Hoofdstuk 9
206
Geloof in de techniek Het Tomadohuis 1958–1962
207
1 H.A. Maaskant, ‘Het Tomadohuis te Dordrecht’, Bouwkundig Weekblad 1962 nr. 12, p. 245. 2 Nog groter is de verwantschap met Mies van der Rohes kantoorgebouw voor Bacardi in Mexico City (1957–1961), maar het lijkt onwaarschijnlijk dat Maaskant dit gebouw kende: ze zijn tegelijkertijd ontwikkeld. Overigens geldt de gelijkenis alleen de begane grond en de wijze waarop hal en constructie zijn vormgegeven: de bovenbouw geconstrueerd in staalskelet kon niet verder af staan van de zware betonnen vormgeving die Maaskant verkoos. Zie: R. Hohl, Office Buildings. An International Survey, New York/Washington 1968, p. 22-23. 3 Drie bureaus werden uitgenodigd: Verhagen, Kuiper, Gouwetor en De Ranitz (adviseurs van o.a. de steden Den Bosch en Dubbeldam), Van Tijen en Maaskant (adviseurs en ontwerpers voor Velsen en Vlaardingen) en C. Pouderoyen uit Nijmegen. De gemeente bracht werkbezoeken aan de steden waar de architecten werkten en burgemeester Bleeker en gemeentearchitect S. Joustra praatten met hen. Op 31 augustus 1949 kregen Van Tijen en Maaskant de opdracht. Zie: K. Rouw, Metamorfosen. Dertig jaar stedelijke veranderingen in Dordrecht, Dordrecht 1990.
Cityvorming Het gebouw was door zijn moderne vormgeving uitermate radicaal en diende als een voorbeeld voor het toekomstige Dordrecht. De basis voor die ontwikkeling werd gelegd in 1949, met het besluit van B en W van Dordrecht om de stad te saneren. Ze nodigden, na afweging van verschillende bureaus, Van Tijen en Maaskant uit een saneringsplan te maken voor ‘Groot-Dordrecht’, een stad met 100.000 inwoners in 1970 in plaats van de 70.000, die ze op dat moment bezat.3 Wim Wissing was degene in het bureau die, vanwege zijn stedenbouwkundige ervaring in Vlaardingen en Velsen, het ontwerp maakte, dat in 1953 gepresenteerd werd. Het werd een saneringsplan dat in alle opzichten typerend was voor de manier waarop in die jaren over dit vraagstuk werd nagedacht. Om het historische karakter van het stadscentrum te behouden, werd de paradoxale redenering gevolgd dat het voor verkeer toegankelijk moest zijn en dat de opoffering van monumen-
208 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
Artist’s impression, ca. 1960.
Als een theatraal gevaarte staat het Tomadohuis aan de rand van de oude Dordtse binnenstad, met een harde minimalistische vormgeving die zich niets van haar omgeving aantrekt. Stroken beton en glas, samengebald in een kubus, met als enige verzachting een ronde uitstulping van het beton en een kleurig kunstwerk. Maar ook die elementen zijn onrustbarend groot en zwaar, abstract en imponerend. Dit kantoorgebouw, ontworpen in 1958, is geconstrueerd als een ‘zelfdragende autocarrosserie’. Met deze metafoor verwoordde Maaskant de ambitie om een constructie te maken die aan het exterieur onzichtbaar was en vanuit het interieur het uitzicht niet zou belemmeren. De constructie moest werken als het blikken omhulsel van een auto, dat zelfstandig één geheel vormt zonder tussensteunpunten en vervolgens op het chassis en de wielen wordt gezet. Hiermee ging de architect voorbij aan de standaardbouwwijze voor kantoren van dat moment, namelijk een betonskelet omhuld door een vliesgevel. De Amerikaanse kantoren, waardoor de Nederlandse architecten zich massaal lieten inspireren, volgden bijna zonder uitzondering het modernistische ideaal van de ‘curtain wall’. Het Tomado-kantoor is het tegenovergestelde van een transparant volume, het heeft een grote massa en veel zwaarte, zodat het gebouw (in Maaskants woorden) ‘accumulatievermogen’ krijgt, een kritische massa. De krachten en het gewicht van het gebouw zijn geconcentreerd in de massieve gevelbalken die het beeld van de architectuur bepalen. Er bestaat geen scheiding tussen gevel en constructie: de gevel is de constructie. De verzamelde massa van de kantoorverdiepingen is vervolgens op ‘het chassis en de wielen’ gezet, in dit geval slechts bestaand uit twee kolossale schijfkolommen. De vliesgevel omschreef Maaskant – hoewel ook hij het principe later sporadisch toepaste – als iets tegennatuurlijks in Nederland: ‘Wij suggereren met onze moderne glaspaleizen, hoe boeiend en dwingend van opzet zij ook zijn, een contact met de natuur dat er in werkelijkheid geheel niet is. Men moet om deze gebouwen bewoonbaar te maken ze van zware airconditioninginstallaties voorzien en de ramen dichthouden. Wat wij in ons klimaat in een kantoorgebouw zoeken is niet zitten in, maar bescherming tegen de natuur en een goed visueel contact met de buitenwereld.’1 Het principe van de zelfdragende carrosserie lijkt een simpel idee, maar was toch experimenteel en in zijn uitwerking bijzonder ingewikkeld. Door projectarchitect Jan van Duin werden twee schijfvormige kolommen van twaalf meter breedte ontworpen, die van het plein tot de kantine op de bovenste verdieping het gebouw doorsteken. Daarop liggen zowel de balken, eindigend in de gevelelementen, als de vloerdelen. De gehele constructie is tot een monolithisch geheel zonder tussensteunpunten gemaakt, resulterend in geheel vrij indeelbare kantoorvloeren, die aan weerskanten zes meter uitkragen buiten de kolommen. Hoe lastig de consequenties van een simpel idee kunnen zijn blijkt op de verdiepingen, waar de kolommen zijn opgesplitst in twee delen van elk zes meter. Om de doorgaande raamstroken niet te onderbreken moesten deze kolommen ter plekke van de ramen ingesneden worden en in de ontstane gaten zijn bloembakken gemaakt. Om het concept van het gebouw (een kubus van stroken beton en glas) zo zuiver mogelijk uit te voeren, zijn de ramen zonder kozijnen geplaatst. Mooi maar riskant, want de krachten van de geveldelen zouden het glas kunnen laten barsten. Daarom werd een verende raamconstructie ontwikkeld, waarbij het glas opgespannen is tussen de bovenen onderkant en de veren de werking van de constructie opvangen. Natuurlijk zijn de verticale stijlen zo dun mogelijk gemaakt om de horizontale streep van het glas niet te onderbreken. Het contrast tussen het zware gebouw en de leegte van het plein rondom is gedramatiseerd in de door Mies van der Rohe (met name de Lake Shore Drive Apartments, Chicago, 1951) geïnspireerde glazen entreehal tussen de twee zwartmarmeren schijfkolommen.2 Het plein loopt door onder het gebouw, wat door de materialisering (glazen wanden, stenen vloer) en het streng binnen en buiten volgehouden stramien van drie bij drie meter benadrukt is. De entreehal hoort eigenlijk nog bij buiten en is niet meer dan een luxe tochtportaal, dat permanent onbemand was, maar zorgvuldig bewaakt werd met het spiedende oog van de bedrijfstelevisie. Maximale transparantie is bereikt door 5,80 meter hoge glazen puien zonder tussenstijlen op te hangen, een experimenteel systeem dat Maaskant, opdrachtgever Van der Togt en Van Duin ontdekten tijdens een excursie naar Duitsland. Daarentegen is in het kantoorvolume erboven juist een maximale massiviteit bereikt door de smalle raamstroken. Zo wordt het beoogde beeld bereikt van een enorme zwevende massa in de ruimte.
