Geloof en Geluk Traditie en vernieuwing bij jonge moslims
Geloof en Geluk Traditie en vernieuwing bij jonge moslims
Dirk J. Korf Marije Wouters Susan Place Sanna Koet
Met medewerking van: Berfin Yesilgöz, Saffynaz el Askandarany, Fadoua Essaoui, Zakaria Kadrouch, Hanane el Mrini, Fatima el Ouamari, Wouter Roeleveld & Nabila Zerkouni + leerlingen van ROC ASA in Amsterdam: Ahlam, Brahim, Cassandra, Duriye, Enise, Faiza, Ikram, Kubra, Nadya, Naima, Naziha, Omar & Seher (onder begeleiding van Maryam Talibi)
Inhoudsopgave
INHOUDSOPGAVE 5
Voorwoord
6
1
Jonge moslims en hun geloof – een intro
10
2
De netwerken in beeld – een panelstudie
14
3
Leerlingen aan het ROC – een survey
26
4
Jonge moslims in Oost – een veldonderzoek
34
5
Traditie, rijping en verdieping
54
6
Vriendschap, relaties en huwelijk
72
7
Werk, vrije tijd en vakantie
84
8
Een kijk op heden en toekomst
90
9
Variatie in geloofsbeleving
98
10
Traditie en losmaking
Bijlagen
108
118
1.
Kenmerken van de panelnetwerken
118
2.
Literatuur
122
Voorwoord
Voorwoord
7
Volgen jonge moslims de opvattingen en tradities van hun ouders, of zien we hen meer hun eigen weg gaan? Met deze vraag in het achterhoofd ging FORUM voor de derde keer op zoek naar betekenisvolle trends in de leefwereld van moslimjongeren. Na Van Allah tot Prada (2006, identiteit) en Van vasten tot feesten (2007, participatie) krijgt in deze nieuwe studie het thema ‘individualisering’ extra aandacht, vooral in de beleving van het geloof. Om een zo getrouw mogelijk beeld te geven van het doen en laten, denken en geloven onder islamitische jongeren, pasten de onderzoekers verschillende methoden toe. Eerst werden mensen geïnterviewd die goed zicht hebben op diverse netwerken van jonge moslims: jeugdigen, studenten, jongvolwassenen. De vooral cijfermatige informatie die deze panelstudie opleverde, vulden de onderzoekers op twee manieren kwalitatief aan. Onder mbo-leerlingen van ROC’s hielden zij een enquête, én zij volgden gedurende enkele maanden nauwlettend het dagelijkse leven in het etnisch gemengde Amsterdam-Oost. Met dit bonte palet van observaties, ingevulde vragenlijsten en panelgesprekken waren de onderzoekers in staat minutieus de vele facetten van jong islamitisch Nederland in een grootstedelijke omgeving te schilderen. Het leverde een tableau vivant op, dat met vitale penseelstreken het gedoodverfde beeld wegvaagt van een bozige, met de rug naar de Nederlandse samenleving gekeerde allochtone generatie die zichzelf buitensluit en zich buitengesloten voelt. Op dat levendige doek zien we, bijvoorbeeld, moslimmeiden aan hun ouders melden dat zij op donderdagavond de stad in gaan voor boodschappen, terwijl zij in werkelijkheid – buiten het zicht – jongens ontmoeten. Ook zien we her en der, op een straathoek in de Dapperbuurt, een ijverige orthodoxe jongere die geloofsgenoten wijst op hun voor Allah onwelgevallige gedrag en kledij. De een trekt er zijn schouders over op, terwijl een ander het wel mooi vindt dat iemand zo serieus met zijn religie bezig is maar hém er niet mee lastig moet vallen. We zien studerende moslims gemotiveerd voor hun geloof opkomen, maar ook afgestudeerde twintigers die bewust hun eigen leven leiden en dit zo aangenaam en luxueus mogelijk inrichten. Islamitische regels en ouderlijke raadgevingen over na te leven zeden en gewoonten zijn prima, maar je hoeft ze niet echt te volgen, zo lijkt nogal eens de gedachtegang. En zeker niet zo lang je nog jong bent. Jongeren betitelen zichzelf bijna altijd wel als moslim, maar velen geven daar in hun gedrag een eigen invulling aan. ‘We zoeken het zelf wel uit’, klinkt op allerlei leefgebieden door. In het volgen van modes en idolen, qua voorkeur voor muziek, de keuze van vrienden, de omgang met de andere sekse, de beleving en praktisering van het geloof. Met Geloof en geluk komen nieuwe ontwikkelingen en wendingen in de levens van moslims tussen 15 en 30 jaar in het vizier. Als íets daarbij in het oog springt, dan is het wel de snel groeiende variatie in leefstijl en (geloofs)opvattingen onder deze jongeren. Aanhangers van een tweedeling in een ‘islamitisch Nederland’ en een ‘autochtoon
8 Nederland’ die in literatuur en wetenschap een bevestiging van hun opvatting zoeken, komen met dit boek van een koude maar kleurrijke kermis thuis. Sadik Harchaoui Voorzitter Raad van Bestuur FORUM
1
Jonge moslims en hun geloof – een intro
Jonge moslims en hun geloof - een intro
11
De twee jongemannen op het terras in de Amsterdamse Dapperbuurt zijn open en nieuwsgierig. De een wil weten hoe Nederlanders het contact met Marokkanen ervaren, zeker sinds de moord op Theo van Gogh. En zijn maatje, die een jaar geschiedenis studeerde, vraagt zich af waarom Nederlanders – zijn autochtone vrouw inbegrepen – zo weinig historische kennis hebben. Op televisie hebben ze mensen horen spreken over hangjongeren. Dat woord vinden ze goed gevonden, want dat zijn ze ook! Daarbij vinden ze dat die jongeren slachtoffers zijn van hun ouders, Marokko en de Nederlandse regering. De ene jongen, achter in de twintig, is vijf jaar geleden uit Marokko gekomen om te trouwen met een Nederlands-Marokkaans meisje uit Amsterdam-Oost. Hij praat vaak met z’n vrienden over het geloof. Thuis spraken ze ook altijd over van alles – en dat geldt voor lang niet alle Marokkaanse gezinnen. Hij houdt van discussiëren en kan zich goed in het Nederlands verstaanbaar maken. Al denken hij en zijn vriend, die eveneens enkele jaren terug uit Marokko is gekomen en hier getrouwd is, zelf ánders over hun taalgebruik; ze verontschuldigen zich voor hun slechte Nederlands. Terwijl ze een sigaret opsteken en cappuccino drinken, uiten ze hun verbazing over de boerka’s op straat en het grote aantal jongens in de buurt dat naar de moskee gaat. Dat zijn ze thuis in Marokko niet gewend; waarom gebeurt het hier wel? De ene jongen belt zijn ‘favoriete vriend’ – een in Amsterdam-Oost geboren Marokkaan – want die zou veel meer van de islam afweten dan zij. In een mum van tijd voegt de modieus geklede 24-jarige jongen zich bij het gezelschap. Hij is méér op zijn hoede dan de twee onbevangen nieuwkomers. Discussie over geloof? ‘Hoezo, leg dan uit, noem dan iets wáár we over discussiëren?!’ vraagt hij zijn vrienden. Hij lijkt het erg te vinden om van mening te verschillen over religieuze kwesties. De ene vriend, die zich van geen kwaad bewust is, noemt de discussies over vrouwen. Zijn behoudende terrasmaat vindt dat een vrouw een hoofddoek moet dragen en wil niet dat zijn echtgenote make-up op doet. De jongen die erbij gehaald is, verlaat een half uurtje het terras voor het vrijdagmiddaggebed in de moskee om de hoek. De twee andere Marokkaanse jongemannen, die kritisch zijn over de moskeeën in Oost, blijven genieten van de zon.
TRENDS VOLGEN, THEMA’S VERDIEPEN Als we dit gesprek op 13 juli 2007 noteren, doen we voor het derde achtereenvolgende jaar onderzoek onder jonge moslims. Deze keer gaat het vooral om de vraag: hoe gaan zij om met hun geloof? Is dat een kwestie van de tradities volgen die je van huis uit hebt meegekregen, of geef je het op je eigen manier vorm? Zoals ook uit het weergegeven gesprek blijkt, bestaan er duidelijke verschillen tussen jonge moslims – zowel in hoe er in het ouderlijke huis over geloof gecommuniceerd wordt, als in de manier waarop zij er zelf gestalte aan geven. Het hele onderzoeksproject is een combinatie van een jaar-
12
Hoofdstuk 1
lijkse monitor en een verkenning met thematische verdieping. Als monitor heeft het tot doel verschuivingen in opvattingen en gedrag te laten zien – en deze te duiden. Je zou kunnen spreken van een trendmonitor, zij het dat in een tijdsbestek van een of twee jaar doorgaans geen grote veranderingen te constateren zijn. In navolging van Maenhoudt (2003) kunnen we drie soorten trends onderscheiden: macrotrends (met een levensduur van 15-50 jaar), minitrends (5-15 jaar) en microtrends (tot 5 jaar). Als de genoemde periodes generaliseerbaar zijn, en ook van toepassing zijn op jonge moslims, zouden we ten hoogste microtrends kunnen vaststellen. Maar: mogelijk gaan veranderingen binnen zo’n immigrantengroep sneller. Bovendien beslaat ons onderzoek een tamelijk brede range binnen de dynamische leeftijdsgroep van jongeren en jongvolwassenen (ruwweg 15-29 jaar), waardoor trends wellicht eerder optreden of eerder zichtbaar worden. De inhoudelijke keuze voor de thematische verdieping in de monitor varieert van jaar tot jaar. In 2005 stonden cultureel-religieuze thema’s centraal (Van Allah tot Prada; Nabben, Yesilgöz & Korf, 2006). In 2006 lag de focus op aansluiting bij de Nederlandse samenleving en werd het thema ‘uitgaan’ verdiept (Van vasten tot feesten; Korf e.a., 2007). Bij deze derde ronde zijn we vooral geïnteresseerd in individualisering, en met name in de beleving van geloof. Houden jonge moslims vast aan de tradities van hun ouders? Of zien we dat zij eigen keuzes maken en zich minder aantrekken van wat ‘de gemeenschap’ vindt? Gaan ze ook op andere manieren om met het geloof dan hun ouders? En doen zij dit dan voorzichtig, of gaan ze de confrontatie met hen aan?
STUDIE MET DRIE COMPONENTEN In ons onderzoek hebben we drie verschillende methoden gevolgd. Net als in 2005 en 2006 voerden we een panelstudie uit, waarbij mensen geïnterviewd zijn die goed zicht hebben op groepen jonge moslims (zie hoofdstuk 2). De tweede methode was een survey (enquête) onder leerlingen van het ROC (hoofdstuk 3). Dit is een vervolg op de survey onder studenten van 2006. Hoewel de resultaten van de panelstudie deels in cijfers worden uitgedrukt, is het toch vooral een kwalitatieve methode. In tegenstelling tot de panelstudie, waarin panelleden vertellen over netwerken, gaat het in de survey om kwantitatieve informatie van en over de jongeren zelf. De derde methode is weer kwalitatief van aard en bestaat uit een verkennende buurtetnografie (hoofdstuk 4). Een buurtbenadering maakt het mogelijk om de praktisering, beleving en duiding van het geloof van dichtbij te volgen. De keuze viel op het ‘gevarieerde’ en kleurrijke Amsterdam-Oost. Met de buurtetnografie stonden ons twee doelen voor ogen. (1) Een contextuele beschrijving en analyse van de (variatie in) geloofsbeleving in de leeftijdsgroep
Jonge moslims en hun geloof - een intro
13
15-29 jaar. (2) Informatie verzamelen die van belang is voor de survey onder leerlingen van ROC’s. De panelstudie bestrijkt de hele leeftijdsrange van 15-29 jaar. In de survey onder leerlingen van ROC’s zijn voornamelijk 16- tot 20-jarigen onderzocht, terwijl het in 2006 – bij de enquête onder studenten op hbo en universiteit – vooral om 18- tot 25-jarigen ging. Om zicht te krijgen op patronen en trends, leggen we in latere hoofdstukken de gegevens van de ROC’ers naast die van de studenten.
2
De netwerken in beeld een panelstudie
De netwerken in beeld - een panelstudie
15
Om ‘van binnenuit’ een goed beeld te krijgen van diverse groepen jonge moslims, zijn in het najaar van 2007 interviews gevoerd met 22 leden van een panel in Amsterdam.1 Zij vertelden ons over het netwerk van jonge moslims waarop zij (beroepsmatig) zicht hebben of waarvan ze zelf onderdeel zijn. Daarbij kwamen ook thema’s uit eerdere panelstudies aan bod (2005 en 2006), maar de nadruk lag ditmaal op individualisering van jonge moslims, toegespitst op geloof. Is er sprake van geloofsvernieuwing – en waaruit bestaat die dan? Is het een kwestie van losmaken van de opvattingen van de ouders, misschien zelfs afstand nemen van de islam? Focussen jongeren op andere aspecten van het geloof? Beleven zij het geloof anders? In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de drie soorten van netwerken aan de orde: jeugdigen, studenten en jongvolwassenen. Na een korte introductie wordt steeds een beeld van hen geschetst aan de hand van vier items: wonen, opleiding en werk; levenshouding; mode; muziek.
INTERVIEWS: VAN ALGEMEEN NAAR THEMATISCH Samen bestrijken de leden van ons panel circa 900 jonge moslims. (Het grote netwerk van websitebezoekers van één panellid [Otto 10] is hier niet meegerekend.) Als we naar de meest voorkomende etniciteit kijken, gaat het om elf Marokkaanse, zeven Turkse en vier Surinaamse netwerken. Deze 22 netwerken zijn weer onder te verdelen in de volgende drie clusters 2: • Jeugdigen (vier netwerken); vooral scholieren uit het voortgezet onderwijs • Studenten (negen netwerken); zowel mbo, hbo als universitaire studenten • Jongvolwassenen (negen netwerken); twintigers die geen onderwijs (meer) volgen Het panelinterview bestond uit twee onderdelen. Eerst werd elk panellid gevraagd een algemeen beeld te schetsen van zijn netwerk naar kenmerken als leeftijd, geslacht, etniciteit, omvang, opleiding, werk en vrije tijd. Vervolgens ging het om vragen op thematische deelgebieden. Voor de duidelijkheid hebben we alle panelleden een naam én een nummer gegeven. De namen zijn gefingeerd, dit om anonimiteit te garanderen. Een volledig overzicht van de panelleden en de kenmerken van hun netwerken is als bijlage achter in dit boek opgenomen.
1
2
De panelleden uit Leiden (2005 en 2006) bleven deze keer buiten beschouwing. Het Amsterdamse panel is aangevuld met enkele nieuwe leden, deels ter vervanging van mensen die niet meer mee konden doen. De benaming van deze drie clusters is overigens niet helemaal correct. De netwerken zijn ingedeeld aan de hand van de activiteiten van het grootste gedeelte van het netwerk. In studentennetwerken zitten soms ook personen die niet (meer) studeren. En andersom maken studenten soms deel uit van netwerken van jongvolwassenen.
16
Hoofdstuk 2
JEUGDIGEN – TUSSEN 15 EN 20 JAAR De netwerken van vier panelleden omvatten in totaal 305 jeugdigen. Drie van de panelleden werken met jongeren: een docent [Bas 14], een vrijwilliger bij een cultureel centrum [Fakhir 32] en een jongerenwerkster [Mounia 35]. Het vierde panellid, Jamal [36], vertelt over een groep jongens die bij hem in de buurt rondhangt. Binnen de netwerken ligt de leeftijd tussen 15 en 20 jaar (gemiddeld ongeveer 16 jaar). In het netwerk van Fakhir [32] zitten ook enkele studenten. De netwerken van de jeugdigen zijn overwegend mono-etnisch (100% Marokkaans of Surinaams), behalve dat van Bas [14].
Wonen, opleiding en werk De jeugdigen wonen bijna allemaal bij hun ouders thuis. Een uitzondering vormen sommige jongeren uit het netwerk van Fakhir [32], die op jonge leeftijd vanwege problemen uit huis zijn gegaan. De meeste jeugdigen gaan naar het vmbo en hebben daarnaast een bijbaan, meestal in een supermarkt maar bijvoorbeeld ook bij fast food-ketens. De groep van Jamal [36] gaat niet graag naar school, maar slechts een klein deel haakt ook echt voortijdig af. Sommige van deze jongens klussen af en toe zwart bij, of komen aan met goederen die ‘van de vrachtwagen zijn gevallen’ [Jamal 36]. In het netwerk van Mounia [35] gaat een op de drie niet naar school en heeft evenmin een baan. Deze meiden zijn moeilijk enthousiast te maken voor een opleiding.
Levenshouding Hoewel van de drie soorten netwerken de jeugdigen zich het meest druk maken over islamfobie in Nederland, zijn ze over het algemeen positief over hun leven en hun toekomstperspectieven. Volgens Bas [14] en Mounia [35] zijn ze vaak laks; de jeugdigen vinden dat ze zich nog niet echt druk hoeven te maken over wat later komt. Toch denkt Bas [14] dat het met de meesten wel goed komt en dat ze een vervolgstudie zullen doen. De meisjes, behalve enkelen uit het netwerk van Mounia [35], zijn over het algemeen méér bezig met hun toekomst dan de jongens. Dat betreft niet alleen hun studie, maar bijvoorbeeld ook hun toekomstige partner en gezinsleven. Zelfs de straatjongens van Jamal [36] hebben ondanks hun leefstijl – en soms een onvoltooide opleiding – vertrouwen in de toekomst. Zij zien hun eigen huidige bestaan meer als een noodzakelijke levensfase en hebben stiekem respect voor jongens die hun zaken wél op orde hebben, ook al maken ze hen op straat belachelijk.
Mode De meisjes kleden zich ‘modieus etnisch’: ze gaan mee met de mainstream trends, maar het moet wel binnen hun eigen etnische stijlgebied passen. Ze kleden zich zelden opvallend of alternatief. De Turkse en Marokkaanse meisjes onderscheiden zich van elkaar door hun kleding (zoals meer of minder opvallende kleuren) of de manier waarop ze
De netwerken in beeld - een panelstudie
17
hun hoofddoek dragen. Overigens draagt een groot deel helemaal geen hoofddoek. Sommige meiden uit het netwerk van Mounia [35] zijn modieuzer gekleed en gaan ook wel voor de merkkleding. Het uiterlijk is voor hen heel belangrijk; ze kunnen dan ook moeilijk een spiegel voorbijgaan zonder een blik op zichzelf te werpen. Voor deze meiden moet de lipstick van het juiste merk zijn: die van de HEMA is taboe. Zij mengen niet zo goed met andere meiden in Mounia’s netwerk. De jongens van Jamal [36] besteden veel zorg aan hun sieraden. Vooral een mooi en duur horloge is een gewild object; de kleding is daarentegen een beetje slonzig. De jeugdigen uit het netwerk van Fakhir [32] kleden zich traditioneler. De meisjes verdoezelen hun lichaamsvormen door wijdvallende kleding en ze dragen bijna allemaal een hoofddoek. De jongens kleden zich traditioneel bij religieuze gelegenheden, maar in het dagelijkse leven dragen ze een spijkerbroek met een shirt.
Muziek Rap is zeer populair, zowel bij de jongens als bij de meisjes. Er wordt niet alleen naar mainstream en bekende grote namen geluisterd, van internet worden ook onbekende en niet-commerciële rappers gedownload. Daarnaast luisteren meisjes vaak naar R&B. De Turkse jeugdigen luisteren vaker naar traditionele muziek uit het land van herkomst dan hun Marokkaanse en Surinaamse leeftijdgenoten. Ringtones worden iedere week aangepast aan de nieuwste hit of hype. Zo weerklinkt de ene week Beyoncé uit het mobieltje en de andere week een traditioneel Arabisch deuntje. De jongeren uit het netwerk van Fakhir [32] zijn meer georiënteerd op religieuze muziek (o.a. Sami Yusuf). Daarnaast luisteren (en kijken) ze veel naar de internetzender Islam Channel.
STUDENTEN – TUSSEN 21 EN 27 JAAR Negen van de panelleden hebben ieder zicht op een netwerk van studenten. Hiervan zijn er vier overwegend Marokkaans, drie grotendeels Turks en twee volledig Surinaams (samen 235 personen). De panelleden zijn vaak zelf student of actief in een studentenvereniging of -organisatie. Eén panellid is verbonden aan een jongerenbeweging van een moskee. In vier van de netwerken zijn vrouwelijke studenten in de meerderheid, in twee is de verdeling gelijk en in de overige drie overheersen de mannen. Alleen het netwerk van Osman [33] bestaat uitsluitend uit jongens. De leeftijd ligt tussen de 21 en 27 jaar, met uitlopers naar beneden en naar boven. Zeven van de netwerken zijn niet of nauwelijks gemengd qua etniciteit. De overige twee zijn wel etnisch gemengd, maar bestaan uitsluitend uit allochtonen. Het netwerk van Asim [27] is nog het meest gemengd: 75% is Marokkaans, 10% Turks en 15% divers.
18
Hoofdstuk 2
Wonen, opleiding en werk Het overgrote deel van de studenten woont bij de ouders thuis. Ongeveer een op de vijf is getrouwd en woont met de partner in een eigen huis. In het netwerk van Ayla [34] wonen, vergeleken met de andere, de meeste studenten samen met hun huwelijkspartner. Alleen in de netwerken van Asim [27] en Malika [13] woont een deel zelfstandig. Mannelijke studenten wonen vaker op zichzelf dan de vrouwelijke studenten. Veel van de studenten volgen hbo, een kleinere groep doet een universitaire studie en een nog kleiner deel mbo. Vaak is het een opleiding op commercieel, economisch of juridisch vlak. Veel studenten hebben een bijbaantje, vaak in een administratieve functie, maar ook wel in de thuiszorg, als caissière of in een restaurant. In de netwerken van Ayla [34] en Liza [23] heeft een groot deel geen bijbaan. In de netwerken van Asim [27], Osman [33] en Ayla [34] heeft een flink deel van de afgestudeerden een baan, die ook aansluit op de studie. In één netwerk zijn pas afgestudeerden nog op zoek naar een geschikte baan.
Levenshouding Vergeleken met de jongvolwassenen en de jeugdigen zijn de studenten vaak ambitieuzer, serieuzer en meer maatschappelijk betrokken. Ze mengen zich in actuele discussies, zeker als die over moslims en de islam gaan. Enkelen zien het zelfs als hun plicht om de negatieve beeldvorming actief te bestrijden. De studenten in het netwerk van Zohra [37] zijn zich meer gaan verdiepen in het geloof, ze worden steeds strenger voor zichzelf en gaan in debat met anderen. De netwerken van Osman [33] en Liza [23] bestaan uit levensgenieters die zoveel mogelijk plezier willen maken. In de overige netwerken voert echter een ambitieuze en serieuze instelling de boventoon. Panelleden hebben het idee dat dit te maken heeft met de levensfase. Tegen het einde van hun studie beginnen jongeren zich meer te oriënteren op hun beroepscarrière en/of het vinden van een partner. Het stichten van een gezin na de studie is voor een deel van de studenten de logische volgende stap; soms wordt daar zelfs de meeste energie in gestoken, in de verwachting dat een goede baan vanzelf wel komt. De vrouwelijke studenten zijn hier volgens Tally [20] meer mee bezig dan de mannelijke. In de netwerken van Malika [13] en Ayla [34] is de interesse in het maatschappelijke debat tanende. Deze studenten zijn de discussies moe en steken hun energie liever in hun eigen leven en toekomst. Rabi [18] meent dat Marokkanen zich eerder storen aan het maatschappelijke debat en zich daarom ook eerder afkeren van de overheid. Turkse studenten hebben zich naar zijn idee steeds meer aan hun isolement ontworsteld en raken meer georiënteerd op de Nederlandse samenleving in plaats van op ‘de Turkse gemeenschap’. Over het algemeen zijn de studenten positief over hun toekomst en geloven zelfverzekerd dat het allemaal goed komt. Alleen in het netwerk van Malika [13] voelen sommigen zich vaak gediscrimineerd.
De netwerken in beeld - een panelstudie
19
Mode Het overgrote deel van de studentes kleedt zich modern en verzorgd, zonder zich in hele dure merken te hullen. In het netwerk van Liza [23] wordt wel merkkleding gekocht. In de helft van de netwerken dragen de meisjes hoofddoekjes, in de Surinaamse opvallend minder dan in de andere. Marokkaanse studentes dragen het vaakst een hoofddoek. De jongens kleden zich vaak bijdetijds en netjes. Het verschil tussen Turkse en Marokkaanse studenten is wat dat betreft niet groot. Osman [33] ziet wel een duidelijk verschil tussen de in Nederland opgegroeide Turkse jongens en leeftijdsgenoten die in Turkije zijn opgegroeid. Deze laatsten dragen meer ‘ouderwetse’ kleding: een pantalon, overhemd en nette schoenen. (Overigens trouwen zij ook vroeger.) Rabi [18] ziet dat door de sociale controle de kledingstijl van de mannelijke studenten nooit gewaagd of alternatief is: je wordt er op aangesproken. In de netwerken van Zohra [37] en Malika [13] gaan enkele studenten traditioneler gekleed: jongens met baarden en broeken met een hoge zoom (‘hoog water’) en meisjes helemaal gesluierd, met daaronder een wijde jurk. De jongens combineren dit dan weer wel met een stoer jack en een groot horloge van een duur merk. En ook vrouwen laten hun sieraden graag zien: de hoofddoek wordt zo gedrapeerd dat de dure oorbellen nog zichtbaar zijn. Maar de meeste vrouwen in deze beide netwerken zijn frivoler gekleed en ze combineren hun hoofddoek met moderne kleding.
Muziek Onder de studenten is urban erg populair; net als de jeugdigen zijn zij enthousiaste fans van rap. Daarnaast merken enkele panelleden dat dance-muziek in hun netwerk populairder wordt. Maar ook muziek uit het land van herkomst is geliefd. Surinaamse studenten luisteren bijvoorbeeld vaak naar Hindoestaanse muziek of de muziek uit Bollywood, Marokkaanse studenten vaker naar Raï en Arabische muziek, en Turkse studenten naar (traditionele) muziek uit Turkije. Sommige strenggelovige studenten uit het netwerk van Tally [20] luisteren alleen naar muziek met een boodschap. Ook controleren zij vooraf de teksten, zodat ze niet worden geconfronteerd met grove taal. Enkele studenten uit het netwerk van Zohra [37] luisteren helemaal niet naar populaire muziek, omdat dat volgens hen niet mag binnen de islam.
20
Hoofdstuk 2
JONGVOLWASSENEN – TUSSEN 25 EN 29 JAAR Bij de panelleden die over netwerken van jongvolwassenen (samen ongeveer 360 personen) vertellen, gaat het vaak om hun eigen vriendengroep. Andere panelleden komen door hun beroep veel in aanraking met jonge moslims. De negen netwerken tellen samen iets meer vrouwen dan mannen. Er is één netwerk dat volledig uit mannen bestaat, en één met voornamelijk vrouwen (90%). De overige netwerken zijn in grotere of mindere mate gemengd. Het merendeel van de jongvolwassenen is tussen de 25 en 29 jaar. Twee netwerken zijn mono-etnisch, de overige zijn min of meer gemengd qua etniciteit, waarvan twee zeer gemêleerd. Wel domineert steeds één etnische groep (vier Marokkaans, vier Turks en één Surinaams). Maar vergeleken met de jeugdigen en de studenten, zijn de netwerken van jongvolwassenen sterker etnisch gemixt.
Wonen, opleiding en werk De jongvolwassenen wonen wat meer verspreid over Amsterdam dan de jeugdigen en de studenten. Krap de helft woont op zichzelf, en panelleden hebben de indruk dat dit steeds vaker gebeurt. De jonge vrouwen wonen bijna net zo vaak zelfstandig als de jongens; ongeveer een kwart is getrouwd, een ander kwart woont nog bij de ouders. Ongehuwd samenwonen komt wel voor, maar nog steeds mondjesmaat en soms stiekem, zonder het aan de ouders te vertellen. In zeven van de negen netwerken studeert een deel van de jongvolwassenen nog, maar ze hebben dan vrijwel altijd ook een (bij)baan. In drie netwerken hebben sommigen een uitkering of werken zwart. De functies die de jongvolwassenen bekleden zijn zeer divers: van accountant en loodgieter tot DJ en kunstenaar. De vrouwen werken vaak als secretaresse, in de administratie of achter de balie.
Levenshouding De jongvolwassenen uit de netwerken zijn bijna allemaal mondige, ambitieuze mensen. Vergeleken met de twee andere groepen komt individualisering bij hen het sterkst tot uitdrukking, in de zin dat zij hun eigen maatschappelijke loopbaan uitstippelen. Het netwerk van Mo [4] bestaat bijvoorbeeld uit creatieve moslims en niet-moslims die inspelen op trends, en commercieel gezien succesvol zijn. Ze stimuleren vrienden en buitenstaanders om te geloven in dat wat je nastreeft en moedigen het eigen initiatief aan. Vergeleken met de jeugdigen en de studenten zijn relatief veel jongvolwassenen enthousiaste stappers in het Amsterdamse uitgaansleven. Alcohol en drugs worden zeker niet door iedereen gebruikt, maar wel vaker dan in de beide andere clusters. Deze jongvolwassenen willen vooral feesten en lol hebben in het leven. In het netwerk van Zafira [38] is dit zelfs zó belangrijk dat het werk op de tweede plaats komt. Iedere dag na vijf uur gaan ze los en begint ‘het echte leven’.
De netwerken in beeld - een panelstudie
21
Suha [41] heeft zicht op jongvolwassenen die dezelfde instelling hadden, maar nu genoeg krijgen van het uitgaan en stappen. Zij beginnen zich te realiseren dat het werk dat ze doen niet interessant is en zijn bang dat ze een verkeerde keuze hebben gemaakt. Maar ze zijn niet assertief genoeg om deze situatie te veranderen en verliezen zich in hun klaagzang. De overige netwerken combineren het feesten gemakkelijker met de ambitie om het te gaan maken in de muziekwereld, een eigen zaak op te zetten of een hoge functie bij een bedrijf te bekleden. Het netwerk van Leila [42] is al rustiger aan het worden; de jongvolwassenen blijven vaker thuis, richten zich meer op de familie en halen de banden hiermee aan. Panelleden menen dat de jongens of mannen zich meer kunnen verliezen in het feesten dan vrouwen, zonder na te denken over leven en toekomst. Daarnaast lijkt het erop dat bij veel van de jongvolwassenen het idee van huisje-boompje-beestje altijd een rol speelt op de achtergrond. Sommigen willen zich vooral eerst uitleven voordat ze aan een serieuzer en meer gestructureerd gezinsleven beginnen. Musad [39] zegt dat de jongens nu helemaal los gaan en zoveel mogelijk uit het leven willen halen. Maar tegelijkertijd geven ze ook al aan dat ze later een traditioneler leven willen gaan leiden, met een rustige en nette vrouw. Overigens blijken niet alle mannen ook echt rustiger te worden na hun huwelijk; sommige jongvolwassenen blijven enthousiast stappen. Weer anderen gaan uit in de hoop dat ze zo een geschikte partner zullen tegenkomen. De meeste jongvolwassenen worden op den duur echter wel wat rustiger, en sommige jongens klagen over het feit dat zij hun getrouwde vrienden niet meer zien. Anderen vinden dit de normaalste zaak van de wereld. Het grotendeels vrouwelijke netwerk van Hind [43] vormt een uitzondering binnen dit cluster. De ‘leden’ trouwen op jonge leeftijd en vinden dat de hierboven beschreven leefstijl van jongvolwassenen niet strookt met het geloof. Bovendien is de familieband bij hen zeer sterk en spenderen ze hun vrije tijd vooral in gezins- of familieverband.
