BIJLAGE 1
Gemeente Ameland Hotel Nes
Voortoets in het kader van de herziene Natuurbeschermingswet 1998
identificatie
planstatus
projectnummer:139913
datum: 24-4-2015
projectleider:A. de Graaf
opdrachtgever:Rijssenpad projecten
auteur(s):
ir. H.G. van der Aa
status:voorontwerp
Inhoud 1.
Inleiding
3
2.
Toetsingskader Natura 2000
5
2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
5 6 7 9
3.
Effecten
11
3.1. 3.2. 3.3.
11 11 11 11 12 13 13 15
3.4.
4.
Natuurbeschermingswet 1998 Crisis- en herstelwet Instandhoudingsdoelen Natura 2000 Verspreiding habitattypen
De ingreep Verdroging Verstoring 3.3.1. Effecten inrichtingswerkzaamheden 3.3.2. Effecten recreatiedruk Vermesting en verzuring 3.4.1. Gevoeligheid voor stikstofdepositie 3.4.2. Effecten
Conclusies
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
17
Inleiding
3
3
1. Inleiding
Aanleiding en doel voortoets Op de locatie van het voormalige zwembad te Nes zal een wellness/spa en een hotel worden ontwikkeld. Figuur 1 laat de ligging van het plangebied zien. Figuur 1 Ligging plangebied
Vanwege de (zeer) korte afstand tot een tweetal Natura 2000-gebieden (Duinen Ameland respectievelijk Waddenzee) dient aan de hand van een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor beide gebieden. Op voorhand kan worden gesteld dat het plan geen gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied Waddenzee, vanwege de grote afstand tot dit gebied en de ongevoeligheid van de Waddenzee voor stikstofdepositie. In de voorliggende voortoets wordt daarom alleen ingegaan op het Natura 2000gebied Duinen Ameland. Centraal staat de vraag of er ten aanzien van de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied een kans op een significant negatief effect is. Indien een dergelijk effect niet op voorhand kan worden uitgesloten dan dient een Passende beoordeling opgesteld te worden, alsmede een planMER, waarin de effecten op Natura 2000 worden onderzocht. Indien significante effecten wel kunnen worden uitgesloten, dan kan de voorliggende voortoets dienen als onderbouwing bij de vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
011101.17777.00
4
Inleiding
Figuur 2 Ligging Natura 2000-gebieden (gele vlakken) t.o.v. plangebied (rode cirkel)
Duinen Ameland
Waddenzee
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
2. Toetsingskader Natura 2000
2.1.
5
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998: 1. verankert de Europese gebiedsbescherming van Natura 2000, bestaande uit Speciale Beschermingzones (sbz's) op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving. Daarnaast vallen de reeds bestaande (staats)natuurmonumenten onder deze wet; 2. vormt de wettelijke basis voor de aanwijzingsbesluiten met instandhoudingsdoelstellingen; 3. legt de rol van bevoegd gezag voor verlening van Nb-wetvergunningen meestal bij de provincies (in dit geval Gedeputeerde Staten van Fryslân). Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten, die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van het gebied kunnen 1) verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben . Voor vergunningverlening is dan een habitattoets nodig. De eerste stap betreft de oriëntatiefase waarin sprake is van een voortoets. Centraal staat dan de vraag of er een kans op een significant negatief effect is. Indien dergelijke effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten dan dient een Passende beoordeling opgesteld te worden, alsmede een planMER, waarin de effecten op Natura 2000 worden onderzocht. Indien uit deze beoordeling blijkt dat ook na het treffen van mitigerende maatregelen daadwerkelijk sprake is van een significant negatief effect, dan dient om voor vergunningverlening in aanmerking te komen vervolgens voldaan te worden aan de zogenaamde ADC-criteria: er zijn geen Alternatieven; er is sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang; vooraf zijn adequate Compenserende maatregelen getroffen. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen zowel interne effecten (binnen de beschermde gebieden) als externe effecten (buiten de beschermde gebieden) van het voornemen op de te beschermen soorten en habitattypen te worden onderzocht. Van belang daarbij is dat de instandhoudingsdoelstelling, voor zover het een gebied betreft, aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid (Natura 2000), dan wel de wezenlijke kenmerken van een gebied, aangewezen op grond van artikel 10, eerste lid (Beschermd Natuurmonument), niet in gevaar komen. Verder dienen in een passende beoordeling ook eventuele cumulatieve effecten te worden onderzocht, zoals bijvoorbeeld gecombineerde effecten van nieuwe infrastructuur, woongebieden en recreatieve functies op dezelfde soorten en habitats.
