: l. Het bezwaar van F. Ploeger en Y. Brouwers tegen het besluit van 26 april 2005, voor zover gericht tegen het onderdeel van de motivering van het besluit dat betrekking heeft op de ten onrechte gehanteerde aanvullende toelatingscriteria (zijnde o.a. basisschooladvies en cito toets score) genrond, en voor het overige ongegrond te verklaren; 2. Het bestreden besluit in stand te houden met aanpassing van de motivering daarvan ex artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht onder verwijzing naar het advies van de commissie; 3. Er voor zorg te dragen dat het Calandlyceum voldoet aan de in de Regeling LGF neergelegde verplichting tot het opstellen van een zorgbeleid ten aanzien van LGF-gei'ndiceerde leerlingen.
De commissie verzoekt u om appellanten met uw besluit op de bezwaarschriften een afschrift van dit advies en het verslag van de hoorzitting toe te zenden. Kamer I van de commissie bezwaar- en beroepschriften Osdorp, De voorzitter,
9 i
dhr. mr C G.P. Goudriaan
dhr. mr. P.D. Bes
Commissie Bezwaar- en Beroepschriften Osdorp Postbus 90460 1006 BL Amsterdam
X
$(
Gemeente Amsterdam
Stacisdeel Osdorp Commissie bezwaar- en beroepschriften
Verslag hoorzitting Commissie Appellant(en) Verwerend orgaan Tevens aanwezig Datum hoorzitting Onderwerp
Dhr. mr. C.G.P. Goudriaan (voorzitter), dhr. mr. P.D. Bes (plv. secretaris) en mw. mr. C.E.M. Nagelkerke (lid, tevens notulist) Dhr. F. Ploeger Het Dagelijks Bestuur, vertegenwoordigd door mw. mr. A. Franke en dhr. P. Lagendaal Mw. L. van Gils en dhr. P.H. Hellendoorn van het Calandlyceum 8 december 2005 Het bezwaarschrift van de heer F. Ploeger, gericht tegen het besluit van de rector van het Calandlyceum d.d. 26 april 2005 om Sterre Ploeger niet als leerlinge aan te nemen op het Calandlyceum.
De voorzitter opent de vergadering en legt de rol van de adviescommissie uit. Deze beoordeelt of het besluit op goede wijze tot stand is gekomen. De commissie brengt advies uit aan het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur neemt vervolgens een beslissing op het bezwaarschrift. De voorzitter vraagt of appellant het bezwaar nog nader wil toelichten. De heer Ploeger ligt zijn bezwaargronden toe, en overhandigt zijn pleitaantekeningen, die aan dit verslag zijn gehecht en hiervan integraal deel uitmaken. Mevrouw Franke overhandigt een pleitnotitie; deze is aan dit verslag gehecht en maakt hiervan integraal deel uit. Zij wil benadrukken dat het niet gaat over het willen buitensluiten van gehandicapte kinderen; er is begrip voor de emancipatiestrijd van de ouders. Het Dagelijks Bestuur stelt zich op het standpunt dat toelating van Sterre als leerling op het Calandlyceum niet de meest geschikte weg is. Dat heeft niets te maken met het wel of niet respecteren van Sterre als mens of dat zij wel of niet in de samenleving thuis hoort. De heer Ploeger snapt niet precies hoe de procedure loopt, hij gaat ervan uit dat er een beslissing op bezwaar genomen moet worden. Hij begrijpt niet waarom het besluit verdedigd wordt, terwijl de rechter heeft uitgesproken dat dat besluit niet deugt. De voorzitter legt uit dat de vertegenwoordiger van het Dagelijks Bestuur moet toelichten waarom het primaire besluit genomen is zoal het genomen is en wat het Dagelijks Bestuur vindt van de bezwaren zoals die zijn ingediend. Het Dagelijks Bestuur moet uiteindelijk een besluit nemen op het bezwaarschrift en laat zich daarbij adviseren door de bezwaarcommissie. De bezwaarcommissie hoort dan de betrokken partijen en verwerkt dit in het advies aan het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur heeft het besluit van de school overgenomen en verdedigt dit als een eigen besluit.
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Pagina 2 van 7
Mevrouw Franke legt uit dat het Dagelijks Bestuur als bevoegd gezag de bevoegdheid voor primaire besluitvorming heeft gemandateerd aan de directie van het Calandlyceum, maar als er een bezwaarschrift wordt ingediend, mag het Calandlyceum niet op het bezwaarschrift beslissen, dat mag alleen het Dagelijks Bestuur. Zij vervolgt haar betoog zoals opgenomen in de pleitnotitie. Mevrouw Franke benadrukt dat het de wettelijke verplichting is van de school om ervoor te zorgen dat leerlingen de school met diploma verlaten. Gezien de behoorlijke verstandelijke handicap van Sterre is zij niet in staat het diploma te behalen. Als Sterre geplaatst wordt tussen andere leerlingen, dan moeten de lessen en de structuur daarvan worden aangepast. De school heeft niet alleen een verplichting naar Sterre toe, maar ook naar de andere leerlingen van die klas; ook zij moeten voldoende aandacht krijgen om het diploma te kunnen behalen. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van de Raad van State, die dit bevestigt. Op het moment dat plaatsing van een leerling ten koste gaat van andere leerlingen, is een school gerechtigd deze leerling te weigeren. En in deze uitspraak ging het over leerlingen die cognitief het niveau van de school wel aankonden en op zich in staat waren het diploma te behalen, dit in tegenstelling tot Sterre. De voorzitter merkt op dat als het gaat om een voorbereidend jaar dat ook geldt voor VMBO, de bepaling niet geldt dat er een beoordeling mag plaatsvinden. Het Calandlyceum heeft voor het eerste en tweede jaar minimaal VMBO-niveau, en in het derde jaar een beperkte groep. Er is dus sprake van VMBO. Waarom zou dat niet onder het betreffende artikel van het Inrichtingsbesluit vallen? Mevrouw Van Gils antwoordt dat wat vroeger MAVO was, nu VMBO-t (theoretische leerweg) heet. De eerste twee leerjaren, waar de CITO toets op gericht is, moet minimaal VMBO-t zijn. In het derde leerjaar is er voor een zeer beperkte groep leerlingen VMBO-k, dit is de beroepsgerichte opleiding voor alleen administratie en maakt het VMBO breder. Dit is ingesteld om enerzijds leerlingen die de beroepsgerichte kant op willen de gelegenheid te geven op het Calandlyceum te blijven, en anderzijds voor leerlingen die na 2 jaar VMBO-t het theoretische niveau toch niet blijken aan te kunnen en wel op het Calandlyceum willen blijven en administratie willen doen. Er is een soort vangnet gecreëerd zodat jonge leerlingen niet naar een andere school hoeven te gaan. De heer Hellendoorn vult aan dat de administratie de meest zware opleiding is binnen de VMBO-k opleiding. Om deze opleiding te kunnen volgen, moeten leerlingen dicht tegen het VMBO-t niveau zitten. Mevrouw Franke merkt op dat artikel 4 lid 1 Inrichtingsbesluit nog de oude wetgeving is, deze is nog niet aangepast aan de ombouw van MAVO naar VMBO-t. Maar als je niet naar het inrichtingsbesluit kijkt, maar naar artikel 10 van de Wet Voortgezet Onderwijs, dan is daar de splitsing tussen de ombouw van de MAVO naar VMBO-t en van voorbereidend beroepsonderwijs naar VMBO-k duidelijk aangegeven. Het een mix van oude en nieuwe wetgeving die verwarring kan scheppen. Het Calandlyceum is een oude MAVO-school.
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Pagina 3 van 7
De heer Ploeger merkt op dat de rechter dit moet uitmaken, want hij heeft daarover een ander standpunt. De heer Bes vraagt of de school ook diploma's verstrekt op VMBO-k en -b niveau. Mevrouw Van Gils antwoordt dat alleen diploma's voor VMBO-k worden verstrekt. De heer Bes merkt op dat er gesteld wordt dat de school ook VMBO-b aanbiedt. Mevrouw Van Gils antwoordt dat dit niet wordt aangeboden, maar dat het mogelijk is om een leerling, die VMBO-k niet blijkt aan te kunnen, toch met een VMBO-b diploma de school te laten verlaten. De eerste opdracht voor de school is de leerlingen met een diploma de school te laten verlaten. Het komt in de praktijk wel voor, maar het is iets anders dan het officieel aanbieden. VMBO-b wordt niet aangeboden, maar er wordt wel een diploma van verstrekt. De heer Bes merkt op dat de rechter heeft opgemerkt dat de school op die manier feitelijk de bedoeling van de wetgever omzeilt. De wetgever zegt dat de school alleen een niveautoets mag aanbieden voor een oude MAVO, HAVO en WVO. Door het zo in te richten dat in het derde jaar een VMBO-k wordt aangeboden, stelt de school alsnog in het eerste jaar een eis, die eigenlijk alleen aan een VMBO-t zou mogen worden gesteld. Terwijl een school die een VMBO-k of-b aanbiedt, die eis niet zou mogen stellen. Het Calandlyceum biedt dus wel een VMBO-k aan, maar niet een VMBO-b. Mevrouw Van Gils antwoordt dat dit alleen voor de eigen leerlingen is en is bedoeld als vangnet. De heer Ploeger merkt op dat in de parlementaire behandeling staat dat de school geen beroepsopleiding mag aanbieden, tenzij er sprake is van een gemeenschappelijke leergang VMBO. Op het moment dat dit wordt aangeboden, dan moet de school een gemeenschappelijke, eerste leerjaar bieden. De voorzitter merkt op dat zowel door het Calandlyceum en het Dagelijks Bestuur als door ACTB wordt aangegeven dat er toch een toets mag plaatsvinden, dat wordt de belangenafweging genoemd. De redenering is dan dat uit rapporten blijkt dat Sterre niet in staat is om een diploma te halen, terwijl dat de wettelijke taak van de school is. De taak is opleiden voor een diploma, niet om een leerling met een handicap toe te laten tot een - in relatie tot dat diploma - voor de leerling onhaalbaar onderwijs. De heer Ploeger verwijst naar de Memorie van Toelichting van de Wet op het Voortgezet Onderwijs, want het onderwijs is niet uitsluitend gericht op het halen van een diploma, het onderwijs heeft ook andere taken. Wat is het standpunt van de school en het Dagelijks Bestuur hierin? Mevrouw Franke antwoordt dat de Memorie van Toelichting de taakstelling van het onderwijs omschreven staat, op blz. 9-10: met uitzondering van het praktijkonderwijs moet het streven zijn om leerlingen met een diploma van school te laten gaan.