Mode De variatie in kledingkeuze van jongvolwassenen is groter dan bij de jeugdigen en studenten. Een deel kleedt zich ‘modieus met een etnisch tintje’. In andere netwerken van jongvolwassenen is de kleding minder mainstream en minder ‘etnisch’. Het netwerk van Mo [4] springt er het meeste uit. Hier draait de outfit om de sneakers: hippe dure sportschoenen. Sommigen hebben meer dan vijftig paar in de kast, overigens niet altijd om te dragen, maar als collectors item, bijvoorbeeld omdat zij van een ‘limited edition’ zijn. De jongvolwassenen dragen ook vaker dure merkkleding (Armani, Diesel, Guess, of meer van de laatste tijd: Antiflirt en Cavalli) en de jongvolwassen mannen bovendien vaak een mooi horloge. Er wordt overigens niet alleen in Nederland geshopt. Het internet wordt gebruikt om kleding uit Amerika te laten overkomen, en Nur [22] gaat met haar vriendinnen naar Milaan om inkopen te doen.
22
Hoofdstuk 2
Eigenlijk dragen alleen de vrouwen uit de netwerken van Hilal [21] en Hind [43] een hoofddoek, in de andere netwerken is dit niet gebruikelijk. De jongvolwassenen uit Hind’s netwerk kleden zich nog het meest traditioneel en naar de regels van het islamitische geloof. In Hilal’s netwerk heeft de kleding wel een religieus tintje, maar de jonge vrouwen combineren een hoofddoek zelfs met skinny jeans, die maar net over de heupen kan worden getrokken, of een kort rokje. Daarentegen ziet Hilal dat mannen zich de laatste tijd vaker traditioneler kleden. In hun vrije tijd dragen ze djellaba’s, en laten ze bijvoorbeeld een baardje staan.
Muziek De muzieksmaak van de jongvolwassenen is gevarieerder dan die in de netwerken uit de overige clusters. Bij urban gaat het vooral om R&B en hiphop, maar ook om salsa en reggae; daarnaast is er waardering voor rock, trance en club. Niet alleen de Surinamers luisteren naar Caribische muziek, ook in enkele Turkse en Marokkaanse netwerken is die populair.
DE PANELSTUDIE IN EEN NOTENDOP De panelstudie is bedoeld om ontwikkelingen in leefstijl en opvattingen van jonge moslims in kaart te brengen en te volgen. Dat gebeurt door panelleden individueel te interviewen – niet over henzelf, maar over een netwerk van jonge moslims waar ze (zoveel mogelijk van binnenuit) goed zicht op hebben. De 22 panelleden bestrijken samen ongeveer 900 jonge moslims van Marokkaanse, Turkse en Surinaamse afkomst in Amsterdam. De netwerken zijn onderverdeeld in drie clusters: jeugdigen (4), studenten (9) en jongvolwassenen (9). Ruwweg ligt de leeftijd in de netwerken tussen 15 en 30 jaar. Daarmee dekken we het proces van volwassenwording vanaf de puberteit: van jeugdigen die vrijwel zonder uitzondering nog bij hun ouders wonen, tot jongvolwassenen die vaak al de deur uit zijn. Hoewel het grootste deel van de studenten nog thuis woont, zijn er ook die samenwonen met hun partner, of alleen wonen. Van de jongvolwassenen woont bijna de helft zelfstandig – en dit lijkt steeds vaker het geval te zijn. Studenten en jongvolwassenen die samenwonen zijn doorgaans getrouwd; ongehuwd samenwonen blijft zeldzaam. De jongvolwassenen wonen het meest verspreid over Amsterdam. De netwerken van de jeugdigen zijn het minst etnisch gemengd, die van de jongvolwassenen het meest – maar er zitten weinig autochtonen in gemengde netwerken. Verreweg de meeste jonge moslims hebben een baan of een bijbaan. Een klein deel is werkloos, teert op de zak van een ander of is crimineel actief.
De netwerken in beeld - een panelstudie
23
Variatie in leefstijl en opvattingen In alledrie de clusters is er variatie in leefstijl en opvattingen. Over het algemeen zijn jonge moslims gevoelig voor modetrends. De jeugdigen en studenten kleden zich vaak met een etnisch tintje; de meisjes onderscheiden zich van hun leeftijdsgenoten vooral, hoewel lang niet allemaal, door het dragen van een hoofddoek. Die is er in allerlei varianten en laat zich met zeer uiteenlopende kleding combineren. De jongvolwassenen kleden zich vaker alternatief of opvallend en zijn ook meer geïnteresseerd in (dure) merkkleding (die zij zich overigens ook financieel beter kunnen permitteren). Het is maar een zeer klein deel van de jonge moslims dat zich streng kleedt naar wat volgens hen de islamitische regels zijn. De jonge moslims hebben vrijwel allemaal een duidelijke voorkeur voor urban muziek. Vooral rap en R&B zijn populair. Daarnaast wordt ook geluisterd naar muziek uit het land van herkomst (van de ouders) – en hier tekenen zich wel etnische scheidslijnen af. Overigens geldt dit het minst voor de jongvolwassenen; niet alleen zijn er onder hen liefhebbers van salsa, ook wordt er uitgegaan op typisch ‘witte’ dance-muziek. Overigens zijn er groepjes jonge moslims die nauwelijks of helemaal niet naar muziek luisteren, laat staan dat zij uitgaan. Zij achten dit onverenigbaar met de islam. Van de drie clusters houden de studenten zich het meest actief bezig met het geloof. Dat dit minder geldt voor de jeugdigen, is waarschijnlijk vooral een kwestie van leeftijd. Maar dat ook de jongvolwassenen minder met geloof bezig zijn, is níet direct vanzelfsprekend. Zij zijn immers over het algemeen ouder dan de studenten, hebben vaker een relatie of zijn al getrouwd. Indien de intensievere oriëntatie op de islam een vast onderdeel zou zijn van volwassenwording, dan zouden de jongvolwassenen nog meer met het geloof bezig moeten zijn dan de studenten. In sommige netwerken van jongvolwassenen is dit inderdaad het geval, maar in andere is de leefstijl juist meer gericht op luxe en uitgaan.
VOORTGAANDE INDIVIDUALISERING Terwijl scholieren vaker verbolgen reageren op kritiek op de islam maar zich er niet onderbouwd tegen kunnen verweren, verdiepen studenten zich meer in het geloof en nemen zij actief deel aan het maatschappelijke debat. De jongvolwassenen hebben daar geen zin (meer) in en richten zich vooral op hun eigen loopbaan. Zo beschouwd is dit vooral een kwestie van leeftijd, maar we zien ook ontwikkelingen in de tijd. Vanzelfsprekende begrippen van enkele jaren geleden, zoals ’11 september’ en ‘Theo van Gogh’, horen we steeds minder. Aan de ene kant hebben jongeren er kennelijk steeds minder moeite mee om zich als moslim te manifesteren (met name meisjes door een hoofddoek te dragen), aan de andere kant benadrukken zij steeds sterker dat zij
24
Hoofdstuk 2
Nederlandse burgers zijn – met de mondigheid die daarbij hoort. Daarbij hoort ook dat zij gemakkelijker praten over onderlinge verschillen in geloofsopvattingen, hoewel het zich openlijk afzetten tegen de islam niet in goede aarde valt. Vooral bij de hoger opgeleide jongvolwassenen zien we een voortschrijdend proces van individualisering. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat ze vaker zelfstandig wonen – en steeds minder pas uit huis gaan als ze trouwen.
Hoofdstuk 3
3
Leerlingen aan het ROC - een survey
Leerlingen aan het ROC - een survey
27
Uit de panelinterviews is een beeld verkregen van wat jonge moslims en hun netwerken kenmerkt. Zoals: wat doen ze voor opleiding of werk, van welke kleding of muziek houden ze, hoe kijken ze tegen hun leven en religie aan? Als (cijfermatige) aanvulling op de vooral kwalitatieve gegevens die de panelstudie opleverde, hielden we tussen het najaar van 2007 en het voorjaar van 2008 een survey op twee Regionale Opleidingscentra (ROC’s). Anders dan een panelstudie, waarin mensen vertellen over netwerken, geeft zo’n enquête ook informatie van en over de respondenten zélf. De survey fungeert in zekere zin als een validerende toetsing van de panelstudie, en laat ook duidelijker uitspraken over omvang toe. Bovendien is het met kwantitatieve gegevens beter mogelijk om (statistische) samenhangen tussen kenmerken (opvattingen, attitudes, ervaringen) te onderzoeken. In dit hoofdstuk worden eerst de opzet en het verloop van de survey beschreven, waarna we (in cijfers) enige kenmerken van de deelnemende groep leerlingen presenteren. In volgende hoofdstukken (vanaf 5) zijn de resultaten van de survey meer thematisch verwerkt.
MINDER HOOG OP DE LADDER Waarom viel de keuze voor een survey op ROC’s? Om te beginnen tellen deze opleidingsinstellingen relatief veel allochtone leerlingen – en dat maakt ze interessant voor onderzoek naar jonge moslims. Bovendien vormt een enquête onder deze groep een goede aanvulling op de survey die we in 2006 hielden onder Amsterdamse moslimstudenten van het hoger beroepsonderwijs en de universiteit (Van vasten tot feesten; Korf e.a., 2007). Hiermee namen we als het ware de toekomstige ‘elite’ onder de loep, terwijl we ons met de ROC-survey richtten op jongeren die over het algemeen minder hoog op de maatschappelijke ladder terecht zullen komen. Hoewel: ROC’s zijn ook tussenstations voor allochtone jongeren die vanuit het vmbo ten slotte doorstromen naar het hoger beroepsonderwijs, en soms daarna zelfs naar de universiteit (Wesselink, Korf & Ettalhaoui, 2007). Overigens wordt op ROC’s heel divers onderwijs aangeboden. ROC’s zijn de opvolger van het vroegere middelbare beroepsonderwijs (zoals m.e.a.o. en mts), maar er komen ook leerlingen terecht die niet geslaagd zijn voor het vmbo en op het ROC een praktijkopleiding volgen. Daarnaast verzorgen ROC’s volwasseneneducatie, inclusief inburgeringscursussen. Onze survey richtte zich uitsluitend op de leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs – en wel leerlingen van Marokkaanse, Turkse of Surinaamse afkomst.
28
Hoofdstuk 3
VEEL OVERLEG BINNEN SCHOLEN De survey bestond uit een grotendeels voorgestructureerde vragenlijst met enkele open vragen. Naast veel vragen over geloof kwamen topics aan bod als: onderlinge vriendschappelijke relaties tussen moslims en niet-moslims, uitgaan, vrije tijd, bijbaantjes en toekomstverwachtingen. Het invullen van de vragenlijst duurde gemiddeld ongeveer twintig minuten; de deelnemers kregen hiervoor een kleine vergoeding. De enquête werd afgenomen op een Amsterdams en een Haags ROC. De voorbereiding nam veel tijd in beslag, vooral doordat binnen de scholen veel overleg nodig was: zowel het management als het onderwijzend personeel moest goedkeuring geven. Verder diende ons onderzoek te passen binnen allerlei andere activiteiten op de scholen, en moest de survey ook nog eens uitgevoerd worden op verschillende locaties van beide ROC’s.
ASSISTENTIE VAN JONGE VELDWERKERS In Amsterdam werkten we met een team van dertien leerlingen van de school zelf als veldwerkers. In Den Haag was dit niet mogelijk; als alternatief stelden we hier een veldwerkteam samen met zes studenten uit het hoger onderwijs. Alle assistenten waren goed bekend met onze doelgroep – en op een enkele uitzondering na waren zij zelf jonge moslims van Marokkaanse of Turkse afkomst. Na een training gingen de veldassistenten aan de slag. Zij kregen de opdracht mee om bij het werven van respondenten voor een zo evenwichtig mogelijke verdeling naar etniciteit, geslacht, studierichting en studiejaar te zorgen. Het was dus niet zo dat een Turkse assistent uitsluitend andere Turkse studenten mocht benaderen. Anders dan bij de Marokkaanse en Turkse leerlingen moest bij de Surinaamse leerlingen vooraf een selectie gemaakt worden, want we wilden alleen Surinaamse jongeren met een moslimachtergrond bereiken. Surinamers kennen namelijk veel meer variatie in religieuze achtergrond dan Turken en Marokkanen. Als criterium voor etniciteit hanteerden we: het hebben van ten minste één Marokkaanse, Turkse of Surinaamse ouder. Het vinden van voldoende Marokkaanse en Turkse leerlingen verliep soepel. Vooral Marokkaanse leerlingen bleken in groten getale aanwezig op de scholen. Het traceren van geschikte Surinaamse leerlingen was veel lastiger, doordat de meeste Surinaamse leerlingen geen moslimachtergrond hebben. Daar komt bij dat Surinaamse jonge moslims veel minder dan Marokkaanse en Turkse hechte netwerken vormen; op dit punt is er geen wezenlijk verschil met de studenten uit Van vasten tot feesten.
Leerlingen aan het ROC - een survey
29
POSITIEVE REACTIES IN CONTRAST MET SCEPSIS Meer nog dan bij de studenten van 2006 kregen de veldwerkers veel positieve en enthousiaste reacties van de leerlingen. Degenen die niet mee wilden doen, weigerden bijna altijd omdat ze er geen tijd voor hadden – en zelden omdat ze geen zin hadden. Regelmatig vulden leerlingen die de eerste keer geen tijd hadden, de enquête later alsnog in, soms zelfs op eigen initiatief. Deze positieve reacties staan in scherp contrast met de aanvankelijke scepsis van een deel van het onderwijzend personeel. Intrigerend is ook de stimulerende rol van de beveiligingsmedewerkers (die overigens meestal geen moslimachtergrond hebben): zij motiveerden de leerlingen om mee te doen aan het onderzoek, gingen discussies met hen aan en nodigden hen uit tot dieper nadenken. ‘Het enquêteren verloopt bijzonder soepel, deels ook omdat het invullen van de enquête een soort status lijkt te hebben. Eén jongen, die een oogje heeft op een van de enquêteurs, speelt hierbij een belangrijke rol: iedereen die nieuw aan komt lopen en bij zijn vriendenkring hoort, wordt door hem gevraagd of ze de vragenlijst al ingevuld hebben. Zo niet, dan wijst hij hen op de enquêteurs, en vervolgens komen ze uit zichzelf op ons af. Als mensen de vragenlijst niet serieus invullen, zegt hij tegen ze dat ze het wél serieus moeten doen: het is immers een serieus onderzoek en het gaat om het beeld van de moslims. Dat is duidelijk een belangrijke en serieuze zaak. Als iemand na zijn aandringen het formulier nog steeds niet serieus invult, stapt hij op ons af en zegt dat we die vragenlijst maar niet moeten gebruiken.’ (Veldwerker Den Haag) ‘Tegenover het beeld dat je krijgt uit de media, maar ook uit de reacties van leerkrachten die er een hard hoofd in hebben dat leerlingen zitten te wachten op zo’n onderzoek, is het beeld in de kantine uiterst verfrissend. De jongeren, ook degenen die volgens anderen of henzelf hun opleiding niet zo serieus nemen, zitten braaf en zonder elkaar te storen de vragenlijsten in te vullen. Kaartspelletjes worden stilgelegd en twee jongens onderbreken hun potje tafelvoetbal om de lijst in te vullen. Met serieuze gezichten en uiterste concentratie worden onze vragen beantwoord. Daar hadden we graag een foto van willen hebben, want precies deze jongens zouden ook de rotjongens op het bankje in de buurt kunnen zijn.’ (Veldwerker Den Haag)
30
Hoofdstuk 3 ‘De inhoud van de vragenlijst blijkt aan te slaan. Vooral over één specifieke stelling wordt veel gediscussieerd, en ook de beveiliging doet mee. Een leerkracht besluit om in zijn les deze stelling dan ook te behandelen. Het gaat om de stelling: ‘Een homo kan ook moslim zijn’. Het is in elk geval duidelijk dat het onderzoek meteen leeft onder de leerlingen.’ (Veldwerker Amsterdam)
De cijfers: een korte toelichting Regelmatig maken we hierna een vergelijking tussen verschillende groepen. We spreken alleen van verschillen als die statistisch significant zijn, dat wil zeggen met 95% kans dat het verschil niet op toeval berust (p < .05). Die stelregel houden we ook aan in de volgende hoofdstukken. In de tekst beperken we ons tot de hoofdlijnen, gedetailleerde cijfers zijn te vinden via www.bonger.nl. In de analyse hanteren we een vaste standaard, waarbij we steeds kijken naar verschillen tussen jongens en meisjes, de etnische groepen en qua leeftijd. Bij de etniciteit houden we een driedeling aan, die gebaseerd is op de objectief vastgestelde etniciteit. Omdat er maar weinig Surinaamse leerlingen in de steekproef zitten, zal dát wat op het oog lijkt te verschillen bij toetsing vaak niet significant blijken te zijn. Bij de leeftijd hanteren we een tweedeling: jongere leerlingen zijn maximaal 18 jaar, oudere leerlingen zijn 19 jaar of ouder.
LEEFTIJD, GESLACHT EN ETNICITEIT De survey leverde in totaal 347 geschikte vragenlijsten op. 3 Hiervan werden er 123 afgenomen in Amsterdam (35%) en 224 in Den Haag (65%). De leeftijd van de respondenten loopt van 15 tot en met 32 jaar, met een gemiddelde van 18.7. Ruim de helft is niet ouder dan 18 jaar (jongere leerlingen; 57%); leerlingen boven de 23 jaar vormen een uitzondering. Er hebben bijna twee keer zoveel meisjes (66%) als jongens (34%) meegedaan. De vrouwelijke leerlingen zijn gemiddeld ruim een half jaar ouder dan de mannelijke. Dat het aandeel jongens een stuk lager ligt, komt deels doordat de overwegend mannelijke richting Techniek ondervertegenwoordigd is in ons onderzoek. Leerlingen van die richting waren vaak niet op school vanwege de sterke praktijkgerichtheid van hun oplei-
3 In totaal vulden 394 leerlingen de vragenlijst in; na opschoning bleven er 347 respondenten over. Van de respondenten die níet werden meegenomen, had een groot deel geen Marokkaanse, Turkse of Surinaamse etniciteit. Daarnaast bleven enkele leerlingen om de volgende redenen buiten de analyse: geen moslim, vmbo-leerling, deel van de vragenlijst niet ingevuld, onmogelijke en/of onwaarschijnlijke antwoorden.
Leerlingen aan het ROC - een survey
31
ding. Hoewel we er extra aandacht en tijd aan hebben besteed, bleven deze jongens moeilijker bereikbaar. De etniciteit bepaalden we aan de hand van de standaardmethode van het CBS. Hierbij worden het geboorteland van de persoon zelf, van de vader en van de moeder gecombineerd. Iemand met buitenlandse ouders die zelf ook in het buitenland geboren is, behoort dan tot de eerste generatie. Is de persoon zelf in Nederland geboren, dan behoort hij of zij tot de tweede generatie. Binnen onze steekproef is meer dan de helft van Marokkaanse afkomst (57%), een op de drie van Turkse origine (36%) en een veel kleiner deel van Surinaamse komaf (7%). 4 Bijna driekwart (72%) van de respondenten behoort tot de tweede generatie.
Etniciteit: objectief en subjectief Met de CBS-methode wordt de ‘objectieve’ etniciteit vastgesteld. Die is niet automatisch dezelfde als de ‘subjectieve’ etniciteit. Om achter de subjectieve etniciteit te komen, hebben we de leerlingen de vraag voorgelegd: ‘Als je moet kiezen uit het volgende rijtje, wat is dan voor jou het allerbelangrijkste?’ Ze hadden de keuze uit zes mogelijkheden: Turks, Marokkaans, Surinaams, Nederlands, Europees en Wereldburger. De meeste leerlingen kruisten hierbij het herkomstland aan, maar een kwart van de Marokkaanse en Turkse en een derde van de Surinaamse leerlingen deed dit níet. Meestal kozen ze dan voor Wereldburger, in mindere mate voor Nederlands en soms voor Europees. 5 De meeste leerlingen zeggen dat ze twee jaar geleden dezelfde keuze zouden hebben gemaakt, maar 11% zegt dat hier wel wat in veranderd is. Dit is redelijk gelijk verdeeld over de drie etnische groepen en er zit geen overheersend, gemeenschappelijk patroon in de veranderingen. Sommigen voelden zich twee jaar terug allereerst Nederlands en nu niet, anderen zouden toen voor hun ‘objectieve’ etniciteit hebben gekozen en voelen zich nu primair Nederlands. Belangrijkste Belangrijkstesubjectieve subjectieve etniciteit etniciteit 100% 80%
Anders
60%
Wereldburger
Europees
40%
Nederlands
Herkomstland 20% 0%
Marokkanen
4 5
Turken
Surinamers
Door het kleine aantal Surinaamse leerlingen zijn we terughoudend met uitspraken over deze groep. Twee van de Surinaamse leerlingen voelen zich allereerst Marokkaans of Turks.
32
Hoofdstuk 3
STUDIE: DUUR EN RICHTING Veruit de meeste respondenten zitten in het eerste of tweede jaar van het ROC (samen 84%), de rest in het derde of vierde jaar. Met ‘jaar’ bedoelen we hier: het hoeveelste jaar dat je op het ROC staat ingeschreven. Bij de meeste leerlingen is dat niet zo lang, want het halen van je diploma hoeft – afhankelijk van je vooropleiding – maar een of twee jaar te duren. Bijna de helft volgt een studie in de richting Zorg en Welzijn, zo’n 40% Handel of Economie, ongeveer een op de tien Techniek, en drie leerlingen doen een AKA-opleiding (Arbeidsgekwalificeerd Assistent, een vorm van onderwijs op het ROC voor leerlingen met een leerachterstand). De jongens volgen relatief vaak een opleiding in Handel en Economie of Techniek, de meisjes juist in Zorg en Welzijn.
FAMILIE EN WOONSITUATIE Weinig van de onderzochte leerlingen zijn enig kind (5%). Gemiddeld hebben de leerlingen vier broers en/of zussen. Henzelf meegerekend gaat het dus om gezinnen met gemiddeld vijf kinderen. De Marokkaanse leerlingen komen uit de grootste gezinnen (gemiddeld zes kinderen), gevolgd door de Turkse (vier kinderen) en daarna de Surinaamse leerlingen (drie kinderen). Ruim driekwart (81%) van de respondenten woont nog bij zijn of haar ouders, in grote meerderheid bij beide ouders en anders vrijwel altijd bij de moeder. De rest heeft meestal onderdak bij andere familieleden (8%), woont zelfstandig en alleen (5%) of zelfstandig met de partner (2%), of deelt woonruimte met anderen (4%).
Verschillen • De oudere leerlingen wonen veel vaker niet meer bij hun ouders. • De meisjes wonen iets vaker nog bij hun ouder(s). • De jongens wonen twee keer zo vaak op zichzelf (alleen of met hun partner). • De hiervoor genoemde sekse- en leeftijdsverschillen komen vrijwel geheel voor rekening van Marokkaanse leerlingen. • De Marokkaanse meisjes wonen veel vaker dan de jongens nog bij hun ouder(s); de Marokkaanse jongens wonen vier keer zo vaak zelfstandig als de Marokkaanse meisjes.
Leerlingen aan het ROC - een survey
33
DE SURVEY IN EEN NOTENDOP Tussen het najaar van 2007 en het voorjaar van 2008 hebben 347 leerlingen van ROC’s in Amsterdam en Den Haag meegedaan aan een enquête. Uiteraard vormen zij geen representatieve afspiegeling van hun leeftijdsgroep – niet qua etniciteit, maar ook niet naar opleiding. Er hebben meer meisjes dan jongens meegedaan. Dit komt mede doordat meisjes vaker studies doen waarbij ze veel op school zijn, terwijl jongens praktijkgerichte studies doen en daardoor relatief weinig tijd doorbrengen op school. De gemiddelde leeftijd is 18,7 jaar en er waren meer jongere (tot en met 18 jaar) dan oudere deelnemers (boven de 18 jaar). De Surinaamse leerlingen vormen een speciale groep. Anders dan bij de Marokkaanse en Turkse leerlingen hebben we hier geselecteerd op religieuze achtergrond. Bij het zoeken van Surinaamse leerlingen hebben we alleen degenen mee laten doen die in een islamitisch gezin zijn opgegroeid of die zichzelf als moslim beschouwen. Voor de Turkse en Marokkaanse leerlingen was hun etnische achtergrond voldoende om mee te doen. De etniciteit is bepaald op grond van het geboorteland van de ouders (de ‘objectieve’ etniciteit). Gevraagd naar hoe de leerlingen zichzelf allereerst zien (de ‘subjectieve’ identiteit), kiest driekwart voor het geboorteland van hun ouders. De rest voelt zich het meest ‘wereldburger’, gevolgd door ‘Nederlander’; slechts een enkeling noemt zich Europeaan. De respondenten komen uit – voor Nederlandse begrippen – vrij grote gezinnen, met gemiddeld vijf kinderen. Veel respondenten wonen nog bij hun ouders, maar vooral de Marokkaanse jongens wonen vaker zelfstandig of met hun partner. Vergeleken met de studenten van het hbo en de universiteit die we in 2006 onderzochten, zijn de ROC-leerlingen gemiddeld bijna vier jaar jonger. Dat verklaart ook dat zij wat vaker nog bij hun ouders wonen – maar het verschil is slechts zo’n 10%. De gezinnen waaruit zij komen, zijn even groot. Net als bij de studenten uit 2006 is er bij de ROCleerlingen een sterke hang naar ‘zakelijke’ opleidingen, vooral bij de jongens, en bij de meisjes naar de sociale en medische richting.
4
Jonge moslims in Oost – het veldonderzoek
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
35
Hoe beleven en manifesteren jonge moslims hun geloof in de dagelijkse praktijk? Om onze panelstudie en survey in een context van ‘straatrumoer’ verder tot leven te brengen, besloten we de doelgroep een tijdlang van dichtbij te volgen. En wel in de Dapperbuurt in Amsterdam-Oost, waar de variatie in geloofsbeleving voor het opscheppen ligt. Tussen de zomer van 2007 en het voorjaar van 2008 spraken we – in etnisch wisselende samenstelling 6 – met veel jonge moslims en gaven we onze ogen en oren goed de kost. Dat gebeurde op straat, op pleintjes en in het park, in winkels en supermarkten, in jongerencentra en op en rond scholen, in de bibliotheek en bij moskeeën, op terrasjes, in coffeeshops en andere horecagelegenheden. We hadden talloze min of meer vluchtige gesprekken met jongeren en buurtbewoners. Maar we spraken ook uitgebreider met zo’n 70 jongeren met een islamitische achtergrond, en we hielden diepte-interviews met circa 25 jongeren en jongerenwerkers (zelf ook vaak moslim). In dit hoofdstuk een verslag van ons buurtonderzoek, dat we beginnen met een korte impressie.
GEEN HOOFDDOEK IS HETZELFDE Als iets sterk opvalt op de Dappermarkt, maar ook in andere delen van AmsterdamOost, dan zijn het wel de hoofddoeken. Ouderwetse en moderne, serieuze en frivole. Vanaf de puberteit bedekken steeds meer meiden uit moslimgezinnen er hun haar mee. De een draagt de hoofddoek strak om het hoofd, de ander wijd tot over de schouders of zelfs het hele bovenlichaam. Toch doen niet alle jonge moslima’s eraan mee. Sommigen dragen helemaal geen hoofddoek, anderen alleen op straat. Zo komen veel meiden van een vmbo-school in de buurt met hoofddoek naar school, maar zodra ze binnen zijn gaat die af en doen ze make-up op, zo weet een docent. ‘Ze willen hier toch ook gewoon met de rest meedoen. De regels die ze van huis uit opgelegd krijgen, gelden op school niet.’ Hij vervolgt: ‘Er zijn weinig Surinaamse moslims, en die er wél zijn laten niet graag zien dat ze moslima zijn door een hoofddoek te dragen. Op die manier worden ze er ook minder op aangesproken.’ Zo braaf als het ene moslimmeisje is, zo uitdagend gedraagt zich het andere. Bij de jongens zien we dezelfde variatie, maar er zijn veel meer ‘stoerlingen’ onder de jongens. Op een middag hangen er drie rond op de trappen van een middelbare school: twee Turkse jongens (van 14 en 19 jaar) en een Marokkaanse Amsterdammer van 17. Ze zijn
6 Het veldwerk is verricht door twee allochtone en twee autochtone onderzoekers. De geïnterviewden gingen er bij de allochtone onderzoekers regelmatig van uit dat ze bekend waren met de religie en cultuur – en dit schiep sneller vertrouwen. Van de autochtone onderzoekers werd juist níet verwacht dat ze de gebruiken kenden, waardoor er meer werd uitgelegd en onderwerpen als seks voor het huwelijk en drugsgebruik gemakkelijker bespreekbaar waren. Sommigen vroegen zich af waarom het onderzoek alleen over moslims ging. Om die reden hebben we het onderzoek in sommige situaties in meer algemene termen gepresenteerd, bijvoorbeeld als een onderzoek naar (geloofsbeleving van) jongeren.
36
Hoofdstuk 4
aangeschoten. ‘Van de Russische wodka met Red Bull,’ zegt de oudste trots. De een kan niet helemaal recht meer lopen en moet steeds lachen, de ander heeft stoere praatjes en daagt een voorbijlopende docent uit. De 19-jarige vertelt dat hij van school getrapt is en nu naar een andere school gaat. De 14-jarige loopt officieel stage bij zijn oom, maar laat briefjes schrijven waardoor hij de hele dag niks meer hoeft te doen. Deze jongens vormen een scherp contrast met de dawa’s, jongemannen in witte gewaden die op straat serieuze gesprekken met elkaar voeren en andere jongens aanspreken op hun gedrag en hun geloof. Bij de ene leeftijdsgenoot roepen dawa’s diep respect op, een ander verfoeit hen. Zoveel is duidelijk: jonge moslims vormen in deze Amsterdamse buurt bepaald geen homogene groep. Waar de een met zijn geloof te koop loopt, laat de ander zich er weinig aan gelegen liggen. Dat maakt deze buurt juist zo geschikt om meer te weten te komen over de variatie in geloofsbeleving, en mogelijk nieuwe vormen en manifestaties hiervan te ontdekken.
EEN BUURT MET VEEL JONGE MOSLIMS Bijna de helft van de ruim 740.000 Amsterdammers is allochtoon: hun moeder en/of vader is niet in Nederland geboren. Steeds meer kinderen van allochtone ouders zijn zelf wel in Nederland geboren. In Amsterdam behoort 42% van de allochtonen en 21% van de totale bevolking tot deze tweede generatie. Surinamers vormen met bijna 70.000 de grootste groep niet-westerse allochtonen, Marokkanen volgen op de voet met bijna 67.000, en op de derde plaats staan de Turken met een krappe 40.000. In sommige Amsterdamse buurten wonen heel weinig allochtonen, in andere buurten juist heel veel. Kenmerkend voor Amsterdam-Oost is dat er zoveel verschillende etnische groepen wonen, waaronder veel jonge moslims. Amsterdam-Oost omvat twee stadsdelen: Oost-Watergraafsmeer en Zeeburg. Voor onderzoek naar jonge moslims zijn vijf wijken het meest interessant. Daarvan liggen er drie in Oost-Watergraafsmeer (Dapperbuurt, Oosterparkbuurt en Transvaalbuurt) en twee in Zeeburg (Indische Buurt Oost en Indische Buurt West). Bij elkaar wonen in deze wijken ruim 50.000 mensen. Daarvan is tweederde deel allochtoon. Ruwweg 9.000 bewoners zijn van Marokkaanse afkomst, 5.000 van Turkse en 6.000 van Surinaamse origine. Mede vanwege de Dappermarkt en het Oosterpark is er in deze buurten veel leven op straat. Amsterdam-Oost trekt ook veel mensen uit de rest van de stad en van buiten. De bebouwing is er minder monotoon, er zijn nauwelijks echt hoge flatgebouwen en het sociale klimaat is er meer ontspannen dan bijvoorbeeld in delen van Amsterdam-West. De levendigheid op straat biedt niet alleen meer mogelijkheden om met jonge moslims in contact te komen, maar ook om concreet gedrag waar te nemen.