4 Zie: J. van Geest, S.J. van Embden, Rotterdam 1996, p. 96-99. 5 H.A. Maaskant, ‘Tomado-kantoor te Dordrecht’, Bouw 1958 nr. 36, p. 926. 6 A. Buffinga, ‘Tomadohuis kritisch bezien’, Bouw 1962 nr. 24, p. 849. 7 De uitstulping was constructief nodig om de gevelelementen te versterken i.v.m. het grote gewicht van de erker met sculptuur. 8 H.A. Maaskant, ‘Het Tomadohuis te Dordrecht’, Bouw 1962 nr. 24, p. 846. 9 De plastiek was afkomstig van de Wereldtentoonstelling in Brussel (1958), waar Maaskant Van der Togt had aangeraden het ding aan te schaffen onder het motto: ‘Koop het, we kunnen het altijd gebruiken’ (H.A. Maaskant, ‘Het Tomadohuis te Dordrecht’, Bouw 1962 nr. 24, p. 848). Wim van der Weerd van bureau Maaskant hergroepeerde het tot de plastiek in de hal van het Tomado-kantoor. 10 ‘Architecten over het Tomado-kantoor’, Bouw 1962 nr. 44, p. 1608. 11 F.E. Röntgen, ‘Het Tomadohuis te Dordrecht’, Polytechnisch Tijdschrift 1962 nr. 18, p. 706b.
In 1961 werd een bankgebouw met woningen naast het Tomadohuis ontworpen, maar deze uitbreiding werd niet gerealiseerd.
ten en straten daarbij voor lief moest worden genomen. Het centrum werd met concentraties van kantoren, bestuursgebouwen en winkels geherprogrammeerd als city en ontsloten via een ringweg, die op een gedempte oude haven werd aangelegd. Vanaf het station zou een brede boulevard ‘met allure’ naar het centrum leiden. Dit ingrijpende plan leidde tot veel commotie en de gemeente vroeg een second opinion aan S.J. van Embden, die een groot stempel drukte op de verdere uitwerking ervan. Hoewel de planvorming nog een lang traject moest afleggen, kreeg het gedachtegoed ervan toch al vorm in het nieuwe stadhuis en de bouw van een groot gemeentekantoor aan de geplande ringweg.4 Ook het Tomado-kantoor gold als voorbode van de naderende sanering en modernisering van het centrum. Het stond aan de geplande stationsboulevard en nam de plaats in van de villa Simpang, een romantische villa uit het eind van de negentiende eeuw, ontworpen door Eduard Cuypers. De vrijstaande plaatsing van het Tomadohuis kwam voort uit de nieuwe ruimtelijke esthetiek die in het saneringsplan besloten lag, zoals Maaskant uitlegde: ‘Bij de ontwikkeling van Dordrecht en de nieuwe aansluiting aan de bovengenoemde boulevard wordt het bestaande stationsplein te klein van schaal, waardoor een sterke behoefte is ontstaan aan een grootse ruimtewerking.’5 Met zijn autonome positie en zijn verblindend witte architectonische uitstraling stamt het Tomado-gebouw duidelijk uit de wereld die nog moest komen en niet uit die er was. Het zette zich letterlijk af tegen de oude bebouwing met een smalle bouwstrook, waarin de fietsenstalling, het ketelhuis en de conciërgewoning ondergebracht waren. Met deze dikke muur creëerde het Tomadohuis zijn eigen plein en zijn eigen decor, een effect dat nog versterkt zou zijn wanneer de geplande uitbreiding van het complex met een hoekgebouw aan de noordkant zou zijn uitgevoerd. Het gebouw contrasteerde zo sterk met zijn omgeving ‘dat men zelfs niet van storen (negatief) of van overweldigen (positief) kan spreken: twee stijlen staan bijeen zoals twee mensen met verschillende talen samen kunnen zijn’, aldus de architectuurcriticus Albert Buffinga.6 Een plotselinge teergevoeligheid werd tentoongespreid door het sparen van een ‘prachtige boom’ die op een hoek van het terrein stond en die in het nieuwe pleinontwerp opgenomen werd.