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Pagina 4 van 7
De heer Hellendoorn vult aan dat leerlingen worden opgeleid voor een beroep, zodat de leerlingen daarna een beroepsopleiding kunnen doen. De beroepsopleidingen vragen om een diploma, dus is het de hoofdtaak van de school om leerlingen op te leiden voor een diploma, zodat ze daarna een hogere beroepsopleiding kunnen volgen. Dat staat letterlijk in de wet. De voorzitter merkt op dat de heer Ploeger stelt dat dat niet de enige taak van de school is, maar dat daarnaast ook nog tussenstations zijn. Hij geeft aan dat de school zich op het standpunt stelt dat het onredelijk bezwarend is om Sterre wel toe te laten op de school en vraagt of dit nader geïllustreerd kan worden. Mevrouw Van Gils antwoordt dat zij zich baseren op het advies van ACTB. Daarin is opgenomen dat Sterre lichamelijk en geestelijk ernstig gehandicapt is, dat betekent zorg van een of meer begeleiders in de klas. Het Calandlyceum is een traditionele school in die zin dat het kinderen opleidt om deze met kennis de school te laten verlaten. Dat betekent 10 tot 12 vakken per dag, dus 10 tot 12 keer per dag wisselen van lokaal. Dit zou dan allemaal aangepast moeten worden aan Sterre. De leraren zijn niet opgeleid voor het inclusieve onderwijs zoals dat in Engeland wordt gegeven. Dat zou betekenen dat er een langdurig, meerjarig traject zou moeten worden gestart met de leraren om kinderen als Sterre op te leiden. De school vindt dit een bijna onmogelijke taak omdat dat ten koste zou gaan van de 1799 andere leerlingen van de school. De heer Ploeger reageert hierop door te stellen dat de leraren in Engeland hiervoor ook niet zijn opgeleid. Er zijn door de school waarop zij nu zit speciale voorzieningen getroffen, bijvoorbeeld in de vorm van assistentie. Hij bestrijdt wat mevrouw Van Gils zegt. De voorzitter vraagt naar de rol van DM0 binnen het onderwijs. De heer Ploeger antwoordt dat er waarschijnlijk 2 verschillende verhalen zijn. Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid ten aanzien van het vroegtijdig schoolverlaten. Van daaruit heeft de gemeente Amsterdam met alle scholen in Amsterdam afspraken gemaakt over de overstap van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs. De gemeente heeft een regierol in het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, daarom is een zo'n kernprocedure ingesteld waarmee ze denken het voortijdig schoolverlaten te kunnen voorkomen. DM0 is coördinator en heeft afspraken gemaakt met de besturen van de scholen over de overstap naar het voortgezet onderwijs. Daarbij stellen ze voor ieder type voortgezet onderwijs aanvullende toelatingsvoorwaarden. Sommige scholen moeten dat stellen, en andere scholen mogen dat niet stellen. De kernprocedure stroomlijnt iets dat volgens de wet niet mag. Ook andere scholen die VMBO aanbieden stellen cito-score als toelatingsvoorwaarde, hetgeen niet mag. Mevrouw Van Gils antwoordt dat het Calandlyceum zich niet beroept op deze kernprocedure, ze vallen onder artikel 4 van het Inrichtingsbesluit.
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp Pagina 5 van 7
Mevrouw Franke wil dit nader toelichten. Het Calandlyceum stelt zich op het standpunt dat het een brede school is van MAVO-HAVO-VWO, en dat ze dus onder artikel 4 van het Inrichtingsbesluit vallen. Op dat moment moet de kernprocedure gevolgd worden zoals die daar ligt. Op het moment dat blijkt dat er geen sprake is van een gemeenschappelijk eerste leerjaar voor het VMBO, en de school alleen de criteria van artikel 3 van het Inrichtingsbesluit mag hanteren, dan is ten onrechte de kernprocedure gevolgd. Maar dat maakt niet dat het besluit helemaal niet in stand kan blijven en dat Sterre toegelaten moet worden op het Calandlyceum; dan is er nog de belangenafweging. De heer Hellendoorn antwoordt dat, zelfs al zou de school geen aanvullende criteria mogen stellen, de kernprocedure dat regelt. Volgens de onderwijswet L W 0 0 (Leerweg ondersteunend onderwijs) is er geen sprake van een aanvullend onderzoek. Alle leerlingen vallen binnen de kernprocedure, en binnen deze kernprocedure zijn er in de gemeente Amsterdam, conform de wet, afspraken gemaakt. De hele kernprocedure is in deze helemaal niet in het geding. Mevrouw Van Gils merkt op dat de heer Ploeger stelt dat er helemaal geen schoolmogelijkhedenwaren voor Sterre, maar die zijn er wel. Er zijn vergaande onderhandelingen geweest om Sterre te plaatsen op een praktijkschool, speciaal onderwijs. Maar de heer Ploeger heeft aangegeven zijn dochter niet op speciaal onderwijs te willen plaatsen. De heer Ploeger reageert dat hem door Frits Otto is gezegd dat geen enkele school haar wilde helpen. Hij heeft ook aangegeven dat de kernprocedure in strijd is met de wetgeving en geadviseerd om het bij de scholen zelf te proberen. Hij heeft het vervolgens geprobeerd bij een school voor VMBO-t en hoger, die aanvullende toelatingseisen moet stellen. Het is een ingewikkelde materie, daar moet de rechter maar een uitspraak over doen. De rechter heeft overigens bepaald dat VMBO-t aanvullende toelatingseisen moest stellen, maar dat dan nog niet gezegd is dat Sterre niet toegelaten mag worden. Er moet een afweging van de belangen van Sterre en de belangen van school worden gemaakt, maar het is niet zo dat de school Sterre niet mag toelaten. De heer Bes geeft aan dat in het advies van ACTB staat dat een zorgplan voor LGFleerlingen moet worden opgesteld en dat moet blijken uit het schoolplan en schoolgids. Hij vraagt of dit inmiddels gebeurd is. Mevrouw Van Gils antwoordt dat dit inmiddels is gebeurd. De heer Ploeger reageert dat hem dit verbaast, hij heeft een maand geleden het schoolplan opgevraagd en de schoolgids van 2005-2006, daarin staat het toelatingsbeleid van LGF-leerlingen. LGF-leerlingen kunnen op algemene gronden worden afgewezen. Het advies van ACTB is wat dat betreft in strijd met de LGF. Er zijn geen voorzieningen op de school en wat er is, is in strijd met de LGF. Mevrouw Franke merkt op dat dat buiten het bestek van het primaire besluit ligt. Wel zal er nog eens naar gekeken worden.
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Pagina 6 van 7
De heer Ploeger reageert dat hij het niet hebben van LGF-voorzieningen wel aan de orde zal stellen bij de rechter, omdat het in belangrijke mate van invloed is op hoe de school omgaat met het toelaten van gehandicapte kinderen. De voorzitter merkt op dat de heer Ploeger er kennelijk van uit gaat dat het Dagelijks Bestuur de aangevoerde bezwaren ongegrond zal verklaren. De heer Bes merkt op dat als de school het advies van ACTB overneemt, er ook in het advies staat dat de school een zorgplan moet opstellen. Als de school dat niet wil, dan moet deze afwijking goed gemotiveerd zijn. De heer Ploeger ontkent de wettelijke verplichting om een diploma te behalen, dit staat niet in de parlementaire behandeling bij de wijziging van de WVO uit 1998. Het Calandlyceum kan geen oordeel geven of Sterre wel of niet naar school kan, ze hebben geen recht van spreken omdat zij zich niet kunnen baseren op de voorzieningen die getroffen zouden moeten worden. Het doel van de LGF is dat gehandicapte kinderen meer naar regulier onderwijs kunnen, het slotartikel van de LGF draagt ambtenaren en de bestuursorganen om deze wet naar de letter en intentie uit te voeren. Dat gebeurt helemaal niet. Het bevoegd gezag zou moeten helpen om een aanmelding voor regulier onderwijs waar te maken, maar wat gebeurt is dat de overheid in strijd handelt met de eigen wet. Mevrouw Franke wil hieraan toevoegen dat uit de Memorie van Toelichting van 20012002 blijkt dat er in ieder geval een zorgplicht is voor scholen om kinderen met een diploma naar huis te sturen, voor de rest heeft de LGF-wetgeving en -toelichting zich nooit uitgelaten over de situatie waarin leerlingen het cognitief niveau van een school niet aan kunnen. Er wordt aangesloten bij het ACTB-advies, LGF-wetgeving is gericht op de emancipatie van gehandicapte kinderen, maar moet gezien worden in het licht van een Wet op de Gelijke Behandeling: het gaat om het creëren van een klimaat waarin gehandicapte kinderen gelijke kansen krijgen als niet-gehandicapte kinderen. Het is een hulpmiddel om barrières te overbruggen en ze te helpen hun opleiding te voltooien. Of de afwijzing van Sterre in strijd is met de LGF-wetgeving, is dan uiteindelijk aan het oordeel van de rechter. De heer Ploeger merkt hierbij op dat de rechter marginaal toetst. Dus als bepaalde argumenten worden onderbouwd, dan zal de rechter het besluit handhaven. Mevrouw Franke reageert dat de rechter het besluit niet zal handhaven als het totale kletskoek is.