1) Volgens de EU-handleiding treedt 'verslechtering' op, wanneer de door de habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer er een dalende lijn optreedt met betrekking tot de specifieke betekenis van een gebied voor de instandhouding van de habitat of de daarmee 'geassocieerde typische soorten' op lange termijn. Van 'verstoring' is volgens de EU-handleiding sprake, wanneer uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de soort het gevaar loopt niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat te blijven.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
6
Toetsingskader Natura 2000
Wat is significant? Het begrip significant speelt een sleutelrol bij het beoordelen van de vergunbaarheid van een ingreep in het kader van de Natuurbeschermingswet. In de recente factsheet nr. 25: “'Significantie' bij beoordeling van gevolgen voor Natura 2000-gebieden” geeft de Commissie voor de Milieueffectrapportage aan op welke wijze het begrip significantie moet worden geïnterpreteerd bij een dergelijke toetsing. De beoordeling of een effect al dan niet significant is, wordt benaderd vanuit de instandhoudingsdoelstellingen. Deze zijn vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten voor de Natura 2000-gebieden. Er zijn instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en voor soorten. Voor habitattypen gaat het om behoud of uitbreiding van de oppervlakte en/of behoud of verbetering van de kwaliteit. Voor soorten gaat het om behoud of uitbreiding van de oppervlakte van het leefgebied, behoud of verbetering van de kwaliteit van het leefgebied en behoud of uitbreiding van de populatieomvang. Als uit de Passende beoordeling blijkt dat een instandhoudingsdoel door het project of plan (mogelijk) niet gehaald wordt, wordt het effect als significant beschouwd.
2.2.
Crisis- en herstelwet
Wijziging Nb-wet De Crisis- en herstelwet (Chw) voorziet in een aantal wijzigingen van de Nb-wet. Deze wijzigingen hebben tot doel om de toepassing van deze wet in de praktijk beter hanteerbaar te maken, zonder afbreuk te doen aan de doelen van de wet en de Europese richtlijnen. De volgende onderdelen van de Chw zijn voor dit plan in beginsel van belang: reductie van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden; kapstokregels over rekenmodellen en meetmethodes; verlicht beschermingsregime oude doelen Natura 2000. Voor de beide eerste onderdelen is momenteel (september 2013) nog geen bruikbaar instrumentarium beschikbaar. Om die reden worden deze onderdelen hieronder niet verder uitgewerkt. Verlicht beschermingsregime oude doelen Natura 2000 Voor de Natura 2000-gebieden die tevens (deels) een Beschermd Natuurmonument zijn of waren (zoals de Waddenzee) gelden niet alleen de instandhoudingsdoelen ter uitvoering van de Habitatrichtlijn, maar ook de oude doelen met betrekking tot natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis, die stammen uit de tijd dat het gebied een Beschermd Natuurmonument was. Tot dusverre gold voor die oude doelen het beschermingsregime van de Habitatrichtlijn, terwijl die richtlijn daartoe niet verplicht. Wijzigingen betreffen: voor beide soorten doelstellingen komen nu aparte beschermingsregimes te gelden; voor Natura 2000-doelen blijft het huidige regime van artikel 19a e.v. Nb-wet van toepassing (ter uitvoering van de Habitatrichtlijn); voor de oude doelen komt het lichtere regime voor beschermde natuurmonumenten te gelden (artikel 19ia, in samenhang met artikel 16 Nb-wet): voor de handelingen geldt een vergunningplicht met een gelijkwaardige afweging