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
37
Bevolking naar etniciteit in vijf Amsterdamse buurten, per 1 januari 2007 Oost-Watergraafsmeer
Etnische groep
Marokkanen Turken Surinamers
Zeeburg
Totaal
Oosterpark buurt
Dapperbuurt
Transvaalbuurt
Indische Buurt West
Indische Buurt Oost
1.151
1.127
1.795
2.603
2.170
(11.1%)
(13.7%)
(19.1%)
(20.9%)
(20.4%)
(17.3%)
632
737
916
1.384
1.312
4.981
8.846
(6.1%)
(8.9%)
(9.7%)
(11.1%)
(12.4%)
(9.7%)
1.123
860
1.166
1.406
1.321
5.876
(10.8%
(10.4%)
(12.4%)
(11.3%)
(12.4%)
(11.5%)
Overig nietwesters
1.227
867
1.093
1.683
1.337
6.207
(11.8%)
(10.5%)
(11.6%)
(13.5%)
(12.6%)
(12.1%)
Westerse allochtonen
1.464
1.028
1.131
1.460
1.065
6.148
(14.1%)
(12.5%)
(12.0%)
(11.7%)
(10.0%)
(12.0%)
Autochtonen
4.804
3.633
3.312
3.912
3.415
19.076
(46.2%)
(44.0%)
(35.2%)
(31.4%)
(32.2%)
(37.3%)
10.401
8.252
9.242
12.448
10.620
51.134
Totaal
Bron: Van Zee & Hylkema (2007)
De meeste mensen die we spreken, vinden het gezellig in Oost. Zij trekken veel op met buurtgenoten en voelen zich verbonden met hun buurt. 7 Autochtone bewoners klagen nog wel eens over de ‘overname’ van hun buurt, maar in de dagelijkse praktijk bewegen mensen zich vrij en vreedzaam op straat – ook al is er niet echt veel etnische menging. Wel klagen buurtbewoners over criminaliteit, en over rondhangende groepjes jongens waar vaak een dreiging van uitgaat. Dat verschilt overigens sterk per wijk. In de ‘slechte’ wijken is de criminaliteit zo ernstig dat ‘op klaarlichte dag auto’s worden opengebroken en je fiets wordt gestolen waar je bij staat’. Een Turkse bewoner klaagt over de vele inbraken in de Turkse moskee en hij vertelt dat veel winkeliers herhaaldelijk het slachtoffer zijn geworden van diefstal. Verschillende jonge moslims zeggen daarom later niet in Oost te willen wonen, of in ieder geval díe delen te willen vermijden die bekend staan als slecht.
7 Volgens de Amsterdamse Burgermonitor van 2007 voelen bewoners van Oost zich in meerderheid verbonden met hun buurt. Dat geldt wat minder voor niet-westerse allochtonen in het algemeen in de hoofdstad. Vooral Turkse Amsterdammers ervaren vaak minder binding met hun woonomgeving. Maar zelfs zij voelen zich in meerderheid thuis in hun buurt (Wenneker, ten Broeke & Bosveld, 2007).
38
Hoofdstuk 4
STRAATBEELD: LEVENDIG EN MULTICULTUREEL Het leven op straat varieert in Amsterdam-Oost naar tijdstip, dag van de week en seizoen. Het verschilt ook per wijk: er zijn zowel stille als zeer levendige straten en huizenblokken. De Dappermarkt en de omringende buurt vormen het belangrijkste en levendigste publieke ontmoetingscentrum. Daarnaast zijn er pleinen waar jong en oud zich verzamelen. In de zomer wordt ook enthousiast gebruikgemaakt van terrasjes, zij het wel veel vaker door moslimjongens dan moslimmeisjes. De markt trekt zomer én winter de hele dag veel volk, maar wel met een piek halverwege de middag. Moslimvrouwen combineren de boodschappen vaak met het ophalen van de kinderen uit school, mannen doen dat eerder met het middaggebed in de moskee. Er is veel onderling contact op straat. Men loopt zelden alleen en komt altijd wel iemand tegen die gegroet moet worden. Jongens en meisjes trekken meestal gescheiden van elkaar op, maar ze flirten ook wel met elkaar. Kinderen spelen spelletjes op straat, terwijl de ouderen met elkaar blijven kletsen.
Sociale contacten belangrijk Hoewel de markt en de winkels in de buurt in alle opzichten een breed publiek trekken, zijn ze toch vooral het domein van meisjes en vrouwen. Zij komen er met hun vriendinnen, dochters of moeders – en soms met het hele gezin – om boodschappen te doen en koopjes te scoren. Al lijkt het winkelen vaak bijzaak te zijn: de sociale contacten zijn het belangrijkst. Af en toe wordt er gerust of iets genuttigd bij de McDonalds, op de hoek van de Dappermarkt en een winkelstraat. Jongens en mannen hangen meer rond langs de randen van de markt om te praten met bekenden. Oudere jongens en mannen komen vaak pas later naar de markt, wanneer de kraampjes al bijna afgebroken worden. Dan verdwijnen de vrouwen geleidelijk uit het straatbeeld en zijn het de mannen die, terugkerend uit hun werk of van school, elkaar ontmoeten. Jongere jongens trekken vaak in kleine groepjes met elkaar op. Je ziet ze ook veel minder op en rond de markt. Hun domein bestaat toch meer uit de pleintjes en het park; daar is de sociale controle van ouders en familie ook minder. De volwassen bewoners van Oost, moslims en niet-moslims, laten zich veelvuldig negatief uit over de jongens op straat, die volgens hen vaak opgroeien voor galg en rad. De Dappermarkt wordt doorkruist door de Eerste van Swindenstraat, die overgaat in de Javastraat. Beide straten hebben veel winkels – voor een belangrijk deel gericht op een Creools en islamitisch publiek. Naast zaken met modieuze en sexy kleding zijn er winkels die traditionele en behoudende kleren verkopen. Etalagepoppen dragen hoofddoeken. Er zijn Surinaamse en Afrikaanse toko’s, winkels met huishoudelijke artikelen, Turkse en Marokkaanse bakkers en groentewinkels, belhuizen, halal slagers, koffie- en theehuizen, kleermakers, et cetera. Het multiculturele aanbod wordt niet altijd gewaardeerd door de oudere autochtone bewoners, die vol weemoed terugdenken aan de tijd dat ze voor ‘mooie schoenen’ nog in de Javastraat terecht konden.
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
39
Het islamitische Offerfeest wordt gevierd, en het is gebruikelijk om dan een heel geslacht schaap aan te schaffen. Vandaag druppelt in de Javastraat bloed uit winkeltjes en kleine vrachtwagentjes die er geparkeerd staan. In een ontspannen sfeer staan groepjes mannen en vrouwen te wachten tot zij aan de beurt zijn. [Veldnotitie op straat]
HOOFDDOEKEN EN KORTE ROKJES Het modebeeld in Amsterdam-Oost is zeer gevarieerd. Modern en traditioneel lopen als vanzelfsprekend door en naast elkaar. De meeste Marokkaanse en Turkse vrouwen dragen vanaf ongeveer 18 jaar een hoofddoek, maar daarbij is er onderling wel onderscheid. Meiden en jonge vrouwen van dezelfde leeftijd en etnische groep hebben gemeenschappelijke stijlen, maar juist hierdoor vallen de insider nuanceverschillen op. Vaak, maar niet altijd, wordt het haar volledig bedekt. De een draagt een moderne strakke broek, de ander een ouderwetse lange wijde jurk. Jongere meiden kleden zich vaak gewaagder dan de moeders. Vooral oudere vrouwen lopen nogal eens in een djellaba. Veel bewoners zeggen dat je de laatste jaren steeds meer meiden met hoofddoeken ziet in Oost. Dat gebeurt onder druk van de ouders, maar er zijn ook ouders die een hoofddoek juist als belemmering zien als je vooruit wilt komen in de westerse samenleving. ‘We hebben redelijk wat hoofddoekjes. Sommige ouders willen niet dat hun dochters hoofddoekjes dragen, maar dan doen ze het toch – om te provoceren naar de ouders of de omgeving. Soms dragen ze de hoofddoek vanaf een bepaalde leeftijd, maar soms doen ze hem juist op een gegeven moment weer af, dat wisselt.’ [Conciërge middelbare school] Het wel of niet dragen van een hoofddoek is hun eigen keuze, zeggen veel meiden. De meeste jongens vinden dat hun zusjes het zelf moeten weten en praten daar niet met hen over. Toch ontmoeten we ook in Amsterdam opgegroeide jongens die bewust een vrouw mét hoofddoek zoeken. ‘Het is gewoon een pluspunt dat je erbij hebt,’ zegt een 25-jarige moslima. Een ander: ‘Het is aantrekkelijk voor mannen; het is een huismeisje, denken ze dan’. Maar andere mannen hechten er weinig waarde aan en vinden dat hun vrouw het zelf moet beslissen.
40
Hoofdstuk 4 ‘Ze draagt nu een hoofddoek. Ik heb het haar voor het huwelijk gevraagd, die dingen hebben we doorgesproken voordat we gingen trouwen. Daarvóór droeg ze ‘m de ene keer wel en de andere keer niet.’ [Turkse jongerenwerker] ‘Mijn vrouw draagt geen hoofddoek, dat moet ze zelf weten. Ze is een volwassen vrouw.’ De man wil alleen liever niet dat zij van die strakke broeken gaat dragen. ‘Anders kan hij niet fijn naast haar lopen. Ze heeft namelijk grote billen en dan wordt hij jaloers’, licht zijn Marokkaanse maatje toe. Trots toont de man haar foto op zijn telefoon. Een moderne jonge vrouw met haar tot op de schouders en een bijzonder knap gezicht. [Veldnotitie op straat]
Waar de een met inhoudelijke, religieuze argumenten voor het dragen van een hoofddoek komt, spreekt de ander van culturele tradities. Sommige vrouwen doen het zelfs uit gemakzucht, omdat zij geen zin hebben om hun haar te doen. Hoofddoekjes zijn ook modegevoelig. Een buitenstaander ziet ze wellicht als een collectief uiterlijk verschijnsel, maar in wezen is er veel variatie in draagwijze, kleur, mate van lichaamsbedekking en combinaties. Heel soms zie je meisjes van een jaar of acht, negen die een hoofddoek dragen, bijvoorbeeld omdat ze bij de grote meiden willen horen. Vaak is een hoofddoek geen inhoudelijke keuze; het dragen ervan hoeft helemaal niet te betekenen dat je religieuzer bent dan meisjes of vrouwen ‘zonder’. Een hoofddoek is eerder een culturele dan een religieuze uitdrukkingsvorm geworden, een mengeling van de oorspronkelijke cultuur van het land van de ouders en de hedendaagse jeugdcultuur in Nederland. Wel of geen hoofddoek, het is niet (meer) van invloed op de mate waarin jongens en mannen sjansen met de meisjes. Zij pikken de mooie vrouwen en meisjes er feilloos uit. Met of zonder hoofddoek: je wordt nagestaard en besproken. ‘Ze willen er gewoon mooi uitzien, het is mode. Vroeger liet je een meisje met hoofddoek met rust, die was goed bezig met geloof en daar had je respect voor. Nu weet je het niet meer: ‘t Kan maar net omgekeerd zijn.’ [Veldnotitie, Marokkaanse jongen] Ook al wordt er veel geaccepteerd in Amsterdam-Oost, je kunt wel degelijk af en toe met scheve ogen worden aangekeken of onderwerp van gesprek zijn. Dit geldt zeker voor meiden met veel make-up en in korte rokjes. Maar bovenal worden meisjes in een nikaab nagestaard (= een sluier die het hele gezicht bedekt of alleen de ogen vrijlaat). Meisjes of vrouwen in zulke wapperende (zwarte) gewaden zie je slechts bij hoge uitzondering in Oost. Volgens een winkelier wonen er in zijn buurt maar twee vrouwen met een boerka (= een kledingstuk dat het hele lichaam bedekt, inclusief het gezicht), ‘en die
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
41
zijn ook nog familie van elkaar’. Als zulke vrouwen dan toch over straat lopen, worden ze wel twee keer bekeken – door moslims niet minder dan door andere buurtbewoners. Maar opmerkingen worden doorgaans alleen gemaakt tegen de vriend(inn)en, en zelden tegen de persoon in kwestie. Terwijl de oudere Marokkaanse en Turkse mannen nog wel traditionele, op het land van herkomst geïnspireerde kleding dragen, kleedt de jongere generatie zich aanzienlijk moderner. Deze jongens zijn vaak strak gestyled en zij dragen ook geregeld dure merkkleding – overigens vaak nep. Die kopen ze meestal in de binnenstad. Op vrijdag hullen nogal wat jongens en jonge mannen zich in djellaba. Een kleine groep baarddragende jongemannen kleedt zich, dagelijks en anders in elk geval op vrijdag, op een opvallende, orthodoxe manier: met de broek op ‘hoogwater’ en het hoofd bedekt. Zij zeggen met hun kledij vooral bescheidenheid uit te willen drukken (‘net als de Profeet’). Maar dat is niet altijd het geval, gezien de sieraden, dure schoenen of prijzige jassen die sommigen hier bij dragen.
STRAATJONGENS EN WINKELENDE MEIDEN Ook al lopen jongens en meisjes door elkaar op straat en maken ze onderling wel een praatje, toch is er een scheidslijn. Moslimmeiden maken minder gebruik van voorzieningen zoals buurtcentra die de jeugd in Amsterdam-Oost worden aangeboden, en ze spenderen een groter deel van hun vrije tijd binnenshuis dan de jongens. Alcohol en drugs gebruiken mag eigenlijk niet voor een moslim, en het is ook vaak taboe. Toch geven jonge moslims in Oost, met name de jongens, toe zich hier niet altijd aan te houden; ze gaan uit in cafés en discotheken, drinken een biertje en roken een jointje. Vooral alcohol drinken doen ze niet zo gauw op straat, maar er zijn uitzonderingen – ook zichtbare. Sommige moslimjongeren die drinken en blowen, vinden dat ze dit niet kunnen combineren met bidden en nemen zich voor op latere leeftijd hun leven te beteren. Anderen vinden wel dat je kunt blowen én bidden, zolang je het maar niet tegelijkertijd doet: ‘Ik kan niet stoned voor Allah verschijnen.’ De 19-jarige Marokkaanse jongen – gouden tand, streetwear, verlegen maar geen lieverdje – vertelt eerlijk dat hij nu niet bidt. Eerst moet hij goed gaan leven, nu drinkt hij nog met vrienden in het weekend. ‘Als je dan gaat bidden, ben je aan het spelen met het geloof.’ [Veldnotitie, jongerenproject] Het is zeker niet zo dat moslimmeisjes alleen maar bezig zijn met het huishouden of de studie, maar in Oost zijn wel heel weinig ‘hangmeiden’. Het blijft voor een meisje uit een
42
Hoofdstuk 4
moslimgezin ongepast om op straat rond te hangen. Hoewel meiden niet zo gauw in hun eigen buurt op terrasjes zitten, gebeurt het wel. In het centrum van Amsterdam, of in een andere wijk, hebben jonge moslima’s meer vrijheid om te doen en te laten wat ze willen. Winkelen is dan ook een goed excuus om wél buitenshuis rond te struinen, meestal samen met vriendinnen en zonder echt iets te kopen. Koopavond in de binnenstad is een legitieme reden om ’s avonds op pad te gaan, zonder dat dit meteen vragen oproept of de familie schande berokkent. Ook al heeft bijvoorbeeld het restaurant van een groot warenhuis de reputatie dat jonge moslims hier op donderdagavond een geheime rendez-vous plannen met iemand van het andere geslacht, in de praktijk blijken daar vooral vriendinnengroepjes samen te komen. Meisjes daten wel, maar ze spreken liever verder van huis af, het allerliefst in een andere stad, zo vertelt een Marokkaanse jongen uit Oost. ‘Zie je op donderdagavond een meisje met een hoofddoek in de trein naar Utrecht, dan weet je genoeg.’
Meisjes minder vrij dan jongens Moslimmeiden uit Oost gaan zeker uit. Uitgaan betekent voor hen echter meestal niet naar het café gaan of dansen in een club, maar wel: een hapje eten, winkelen of (zonodig in het bijzijn van broers of andere familieleden) naar de bioscoop. De meisjes wagen zich niet graag in gelegenheden waar alcohol geschonken wordt. Jongens hebben hier minder moeite mee – en drinken ook vaker alcohol. De vrijheden die jongens krijgen of zichzelf toe-eigenen zijn nog steeds aanzienlijk groter. Het is beslist niet zo dat moslima’s alleen maar thuiszitten, maar de (fysieke) reikwijdte van hun wereld is aanzienlijk kleiner dan die van de jongens. De vrijheid van moslimjongens kent eveneens grenzen. Zij lopen bijvoorbeeld niet gemakkelijk met hun vriendin over straat, zelfs niet als zij autochtoon Nederlands is. En ook jongens krijgen van buurtbewoners commentaar als ze te laat op straat rondhangen. Meiden worden echter sneller als vrijpostig en onzedig bestempeld. Zo bestaat, vooral onder meer orthodoxe moslimjongeren, de neiging om ‘onhandelbare’ meisjes als ongelovig aan te merken, terwijl bij zulke jongens eerder gesproken wordt van een fase waar ze doorheen moeten. Hoewel het niet alom geaccepteerd is dat jongens ’s avonds laat of ‘s nachts op straat rondhangen, levert dit voor hen toch minder reputatieschade op. Als je ’s avonds laat als meisje of vrouw op straat loopt, dan vraag je om moeilijkheden en lok je het eigenlijk uit, zo horen we regelmatig. ‘Goede’ meisjes willen ook niet op straat staan, dat willen alleen ‘slechte’ meiden. Meisjes zijn kwetsbaar en moeten schaamte hebben. Voor jongens geldt dat minder, omdat zij ook minder kwetsbaar zijn. Er zijn in Amsterdam-Oost echter genoeg jongens die volgens veel meisjes te ver gaan in hun straatgedrag. Daarom willen zij straks hun eigen kinderen opvoeden in een buurt of wijk waar de negatieve invloeden van straatjongens geen rol zullen spelen. In moslimgezinnen mogen jongens (’s avonds) veel meer de straat op dan meisjes. Toch
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
43
vinden de meeste meiden dat ze op zichzelf genoeg vrijheid krijgen van hun ouders, maar alleen korter worden gehouden omdat hun ouders geen vertrouwen hebben in de jongens op straat. De straatjongens die in Oost rondhangen, beperken dus indirect de bewegingsvrijheid van de meisjes.
GROTE EN KLEINE MOSKEEËN IN OOST Het zijn vooral oudere mannen die dagelijks de gebedsruimte van de moskee bezoeken. Jongere moslims komen minder vaak naar de moskee om te bidden. Ook op vrijdag, de dag van het heilige gebed, is het aandeel jongeren en meisjes c.q. vrouwen erg laag. Nu kun je ook op andere plekken bidden: thuis, op het werk of op andere locaties die hiervoor geschikt zijn, zoals de gebedsruimte in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (een groot ziekenhuis in Amsterdam-Oost). Vaak krijgen we, zowel van vrouwen als van mannen in de buurt, te horen dat het voor vrouwen zelfs beter is om niet in de moskee maar thuis te bidden. In Oost staan twee grote moskeeën: een Marokkaanse en een Turkse – allebei in de Indische Buurt. De Marokkaanse moskee is van buitenaf niet direct als zodanig herkenbaar – hij heeft geen Arabische stijl en sierlijke minaretten. Maar als je voor het gebouw staat, zie je wel een Arabische tekst op de gevel. De moskee is gevestigd in een woonblok naast het Muiderpoortstation. Op hoogtijdagen komen er wel duizend bezoekers. De Turkse moskee zit in een monumentaal pand aan de Zeeburgerdijk. Dit gebouw valt méér op, maar dat komt vooral door de Turkse vlag, want ook hier ontbreken minaretten of andere uiterlijke kenmerken. Daarnaast zijn er nog enkele kleinere moskeeën in Oost, zoals die nabij het Krugerplein (Transvaalbuurt). In dit gebouw – met één ingang – is op de begane grond een Marokkaanse moskee gevestigd, met een leslokaal waar oudere mannen Nederlandse les krijgen. Op de eerste verdieping bevindt zich een Turkse gebedsruimte, plus een kapper waar jongens geknipt worden. Verder is er een redelijk nieuwe moskee, sinds 2006 gevestigd in een voormalig schoolgebouw, die vooral door Surinaamse moslims wordt bezocht. Ten slotte is er de moskee Al Kabir, helemaal aan de westkant van Amsterdam-Oost, bij de rivier de Amstel. Dit is in de wijde omgeving de meest herkenbare moskee: de gevel met zuilen en bogen versierd. Toch valt deze moskee voor buitenstaanders pas echt op als ’s vrijdags voor en na de dienst veel mannen en ook wel jongens op straat staan. Op de andere dagen is het publiek voornamelijk rond de vijftig jaar, hoewel er dan ook wel jongere – eveneens mannelijke – bezoekers zijn. In Al Kabir komen vooral veel Marokkaanse, maar ook wel Somalische moslims.
44
Hoofdstuk 4
EEN RELIGIEUZE ÉN EEN SOCIALE FUNCTIE Moskeeën hebben niet alleen een belangrijke religieuze, maar vaak ook een sociale functie. Vooral voor Turken is de moskee tevens een ontmoetingsplek; hij biedt bezoekers gelegenheid om te blijven hangen. Het grote Turkse pand in de Indische buurt herbergt niet alleen een gebedsruimte maar ook – op de bovenste verdieping – een jongerencentrum (met een afzonderlijk bestuur). En naast de moskee zit een gelegenheid waar behalve Turken ook veel andere inwoners en bezoekers van Oost hun lunch komen halen. In dit gebouw concentreren jonge moslims zich veel minder op de heilige vrijdagmiddag, zoals bij de Marokkaanse moskeeën het geval is. Zij kunnen er op alle dagen van de week binnenlopen om te biljarten, televisie te kijken en elkaar te ontmoeten. Verder is er in het gebouw een winkel, een kapper en een zaal die verhuurd wordt voor feesten. Het is eigenlijk vooral een sociaal-cultureel centrum, waarvan de moskee een onderdeel is. Sommige moslims, meest Marokkaanse, keuren zo’n sterke sociale functie af. De moskee moet centraal staan en een puur religieuze functie hebben. Ook een Marokkaanse jongen spreekt zijn afkeuring uit over (Marokkaanse) mannen die voornamelijk voor de gezelligheid naar de moskee komen. Anderen zeggen dat de Marokkaanse moskee juist meer sociale activiteiten zou moeten organiseren, maar dan wel in een apart gebouw. ‘Bijvoorbeeld sportactiviteiten voor jongeren, niet in de moskee zelf dan, maar dóór de moskee. Bij de Turkse moskee wordt dit wel gedaan, maar dan zit het ook vaak in de moskee. Dat is weer niet goed; dat moet je scheiden.’ [Marokkaanse jongerenwerker] Overigens zijn er ook Turkse moslims die bezwaren hebben tegen de ‘vrijere’ Turkse moskeeën. Zo gaat een Turkse jongerenwerker (en actief praktiserend moslim) liever naar een Marokkaanse moskee, omdat hij vindt dat daar het geloof meer centraal staat. ‘De Marokkaanse moskee zit dichter bij de overleveringen van de profeet. De Turkse moskee ziet dat anders. Het is bijvoorbeeld zo dat je bij het gebed de schouders en de benen bij elkaar moet houden, zodat de duivel er niet bij kan. Bij de Turkse moskee wordt dat wel gezegd, maar niemand houdt zich eraan; bij de Marokkaanse moskee wél.’ [Turkse jongerenwerker]
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
45
JONGEREN EN HUN MOSKEEBEZOEK In de moskeeën en omgeving zien we doorgaans, zoals eerder opgemerkt, vooral oudere mannen. Wel nemen vaders soms hun zoontjes mee. En een enkele keer lopen gesluierde kleine meisjes mee aan de hand van hun moeder. Op vrijdag gaan echter ook vrij veel jongens en jongemannen naar de moskee – meestal alleen, soms met hun vader, een broer of een vriend. Het gebeurt wel dat groepjes na het gebed samen oplopen naar huis of even blijven napraten, bijvoorbeeld over de preek: ‘De imam praat vaak alleen Arabisch, dus we verstaan echt niet alles wat hij zegt’. Over het algemeen laten jongeren elkaar vrij – net als ouders hun (oudere) kinderen – of ze wel of niet gaan bidden in de moskee, zo blijkt uit het veldonderzoek in Amsterdam-Oost. Bij de Turkse moskee wordt bijvoorbeeld bij jongeren in het aangrenzende jongerencentrum of bij volwassenen in de eetruimte niet aangedrongen op deelname aan het gebed. ‘Je staat gewoon op en zegt dat je gaat bidden.’ Op de vrijdagmiddag van het heilige gebed is het extra druk, ook met jongeren. Ze zijn niet in de meerderheid, maar komen wel in grote aantallen. Althans naar de grote Marokkaanse moskee; de kleinere moskeeën worden minder frequent door jongeren bezocht, daar komen vooral mannen. Zo kan het zijn dat deze grote Marokkaanse moskee op een doordeweekse middag haar deuren sluit, terwijl het op vrijdagmiddag volloopt met honderden jonge en oude mannen. [Veldnotitie, Amsterdam-Oost] De reden om de moskee te bezoeken, hangt grofweg samen met de levensfase waarin een jongere verkeert. Op jonge leeftijd gaat men vooral naar de moskee vanwege het onderwijs dat daar gegeven wordt, niet zozeer om te bidden tijdens diensten. Veel jongeren in Oost hebben vanaf hun vijfde of zesde jaar koranles en Arabisch gehad; vooral in het weekend, maar ook wel op doordeweekse dagen na schooltijd. Veel jonge moslims zeggen dat zij hun kinderen later ook les willen laten volgen bij de moskee, want dat ben je als ouder verplicht; het hoort bij een goede – dus: islamitische – opvoeding. Maar er zijn ook genoeg jonge moslims met onprettige herinneringen aan hun vroegere koranlessen. Zo horen we verhalen over een moskee waar tikken werden uitgedeeld. ‘Het was vooral dingen uit je hoofd leren, stampen en dan weer naar huis. Ik ging er niet met plezier naartoe.’ [Marokkaanse jongerenwerker]
46
Hoofdstuk 4 De twee jongens die onderuit gezakt in de kantine van het jongerenwerkproject zitten – ze mogen naar huis, maar wij houden ze aan de praat – zeggen niet naar de moskee te gaan. Althans: vanaf ongeveer hun twaalfde jaar al niet meer. De ene jongen vertelt dat hij vroeger in het weekend naar de moskee ging, de ander ging ook doordeweeks na schooltijd. ‘Iedereen ging.’ De stoere van de twee pubers, tegen volwassenheid aan, zegt op een gegeven moment niet meer te zijn gegaan omdat hij daar geslagen werd. ‘Er werden verhalen over Mohammed verteld en je kon je huiswerk maken.’ Maar hij is vergeten hoe het allemaal zat met die verhalen. [Veldnotitie, jongerenwerkproject]
Veel moslimjongeren komen in hun puberteit nog maar zelden in de moskee; ze gaan eigenlijk alleen tijdens feestdagen met hun familieleden mee. Pas na de puberteit gaan jongens zich bezinnen en bezoeken ze uit toewijding (weer) de moskee, om daar op gezette tijden te bidden. Meisjes gaan nog minder dan jongens. Bij de moskeeën zien we weinig vrouwen – en die zijn dan vooral van middelbare leeftijd. Voor vrouwen is er een aparte, maar veel kleinere gebedsruimte. Als meisje zijn de jonge en jongvolwassen moslima’s in Oost meestal wel naar de koranschool geweest – gescheiden van de jongens. Maar nu ze ouder zijn, is moskeebezoek niet verplicht als ze andere activiteiten hebben: zoals studie, het huishouden of de opvoeding van de kinderen. Heel weinig jongeren uit moslimgezinnen zeggen bewust niet naar de moskee te gaan. Veel vaker is er inhoudelijke kritiek: ‘De imams hier zijn uit Marokko gehaald’, ‘De boeken komen rechtstreeks uit Marokko en worden gesubsidieerd door de koning’ en ‘Veel is in het Arabisch’. Er wordt gewezen op de gebrekkige boekhouding bij moskeeën en het geringe zicht op de financiën. Daarnaast bestaan de besturen uit oudere mannen van de eerste generatie, jongeren hebben nog weinig inspraak. Dit laatste geldt vooral voor de Marokkaanse en minder voor de Turkse moskee.
DAWA’S EN NEPPERS Wanneer jonge moslims – tijdens het veldonderzoek, maar ook in de panelstudie – spreken over veranderingen op het gebied van geloof, dan hebben zij het vaak over de periode vóór en ná de moord op Theo van Gogh in 2004. De jeugdige dawa’s in Amsterdam-Oost zijn een uitgesproken voorbeeld van zo’n nieuw fenomeen. ‘Het was een vriendengroep, één is er begonnen,’ vertelt een 18-jarige Marokkaanse jongen. We zitten in de kantine van een project waarin jongeren intensief begeleid worden naar werk, scholing of een combinatie hiervan. Hij kent de dawa’s persoonlijk en spreekt hen aan
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
47
op straat: ‘Ze staan hier op het pleintje.’ Het woord ‘dawa’ is afgeleid van ‘Al-dawa’, dat staat voor de islamitische zendingsopdracht. Letterlijk betekent het ‘oproep tot de islam’. Het gaat om het uitnodigen tot het woord van Allah, de verspreiding van de boodschap van de islam. Dit wordt over het algemeen gezien als een taak van imams en andere geleerden. Dawa’s in Nederland zijn vaak salafistische moslims; zij zeggen terug te gaan naar de fundamenten van hun geloof, het leven van de profeet Mohammed als voorbeeld te nemen en de koran letterlijk te interpreteren. Het AIVD-rapport Radicale dawa in verandering (2007) spreekt in dit verband over neo-radicalisme. Deze relatief kleine groep jonge moslims is actief bezig met het geloof en draagt de ‘zuivere islam’ uit. In het drie jaar eerder verschenen AIVD-rapport (2004) ‘Van dawa tot jihad’ werd nog geconstateerd dat netwerken van dawa’s en terroristen dikwijls door elkaar heen liepen, maar tegenwoordig is er volgens de AIVD niet langer sprake van een gewelddadig karakter. Hoewel de zending met het woord geschiedt en niet met geweld, staat het salafistische gedachtegoed volgens de AIVD wel op gespannen voet met de westerse democratie. Wetten worden nu gemaakt door mensen, maar volgens de salafistische overtuiging komt alleen Allah dit recht toe. Wie zich niet door de zuivere islam laat leiden, wordt beschouwd als een ongelovige, een ‘kafir’ (zie ook Hirzalla, 2006). De dawa’s in Oost zijn er pas de laatste jaren, en het gaat slechts om een kleine groep van hooguit twintig jongens. Maar als ze over straat lopen, dan vallen deze jongens in hun witte gewaden (een soort jurk over een broek ‘op hoogwater’) behoorlijk op. ‘Zodra je die jongens met baardjes ziet, worden ze meteen gevolgd door de AIVD. Maar ja, Mohammed B. heeft ons wel op de kaart gezet. Het zijn missionarissen op kleine schaal. Ze spreken jongens in de buurt aan om mee naar de moskee te gaan. Sommige jongens schamen zich dan en gaan mee. Laatst kwamen ze binnen in een coffeeshop en kwamen ze naar ons toe, vier van de twintig gingen toen mee. [En jij?] Nee, ik stond niet op, dat vind ik hypocriet, want ik bid weinig.’ [24-jarige Marokkaanse jongen] De dawa’s in Oost zijn overwegend buurtgebonden. Zij beschouwen zichzelf als de hoeders van streng islamitische regels en zijn vrijwel altijd van Marokkaanse afkomst. Hun gezag is zelfbenoemd: ze zijn geen imam. Hun domein is de straat, maar lang niet iedereen in Oost is met de dawa’s bekend. Vooral jonge moslima’s in Oost weten vaak niet waarover we het hebben als we hen ernaar vragen. Dit is deels te verklaren doordat dawa’s eerder contact zoeken met jongens en mannen dan met meisjes en vrouwen. Maar het duidt toch ook op de kleine omvang van de groep. Sommige jonge vrouwen zeggen dat zij het niet erg zouden vinden om door dawa’s te worden aangesproken – en ook wel naar hen zouden luisteren. ‘Het is een religieuze
48
Hoofdstuk 4
plicht om het geloof te verkondigen’, aldus een jonge Turkse vrouw. Zij luistert daarom ook met respect naar de jehovagetuigen wanneer die voor haar deur staan. Wel is het in de ogen van de toehoorders belangrijk dat iemand dan zelf ook echt volgens de regels leeft.