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
Pagina 7 van 7
De heer Lagendaal wil reageren op het negatieve beeld dat ontstaat over de zorgverlening op het Calandlyceum. Er is recent een rapportage geweest van de Rijksinspectie, de zorgcomponent op het Calandlyceum is de hoogste die je kunt bedenken. Het gaat niet om LGF-leerlingen. Er zijn wel 4 of 5 leerlingen op de school waar specifieke voorzieningen voor zijn getroffen, maar die zijn van een hoger cognitief niveau dan Sterre heeft. Maar de wijze waarop het is georganiseerd op het Calandlyceum, is optimaal. De school besteedt daar veel aandacht aan, het is onderdeel van het grootstedelijk beleid om dit goed te regelen. Het gaat er om leerlingen op een goede plek te zetten en ze tot een diploma op te leiden met alle middelen die daarvoor zijn. Het Calandlyceum is daar heel sterk in. Mevrouw Franke verwijst naar pagina 10 van de Memorie van Toelichting, waar onder leerlinggebonden budget voortgezet onderwijs staat: integratie van gehandicapte leerlingen binnen de schoolsoort is alleen mogelijk voor zover deze leerlingen voldoen aan de wettelijke toelatingsvoorwaarden, waaronder de geschiktheid voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor de toelating wordt gevraagd. De heer Ploeger reageert hierop dat Sterre voldoet aan de wettelijke voorwaarden. Het enige dat voor meerdere uitleg vatbaar is, is wat het onderwijs is waarvoor de toelating wordt gevraagd. Is dat het halen van een diploma of is dat het onderwijs op school dat aangepast is aan de speciale behoeften van Sterre? De voorzitter merkt op dat dit in feite het centrale geschilpunt is. Mevrouw Franke bevestigt dat het gaat om de vraag hoe je tegen het geven en aanbieden van onderwijs aan kijkt. De heer Ploeger antwoordt dat als het antwoord op die vraag luidt dat het gaat om het halen van een diploma, de school gelijk heeft. Hij betwist echter deze uitleg. Hij verzoekt nog om de post naar Engeland te voorzien van een priority poststicker, anders duurt het zeker 3 weken voordat de post aankomt. De voorzitter stelt vast dat er verder geen vragen meer zijn en dat de bezwaren duidelijk zijn. Nadat hij de verdere procedure van de behandeling van het bezwaarschrift heeft uitgelegd bedankt hij de aanwezigen voor hun komst en sluit de zitting. Kamer I van de commissie bezwaar- en beroepschriften Osdorp, De voorzitter,
7
de secretaris-(flv.), e/
/'"
dhr. mr. P.D. Bes
1.
Wij zijn vandaag tot elkaar en tot een hoorzitting veroordeeld. Ons standpunt staat vast: Sterre gaat niet naar het speciaal onderwijs en Sterre wordt geen thuiszitter. Het zou mooi zijn als u daarin voor uzelf een verantwoordelijkheid ziet.
2.
De standpunten zijn gepolariseerd. De lgf had instrumenten ingebouwd om polarisatie - zoals hier - te voorkomen: die instrumenten blijken om verschillende redenen niet te werken.
3.
Drie jaar geleden had het REC al met de samenwerkingsverbanden moeten afstemmen over de komst van lgf-leerlingen. Het is niet gebeurd en het is naïef daarover verbaasd te zijn.
4.
Het Samenwerkingsverband heeft geen bevoegdheid maar heeft onze wens om Sterre naar het regulier voorgezet onderwijs te laten gaan aangekaart in uw direkteurenoverleg eind 2003. U heeft mogelijk gehoopt dat het wel over zou waaien en dat wij wel zouden afhaken. Wij zijn niet afgehaakt.
5.
De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam wilde niet een traject in waarin de Kernprocedure op de tocht gezet zou kunnen worden. DMO – en dus u - heeft de boot afgehouden door zich op het standpunt te stellen dat niet DMO maar de afzonderlijke schoolbesturen besluiten over toelaten. Deze voorgeschiedenis kent u vanaf dag één van de aanmelding.
6.
De aanmelding bij uw school is een logisch vervolg op de voorgeschiedenis. U hoopte dat, door ook ná de aanmelding maar te blijven hameren op de Kernprocedure, wij uiteindelijk wel zouden afhaken.
7.
U heeft de ernst van de situatie voor ons en Sterre onderschat: speciaal onderwijs voor Sterre is geen optie. Wij hebben voor Sterre alleen de keus tussen regulier onderwijs en thuiszitten.
8.
Gelukkig zit Sterre nu toch nog of toch weer op een reguliere school. De omstandigheden waaronder leiden tot verbijstering op de school in London en tot verbijstering bij mensen die wij in Nederland spreken. Het gebeuren zal in ieder geval een rol spelen in de Tweede Kamer tijdens het Algemeen Overleg over de Herijking van de zorgstructuren in het funderend onderwijs tussen de Minister en de Vaste Commissie voor OCW op 14 december aanstaande.
9.
Wij begrijpen dat het voor u als school tegen iedere vorm van logica indruist om een leerling als Sterre toe te laten. Wij stellen dat deze logica is gebaseerd op verkeerde uitgangspunten, namelijk dat u dacht dat uw onderwijs alléén bedoeld was voor leerlingen die een diploma zouden kunnen halen. Hoe u daar mee in het reine komt is uw zaak. Wij zullen blijven proberen uw uitgangspunten en redeneringen te weerleggen waar wij dat nodig achten.
1
10.
De lgf is er omdat de maatschappij - en dat bent u onder andere - er klakkeloos van uit ging en gaat dat gehandicapte leerlingen geen belang hebben bij onderwijs, dat gehandicapte leerlingen de maatschappij maar ophouden en in de weg lopen en dat het louter goodwill van u is als u het eens met zo’n gehandicapte leerling zou willen proberen (Uw voorkeur gaat dan natuurlijk uit naar een hoog functionerende gehandicapte leerling).
11.
De praktijk is dat de maatschappij, en dus ook u, leerlingen als Sterre buiten de maatschappij plaatst. Niet omdat dat beter is voor de gehandicapte leerling of voor de maatschappij, maar omdat u bang bent voor gehandicapten en geen zin heeft in al dat gedoe. Dit heet exclusie! Exclusie is er voor mensen met een gevangenisstraf of voor mensen die daar zelf voor gekozen hebben (kluizenaars en zeelieden). Van exclusie is ook sprake bij mensen die uit hun land verbannen worden.
12.
U zou zich op het standpunt kunnen stellen dat niet ú alléén verantwoordelijk bent voor al het leed in deze wereld. Maar júist u, als openbare school waarvan – getrapt – het college van B&W, en dus de overheid, het bestuur vormt, bent dat in verhoogde mate. Wij mogen immers van onze overheid verwachten dat ze haar eigen wetgeving uitvoert zoals die bedoeld is. Zo staat het overigens ook nog eens in het laatste artikel van de lgf wet. Maar gelukkig gaat de gemeente Amsterdam ervan uit dat Amsterdam er is voor ALLE Amsterdammers (dus gaat uit van inclusie). Des te meer verbaast ons uw standpunt.
13.
Sterre zit vanaf september in Londen op een reguliere secondary school. Wij zijn in april bij drie scholen wezen kijken en hebben er één uitgekozen. Die is het geworden. Op de andere twee had ze zonder meer ook kunnen komen. De leerkrachten zijn niet speciaal orthopedagogisch geschoold om dat allemaal aan te kunnen. Hun mate van acceptatie is wel duidelijk anders dan die van hun collega’s in Nederland. De school heeft, net als de andere scholen in Engeland, gewoon voldaan aan haar wettelijke taak om voorzieningen te treffen voor leerlingen met Special Educational Needs, het equivalent van lgf-leerlingen in Nederland. Zulke voorzieningen had u ook al meer dan twee jaar moeten hebben geïmplementeerd.
14.
Vanuit de nulsituatie in september is de timetable van Sterre meer en meer aangepast aan de gewenste vorm en mate van inclusie en nu doet Sterre voor de helft van de lessen mee aan de lessen met de mainstream kinderen en voor de andere helft van de tijd krijgt Sterre – binnen de reguliere school - les in een special class. Sterre is enthousiast, de school is enthousiast en wij zijn enthousiast. Het treffen van voorzieningen hebben de scholen in Nederland geclaimd als de eigen verantwoordelijkheid van de school. Maar nu puntje bij paaltje komt blijken de scholen die verantwoordelijkheid niet te hebben genomen en heten aanmeldingen van lgfleerlingen ireëel en onhaalbaar.
15.
Uw onwil en het gevoel dat het niet kan doen wij - en de ACTB - af als nalatigheid inzake het treffen van voorzieningen en als koudwatervrees.
2
16.
Wij zijn van mening dat u het kan. Als u Sterre toelaat zult u uw schooleigen onderwijs, zoals dat er nu is, gaan of moeten heroverwegen. Het hoeft allemaal niet van de ene dag op de andere. Het is voor iedereen een leertraject. Niks is meer vanzelfsprekend. Zaken die u niet op de automatische piloot kunt oplossen – en dat zullen er vele zijn – moet u allemaal stuk voor stuk afzonderlijk oplossen. Aan de andere kant is het aantal problemen ook weer niet zo groot. Zoals u het zelf ook wel met ons eens bent zijn veel van de door u in uw verweer genoemde ‘problemen’ die tegen toelating zouden pleiten slechts redeneringen die u heeft aangevoerd om de rechter van uw gelijk te te overtuigen.
17.
Het positieve van Sterre op uw school is dat de leerlingen op uw school leren dat er ook nog andere kinderen zijn, anders dan zijzelf. Dat zij niet bang voor die kinderen hoeven te zijn en dat gehandicapt zijn bij het leven hoort. Problemen worden nagenoeg alleen maar gezien door volwassenen, kinderen zijn veel pragmatischer. Hoewel wij niet veel meer verwachten van een omslag in denken bij de volwassenen op uw school – hun standpunten zijn al te veel onderdeel geworden van hun excuus om gehandicapten buiten te sluiten - kunnen op hun beurt die volwassenen toch nog iets leren van hun eigen leerlingen.
18.
Tenslotte: Als u, nadat u Sterre heeft toegelaten, voor schijnbaar onoplosbare problemen komt te staan, zijn wij ouders er ook nog. Wij hebben inmiddels een jarenlange ervaring met Sterre en met het oplossen van de door de samenleving als onoplosbaar ‘probleem’ ervaren situaties.