van alle belangen; dus ingeval er sprake is van mogelijk significante effecten voor de oude doelen, is er geen passende beoordeling van significante gevolgen, geen voorzorgtoets, en geen ADC-toets vereist; onder de vergunningplicht vallen de schadelijke handelingen die in het gebied zelf plaatshebben, en niet de handelingen buiten het gebied (externe werking) tenzij dat in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied uitdrukkelijk is geregeld (artikel 16, vierde lid, Nb-wet); er is een keuzemogelijkheid in plaats van een verplichting om de oude doelen in een beheerplan uit te werken.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Toetsingskader Natura 2000
7
Als voor een activiteit op grond van beide regimes een vergunning is vereist, is maar één vergunningaanvraag nodig bij hetzelfde bevoegd gezag (artikel 19ia, tweede lid, Nb-wet). Relevantie voor deze voortoets Voor de toetsing van het voorgenomen plan zijn de beschermde Natuurmonumenten op Ameland niet relevant om de volgende redenen: de Beschermde Natuurmonumenten Waddenzee I en II overlappen geheel met het Natura 2000gebied Waddenzee en zijn komen te vervallen als gevolg van de definitieve aanwijzing van de gehele Waddenzee als (Vogelrichtlijngebied)/Natura 2000-gebied onder de Natuurbeschermingswet 1998. Hetzelfde geldt voor het Beschermd natuurmonument 'Neerlands Reid' de overige beschermde Natuurmonumenten buiten Ameland liggen veelal op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door factoren als verstoring, areaalverlies, verstoring etc. en/of zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie. In deze voortoets zal daarom niet verder ingegaan worden op de gevolgen voor de beschermde Natuurmonumenten.
2.3.
Instandhoudingsdoelen Natura 2000
Figuur 3 geeft de begrenzingen van het beschermde duingebied. De te beschermen soorten en habitats van het gebied Duinen Ameland worden hieronder nader toegelicht. Het gebied Waddenzee wordt door het plan niet beïnvloed, vanwege de grote afstand tot dit gebied en de ongevoeligheid van de Waddenzee voor stikstofdepositie. Het gebied Duinen Ameland wordt landschappelijk gekenmerkt door een uitgestrekt duingebied dat zich over de gehele lengte van het eiland uitstrekt. In het oosten en in de noordwesthoek groeit het eiland aan, ter hoogte van Nes en Buren vindt kustafslag plaats. Het gebied heeft een grote diversiteit aan milieutypen als gevolg van de grote variatie in nat versus droog, zoet versus zout en kalkhoudend versus kalkarm. In het oosten zijn de duinen relatief kalkrijk en is de verstuivingsdynamiek hoog, waardoor de hier gelegen Kooiduinen en Oerderduinen soortenrijk zijn. In het westen zijn het laagveenmoeras van de Lange Duinen, de heideterreinen en de korstmosrijke, oude duinkoppen bij Hollum bijzonder. In de binnenduinrand is een groot areaal aan natte duinheiden aanwezig met kraaihei en dophei. Het gebied omvat ook een paar kleine boscomplexen die bestaan uit aangeplant naald- en loofbos en spontane opslag. Figuur 3 Duinen van Ameland
Het gebied Duinen Ameland is aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Dit gebied is op 26 februari 2009 door de minister van LNV (nu EZ) definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. In tabel 1 zijn per habitat en soort de staat van instandhouding en instandhoudingsdoelen weergegeven.
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
011101.17777.00
8
Toetsingskader Natura 2000
Tabel 1 Staat van instandhouding en instandhoudingsdoelen SVI landelijk
doelst. opp.vl./ populatie
doelst. kwal.