Bewondering met mitsen en maren Jonge moslims houden er níet van als mensen met hun vinger staan te zwaaien, terwijl ze zelf ook niet volgens de regels leven. Daarnaast vinden ze het belangrijk dat iemand goed kan uitleggen waaróm iets wel of niet mag. De dawa’s worden door de meeste jonge moslims in Oost op z’n minst getolereerd, omdat ze hun leven aan Allah wijden – en dat verdient respect. Er zijn dawa’s met een stabiele achtergrond en een hoge opleiding, maar ook jongens die een leven van criminaliteit en losbandigheid achter zich hebben gelaten. De dawa’s worden over het algemeen beschouwd als goede voorbeelden, voor nu of later. Veel jonge moslims vinden het bewonderenswaardig hoe serieus dawa’s met hun geloof bezig zijn. Toch zijn er wel mitsen en maren. Openlijke kritiek op dawa’s wordt niet gauw geuit, en jonge moslims lopen er niet mee te koop dat zij zich ergeren aan hun (ongevraagde) raad. Ook op een bekende Nederlandstalige internetsite voor Marokkaanse jongeren blijkt dat negatieve meningen over en ervaringen met zulke jongens in de buurt er wel zijn, maar niet vaak worden uitgesproken. ‘Ik ben dus niet de enige die dingen heeft meegemaakt, grappig,’ zegt een jongen die zich geïntimideerd voelt door de controle en druk die dawa’s uitoefenen. Het zijn niet zozeer de geloofsopvattingen van dawa’s die worden afgekeurd, als wel de manier waarop zij die aan anderen opdringen. Wat vooral stoort is dat dawa’s zich te vaak beter dan anderen voelen, anderen bekritiseren en hen de les willen lezen. ‘Ik ben zo iemand: laat mij met rust, laat ik jou met rust. (...) Daarom heb ik afstand van die gasten genomen. En voor de rest moet niemand aan me hoofd komen zeiken. Kan niet meer in deze tijd. Iedereen gaat alleen zijn graf in, maar hun letten hele dag op je bij alles.’ [Forum Studie & Wetenschap, website voor Marokkaanse jongeren, 4 en 5 september 2007] Dat jongeren ogenschijnlijk, bijvoorbeeld door hun kleding en het laten groeien van hun baard, volgens streng islamitische normen zijn gaan leven, betekent niet vanzelfsprekend dat ze zich werkelijk in de islam hebben verdiept. Er zijn ook meelopers, die wel ‘nepdawa’s’ worden genoemd. Zij dragen wel dezelfde kleding als dawa’s, maar worden door de ‘echte’ dawa’s niet geaccepteerd omdat zij (nog) veel te weinig van de islam afweten. Een jongerenwerker vertelt dat zulke jongens ‘die net beginnen met het geloof, vooral de jonkies, nog wel eens rebelse (lees: gewelddadige) gedachten hebben.’ In Oost zijn meerdere invallen geweest bij dergelijke jongens.
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
49
‘Zo zijn hier in de buurt ook jongens opgepakt voor haat zaaien. Doen ze via internet. De jongens die doorgaan met dat soort activiteiten worden vroeg of laat wel opgepakt. Dat is wel erg voor de familie hoor, die houden er een trauma aan over [heftige politie-inval, schaamte]. Ook jongens buiten de stad zijn hier geweest om te rekruteren, maar ook die zijn opgepakt.’ [Turkse jongerenwerker] Zulke politieacties hebben volgens de jongerenwerker effect gehad: ‘Je ziet nu dat zulke jongens meer de neiging hebben om voor rechtvaardigheid te gaan.’ Wie radicaal wordt, wordt snel terechtgewezen. Bewoners willen geen ‘bommenwerpers’. Gewelddadige radicale jongeren krijgen geen waardering in de buurt. Het aantal jonge moslims dat geweld als middel ziet om de islam te verspreiden, is waarschijnlijk afgenomen in het voordeel van de dawa’s, die veel kritischer staan tegenover geweld. Het is echter niet helemaal uit te sluiten dat radicale moslims tegenwoordig ook minder zichtbaar zijn.
JONGERENCENTRA EN HET GELOOF Er zijn in Amsterdam-Oost veel jongerencentra. Ze verschillen qua grootte, en het ene heeft ook een uitgebreider programma of breder aanbod dan het andere. Op veel van de locaties worden sportactiviteiten georganiseerd, vooral kickboksen is populair in Oost. Jongens maken meer gebruik van de verschillende faciliteiten dan de meiden. Jonge moslima’s geven aan dat het eigenlijk niet netjes is om naar een jongerencentrum te gaan, omdat ze daar dan met jongens in aanraking zouden komen. Bovendien worden de jongens die deze centra bezoeken niet altijd gezien als personen met wie zij überhaupt geassocieerd willen worden. Overigens is ‘het gebrek aan tijd’ de belangrijkste reden die meisjes opgeven om deze centra niet te bezoeken. Toch zijn er wel degelijk meiden die meedoen aan sociaal-culturele activiteiten. Er zijn ook speciale centra, aparte inlopen en bokslessen voor meiden – en anders dan op straat dragen de meiden hier meestal geen hoofddoek. Vanwege de zeer gevarieerde bevolkingssamenstelling zou je in Amsterdam-Oost veel multi-etnisch jongerenwerk verwachten. In de praktijk zijn de bezoekersgroepen echter eerder mono-etnisch van samenstelling. Het jongerenwerk is vooral gericht op jongens, bovenal de ‘straatjongens’. Weliswaar vormen Marokkanen in de buurt naar verhouding een grote groep, maar dan nog valt op dat er vooral Marokkaanse jongerenwerkers in dienst zijn – en bovendien vaak mannen. Deze jongerenwerkers zijn goed op de hoogte van wat er speelt onder jongeren. Vaak hebben zij een islamitische achtergrond, zijn ze jonger dan dertig en wonen ze zelf ook in Oost.
50
Hoofdstuk 4
Contact hangt af van werker Hoe jongerenwerkers zelf tegen het geloof aankijken, maakt nogal wat uit voor de contacten die zij met jongeren hebben. Zo is de islam meestal geen gespreksonderwerp voor een autochtoon Nederlandse of een Surinaamse jongerenwerker. Bij de islamitische jongerenwerkers speelt het geloof echter wel, in meer of mindere mate, een rol in hun werk. De groep die het dichtst bij de straat staat – een soort straathoekwerkers – haalt jongeren binnen door hen aan te spreken op hun perspectief. Voor geloofsvragen verwijzen zij door naar meer praktiserende jongerenwerkers in de centra. Die zoeken oplossingen meer dan gemiddeld in het geloof. Sommigen hebben een baard, bidden vijf keer per dag, geven uit geloofsovertuiging vrouwen geen hand en willen niet alleen in een ruimte zijn met een vrouw die geen familie is of met wie zij niet getrouwd zijn. Andere jongerenwerkers zijn juist teruggekomen van religieus georiënteerde activiteiten. We spreken af met een Turkse jongerenwerker in het jongerencentrum, dat overigens gesloten is. Bij het gesprek is ook een Marokkaanse jongerenwerker aanwezig. Zijn collega wil namelijk niet alleen in een ruimte zijn met andere vrouwen dan zijn eigen vrouw, moeder of zus. Hij verontschuldigt zich ervoor dat hij vrouwen geen hand geeft. De een is halverwege de twintig, de ander net in de dertig. Amsterdammers, opgegroeid in Oost, wat te horen is aan hun accent. Kort geschoren, trainingsbroek en sportschoenen. De Marokkaanse jongerenwerker is nog niet getrouwd en draagt geen baard zoals zijn Turkse collega-jongerenwerker. Als hij trouwt, dan zal ook hij ons geen hand meer kunnen geven. [Veldnotitie] ‘Er werd hier een project gedraaid om jongeren normen en waarden bij te brengen, van de islam, maar ook algemeen. Toen hebben we er iemand bijgehaald die les kwam geven over de islam; hij bracht dat ook in verband met straatcultuur door Tupac [Shakur, rapper]. De lessen gingen over de fundamenten van de islam, hoe je in een samenleving waar ook nietmoslims zijn met je geloof om moet gaan, hoe je met je familie om moet gaan, niet rebels zijn tegen anderen. Na de moord op Theo van Gogh zijn we ermee opgehouden, we wilden niet in verband gebracht worden met dat soort toestanden.’ [Turkse jongerenwerker]
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
51
SOCIALE CONTROLE EN WEERSTAND Jonge moslims worden in Amsterdam-Oost door andere moslims in de publieke ruimte aangesproken op hun gedrag – nadrukkelijk of meer subtiel. Als de jeugdcoördinator van een Turkse moskee een bekende jongen in de coffeeshop ziet, zal hij hem misschien niet direct aanspreken op zijn drugsgebruik, zoals bijvoorbeeld dawa’s doen, maar wel naar binnen gaan om hem te groeten. ‘Iedere jongen heeft wel eens geblowd,’ zegt hij, ‘maar ze schamen zich dan tenminste wel’. Andersom zijn er ook moslimjongeren die volwassenen corrigerend toespreken. ‘Ik zeg tegen ze: niet drinken! “Ja ja, we drinken niet, anders kan ik 69 dagen niet bidden”, zeggen ze dan. Als je een ongeluk krijgt en er zit alcohol in je bloed, mag je niet gewassen worden. De profeet heeft het verboden.’ [Marokkaanse begeleidster jongerenwerkproject] ‘Die leerling sprak mijn Marokkaanse collega aan – hij is ook moslim, maar niet praktiserend – dat hij geen echte moslim was. Mijn collega werd daar weer boos om.’ [Conciërge middelbare school] Het is zeker zo dat buurtbewoners, moslims en niet-moslims, in Oost elkaar in de gaten houden en aanspreken op ongewenst gedrag. De sociale controle is gewoon heel groot hier,’ zegt een Marokkaanse jongen. ‘In Oost kunnen jongens en meisjes niet vrij met elkaar omgaan’. Toch gaan jongens en meisjes samen naar de snackbar of McDonalds. Op straat zien we wel degelijk stelletjes lopen. Meisjes uit moslimgezinnen zeggen dat dit de laatste jaren gemakkelijker is geworden. Het zijn eigenlijk vooral nog de oudere vrouwen die je in de gaten houden. Ook broers willen hun zussen nog wel eens in de gaten houden, maar naar de zussen van hun vrienden kunnen ze dan weer heel vrijpostig zijn. Een 19-jarige jongen bij een school vertelt stoer dat hij zijn zusje komt controleren: ‘Of ze niet zit te chillen, ja je weet maar nooit met deze eikels [wijst naar vrienden], je kan ze niet vertrouwen. Maar híj [wijst naar een maatje] heeft een geile zus joh.’ [Veldnotitie] De meeste meiden genieten genoeg vertrouwen van hun ouders; ze zeggen dat hun ouders roddels steeds minder serieus nemen. Maar roddels die aantoonbaar op waarheid berusten, berokkenen nog altijd schade aan de reputatie van jezelf en je familie. Moslimmeiden houden het daarom nog steeds netjes, vooral vergeleken met niet-isla-
52
Hoofdstuk 4
mitische meisjes van hun leeftijd. Toch neemt hun bewegingsvrijheid toe, ook al horen we van enkele meisjes die in Oost naar school gaan, maar daar niet wonen, dat er in een buurt met veel moslims meer onderlinge controle is. Jonge moslims, vooral de meisjes, worden dus wel gemaand tot ingetogen gedrag. Maar moslimmeiden zijn mondiger geworden – en eigenen zichzelf meer bewegingsvrijheid toe. ‘Als mensen daar een probleem mee hebben, dan moeten ze zelf maar ergens anders gaan staan.’
HET VELDONDERZOEK IN EEN NOTENDOP Jongeren uit moslimgezinnen zijn bijna allemaal ‘natuurlijk’ zelf ook moslim. Veel meiden laten dit zien door een hoofddoek te dragen. Maar ze doen het niet allemaal en ook niet overal. En het zegt vaak weinig over hun geloofsbeleving. Hoofddoekjes zijn sterk aan mode onderhevig en er zijn genoeg meiden die er strakke kleren bij dragen. Moslimmeiden met de hoofddoek tot over de schouder zie je veel minder, en gesluierde leeftijdsgenoten zijn al helemaal een zeldzaamheid in Amsterdam-Oost. Wat de jongens betreft: sommigen lopen wel in kleding die hun moslimgeloof moet onderstrepen, maar meestal alleen op vrijdagmiddag, wanneer zij naar de moskee gaan. Jongens zie je overigens veel vaker dan meisjes in en rond de moskee. Maar ook dit zegt weinig over de intensiviteit van hun geloofsbeleving. De moskee is simpelweg vooral het terrein van mannen. Om te bidden of voor discussie met vriendinnen over het geloof, hebben meiden de moskee niet per se nodig. Toch kennen ze de moskee vaak wel van binnen. Voornamelijk van de koranschool, want daar zijn ze op basisschoolleeftijd, net als de jongens, meestal wel geweest. Dat verandert in de puberteit. Dan is de grootste uitdaging om je eigen weg uit te stippelen – ook wat betreft het geloof. Voorheen groeiden veel islamitische jongeren op in een traditionele ‘bevelscultuur’. Was je het niet eens met de opvattingen van je ouders, dan gaf je hen toch gelijk. Tegenwoordig gaan jonge moslims steeds meer – direct en indirect, op een meer of minder confronterende wijze – met hun ouders, elkaar en anderen in debat over het geloof. Hiermee is niet gezegd dat jongeren uit moslimgezinnen zich afkeren van hun ouders. Of gemakkelijk dingen doen die zij van huis uit – al dan niet met een beroep op het geloof – niet mogen, en al helemaal niet in de publieke ruimte. Als ze dan bijvoorbeeld toch alcohol drinken of blowen, dan bij voorkeur in verborgenheid – zeker de meiden. Jongens drinken en blowen vaker, en doen dat ook minder stiekem. Je ziet ze in coffeeshops, ze drinken een biertje op een terras en soms kom je ze zelfs beschonken tegen op straat. Het zijn dus vooral de jongens die opvallen door uitersten: van dawa’s met baard en in wit gewaad die leeftijdsgenoten tot het ware geloof trachten te bekeren, tot luidruchtige straatjongens die stoned of dronken zijn.
Jonge moslims in Oost - een veldonderzoek
53
Geen afstand van vrijheden Al met al is het geloof voor veel jongeren uit islamitische gezinnen geen thema dat ze in het dagelijkse leven echt boeit. Niet dat zij zich er openlijk tegen afzetten, integendeel, maar hun interesse ligt toch vooral bij andere zaken. Toch kunnen ze vaak waardering opbrengen voor leeftijdsgenoten die wél serieus met de islam bezig zijn, zoals de dawajongens. Zulke jongens zijn een vrij nieuw, doch in omvang bescheiden en bij lang niet alle jongeren bekend verschijnsel, van na de moord op Theo van Gogh – nota bene in Amsterdam-Oost. Dawa’s krijgen veel respect, maar ze moeten ook weer niet al te opdringerig worden. Want afstand nemen van ‘westerse’ vrijheden, daar hebben verreweg de meeste jonge moslims geen boodschap aan.
5
Traditie, rijping en verdieping
Traditie, rijping en verdieping
55
Voor verreweg de meeste Marokkanen en Turken is het vanzelfsprekend om moslim te zijn. Zo ben je geboren en je bent het voor de rest van je leven. Voor Surinamers ligt dat anders, want in Suriname is de islam slechts één van de religieuze stromingen. Toch is het ook voor jonge Surinamers uit een moslimgezin vaak vanzelfsprekend dat je zelf ook moslim bent. De kernvraag is dus niet zozeer óf iemand zichzelf als moslim beschouwt, maar hoe je als jonge moslim hier vorm aan geeft. Houd je je strikt aan de geloofsregels, of ga je daar losjes mee om? En als je minder streng in het geloof bent, waar houd je je dan wél nog aan? Doe je alleen mee aan de Ramadan, of bid je ook regelmatig en ga je wel eens naar de moskee? Deze en andere ‘markers’ voor tradities en (individuele) rijping en verdieping komen in dit hoofdstuk volop aan bod. De bevindingen uit de panelstudie combineren we met – in kaders helder afgebakende – uitkomsten van de survey onder ROC-leerlingen.
MOSLIM-ZIJN ALS VANZELFSPREKENDHEID Net als in voorgaande jaren blijkt uit de panelstudie dat moslim-zijn in de meeste netwerken onlosmakelijk verbonden is met je identiteit. Ook nu geldt dit weer het sterkst voor de jeugdigen. Dat heeft er zeker mee te maken dat de leeftijdsgenoten in hun omgeving, in elk geval degenen die tot dezelfde etnische groep behoren als zijzelf, ook uit een moslimtraditie komen. De vanzelfsprekendheid van moslim-zijn als kernelement van de identiteit, is iets minder uitgesproken voor de studenten en nog iets minder voor de jongvolwassenen. Zij zien de invulling van het geloof veel sterker als een individuele aangelegenheid. Zij vinden dat je anderen in hun leefwijze moet respecteren en verlangen omgekeerd hetzelfde. Dit uit zich ook in hun houding tegenover iemand als Ehsan Jami, die zich in 2007 met zijn boek en mediaoptredens afficheerde als ex-moslim. Sommige jeugdigen zijn hierover gepikeerd en voelen zich zelfs beledigd. Maar in de meeste panelnetwerken is het niet of nauwelijks een onderwerp van gesprek. Als de jonge moslims er al een mening over hebben, dan vinden ze het vooral aandachttrekkerij. ‘Er zijn zat mensen die niet meer praktiseren, dan weet je genoeg toch? Ik bedoel: who cares?’ [Moa 4]. Het lijkt er sterk op dat met de volwassenwording het moslim-zijn minder vanzelfsprekend wordt. Maar dit betekent geenszins dat de jongeren volledig afstand nemen van het geloof waarmee zij opgegroeid zijn.
56
Hoofdstuk 5
Moslim en identiteit Bijna alle ondervraagde ROC-leerlingen vinden moslim-zijn (heel) belangrijk voor hun identiteit (96%). De Marokkaanse leerlingen vinden het nog vaker (heel) belangrijk dan de Turkse, en die weer meer dan de Surinaamse. De oudere leerlingen vinden het (nog) belangrijker dan de jongere. Ook in de survey van 2006 (Van Vasten tot feesten) vonden de meeste studenten het (heel) belangrijk (88%), zij het iets minder vaak dan nu. Kennelijk wordt de moslimidentiteit gedurende de adolescentie steeds belangrijker. Ook in de vorige survey vonden de Marokkaanse leerlingen moslim-zijn vaker (heel) belangrijk, gevolgd door de Turkse en daarna de Surinaamse.
Uit de panelstudie komen drie factoren naar voren die van invloed zijn op de mate waarin moslim-zijn vanzelfsprekend is: beeldvorming, familie en de vriendenkring. Bij de beeldvorming spelen vooral de media – en wat er in het publieke en politieke debat over de islam gezegd wordt – een grote rol. Jonge moslims voelen zich in zekere zin genoodzaakt om zichzelf te verdedigen, en dit kan ertoe leiden dat zij zich (meer) gaan verdiepen in het geloof en de betekenis van het moslim-zijn. Bij de invloed van de familie is de belangrijkste rol weggelegd voor de ouders. Jeugdigen richten zich met hun geloofsvragen het sterkst op hun ouders, maar zij worden ook wel eens tegen hun zin meegenomen naar de moskee. Hoewel conflictsituaties thuis niet zo vaak over het geloof gaan, hanteren ouders het geloof wel als argument in discussies over het gedrag van hun kinderen. Wanneer zij zelf geen argumenten kunnen vinden om bepaalde gedragingen te verbieden, zeggen ouders bijvoorbeeld dat het niet mag volgens de koran. Dit gebeurt vaak minder naarmate de jongeren ouder zijn. Jonge moslims worden in de omgang met hun ouders steeds mondiger en schromen niet tegen de ouderlijke (geloofs)opvattingen in te gaan, openlijk dan wel heimelijk. Terwijl de jeugdigen zich nog wel kunnen neerleggen bij wat hun ouders beweren (of doen alsof), hebben de studenten en jongvolwassenen de koran vaak beter bestudeerd dan hun ouders. Hierdoor worden de ‘gemakkelijke’ geloofsargumenten van hun ouders terzijde geschoven. Vooral bij de studenten zijn de rollen soms zelfs omgekeerd; zij spreken juist hun ouders aan op hun gedrag en het volgen van de geloofsregels. Tegelijkertijd kunnen ouders zich zorgen maken over de omgang van hun kinderen met vrienden die strenger in de leer zijn, omdat zij vinden dat orthodoxie in de islam moeilijk te combineren is met het dagelijkse leven in de westerse samenleving.
Traditie, rijping en verdieping
Waar naartoe met vragen? Wat doen ROC-leerlingen als zij vragen hebben over het geloof? Mogen ze meerdere antwoorden geven, dan kiezen zij veruit het vaakst (ook) voor praten met hun ouders (70%). Op grote afstand volgen, elk ongeveer even vaak: opzoeken op het internet (28%), praten met de imam (28%) en praten met vrienden of vriendinnen (26%). Nog minder gaan de leerlingen (ook) praten met broers of zussen. Slechts een enkeling noemt spontaan andere mogelijkheden (6%), zoals het raadplegen van boeken. • De jongens stappen vaker met vragen naar de imam dan de meisjes. • De Marokkaanse leerlingen gaan veel minder vaak dan de andere naar de imam als ze vragen over het geloof hebben. • De Marokkaanse meisjes zoeken verhoudingsgewijs het vaakst antwoorden op geloofsvragen op het internet. • De jongere leerlingen gaan met hun geloofsvragen minder vaak naar het internet dan de oudere.
Medeleerlingen en geloof Bijna de helft van de onderzochte ROC’ers vindt dat er leerlingen op hun school rondlopen die het geloof (veel) te serieus nemen (46%), terwijl ruim een op zes vindt dat dit juist niet het geval is (18%). Meer dan een op de drie zit er tussenin (37%). • De meisjes vinden vaker dan de jongens dat er op hun school leerlingen zijn die het geloof te serieus nemen. • Slechts 4% praat nooit met andere leerlingen over het geloof. Bijna tweederde van de leerlingen doet het zelden of af en toe (60%), zo’n 20% regelmatig en 17% (heel) vaak. • De meisjes praten veel vaker met medeleerlingen over het geloof dan de jongens, en dit verschil tussen de seksen is het sterkst bij de Marokkaanse leerlingen. Of er leerlingen op school rondlopen die het geloof te serieus nemen, maakt kennelijk niet zo veel uit. Want of ze er nu wel of niet zijn, de ROC’ers praten hierdoor over het algemeen onderling niet meer of minder over het geloof.
57
58
Hoofdstuk 5
Voor de jeugdigen is het het meest vanzelfsprekend om jezelf moslim te noemen. De vriendenkring speelt hierbij een belangrijke rol en de jeugdigen spreken elkaar het meest aan op hun gedrag. Soms dwingen jeugdigen zelfs hun autochtone medeleerlingen op school om zich aan Ramadan te houden [Bas 14]. De studenten selecteren meer hun eigen vriendenkring – zij hebben op hun opleiding vaak ook meer keuzemogelijkheden dan de jeugdigen – en trekken vooral toe naar leeftijdsgenoten die op eenzelfde manier met het geloof omgaan als zijzelf. Dit selectieproces speelt nog meer bij de jongvolwassenen. En bij hen vinden we de meeste variatie in opvattingen over de islam en moslim-zijn. Op de aanwezigheid van niet-moslims in de vriendenkring ligt bij de jongvolwassenen ook het minst een taboe. Een verklaring hiervoor is dat de jongvolwassenen in de panelnetwerken vaak al een baan hebben, of anders wel aan het eind van hun studie zijn. Hierdoor komen ze ook het meest in aanraking met mensen die anders over de islam denken of zelf geen moslim zijn.
GELOOFSREGELS EN DE PRAKTIJK VAN ALLEDAG Gelovige moslims worden geacht zich te houden aan de vijf pijlers van de islam. Dat zijn: de geloofsgetuigenis (er is geen God behalve Allah), vijfmaal per dag bidden, de Ramadan (vastenmaand), het geven van aalmoezen, en ten minste eenmaal in je leven op bedevaart gaan naar Mekka. Daarnaast zijn er gedragingen die ertoe bijdragen dat je een goede moslim bent, zoals: respect hebben voor elkaar, vooral voor ouderen; vrijgevig zijn; niet roddelen, liegen en stelen; reinheid en seksuele kuisheid betrachten. Moslim-zijn wordt op zeer uiteenlopende manieren in de praktijk gebracht. Zeker de wat oudere moslimjongeren spreken regelmatig van een levenswijze. Hoe die gestalte krijgt, is toch vooral je eigen verantwoordelijkheid. Wat de een absoluut verwerpelijk vindt, daar kan een ander goed mee leven. Volgens Fakhir [32], Bas [14] en Samira [35] leggen vooral de jeugdigen de nadruk op de regels van het geloof. Dit gebeurt vaak weinig genuanceerd, zelfs tamelijk zwart-wit. Meer dan de jeugdigen vinden de studenten het eigenlijk belangrijker om ‘een goed mens te zijn’. Maar: de regels zijn wel duidelijk en daarom is het eenvoudiger om die na te volgen, zo luidt een veelgehoorde redenering. Toch zijn de studenten hierbij al minder streng voor zichzelf en anderen. En ze creëren steeds meer ruimte voor een persoonlijke invulling van hun geloof. ‘Ramadan is belangrijk. Dan gaan we allemaal naar de moskee. Ja, nu heb ik geen auto, dus dat is lastiger.’ [Ayla 34]
Traditie, rijping en verdieping
Regels volgen, of een goed mens zijn? Een grote meerderheid van de ondervraagde ROC’ers is het (zeker) eens met de stelling ‘Moslim betekent voor mij vooral dat ik me aan de regels van het geloof hou’ (85%). • De Turkse jongens hechten hier meer aan dan de Turkse meisjes.
Driekwart van de leerlingen vindt (zeker) dat een goede moslim altijd precies de regels moet volgen (77%). • De Turkse jongens onderschrijven deze stelling vaker dan de Turkse
meisjes. • De oudere Marokkaanse leerlingen zijn het hier vaker mee eens dan
de jongere. Tweederde van de leerlingen is het eens met de stelling ‘Ook als je niet altijd precies de regels volgt, kun je toch een goede moslim zijn’ (63%). • De Turkse meisjes onderschrijven dit vaker dan de Turkse jongens.
Bijna de helft van de leerlingen onderschrijft (zeker) de stelling dat het belangrijker is dat je een goed mens bent, dan dat je de regels van het geloof precies naleeft (47%). Een kwart is het er (zeker) niet mee eens (26%) en iets meer respondenten zijn het noch eens, noch oneens (28%). • De meisjes zijn het vaker eens met deze stelling dan de jongens. • De Surinaamse leerlingen onderschrijven dit vaker dan de Turkse en
Marokkaanse. Tussen de beide eerste stellingen bestaat een duidelijke samenhang (significante, positieve correlatie), net als tussen de twee laatste. Maar de stellingen over de regels enerzijds en die over ‘een goed moslim zijn’ anderzijds, lijken wel gescheiden werelden te zijn. Weliswaar vinden leerlingen die niet veel waarde hechten aan de regels – vanzelfsprekend – ‘een goed mens zijn’ belangrijker dan altijd de regels volgen. Maar ook veel leerlingen die het eens zijn met de stellingen over de regels, vinden toch dat je een goede moslim kunt zijn als je je niet altijd aan de regels houdt.
59
60
Hoofdstuk 5
100%
(zeker) niet
80% 60%
misschien
40% 20%
(zeker) wel
0% Moslim = v ooral
Goed moslim
aan regels
moet regels
Ook goed moslim Belangrijker dat je als je niet altijd
houden
precies v olgen
precies regels
goed mens bent
v olgt
Jonge moslims die zeggen zich meer te richten op de kernwaarden van het geloof dan op de geloofsregels, zitten toch vooral in netwerken van jongvolwassenen. Zij vinden het vooral belangrijk dat ze een ‘goed mens’ zijn. Ze stelen niet en ze bedriegen niet, Allah zal hen dan hun gebrekkige naleving van de normen wel vergeven. Het gebruik van alcohol en cannabis blijkt dan soms gemakkelijk te vergoelijken. ‘Ik eet halal met een rood wijntje erbij.’ [Moa 4] Hetzelfde geldt voor het met de volwassenwording afnemende bezoek aan de moskee. Je ouders kunnen je er niet meer echt toe dwingen. Zelfs Ramadan kan dan minder belangrijk worden. Vooral onder de jongvolwassenen zijn er die het eigenlijk hypocriet vinden om één maand van het jaar plotseling wel volgens de regels te leven. Vromere moslims noemen hen ook wel afkeurend: ‘Ramadan-moslims’. ‘Als geloof de leidraad is in je leven, dan moet je daar ook tijd voor vrijmaken.’ [Hind 43] De meeste jongvolwassenen vinden het echter belangrijker om een goed mens te zijn en achten het vaak erg moeilijk, zo niet onmogelijk, om in een westerse samenleving de regels na te leven. Een regel waar echter vrijwel alle jonge moslims – ook de jongvolwassenen – zich aan houden, is het eten van halal voedsel. Met het uitgebreide assortiment halal vlees in grote supermarkten is dat tegenwoordig ook steeds gemakkelijker.