London 5 december 2005
3
X
Gemeente Amsterdam
Stadsdeel Osdorp
Notitie Aan
De commissie voor bezwaar- en beroepschriften Stadsdeel Osdorp
Van Doorkiesnummer
Astrid Franke 020 - 518 0920
Datum Onderwerp
1 december 2005 Verweerschrift inzake bezwaarschrift van de familie Ploeger
Geachte Commissie Naar aanleiding van het bezwaarschrift van de familie Ploeger d.d. 1 mei 2005 tegen het besluit van de directie van het Calandlyceum om Sterre Ploeger niet toe te laten als leerling, wil ik namens het Dagelijks Bestuur graag het een en ander naar voren brengen. D e vooraeschiedenis en het bestreden besluit De heer Ploeger en mevrouw Brouwers hebben op 1 maart 2005 hun dochter Sterre aangemeld als kandidaat-leerlinge bij het Calandlyceum. Op de aanvraag is vermeld dat Sterre een 'Igf-leerlinge is met mg cluster 3'. De directie van het Calandlyceum heeft bij besluit van 26 april 2005 Sterre geweigerd als kandidaat-leerlinge. Zij heeft dit besluit - samengevat - als volgt gemotiveerd: - Omdat het Calandlyceum opleidt op minimaal VMBO-t niveau, stelt zij de eis dat de leerling een CITO-score van 534 heeft en een positief advies van de basisschool. Deze eis wordt gehandhaafd t.a.v. LGF-leerlingen; - Gelet op de grootte van het Calandlyceum (1750 leerlingen) en de 'grote steden problematiek ' is de school pedagogisch niet toegerust op een leerlingen als Sterre: namelijk een leerlinge die nauwelijks kan praten en motorisch zeer beperkt is; - De school geeft les op minimaal VMBO-t niveau. De leraren zijn niet geëquipeerd voor aanpassing van de leerstof op het cognitief niveau van Sterre. Voorts wordt klassikaal lesgegeven, terwijl Sterre het beste functioneert bij het werken in kleine groepjes; - Het Calandlyceum heeft klassen van minimaal 26 leerlingen op één docent, waarbij een klas 6 tot 8 maal van docent en lokaal wisselt per dag. Dit geef?onrust voor Sterre; - De school is niet toegerust op de hygiënische zorg die Sterre nodig heeft en waarbij zij afhankelijk is van anderen.
Tegen dit besluit hebben de ouders van Sterre bezwaar gemaakt d.d. 1 mei 2005. Zowel appellanten als de school hebben de Advies Commissie Toelating en Begeleiding (hierna ACTB) verzocht om advies terzake de weigering van Sterre. Bij brief van 24 mei 2005 heeft het ACTB advies geweigerd, aangezien het onderwijs uitsluitende op VMBO-t niveau en hoger wordt gegeven. Op 6 juni 2005 heeft het ACTB
i december 2005
Pagina 2 van 6
Gemeente h s t e r d a m Stadsdeel Qsdorp
alsnog besloten de adviesaanvraag in behandeling te nemen, aangezien het Calandlyceum vanaf het derde leerjaar tevens een VMBO-kaderberoepsgerichte leerweg aanbiedt. Op 8 juli heeft het ACTB haar advies uitgebracht ter zake het weigeringsbesluit van de directie van het Calandlyceum (zie hieronder). Bij brief van 8 september 2005 heeft de directie van het Calandlyceum de familie Ploeger laten weten de weigering van Sterre te handhaven. Deze beslissing op het bezwaarschrift is onvoldoende gemotiveerd en onbevoegd genomen. Tegen de beslissing van 8 september 2005 is appellant bij schrijven van 7 oktober 2005 in beroep gegaan bij de Rechtbank Amsterdam. Tevens heeft appellant op 27 september 2005 een voorlopige voorziening aangevraagd. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 november 2005 (waar hieronder nader op in wordt gegaan) een uitspraak gedaan: het beroep is gegrond verklaard, de voorlopige voorziening is afgewezen. Aangezien het beroepschrift gegrond is verklaard, dient een nieuwe beslissing op bezwaar genomen te worden. Het advies van hel ACTB Samengevat is het ACTB in casu van oordeel dat: - Artikel 4 Inrichtingsbesluit niet van toepassing is op het Calandlyceum, omdat het Calandlyceum een gemeenschappelijk eerste leerjaar kent voor v.m.b.0- b/k en de overige niveaus (v.m.b.0.-t, h.a.v.0. en v.w.0). Voor de toelating tot (het eerste leerjaar van) de school, dient te worden uitgegaan van een gemeenschappelijk eerste leerjaar voor v.m.b.0.-blklt, h.a.v.0 en V.W.O. Leerlingen die v.m.b.0-b of k willen volgen, dienen reeds in het eerste leerjaar - op basis van v.m.b.0.-b of kcriteria te worden beoordeeld (zoals neergelegd in artikel 3 van het Inrichtingsbesluit). Derhalve is uitsluitend artikel 3 van het Inrichtingsbesluit van toepassing. - Op basis van artikel 3 Inrichtingsbesluit is het bevoegd gezag echter niet verplicht Sterre toe te laten. Het bevoegd gezag mag na een zorgvuldige afweging van de belangen besluiten Sterre af te wijzen, als blijkt dat de school onvoldoende draagkracht heeft om de leerling op te vangen. In het geval van het Calandlyceum concludeert het ACTB dat het bevoegd gezag in alle redelijkheid tot het besluit kan komen datsterre niet toelaatbaar kan worden geacht tot het Calandlyceum en overweegt daartoe: - Uit reeds opgemaakte rapporten blijkt dat Sterre niet in staat is een diploma te halen op een van de niveaus die het Calandlyceum aanbiedt (ook niet het VMBO bik); - Betwijfeld moet worden of Inrichtingsbesluit W.V.O. in redelijkheid ook ziet op toelating van kinderen die geen mogelijkheden hebben de wettelijke onderwijsdoelen van een school te verwezenlijken. - Uit de wetsgeschiedenis (van de W.V.0) blijkt dat m.u.v. het praktijkonderwijs voortgezet onderwijs gericht is op het halen van een diploma;
-
'
' Zie de Memorie van Toelichting TK 1996-1997, 25 410, nr. 3 p.56 (red. A. Franke)
1 december 2005
Pagina 3 van 6
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
De inzet van de LGF-middelen dienen dan ook tot het verminderen van belemmeringen, zodat een gehandicapt kind binnen het regulier onderwijs het diploma kan halen. Hieruit volgt niet dat de LGF middelen dienen om een leerling toe te laten op school dat op een te hoog niveau ligt voor de betreffende leerling. Nu het onaannemelijk is dat de LGF-middelen zullen leiden tot behalen van een diploma (wat een wettelijke taak van het Calandlyceum is) zou toelating van Sterre onredelijk bezwarend zijn voor het Calandlyceurn, gezien de aard en zwaarte van Sterre's handicap en de draagkracht van de school. De bezwaargronden Appellant stelt zich op het standpunt dat de beslissing van 26 april dit jaar is gestoeld op de 'Kernprocedure' en dat de school daarmee ingaat tegen de (geest van) de landelijke wetgeving. Het bestreden besluit is echter niet gebaseerd op de 'Kernprocedure', maar op artikel 4 InrichtingsbesluitW.V.O. Naar de mening van het dagelijks bestuur kan bespreking van - de juistheid van - de Kernprocedure dan ook achterwege blijven. Ten overvloede meent het dagelijks bestuur dat de kernprocedure gezien moet worden als een uitwerking van de landelijke onderwijswetgeving. Indien de kernprocedure strijdig is met deze wetgeving (wat het dagelijks bestuur overigens betwist) prevaleert de landelijke wetgeving.