Glasplastiek en interieurdesign 209 Geloof in de techniek
Een belangrijke ‘culturele bijdrage’ aan de stedelijke omgeving die het gebouw wilde leveren was de glazen sculptuur aan de buitengevel, een plastiek van Maaskants vaste glaskunstenaar Joop van den Broek. Het had een gewicht van 15.000 kilo en was opgehangen aan vier bouten van twee centimeter dikte. Net als bij de Tomado-fabriek in Etten-Leur, waar een grote sculptuur van Zadkine boven de entreeluifel hangt, was dit Maaskants invulling van het idee dat architectuur en beeldende kunst een eenheid horen te zijn, zonder dat de kunst slechts een versiering van het gebouw is. Daarom is het kunstwerk niet op een reststuk van het gebouw geplaatst, maar heeft het zijn eigen afgebakende massa, die met een geraffineerde uitbuiging voortkomt uit het hoofdvolume, wat een wonderlijke wulpse uitstulping geeft aan het overigens zo strakke rechthoekige blok.7 Het kunstwerk en de erker waaraan het is bevestigd, waren een latere toevoeging van Maaskant aan het ontwerp en leverden de nodige onopgeloste problemen op. De dragende geveldelen konden op deze plek niet onderbroken worden en daarom wordt het zicht op de glasplastiek vanuit de dubbelhoge ontvangsthal geblokkeerd door de borstwering, waarop dan maar een ander beeldje is aangebracht, een draadplastiek als symbool van de Tomado-producten. De opdracht aan Van den Broek was om een voorstelling te maken die overdag aan de buitenkant zichtbaar zou zijn, wat normaal gesproken met glas-inloodvoorstellingen niet zo is. ’s Avonds moest het raam van binnenuit verlicht kunnen worden en overdag moest het licht doorlaten naar binnen toe. Om deze paradox op te lossen paste Van den Broek uiterst dun gewalst goud en zilver toe, zo dun dat ze zowel overdag reflecteerden als ’s avonds licht doorlieten. Ook het interieur was opzienbarend. Maaskants bureau had een belangrijke stem in de inrichting, die samen met binnenhuisarchitect Carel Wirtz werd uitgevoerd. Het succes en het welvaren van het Tomado-bedrijf werd zichtbaar in het feit dat op niets werd bespaard. Inmiddels was er sprake van een soort standaard in kantooruitrusting, die naar Maaskants mening veel te sterk bepaald werd door het gebruik van allerlei plastics en kunststoffen.8 Ter compensatie gebruikte hij in het Tomado-kantoor natuurlijke materialen met een luxe uitstraling zoals wit marmer en donker gepolitoerd notenhout. In de entreehal staan de beroemde Barcelona-stoelen Mies van der Rohe opgesteld en een Tsjechische glasplastiek in een glazen vitrine; in de directiekamer en de commissarissenkamer staat ‘de zwaan’ van Arne Jacobsen in veelvoud rond de tafels geschaard.9 In de dubbelhoge ontvangsthal bewegen schimmen van mensen achter groene glasprofielen, en staan zitjes van Mies tegen een wand van Japans mozaïek. In deze uiterst kunstmatige omgeving is natuurlijk geen plaats voor groen in een natuurlijke vorm, alleen voor gecultiveerde exotische kamerplanten in een gedesignde bloembak. In de kantoorzalen vormen de lichte lijnen van de tl-bakken in het plafond, samen met de sleuven van de buitenramen, ruimten van een abstracte perfectie die vakgenoten deed huiveren. Men vond het ‘te verzorgd en te onaantastbaar’,10 men vond het ‘een bouwkundige mep op het hoofd en een levensgrote maquette’.11 Daaraan droeg het elementaire karakter van de architectonische compositie sterk bij: de horizontale witte lijnen, de onaantastbare positie op het plein, de moeiteloosheid waarmee het gebouw op twee schijven staat, de moduul van drie meter die strikt volge-
houden is van vloer tot plafond, van plattegrond tot pleininrichting. Sommige critici vonden dat Maaskant de verfijning van het interieur had laten prevaleren boven het scheppen van een menselijke entourage en beschuldigden hem ervan de esthetiek van de architectuur te gebruiken om een einde te maken aan de individualiteit van de gebruiker. Inderdaad vroeg het gebouw enige aanpassingen van de werknemers. Uit ontzag en respect voor de perfectie die was nagestreefd door de architect, de kunstenaars en de opdrachtgever, werd het personeel gevraagd zich te schikken in de beperkingen die aan de individuele vrijheid werden opgelegd: het lopen op naaldhakken was verboden vanwege de plastic vloeren, evenals lopend roken, vanwege de as die de vloer zou kunnen beschadigen; ‘het beplakken van de muren met prentbriefkaarten van collega’s op vakantie is ongewenst en de garderobe bij de personeelsingang is verplicht, om ontsierende jassen- en hoedenverzamelingen in het fraaie kantoor te voorkomen’.12 Op de foto’s is trouwens duidelijk te zien dat het vrouwelijke personeel toch de in die tijd onvermijdelijke naaldhakken draagt.
Het concern
Mozaïekwand in de entreehal en het trappenhuis.
12 P. Kleijn, ‘Het Tomadohuis in Dordrecht’, Goed Wonen 1962 nr. 7, p. 210-211. 13 ‘Zadkine in Etten-Leur – de leugen van de opgeraapte speld – bewuste en onbewuste behoeften – vondsten, volharding en veel geluk – de feestelijke keuken – laten we Mien een afdruiprek geven’, artikel in onbekende krant, zonder datum, archief Jan van der Weerd. Dit artikel is een voorbeeld van de vele artikelen die over Tomado werden gepubliceerd in kranten, populaire tijdschriften en damesbladen. Zie bijvoorbeeld: ‘Draad krijgt gestalte’, Elseviers Weekblad 10 april 1954. 14 Idem. 15 Idem. 16 Zie: R. Oldenziel & M. Berendsen, m.m.v. C.J.M. van Dorst, ‘De uitbouw van technische systemen en het huishouden: een kwestie van onderhandelen, 1919–1940’, in: J.W. Schot e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel IV: Huishoudtechnologie, medische techniek, Zutphen 2001, p. 56-57.
Het concern stond onder leiding van de gebroeders Van der Togt, die in 1923 Van der Togt’s Massa-artikelen Dordrecht hadden opgericht, een aan grootheidswaanzin grenzende naam voor een zolderbedrijfje dat aanvankelijk alleen uit koperdraad gebogen behangselhaakjes maakte (om foto’s op te hangen aan het behang). Toen het bedrijf begon te lopen, mede door een opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Huisvrouwen om een metalen afdruiprek te ontwikkelen, opende het een fabriek in Zwijndrecht voor de productie van industriële en huishoudelijke artikelen.16 In 1953 was de capaciteit alweer te klein geworden en besloot Van der Togt tot de bouw van een nieuwe fabriek, uitsluitend bestemd voor de productie van huishoudelijke artikelen – de hits van Tomado – zoals droogrekken, zeven, afdruiprekken, patatsnijders en gootsteenroosters. Hij vond een locatie in Etten-Leur en vroeg Maaskant het ontwerp voor de fabriek te maken, waarmee deze internationaal naam wist te maken als industriearchitect. De keuze voor Maaskant was niet zo vreemd: zowel de producten van Tomado als de geschenkverpakkingen waarin ze hun weg naar de Nederlandse huisvrouwen vonden
210 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
Cartoon gemaakt door tekenaar Bob van den Born ter gelegenheid van de opening van het Tomadohuis, 13 april 1962.