= = > > = = = = = (<) = = = = > = = >
= = > > > = = = = = = = = > > = >
Habitattypen H2120 H2130A H2130B H2130C H2140A H2140B H2150 H2160 H2170 H2180A H2180B H2180C H2190A H2190B H2190C H2190D H6230
Witte duinen *Grijze duinen (kalkrijk) *Grijze duinen (kalkarm) *Grijze duinen (heischraal) *Duinheiden met kraaihei (vochtig) *Duinheiden met kraaihei (droog) *Duinen met struikhei Duindoornstruwelen Kruipwilgstruwelen Duinbossen (droog) Duinbossen (vochtig) Duinbossen (binnenduinrand) Vochtige duinvalleien (open water) Vochtige duinvalleien (kalkrijk) Vochtige duinvalleien (ontkalkt) Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) *Heischrale graslanden
---+ + +
--
Soorten H1903
Groenknolorchis
--
>
>
Doelst. populatie >
--+ ------
= > = > = > > = >
= > = > = > > = >
2 100 40 20 2 20 100 230 5
Broedvogels A021 A063 A081 A082 A119 A222 A277 A295 A338
Roerdomp Eider Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Porseleinhoen Velduil Tapuit Rietzanger Grauwe Klauwier
* Verklaring symbolen staat van instandhouding + redelijk - slecht - - zeer slecht
doelstellingen = behoud > Verbetering/uitbreiding = (<)achteruitgang ten gunste van ander habitattype of soort toegestaan
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Toetsingskader Natura 2000
2.4.
9
Verspreiding habitattypen
Figuur 4 laat de ligging van de kwalificerende habitats zien rondom het plangebied. Het betreft vooral de habitats H2130B (grijze duinen, kalkarm) en H2180A (droge duinbossen). Figuur 4 Ligging kwalificerende habitats
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
011101.17777.00
10
Toetsingskader Natura 2000
2.5. Verspreiding soorten De groenknolorchis is op Ameland geheel gebonden aan het habitat H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk). Ten noorden van de Lange duinen ligt een grote, primaire vallei, grotendeels begroeid met Rietmoeras. Alleen tegen de stuifdijk aan komt hier en daar een fraaie Parnassia-Duinrusgemeenschap voor met naast groenknolorchis ook moeraswespenorchis en vleeskleurige orchis. De groenknolorchis komt verder sporadisch voor in de Hollumerduinen en op het Oerd. De kwalificerende vogelsoorten zijn inmiddels deels verdwenen als broedvogel. Tabel 2 laat de populatieomvang zien in 2012 (bron: SOVON) in relatie tot de populatiedoelen per soort. Tabel 2 Stand van zaken kwalificerende broedvogels Soort A021 A063 A081 A082 A119 A222 A277 A295 A338
Roerdomp Eider Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Porseleinhoen Velduil Tapuit Rietzanger Grauwe Klauwier
Populatie 2012 in paren 6 360 29 0 0 2 30 230 0
Populatiedoel in paren 2 100 40 20 2 20 100 230 5
Het nabijgelegen duingebied vormt in de huidige situatie het broedgebied van tapuit, rietzanger en eider. Het vormt tevens potentieel broedgebied voor blauwe kiekendief, velduil en grauwe klauwier, drie soorten met een verbeterdoelstelling qua omvang en kwaliteit van het leefgebied.
Rietzanger
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
3. Effecten
3.1.
11
De ingreep
Op de locatie van het voormalige zwembad te Nes zal een wellness/spa en een hotel worden ontwikkeld. Het programma is op hoofdlijnen als volgt: Waterunits 72 kamers Bosunits 30 kamers Wellnesscentrum 3.500 m2 bvo Daarnaast worden enkele nieuwe waterpartijen gegraven die aansluiten op de bestaande waterpartijen aan de oostzijde. De beoogde ontwikkeling vindt buiten Natura 2000 plaats. Op voorhand kan daarom worden geconcludeerd dat het plan niet zal leiden tot areaalverlies of versnippering. Potentiële negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden als gevolg van de herontwikkeling van de locatie hebben betrekking op de volgende effecten: verdroging door tijdelijke bronbemaling en door de nieuwe waterpartijen; verstoring (als gevolg van tijdelijke inrichtingswerkzaamheden en extra verkeersbewegingen); vermesting en verzuring (als gevolg van extra stikstofdepositie door extra verkeersbewegingen). Deze potentiële effecten worden hieronder nader uitgewerkt.