De directie van het Calandlyceum (en met haar het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Osdorp) heeft het weigeringsbesluit gefundeerd op artikel 4 Inrichtingsbesluit W.V.O. waarin is bepaald dat een school aanvullende toelatingeisen mag stellen voor het eerste leerjaar van het VMBO-t, HAVO en VWO. De door het Calandlyceum geëiste CITO-score en advies van de basisschool vallen binnen het bereik van deze toelatingseisen. Anders dan appellant en het ACTB is de school van mening dat zij geen gemeenschappelijk eerste leerjaar voor het VMBO b/k/t hebben, zoals bedoeld in artikel 4 lid 5 van het Inrichtingsbesluit. Leerlingen aan het Calandlyceum worden in beginsel toegelaten met het oogmerk een diploma te behalen op niveau VMBO-t, HAVO of WVO. Dat betekent dat leerlingen een CITO-score en een advies van de basisschool voor tenminste VMBO-t moeten hebben om te worden toegelaten. Het niveau in de eerste twee leerjaren ligt dan ook op minimaal VMBO-t. pas vanaf het derde leerjaar bestaat voor een zeer kleine groep leerlingen een mogelijkheid de kaderberoepsgerichteopleiding administratie te volgen. Deze mogelijkheid is alleen gericht op leerlingen beroepsgerichte administratie willen volgen (andere richtingen biedt de school niet) en het VMBO-t niveau nét niet aan kunnen maar wel graag op het Calandlyceurn willen blijven. Naar onze mening is er dan ook geen sprake van een gezamenlijk eerste leerjaar voor VMBO b/k/t, zodat artikel 4 lid 1 en 2 van het InrichtingsbesluitW.V.O. wel van toepassing is op het toelatingsbeleid van het Calandlyceum. Zij mag derhalve de gewraakte toelatingseisen stellen. Indien uw commissie - net als appellant en het ACTB - meent dat er wel sprake is van een gemeenschappelijk eerste leerjaar voor het VMBO, menen wij dat hieruit niet volgt
t
I
l december 2005 Pagina 4 van 6
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
dat Sterre toegelaten dient te worden op het Calandlyceum op grond van de LGFwetgeving. Gezien het advies van het ACTB en de wetgeschiedenis van de ~ ~ ~ - w e t ~ e v imeent ng*, het dagelijks bestuur dat de beslissing tot toelating of weigering van LGF-leerling genomen dient te worden op grond van een belangafweging, met inachtneming van (de doelstelling van) de relevante wetgeving. Hiertoe verwijst het dagelijks bestuur naar al hetgeen het ACT6 in haar advies reeds heeft overwogen omtrent de doelstelling en reikwijdte van de LGF-wetgeving en het InrichtingsbesluitW.V.O. De lijn die het ACTB hier volgt correspondeert overigens met hetgeen reeds bij verschillende rechterlijke uitspraken is bevestigd. Ten aanzien van de afweging van de concrete belangen in het onderhavige geval, merkt het dagelijks bestuur het volgende op. Uit de verschillende hierna te noemen rapporten blijkt het volgende. Sterre heeft een ernstige verstandelijk handicap. De leerachterstanden en de beperking van de cognitieve vermogens van Sterre zijn zo groot dat Sterre in het klassikale onderwijssysteem van het Calandlyceum met minimaal VMBO-t niveau geen les kan volgen. Met het verstandelijk vermogen van Sterre is het onmogelijk om met een diploma het Calandlyceum te verlaten. Naast een verstandelijke handicap is Sterre ook lichamelijk gehandicapt. De problemen van Sterre, die inherent zijn aan haar handicap, spitsen zich toe op communicatie (zo kan zij nauwelijks praten), cognitieve ontwikkeling, werkhouding en motorische ontwikkeling. De toelating van Sterre is volgens het bestuur niet haalbaar omdat de aanwezigheid van Sterre en haar persoonlijke begeleiders in de klas een forse aanslag is op de aanpassingscapaciteiten van de docent en de leerlingen en de school ervoor heeft te waken dat het bieden van opvang van en adequaat onderwijs aan Sterre niet ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs aan de overige leerlingen en geen gevaar vormt voor overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken docenten. Zo zal de aanwezigheid van Sterre en haar begeleider(s) de nodige onrust veroorzaken in de lessen. De lessen zullen speciaal voor Sterre moeten worden omgezet of aangepast. Zo functioneert zij niet goed bij klassikaal onderwijs, er zal gewerkt moeten worden in groepjes. Tevens voorzien wij problemen met het aanbieden van de lesstof voor de verschillende vakken die op het VMBO-t worden gegeven. De eventuele aanpassingen moeten namelijk niet alleen op Sterre worden gericht. De overige leerlingen in de klas moeten tevens in staat worden gesteld om hun diploma te halen. Wij verwijzen hierbij naar de overwegingen van de Afdeling Rechtspraak raad van State in de uitspraak van 16 november 2005. Onze docenten zijn, anders dan hun collega's in Engeland, die een langdurig en moeizaam veranderingsproces hebben gevolgd om tot onderwijs in een zogenoemde inclusieve setting te komen, niet opgeleid voor het geven van onderwijs aan verstandelijke en lichamelijk gehandicapte kinderen als Sterre en hebben hier geen ervaring mee. Dit geldt niet alleen met betrekking tot het lesgeven aan kinderen zoals Sterre, maar ook ten aanzien van de begeleiding van de overige leerlingen in hun contacten met Sterre.
* Memorie van Toelichting TK 2000-2001, 27 728, nr. 3 p. 9 en 10
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Osdorp
1 december 2005
Pagina 5 van 6
Het Calandlyceum heefi - nu er een aantal rapporten over Sterre zijn opgemaakt, door onafhankelijke deskundigen - geen zelfstandig onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van Sterre. Immers, het ACTB was reeds van oordeel dat het Calandlyceum op basis van de reeds opgemaakte rapporten in redelijkheid tot het bestreden weigeringsbesluit kon komen. Het dagelijks bestuur en de directie van het Calandlyceum verwijzen hiertoe naar de volgende rapporten: - onderzoeksrapport in opdracht van het IVKO 13 december 2004 - onderwijskundig rapport van basisschool de Archipel 18 november 2004 - onderzoeksverslag van mevrouw D. Breedveld (GZ- psycholoog/orthopedagoog van Gewoon Anders) 4 februari 2005 Gelet op al het voorgaande is het dagelijks bestuur van mening dat de directie van het Calandlyceum, in redelijkheid tot het weigeringsbesluit d.d. 26 april 2005 heeft kunnen komen. Ten slotte verwijst appellant naar de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en het Salamanca-statement. Ten aanzien van het Salamanca-statement stelt het dagelijks bestuur zich op het standpunt dat hier gaat om en verklaring die is omarmd door de Verenigde Naties (UNESCO). Het betreft echter geen verdrag op grond waarvan nationale staten verplicht zijn hun nationale wetgeving aan te passen op de inhoud hiervan. Noch kunnen burgers zich - tegenover de nationale overheden of derden - direct op de inhoud van deze verklaring beroepen.
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte Naar de mening van het dagelijks bestuur is de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in casu niet van toepassing. Uit de redactie van de wettekst blijkt dat de reikwijdte is beperkt tot het terrein van de arbeid en beroepsopleiding.' Aangezien het Calandlyceum geen beroepsonderwijs aanbiedt - maar voortgezet onderwijs -valt de beslissing tot weigering van een leerling buiten de reikwijdte van deze wet. Ten overvloede, blijkens de Memorie van Toelichting brengt [dit wetsvoorstel] niet met zich mee dat wezenlijke functie-vereisten of wezenlijke opleidingseisen in het geding zijn. De geschiktheid van een persoon voor de functie of de opleiding staat voorop.4 Nu vaststaat dat Sterre, gezien haar cognitieve beperking, niet geschikt is voor het volgen van onderwijs op VMBO-t niveau, zou een beroep op deze wet (indien het zou gaan om een beroepsopleiding) niet slagen.
3
Zie ook de Memorie van Toelichting, TK, 2001-2002,28 169, nr. 3 p.1l TK, 2001-2002, 28 169, nr. 3 p.10
Afdnikken uitspraak
pagina I van z
UN: AU1401,Voorzitter Raad van State, 200505727/2 Datiim uitspraak: Datii~npciblicat~e: Rechtsgebied: Soort procedure: Ir~hocidsindicatie:
18-08-2005 24-08-2005 Bestuursrecht overig Voorlopige voorziening Bij besluit van 14 maart 2005 heeft de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Almere (hierna: de Bestuurscommissie) de bezwaren van [wederpartijen], gericht tegen de weigeringen van de Openbare Scholengemeenschappen De Meergronden en Helen Parkhurct t e Almere om hun [dochter] toe te laten als leerling van deze scholen voor regulier voortgezet onderwijs, ongegrond verklaard.
Uitspraak 200505727/2. Datum uitspraak: 18 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: de Bestuurscomrnissie Openbaar Onderwijs Almere, tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 051324 en AWB 051142 van de voorzieningenrechter van de rechtbank ZwolleLelystad van 19 mei 2005 in het geding tussen: [wederpartijen], wonend te Almere
de Bestuurscomrnissie Openbaar Onderwijs Almere.
1.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2005 heeft de Bestuurscomrnissie Openbaar Onderwijs Almere (hierna: de Bestuurscommissie) de bezwaren van [wederpartijen], gericht tegen de weigeringen van de Openbare Scholengemeenschappen De Meergronden en Helen Parkhurst te Almere om hun [dochter] toe te laten als leerling van deze scholen voor regulier voortgezet onderwijs, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ZwolleLelystad (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, de, , bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bij wijze van voorlopige voorziening de Bestuurscommissie opgedragen voor 1juli 2005 een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de Bestuurscomrnissie Openbaar Onderwijs Almere bij brief van 30 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1juli 2005, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 7 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2005, heeft zij tevens de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 1juli 2005 hebben [wederpartijen] de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij brief van 14 juli 2005 doorgezonden naar de Raad van State en aldaar ingekomen op 18 juli 2005. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11augustus 2005, waar de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Almere, vertegenwoordigd door mr. G.P.F. van Duren, advocaat t e 's-Hertogenbosch, alsmede [wederpartijen], beiden i n persoon, bijgestaan door mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist, zijn verschenen. 2.
Overwegingen
2.1. Het verzoek van de Bestuurscommissie strekt er toe om bij wijze van voorlopige voorziening de voormelde uitspraak te schorsen, althans toe te staan om de uitvoering daarvan op te schorten tot 1oktober 2005 dan wel drie weken na het moment waarop [wederpartijen] de voor een onderzoek door de Stichting Leerlingenzorg Almere (hierna: de SLA) noodzakelijke toestemming hebben verleend, indien die toestemming eerst na het einde van de schoolvakantie op 5 september 2005 mocht worden verleend. De bestuurscommissie heeft ter zitting gesteld dat, nu aldaar [wederpartijen] die toestemming alsnog hebben gegeven, thans niets in de weg staat om direct na de start van het nieuwe schooljaar op 5 september 2005 het desbetreffende onderzoek door de SLA te laten verrichten. Met hun verzoek beogen [wederpartijen] dat hun dochter met ingang van het nieuwe schooljaar per 5 september 2005 wordt toegelaten op één van de voormelde scholen, bij voorkeur op de Helen Parkhurst school. 2.2. I n het rapport van de Advies Commissie Toelating en Begeleiding van 2 1 oktober 2004, dat is opgesteld in het kader van de beslissing op bezwaar, wordt de Bestuurscommissie geadviseerd nader onderzoek te verrichten naar een viertal punten. Dit is niet dan wel onvoldoende gebeurd. Daargelaten de vraag welke partij dat in overwegende mate te verwijten valt, stelt de Voorzitter vast dat thans onvoldoende informatie voorhanden is voor een beoordeling van het geding. Nu met name niet voldoende vaststaat of de desbetreffende scholen in staat zijn om zonder dat dit voor de andere leerlingen onoverkomelijke problemen zal opleveren [dochter] kwalitatief goed onderwijs te bieden, afgestemd op haar behoeften, ziet de Voorzitter bij afweging van de betrokken belangen voorshands geen grond om te gelasten dat [dochter] thans
Afdrukken uitspraak
pagina l van 3
UN: AR7370, Rechtbank Zwolle, AWB 04/1079 Oaturn ~iitspraak: Ilatuiri publicat~e:
30-11-2004 08-02-2005
Rechtsgebied: Soort procedure: Inl?oudsiridicatie:
Bestuursrecht overig Voorlopige voorziening De besluiten van de Openbare Scholengemeenschappen De Meergronden en Helen Parkhurst te Almere, inhoudende de weigering [leerling] toe t e laten als leerling van deze scholen voor regulier voortgezet onderwijs.