Traditie, rijping en verdieping
61
EEN ORANJE ISLAM? Net als bij de panelstudie en de survey, hoorden we tijdens het veldonderzoek in Amsterdam-Oost vaak dat de regels van het geloof een vanzelfsprekendheid zijn. Frequent wordt beweerd dat hierover weinig discussie bestaat: regels zijn regels. Maar dankzij internet hoef je niet meteen iemand op z’n woord te geloven en kun je nu zelf uitzoeken hoe de regels eigenlijk zijn. ‘Alles zit bij ons vast aan regels. Zo hadden we laatst een discussiepunt over het ongelovig verklaren van iemand. Voorheen werd dat heel snel gedaan. Maar toen hebben we het opgezocht, er zijn zelfs telefoongesprekken naar Saoedi-Arabië voor gevoerd. Wat bleek, dat dat dus niet zomaar mag. Uiteindelijk legt iedereen zich dan neer bij zo’n uitspraak.’ [Turkse jongerenwerker, Transvaalbuurt] Ondanks de vermeende vanzelfsprekendheid blijkt dat het merendeel van de jonge moslims zich in hun gedrag niet, in elk geval niet consequent, aan de regels houdt. Tijdens het vrijdagmiddaggebed krioelt het in de straten van Amsterdam-Oost van Marokkaanse en Turkse jongeren die niet naar de moskee gaan. Op straat flirten jongens en meisjes met elkaar, op een terrasje drinken ze alcohol of ze blowen in de coffeeshop. Alleen in de McDonalds wordt steevast gevraagd of de nuggets wel halal zijn – soms zo vaak dat de bediening er kriegel van wordt. Lang niet alle jonge moslims gedragen zich (consequent) conform de geloofsregels, maar je zondigt pas echt als je de regels niet erkent. Een jonge Marokkaanse docent van een taalcentrum in de Amsterdamse Indische buurt spreekt van ‘oranje islam’ en stelt dat moslimjongeren in Nederland allang minder volgens de regels zijn gaan leven. Illustratief is een tekening die een Marokkaanse jongen voor ons maakt. Eerst deelt hij een cirkel in naar hoe hij vindt dat hij zijn tijd zou moeten besteden: een derde aan zijn geloof, een derde aan zijn familie en de rest verdeeld over werk, vrienden en ‘de liefde’. Daarnaast tekent hij een cirkel met hoe zijn tijdsbesteding er in werkelijkheid uitziet: bijna de helft gaat op aan werk, ruim een kwart aan ‘de liefde’, dan komen familie en vrienden en zo blijft er nog maar een dun schijfje over voor de islam. De meeste jonge moslims gaan niet regelmatig naar de moskee. Bidden doen ze wat vaker, hoewel ook lang niet allemaal. Maar Ramadan overslaan, dat gebeurt maar weinig – en verreweg de meesten vasten dan ook die hele maand.
62
Hoofdstuk 5
Moskeebezoek Ongeveer één op de acht ROC-leerlingen bezoekt vaak tot heel vaak de moskee (12%), iets meer respondenten doen dit regelmatig (15%), maar de meerderheid gaat zelden tot ‘af en toe’ (67%) en een kleine groep gaat nooit (7%). Deze cijfers zijn wat lager dan in onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau; daarin vond men voor 15- tot 24-jarige moslims dat 39% van de Turken en 27% van de Marokkanen minstens één keer per week naar de moskee gaat (Dagevos, Schellingerhout & Vervoort, 2007) • De jongens op het ROC bezoeken de moskee beduidend vaker dan de meisjes. Als de ROC-leerlingen naar de moskee gaan, doen ze dit hoofdzakelijk om te bidden (80%). Een stuk minder vaak gaan ze om de dienst te volgen (13%). Andere activiteiten worden slechts door een enkeling genoemd (2%: praten met imam, 2%: vrienden ontmoeten en <0.5%: praten met oestaaz(a) of moe’alim(a)). • Als ze naar de moskee gaan, gaan de jongens vaker voor het gebed terwijl meisjes vaker de dienst volgen. • Verhoudingsgewijs gaan de Marokkaanse leerlingen het vaakst voor het gebed en de Surinaamse leerlingen voor de dienst.
Bidden Minder dan de helft van de ROC-leerlingen zegt vaak of heel vaak te bidden (42%). Ongeveer een op de zes bidt regelmatig (17%), een grotere groep doet het ‘af en toe’ of zelden (31%), en 9% bidt nooit. • De Marokkaanse leerlingen bidden veruit het vaakst, de Surinaamse leerlingen het minst. Ook in onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau werd voor 15- tot 24-jarige moslims geconstateerd dat Marokkanen het vaakst bidden (Dagevos, Schellingerhout & Vervoort, 2007)
Traditie, rijping en verdieping
Ramadan Bijna alle ROC-leerlingen vierden de laatste keer Ramadan (94%); de meesten hebben toen de hele maand gevast (88%). • De meisjes hebben minder vaak de hele Ramadan-periode gevast. • Dit verschil is mogelijk te verklaren doordat meisjes tijdens hun ongesteldheid niet aan Ramadan mee hoeven te doen. Maar kennelijk geldt dit niet voor de Marokkaanse meisjes, want zij hebben – net als de Marokkaanse jongens – vrijwel altijd de hele maand gevast.
Suikerfeest Een op de acht ROC-leerlingen viert het Suikerfeest liever met vrienden dan met familie (13%), driekwart doet het juist liever met familie (77%) en de rest zit er tussenin (10%). • De jongens vieren Suikerfeest vaker dan de meisjes liever met vrienden. • Dit verschil geldt vooral voor de Marokkaanse leerlingen.
ROC’ers versus studenten In vergelijking met de ROC-leerlingen gaan er twee keer zoveel studenten uit ‘Van vasten tot feesten’ nooit naar de moskee. Ook zijn er twee keer zo veel studenten die nooit bidden. De studenten doen echter bijna even vaak mee aan Ramadan.
63
64
Hoofdstuk 5
TRADITIE OF MODERNISERING? Slechts een klein deel van de ROC-leerlingen zegt anders te denken over het geloof dan hun ouders (7%). Van de studenten in ‘Van vasten tot feesten’ zei een veel groter deel (40%) er andere geloofsopvattingen op na te houden dan hun ouders. Dat zal zeker te maken hebben met het verschil in leeftijd (de studenten waren gemiddeld zo’n vier jaar ouder) en daarmee ook met de mate van zelfstandigheid (de studenten woonden vaker niet meer bij hun ouders). Maar waarschijnlijk speelt ook het opleidingsniveau mee, plus het feit dat je op de hogeschool of universiteit veel vaker in aanraking komt met andere etnische groepen en andere opvattingen. Als er verschillen zijn met de geloofsbeleving van de ouders, dan spreken de leerlingen allereerst van cultuurverschillen of van een andere belevingswereld. (‘Soms komen mijn ouders met argumenten dat je denkt: wat heeft dat met de islam te maken?’) Vervolgens zijn er leerlingen die vinden dat zij minder dan hun ouders met het geloof bezig zijn, of er minder streng in zijn. (’Zij zijn van een andere generatie en daardoor wel strenger’). Op de derde plaats zeggen ROC-leerlingen dat zij zelf meer bezig zijn met verdieping van het geloof dan met geloofstradities. (‘Ik vind dat sommige dingen in deze tijd anders bekeken moeten worden’).
Streng in de leer? Zijn je ouders streng of juist vrij in het geloof? Ergens daartussenin, zegt een kleine meerderheid van de ROC-leerlingen (59%). Ongeveer een op de vijf vindt zijn ouders (heel) streng in de leer (22%), en bijna evenveel noemt zijn ouders juist (heel) vrij qua geloof (19%). • De Turkse jongens vinden hun ouders vaker (heel) streng dan de Turkse meisjes, terwijl de Turkse meisjes het vaakst vinden dat hun ouders (heel) vrij zijn in het geloof. Dit kan betekenen dat Turkse ouders wat religie betreft aan hun zonen strengere eisen stellen dan aan hun dochters. Een wat grotere meerderheid van de leerlingen zegt zelf qua geloof tussen streng en vrij in te zitten (67%). Bijna een op de vijf vindt zichzelf (heel) streng (18%) en een iets kleinere groep ziet zichzelf als (heel) vrij (15%). • De jongens vinden zichzelf vaker (heel) streng in het geloof dan meisjes. • De Turkse meisjes schatten zichzelf vrijer in dan de Turkse jongens. Sommige leerlingen van strenggelovige ouders zijn zelf minder of helemaal niet streng in de leer. En andersom zijn sommige leerlingen van vrijere ouders zelf wél strenggelovig. Maar over het geheel genomen is er een sterk verband tussen de mate van strengheid of vrijheid in geloof van de ouders en die van de leerlingen.
Traditie, rijping en verdieping
65
Een op de drie ondervraagde ROC-leerlingen zegt nu anders met het geloof om te gaan dan twee jaar geleden (34%). Dit geldt over de volle breedte: zowel voor jongens als meisjes en in alledrie onderzochte etnische groepen. Ongeveer de helft van deze leerlingen geeft als toelichting dat zij het geloof nu serieuzer nemen en/of dit beter begrijpen, dan wel zich er meer in zijn gaan verdiepen. Een kleiner deel zegt nu meer te bidden en/of is een hoofddoek gaan dragen. Nog iets minder leerlingen zeggen uit zichzelf dat ze vrijer zijn geworden in hun geloof en minder sterk zijn gaan geloven. De rest houdt het op vage antwoorden, zoals: ‘Ik ben ouder en wijzer geworden’. Wat opvalt, is dat de ROC’ers anderhalf keer zo vaak als de studenten uit ‘Van vasten tot feesten’ zeggen dat ze het geloof tegenwoordig serieuzer nemen dan twee jaar daarvoor. Daar staat tegenover dat nu meer ROC-leerlingen dan (in 2006) studenten vinden dat ze vrijer over het geloof denken. Bij beide groepen is sprake van divergerende trends: enerzijds in de richting van een serieuzere geloofsbeleving, anderzijds in de richting van een vrijere omgang met het geloof. Maar de divergentie is groter bij de ROC-leerlingen dan bij de studenten. Dit lijkt vooral een kwestie van leeftijd te zijn: net als op tal van andere levensterreinen is de geloofsoriëntatie in de puberteit sterk in ontwikkeling. Hoe volwassener zij worden, hoe minder sterk het geloof bij jonge moslims verandert.
Serieuzer of vrijer geloven? Bijna driekwart van de ROC-leerlingen zegt het geloof tegenwoordig (zeker) serieuzer te nemen dan twee jaar geleden (72%). Een klein deel zegt dat dit (zeker) níet het geval is (16%), en een nog iets kleiner deel zit er met zijn antwoord tussenin (13%) – samen bijna 30%. In dit licht is het niet zo onlogisch dat een op drie leerlingen zegt dat ze nu (zeker) vrijer over het geloof denken dan twee jaar geleden (32%). Maar opvallend is dat ‘slechts’ de helft antwoordt tegenwoordig (zeker) niet vrijer over het geloof te denken (49%). De rest antwoordt er tussenin (18%). • De jongere leerlingen zeggen vaker dan de oudere dat zij tegenwoordig niet vrijer over het geloof denken dan twee jaar geleden. Er is geen rechtlijnige samenhang tussen ‘meer of minder serieus’ en ‘meer of minder vrij’. Zoals te verwachten valt, zijn de meeste leerlingen die vrijer zijn gaan denken over het geloof ook minder serieus geworden. Maar ook veel leerlingen die serieuzer zijn gaan geloven, vinden dat zij nu vrijer geloven. Het geloof is voor hen als het ware een ’bevrijding’. Slechts een klein deel is zowel serieuzer als minder vrij geworden. En kennelijk speelt bij sommigen die minder serieus met het geloof zijn geworden een schuldgevoel, want zij voelen zich niet minder vrij dan voorheen.
66
Hoofdstuk 5
Steeds meer imams spreken ook Nederlands, maar nog lang niet allemaal. Jonge Turken hebben er de minste moeite mee dat de imam Turks spreekt, want die taal spreken ze vaak ook thuis. Zij vinden het dan ook minder belangrijk dan jonge Marokkaanse en Surinaamse moslims dat de imam Nederlands spreekt. Marokkaanse en Surinaamse jonge moslims zouden naar eigen zeggen vaker naar de moskee gaan als ze de dienst zouden kunnen verstaan. Bij een Nederlandssprekende imam zouden ze ook veel gemakkelijker met geloofsvragen aankloppen. Ook al geldt dit niet voor allemaal, bij de ROC-leerlingen staan jonge Turkse moslims wat de taal betreft het meest in de traditie van hun ouders. Een meer traditionele oriëntatie onder jonge Turkse moslims zien we ook bij het bezoek aan de koranschool; daar zijn ze het vaakst van de drie groepen zelf naartoe geweest, en zij zouden hun eigen kinderen er ook naartoe sturen. Op dit laatste punt verschillen zij echter niet van de Marokkanen. Bovendien vinden leerlingen uit beide groepen in overgrote meerderheid dat als ze later kinderen krijgen, deze natuurlijk ook moslims moeten worden. Overigens is het de vraag of zij hierover in de toekomst ook zo uitgesproken blijven denken. Weliswaar vonden de meeste (vier jaar oudere) studenten uit ‘Van vasten tot feesten’ ook dat hun kinderen later niet zelf zouden mogen beslissen of zij moslim worden, maar toch minder vaak dan de ROC-leerlingen.
Traditie, rijping en verdieping
Moskee, imam en Nederlandse taal Ruim de helft van de ROC-leerlingen die wel eens naar de moskee gaan, geeft aan dat de imam in de moskee geen Nederlands spreekt (59%). Nóg eens een deel zegt dat de imam alleen buiten de dienst Nederlands spreekt (16%). In slechts een kwart van de gevallen doet de imam dat ook tijdens de dienst (26%). • Bij de Turkse leerlingen spreekt de imam veruit het minst Nederlands, op afstand gevolgd door de Marokkaanse en ten slotte de Surinaamse leerlingen. Over de stelling ‘Als er in de moskee Nederlands gesproken zou worden, zou ik er vaker heen gaan’ zijn de meningen van de ROC-leerlingen sterk verdeeld. Ongeveer evenveel leerlingen zouden (zeker) wél gaan (32%) als (zeker) níet (36%). Een even grote groep maakt het niet uit (32%). • De Turkse leerlingen zijn het het vaakst oneens met deze stelling; ruim de helft zou juist níet vaker naar de moskee gaan als de imam Nederlands zou spreken. • Voor de meisjes maakt het wat meer uit dan voor de jongens dat de imam Nederlands spreekt, en dit verschil geldt vooral voor de Marokkaanse leerlingen. Ruim de helft van de leerlingen is het (zeker) eens met de stelling dat ze makkelijker vragen stellen aan een imam die Nederlands spreekt (52%). Een kwart is het er (zeker) niet mee eens (27%) en de rest zit er tussenin (22%). • Voor de Turkse leerlingen geldt dat het minst, hoewel een kwart van hen het (zeker) wel eens is met de stelling. • Voor de Marokkaanse leerlingen is het veel belangrijker, en voor de Surinaamse nog meer.
Moslim: beslist het eigen kind? Het grootste deel van de ROC-leerlingen vindt dat hun kinderen later (zeker) niet zelf mogen beslissen of zij moslim worden (81%). Een op de tien vindt juist dat hun kinderen dat (zeker) wel mogen (11%); de anderen zitten er tussenin (9%). • De Surinaamse leerlingen laten de keuze veel vaker over aan hun kinderen dan de Marokkaanse of Turkse leerlingen. • Bij de Turken vinden de jongere leerlingen vaker dan de oudere dat hun kinderen het later zelf mogen beslissen.
67
68
Hoofdstuk 5
Naar de koranschool? Iets meer dan de helft van de ondervraagde ROC-leerlingen zegt zelf heel vaak naar de koranschool te zijn geweest (52%); een op de vijf deed dat juist nooit (20%). De rest is er niet zo vaak (16%) of maar een paar keer (12%) naartoe geweest. • De Turkse jongens zijn wat vaker naar de koranschool geweest dan de Turkse meisjes; de meisjes gaan eerder óf heel vaak, óf helemaal niet. Een forse meerderheid van de ROC’ers zou later de eigen kinderen (zeker) naar de koranschool sturen (83%). De meeste anderen zouden dat ‘misschien’ doen, en slechts een hele kleine minderheid zegt (zeker) van níet (3%). • De Turkse en de Marokkaanse leerlingen zeggen veel vaker dan de Surinaamse dat zij hun kinderen later naar de koranschool sturen. Er zijn maar weinig leerlingen die zelf wel naar de koranschool zijn geweest, maar hun kinderen daar niet naartoe zouden sturen. De algemene lijn is: hoe vaker zij er zélf geweest zijn, hoe zekerder zij ervan zijn dat hun kinderen ook zullen gaan.
RIJPING EN FANATISME Wat panelleden al vertelden, wordt bevestigd tijdens het veldonderzoek in AmsterdamOost: de regels van de islam zijn erg belangrijk, maar je komt er helaas vaak niet aan toe ze te volgen als je nog jong bent. In de toekomst, als je ouder bent, ga je wél aan de religieuze regels voldoen. ‘Bidden doen jongeren nu niet, dat stellen ze uit tot later. Het is gewoon laksheid en luiheid. Ze hebben vaak schuldgevoelens omdat ze niet veel aan geloof doen. Dat doe je wel als je gaat trouwen, dan word je serieus, ook in je geloof.’ (Marokkaanse jongen, 24 jaar) Aan goede voornemens geen gebrek. De vraag is echter of de jongeren en jongvolwassenen, die nu in hun dagelijks leven geen kans zien om regelmatig te bidden, binnen afzienbare termijn wél de door hen gepropageerde geloofsregels zullen praktiseren. Vaak horen we dat dit een rijpingsproces is, bij jongens het meest uitgesproken, en bij Marokkanen staat daar vanuit de traditie van het herkomstland minder tijd voor dan bij Turken.
Traditie, rijping en verdieping
69
Toch zijn er in Amsterdam-Oost – net als bijvoorbeeld in de studentennetwerken van de panelstudie – jongeren die zich wel degelijk op jonge leeftijd serieus in het geloof zijn gaan verdiepen en strikt proberen te leven volgens de voorschriften van de islam. Bij hen is er sprake van een versneld rijpingsproces – en dat kan doorslaan naar fanatiek geloof. Een ingrijpende gebeurtenis, zoals de dood van een vriend, kan aanleiding zijn om binnen het geloof op zoek te gaan naar antwoorden op existentiële vragen. Jongens die zich na een losbandige periode afvragen of dit alles is wat het leven hun biedt, keren criminaliteit en drugsgebruik de rug toe. Maar soms gaat het wel erg snel en dan ontpoppen zij zich rigoureus tot uiterst vrome moslims. ‘Mijn broer is een jaar jonger en sinds twee jaar bezig met bidden. Hij had een omslagpunt toen iemand in de buurt overleed, die was jong en gezond toen hij in een keer een hartaanval kreeg. Dan ga je er wel bij stilstaan en nadenken over je geloof.’ [Marokkaanse jongen, 20 jaar] ‘Het is net trainen: de ene keer is het wat meer, dan weer wat minder. Sommige jongens die net beginnen, overdrijven het, gaan een baard dragen en meteen zoveel mogelijk kennis opnemen. Maar je moet rustig beginnen. Ik ben ook rustig begonnen.’ [Marokkaanse jongerenwerker, Indische buurt]
VERDIEPING: RUIMTE ÉN RIGIDITEIT Scherp gesteld kunnen we jonge moslims die zich méér verdiepen in het geloof, indelen in twee contrasterende categorieën. De ene categorie verdiept zich om uit te komen bij een vrijere beleving van de islam, de andere verdiept zich en beleeft de islam strikter. De eerste categorie zet intellectualiteit en kennis in, als pragmatische argumenten voor meer ruimte en persoonlijke vrijheid. Vooral meiden lijken hier bedreven in, maar ook jongens volgen deze strategie. Over het algemeen is het niet zozeer dat deze jongeren uit zichzelf kritiek uiten op anderen of de discussie aangaan om meer persoonlijke ruimte te krijgen. Het is meer zo dat zij hun ‘lossere’ manier van leven legitimeren – wellicht ook om hun eigen geweten te sussen, maar vooral om de vrijheden die ze zichzelf toestaan te verdedigen wanneer anderen (meestal hun ouders) die afkeuren en eraan tornen. Zij redeneren bijvoorbeeld dat het niet verplicht is om een hoofddoek te dragen, dat ook de profeet er voorstander was om eerst een partner te leren kennen en dan pas te huwen, en dat zijn vrouw in het openbaar vrijelijk mocht omgaan met mannen.
70
Hoofdstuk 5 ‘Ouders zeggen alleen dat je geen seks mag voor het huwelijk. Ik wilde weten waarom het verboden was. Ik heb het aan mijn oma gevraagd, zij is een vrouwelijke imam. Het is kortom omdat het kind dat geboren wordt, dat je weet dat het een vader heeft, en daardoor geen psychische problemen krijgt. Op internet heb je zoveel imams; maroc.nl, islam.nl. Je krijgt uitgelegd waarom en waar ze het vandaan halen; precies welk vers uit de koran of uit de hadit.’ [Marokkaans meisje, 24 jaar]
De tegenovergestelde categorie bestaat uit jonge moslims die zich eveneens richten op kennisverwerving. Maar zij verdiepen zich in een meer rigide geloofsovertuiging, met een striktere leefwijze. Terwijl hun ouders slechts enkele verzen uit de koran kennen, wijzen zij hen terecht, in de richting van orthodoxie. Strenggelovigen in de panelnetwerken zijn zich steeds meer gaan verdiepen in de koran en proberen daadwerkelijk alle regels na te leven die de koran volgens hen meegeeft. Onderling discussiëren zij over concrete gedragsregels voor het bidden, de omgang met het andere geslacht, et cetera. Deze jonge moslims grijpen terug op oude kennis. Het lijkt alsof ze een stap terug in de geschiedenis gaan, maar eigenlijk is er sprake van een revival, een heropleving. Met lezingen in het Nederlands en op het internet corrigeren ze elkaar en vullen ze elkaar aan. Sommigen gaan hier heel ver in en vragen zich bijvoorbeeld af of ze hun tanden mogen poetsen tijdens de Ramadan en of henna wel mag. Zij nemen een flesje water mee naar het toilet, zodat zij zich na ieder bezoek kunnen wassen, geven de andere sekse geen hand, enzovoorts. Dit houdt lang niet iedereen vol. Met als gevolg dat sommigen, na een periode van strikte naleving, de teugels toch weer laten vieren.
ACTIEF EN PASSIEF GELOVEN In de praktijk is er bij jonge moslims een glijdende schaal van actieve naar passieve geloofsbeleving en het praktiseren hiervan. Kennelijk geldt dat ook voor de ouders, want slechts een klein deel van de ROC-leerlingen zegt anders te denken over het geloof dan hun ouders. Bij de actief gelovigen speelt de islam een belangrijke, zo niet centrale of zelfs alles overheersende rol in het dagelijkse leven. Dat loopt van degenen die zeer streng zijn in de ‘zuivere leer’, via hen die de binnen de westerse c.q. Nederlandse samenleving passende meest zuivere vorm willen belijden, tot aan de gelovigen die zich uit (culturele) traditie aan de regels houden, zonder echt stil te staan bij het waarom. De jonge moslims die zich in de koran verdiepen ter rechtvaardiging van hun ‘vrije gedrag’ zijn lastiger op deze schaal te plaatsen, want zij weten soms meer van de koran dan degenen
Traditie, rijping en verdieping
71
die zich ‘gewoonweg’ aan de tradities houden. De passief gelovigen doen in de praktijk weinig aan geloofsuitoefening, maar zij zien dit zelf vaak als een voorbijgaand iets en beweren het geloof op latere, ‘rijpere’ leeftijd wél serieus te zullen nemen. Nog passiever zijn degenen die alle regels loslaten, zelfs de Ramadan overslaan en van alles doen wat de profeet verboden heeft. Deze laatste groep lijkt zich expres níet te verdiepen in het geloof. Het komt soms ter sprake, maar er wordt zo min mogelijk informatie opgezocht en uitgewisseld, zodat deze jongeren ook niet weten welke regels zij allemaal overschrijden. Toch noemen zij zichzelf meestal wel moslim. Misschien geen goede, maar je blijft wel moslim. Jonge mensen die wel als moslim zijn opgevoed en toch zeggen geen moslim meer te zijn, komen we in slechts een van de panelnetwerken (van jongvolwassenen) tegen. Zelfs de meest passieve moslims zeggen doorgaans iemand als Ehsan Jami niet te snappen. Of je jouw geloof belijdt of niet, waarom zou je verkondigen dat je ex-moslim bent?!
6
Vriendschap, relaties en huwelijk
Vriendschap, relaties en huwelijk
73
In de loop van de puberteit gaan jongeren zich doorgaans minder richten op hun ouders en meer op hun leeftijdsgenoten. Jongens en meisjes krijgen meer belangstelling voor elkaar. Er wordt geflirt en vroeger of later ontstaan vaste relaties, al dan niet uitmondend in een huwelijk. Hoe gaat dat bij jonge moslims? Richten zij zich op leeftijdsgenoten met dezelfde etnische achtergrond, of is er sprake van vermenging? Welke rol speelt het geloof hierbij? Wat vinden ze van seks voor het huwelijk? En welke eisen stellen zij aan hun huwelijkspartner? Ook in dit hoofdstuk leggen we de panelbevindingen over de netwerken en de uitkomsten van de ROC-survey naast elkaar om een optimaal beeld te krijgen.
MENGING IN VRIENDENGROEPEN De vriendengroepen van de jeugdigen in de panelstudie zijn bijna niet gemengd naar geslacht, behalve die van de Surinaamse jeugdigen. Dit betekent niet dat jeugdigen helemaal geen contact hebben met jongeren van het andere geslacht. Op school en op straat zoeken jongens en meisjes elkaar op, maar ze sluiten meestal (nog) geen hechte vriendschappen met elkaar. Bij de studenten en, vooral, de jongvolwassenen is de verdeling naar sekse binnen de groep meer in evenwicht. De netwerken van de jeugdigen in de panelstudie zijn ook sterk mono-etnisch (zie hoofdstuk 2). Die van de studenten zijn wat meer gemengd naar etnische afkomst en die van de jongvolwassenen vertonen de meeste etnische menging.
Vrienden: sekse en etniciteit De vriendenkring van de vrouwelijke ROC-leerlingen bestaat voor gemiddeld 80% uit meisjes. De vriendenkring van de jongens is meer gemengd naar geslacht (55% jongens, 45% meisjes). • Hoe ouder de leerlingen zijn, hoe meer hun vriendenkring gemengd is naar geslacht. Bij ruim de helft van de ROC’ers bestaat de vriendenkring uitsluitend (32%) of vooral (26%) uit personen met dezelfde etniciteit als zijzelf. Een op de tien heeft een gemengd ‘zwarte’ vriendenkring (11%), ruim een kwart heeft een gemengd ‘zwart/witte’ vriendenkring (28%) en slechts een kleine minderheid heeft een overwegend ‘witte’ vriendenkring.
74
Hoofdstuk 6
De jeugdigen gaan vooral om met vrienden of vriendinnen die ook moslim zijn, wat samenhangt met de eenzijdige etnische samenstelling van hun vriendengroep. De studenten en jongvolwassenen hebben ook vrienden die géén moslim zijn. Slechts in enkele netwerken zijn vriendschappen expliciet gebaseerd op geloofsovertuiging. Dan wordt niet geselecteerd op moslims versus niet-moslims, maar op de manier waarop het geloof wordt beleden (liberaal of orthodox).
Het geloof van vrienden Het percentage moslims in de vriendenkring van de ROC-leerlingen is gemiddeld 75%. Dat is vrijwel gelijk aan het percentage moslims dat ze naar eigen zeggen twee jaar geleden in hun vriendenkring hadden (71%). • De Surinaamse leerlingen hebben, net als twee jaar geleden, minder moslimvrienden dan de Marokkaanse of de Turkse. Twee derde van de leerlingen zegt (zeker) wel vrienden te kunnen zijn met iemand die heel anders over de islam denkt dan zij (64%). Een op de zeven zegt dit juist (zeker) niet te kunnen (14%) en de rest zit er tussenin (23%). • De Turkse meisjes staan meer open voor andersdenkenden dan de Turkse jongens.
Hoewel jonge moslims veel omgaan met mensen van dezelfde etnische afkomst en met dezelfde religieuze overtuiging, vinden ze zelf dat hun vriendschappen ontstaan omdat het goed klikt op basis van karakter. Sterker: dat ze vooral omgaan met andere jonge moslims, van dezelfde etnische afkomst, moet volgens hen in dit licht worden bezien. Je kunt immers gemakkelijker vriendschappen opbouwen met mensen die begrijpen waarom je geen alcohol drinkt, een hoofddoek draagt, het suikerfeest viert, et cetera. De aanvankelijke aantrekkingskracht die jonge mensen op elkaar uitoefenen, is volgens panelleden gemakkelijker om te zetten in een vriendschap als er meer gedeelde interesses zijn. Enkelen voegen hieraan toe dat jonge moslims door deze ‘selectie’ minder snel aan verleidingen worden blootgesteld en dat zij zich zo beter aan de regels van het geloof kunnen houden. Dat jongvolwassenen toch iets vaker vrienden en vriendinnen hebben met een andere etnische achtergrond of geloofsovertuiging, heeft deels te maken met de meer hedonistische inslag (vaker uitgaan, meer gericht op luxe) in hun netwerken. Daarnaast speelt de levensfase waarin zij verkeren een rol. De jongvolwassenen gaan bijvoorbeeld werken en in een andere buurt of wijk (op zichzelf) wonen. Ook hebben ze meer geld te besteden, waardoor zij bijvoorbeeld een duurdere sportschool in plaats van het buurt-
Vriendschap, relaties en huwelijk
75
centrum bezoeken. Op al die plekken komen ze in aanraking met een etnisch meer gemêleerd gezelschap.
LOSSE EN VASTE RELATIES Afspraakjes maken (daten) is niet meer uit den boze; het lijkt er zelfs op dat het steeds gangbaarder wordt onder jonge moslims. Partners worden met zorg uitgekozen, en daarvoor moet je tijd uittrekken. De jeugdigen flirten vooral op school, op straat of in het buurtcentrum met elkaar. De studenten ontmoeten vaker iemand via de (studenten)vereniging, een debatavond, tijdens college, of op een bruiloft. Het internet blijft een belangrijke rol spelen in contacten met het andere geslacht. Over het algemeen geven jonge moslims er echter de voorkeur aan om iemand te zoeken in de ‘echte wereld’ en wordt internet vooral gebruikt om het contact te onderhouden. Zo wijst Otto [10] erop dat op websites voor Marokkaanse jongeren de fora ‘man zoekt vrouw’ of ‘vrouw zoekt man’ weliswaar goed lopen, maar dat het onderwerp ‘uit het oog verloren’ het meest enthousiast wordt bezocht. De panelleden spreken steeds minder van stiekeme afspraakjes in andere steden of buiten de eigen buurt. Zij zien dat jongens en meisjes in de openbare ruimte iets meer kunnen en mogen doen, en dat zij meer het vertrouwen van hun ouders weten te winnen. Hoewel meisjes zeker nog niet overal kunnen rondlopen met hun vriendje, worden roddels minder serieus genomen en wordt er niet meteen iets van gedacht als je samen met een jongen in de tram zit. Jonge moslims spreken wel buiten de deur af, omdat bij de ouders thuis afspreken vaak geen optie is. Een (eventuele) partner wordt alleen aan de ouders voorgesteld als het om een huwelijkskandidaat gaat. Hoewel ouders weten wat er gebeurt, mag het niet onder hun ogen gebeuren. Maar: het centrum van een stad als Amsterdam biedt veel gelegenheid voor een leuk uitje. ‘Als een jongen en een meisje elkaar ontmoeten, tasten ze elkaar eerst een tijdje af. Vaak zitten ze bij elkaar op school. Daar zien ze elkaar in de kantine of zitten ze in hetzelfde projectgroepje. In die tijd weten zo min mogelijk mensen dat je iets met elkaar hebt. Liever vertel je dat ook niet aan je vrienden; als het dan namelijk alsnog uitgaat, ben je de lul. Je vrienden zullen je dan ook zien als slechterik en het is ook heel vervelend voor een meisje, want andere jongens weten dan dat ze een relatie heeft gehad. Ze is nog wel maagd natuurlijk, maar toch ...’ [Rabi 18]
76
Hoofdstuk 6
Jonge moslims maken scherp onderscheid tussen losse en vaste relaties. Vooral jongens c.q. mannen hebben losse relaties; slechts in enkele netwerken van jongvolwassenen nemen sommige vrouwen ook deze vrijheid. Onder een vaste relatie verstaan de meeste jonge moslims een serieuze relatie. En deze dient uit te monden in een huwelijk. Zulke serieuze relaties zijn in de ogen van een groot deel van de mannelijke en vrouwelijke studenten en jongvolwassenen te rechtvaardigen. In hun kringen trouwt tegenwoordig nog maar een enkeling na slechts een korte kennismakingsperiode, iets wat voorheen vaker het geval was. Zelfs in de meest orthodoxe netwerken wordt nu meer tijd uitgetrokken voor de kennismaking, ook al komt dit alleen maar neer op veel extra telefoongesprekken met de toekomstige partner. Overigens houdt dit niet in dat er altijd getrouwd wordt. Serieuze relaties worden tegenwoordig ook vaker verbroken – en jonge moslims kunnen daar steeds beter begrip voor opbrengen.