3.2.
Verdroging
Bij de bouwwerkzaamheden zal sprake zijn van tijdelijke bronbemaling en daarmee een tijdelijke verlaging van de waterstand in de omgeving. Dit effect zal lokaal zijn en zeer waarschijnlijk niet de verdrogingsgevoelige delen van Natura 2000 bereiken. Door retourbemaling kunnen dergelijke effecten verder worden geminimaliseerd. Een en ander kan nader worden uitgewerkt in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning voor de uitvoering. Significante effecten als gevolg van deze tijdelijke verdroging kunnen daarom geheel worden uitgesloten.
3.3. 3.3.1.
Verstoring Effecten inrichtingswerkzaamheden
Geluid Tijdens de inrichtingswerkzaamheden wordt geluid geproduceerd, waarbij het geluid van de heiinstallaties het hoogste bronvermogen kent (126 dB(A)). De 50 dB(A)-contour ligt daarbij op 840 afstand 1 van de hei-installatie (bron:www.av-consulting.nl). De voor vogels van open landschappen relevante 47 dB(A)-contour ligt nog enige honderden meters verder. Dit geluid bereikt een deel van het Natura 2000gebied. Verstoring van broedvogels in het aangrenzende duingebied (eider, rietzanger en tapuit) is daarom niet uitgesloten maar zeker niet significant aangezien het slechts een tijdelijke verstoring betreft van enkele procenten van het totale duingebied. Daarnaast zal het vrachtverkeer vanaf de Strandweg 1
Alle kwalificerende vogelsoorten zijn gebonden aan open duinlandschappen of moerassen.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
12
Effecten
een zeer geringe verstoring van het aangrenzende duingebied veroorzaken en ook hiervoor geldt dat het ene tijdelijke verstoring van een relatief zeer klein duingebied vormt. Indien al deze werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd kan deze verstoring geheel worden uitgesloten. Licht De inrichtingswerkzaamheden zullen deels in de wintermaanden plaatsvinden wanneer het laat licht en vroeg donker wordt. Het eventueel gebruik van bouwlampen is dan aannemelijk. Vanwege de relatief grote afstand tot Natura 2000 (circa 200 m) en de vele tussenliggende beplanting en bebouwing is het niet aannemelijk dat dit licht Natura 2000 bereikt. Het gebruik van speciale armaturen die het licht zo min mogelijk verspreiden kan dergelijke effecten verder minimaliseren. Na herinrichting zal de verlichting worden bepaald door de nieuwe lichtbronnen die in de plaats komen van bestaande lichtbronnen. Ook deze blijvende lichtbronnen zullen nauwelijks leiden tot verstoring. 3.3.2. Effecten recreatiedruk In de nieuwe situatie biedt het plangebied plaats aan enkele honderden extra recreanten die zich voor belangrijk deel zullen verspreiden over het duingebied. In theorie kan dit leiden tot extra recreatieve verstoring. Verstoring van natuurwaarden door recreatie is een veelbesproken maar slecht onderzocht thema. Het best onderzocht is nog het vluchtgedrag van vogels als gevolg van recreatieve bewegingen. Dit verstoringsonderzoek aan vogels heeft zich in belangrijke mate geconcentreerd op gedragsveranderingen (alertheid/vluchten), veranderingen in verspreidingen en energiehuishouding. Bevindingen uit dit type onderzoek zijn slechts zelden goed door te vertalen naar effecten op broedsucces of overleving. Effecten op populatieniveau zijn dan ook nauwelijks aan te tonen. Hier bevindt zich dan ook een belangrijke lacune in het verstoringsonderzoek (bron: Krijgsveld, K.L. (2008): 'Verstoringsgevoeligheid