Uitspraak RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht De Voorzieningenrechter Reg.nr.: AWB 0411079 UITSPRAAK
betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen: [verzoeker l] en [verzoeker 21, wonende te [woonplaats], verzoeksters, gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist
de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Almere, verweerster, gemachtigde: mr. G.P.F. van Duren, advocaat te 's-Hertogenbosch. 1. Besluiten waarop het verzoek betrekking heeft
De besluiten van de Openbare Scholengemeenschappen De Meergronden en Helen Parkhurst te Almere, inhoudende de weigering [leerling] toe te laten als leerling van deze scholen voor regulier voortgezet onderwijs.
2. Ontstaan en loop van de procedure Op of omstreeks 27 februari 2004 heeft de OSG De Meergronden geweigerd [leerling] als leerling te plaatsen op deze school met ingang van het leerjaar 2004-2005. Verzoeksters hebben bij schrijven van 25 maart 2004 bezwaar aangetekend tegen dit besluit. Bij schrijven van 6 april 2004 heeft de OSG Helen Parkhurst eveneens geweigerd [leerling] als leerling te plaatsen voor het schooljaar 2004-2005. Tegen dit besluit is bij schrijven van 14 april 2004 bezwaar aangetekend. Bij verzoekschrift van 7 september 2004 hebben verzoeksters zich gewend tot de voorzieningenrechter met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen. Die voorziening zou daaruit moeten bestaan dat [leerling] hangende de beslissing op de bezwaarschriften als leerling wordt toegelaten tot de OSG Helen Parkhurst, dan wel de OSG De Meergronden. Het verzoek is op 4 oktober 2004 ter zitting behandeld, alwaar verzoeksters in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde, voornoemd, verschenen zijn. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer A.B.F. Keulen, beleidsmedewerker openbaar onderwijs bij de gemeente Almere, mevrouw T. de Vrueh, orthopedagoge bij De Meergronden en mevrouw F. de Pree, psychologe bij de Helen Parkhurst, bijgestaan door de gemachtigde, voornoemd. Tijdens de behandeling ter zitting van 4 oktober 2004 heeft de voorzieningen-rechter in overeenstemming met partijen de zaak verwezen naar mediation. Mediation heeft niet tot oplossing van het geschil geleid, in verband waarmee de zaak is terugverwezen. Op 21 oktober 2004 heeft de Advies Commissie Toelating en Begeleiding (verder: de ACTB) adviezen uitgebracht. Afschriften van deze adviezen zijn desgevraagd door de ACTB aan de voorzieningenrechter gezonden. Eveneens zijn afschriften van deze adviezen aan partijen toegezonden. De gemachtigde van verweerster heeft bij schrijven van 12 november 2004 nog nadere stukken ingezonden, die hij tevens in afschrift aan de gemachtigde van verzoeksters heeft gezonden. Tot deze stukken behoort een brief van 1 2 november 2004 aan verzoeksters, waaruit blijkt dat naar aanleiding van de adviezen van de ACTB en de door verzoeksters
Afdrukken uitspraak
pagina j van j
onderzoek ter beantwoording van de vragen als bedoeld door de ACTB. Dit onderzoek heeft nog geen aanvang genomen, maar de voorzieningenrechter vertrouwt erop dat partijen op redelijk korte termijn in onderling overleg de wijze van uitvoering van het onderzoek afstemmen. Partijen verschillen nog van mening over de vragen of voor toelating tot een school een zogeheten diploma-eis mag worden gesteld en of [leerling], hangende het nader onderzoek en de beslissing op bezwaar, (eventueel bij wijze van proef) behoort te worden geplaatst op één van de twee scholen. De vraag of verweerster een "diploma-eis" mag stellen voor toelating van [leerling] tot een school behoeft in het kader van de behandeling van dit verzoek om voorlopige voorziening geen beantwoording. Zijdens verweerster is immers ter zitting van 16 november 2004 meegedeeld dat, indien het nog uit te voeren onderzoek een voor [leerling] positieve uitkomst heeft, haar niet alsnog de toelating op grond van een "diploma-eis" geweigerd zal worden. Resteert de vraag of [leerling] reeds thans (eventueel bij wijze van proef) behoort t e worden geplaatst op De Meergronden of de Helen Parkhurst. Die vraag komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter alleen dan voor een bevestigend antwoord in aanmerking, als met een grote mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de primaire besluiten Zullen worden herroepen en vervangen door een besluit tot toelating van [leerling]. De voorzieningenrechter is met partijen van oordeel dat - gelet op de adviezen van de ACTB - de primaire besluiten niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. I n het kader van de beslissing op bezwaar dient een volledige heroverweging van die besluiten plaats t e vinden als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Of die heroverweging i n dit geval zal leiden tot herroeping van één van de of van beide bestreden besluiten is afhankelijk van het nader onderzoek als hiervoor bedoeld en de uitkomsten van de zorgvuldige belangenafweging die alsnog moet plaatsvinden. Het uiteindelijke resultaat van de heroverweging laat zich op dit moment echter nog niet voorspellen. De in de vorige alinea geformuleerde vraag kan thans dus niet bevestigend worden beantwoord. De verzekering van verzoeksters dat alle noodzakelijke financiële middelen voorhanden zijn maakt dit niet anders, nu dit niet alle onderzoeks-elementen, zoals hierboven aangegeven, insluit. Hoewel het grote belang van verzoeksters bij plaatsing van [leerling] op een reguliere school wordt erkend, is de voorzieningenrechter van oordeel dat - mede gegeven de te respecteren beoordelingsvrijheid van verweerster - er thans geen plaats is voor toewijzing van het verzoek om [leerling] hangende de beslissing op de bezwaarschriften toe te laten tot De Meergronden of de Helen Parkhurst. Nu voorts - gelet op het verhandelde ter zitting - onvoldoende aannemelijk is geworden dat het voor het te verrichten onderzoek dienstig is dat [leerling] bij wijze van proef wordt toegelaten tot één van de scholen, komt het desbetreffende verzoek evenmin voor toewijzing in aanmerking. Op grond van het vorenstaande zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen. De voorzieningenrechter merkt nog op dat - mocht het meerbedoelde onderzoek een te lange tijd in beslag nemen verzoeksters de mogelijkheid openstaat bij de rechtbank beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen door verweerster op de bezwaren.
- voor
Er bestaat geen aanleiding één van partijen te veroordelen in de proceskosten.
5. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af Gewezen door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2004 in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. afschrift verzonden op 30 november 2004.
pagina
AfCLwkken uitspraak
l
van 4
U N : AS4379,Voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam, VBESLU 05/12 en BESLU 0 5 / 1 3 [)aturn iiitspraak Datiiiri publicatie
Rechtsgebied. Sool t pi ocedure Irilioiid~~ridirdtie --"I---
24-01-2005 31-01-2005 Bestuursrecht overig Voorlopige voorziening+bodemzaa k Verwijdering openbare basisschool.