De vooruitstrevende vormgeving en de hoge mate van functionaliteit van het gebouw stonden symbool voor de moderniteit van het Tomado-concern, dat zijn populariteit dankte aan de aantrekkingskracht van de ‘draadplastieken’ die het produceerde. In de tijd dat marmeren schoorsteenmantels massaal uitgebroken werden, verlaagde plafonds het versierde stucwerk aan het oog onttrokken en massieve eiken bankstellen het summum van ouderwetsheid waren, stond het lichte draadwerk van Tomado symbool voor alles wat modern was. Samen met de rotanstoelen, de driepotige tafeltjes en al die andere efemere producten van het jaren-vijftig-design vormden de Tomado-rekjes, wellicht het bekendste product van Tomado, een vast onderdeel van de moderne huiskamer. De bouwpakketjes van metalen hangers en blikken plankjes waren met een oneindige variëteit van systeemelementen uit te breiden tot een volledige muur met planken, deurtjes, bureaubladen, kleerhangers en boekensteunen. Zo ontstond de lichtst mogelijke kast, opgehangen aan wat spijkers; transparant en verstelbaar, een modulair systeem waarin alle onderdelen moeiteloos met elkaar te combineren vielen. De kleuren waren veelal rood, blauw en geel met zwart metalen hangers, zodat een driedimensionale designMondriaan aan de muur ontstond; een opmerkelijk voorbeeld van de moeiteloze popularisering van het vocabulaire van De Stijl in de na oorlogse periode. In de keuken was Tomado de Nederlandse equivalent van het Amerikaanse Tupperware. De catalogus bood een eindeloos assortiment aan van handige rekjes en opbergdingen, gadgets gemaakt van metaaldraad. Tomado maakte allerlei soorten inmiddels al in onbruik geraakt keukengerei zoals flessenlikkers, bordenrekjes met drie etages, aardappelkorven, sponzenknijpers, kachelhaakjes, stampers en onderzetters. Tomado begon aan de industriële massaproductie van de allergewoonste huishoudelijke producten in een tijd dat mensen meer geld kregen om te besteden aan het huishouden. Door de modieusheid van het lichte draadwerk in het tijdperk van de atoomstijl wist Tomado een enorme populariteit te verkrijgen en groeide het concern in de jaren vijftig razendsnel. ‘Wat we willen tegenwoordig, nu we ook al vliegen kunnen, is stevigheid en lichtheid in een ding verenigd. Tomado heeft dat klaargespeeld.’13 Het geheim van het succes lag niet in de uitvinding van nieuwe artikelen, want over het algemeen produceerde Tomado bestaande huishoudelijke attributen. Het waren handige hebbedingetjes, die niet alleen functioneel waren en van goede degelijke kwaliteit, maar die ook een aantrekkelijke vorm hadden. Ze mochten dan industrieel geproduceerd zijn, toch zagen ze er sierlijk uit; ze dienden dan wel om het saaie huishouden te doen, maar ze leken te zeggen dat de huisvrouw ‘er ook nog wel wat leuks bij wou beleven, bij al die nuttigheid’.14 Tomado was net zo praktisch als de Frankfurter Küche, het boegbeeld van praktisch huishouden van het vooroorlogse modernisme, maar dan leuker om te zien. ‘Het is vreemd, maar de waardering van de huisvrouw – dat warme plekje in haar hart – miskent of heeft lak aan het feit dat Tomado een millioenenbedrijf is, met een enorme export naar vele landen, met een internationale vermaardheid. Voor haar is en blijft het een gezellig winkeltje met een knus werkplaatsje. Geen efficiency kan teniet doen wat bereikt is: de plezierige feestelijkheid die aan de naam Tomado verbonden is.’15
17 J. van den Bergh, ‘De Tomado-fabriek te Etten-Leur’, Polytechnisch Tijdschrift 1956 nr. 15/16, 277b. 18 H.A. Maaskant, ‘Het Tomadohuis te Dordrecht’, Bouwkundig Weekblad 1962 nr. 12, p. 254. 19 H.A. Maaskant, ‘Het Tomadohuis te Dordrecht’, Bouw 1962 nr. 24, p. 847. 20 ‘Wonen buiten de woning. Het Tomadohuis in Dordrecht’, Goed Wonen 1962 nr. 7, p. 210. 21 Filmer/ architect Jord den Hollander maakte mij op deze parallel attent.
onderscheidden zich door een soms gedurfd design dat bijdroeg aan het vooruitstrevende imago van Tomado en ook van de architectuur werd verwacht dat deze praktisch én esthetische kwaliteiten bezat. Jan van der Togt, Maaskants opdrachtgever, speelde een grote (zoals Maaskant zegt ‘bezielende’) rol in de totstandkoming van de fabriek en in de volgende projecten die Maaskant vrijwel gelijktijdig van hem opgedragen kreeg: de Tozindo-fabriek (1959–1961) en het Tomado-hoofdkantoor, beide in Dordrecht. Van der Togt was een self-made-man met een carrière naar Amerikaanse stijl, die aan den lijve had ondervonden: ‘“die niet werkt die zal niet eten”, maar die bovendien de beslissende waarde van het arbeidersmilieu erkende’.17 Maaskant noemde hem een ‘perfectionist met een rotsvast vertrouwen in de moderne techniek en moderne materialen. Voor hem zou zijn kantoorgebouw met een constructie van b.v. geverfd beton net zo ondenkbaar zijn als een chirurg op geverfde klompen.’18 Van der Togt was even oud als Maaskant en ze werden heel goede vrienden. Zo ontstond het Tomado-kantoor uit een gedeelde opvatting over architectuur en maatschappij, waarbij de architect een architectonische interpretatie gaf van de inzichten in de bedrijfs- en sociale structuur van de principaal. Maaskant roemde Van der Togt vanwege de vrijheden die hij hem gaf en de inspirerende rol die hij speelde, en vond in hem zijn ideale opdrachtgever.
Argwaan tegen de techniek Maaskant en Van der Togt leiden het televisiepubliek rond door ‘hun’ Tomadohuis.