van vogels, Literatuurstudie naar de reactie van vogels op recreatie', Bureau Waardenburg/Vogelbescherming Nederland). In hetzelfde verstoringsonderzoek wordt geconcludeerd dat in gebieden waar een bepaalde verstoringsbron geen werkelijke dreiging vormt en daarnaast ook voorspelbaar is, het mogelijk is dat vogels steeds minder reageren op de verstoringsbron. Het type verstoring is daarbij bepalend voor de verstoringsafstand: voorspelbaarheid: voorspelbare gebeurtenissen of gedrag leiden tot minder verstoring en kortere verstoringsafstanden; gedrag verstoorder: richting (langs versus naderend), gedrag (rustig doorgaand versus alternerend stilhoudend en roepen), vervoer (lopend met hond versus fiets, roeiboot versus motorboot) van verstoorder beïnvloeden de verstoringsafstand; duur en frequentie: continue verstoring heeft ernstiger gevolgen dan infrequente verstoring. Bij verstoring zijn onverstoorde perioden waarin de vogels kunnen compenseren voor verloren tijd essentieel. Indien de extra recreatieve bewegingen in de nieuwe situatie worden beoordeeld in het licht van de hiervoor genoemde kenmerken die bepalend zijn voor de mate van ecologische verstoring, wordt geconcludeerd dat het verstoringseffect van deze nieuwe recreanten in het duingebied nihil is. Het gaat immers in alle gevallen om intensivering van het recreatiegebruik op bestaande, reeds gebruikte routes, dus om voorspelbare bewegingen. De recreatie-intensiteit blijft in de nieuwe situatie bovendien vrijwel gelijk en beperkt tot vooral de periode 10.00-17.00, zodat er lange, onverstoorde perioden zijn waarin de vogels kunnen compenseren voor eventueel verloren tijd voor foerageren, rusten, etc. Conclusie Met inachtneming van maatregelen (o.a. speciale armaturen en werkzaamheden buiten het broedseizoen) kunnen negatieve verstoringseffecten op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000gebied Duinen Ameland als gevolg van de herinrichting en het gebruik van de locatie geheel worden uitgesloten.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Effecten
3.4.
13
Vermesting en verzuring
3.4.1. Gevoeligheid voor stikstofdepositie De luchtkwaliteit en dan met name de stikstofdepositie is kritisch voor het overgrote deel van de te beschermen habitattypen in Nederland. Voor ongeveer 80% van de habitattypen wordt de kritische depositie (zie uitleg volgende alinea) op dit moment overschreden door de werkelijke depositie (bron: MNP, 2011). Dit betekent aantasting van bestaande waarden en vermindering van de ontwikkelingskansen. Met name op de hogere zandgronden worden de critical loads in grote delen van de Natura 2000gebieden in ruime mate overschreden. Kwantitatief is de stikstofdepositie op de Nederlandse natuur voor 50% afkomstig van de Nederlandse landbouw, voornamelijk NHx. Het Nederlandse verkeer (voornamelijk NOx) draagt voor 9% bij, de overige Nederlandse bronnen voor 7%. Bijdragen uit België, Duitsland en de rest van Europa zijn respectievelijk 8,8% en 12% (bron: MNP, 2006). De term kritische depositie wordt gedefinieerd als 'een kwantitatieve schatting op basis van de best beschikbare kennis van de belasting door één of meer verontreinigingen waar beneden geen significante schadelijke effecten optreden bij specifieke gevoelige elementen van het milieu' (Langan & Hornung, 1992). Figuur 6 laat de achtergronddepositie in de omgeving van het plangebied zien.