I II^---_I-
-_
__
_
I
_
_
1
"
Uitspraak RECHTBANKTE ROTTERDAM Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VBESLU 05112-VERW BESLU 05113-VERW Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen [wettelijk vertegenwoordigers], in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekers, tevens eisers (hierna: verzoekers), gemachtigde mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Utrecht,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk, verweerder, gemachtigde mr. J. Schutter, werkzaam bij de vereniging voor openbare en algemeen toegankelijke scholen VOS/ABB te Woerden.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 15 oktober 2004 heeft verweerder besloten [verzoekster], de dochter van verzoekers, van de openbare basisschool [naam school] te verwijderen in de zin van artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo). Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) hebben verzoekers bij brief van 2 1 oktober 2004, aangevuld bij brief van 22 november 2004, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 december 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben verzoekers bij brief van 3 januari 2005 beroep ingesteld. Voorts hebben verzoekers bij brief van 3 januari 2005 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het primaire en het bestreden besluit, althans de veroordeling van de gemeente om [verzoekster] met ingang van 10 januari 2005 op de gebruikelijke voorwaarden en onder de tot nu toe gebruikelijke condities toe te laten tot de openbare basisschool [naam school] totdat een onherroepelijke rechterlijke beslissing is verkregen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11januari 2004. Aanwezig waren verzoekers en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van de zijde van verweerder zijn voorts verschenen W.F. Hoven en E. Monster-de Vogel, medewerkers van de gemeente Ridderkerk, [naam], directeur van de openbare basisschool [naam school], en [naam], lerares. 2. Overwegingen Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. I n artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat
Afdrukken uitspraak
pagina 3 van 4
menskracht, middelen en expertise aanwezig zijn voor de vereiste speciale zorg. De reguliere school zal in ieder geval elk geval afzonderlijk moeten bekijken en het belang van het kind tegen dat van de school moeten afwegen. Van belang is vooral dat de procedure waarbij tot een afweging kan worden gekomen zorgvuldig is, dat adviezen deskundig, onafhankelijk en zoveel mogelijk eenduidig zijn en dat de stem van de ouders daarbij voldoende wordt gehoord. De voorzieningenrechter dient de vraag te beantwoorden of verweerder in dit geval heeft kunnen besluiten [verzoekster] van [naam school] te verwijderen, omdat niet meer voldaan kan worden aan de zorgbehoefte. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat [verzoekster] al jaren op [naam school] zit. Dit impliceert weliswaar niet dat [verzoekster] nimmer van de school kan worden verwijderd, maar dit geeft wel aan dat een besluit tot verwijdering met de grootst mogelijke mate van zorgvuldigheid tot stand dient te komen. Bij de beoordeling van verweerders besluit dient vorengenoemd kader als uitgangspunt t e worden genomen. Verweerder heeft aan de hand van de reguliere evaluatiegesprekken en -verslagen en nadere gesprekken met de ouders alsmede een (nader) evaluatieverslag van de leerkracht van [verzoekster] (Loeff) geconcludeerd dat [naam school] niet kan voldoen aan de zorgbehoefte van [verzoekster]. Verweerder meent dat [verzoekster] is aangewezen op een school voor speciaal onderwijs (een zogeheten zmlk-school). Voor een dergelijke verwijzing kan verweerder niet de toestemming van verzoekers verkrijgen, waardoor een dergelijke verwijzing feitelijk niet kan plaatsvinden. Verweerder heeft in deze situatie gekozen voor verwijdering van [verzoekster] van de school. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hierbij onvoldoende zorgvuldigheid betracht. Aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat verzoekers en verweerder beiden hetzelfde belang nastreven, namelijk een zo goed mogelijke zorg voor [verzoekster] met de daarbij mogelijke educatieve ontwikkelingen. Verweerder heeft aan zijn besluit tot verwijdering niet ten grondslag gelegd dat het - algemene - belang van de school, neerkomende op het geven van goed onderwijs aan alle leerlingen, in het gedrang komt. Het bestreden besluit is met name gebaseerd op verklaringen van leerklachten, waarbij is geconstateerd dat de grenzen van het team voor het geven van de vereiste zorg zijn bereikt. Het dossier noch het verhandelde ter zitting hebben in dit verband duidelijkheid verschaft over de vraag waar die grenzen precies liggen en wat de mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat in feite sprake is van een situatie waarin verzoekers en verweerder verschillen van mening over de zorg die aan [verzoekster] moet worden gegeven en de wijze waarop dat moet gebeuren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende inhoud heeft gegeven aan zijn onderzoeksplicht, welke voortvloeit uit artikel 3:2 van de Awb. I n kader van zijn onderzoek dient verweerder in ieder geval aandacht t e besteden aan de aard van de handicap en de daaruit voortvloeiende onderwijsbeperking, de beschikbare formatie en expertise van de leerklachten en het team, de mogelijkheid om alle leerlingen de vereiste aandacht te geven en voldoende te kunnen differentiëren, de beschikbare externe hulp in de vorm van ambulante begeleiding en de afstemming tussen de benodigde zorg van de leerling en de beschikbare ondersteuning. Op basis hiervan dient een afweging te worden gemaakt. I n het in november 2004 opgestelde handelingsplan, dat van de zijde van verweerder ter accordering aan verzoekers is gestuurd, waaruit mag worden opgevat dat verweerder dit handelingsplan onderschrijft, is niet aangegeven dat er beperkingen zijn voor de school dan wel dat er grenzen dreigen te worden bereikt. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de kern van het probleem lijkt te zijn terug te voeren tot een verschil in inzicht tussen verweerder en verzoekers over de besteding van het leerlinggebondenbudget. Het had voor de hand gelegen als verweerder i n dit verband de Adviescommissie voor toelating en begeleiding om advies zou hebben gevraagd (artikel XII, derde lid, van de Regeling leerlingengebonden financiering). Een noodzaak hiertoe lijkt des te meer aanwezig nu verzoekers in hun bezwaar de besteding van het leerlinggebondenbudget aan de orde hebben gesteld. De voorzieningenrechter stelt overigens vast dat ook niet wordt voldaan aan de hiervoor genoemde in het opnameplan van 1997 genoemde knelpunten op grond waarvan verwijzing, dat aan onderhavige verwijdering ten grondslag ligt, mogelijk is. Zo blijk niet van structurele ernstige sociaal-emotionele problemen of van ernstige gedragsproblemen bij [verzoekster]. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van het voorgaande in strijd het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:4, eerste lid, van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient t e worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar dienen t e nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, waarbij het primaire besluit wordt geschorst en welke schorsing tot gevolg heeft dat [verzoekster] tot na het door verweerder nieuw te nemen besluit op bezwaar op [naam school] kan blijven.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat naast het griffierecht in de hoofdzaak ook het griffierecht in de voorlopige voorzieningprocedure wordt vergoed. De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten in het kader van de beroepsprocedure op € 322,- en in het kader van de voorzieningenprocedure op € 644,OO aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van verzoekers met inachtneming van deze uitspraak, wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het primaire besluit wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, bepaalt dat de gemeente Ridderkerk aan verzoekers het door hun betaalde griffierecht van € 272,OO (tweemaal € 136,OO)
http ://zoeken.rechtspraak.nl/zoeken/dtluitspraakpnt .asp?u_ljn=AS4379&u-hlquery=
2- 12-2005
pagina L van 5
Raad van State
Uitspraak Zaa knummer: Publicatie datum: Tegen : Proceduresoort: Rechtsgebied:
200505727/1 woensdag 16 november 2005 de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Almere
Hoger beroep Kamer 3 - Hoger Beroep - Overige
200505727/1. Datum uitspraak: 16 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van: de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Almere, appellante, tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/324 EN AWB 05/142 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 mei 2005 in het geding tussen: [verzoekers rechtbank], wonend t e [woonplaats]
appellante. 1. Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2005 heeft de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Almere (hierna : de Bestuurscomrnissie) de bezwaren van [verzoekers rechtbank] (hierna : de ouders), gericht tegen de weigeringen van de Openbare Scholengemeenschappen De Meergronden en Helen Parkhurst te Almere (hierna: Helen Parkhurst en De Meergronden) o m hun dochter [naam dochter] toe te laten als leerling van deze scholen voor regulier voorgezet onderwijs, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter), met toepassing van artikel 8 3 6 ,eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het daartegen door de ouders ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar van 14 maart 2005 vernietigd en bij wijze van voorlopige voorziening de Bestuurscomrnissie opgedragen vóór l juli 2005 een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de Bestuurscommissie bij brief van 30 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op l juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 29 juli 2005 hebben de ouders van antwoord gediend. Bij besluit van 26 september 2005 heeft de Bestuurscomrnissie, opnieuw beslissend op de bezwaren van de ouders, deze bezwaren wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2005, waar de Bestuurscomrnissie, vertegenwoordigd door mr. G.P.F. van Duren, advocaat te 'sHertogenbosch, [voorzitter] van het College van Bestuur van de Bestuurscommissie alsmede [rector] van De Meergronden, en [verzoeker rechtbank] in persoon, bijgestaan door mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist, zijn verschenen.
Raad van State
pagina 3 van 5
jeugdpsycholoog C.A. Verschoor (hierna: mevrouw Verschoor), die reeds eerder op verzoek van de ouders een onderzoek naar de mogelijkheden van [naam dochter] had verricht. Bovendien past het volgens de voorzieningenrechter bij een zorgvuldige voorbereiding dat tevens een onderwijskundig advies wordt gevraagd en dat bij dat advies de met [naam dochter] in Engeland binnen het regulier klassikaal onderwijs opgedane ervaringen worden betrokken. Bij uitspraak van 18 augustus 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de Bestuurscommissie geen uitvoering hoeft te geven aan de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening, en gelast dat de Bestuurscornmissie vóór 26 september 2005 de nieuwe beslissing op bezwaar neemt, welke beslissing, tezamen met het rapport van de Stichting Leerlingenzorg Almere (hierna: de SLA), waarin met name wordt ingegaan op de vier punten van onderzoek vermeld in het rapport van de ACTB, uiterlijk op 26 september 2005 aan de Afdeling wordt voorgelegd. 2.3. I n het hoger beroepschrift van 30 juni 2005 heeft de Bestuurscornmissie, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de beslissing op bezwaar van 14 maart 2005 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. 2.3.1. Dit betoog faalt. De Afdeling stelt vast dat de Bestuurscornmissie het gelet op het advies van de ACTB noodzakelijk heeft geacht nader onderzoek te verrichten naar de vraag of aan [naam dochter] binnen de onderhavige scholen kwalitatief goed onderwijs kan worden geboden, afgestemd op haar behoeften. Ten behoeve van de beslissing op bezwaar van 1 4 maart 2005 is dit onderzoek echter niet ingesteld, maar heeft de Bestuurscornmissie de door de ACTB geformuleerde vragen zelf beantwoord. Hierbij is gebruik gemaakt van de rapportage van mevrouw Verschoor, van wie de Bestuurscommissie in het hoger beroepschrift heeft gesteld dat zij niet in staat kan worden geacht op verantwoorde wijze onderzoek te doen naar de onderzoeksvragen van de ACTB en daaromtrent te rapporteren. De Afdeling is, reeds gelet hierop, met de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 14 maart 2005 niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering. Dit besluit is derhalve terecht vernietigd. 2.4. Bij besluit van 26 september 2005 heeft de Bestuurscommissie opnieuw op de bezwaren van de ouders beslist en deze bezwaren wederom ongegrond verklaard. De Afdeling stelt vast dat dit besluit niet tegemoet komt aan de bezwaren van de ouders. Nu het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter uitsluitend door de Bestuurscornmissie is ingesteld en de ouders beroep hadden ingesteld tegen het door de voorzieningenrechter vernietigde besluit van 14 maart 2005, moeten de ouders, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geacht worden beroep te hebben ingesteld tegen het besluit van de Bestuurscommissie van 26 september 2005, zodat dit besluit deel uitmaakt van het onderhavige geding. 2.5. I n het besluit van 26 september 2005 heeft de Bestuurscommissie zich op het standpunt gesteld dat [naam dochter] cognitief in staat moet worden geacht om met de nodige aanpassingen deel te nemen aan het reguliere voortgezet onderwijs in klassikaal verband en dat voldoende perspectief bestaat dat haar leerachterstanden niet zodanig zijn dat daaruit een belemmering voor die deelname voortvloeit. De toelating van [naam dochter] is volgens de Bestuurscornmissie op dit moment evenwel onhaalbaar omdat de aanwezigheid van [naam dochter] en haar persoonlijk begeleider in de klas een forse aanslag betekent op de aanpassingscapaciteiten van de docent en de leerlingen en de school ervoor heeft te waken dat het bieden van opvang van en adequaat onderwijs aan [naam dochter] niet ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs aan de overige leerlingen en geen gevaar vormt voor overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken docenten. Hierbij heeft de Bestuurscornmissie erop gewezen dat eerst een noodzakelijk moeizaam en langdurig veranderingsproces dient te worden gevolgd om tot onderwijs in een zogenoemde inclusieve setting te komen. Omdat de toelating een onvoorwaardelijk en onherroepelijk karakter heeft, waaruit voor ouders en leerling onmiddellijke en ongeclausuleerde aanspraken op adequaat onderwijs volgen, acht de Bestuurscomrnissie mede op grond
Raad van State
pagina 5 van 5
leerlingen en hebben hier geen ervaring mee. Bovendien is het, omdat de wet slechts een onvoorwaardelijke toelating kent, niet mogelijk een leerling voorwaardelijk toe te laten, o m op die manier geleidelijk ervaring op te doen en toe te werken naar een onvoorwaardelijke toelating. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het budget leerlinggebonden financiering dat de school ter beschikking staat toereikend is voor de noodzakelijke en wenselijke aanpassingen binnen de school, omdat de school slechts zeker is van een jaarlijks terugkerend budget leerlinggebonden financiering van £ 2.820,OO. Het bedrag voor ambulante begeleiding komt, zoals de Bestuurscomrnissie ter zitting onweersproken heeft betoogd, in Almere niet aan de school ten goede maar aan de Stichting Gewoon Anders. De school kan hierop geen aanspraak maken. Derhalve heeft de Bestuurscommissie zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het budget leerlinggebonden financiering ontoereikend is voor de opvang en begeleiding van [naam dochter]. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat geen grond voor h e t oordeel dat de Bestuurscomrnissie niet heeft kunnen besluiten [naam dochter] de toelating tot het regulier voortgezet onderwijs te weigeren. 2.6. Het hoger beroep van de Bestuurscommissie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 mei 2005 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep dat de ouders geacht moeten worden te hebben ingesteld tegen het besluit van de Bestuurscommissie van 26 september 2005 is eveneens ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.bevestigt de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ZwolleLelystad van 19 mei 2005; 11. verklaart het beroep tegen het besluit van de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs Almere van 26 september 2005 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C, Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Groenendijk Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2005
terug naar overzicht,.