SEKS VOOR HET HUWELIJK Voor jonge moslims is de stelregel dat seks voor het huwelijk niet mag. Hoewel dit in de praktijk nog steeds vooral voor meisjes blijkt te gelden, vinden jeugdigen toch opvallend vaak dat ook jongens maagd moeten blijven tot het huwelijk. Met name jeugdige straatjongens hanteren echter een dubbele moraal. Studenten en jongvolwassenen doen dat ook, maar genuanceerder. De jongens onder hen vinden wel dat zij zich meer kunnen permitteren dan meiden, maar de meiden heten niet altijd meteen ‘sletten’ wanneer zij wel eens seks hebben gehad voor het huwelijk. Het lijkt erop dat mannelijke studenten en vooral mannelijke jongvolwassenen steeds minder waarde hechten aan de maagdelijkheid van de vrouw. Wanneer zij deze heeft verloren in een (of meerdere) serieuze relatie(s), dan is dit iets waar jongens c.q. mannen zich nog wel overheen kunnen zetten. Dat ‘hij’ met haar ‘zonde’ kan leven, wil echter niet zeggen dat ‘de gemeenschap’ het accepteert; het wordt dan ook niet aan de grote klok gehangen.
Vriendschap, relaties en huwelijk
77
Wanneer mag ‘het’? In een landelijk onderzoek van De Graaf e.a. (2005) naar seksueel gedrag bij jongeren (12-25 jaar) bleek 85% het geoorloofd te vinden om geslachtsgemeenschap te hebben bij trouwplannen, 82% bij vaste verkering, 79% bij veel voor elkaar voelen en 25% bij niet veel voor elkaar voelen. Daarentegen vinden de meeste onderzochte ROC-leerlingen dat je geen geslachtsgemeenschap mag hebben voor het huwelijk. Eén op de drie gaat wel akkoord met geslachtsgemeenschap als je trouwplannen hebt (32%). Eén op de zes vindt dat dit al mag bij vaste verkering (17%) en als je veel voor elkaar voelt (16%). Een kleine minderheid vindt dat je geslachtsgemeenschap mag hebben als je niet veel voor elkaar voelt (7%). • De jongens denken hierover veel soepeler dan de meisjes. • Dit verschil tussen jongens en meisjes is het grootst bij de Marokkaanse leerlingen.
Jonge moslima’s vinden het trouwens lang niet altijd prettig als hun partner nog maagd is tegen de tijd dat zij met hem gaan trouwen. Zij noemen hiervoor verschillende redenen, zoals de angst voor de huwelijksnacht (je man moet wél weten wat je dan moet doen) of de vrees dat hij anders – uit nieuwsgierigheid – alsnog vreemd zal gaan tijdens het huwelijk. Sommige meisjes vinden het ook wel stoer en sexy als hun (toekomstige) man al veel veroveringen heeft gehad. Maar vaak vinden ze dat ze zelf wél maagd moeten blijven tot het huwelijk, of in ieder geval moeten wachten totdat zij in een serieuze relatie gebonden zijn aan een jongen of man. Maar ook in het laatste geval zijn er voorzichtige moslima’s. Ze kunnen immers alsnog bedrogen uitkomen, en dat kan hun positie op de huwelijksmarkt schaden. Ook al zegt een jongen met haar te willen trouwen, menige jonge moslimvrouw wacht toch maar liever tot na de officiële huwelijksvoltrekking.
78
Hoofdstuk 6
Huwelijkspartner en maagdelijkheid Bijna de helft van de ROC-leerlingen wil niet trouwen met iemand die geen maagd meer is (47%). Bijna een kwart zou dit juist (zeker) wel willen (22%) en de rest zit er tussenin (31%). • De jongens zijn hierin veel strikter dan de meisjes: bijna twee op de drie jongens willen alleen maar trouwen met iemand die nog maagd is, tegenover ongeveer één op de drie meisjes. • Voor de Turkse leerlingen weegt de maagdelijkheidseis veruit het zwaarst; dit geldt zowel voor de jongens als de meisjes. Toch zijn de verschillen hierin tussen beide seksen het grootst bij de Turkse leerlingen.
DE IDEALE HUWELIJKSPARTNER Bij de partnerkeuze van jonge moslims spelen verschillende factoren een rol. In essentie is hierin weinig veranderd ten opzichte van voorgaande jaren, zo blijkt uit vergelijking van de panelstudie van nu met die van 2005 (Van Allah tot Prada) en van 2006 (Van vasten tot feesten). Verreweg de meeste jonge moslims vinden het erg belangrijk dat hun huwelijkskandidaat ook moslim is, en vaak óók dat hij of zij van dezelfde etnische afkomst is. Met name de jeugdigen zeggen daarnaast dat het uiterlijk belangrijk is. Studenten en jongvolwassenen, vooral de vrouwelijke, vinden het ook belangrijk dat hun partner een goede opleiding volgt en ambitie heeft. Dit hangt overigens samen met de andere voorkeuren. Deze meisjes of vrouwen denken dat hoger opgeleide jongens of mannen ook serieuzer met het geloof en de culturele c.q. religieuze normen en waarden zullen omgaan. Tijdens het uitgaan en op straat houden jonge moslima’s de jongens van wie zij ‘op een kilometer afstand al ruiken dat het randfiguren zijn’, koelbloedig op afstand.
Vriendschap, relaties en huwelijk
79
Eisen aan geloof en etniciteit Voor het overgrote deel van de onderzochte ROC-leerlingen is het (heel) belangrijk dat hun toekomstige man of vrouw moslim is (91%). Minder dan een op de tien vindt dit (helemaal) niet belangrijk (3%) of zit er tussenin (6%). • Voor meisjes is dit belangrijker dan voor jongens. • Het is belangrijker voor de Marokkaanse en Turkse leerlingen dan voor de Surinaamse leerlingen. Twee op de drie leerlingen vinden het (heel) belangrijk dat hun toekomstige man of vrouw dezelfde etniciteit heeft als zijzelf (69%). Bijna een kwart staat er vrij neutraal tegenover (22%) en ongeveer een op de tien vindt het (helemaal) niet belangrijk (9%). • Ook dit vinden de meisjes belangrijker dan de jongens. • Dit verschil geldt vooral voor de Marokkaanse leerlingen. • De Turkse leerlingen tillen het zwaarst aan dezelfde etniciteit, direct gevolgd door de Marokkaanse leerlingen. Voor de Surinaamse leerlingen maakt het meestal niet zoveel uit.
Hoewel jonge moslims veel waarde hechten aan het oordeel van hun ouders (vergelijk: Hooghiemstra, 2003), vinden zij ook dat zij zelf hun partner moeten kunnen kiezen. Vaak heeft de ouderlijke goedkeuring betrekking op de etnische achtergrond en geloofsovertuiging van de huwelijkskandidaat. De omgang wordt immers aanzienlijk vergemakkelijkt wanneer de partner bijvoorbeeld dezelfde taal spreekt. Tegelijkertijd zien we bij vergelijking van de panelstudie van nu met die uit voorgaande jaren, dat jonge moslims steeds vaker zélf hun partner willen kiezen (vergelijk: Entzinger & Dourleijn, 2008). Jongvolwassenen vinden het minder belangrijk wat hun ouders van hun partner vinden. Toch kiezen ook veel jongvolwassenen een huwelijkspartner van dezelfde etniciteit en hetzelfde geloof. Hoewel sommigen (vooral jongvolwassenen) relaties hebben gehad met niet-moslims of geliefden met een andere etnische achtergrond, blijken de verschillen vaak nog steeds moeilijk overbrugbaar. Wat het geloof betreft, vinden jonge moslims het vooral belangrijk dat er geen meningsverschillen zullen ontstaan over de (religieuze) opvoeding van de kinderen. ‘Je wilt je kinderen natuurlijk wel dingen meegeven qua levenswijsheid en religie. Als ze met vragen komen, moet je daar antwoord op kunnen geven.’ [Musad 39]
80
Hoofdstuk 6
NA HET HUWELIJK... Sommige mannelijke studenten en jongvolwassenen in de panelnetwerken hebben het liefst een traditionele vrouw, die thuis blijft en voor hem en de kinderen zorgt. Toch leggen jonge moslimmannen zich tegenwoordig vaker neer bij de beslissing van hun vrouw om te werken na het huwelijk. Vooral omdat steeds meer moslimvrouwen dit recht ook onomwonden opeisen wanneer een eventueel huwelijk ter sprake komt. Moslima’s zijn steeds meer geëmancipeerd en vinden de gelijkwaardigheid tussen de partners belangrijk – en voor de jongens c.q. mannen is dit ook steeds vaker vanzelfsprekend.
Getrouwde vrouw die werkt? Tweederde van de ROC-leerlingen vindt het (heel) belangrijk dat de vrouw na het huwelijk kan blijven werken (66%). Ongeveer een op de tien vindt dit (helemaal) niet belangrijk (11%) en de rest zit er tussenin (23%). • Nog niet de helft van de jongens vindt dit (heel) belangrijk, tegenover driekwart van de meisjes. • Maar: er zijn dus ook meisjes die het niet zoveel uitmaakt of die het zelfs (helemaal) niet belangrijk vinden.
Vaak zeggen jonge moslims dat zij ‘serieus’ zullen worden wanneer zij eenmaal getrouwd zijn. Hun rijpingsproces komt dan in een versnelling. Eenmaal getrouwd, willen ze stoppen met uitgaan en zich beter aan de geloofsregels houden, en meisjes willen bijvoorbeeld na het huwelijk een hoofddoek gaan dragen. In enkele vriendengroepen betekent dit ook een duidelijke schifting. Degenen die trouwen, verdwijnen uit beeld en degenen die ‘losbandiger’ in het leven staan, blijven over. Binnen de panelstudie zien we dit het duidelijkst in enkele netwerken van jongvolwassenen – in andere netwerken verandert er weinig. Het is dus niet zo dat alle jonge moslims na hun huwelijk snel ‘serieuzer’ worden. Vooral Turkse moslims stellen dit nog even uit tot een latere fase in hun leven. Jonge moslimvrouwen verwachten soms dat zij meer vrijheden zullen krijgen na hun huwelijk. Zij denken dan eindelijk ruimte te krijgen, want hun ouders kunnen hen niet meer zo scherp in de gaten houden en hebben niets meer over hen te zeggen. In de praktijk kan dat echter fors tegenvallen, omdat ze nu – in plaats van met hun ouders – rekening moeten houden met hun echtgenoot.
Vriendschap, relaties en huwelijk
81
ISLAM EN HOMOSEKSUALITEIT Over de plaats van homoseksualiteit binnen de islam lopen de meningen uiteen. Door de eeuwen heen zijn de opvattingen hierover in de moslimwereld sterk veranderd; van een geaccepteerde praktijk werd homoseksueel gedrag verwerpelijk en zondig (Yesilgöz & Wilde, 1999). Dat laatste geldt tegenwoordig nog steeds: veel gelovige moslims zijn bang dat ze met homoseksueel gedrag een zonde tegen de islam begaan. In hun omgeving is het onderwerp taboe, en uitkomen voor homoseksuele gevoelens kan zelfs tot verstoting leiden (Nahas, 2005). Op websites voor jonge moslims worden stevige debatten over homoseksualiteit gevoerd. Van de stellingen in de vragenlijst, roepen die over homoseksualiteit bij de ROC-leerlingen duidelijk de sterkste emoties op – zowel instemmend als afwijzend. Na afname van de enquête komt het onderling spontaan tot levendige discussies.
Homo als vriend en als moslim De helft van de ROC-leerlingen geeft aan (zeker) geen vrienden te kunnen zijn met iemand die homo of lesbisch is (50%), terwijl bijna een op de drie zegt dit (zeker) wél te kunnen (30%). De rest zit er tussenin (20%). • Er is een duidelijk verschil tussen jongens en meisjes: 21% van de jongens en 35% van de meisjes kan wel bevriend zijn met iemand die homoseksueel is. • Jongens schrijven regelmatig bij hun antwoord dat zij alleen vrienden kunnen zijn met lesbiennes (dus niet met homoseksuele jongens). • De Turkse leerlingen hebben er duidelijk het vaakst problemen mee, de Surinaamse het minst. De stelling ‘Een homo kan ook moslim zijn’ levert nog meer afwijzing op. Twee van de drie leerlingen vinden dat dit (zeker) niet kan (64%). Nog geen kwart vindt van wel (22%) en een kleine groep zit er tussenin (14%). • De jongens vinden nog minder vaak dan de meisjes dat een homo moslim kan zijn. • Marokkaanse jongens hebben er de meeste moeite mee.
82
Hoofdstuk 6
CONCLUSIES OVER VRIENDSCHAP, RELATIES EN HUWELIJK De vriendengroepen van jonge moslims bestaan nog steeds vooral – vaak zelfs alleen maar – uit leeftijdsgenoten die ook moslim zijn en dezelfde etniciteit hebben als zijzelf. Naarmate zij ouder worden, trekken de jongens meer op met meisjes en, op wat latere leeftijd, de meisjes ook met jongens. Vergeleken met de studenten uit ‘Van vasten tot feesten’ bestaat de vriendenkring van vrouwelijke ROC-leerlingen in nóg sterkere mate uit meisjes. Daarentegen hebben de jongens onder de ROC’ers juist meer meisjes in hun vriendenkring dan de jongens van het hbo en de universiteit. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor lijkt dat de jongens van het ROC meer optrekken met meisjes van buiten de school. Tegelijkertijd zijn de vriendenkringen van de ROC-leerlingen veel minder etnisch gemengd dan die van de studenten. Net als bij de studenten bestaat gemiddeld driekwart van de vriendenkring van de ROC’ers uit moslims. Maar de ROC’ers hebben wel wat minder vrienden die heel anders denken over de islam dan zijzelf.
Grens tussen los en vast Jonge moslims daten tegenwoordig vaker en langer, en zij gaan steeds vaker langere relaties aan voordat ze trouwen. Dit wordt ook meer geaccepteerd door hun omgeving. Jonge moslims willen en mogen nu meer tijd dan voorheen investeren in het aftasten van hun (eventuele) toekomstige huwelijkspartner. Al met al zien we een trend richting individualisering: jonge moslims willen steeds vaker zélf hun partner kiezen. Daarbij blijft er een duidelijke grens tussen losse en vaste, serieuze relaties. Ook bij het aangaan van (vaste) relaties blijft gemeenschappelijkheid van etnische achtergrond en geloof een krachtige rol spelen. Dat de meeste jonge moslims willen trouwen met een andere moslim, was al bekend (CBS, 2005; Sterkcx & Bouw, 2005). Bij de ROC-leerlingen is dit nog sterker het geval dan bij de studenten uit ‘Van vasten tot feesten’. Net als bij de studenten is een gemeenschappelijke etnische achtergrond voor hen ook belangrijk, maar dat telt toch minder zwaar dan hetzelfde geloof. Zelfs de meer hedonistische jongvolwassenen willen uiteindelijk toch vaak een islamitische partner, van dezelfde etnische afkomst als zijzelf. Vergeleken met de studenten uit Van vasten tot feesten hebben de ROC-leerlingen meer moeite met seks voor het huwelijk. Dat komt mede doordat er verhoudingsgewijs meer meisjes deelnamen aan de survey op het ROC. Daarnaast is het waarschijnlijk vooral een kwestie van leeftijd – de ROC’ers zijn gemiddeld bijna vier jaar jonger dan de studenten uit ons vorige onderzoek. Maar het kan ook zijn dat lager opgeleiden hierover andere, meer traditionele opvattingen hebben dan hoger opgeleiden. Dat zien we ook terug bij de meningen over homoseksualiteit: de ROC-leerlingen accepteren homo’s en lesbo’s minder in hun vriendenkring dan de studenten.
Vriendschap, relaties en huwelijk
83
Wel of geen maagd? Naarmate zij wat ouder zijn, hechten jonge moslims er minder waarde aan om als maagd in het huwelijk te treden. Voor de jeugdigen in de panelstudie telt dit veel zwaarder (zowel jongens als meisjes) dan voor de studenten, terwijl de jongvolwassenen zelfs buiten een serieuze relatie om nog wel eens seks hebben. Mannelijke studenten en jongvolwassenen lijken toleranter te worden wat de maagdelijkheid van hun (toekomstige) echtgenote betreft. Zij vinden het minder erg als zij geen maagd meer is, zolang een en ander maar binnen een serieuze relatie is gebeurd. Over (moslim)meisjes die gemakkelijk seks voor het huwelijk hebben (‘matrassen’) wordt nog steeds schande gesproken. Voor met seks experimenterende jongens en mannen blijft méér begrip bestaan. Een deel van de jonge moslima’s vindt het juist prettig als hun toekomstige man (veel) sekservaring heeft.
Verschillen tussen de seksen Zowel in de panelstudie als in de survey onder ROC-leerlingen zien we soms wel verschillen tussen de onderzochte etnische groepen, maar als het om seksualiteit gaat zijn het vooral de geslachtsverschillen die er uitspringen. Net als bij de studenten in Van vasten tot feesten zijn de meisjes veel strenger dan de jongens in hun opvattingen over wanneer je geslachtsgemeenschap mag hebben – en dit sekseverschil is ook nu weer het meest uitgesproken bij de Marokkanen. Tegelijkertijd hebben de moslimmeisjes van het ROC minder vaak moeite dan de jongens met homoseksuele vrienden of vriendinnen. Ook vinden de meisjes vaker dan de jongens dat een homo moslim kan zijn. Deze verschillen zijn het duidelijkst bij de Marokkaanse leerlingen. Maar het zijn de Turkse leerlingen die er het meest aan hechten dat hun toekomstige huwelijkspartner nog maagd is. Het is ook bij hen dat de opvattingen van de jongens en de meisjes hierover het sterkst verschillen. En net als bij de studenten zijn het wederom de Turkse jongeren die er het zwaarst aan tillen dat hun toekomstige man of vrouw dezelfde etniciteit heeft als zijzelf.
7
Werk, vrije tijd en vakantie
Werk, vrije tijd en vakantie
85
Scholieren en studenten hebben tegenwoordig vaak een bijbaantje. Hoe zit dat bij jonge moslims? Lukt het hen om, naast hun opleiding, betaald werk te vinden? En om wat voor baantjes gaat het dan? Wat doen jonge moslims in hun vrije tijd? Gaan ze dan uit of blijven ze thuis? Hoe zit het met middelengebruik – roken ze, drinken ze alcohol en gebruiken ze drugs? Gaan ze vaak op vakantie? Waar gaan ze dan naartoe: alleen naar het land waar hun ouders vandaan komen, en verblijven ze dan bij hun familie? Of gaan ze ook naar andere plekken in Marokko, Turkije of Suriname? Vieren ze ook vakantie in andere landen? Voor de antwoorden op deze vragen baseren we ons in dit hoofdstuk voornamelijk op de survey onder ROC-leerlingen.
WERK: MEESTAL EEN BIJBAANTJE Bijna driekwart van de studenten uit ‘Van vasten tot feesten’ had een bijbaantje. Bij de ROC-leerlingen van nu, die overigens gemiddeld vier jaar jonger zijn, is dat iets minder: twee op de drie doen er een baantje bij (62%). Hier zijn geen verschillen naar geslacht, leeftijd of etniciteit. Ongeveer de helft van de bijbaantjes is in een winkel – het vaakst achter de kassa in de supermarkt of als vakkenvuller, maar bijvoorbeeld ook als verkoper in een kledingwinkel. Ongeveer 10% van de ROC’ers met een bijbaantje werkt in de horeca. Sommigen hebben een bijbaantje dat met hun studie te maken heeft, zoals in de beveiliging, in het onderwijs of de zorg, op de administratie of in een garage. Turkse leerlingen hebben wat vaker een bijbaan in de horeca en Surinaamse leerlingen wat vaker in een winkel. Alle onderzochte leerlingen die in een call-center werken, zijn van Marokkaanse afkomst.
VRIJE TIJD EN UITGAAN: GEVARIEERD BEELD Jonge moslims hebben een gevarieerde vrijetijdsbesteding: sporten, internetten, winkelen, bioscoopbezoek, muziek maken en/of downloaden, en gewoon op straat rondhangen. Daarin zien we bij de panelstudie geen wezenlijke veranderingen ten opzichte van voorgaande jaren. Ruim de helft van de ROC-leerlingen (59%) is de maand voorafgaand aan de survey niet naar een café, discotheek, club, party, concert of iets dergelijks geweest. Hen noemen we de thuisblijvers. Bijna een op de drie ging in die maand maximaal drie keer uit: de gelegenheidsstappers (30%). En ruim een op de tien deed het vaker: de vaste stappers (11%). De meisjes gaan minder uit dan de jongens. De Turkse leerlingen gaan het vaakst uit. En de Marokkaanse jongens gaan veel vaker stappen dan de Marokkaanse meisjes.
86
Hoofdstuk 7
Vergeleken met de studenten uit Van vasten tot feesten zijn de ROC-leerlingen veel vaker thuisblijvers. Dat is allereerst een leeftijdskwestie. De ROC-leerlingen zijn jonger dan de studenten van toen – en die gingen vaker uit naarmate zij ouder waren. Ook sekse speelt een rol. De onderzochte ROC’ers zijn vaker van het vrouwelijke geslacht dan de studenten van 2006. Net als de leerlingen van nu gingen de vrouwelijke studenten minder uit dan de jongens. Ook bij de studenten waren het de Turken die het vaakst uitgingen.
MIDDELENGEBRUIK: HOGER BIJ JONGENS Landelijk onderzoek onder middelbare scholieren laat soms duidelijke verschillen tussen etnische groepen zien in middelengebruik. Marokkaanse scholieren roken het minst. Ook drinken zij het minst alcohol, gevolgd door Turkse scholieren. En het zijn eveneens de Marokkaanse scholieren die het minst wel eens cannabis of andere illegale drugs hebben gebruikt (Monshouwer e.a., 2008). Eenzelfde beeld komt naar voren in een onderzoek van enkele jaren geleden naar (met onze ROC’ers vergelijkbare) leerlingen van het middelbaar beroepsonderwijs in Amsterdam (Stolte, Schilthuis & van der Wal, 2005). Het hier geschetste patroon wordt bevestigd door de survey onder ROC-leerlingen. Vergeleken met de studenten uit Van vasten tot feesten hebben zij nog minder ervaring met roken en alcohol, maar bij blowen is er nauwelijks verschil. En in beide gevallen is het gebruik van harddrugs een zeldzaamheid. Houden we er rekening mee dat bij de ROC’ers meer meisjes waren dan bij de studenten, dan ontlopen de cijfers van beide groepen elkaar niet noemenswaardig: zowel toen als nu is het middelengebruik hoger bij de jongens dan bij de meisjes.
Werk, vrije tijd en vakantie
87
Roken, alcohol en drugs Een kwart van de ROC-leerlingen heeft wel eens sigaretten gerookt (26%) en de helft daarvan deed dat ook nog in de maand vóór de survey. Bijna een kwart heeft wel eens alcohol gedronken (23%), maar slechts 4% deed dat nog in de laatste maand. De rest is ermee gestopt of drinkt alleen maar af en toe. Een op de zes heeft wel eens wiet of hasj gerookt (16%) en 4% deed dat nog in de afgelopen maand. De anderen zijn ermee gestopt of blowen slechts af en toe. Bijna niemand zegt wel eens ecstasy te hebben gebruikt, en helemaal niemand cocaïne. De jongens hebben vaker gerookt – en roken ook tegenwoordig vaker – dan de meisjes. De jongens hebben bovendien veel vaker wel eens geblowd dan de meisjes. De Turkse leerlingen rookten en roken veruit het vaakst. Onder hen hebben de oudere leerlingen veel vaker ervaring met roken dan de jongere. De Turkse leerlingen hebben ook het vaakst wel eens alcohol gedronken. De Marokkaanse leerlingen hebben het vaakst nog nooit gerookt, maar de jongens rookten en roken veel vaker dan de meisjes. Daarnaast drinken de Marokkaanse leerlingen veruit het minst alcohol. Hoewel ook de meeste Marokkaanse jongens nog nooit alcohol namen, deden zij dat toch veel vaker dan de meisjes. De Marokkaanse meisjes hebben het minst van allemaal wel eens geblowd.
Roken, drinken Roken, drinkenen en softdrugs softdrugs 30% 25% 20%
Ooit
15%
Laatste jaar
10%
Laatste maand
5% 0% Tabak
Alcohol
Cannabis
88
Hoofdstuk 7
VAKANTIE: IN EIGEN LAND (VAN HERKOMST)
Een grote meerderheid van de ROC-leerlingen is in de afgelopen twee jaar op vakantie in het buitenland geweest (87%). Als ze in die periode op vakantie zijn geweest, gingen bijna alle Turkse leerlingen in elk geval een keer naar Turkije, bijna alle Marokkaanse leerlingen naar Marokko en ongeveer de helft van de Surinaamse leerlingen naar Suriname. De meest voor de hand liggende verklaring voor dit verschil is, dat reizen naar Suriname beduidend duurder is dan naar Turkije of Marokko. Als Surinaamse leerlingen vakantie vierden in Suriname, dan gingen zij altijd (ook) naar familie. In vergelijking met de Turkse leerlingen gingen de Marokkaanse leerlingen wat minder uitsluitend naar familie, en ook iets minder Marokkanen gingen hier helemaal niet naartoe. Beide etnische groepen brachten meestal een deel van de vakantie bij familie door. Een enkele Marokkaanse of Surinaamse leerling is (ook) op vakantie in Turkije geweest, een enkele Turkse of Surinaamse leerling (ook) in Marokko, en een enkele Marokkaanse of Turkse leerling (ook) in Suriname. Ruim de helft van de vakantievierders is niet naar andere landen dan deze drie geweest (60%). Wie dat wél deed, ging het vaakst op vakantie in Europa, met aan kop: Spanje, Frankrijk, Duitsland en België.
Vakantie in in herkomstland (indien op vakantie) Vakantie herkomstland (indien op vakantie) 100% 80%
Alleen bij familie
60%
Ook bij familie
40%
Niet bij familie
20%
Niet geweest
0% Marokkanen
Turken
Surinamers
CONCLUSIES OVER WERK, VRIJE TIJD EN VAKANTIE Een kleine meerderheid van de ROC-leerlingen uit de survey heeft een bijbaantje, bijna net zo vaak als de vier jaar oudere moslimstudenten van 2006. Net als bij de studenten gaan veel ROC’ers niet naar een café, club, party e.d. Ook nu zijn het vooral de jongens en de Turkse jongeren die het vaakst uitgaan, terwijl de Marokkaanse meisjes het vaakst thuisblijven. Alcohol- en drugsgebruik blijven veel minder populair bij de onderzochte ROC-leerlingen dan bij hun leeftijdsgenoten. Net als bij de studenten in 2006 doen de jongens dit vaker dan de meisjes, roken en drinken de Turkse jongeren het vaakst en Marokkaanse meisjes het minst.
Werk, vrije tijd en vakantie
89
Verreweg de meeste ROC’ers gaan op vakantie. Vaak is dat nog naar het land waar hun ouders vandaan komen, en meestal gaan zij daar op familiebezoek. Toch is dat steeds minder hun enige bestemming – en steeds vaker helemaal niet meer. Daarnaast vieren zij vakantie in allerlei andere landen, vooral in Europa.
8
Een kijk op heden en toekomst
Een kijk op heden en toekomst
91
Aan allochtonen wordt vaak gevraagd waar zij vandaan komen. Luidt het antwoord: ‘Nederland’, dan is de vragensteller hier zelden tevreden mee. Die vraagt door: ‘Maar waar komen je ouders vandaan?’ Steeds meer jonge allochtonen, moslims en niet-moslims, zijn in Nederland geboren. En de meesten zijn ook niet van plan om te vertrekken. Er is zelfs een website: www.wijblijvenhier.nl, die wordt gerund door jonge moslims. De site spreekt duidelijke taal: ‘Wij (Nederlandse moslims) blijven hier! Omdat we hier geboren of hier opgevoed zijn. Omdat dit ons land is en omdat we het hier prettig vinden om te leven en dit graag zo willen houden.’ In dit hoofdstuk gaan we na hoe jonge moslims hun positie in de Nederlandse samenleving ervaren – of ze etnische spanningen ervaren, in hoeverre zij zich buitengesloten voelen, hoe ze aankijken tegen (deelname aan) het maatschappelijke debat over de islam. Maar ook: spiegelen jonge moslims zich aan voorbeeldfiguren? En hoe zien zij hun toekomst en hun kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt?
ETNISCHE SPANNINGEN EN ACCEPTATIE Ons Amsterdamse panel signaleert bij jonge moslims geen wezenlijke veranderingen sinds 2006 in het zich geaccepteerd voelen binnen de Nederlandse samenleving. Nog steeds is hier een duidelijk verschil merkbaar tussen jeugdigen, studenten en jongvolwassenen. De rode draad: jonge moslims die vaker omgaan met niet-moslims en autochtonen, voelen zich méér geaccepteerd in de Nederlandse samenleving dan degenen die vooral of uitsluitend optrekken met allochtonen en geloofsgenoten. De jeugdigen, met weinig gemengde netwerken, voelen zich het meest en het snelst persoonlijk aangevallen wanneer moslims of allochtonen in een negatief daglicht komen te staan. Zij hebben het vaakst het idee dat er weinig ruimte voor hen is in de Nederlandse samenleving. ‘Bijvoorbeeld dat gedoe met Bilal B. Dan denken ze: waarom heeft die politieman niet gewoon in zijn been geschoten? Vast omdat hij allochtoon was, hoor je dan.’ (Bas [14]) De studenten en, sterker nog, de jongvolwassenen hoor je hier veel minder over. Zij vinden dat het dragen van een hoofddoek of een andere uiting van hun geloof meer dan voorheen geaccepteerd wordt in de Nederlandse samenleving.
92
Hoofdstuk 8
Spanning en buitengesloten? Bijna driekwart van de ROC-leerlingen vindt dat er tegenwoordig (zeker) meer spanningen zijn tussen autochtonen en allochtonen (70%), de meeste anderen denken dat dit ‘misschien’ zo is (23%) en slechts een kleine minderheid vindt (zeker) van niet (7%). • De Marokkaanse leerlingen vinden het vaakst dat er nu meer etnische spanningen zijn, de Turkse ROC’ers het minst (maar in meerderheid vinden ze wel dat de spanningen gegroeid zijn). Toch heeft dit kennelijk lang niet altijd consequenties voor hun eigen leven. De meeste leerlingen voelen zich tegenwoordig (zeker) niet buitengesloten door Nederlanders (61%), een op de vijf leerlingen (zeker) wel (19%) en de rest zit er tussenin (20%). Dit verschilt niet naar geslacht, leeftijd of etniciteit. Weliswaar zegt een op de drie leerlingen zichzelf tegenwoordig vaker buitengesloten te voelen door Nederlanders dan twee jaar geleden (34%), maar niet veel minder respondenten voelden zich juist twee jaar geleden (veel) vaker buitengesloten (28%). De rest voelt zich nu even vaak (of: even weinig) buitengesloten als toen (30%). Ook hierbij zijn er geen verschillen naar geslacht, leeftijd of etniciteit.