1. Verwarming en airconditioning 2. Licht en kracht 3. Personenlift 4. Aanvoerlift (kantine) met buiten aan- en afvoer 5. Postlift, met buiten aan- en afvoer 6. Roltrappen met elektrisch oogbediening 7. Telefoon en telex 8. Volautomatisch bestuurde buizenpost 9. Elektronisch luidsprekende communicatie 10. Inductieve personenoproep 11. Noodstroomaggregaat 12. Radio en televisie. Centraal antennesysteem voor radio en televisie 13. Bliksembeveiliging (aardelektroden) 14. Glazenwaskabine 15. Venetian blinds, zowel horizontale als verticale, met elektrische bediening 16. Klokken 17. Bordenwasmachine 18. Keukeninrichting 19. Compactus archiefsysteem (elektr.) 20. Koel- en diepvrieskasten 21. Sanitaire verbrandingsoventjes 22. Drinkfonteintjes met gekoeld water (elektr.) 23. Vuilstortkoker’19 Waarschijnlijk zou een opsomming van installaties in een willekeurig kantoorgebouw tegenwoordig een nóg langere lijst te zien geven, maar destijds baarde het gebouw groot opzien door de mate van technische perfectie die was betracht. Sommigen reageerden met argwanende verwondering, zoals de journalist van Goed Wonen, die de portier op de eerste verdieping vergeleek met Orwells Big Brother: ‘Via een nauwelijks opvallend televisie-oog bekijkt hij vandaar de reusachtige entreehal beneden, waar een direct achter de ingang verborgen automaatje hem opmerkzaam maakt op iedere bezoeker. “Goedemiddag, meneer”, zegt het oog met een damesstem, als je nog maar nauwelijks binnen bent en tevergeefs naar een portier uitkijkt. “Wilt u naar de eerste etage komen?” Ik werd door die ogenschijnlijk van niemand afkomstige begroeting in verwarring gebracht en liep de verkeerde richting uit, maar het oog zei dadelijk: “Andere kant, meneer”. En alsof dat nog niet genoeg was: de liftdeuren openden zich vanzelf en het vervoermiddel zette zich al in beweging toen mijn rechterwijsvinger nog slechts had gewezen naar het knopje met het cijfer 1 er op. Er ging dadelijk een lichtje achter branden om mij te beduiden, dat het aanraken van die knop geheel overbodig was.’20 In dit commentaar weerklinkt hetzelfde mengsel van afkeuring en geamuseerdheid dat we ook in de films Mon Oncle (1958) en Playtime (1967) van Jacques Tati terugzien, waar dolkomische situaties ontstaan door de vervreemdende werking van al te geperfectioneerde techniek.21
211 Geloof in de techniek
Maaskant speecht bij de opening van het Tomadohuis op 13 april 1962.
Van der Togt en Maaskant waren het helemaal met elkaar eens dat het Nederlandse kantoor aan modernisering toe was en Van der Togt had daartoe een studiereis ondernomen naar Amerika. Hij kwam terug met de enthousiaste conclusie dat de nieuwste technologische mogelijkheden aangewend moesten worden om van het kantoor een volledig geautomatiseerde, comfortabele, efficiënte en menswaardige omgeving te maken. Maaskant lichtte de omvangrijke uitrusting van het gebouw toe: ‘Bouwen wordt tegenwoordig wel ingewikkeld. Behalve water-, riolering- etc. en brandleidingen met de bijbehorende trafo-, schakel- en bedieningsruimten bevat het gebouw de volgende installaties:
212 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
Advertenties uit de catalogus van Tomado, 1966.
22 ‘Wonen buiten de woning. Het Tomadohuis in Dordrecht’, Goed Wonen 1962 nr. 7, p. 211. 23 H.A. Maaskant, ‘Tomado-kantoor te Dordrecht’, Bouw 1958 nr. 36, p. 928. 24 Idem, p. 926-928. 25 H.A. Maaskant, ‘Het Tomadohuis te Dordrecht’, Bouw 1962 nr. 24, p. 847. 26 A. Buffinga, ‘Kaal’, Bouw 1958 nr. 43, p. 1119. 27 Idem. 28 ‘Naschrift van architect Maaskant’, Bouw 1958 nr. 43, 1119. 29 ‘Integrated ceilings in USA’, Licht 1962, nr. 70, p. 3.
Hoe controversieel het onderwerp was, maar ook hoezeer de technische vooruitgang nog terra incognita was, wordt gedemonstreerd door het vraagstuk van de verlichting, dat een essentieel deel vormt van het architectonische concept van het Tomado-kantoor. In de eerste plaats omdat dat concept gebaseerd is op kunstlicht; de ramen zijn er alleen voor het uitzicht. Buffinga vroeg zich naar aanleiding hiervan serieus af of de verlichtingstechniek al wel ver genoeg gevorderd was: ‘Naar ik mij van technisch onderlegde zijde heb laten vertellen, wordt men van de huidige buislampen op den duur kaal.’27 De reactie van (de kale) Maaskant luidde: ‘Men mag van mij, gezien mijn schamele haardos, niet verwachten dat ik het bestrijdingsmiddel voor kaalhoofdigheid ken. Ik ben er echter van overtuigd, dat de laatste mogelijkheid om het gedeelte van de mensheid dat zonder “luminated ceilings” kaalhoofdig is geworden, tot krullebollen om te vormen, de veel gesmade techniek zal zijn.’28 Maaskant zag maar één manier om niet door de techniek overheerst te worden, en dat was door haar te sturen en te gebruiken. Het was de taak van de architect om de mogelijkheden die de (verlichtings)techniek bood af te wegen en keuzes te doen. De kantoorverlichting maakte in deze jaren een interessante ontwikkeling door. Er werd méér licht en hogere lichtsterkten toegepast vanwege de technische mogelijkheden, maar ook vanwege de economische welvaartssituatie, zoals men in Amerika zei: ‘We feel that we need it, but just because we like it and because we can afford it.’29 Net zoals de steeds lagere temperatuur in Amerikaanse interieurs door airconditioning werd beschouwd als een teken van welvaart, was de lichtsterkte dat in het Tomadohuis. Nu de techniek een kunstverlichting bood die superieur was aan de grauwe Hollandse luchten, moest de architect daaruit de consequenties trekken. Maaskants conclusie was dat verlichting en lichttechniek niet langer een toevoeging aan de architectuur waren, maar een essentieel onderdeel ervan. Dat bleek ook uit de rol die de verlichting van ononderbroken tl-buizen in de vensterbanken speelde in het beeld van het gebouw: overdag een witte massa met smalle donkere lijnen, ’s avonds het omgekeerde beeld
213 Geloof in de techniek