Figuur 6 Achtergronddepositie totaal-stikstof in mol/ha/jaar in 2014 Bron: Planbureau voor de Leefomgeving (2015) 711
738
854
1638
1345
1533
1269
1767
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
1337
011101.17777.00
14
Effecten
In tabel 2 is voor de habitattypen binnen het duingebied de kritische depositiewaarde weergegeven. Groen gemarkeerd zijn de habitats die rondom het plangebied veelvuldig aanwezig zijn (zie ook figuur 4) Tabel 3 Kritische depositiewaarden per habitat Habitattype H2120 Witte duinen H2130A *Grijze duinen (kalkrijk) H2130B *Grijze duinen (kalkarm) H2130C *Grijze duinen (heischraal) H2140A *Duinheiden met kraaihei (vochtig) H2140B *Duinheiden met kraaihei (droog) H2150 *Duinen met struikhei H2160 Duindoornstruwelen H2170 Kruipwilgstruwelen H2180A Duinbossen (droog) H2180B Duinbossen (vochtig) H2180C Duinbossen (binnenduinrand) H2190A Vochtige duinvalleien (open water) H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt) H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) H6230 *Heischrale graslanden 1) Bron: Alterra-rapport 2397 (2012).
kritische N1) depositie 1429 1071 714 714 1071 1071 1071 2000 2286 1429 2214 1786 1000 1429 1071 >2400 857
Vergelijking met figuur 6 laat zien dat de achtergronddepositie op veel plaatsen te hoog is voor de overal aanwezige kalkarme grijze duinen en voor het habitat droge duinbossen. Ten aanzien van het habitat 2130B is van belang dat het een prioritair habitat betreft waarbij de instandhoudingsdoelen gericht zijn op areaalvergroting en kwaliteitsverbetering. Elke extra stikstofdepositie kan deze instandhoudingsdoelen moeilijker bereikbaar maken, hetgeen op grond van jurisprudentie moet worden beschouwd als een significant negatief effect. Gevoeligheden soorten Ten aanzien van de kwalificerende soorten is stikstofdepositie voor enkele soorten relevant (zie tabel 1). Het betreft vooral soorten van open duingebieden (velduil, blauwe kiekendief, tapuit) die sterk in aantal zijn afgenomen door het dichtgroeien van het duingebied. Stikstofdepositie speelt daarbij mede een rol.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Effecten
15
De groenknolorchis is op Ameland geheel gebonden aan het habitat H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk). Aangezien de achtergronddepositie voor stikstof in de duinen momenteel vrijwel overal lager is dan de kritische depositie van dit habitat, wordt er van uitgegaan dat ook de groenknolorchis niet bedreigd wordt door stikstofdepositie. De groenknolorchis (H1903) komt sporadisch voor op het eiland in de Hollumerduinen, Langeduinen en op het Oerd.
3.4.2. Effecten De depositie-effecten van het voornemen worden bepaald door de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de extra recreatiecapaciteit. De extra verkeersbewegingen vinden plaats op korte afstand van het stikstofgevoelige duingebied hetgeen zal leiden tot een toename van de depositie op dit duingebied. De extra verkeersproductie is becijferd op 126 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Dit verkeer wikkelt naar verwachting hoofdzakelijk af via de Strandweg naar Nes en verdeelt zich vervolgens over het eiland en richting de veerhaven. De resultaten van de berekeningen met AERIUS Calculator zijn weergeven in de laatste kolom van tabel 4. De rood gemarkeerd habitats zijn momenteel overbelast; de achtergronddepositie ter plaatse is hoger dan de kritische depositie van het betreffende habitat. Uit deze tabel blijkt dat de extra verkeersproductie als gevolg van het hotel verwaarloosbaar klein is (0,017 mol/ha/jr of kleiner). Ter indicatie: de kritische depositiewaarde is gebaseerd op een bandbreedte van gemeten waarden en aangepast op basis van modeluitkomsten en deskundigenoordeel. De KDW wordt primair uitgedrukt in (hele) kilogrammen stikstof per hectare per jaar; preciezer dan hele kilogrammen wordt niet verantwoord geacht (Dobben, H.F. van (2012): “Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden” Alterra-rapport 2397). Voor de meeste stikstofgevoelige habitattypen bedraagt het verschil tussen de laagste en de hoogste gemeten waarde 5 à 10 kg, oftewel 357 à 714 mol. De onzekerheid in de KDW’s kan daarom al gauw vele honderden mollen bedragen. Een depositie van honderdsten of duizendsten van een mol is daarom verwaarloosbaar klein. Eenzelfde conclusie wordt getrokken ten aanzien van de stikstofgevoelige leefgebieden van kwalificerende broedvogels (in het bijzonder velduil, blauwe kiekendief, tapuit). De invloed van de extra depositie op deze leefgebieden is verwaarloosbaar klein. Significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie worden daarom uitgesloten. Tabel 4 Depositietoename per habitat Habitattype
Rho adviseurs voor leefruimte. vestiging Rotterdam
kritische N-
Max.