In 2006 bleek uit de panelstudie dat jonge moslims zich toen vaker buitengesloten voelden dan voorheen, en dat ze verwachtten dat er in de (nabije) toekomst meer spanningen tussen allochtonen en autochtonen zouden ontstaan. Als we afgaan op het panel van 2007 is deze verwachting (vooralsnog) niet uitgekomen. Integendeel: de moslimjongeren spreken nu minder van etnische spanningen. Dat lijkt in tegenspraak met de Amsterdamse Burgermonitor (2007), waaruit blijkt dat de helft van de Marokkaanse en Turkse moslims in Amsterdam zich stoort aan de negatieve toon van het debat rondom de islam. Maar jonge moslims, de jeugdigen minder dan de studenten en de jongvolwassenen, kunnen doorgaans wel een onderscheid maken tussen de toonzetting van het debat over hun geloof en daadwerkelijke etnische spanningen. Zij ergeren zich aan uitlatingen van politici als Geert Wilders of Rita Verdonk, maar die stellen zij niet automatisch, of juist níet, gelijk aan hoe de algemene bevolking denkt. Kortom: over de toonzetting in het debat over de islam in Nederland wordt wel geklaagd, maar dit vertaalt zich niet zonder meer in het ervaren van etnische spanningen. En bij nóg iets minder jonge moslims geeft die toonzetting het gevoel buitengesloten te worden door de Nederlanders. Dit zou verklaard kunnen worden uit het feit dat de meeste Amsterdammers hen niet onwelgevallig zijn. Weliswaar roept de islam volgens de hoofdstedelijke Burgermonitor (2007) in vergelijking met andere religies bij Amsterdammers veel vaker een negatief beeld op, maar voor de overgrote meerderheid geldt dit niet.
Een kijk op heden en toekomst
93
IDOLEN – VAN ALLAH TOT APPA De idolen van jonge moslims vallen ruwweg uiteen in vier categorieën: familieleden, personen die bekend zijn van de media (vooral uit de wereld van muziek, tv en sport), religieuze figuren en politieke personen. Net als in voorgaande jaren blijkt uit de panelstudie dat de idolen van jeugdigen verhoudingsgewijs het vaakst familieleden en populaire personen uit de media zijn. De studenten hebben relatief vaak idolen met dezelfde etnische achtergrond als zijzelf. Turkse jonge moslims hebben het vaakst een idool uit Turkije. Marokkaanse jongeren hebben eerder een voorkeur voor Nederlands-Marokkaanse idolen, zoals Ali B, Ab en Sal of APPA. Surinaamse jonge moslims hebben vaak een speciale belangstelling voor filmsterren uit Bollywood (Bombay, het Hollywood van India). Over het algemeen worden idolen die verder afstaan van de eigen etniciteit of geloofsovertuiging weinig genoemd. De jonge moslims die dat wel doen, volgen ook meer een individuele weg. Hun keuze is minder ‘mainstream’ binnen de wereld van de jonge moslims; ze kiezen voor een eigen stijl, waarbij de eigen etnische achtergrond een minder belangrijke rol speelt. Dit geldt het sterkst voor de jongvolwassenen. Religieuze figuren komen we het minst tegen bij hun idolen, hetgeen samenhangt met de sterkere hedonistische oriëntatie van hun netwerken.
Voorbeeldfiguren? Op de vraag wie hun idool of voorbeeld is, weet ruim de helft van de ROC-leerlingen niemand te noemen of zegt er geen te hebben. Van degenen die wel een idool hebben, noemt een op de drie de ouders, broers, zussen of andere familieleden. Op de tweede plaats, met bijna een kwart, staan religieuze figuren, vooral Allah en Mohammed (de profeet) maar bijvoorbeeld ook een bepaalde imam. Daarna komen muzikanten, vooral westerse, maar ook Turkse, Marokkaanse of Arabische, gevolgd door sporters (vooral voetballers), acteurs, politici en leraren.
HET MAATSCHAPPELIJKE DEBAT Van de netwerken uit de panelstudie komen de studenten naar voren als het meest geïnteresseerd in de Nederlandse samenleving en in de maatschappelijke dilemma’s die hier spelen. Zij realiseren zich het meest dat een uitgebreid en breed samengesteld netwerk bevorderlijk is voor hun latere maatschappelijke positie. De jongvolwassenen tonen zich minder betrokken bij het maatschappelijke, sociale en politieke debat en
94
Hoofdstuk 8
zijn, net als de jeugdigen, minder actief in sociale of culturele organisaties. De jeugdigen mengen zich wel in debatten, maar hebben zich vaak (nog) niet genoeg in de thema’s verdiept. Zij voelen zich sneller aangevallen en vinden het ook moeilijker om kritiek te pareren, waardoor ze dan weer het gevoel hebben in een hoek te worden geduwd. En dat maakt hen sneller geïrriteerd. Net als in 2006 lijken moslimjongens actiever deel te nemen aan sociale en culturele activiteiten dan de meisjes. Enkele panelleden wijzen erop dat sommige moslima’s misschien aanvankelijk wel actief zijn, maar dat een (voorgenomen) huwelijk daar vaak een einde aan maakt. Dan richten zij zich liever op het (gaan) runnen van een huishouden, al dan niet in combinatie met een baan. In de vorige panelstudie bleken Turkse jonge moslims zich het meest verbonden te voelen met het land van herkomst. Nu signaleren panelleden dat zowel Turkse als Marokkaanse jonge moslims zich steeds meer bezighouden met de Nederlandse maatschappij en de verbetering hiervan. Toch hebben jonge Turkse moslims nog relatief meer interesse in de politieke situatie in Turkije dan die in Nederland. Hebben zij politieke idolen, dan zijn dat eerder de huidige Turkse premier of president (of voor Koerden: Abdullah Öcalan) dan een Nederlandse politicus. Marokkaanse jonge moslims richten zich in het politiekmaatschappelijke debat meer op de positie van Marokkanen in Nederland.
ARBEIDSMARKT: HARD WERKEN DÉ MANIER Jonge moslims hebben vaak bewondering voor mensen die (vanuit het niets) iets hebben opgebouwd. Dit kunnen succesvolle familieleden zijn, maar bijvoorbeeld ook iemand als Bill Gates. Vaak bewonderen zij hun ouders erom dat die het hebben aangedurfd zich in een vreemd land te vestigen. Jonge moslims nemen graag een voorbeeld aan zulke mensen, en worden zo gesterkt in hun overtuiging dat hard werken dé manier is om jezelf uit een achterstandspositie op te werken. Doordat de jongeren zelf in Nederland een opleiding kunnen volgen, beschikken ze in beginsel over meer cultureel, sociaal en financieel kapitaal dan hun ouders – en ze hebben hierdoor ook betere perspectieven op de arbeidsmarkt. Een deel van hen, maar lang niet iedereen (zie hoofdstuk 2), heeft wel het gevoel dat ze harder moeten werken dan autochtone Nederlanders om hetzelfde te bereiken. Jonge moslima’s moeten hun carrière vaak ‘Mijn moeder komt altijd aan met verhalen over mijn nichtje, dat zij zo’n goed meisje is, omdat zij altijd haar moeder helpt. Tja, dan zeg ik: “Wat heb je liever: dat ik in de keuken help, of dat ik mijn proefwerk voorbereid?” Dat is vaak het einde van de discussie.’ [Meisje, veldonderzoek Amsterdam Oost]
Een kijk op heden en toekomst
95
thuis meer bevechten dan moslimjongens. De meisjes willen (en moeten) hun carrière op de arbeidsmarkt combineren met die van huisvrouw en moeder.
Doorleren, of meteen een baan? Bijna driekwart van de ondervraagde ROC-leerlingen wil na de huidige opleiding doorleren (71%), en een op de vijf wil meteen gaan werken (20%). De rest weet het nog niet, wil werk en school gaan combineren, een tijdje niks doen, trouwen, of in het buitenland gaan wonen. De oudere leerlingen willen vaker na het ROC meteen gaan werken. Wellicht komt dat doordat zij al verder zijn met hun opleiding dan de jongere leerlingen. Maar het is ook mogelijk dat dit vooral de leerlingen zijn die het minder goed doen op school en daarom kiezen voor een baan. Een andere verklaring is dat zij gewoon vinden dat ze toe zijn aan geld verdienen. Als we de ROC’ers vragen welk beroep zij na school het liefste zouden willen gaan doen, noemen de meesten een vak dat in het verlengde van hun opleiding ligt: iets financieels, administratiefs, in de verzorging of in een technisch beroep. Een enkele leerling wil een opleiding gaan volgen die ver boven het niveau van diens huidige opleiding ligt, zoals apotheker, psycholoog, advocaat of criminoloog. De leerlingen achten de kans dat zij het gewenste beroep ook werkelijk zullen krijgen vrij groot, gemiddeld op 80%. Dit verschilt niet naar geslacht, leeftijd of etniciteit. Slechts een klein deel schat deze kans op minder dan 50%. De meerderheid zit op minstens 90%, en ruim een op de drie is er zelfs 100% zeker van in het door hem of haar gewenste beroep aan de slag te kunnen.
DE TOEKOMST: VERTROUWEN MAAR OOK TWIJFEL De meeste jonge moslims zijn veel bezig met hun toekomst. Alleen de straatjongens hebben er weinig interesse in; zij leven het meest bij de dag. De jeugdigen en de studenten in de panelnetwerken hebben over het algemeen vertrouwen in de toekomst, mede omdat zij een (goede) opleiding volgen. Toch blijft er min of meer twijfel bestaan over de mogelijkheid om de wensen te kunnen verwezenlijken. De moslimjongeren zijn dan vooral bezorgd over discriminatie bij het solliciteren. Dat werkt soms demotiverend op het afronden van hun opleiding, hoewel het ook wel een geschikt alibi kan zijn om voortijdig te stoppen (‘Ik word toch niet aangenomen.’). De jongvolwassenen in de panelstudie zijn het meest optimistisch gestemd over hun toekomst. Zij hebben vaak zelf al ervaring op de arbeidsmarkt, en ze vinden nogal eens dat de vrees voor discriminatie onder jeugdigen en studenten ‘gezeur’ is.
96
Hoofdstuk 8
Kijk op de toekomst Het overgrote deel van de ROC-leerlingen staat positief tegenover hun toekomst. Driekwart is daar (heel) optimistisch over (73%), slechts een enkeling (heel) pessimistisch (2%) en de rest zit er tussenin (25%). • De Marokkaanse leerlingen zijn het vaakst (heel) optimistisch over hun toekomst.
Verreweg de meeste jonge moslims zien hun toekomst in Nederland liggen. Hoewel sommige studenten en jongvolwassenen uit de panelnetwerken nog wel eens denken aan een carrière over de grens, heeft het merendeel van de jonge moslims van deze nieuwe generatie geen interesse in een bestaan buiten Nederland. Vergelijken we de panelstudie van nu met die van voorgaande jaren, dan blijkt niets van een trend dat steeds meer jonge moslims zich zouden willen vestigen in het land waar hun ouders geboren zijn.
In Nederland blijven? De kans dat zij over vijf jaar nog in Nederland wonen, schatten de ROC-leerlingen gemiddeld op 82%. Slechts een klein deel schat die kans op minder dan 50%. De meerderheid zit op minstens 90%, en ruim de helft is er zelfs 100% zeker van over vijf jaar nog in Nederland te wonen. • Deze kans is beduidend kleiner voor de Turkse ROC’ers (73%) dan voor de Marokkaanse (86%) of Surinaamse leerlingen (91%). Op de (hypothetische) vraag waar zij het liefst naar toe zouden willen als zij in een ander land zouden gaan wonen, antwoordt driekwart van de Turkse leerlingen spontaan: Turkije. Minder dan de helft van de Marokkaanse leerlingen kiest dan voor Marokko en één op de drie Surinamers voor Suriname. Daarnaast worden allerlei andere landen genoemd, verspreid over de hele wereld, maar het vaakst binnen Europa, op afstand gevolgd door het Midden-Oosten – in beide gevallen vooral door Marokkanen.
Een kijk op heden en toekomst
97
CONCLUSIES OVER HEDEN EN TOEKOMST Jonge moslims laten zich inspireren door zeer uiteenlopende voorbeeldfiguren: van de profeet Mohammed tot een wereldse succesvoetballer. Vaak delen zij dezelfde etnische achtergrond met hun idolen. Maar hun alledaagse leven en hun toekomst zijn vooral gericht op Nederland – en een grote meerderheid voelt zich hier thuis (vergelijk: Harchaoui, 2008). Weliswaar ervaart een flink deel van de jonge moslims hier etnische spanningen tussen autochtonen en allochtonen, maar de meesten voelen zich niet buitengesloten door Nederlanders. Uit de panelstudie proeven we signalen van toenemende acceptatie van moslims in Nederland. Jonge moslims op grootstedelijke ROC’s ervaren iets minder etnische spanningen en voelen zich ook minder buitengesloten dan de moslimstudenten uit de survey van twee jaar terug, in 2006 (Korf e.a., 2007). Met hun lagere opleidingsniveau dan de studenten zijn de ROC-leerlingen nog iets optimistischer over hun toekomst. Beide groepen schatten de kans om een baan te krijgen binnen het beroep dat zij wensen, op 80%. Uit ons onderzoek blijkt niets van een toegenomen neiging bij jonge moslims om naar het land van de ouders en grootouders te willen vertrekken. Veel sterker nog dan in het onderzoek ‘Jongeren in Nederland’ (Harchaoui, 2008), maar net als de eerder door ons ondervraagde studenten, willen verreweg de meeste ROC’ers in Nederland blijven. Zouden ze toch vertrekken, dan is het zeker niet vanzelfsprekend dat zij naar het land van hun ouders of grootouders verhuizen. Zelfs de Turkse jonge moslims, die nog het sterkst gericht zijn op hun eigen etnische groep, zouden bij een eventueel vertrek uit Nederland lang niet allemaal in Turkije willen wonen.
9
Variatie in geloofsbeleving
Variatie in geloofsbeleving
99
Voor verreweg de meeste jongeren die zijn opgegroeid in een islamitisch gezin, is het de normaalste zaak dat zij zelf ook moslim zijn. Maar sommigen vinden dit minder (of helemaal niet) vanzelfsprekend. In voorgaande hoofdstukken bleek dat er naast – soms sterke – onderlinge overeenkomsten ook forse verschillen kunnen bestaan in de opvattingen, gedragingen en belevingen van moslimjongeren. In dit hoofdstuk brengen we eerder afzonderlijk besproken aspecten van hun denken en doen bij elkaar. Dat gebeurt met behulp van een statistische analyse van de gegevens uit de survey onder ROC-leerlingen. De resultaten hiervan vergelijken we met die van de studenten (2006) uit Van vasten tot feesten. Welke variatie vertoont anno 2008 de geloofsbeleving van jonge moslims?
MOSLIM: VAN TRADITIONEEL TOT SECULIER Bij de analyse die we hier toepassen, vormen we groepen (clusters) op grond van de antwoorden op verschillende vragen uit de survey. Binnen een cluster zijn de verschillen tussen individuen zo klein mogelijk, en de verschillen met personen in andere clusters zo groot mogelijk. Let wel: het gaat om relatieve verschillen. Zo kunnen degenen van het ene cluster vaker naar de moskee gaan dan die van het andere, maar dit betekent niet automatisch dat degenen in het andere cluster dat weinig of helemaal niet doen. Ook is het niet zo dat iedereen precies voldoet aan elk kenmerk van het cluster waarbij men is ingedeeld. Voor de clusteranalyse zijn zestien items uit de survey geselecteerd, uitsluitend vragen die over geloof gaan. Daarbij kozen we voor de items die betrekking hebben op opvattingen en gedragingen van de jongeren zelf, en die variatie in de antwoorden lieten zien. Een clusteranalyse levert niet ‘uit zichzelf’ de beste indeling op. Het is de onderzoeker die uiteindelijk moet kiezen welke classificatie het meeste inzicht oplevert. Statistisch gezien was in dit geval een indeling in twee clusters de beste oplossing, maar wel tamelijk grofmazig. En bij de driedeling was een van de clusters niet goed te interpreteren, omdat binnen dit cluster ook nogal wat variatie voorkwam. Daarom kozen we uiteindelijk voor een vierdeling, met twee grote en twee kleine clusters.
1 Respectvolle moslims Het grootste cluster (41% van de ondervraagde ROC-leerlingen) noemen we de respectvolle moslims. Deze leerlingen nemen in veel geloofsaspecten – zoals moskeebezoek, bidden, Ramadan vieren, opvattingen over de religieuze opvoeding van hun kinderen – een tussenpositie in. Zij tillen wel zwaar aan de regels van het geloof, maar vinden het ook belangrijk dat je een goed mens bent. Vergeleken met de andere clusters hechten
100
Hoofdstuk 9
zij voor hun identiteit de meeste waarde aan moslim-zijn; ook praten ze relatief vaak met andere leerlingen over het geloof. Tegelijkertijd staan ze het meest open voor vrienden die heel anders over het geloof denken dan zijzelf, en voor vriendschap met iemand die homoseksueel is.
2 Traditionele moslims Bijna even groot is het cluster dat we typeren als traditionele moslims (40% van de deelnemende leerlingen). Ook deze leerlingen hechten verhoudingsgewijs veel waarde aan het moslim-zijn voor hun identiteit en praten relatief vaak met andere leerlingen over het geloof. Zij zijn het sterkst georiënteerd op geloofsregels en tradities. Zo bidden ze het vaakst en gaan ze het vaakst naar de moskee. Ook vinden zij van zichzelf het vaakst dat zij streng zijn in het geloof. Zij nemen hun geloof serieuzer dan twee jaar geleden, en denken nu ook minder vrij over hun geloof dan toen. Suikerfeest vieren ze niet met vrienden, ze kunnen geen vrienden zijn met personen die anders over de islam denken en homoseksualiteit is voor hen taboe. Hun kinderen zullen vanzelfsprekend ook moslim zijn en moeten naar de koranschool.
Vrienden kunnen zijn met iemand Vrienden kunnen zijn met iemand die heel anders deislam islam denkt die heel andersover over de denkt 100% 80%
(Zeker) niet
60%
Misschien
40%
(Zeker) wel
20% 0% Indiv idua-
Traditioneel
Respectv ol
Seculier
liserend
Moskeebezoek
Moskeebezoek 100% 80%
Zelden/Nooit
60%
Af en toe
40%
Regelmatig
20%
(Heel) v aak
0% Indiv idualiserend
Traditioneel
Respectv ol
Seculier
Variatie in geloofsbeleving
101
3 Individualiserende moslims Op de derde plaats staat het veel kleinere cluster (13% van de onderzochte leerlingen) dat te karakteriseren valt als individualiserende moslims. De regels van het geloof vinden ze niet zo belangrijk om een goede moslim te zijn. Voor hen is moslim-zijn minder belangrijk voor hun identiteit, zij bidden minder, gaan weinig of niet naar de moskee en praten weinig met andere leerlingen over het geloof. Ook vinden ze het vaakst van zichzelf dat zij vrij zijn in het geloof – en bovendien nemen zij dat geloof nu minder serieus dan twee jaar geleden.
4 Seculiere moslims Ten slotte bestaat het kleinste cluster (7% van de geënquêteerde leerlingen) uit jongeren die gekenmerkt kunnen worden als seculieren. Zij lijken sterk op de individualiserende moslims, maar staan nog verder af van (geloofs)tradities. Zij doen het minst mee aan Ramadan, vieren vaker Suikerfeest met vrienden in plaats van met familie, laten het eerder aan hun kinderen over of zij moslim worden en zullen die het vaakst níet naar de koranschool sturen. Aan regels tillen ze het minst zwaar, en ze benadrukken het meest dat het vooral belangrijk is dat je een goed mens bent. Ook vinden ze het vaakst dat homo’s moslim kunnen zijn.
Bidden Bidden 100% 80%
Zelden/Nooit
60%
Af en toe
40%
Regelmatig
20%
(Heel) v aak
0% Indiv idua-
Traditioneel
Respectv ol
Seculier
liserend
Laatste keer aanRamadan Ramadan Laatste keermeegedaan meegedaan aan 100% 80%
Nee
60%
Ja, niet hele tijd gev ast
40%
Ja, hele tijd gev ast
20% 0% Indiv idualiserend
Traditioneel
Respectv ol
Seculier
102
Hoofdstuk 9
ANDERE VERSCHILLEN TUSSEN DE CLUSTERS De hier gehanteerde vierdeling is gebaseerd op aspecten van het geloof, maar de clusters verschillen ook op kenmerken, opvattingen en gedragingen die niet in de clusteranalyse zijn meegenomen. In het cluster van de respectvolle moslims zitten relatief veel Marokkaanse en verhoudingsgewijs weinig Turkse leerlingen. Hun vriendenkring bestaat vooral uit jongeren met dezelfde etnische achtergrond als zijzelf, maar de leerlingen voelen zich vaker vooral wereldburger dan die in de andere clusters. Relatief veel van de leerlingen in dit cluster zijn zelf naar de koranschool geweest. Ook geldt voor deze leerlingen het sterkst dat zij gemakkelijker vragen stellen aan een imam als die Nederlands spreekt. De leerlingen komen uit de grootste gezinnen en staan tegelijkertijd het meest afwijzend tegenover geslachtsgemeenschap voor het huwelijk. Alcoholgebruik scoort in dit cluster heel laag. Aangezien er meer meisjes dan jongens aan de survey meededen, is het niet zo verwonderlijk dat zij ook bij de traditionele moslims in de meerderheid zijn. Maar in vergelijking met de andere clusters zitten er relatief veel jongens in dit cluster. De vriendenkring bestaat vooral uit jongeren met dezelfde etniciteit als zijzelf, en de leerlingen voelen zichzelf het minst Nederlands. In hun opvattingen over het huwelijk en de rol van de vrouw zijn deze leerlingen het meest traditioneel. Zij willen het vaakst van allemaal trouwen met iemand die ook moslim is, nog maagd is en dezelfde etniciteit heeft als zijzelf. Ook vinden zij het het minst belangrijk dat de vrouw na het huwelijk kan blijven werken. De leerlingen in dit cluster gaan het vaakst met geloofsvragen naar de imam. Tegelijkertijd stellen zij (naar eigen zeggen) het minst van allen gemakkelijker vragen aan een imam als die Nederlands spreekt. Verder zeggen deze leerlingen het vaakst dat hun ouders streng zijn in het geloof en zijn zij het vaakst zelf naar de koranschool geweest. Ook in dit cluster komt alcoholgebruik weinig voor. De vriendenkring van de leerlingen in het cluster van de individualiserende moslims is veel vaker etnisch gemengd. Deze leerlingen komen uit de kleinste gezinnen en zeggen het vaakst dat hun ouders vrij zijn in het geloof. Trouwen met een partner van dezelfde etniciteit vinden zij minder belangrijk dan de leerlingen in de andere clusters. Daarnaast hechten zij er minder waarde aan dat hun huwelijkspartner moslim is. Ook gaan zij het minst met geloofsvragen naar de imam. Verder drinken zij vaker alcohol dan de respectvolle en de traditionele moslims. In het seculiere cluster zitten naar verhouding de meeste meisjes. Twee jaar geleden vonden deze leerlingen moslim-zijn ook al niet zo belangrijk voor hun identiteit. Net als bij de individualiserende moslims, is de vriendenkring hier veel vaker etnisch gemengd. De seculiere leerlingen zijn het minst naar de koranschool geweest en hebben vaker dan de rest vrienden die geen moslim zijn (en dat was twee jaar geleden ook al zo). Zij
Variatie in geloofsbeleving
103
hebben het minst moeite met geslachtsgemeenschap voor het huwelijk (maar je moet dan wel een vaste relatie hebben of veel voor elkaar voelen). Verder hechten zij er het minste waarde aan om te trouwen met een moslim, en vinden zij het juist wel belangrijk dat de vrouw kan blijven werken na het huwelijk. Zelf willen ze ook het vaakst na hun opleiding niet verder studeren, maar meteen een baan. Net als de individualiserende moslims drinken de seculiere leerlingen vaker alcohol dan de respectvolle en de traditionele moslims.
Etnische vandede vriendenkring Etnischesamenstelling samenstelling van vriendenkring 100% 80%
Ook of v ooral 'wit'
60%
Vooral gemengd 'zwart'
40%
(Vooral) zelfde als respondent
20% 0% Indiv idua-
Traditioneel
Respectv ol
Seculier
liserend
OVEREENKOMSTEN TUSSEN DE CLUSTERS Naast verschillen zijn er overeenkomsten tussen de clusters. Zo verschillen de leerlingen in de vier clusters gemiddeld niet van elkaar in leeftijd of studiejaar. Ook wonen ze even vaak nog bij hun ouders en hebben ze even vaak een bijbaan. Er zijn geen duidelijke verschillen in de mate waarin de leerlingen uitgaan, en zij vinden even vaak dat er op hun school leerlingen rondlopen die het geloof veel te serieus nemen. Verder verschillen zij bijvoorbeeld niet in de mate waarin zij zich door Nederlanders buitengesloten voelen of spanning tussen autochtonen en allochtonen ervaren. Ze gaan in gelijke mate met vragen over het geloof naar hun ouders, broers en zussen, of vrienden en vriendinnen, of zoeken antwoorden op het internet. Voor alle vier clusters maakt het voor het moskeebezoek evenveel (of: even weinig) uit of daar Nederlands wordt gesproken. En in alle groepen kijken de ‘leden’ even optimistisch tegen hun toekomst aan, verschillen ze niet in de kans die zij zichzelf geven om de baan te vinden die zij het liefste willen, en ook niet in de kans dat zij over vijf jaar nog in Nederland wonen.
104
Hoofdstuk 9
VERDELING NAAR ETNICITEIT EN GESLACHT Weliswaar hebben we bij de clusteranalyse het geslacht van de leerlingen buiten beschouwing gelaten, maar eenmaal ingedeeld kunnen we per cluster nagaan hoe de verdeling naar sekse is. Hetzelfde geldt voor etniciteit. • Bij de jongens zijn de traditionele moslims in de meerderheid en daarna komen de respectvolle moslims. • Bij de meisjes is dit precies andersom en vormen de respectvolle moslims de grootste groep. Bij de meisjes zijn er ook iets meer seculiere leerlingen dan bij de jongens. • Bij de Marokkaanse leerlingen vormen de respectvolle moslims de grootste groep, gevolgd door de traditionele leerlingen. • Bij de Turkse leerlingen is dit precies andersom en vormen de traditionele moslims de grootste groep. Maar er zijn ook iets meer seculiere leerlingen bij de Turkse dan bij de Marokkaanse leerlingen. • Onder de Surinaamse leerlingen treffen we naar verhouding de minste traditionele moslims en de meeste seculiere leerlingen aan. • Individualiserende moslims zijn gelijkelijk vertegenwoordigd bij de jongens en de meisjes en in de drie etnische groepen.
Verdelingvan van de de vier geslacht Verdeling viertypen typenbinnen binnen geslacht 100% 80%
Seculiere leerlingen
60%
Respectv olle moslims
40%
Traditionele moslims
20%
Indiv idualiserende moslims
0% Jongens
Meisjes
Verdeling van detypen vier binnen typen binnen Verdeling van de vier etnischeetnische groepen groepen 100% Seculiere leerlingen
80%
Respectv olle moslims Traditionele moslims
60% 40%
Indiv idualiserende moslims
20% 0% Marokkanen
Turken
Surinamers
Variatie in geloofsbeleving
105
Niet zomaar te generaliseren Deze typologie kunnen we natuurlijk niet zomaar veralgemeniseren naar alle jonge moslims. Maar ook bij de leerlingen van het ROC moeten we hiermee uitkijken. Wat betreft etniciteit kunnen we het beste het midden houden tussen Marokkaanse en Turkse leerlingen, want zij vormen samen de overgrote meerderheid van de jonge moslims op ROC’s in Nederland. Bij de ondervraagde leerlingen waren de meisjes duidelijk in de meerderheid – en dat levert waarschijnlijk een vertekend beeld op (zie hoofdstuk 3). Aangezien de jongens in de survey vaker dan de meisjes tot de traditionele moslims behoren, is het aandeel ROC-leerlingen van dit type in werkelijkheid waarschijnlijk groter.
VERGELIJKING MET DE STUDENTEN In ‘Van vasten tot feesten’ maakten we, eveneens door middel van clusteranalyse, een typologie op basis van geloof. Daarbij onderscheidden we drie typen: traditionele, serieuze moslims; moderne moslims; seculieren. De twee eerste typen waren ongeveer even groot in omvang en vormden samen de overgrote meerderheid. Niet alleen in naamgeving, ook proportioneel gezien zijn er duidelijke overeenkomsten met de ROCleerlingen. Schematisch ziet de vergelijking er als volgt uit.
Typologie studenten 2006
Typologie ROC’ers 2007/2008
Traditionele, serieuze moslims (47%)
Traditionele moslims (40%)
Moderne moslims (40%)
Respectvolle moslims (41%)
Individualiserende moslims (13%)
Seculieren (13%)
Seculieren (7%)
Waar we bij de studenten spraken van moderne moslims, onderscheiden we bij de ROC’ers de respectvolle moslims, omdat nu nog duidelijker dan bij de studenten de acceptatie van andersdenkenden naar voren komt. Tegelijkertijd lijkt een opsplitsing in respectvolle en individualiserende moslims de nuances beter weer te geven dan het ene type van moderne moslims. Zowel bij de respectvolle als bij de individualiserende moslims gaat het om een meer eigentijdse invulling van het geloof. Echter, waar bij de respectvolle moslims acceptatie van andersdenkenden sterk opvalt, trekken de individualiserende moslims deze lijn meer door naar hun eigen leven en staan zij zichzelf meer toe om van de dominante regels van de islam af te wijken. Tegelijkertijd lijken de ROC‘ers wat minder vaak dan de studenten afstand van de islam
106
Hoofdstuk 9
te nemen en zich als seculier te manifesteren (7% versus 13%). Mogelijk is dit toe te schrijven aan het verschil in opleidingsniveau. Maar het kan ook een kwestie van leeftijd zijn: de studenten waren bijna vier jaar ouder. Het is niet ondenkbaar dat meer huidige ROC’ers over enkele jaren tot de seculieren zullen behoren.
CONCLUSIES OVER VARIATIE IN GELOOF Tussen de studenten van 2006 en de ROC-leerlingen van nu tekenen zich duidelijke overeenkomsten af. In beide gevallen is rond de 40% te typeren als traditionele moslim, en daarbij zijn de jongens in de meerderheid. Waar we bij de studenten nog spraken van (een ongeveer even grote groep) moderne moslims, blijkt dat we bij ROC‘ers beter een opsplitsing kunnen maken in een relatief grote groep van respectvolle moslims en een kleinere groep van individualiserende moslims. Samen vormen beide laatstgenoemde typen de meerderheid bij de ROC’ers. Modernisering manifesteert zich dus op grotere schaal en specifieker bij de leerlingen van nu dan bij de studenten van toen. Zo beschouwd is er sprake van een trend naar meer acceptatie van andersdenkenden en sterkere individualisering van de geloofsbeleving. We hebben echter te maken met twee duidelijke verschillen tussen de ROC-leerlingen en de studenten: opleidingsniveau en leeftijd. Wat opleidingsniveau betreft, vond het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat hoger opgeleiden wat losser met geloofsregels omgaan (Dagevos, Schellingerhout & Vervoort, 2008). Dat kan dus niet verklaren waarom we bij ROC’ers meer modernisering zien. En wat het leeftijdsverschil betreft: de onderzochte ROC-leerlingen zijn ongeveer vier jaar jonger dan de studenten van 2006. Misschien vertegenwoordigen zij een voortschrijdende trend naar modernisering, maar we kunnen niet uitsluiten dat zij zich op wat latere leeftijd alsnog in traditionele richting ontwikkelen. Zowel bij de studenten als bij de ROC‘ers vormen seculieren een kleine minderheid, en we treffen hen vooral aan onder Turkse en Surinaamse jongeren. De groep is verhoudingsgewijs wat groter onder studenten dan bij ROC’ers. Dit is wel in lijn met wat het SCPonderzoek vond over de rol van opleidingsniveau. Toch zou ook hier leeftijd een rol kunnen spelen. De studenten zijn in hun weg naar volwassenheid verder dan de ROC‘ers en wonen vaker niet meer bij hun ouders. Dat biedt hun ook meer ruimte om een eigen weg te kiezen qua geloof, inclusief de mogelijkheid om zich als seculier te ontwikkelen. Dit sluit ook aan bij de bevinding van de panelstudie dat jongvolwassenen er nog vaker dan studenten een seculiere leefstijl op na houden.