I print uitspraak..
1.
Wij zijn vandaag tot elkaar en tot een hoorzitting veroordeeld. Ons standpunt staat vast: Sterre gaat niet naar het speciaal onderwijs en Sterre wordt geen thuiszitter. Het zou mooi zijn als u daarin voor uzelf een verantwoordelijkheid ziet.
2.
De standpunten zijn gepolariseerd. De lgf had instrumenten ingebouwd om polarisatie - zoals hier - te voorkomen: die instrumenten blijken om verschillende redenen niet te werken.
3.
Drie jaar geleden had het REC al met de samenwerkingsverbanden moeten afstemmen over de komst van lgf-leerlingen. Het is niet gebeurd en het is naïef daarover verbaasd te zijn.
4.
Het Samenwerkingsverband heeft geen bevoegdheid maar heeft onze wens om Sterre naar het regulier voorgezet onderwijs te laten gaan aangekaart in uw direkteurenoverleg eind 2003. U heeft mogelijk gehoopt dat het wel over zou waaien en dat wij wel zouden afhaken. Wij zijn niet afgehaakt.
5.
De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam wilde niet een traject in waarin de Kernprocedure op de tocht gezet zou kunnen worden. DMO – en dus u - heeft de boot afgehouden door zich op het standpunt te stellen dat niet DMO maar de afzonderlijke schoolbesturen besluiten over toelaten. Deze voorgeschiedenis kent u vanaf dag één van de aanmelding.
6.
De aanmelding bij uw school is een logisch vervolg op de voorgeschiedenis. U hoopte dat, door ook ná de aanmelding maar te blijven hameren op de Kernprocedure, wij uiteindelijk wel zouden afhaken.
7.
U heeft de ernst van de situatie voor ons en Sterre onderschat: speciaal onderwijs voor Sterre is geen optie. Wij hebben voor Sterre alleen de keus tussen regulier onderwijs en thuiszitten.
8.
Gelukkig zit Sterre nu toch nog of toch weer op een reguliere school. De omstandigheden waaronder leiden tot verbijstering op de school in London en tot verbijstering bij mensen die wij in Nederland spreken. Het gebeuren zal in ieder geval een rol spelen in de Tweede Kamer tijdens het Algemeen Overleg over de Herijking van de zorgstructuren in het funderend onderwijs tussen de Minister en de Vaste Commissie voor OCW op 14 december aanstaande.
9.
Wij begrijpen dat het voor u als school tegen iedere vorm van logica indruist om een leerling als Sterre toe te laten. Wij stellen dat deze logica is gebaseerd op verkeerde uitgangspunten, namelijk dat u dacht dat uw onderwijs alléén bedoeld was voor leerlingen die een diploma zouden kunnen halen. Hoe u daar mee in het reine komt is uw zaak. Wij zullen blijven proberen uw uitgangspunten en redeneringen te weerleggen waar wij dat nodig achten.
1
10.
De lgf is er omdat de maatschappij - en dat bent u onder andere - er klakkeloos van uit ging en gaat dat gehandicapte leerlingen geen belang hebben bij onderwijs, dat gehandicapte leerlingen de maatschappij maar ophouden en in de weg lopen en dat het louter goodwill van u is als u het eens met zo’n gehandicapte leerling zou willen proberen (Uw voorkeur gaat dan natuurlijk uit naar een hoog functionerende gehandicapte leerling).
11.
De praktijk is dat de maatschappij, en dus ook u, leerlingen als Sterre buiten de maatschappij plaatst. Niet omdat dat beter is voor de gehandicapte leerling of voor de maatschappij, maar omdat u bang bent voor gehandicapten en geen zin heeft in al dat gedoe. Dit heet exclusie! Exclusie is er voor mensen met een gevangenisstraf of voor mensen die daar zelf voor gekozen hebben (kluizenaars en zeelieden). Van exclusie is ook sprake bij mensen die uit hun land verbannen worden.
12.
U zou zich op het standpunt kunnen stellen dat niet ú alléén verantwoordelijk bent voor al het leed in deze wereld. Maar júist u, als openbare school waarvan – getrapt – het college van B&W, en dus de overheid, het bestuur vormt, bent dat in verhoogde mate. Wij mogen immers van onze overheid verwachten dat ze haar eigen wetgeving uitvoert zoals die bedoeld is. Zo staat het overigens ook nog eens in het laatste artikel van de lgf wet. Maar gelukkig gaat de gemeente Amsterdam ervan uit dat Amsterdam er is voor ALLE Amsterdammers (dus gaat uit van inclusie). Des te meer verbaast ons uw standpunt.
13.
Sterre zit vanaf september in Londen op een reguliere secondary school. Wij zijn in april bij drie scholen wezen kijken en hebben er één uitgekozen. Die is het geworden. Op de andere twee had ze zonder meer ook kunnen komen. De leerkrachten zijn niet speciaal orthopedagogisch geschoold om dat allemaal aan te kunnen. Hun mate van acceptatie is wel duidelijk anders dan die van hun collega’s in Nederland. De school heeft, net als de andere scholen in Engeland, gewoon voldaan aan haar wettelijke taak om voorzieningen te treffen voor leerlingen met Special Educational Needs, het equivalent van lgf-leerlingen in Nederland. Zulke voorzieningen had u ook al meer dan twee jaar moeten hebben geïmplementeerd.
14.
Vanuit de nulsituatie in september is de timetable van Sterre meer en meer aangepast aan de gewenste vorm en mate van inclusie en nu doet Sterre voor de helft van de lessen mee aan de lessen met de mainstream kinderen en voor de andere helft van de tijd krijgt Sterre – binnen de reguliere school - les in een special class. Sterre is enthousiast, de school is enthousiast en wij zijn enthousiast. Het treffen van voorzieningen hebben de scholen in Nederland geclaimd als de eigen verantwoordelijkheid van de school. Maar nu puntje bij paaltje komt blijken de scholen die verantwoordelijkheid niet te hebben genomen en heten aanmeldingen van lgfleerlingen ireëel en onhaalbaar.
15.
Uw onwil en het gevoel dat het niet kan doen wij - en de ACTB - af als nalatigheid inzake het treffen van voorzieningen en als koudwatervrees.
2
16.
Wij zijn van mening dat u het kan. Als u Sterre toelaat zult u uw schooleigen onderwijs, zoals dat er nu is, gaan of moeten heroverwegen. Het hoeft allemaal niet van de ene dag op de andere. Het is voor iedereen een leertraject. Niks is meer vanzelfsprekend. Zaken die u niet op de automatische piloot kunt oplossen – en dat zullen er vele zijn – moet u allemaal stuk voor stuk afzonderlijk oplossen. Aan de andere kant is het aantal problemen ook weer niet zo groot. Zoals u het zelf ook wel met ons eens bent zijn veel van de door u in uw verweer genoemde ‘problemen’ die tegen toelating zouden pleiten slechts redeneringen die u heeft aangevoerd om de rechter van uw gelijk te te overtuigen.
17.
Het positieve van Sterre op uw school is dat de leerlingen op uw school leren dat er ook nog andere kinderen zijn, anders dan zijzelf. Dat zij niet bang voor die kinderen hoeven te zijn en dat gehandicapt zijn bij het leven hoort. Problemen worden nagenoeg alleen maar gezien door volwassenen, kinderen zijn veel pragmatischer. Hoewel wij niet veel meer verwachten van een omslag in denken bij de volwassenen op uw school – hun standpunten zijn al te veel onderdeel geworden van hun excuus om gehandicapten buiten te sluiten - kunnen op hun beurt die volwassenen toch nog iets leren van hun eigen leerlingen.
18.
Tenslotte: Als u, nadat u Sterre heeft toegelaten, voor schijnbaar onoplosbare problemen komt te staan, zijn wij ouders er ook nog. Wij hebben inmiddels een jarenlange ervaring met Sterre en met het oplossen van de door de samenleving als onoplosbaar ‘probleem’ ervaren situaties.
London 5 december 2005
3