Max. als %
011101.17777.00
16
Effecten
depositie H2120 Witte duinen H2130A *Grijze duinen (kalkrijk) H2130B *Grijze duinen (kalkarm) H2130C *Grijze duinen (heischraal) H2140A *Duinheiden met kraaihei (vochtig) H2140B *Duinheiden met kraaihei (droog) H2150 *Duinen met struikhei H2160 Duindoornstruwelen H2170 Kruipwilgstruwelen H2180A Duinbossen (droog) H2180B Duinbossen (vochtig) H2180C Duinbossen (binnenduinrand) H2190A Vochtige duinvalleien (open water) H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt) H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) H6230 *Heischrale graslanden 1) Bron: Alterra-rapport 2397 (2012).
1429 1071 714 714 1071 1071 1071 2000 2286 1429 2214 1786 1000 1429 1071 >2400 857
1)
depositie in mol/ha/jr 0,002 0,006 0,017 0,013 0,001 0,000 0,008 0,006 0,003 0,015 0,047 0,000 0,001 0,000 0,002 0,000 0,000
van de KD
0,0005% 0,002% 0,002% 0,00009% 0% 0,0007%
0,0001% 0,00018%
Overbelast habitat (AD > KD)
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
4. Conclusies
17
Algemeen Vanwege de ligging van het plangebied buiten Natura 2000 kunnen effecten als areaalverlies en versnippering geheel worden uitgesloten. Verdroging Tijdelijke verdroging zal optreden als gevolg van bronbemaling tijdens de aanlegwerkzaamheden. Dit effect zal echter waarschijnlijk niet de verdrogingsgevoelige delen van Natura 2000 bereiken. Door retourbemaling kunnen dergelijke effecten verder worden geminimaliseerd. Een en ander kan nader worden uitgewerkt in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning voor de uitvoering. Hiervoor is vervolg onderzoek nodig. Significante effecten als gevolg van deze tijdelijke verdroging kunnen daarom geheel worden uitgesloten. Verstoring Met inachtneming van maatregelen (o.a. speciale armaturen, werken buiten het broedseizoen) kunnen negatieve verstoringseffecten (licht, geluid, recreatiedruk) op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Duinen Ameland als gevolg van de herinrichting en het gebruik van de locatie geheel worden uitgesloten. Vermesting en verzuring De extra depositie als gevolg van de verkeersproductie van het hotel is verwaarloosbaar klein (< 0,002% van de kritische depositiewaarden van de kwalificerende habitats en leefgebieden) Conclusie Het plan heeft geen effect op het nabijgelegen natura 2000-gebied Duinen van Ameland. Een vergunning in het kader van de natuurbeschermingswet is niet nodig.
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
Bijlage
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
1
Bronnen
1
Dobben, H.F. van (2012): 'Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden' Alterra-rapport 2397. Janssen, J. en J. Schamineé (2003): 'Europese Natuur in Nederland, Habitattypen'. Janssen, J. en J. Schamineé (2004): 'Europese Natuur in Nederland, Soorten van de Habitatrichtlijn'. Krijgsveld, K.L., (2008): 'Verstoringsgevoeligheid van vogels, update literatuurstudie naar de reactie van vogels op recreatie'. Lammerts, E.J. et al (2013): “Document PAS-analyse Herstelstrategieën voor Duinen Ameland” Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2005): 'Algemene handreiking Natuurbeschermingswet 1998'. www.mnp.nl www.sovon.nl www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam
2
2
Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Rotterdam