10
Traditie en losmaking
Traditie en losmaking
109
In hoeverre maken jonge moslims zich los van tradities en gaan zij meer dan voorheen hun eigen weg, vooral ook in het geloof? Dit was het belangrijkste voorwerp van thematische verdieping in de derde editie van ons monitoronderzoek, in opdracht van FORUM, naar ontwikkelingen in de leefwereld van die groep. In dit concluderende hoofdstuk bespreken we eerst de meest opvallende trends, in het bijzonder op het terrein van religie. Daarna schetsen we de belangrijkste etnische patronen en profielen in opvattingen en gedragingen van jonge moslims. Afsluitend richten we de blik op de toekomst.
DYNAMIEK EN VARIATIE Voor de derde keer is een panelstudie uitgevoerd, waarbij personen zijn geïnterviewd over netwerken van jonge Amsterdamse moslims tussen 15 en 30 jaar. Deze netwerken lopen van jeugdigen, die vrijwel zonder uitzondering nog bij hun ouders wonen, via meestal ook nog thuiswonende studenten, naar jongvolwassenen die de laatste jaren steeds vaker al de deur uit zijn en ook meer verspreid door de stad wonen. Naarmate de leeftijd vordert, worden vriendenkringen meer etnisch gemengd. Terwijl de netwerken van de jeugdigen etnisch nogal homogeen zijn, zijn die van studenten meer gemêleerd en van jongvolwassenen nog méér. Maar: er zitten nog steeds weinig autochtonen in. Verreweg de meeste jonge moslims hebben een baan of een bijbaan. Een klein deel is werkloos, teert op de zak van een ander of is crimineel actief. In al deze drie groepen is er variatie in leefstijl en opvattingen. Over het algemeen zijn jonge moslims gevoelig voor modes. Slechts een zeer klein deel van hen kleedt zich streng naar wat volgens hen de islamitische regels zijn. Jonge moslims hebben vrijwel allemaal een duidelijke voorkeur voor urban muziek, met name rap en R&B. Daarnaast wordt ook geluisterd naar muziek uit het land van herkomst (van de ouders) – en hier tekenen zich wel etnische scheidslijnen af. Overigens geldt dit het minst voor de jongvolwassenen; onder hen zijn er zelfs die uitgaan op typisch ‘witte’ dance-muziek. Overigens zijn er ook groepjes jonge moslims die nauwelijks of helemaal niet naar muziek luisteren, laat staan dat zij uitgaan. Zij achten dit onverenigbaar met de islam. Over het geheel genomen zijn de studenten actiever bezig met het geloof dan de jeugdigen; dit is waarschijnlijk vooral een kwestie van leeftijd. Maar deze leeftijdsgebonden ontwikkeling zet niet als vanzelfsprekend in een rechte lijn door. Weliswaar is in sommige netwerken van jongvolwassenen sprake van een voortschrijdende oriëntatie op de islam, maar in andere is hun leefstijl juist meer gericht op luxe en uitgaan. Het lijkt er zelfs sterk op dat individualisering bij de jongvolwassenen in de afgelopen jaren juist meer op de voorgrond is komen te staan.
110
Hoofdstuk 10
Terwijl jeugdigen vaker verbolgen reageren op kritiek op de islam, maar zich er niet onderbouwd tegen kunnen weren, verdiepen studenten zich meer in het geloof en nemen zij actief deel aan het maatschappelijke debat. De jongvolwassenen hebben daar geen zin (meer) in en richten zich vooral op hun eigen loopbaan.
VRIJHEID EN GEBONDENHEID Jongeren uit moslimgezinnen zijn bijna allemaal ‘natuurlijk’ zelf ook moslim. Veel meiden laten dit zien door een hoofddoek te dragen. Maar ze doen het niet allemaal en ook niet overal – en het zegt vaak weinig over hun geloofsbeleving. Jongens zie je veel vaker dan meisjes in en rond de moskee. Maar ook dit zegt weinig over de intensiviteit van hun geloofsbeleving. De moskee is simpelweg vooral het terrein van mannen. Om te bidden of voor discussie met vriendinnen over het geloof, hebben meiden de moskee niet per se nodig. Toch kennen ze de moskee vaak wel van binnen. Voornamelijk is dat van de koranschool, want daar zijn ze op basisschoolleeftijd, net als de jongens, meestal wel geweest. 8 De vanzelfsprekendheid van moslim-zijn verandert in de puberteit. Dan is de grootste uitdaging om je eigen weg uit te stippelen, ook wat betreft het geloof. Voorheen groeiden veel islamitische jongeren op in een traditionele bevelscultuur. Tegenwoordig gaan jonge moslims steeds meer – direct en indirect, op een meer of minder confronterende wijze – met hun ouders, elkaar en anderen in discussie over het geloof. Daarmee is niet gezegd dat jongeren uit moslimgezinnen zich afkeren van hun ouders. Of dat zij gemakkelijk dingen doen die zij van huis uit – al dan niet met een beroep op het geloof – niet mogen, al helemaal niet in de publieke ruimte. Als ze dan bijvoorbeeld toch alcohol drinken of blowen, dan bij voorkeur in verborgenheid – zeker de meiden. Jongens doen dat vaker en ook minder stiekem. Het zijn dan ook vooral de jongens die opvallen door uitersten: van dawa’s met baard en in wit gewaad die leeftijdsgenoten tot het ware geloof trachten te bekeren, tot luidruchtige straatjongens die stoned of dronken zijn.
8 Mogelijk is het wijdverbreide bezoek aan de koranschool vooral een stedelijk fenomeen, dat te maken heeft met het aantal moskeeën en de nabijheid ervan voor bewoners.
Traditie en losmaking
111
VARIATIE IN GELOOF Door jongeren te betitelen als ‘jonge moslims’ geven we extra gewicht aan religie, terwijl geloof voor velen van hen geen thema is dat hun dagelijkse leven sterk beïnvloedt. Niet dat zij zich er openlijk tegen afzetten, integendeel, maar hun interesse ligt toch vooral bij andere zaken. Desalniettemin kunnen ze vaak waardering opbrengen voor leeftijdsgenoten die wél serieus met de islam bezig zijn, zoals de eerdergenoemde dawa-jongens. Zulke jongens zijn een vrij nieuw, doch in omvang bescheiden en bij lang niet alle jongeren bekend verschijnsel, van na de moord op Theo van Gogh. Dawa’s krijgen veel respect – maar ze moeten ook weer niet al te opdringerig worden. Want afstand nemen van ‘westerse’ vrijheden, daar hebben verreweg de meeste jonge moslims geen boodschap aan. Bij jonge moslims is er een glijdende schaal van actieve naar passieve geloofsbeleving en het praktiseren hiervan. Bij de actief gelovigen speelt de islam een belangrijke, zo niet centrale of zelfs alles overheersende rol in het dagelijkse leven. Dat loopt van degenen die zeer streng zijn in de ‘zuivere leer’, via hen die de binnen de westerse c.q. Nederlandse samenleving passende meest zuivere geloofsvorm willen belijden, tot aan de gelovigen die zich uit (culturele) traditie aan de regels houden, zonder echt stil te staan bij het waarom. De passief gelovigen doen in de praktijk weinig aan het geloof, maar zij zien dit zelf vaak als een voorbijgaand iets en beweren het geloof op latere, ‘rijpere’ leeftijd wel serieus te zullen nemen. Nog passiever zijn degenen die alle regels loslaten, zelfs de Ramadan kunnen overslaan en van alles doen wat de profeet verboden heeft.
Tussen traditioneel en seculier Deze glijdende schaal zien we ook terug in de survey die we hielden onder 347 ROCleerlingen in Amsterdam en Den Haag. De meerderheid is in te delen in twee typen van ongeveer gelijke omvang. De traditionele moslims zijn het sterkst georiënteerd op geloofsregels en op tradities. De respectvolle moslims tillen wel vrij zwaar aan de regels van het geloof, maar vinden het ook belangrijk dat je een goed mens bent. Zij hechten de meeste waarde aan moslim-zijn voor hun identiteit, maar zijn ook het meest tolerant tegenover andersdenkenden en homoseksualiteit. Bij dit tweede type is al duidelijk sprake van een losmakingsproces, en dit geldt nog sterker voor twee andere typen, waartoe beduidend minder leerlingen behoren. Degenen die te karakteriseren zijn als individualiserende moslims vinden de regels van het geloof niet zo belangrijk om een goede moslim te zijn. Zij bidden minder, gaan weinig of niet naar de moskee en praten weinig met andere leerlingen over het geloof. Ook vinden ze het vaakst van zichzelf dat zij vrij zijn in het geloof – en bovendien nemen zij dat geloof nu minder serieus dan twee jaar geleden. De seculieren, ten slotte, lijken sterk op de individualiserende moslims, maar staan nog verder af van (geloofs)tradities en laten bijvoorbeeld vaak zelfs de Ramadan schieten.
112
Hoofdstuk 10
VERDIEPING: VRIJER OF JUIST STRAKKER Scherp gesteld kunnen we jonge moslims die zich meer verdiepen in het geloof, indelen in twee contrasterende categorieën. De ene categorie verdiept zich om uit te komen bij een vrijere beleving van de islam. Deze jongeren zetten intellectualiteit en kennis in als pragmatische argumenten voor meer ruimte en persoonlijke vrijheid. Vooral meiden lijken hier bedreven in, maar ook jongens volgen deze strategie. Bij de ROC-leerlingen herkennen we dit het sterkst bij de respectvolle en de individualiserende moslims. De andere categorie richt zich eveneens op kennisverwerving. Maar deze jongeren verdiepen zich in een meer rigide geloofsovertuiging, met een striktere leefwijze. Voor zover we dergelijke jongeren aantreffen onder de ROC-leerlingen, behoren ze tot het traditionele type, maar vaker zijn het studenten. Terwijl hun ouders slechts enkele verzen uit de koran kennen, wijzen zij hen terecht: in de richting van orthodoxie. Sommigen gaan hier heel ver in en zoeken regels voor de meest gedetailleerde gedragingen (‘Mag je je tanden poetsen tijdens het vasten, want dan gebruik je toch water?’). Dat valt lastig vol te houden, met als gevolg dat sommigen, na een periode van strikte naleving, de teugels toch weer laten vieren.
PATRONEN IN VRIENDSCHAP EN RELATIES De vriendengroepen van jonge moslims bestaan nog steeds vooral, vaak zelfs alléén maar, uit leeftijdsgenoten die ook moslim zijn en dezelfde etniciteit hebben als zijzelf. Vergeleken met de studenten uit ‘Van vasten tot feesten’ zijn de vriendenkringen van de ROC-leerlingen veel minder etnisch gemengd. Dat komt waarschijnlijk doordat studenten in hun opleiding ook veel in aanraking komen met autochtonen, en met allochtonen uit andere etnische groepen dan zijzelf. Maar net als bij de studenten bestaat gemiddeld driekwart van de vriendenkring van de ROC’ers uit moslims. De ROC’ers hebben echter wel wat minder vrienden die heel anders denken over de islam dan zijzelf. Jonge moslims daten tegenwoordig vaker en langer – en ze gaan steeds vaker langere relaties aan voordat zij trouwen. Dit wordt ook meer geaccepteerd door hun omgeving. Jonge moslims willen en mogen nu meer tijd investeren in het aftasten van hun (eventuele) toekomstige huwelijkspartner dan vroeger. Daarbij blijft er een duidelijke grens tussen losse en vaste, serieuze relaties. Ook bij het aangaan van (vaste) relaties blijft gemeenschappelijkheid van etnische achtergrond en geloof een krachtige rol spelen. De ROC-leerlingen hebben nog vaker de wens met een moslim te trouwen dan de studenten uit Van vasten tot feesten. Vergeleken met diezelfde studenten hebben de ROC-leerlingen meer moeite met seks voor het huwelijk. Dat zou een kwestie van leeftijd kunnen zijn – de ROC’ers zijn gemid-
Traditie en losmaking
113
deld bijna vier jaar jonger. Maar het kan ook zijn dat lager opgeleiden hierover andere, meer traditionele opvattingen hebben dan hoger opgeleiden. Dat zien we ook terug in hun houding tegenover homoseksualiteit: de ROC-leerlingen accepteren homo’s en lesbo’s minder in hun vriendenkring dan de studenten. Naarmate zij wat ouder worden, hechten jonge moslims er minder waarde aan om als maagd in het huwelijk te treden. Voor de jeugdigen in de panelstudie telt dit veel zwaarder (zowel jongens als meisjes) dan voor de studenten, terwijl de jongvolwassenen zelfs buiten een serieuze relatie om nog wel eens seks hebben. Vooral mannelijke studenten en jongvolwassenen lijken toleranter te worden: zij vinden het minder erg als hun (toekomstige) echtgenote geen maagd meer is, zolang een en ander maar binnen een serieuze relatie is gebeurd.
PROFIELEN: GESLACHT EN ETNICITEIT Net als de eerder ondervraagde studenten gaan veel ROC’ers niet naar een café, club of party en dergelijke. Ook nu zijn het de jongens en de Turkse jongeren die het vaakst uitgaan, terwijl de Marokkaanse meisjes het vaakst thuisblijven. Net als bij de studenten gebruiken de jongens vaker alcohol en drugs dan de meisjes, roken en drinken de Turkse jongeren het vaakst, en Marokkaanse meisjes het minst. Ondanks deze onderlinge verschillen onderscheiden jonge moslims zich als geheel van hun (vooral: autochtone) leeftijdsgenoten doordat zij veel minder alcohol drinken en drugs gebruiken. De survey onder ROC-leerlingen laat op een aantal punten duidelijke verschillen zien tussen meisjes en jongens. Bij de jongens zijn de traditionele moslims het sterkst vertegenwoordigd, gevolgd door de respectvolle moslims. Bij de meisjes is dit precies andersom en vormen de respectvolle moslims de grootste groep. Bij de meisjes zijn er ook iets meer seculiere leerlingen dan bij de jongens. Enerzijds gedragen de meisjes zich braver en sluiten zij meer aan bij traditionele normen en gewoonten. Ze gaan niet alleen minder vaak uit dan de jongens, maar staan ook vaker afwijzend tegenover seks voor het huwelijk. Verder vinden zij het belangrijker om te trouwen met een partner die (ook) moslim is en tot dezelfde etnische groep behoort als zijzelf. Anderzijds zien we bij de meisjes een sterkere oriëntatie op de Nederlandse samenleving. Dit uit zich onder meer in een vrijere, meer persoonlijke invulling van het geloof, een tolerantere houding tegenover homoseksualiteit en het belang dat zij eraan hechten om als vrouw na het huwelijk te blijven werken. Opvallend is ook dat zij het belangrijker vinden dan de jongens dat de imam Nederlands spreekt. Dit laatste heeft er wellicht ook mee te maken dat de meisjes, als zij naar de moskee gaan, meer gericht zijn op de inhoud van de boodschap dan op de vorm. In vergelijking met de meisjes zijn de jongens meer georiënteerd op tradities. Zij gaan vaker naar de moskee, vooral voor het vrijdagmiddaggebed. Ook vinden zij zichzelf
114
Hoofdstuk 10
vaker dan de meisjes streng in het geloof, gaan ze met geloofsvragen vaker te rade bij de imam en hebben ze er meer moeite mee om te trouwen met iemand die geen maagd meer is. Tegelijkertijd vieren ze vaker Suikerfeest met vrienden in plaats van met hun familie, gaan ze vaker uit en roken en blowen ze vaker.
Pregnante verschillen bij groepen Ook zijn er pregnante verschillen tussen etnische groepen. Bij de Marokkaanse leerlingen vormen de respectvolle moslims de grootste groep, gevolgd door de traditionele moslims. Bij de Turkse leerlingen is dit precies andersom en vormen de traditionele moslims de grootste groep. Maar er zijn ook iets meer seculiere leerlingen bij de Turkse dan bij de Marokkaanse leerlingen. Onder de Surinaamse leerlingen treffen we naar verhouding de minste traditionele moslims en de meeste seculiere leerlingen aan. Qua geloof zijn Marokkaanse ROC-leerlingen het meest praktiserend. Zij gaan het vaakst naar de moskee, bidden het vaakst en blijven de hele Ramadan vasten. Maar zij gaan het minst vaak met geloofsvragen naar de imam, wat waarschijnlijk mede komt door een taalbarrière. Ook roken zij het minst en drinken zij het minst wel eens alcohol. Marokkaanse leerlingen ervaren het vaakst etnische spanningen. Dit belet hen niet om het meest optimistisch over hun toekomst te zijn. De Turkse leerlingen zijn het sterkst gericht op de taal en cultuur uit het land van herkomst, dat wil zeggen: het land waar hun ouders vandaan komen. Dit kan ook verklaren dat het voor hen er minder toe doet of de imam Nederlands spreekt. Tegelijkertijd ervaren zij het minst spanningen tussen autochtonen en allochtonen. Terwijl zij het vaakst uitgaan, roken en alcohol drinken, hebben ze het vaakst bezwaar tegen huwelijk met iemand die geen maagd meer is. De Surinaamse ROC’ers met een moslimachtergrond zijn het minst praktiserend en richten zich het minst op geloofsregels. Moslim-zijn vinden ze ook niet zo belangrijk voor hun identiteit als de Marokkaanse en Turkse leerlingen. De Surinaamse leerlingen hechten er het meest waarde aan dat de imam de Nederlandse taal beheerst. Zij vinden het minder belangrijk om te trouwen met iemand die moslim is en vinden het vaakst dat hun kinderen zelf mogen beslissen of zij moslim zijn. Binnen de etnische groepen zijn er eveneens soms duidelijke verschillen naar geslacht.9 Marokkaanse jongens kenmerken zich vooral als een ‘gespleten’ groep. Enerzijds is er meer focus op moskeebezoek en contact met de imam, anderzijds zijn er die vol gaan voor genotsmiddelen en de vriendenkring. De Marokkaanse meisjes springen eruit door een combinatie van geloof en emancipatie. Bij de Turkse jongens valt een meer traditionele oriëntatie op (deels gecombineerd met uitgaan, roken en alcohol), tegenover een sterkere gerichtheid op vernieuwing en vrijheid bij de Turkse meisjes.
9 Het aantal Surinaamse respondenten is te klein om hier gedetailleerde uitspraken over te doen.
Traditie en losmaking
115
Vergelijking tussen jongens en meisjes binnen twee etnische groepen Marokkaanse jongens: traditie of genot
Marokkaanse meisjes: geloof en emancipatie
� Vaker met geloofsvragen naar imam
� Vaker met andere leerlingen en op internet praten over geloof
� Vaker Suikerfeest met vrienden
� Roken en drinken het minst
� Veel vaker wel eens alcohol
� Toleranter tegenover homo’s
� Veel vaker wel eens cannabis
� Trouwen met Marokkaan
� Vaker naar moskee
� Blijven werken na huwelijk
Turkse jongens: traditie en genot
Turkse meisjes: vernieuwing en vrijheid
� Vaker strenge ouders en zelf streng qua geloof
� Vaker vrije ouders en zelf vrij qua geloof
� Vaker naar moskee voor gebed
� Nadruk op goed mens zijn
� Nadruk op geloofsregels
� Kunnen meer vrienden zijn met andersdenkenden
� Vaker uitgaan, roken en alcohol
� Vaker naar moskee voor de dienst
� Blijven werken na huwelijk
JONGE MOSLIMS IN NEDERLAND: HEDEN EN TOEKOMST Jonge moslims laten zich inspireren door zeer uiteenlopende voorbeeldfiguren: van de profeet Mohammed tot een wereldse succesvoetballer. Vaak delen zij hun etnische achtergrond met hun idolen. Maar hun alledaagse leven en hun toekomst zijn vooral gericht op Nederland. Een kleine meerderheid van de ROC-leerlingen uit de survey heeft een bijbaantje, bijna net zo vaak als de vier jaar oudere moslimstudenten van 2006. Een grote meerderheid voelt zich thuis in Nederland. Weliswaar ervaart een flink deel van de jonge moslims hier etnische spanningen tussen autochtonen en allochtonen, maar de meesten voelen zich niet buitengesloten door Nederlanders. Vanuit de panelstudie bespeuren we signalen van toenemende acceptatie van moslims in Nederland. Jonge moslims op grootstedelijke ROC’s ervaren iets minder etnische spanningen en voelen zich ook minder buitengesloten dan de moslimstudenten van anderhalf jaar geleden. Met hun lagere opleidingsniveau dan de studenten zijn de ROC-leerlingen nog iets optimistischer over hun toekomst. Beide groepen schatten de kans om een baan te krijgen binnen het beroep dat zij wensen op 80%. Net als de studenten willen verreweg de meeste ROC’ers in Nederland blijven. Tot op zekere hoogte maken jonge moslims zich los van de tradities van de religieuze gemeenschap en van hun ouders en grootouders. Maar er is zeker geen sprake van volledige losmaking. Beter kunnen we spreken van een toegenomen verzelfstandiging in het maatschappelijke en religieuze leven, en een groeiende ruimte voor individuele keuzes. Deze ontwikkeling voltrekt zich in de breedte, maar is tegelijkertijd gefragmenteerd.
116
Hoofdstuk 10
Vernieuwing en individualisering Naast een voortdurende oriëntatie op religieuze en/of culturele tradities bij een substantieel deel van de jonge moslims in Nederland, zien we een voortschrijdend proces van vernieuwing en individualisering. Dat uit zich onder meer in veranderende opvattingen over het huwelijk (je moet je eigen partner kiezen) en over emancipatie (getrouwde vrouwen moeten kunnen blijven werken). Meisjes zijn hier duidelijk de voortrekkers, maar de jongens ontkomen er steeds moeilijker aan om mee te groeien. Op het terrein van geloof manifesteert vernieuwing zich enerzijds in een persoonlijke verdieping richting neo-orthodoxie, waarbij internet en gespreksgroepjes een belangrijke rol spelen. Anderzijds – en op steeds grotere schaal – is er vernieuwing in de zin dat centrale waarden van de islam meer benadrukt worden dan te volgen strenge geloofsregels. Terwijl de overgrote meerderheid van de jonge moslims blijft deelnemen aan collectieve geloofsuitingen zoals het vasten tijdens de Ramadan, geven ze ook steeds vaker een persoonlijke en eigentijdse invulling aan hun geloof. En daarbij tonen zij ook in toenemende mate tolerantie tegenover andersdenkenden. Ook hieruit blijkt individualisering: ik accepteer hoe jij met je geloof omgaat – en verwacht omgekeerd van jou dat jij mijn manier van geloven respecteert. Dit laat onverlet dat veel jongeren met een moslimachtergrond, ook de vrijzinnigen en seculieren, vooral groot respect hebben voor leeftijdsgenoten wiens hele leven om de islam draait. Maar: diepgelovigen moeten niet te opdringerig zijn, en al helemaal niet radicaliseren en geweld prediken. Voor zulke jonge moslims is het draagvlak bij leeftijdsgenoten de afgelopen jaren alsmaar kleiner geworden. Niet in de laatste plaats omdat radicale fanatici het geloof en geluk van jonge moslims zwaar in de weg staan.
Kenmerken van de panelnetwerken
Kenmerken van de panelnetwerken
119
KENMERKEN VAN DE PANELNETWERKEN 2007
Jeugdigen Netwerk
Naam
N
Leeftijd
Vrouw
Etniciteit (dominant)
Etniciteit (overig)
Typering
14
Bas
50
15-16
95%
50% Marokkaans
30% Turks 20% divers
Middelbare scholieren; gevoelig voor negatieve aandacht voor islam; weinig kennis van islam
32
Fakhir
200
12-25
60%
100% Surinaams
Islamitische jongerenorganisatie; tussen twee culturen; geloof vanuit traditie
35
Mounia
40
12-20
100%
100% Marokkaans
Zoekende; snel uit het veld geslagen; oppervlakkig; laks
36
Jamal
15
14-20
0%
100% Marokkaans
Hangjeugd; leven van dag tot dag; weinig perspectief en zelfvertrouwen
Studenten Netwerk
Naam
N
Leeftijd
Vrouw
Etniciteit (dominant)
Etniciteit (overig)
Typering
10
Otto
4000
20-34
60%
85% Marokkaans
5% Nederlands 10% divers
Bezoekers Marokkaanse jongerensite; verdieping van geloof
13
Malika
30
22-30
50%
100% Marokkaans
18
Rabi
40
18-24
50%
60% Turks
20
Tally
80
15-30
60%
100% Surinaams
Islamitische jongerenvereniging; religie belangrijk; huiselijk en familiegericht
23
Liza
30
18-33
30%
100% Surinaams
Jongerenvereniging moskee; ambitieus en serieus; religie belangrijk
27
Asim
14
20-28
10%
75% Marokkaans
33
Osman
15
18-35
0%
100% Turks
34
Ayla
10
23-25
80%
99% Turks
1% overig
Serieus; familie is belangrijk; traditioneel
37
Zohra
15
19-24
75%
90% Marokkaans
5% Turks 5% Iraaks e.a.
Traditioneel; verdieping van geloof; streng; maatschappelijk actief
Serieus; verdieping van geloof, maar houden vast aan tradities
40% Marokkaans
10% Turks 15% divers
Islamitische studentenvereniging; zeer religieus; kritisch; rigide; maatschappelijk en politiek actief
Trendy; etnisch divers; stappers; bezig met toekomst
Traditionele én moderne jongens; trendy en ambitieus
Bijlage 1
120
Jongvolwassenen Netwerk
Naam
N
Leeftijd
Vrouw
Etniciteit (dominant)
Etniciteit (overig)
Typering
4
Mo
25
18-34
0%
40% Marokkaans
60% divers
Creatief; goede opleiding; ambitieus; ‘pluk de dag’
21
Hilal
200
27-35
70%
80% Marokkaans
10% Turks 10% Nederlands
Succesvol; combineren islam en Nederland; conflict: zelfstandigheid vs. familie
22
Nur
15
23-35
50%
70% Marokkaans
10% Turks 10% Nederlands 10% divers
Zelfstandig; mondig; mix tussen Nederlandse en Marokkaanse cultuur
38
Zafira
30
20-35
65%
40% Turks
30% Nederlands 15% Marokkaans 15% Surinaams
Zelfstandig; open; stappers, sociaal actief; flexibel met regels
39
Musad
30
20-28
20%
80% Turks
10% Nederlands 10% divers
Stappers; bezig met losweken, maar blijven traditioneel
40
Mariam
12
22-35
60%
70% Marokkaans
30% divers
Levensgenieters; stabiel; niet praktiserend moslim
41
Suha
12
22-29
30%
90% Turks
10% Nederlands
Vriendengroep; modern; zelfstandig
42
Leila
20
15-35
50%
100% Surinaams
Familiegericht; traditioneel; rol geloof is klein, tradities zijn groot
43
Hind
17
22-29
90%
100% Turks
Beperkt netwerk; nauwe contacten met familieleden; traditioneel én conservatief
Literatuur
Literatuur
123
AIVD (2004) Van dawa tot jihad. De diverse dreigingen van de radicale islam tegenover de rechtsorde. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. AIVD (2007) Radicale dawa in verandering. De opkomst van islamitisch neoradicalisme in Nederland. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Buijs, F., Demant, F. & Hamdy, A. (2006) Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press. CBS (2005), Onderzoek gezinsvorming onder jonge Turken en Marokkanen. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Dagevos, J., Schellingerhout, R. & Vervoort, M. (2007) Sociaal-culturele integratie en religie. In: Dagevos, J. & Gijsbert, M. (red.) Jaarrapport Integratie 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, pp. 163-189. Entzinger, H. & Dourleijn, E. (2008) De lat steeds hoger. De leefwereld van jongeren in een multi-etnische stad. Assen: Van Gorcum. Harchaoui, S. (2008) Jongeren in Nederland; hun tevredenheid & geluk. Utrecht: FORUM. Hirzalla, F. (2006) Vervreemding en natte zusters, het falende islamdebat. ZemZem, 2(2). Hooghiemstra, E. (2003) Trouwen over de grens. Achtergronden van partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Jami, E. (2007) Het recht om ex-moslim te zijn. Kampen: Ten Have. Maenhoudt, F. (2003) Trends herkennen, begrijpen, gebruiken en creëren. Utrecht: Fons Maenhoudt. Korf, D.J., Yesilgöz, B., Nabben, T. & Wouters, M. (2007) Van vasten tot feesten. Leefstijl, acceptatie en participatie van jonge moslims. Rotterdam/Utrecht: Uitgeverij Ger Guijs/ FORUM. Lindeman, E., Bicknese, L. & Boseveld, W. (2006) De Amsterdamse Burgermonitor 2006. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S). Nabben, T., Yesilgöz, B., & Korf, D.J. (2006) Van Allah tot Prada. Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge moslims. Rotterdam/Utrecht: Uitgeverij Ger Guijs/FORUM.
124
Bijlage 2
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2008) Antenne 2007. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers. Monshouwer, K., Verdurmen, J., van Dorsselaer, S., Smit, E., Gorter, A. & Vollebergh, W. (2008) Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het Peilstationsonderzoek scholieren. Utrecht: Trimbos-instituut. Nahas, O. (2005) Homo en moslim – (hoe) gaat dat samen? Utrecht: FORUM. Sterkcx, L. & Bouw, C. (2005) Liefde op maat. Partnerkeuze van Turkse en Marokkaanse jongeren. Amsterdam: Het Spinhuis. Stolte, I.G., Schilthuis, W. & van der Wal, M.F. (2005) Genotmiddelengebruik onder 1e -jaars MBO leerlingen in Amsterdam. Amsterdam: GGD, cluster EDG. Wenneker, C., ten Broeke, L. & Bosveld, W. (2007) De Amsterdamse Burgermonitor 2007. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S). Yesilgöz, Y. & Wilde, P. (1999) Islam en homoseksualiteit. In: Moering, M., Pelser, C.M. & Brants, C.H. (red.) Morele kwesties in het strafrecht. Deventer: Gouda Quint, p. 57-74. Van Zee, W. & Hylkema, C. (red.) (2007). Stadsdelen in cijfers, 2007. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S).
FORUM is een onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken vanuit het perspectief van de democratische rechtsstaat, sociale cohesie en gedeeld burgerschap. FORUM vergaart kennis op het brede terrein van integratie, stelt deze beschikbaar en zet de kennis om in praktisch toepasbare methoden en producten. Voor meer informatie: www.forum.nl
COLOFON
Uitgave FORUM - Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Postbus 201, 3500 AE Utrecht www.forum.nl en Uitgeverij Ger Guijs Lombardkade 31a, 3031 AH Rotterdam www.gerguijs.nl Redactie Dirk J. Korf, Ton Nabben, Marije Wouters, Berfin Yeşilgöz Met medewerking van: Drifa Almane, John Culley, Erkan Demir, Fatih Duyar, Smail Ettalhaoui, Çiğdem Kaygusuz, Noëlle Lamniri & Fernando McDougal Eindredactie Frans van der Heijden, Amsterdam Cover Ontwerp: Mitchel Roekiman, Uitgeverij Ger Guijs Foto: Arie Kievit / Hollandse Hoogte ISBN 978 90 6734 592 7 NUR 763 Eerder verschenen in deze reeks: • Van Allah tot Prada isbn 978 90 6734 521 7 • Van vasten tot feesten isbn 978 90 6734 681 8
© 2008 FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van druk, fotokopie, opname of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever en auteurs.