Van der Togt zei niet te begrijpen waarover alle opwinding ontstond: ‘In Amerika, waar ik lang heb rondgekeken in talloze kantoren, is dit doodgewoon. Niets, niets van dit gebouw is een nieuwe uitvinding, het bestond allemaal al lang, alleen was het tot nu toe nauwelijks tot Europa doorgedrongen.’22 Maar Maaskant was zich er terdege van bewust hoezeer de technologie in het gebouw tot discussie zou leiden: ‘Wij zijn ons ervan bewust dat dit gebouw misschien geen revolutionaire gedachten bevat, maar toch wel een probleem stelt. In de Randstad Holland, waar de grootste bevolkingsconcentratie in de wereld is, gaat de cultuur de natuur verdringen. Wij kunnen onze groeiende bevolking niet kwijt door alle kleine stadjes en dorpjes op te pompen. Wij zullen, wanneer wij willen zorgen dat ons land niet verkankert door allerlei kleine bouwwerken, het overgrote gedeelte van de bevolkingsaanwas moeten concentreren in onze steden. De mensen die daarin komen te wonen, zullen in sterke mate de typische cultuur van de stedeling krijgen. Waarschijnlijk zullen onze kleinkinderen dan ook even gemakkelijk het verschil kunnen zien tussen twee soorten neonlicht als tussen twee soorten bomen. Dit is de prijs die wij aan de techniek moeten betalen – dezelfde techniek die wij nodig hebben om niet te verhongeren.’23 Hij voegde er nog aan toe dat het Tomadohuis niet alleen om techniek gaat, en zeker niet om een overheersing van de mens door de techniek, maar wél om ‘de mensen die erin werken in een omgeving te plaatsen, die hun zal doen geloven in de mogelijkheden van het technisch kunnen van onze generatie’.24 Maaskant legt dus nadrukkelijk een verband tussen de groei van de techniek en de groei van de stedelijke cultuur en hij lijkt beide als een noodzakelijke en niet te vermijden ontwikkeling te zien; niet positief of negatief, maar een deel van de werkelijkheid. Dat kwam hem op scherpe kritiek te staan van Albert Buffinga. Deze ageerde vooral tegen Maaskants idee over de ‘vooruitgang’ en was sceptisch over de noodzaak die in het Tomadohuis tot uitdrukking wordt gebracht om de mens als cultuurwezen en het kantoorwerk als cultuurarbeid af te scheiden van de natuur en met name van het klimaat. Inderdaad was het gebouw zo zwaar geïsoleerd door de dubbele beglazing en de zware constructiemassa dat het voor geluid van buiten en klimaatsveranderingen volgens Maaskant ‘net zo ongevoelig was als een middeleeuws bouwwerk’.25 Buffinga bestempelde het kunstmatige aspect van het gebouw als een vorm van cynisme ten opzichte van de buitenwereld en de natuur: ‘Hoe waar dit ook moge zijn, en hoe onvermijdelijk deze ontwikkeling voor het westen is, deze constatering betekent niet dat wij de natuur dus maar koste wat kost moeten verdrijven. (…) De mens behoort tot de natuur, hij beheerst haar door zijn cultuur.’26 In zijn ogen zou Maaskants voorstel leiden tot een overheersing van de mens door de techniek. Argumenten voor die stelling vond Buffinga in het Tomadohuis te over: iedere verdieping heeft zijn licht- en jaloeziecommandant, die de tl en de luxaflex (32 meter lang over de volle breedte van de gevel) bedient, die moet bepalen of de Venetian Blinds omhoog of naar beneden gaan, of ze veel licht doorlaten of weinig. De roltrappen voor het personeel zetten zich vanzelf in beweging wanneer er iemand nadert en op een elektrisch tableau moet de werknemer met knopjes aan de telefoniste doorgeven of hij in dan wel uit is. De individuele wensen van de werknemer werden ondergeschikt gemaakt aan de rationaliteit van het bedrijf.
waarin de massa van het gebouw oploste tegen de donkere lucht en er van het gebouw niet meer overblijft dan zes hel stralende lijnen.
Plotselinge acceptatie
Cartoon gemaakt door tekenaar Bob van den Born ter gelegenheid van de opening van het Tomadohuis, 13 april 1962.
Opvallend is hoe snel aan het eind van de jaren vijftig de apocalyptische uitspraken over de gevolgen van automatisering verstomden. Door de krapte op de arbeidsmarkt werd de computer plotseling als een hulpmiddel in plaats van een bedreiging gezien. Bovendien bestond ook onder de critici het gevoel dat de technologische ontwikkeling niet tegen te houden was en dat een wezenlijke kritiek op dit proces de criticus buitenspel zou zetten in het pragmatische Nederlandse milieu. Ook Buffinga beperkte zich bij zijn beschrijving van het Tomadohuis tot het uitspreken van een unheimisch gevoel, terwijl hij toegaf dat de werknemers zich binnen een paar maanden aangepast zouden hebben zonder dat hun ‘wezen’ noemenswaardig beïnvloed zou zijn. Uiteindelijk kwam hij er niet onderuit het Tomadohuis te bestempelen als een ‘belangwekkend’ experiment. Bovendien zien we juist ook in het Tomadohuis een doorwerking van de ideeën over human relations en de psychotechniek. In de verzorging van het interieur en de collectieve ruimten en de aandacht die aan de persoonlijke werkplekken was gegeven, spreekt een bijzondere zorg voor het personeel. Ook de vele vierkante meters die men per persoon bezat (in het Tomadohuis werkten slechts 145 mensen) lag in het verlengde van het opkomende personeelsbeleid en management. Een goede werkomgeving en arbeidsomstandigheden waren bepalende factoren in het werven van personeel op de krappe arbeidsmarkt (Nederland bezat rond 1960 een vrijwel volledige werkgelegenheid). Van der Togt kon dan ook stellen: ‘Ik geloof dat schoonheid en perfectie aan levensvreugde en stimulatie zeker terugbetalen wat ze aan investering hebben gekost.’34 En Maaskant: ‘Een werkelijke stijging van de arbeidsprestaties kan men alleen bereiken door ideale werkomstandigheden’.35 Net als de Tomado-fabriek in Etten-Leur werd ook de luxe uitrusting van het Tomadohuis geïnterpreteerd als een representatie van de ‘sociale gearriveerdheid van de werknemer’.36 Wit marmer en notenhout zijn niet gebruikt als elementen van een vrije ruimte-
214 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
30 Zie voor een beschrijving van de achtergronden van de snelle ontwikkeling in de dienstensector na de oorlog: O. de Wit & J. van den Ende m.m.v. H. Buiter, ‘Het kantoor in een stroomversnelling na de Tweede Wereldoorlog’, in: J.W. Schot e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel I: Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie, Zutphen 1998, p. 271-287. 31 E. van Oost m.m.v. T. van Hoorn, ‘De opkomst van de computer’, in: J.W. Schot e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel I: Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie, Zutphen 1998, p. 299. 32 O. de Wit & J. van den Ende m.m.v. H. Buiter & M. Put, ‘Het gemechaniseerde kantoor 1914–1940’, in: J.W. Schot e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel I: Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie, Zutphen 1998, p. 246; De Wit/Van den Ende/Buiter (1998), p. 271-272. 33 Hoewel het belang van de menselijke factor ook in de activiteiten op het gebied van efficiency in het interbellum regelmatig naar voren werd gebracht, kreeg het idee dat de mens de spil is waarom het bedrijfsleven draait direct na de oorlog pas werkelijk voet aan de grond. Een belangrijke rol werd in deze bewustwording gespeeld door de Amerikaanse kennisoverdracht rondom human relations. Zie hiervoor: De Wit/Van den Ende/Buiter (1998), p. 271 e.v.; ‘Sociale technologie’, in: Schuyt/Taverne (2000), p. 95-97. Zie voor de Amerikaanse bijdrage: ‘Case 4: De Human Relations-benadering’, in: F. Inklaar, Van Amerika geleerd. Marshall-hulp en kennisimport in Nederland, Den Haag 1997, p. 199-222. 34 P. Kleijn, ‘Het Tomadohuis in Dordrecht’, Goed Wonen 1962 nr. 7, p. 210. 35 ‘Naschrift van architect Maaskant’, Bouw 1958 nr. 43, p. 1119. 36 A. Buffinga, ‘Tomadohuis kritisch bezien’, Bouw 1962 nr. 24, p. 853.
Voor het ontwerp van het Tomadohuis en de mate waarin de technologie daarin een rol speelt is een aantal maatschappelijke factoren van belang: de invoering van de vijfdaagse werkweek, de verandering van een agrarische naar een dienstensector en de verandering van een dorpse naar een stedelijke cultuur.30 Het gebouw accommodeerde deze maatschappelijke veranderingen, maar gaf er ook actief vorm en sturing aan. Hoewel de toenemende rol van technologie in het dagelijkse leven slechts een onderdeel was van een complex aan veranderingen die de naoorlogse maatschappij vormden, was juist de techniek een van de meest omstreden aspecten van de vooruitgang. In de jaren vijftig werden hierover heftige discussies gevoerd door opiniemakers en wetenschappers. De kritiek van Buffinga over de dreigende overheersing van de mens door de techniek, het unheimische gevoel dat vakgenoten kregen bij aanblik van het gebouw of de vergelijking van de portier met Big Brother kunnen we alle beschouwen als naweeën van deze discussie over automatisering. Vooral in het begin van dat decennium, toen de eerste supersnelle rekenmachines (oftewel computers) aan het publiek voorgesteld werden, was sprake van ongerustheid en vrees (voor de naderende technologische vooruitgang) bij de intelligentsia, terwijl de publieksmedia vooral enthousiast waren over de ‘rekenwonders’. Computers werden gezien als de laatste stap in de voortgaande mechanisering, waardoor geen plaats voor menselijkheid meer zou bestaan. Dergelijke geluiden werden gevoed door de situatie in Amerika, waar de automatisering al veel verder was voortgeschreden. Daar bestond onder de werkende bevolking de (reële) angst dat automatisering zou leiden tot een tweede industriële revolutie, die voor massaontslagen zou zorgen en mensen overbodig zou maken, zoals al gebeurd was in de Ford-fabrieken in Detroit. ‘Automation’ was de tweede grote angst na de vrees voor het uitbreken van een atoomoorlog met de Russen.31 De waarschuwende geluiden tegen de onmenselijke techniek vonden een voedingsbodem in het feit dat na de oorlog een groeiende belangstelling ontstond voor de psychotechnische benadering van de werkomgeving. Al in het interbellum waren in het kielzog van de groeiende en zich professionaliserende kantorensector de nieuwe bedrijfstakken van het organisatieadvieswerk en de psychotechniek ontstaan. Men deed onderzoek naar de ‘psychotechniek van de schrijfmachine’ en de invloed van de inrichting van de werkplek op het functioneren van het personeel. De psychotechniek richtte zich tegen de in het interbellum populaire Taylorisatie, omdat die de psychologische factoren van het werk ondergeschikt maakte aan ‘de stopwatch’.32 Na de oorlog kreeg de psychotechniek, en daarmee de polarisatie tussen techniek en de mens, een stimulans door de uit Amerika geïmporteerde human relations-theorie, die de onderlinge betrekkingen tussen werknemers en chefs als de belangrijkste factor zag voor economisch succes.33 Uiteindelijk lijken dergelijke ideeën, net als de automatisering, óók gericht op een verhoging van de arbeidsproductiviteit, maar dan vanuit de visie dat een gelukkige werknemer een betere werknemer is. De grootste oorzaak van het onbehagen tegenover het Tomado-hoofdkantoor lijkt te zijn geweest dat het gebouw niet alleen zélf efficiënt was, maar dat het ook zijn gebruikers tot efficiënt gedrag manipuleerde. Het was in die zin een social condenser, waarvan men vond dat het de kantoorklerken kneedde tot robots.
37 Zie voor deze begrippen: J.W. Schot, H.W. Lintsen & A. Rip i.s.m. de redactie, ‘Methode en opzet van het onderzoek’, in: J.W. Schot e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel I: Techniek in ontwikkeling, waterstaat, kantoor en informatietechnologie, Zutphen 1998, p. 37-51.
vormende compositie zoals bij Mies van der Rohe, maar om status te representeren, niet alleen die van het bedrijf, maar ook die van de werknemer. Maar natuurlijk gaat het personeel wel via de achteringang naar binnen en niet via de hoofdentree.
Automaat In de techniekgeschiedenis gebruikt men de term regime-shift om een belangrijke verandering aan te duiden in de techniek, die men definieert als het brede systeem van gedragspatronen, gebruik, regels, technieken, instituties, kennis en productieprocessen.37 Een voorbeeld is de overgang van ponskaart naar computer, van analoge naar digitale processen. In meerdere opzichten is ook bij het ontwerp van Tomado sprake van een regime-shift, in de eerste plaats omdat het door de technologische benadering van de werkomgeving het kantoorwerk ingrijpend veranderde. Maar ook binnen de architectonische discipline manifesteert het gebouw zich als een duidelijke breuk met het vooroorlogse modernisme. Hoewel het Tomadohuis als functionalistisch en modernistisch omschreven werd, ging toch hét adagium van het modernisme, licht, lucht en hygiëne, en alles wat daarmee samenhing, overboord. Het modernisme stond voor een bepaalde levenshouding, voor een opvoedkundig element in de architectuur, was verbonden met emancipatoire uitgangspunten voor de arbeider en met een onderschikking van vorm aan functie. In het Tomadohuis is geen licht maar kunstlicht; er is geen lucht maar airco; er is geen kraan om af te wassen, maar een automatische bordenwasmachine; niet het uitzicht is het belangrijkste contact met de buitenwereld, maar de telefoon en telex. Ten slotte is de functionaliteit van het gebouw gevat in een allesomvattend formeel en esthetisch systeem. Het is geen opvoedkundig gebouw dat de werknemer op een hoger ontwikkelingspeil wil brengen, maar een gebouw dat een hoger ontwikkelingspeil veronderstelt. Het emancipeert niet, zoals de Van Nellefabriek (1929), maar declameert de nieuwe tijd. Behalve als een zelfdragende carrosserie kunnen we het gebouw zien als een automaat, waarin alle functies van het kantoor zoveel mogelijk geautomatiseerd en geelektrificeerd zijn. Het is geen ‘Corbusiaanse’ machine à travailler, geen machine om in te werken, maar een zelffunctionerende machine. 215 Geloof in de techniek
Geveldoorsnede.
Zoals gebruikelijk bij de overgang naar een nieuw technisch regime is ook het Tomadohuis niet in alle facetten van zijn systeem (zowel in de toegepaste technische vondsten als in ontwerptechniek) even sterk. Alles werd hier voor het eerst uitgeprobeerd, alles was een experiment. De manier waarop het gebouw gebruikt ging worden was nog niet duidelijk, de manier waarop de constructie, de verende ramen, de hangende glasplaten het zouden houden moest nog worden afgewacht. Of het zou bevallen, zo’n kunstmatige, geklimatiseerde en volledig geautomatiseerde werkomgeving viel nog te bezien. Het overgangskarakter van dit gebouw laat zich ook aflezen aan het feit dat veel specialismen die later verzelfstandigd zouden worden, nog op het conto van de architect kwamen: de verlichting en het systeemplafond werden nog steeds door het bureau ontworpen. Daarin bestaat een continuïteit met het ‘oude’ regime, zoals doornen van rozentakken terugkeren in prikkeldraad. In de doorsnede van het plafond en de gevel zien we hoe aan de technische voorzieningen vorm werd gegeven. Het systeemplafond bestaat niet uit standaardplaten, maar is strak afgewerkt met gespannen kunstleer. Om de leidingen boven het plafond te kunnen bereiken moesten de reflectoren van de tl-bakken scharnierend worden gemaakt, zodat ze naar boven konden openklappen. In de doorsnede van de gevel zijn de airco, de verwarming en de jaloezieën verwerkt. Al deze elementen, die later standaard te bestellen waren bij de installatiebedrijven, moesten hier nog speciaal ontworpen worden. Pas later werden deze voorzieningen als aparte specialismen toegevoegd aan de architectuur, en ontwikkelde zich een nieuw ‘regime’ in kantoorontwerp. Het toepassen van airco en systeemplafonds, het integraal meeontwerpen van verlichting, de inpassing van allerlei apparaten en elektrische bediening zijn gemeengoed geworden, maar dan in een gestandaardiseerd kantoor met een middengang en twee rijen kamers en een constructie van een betonskelet en vliesgevel. De combinatie van experimentele factoren in kantoor, ontwerp en uitrusting is uniek bij Tomado en is in deze concentratie binnen het werk van het bureau niet herhaald. Dit is overigens een kenmerk van verschillende van Maaskants gebouwen die een pioniersrol vervulden. Het lijkt alsof het bureau nieuwe standaardtypen wilde ontwikkelen, maar uiteindelijk zijn het Groothandelsgebouw, Technikon, Tomado Etten-Leur et cetera prototypen die zo experimenteel zijn dat ze niet voor herhaling vatbaar waren. Het zijn stuk voor stuk unica gebleven zoals designer-auto’s van de Volkswagen Karman Ghia of de Peugeot Pinin Farina de luxe en exclusieve versie waren van de gewone standaard massaversie en altijd beperkt bleven tot een kleine oplage. Tomado is niet de ontwikkeling van een typologie, het is een uitzondering.
216 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
Het Tomadohuis bij nacht.
217 Geloof in de techniek
(linksboven) De uitkragende constructie ter plekke van de erker. (rechtsboven) Doorsneden. (onder) De entreehal gezien vanaf de achterzijde.
219 Geloof in de techniek
(vorige pagina) Het Tomadohuis in Dordrecht (1958–1962). (boven) Entreehal op de begane grond. (onder) Nachtbeeld.
220 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
(boven) Kantoorverdieping. (onder) Receptie op de eerste verdieping met het draadplastiekje van Aart van den IJssel en de achterzijde van het glaskunstwerk van Joop van den Broek.
221 Geloof in de techniek
(boven) Receptie op de eerste verdieping. (linksonder) Kantine op de dakverdieping. (rechtsonder) Commissarissenkamer op de eerste verdieping.
222 Hugh Maaskant, architect van de vooruitgang
(boven) Achter de glazen wand in de hal op de eerste verdieping zijn nog juist de Tomado-aardappelmanden te zien. (linksonder) Secretaresses, tegen de regels in toch met naaldhakken. (rechtsonder) Interieur van een kantoorverdieping.
223 Geloof in de techniek
(boven) Begane grond. (midden) Eerste verdieping, tweede verdieping, standaardverdieping, dakverdieping. (onder) Standaard-kantoorzaal.